Aangeboden 16 mei 2007
Aandeel in uitgaven IXA van de beleidsartikelen
Aandeel in ontvangsten IXA van de beleidsartikelen
A | Algemeen | 6 |
1 | Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening | 6 |
2 | Leeswijzer | 11 |
B | Beleidsverslag | 12 |
3 | Beleidsprioriteiten | 12 |
4 | Beleidsartikelen | 15 |
4.1 | Financiering Staatsschuld | 15 |
4.2 | Kasbeheer | 21 |
5 | Niet-beleidsartikel | 30 |
6 | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 31 |
C | Jaarrekening | 32 |
7 | Verantwoordingsstaat van Nationale Schuld | 32 |
8 | Saldibalans | 33 |
8.1 | Toelichting op de saldibalans | 33 |
D | Bijlage | 37 |
Bijlage | Begrippenlijst | 37 |
1. AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING
Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Financiën aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bied ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de nationale schuld over het jaar 2006 van het Ministerie van Financiën aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2006 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van Nationale Schuld en met betrekking tot het financieel beheer over de centrale kassen van ’s Rijks schatkist.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag en jaarrekening;
d. de saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van Nationale Schuld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2006; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.
b. De slotwet van Nationale Schuld over het jaar 2006; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2006 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2006 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2006 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2006 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het begrotingshoofdstuk IXA (Nationale Schuld) omvat een deel van het beleidsterrein van het ministerie van Financiën. In het jaarverslag worden de gerealiseerde beleidsdoelen, beleidsprestaties en de ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2006 verantwoord.
Het jaarverslag IXA is opgebouwd uit 2 beleidsartikelen en 1 niet-beleidsartikel. Deze beleidsartikelen weerspiegelen het gehele werkterrein van de Nationale Schuld; hieronder vallen het beheer van de staatsschuld, het financieringsbeleid en het kasbeleid.
De beleidsartikelen 1 en 2 en het niet-beleidsartikel 3 zijn de volgende:
1. Financiering Staatsschuld
2. Kasbeheer
3. Nominaal en onvoorzien
Na het deel Algemeen (dechargeverlening en leeswijzer, paragrafen 1 en 2) bestaat de kern van het jaarverslag uit het Beleidsverslag (onderdeel B, paragraaf 3 tot en met 6), de Bedrijfsvoeringsparagraaf en de Jaarrekening (onderdeel C, paragraaf 7 en 8). Tot slot is een bijlage (onderdeel D) opgenomen.
In paragraaf 3 wordt op hoofdlijnen verslag gedaan van de bereikte resultaten van de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting 2006.
Paragraaf 4 bevat de beleidsartikelen, bestaande uit een aantal onderdelen:
– Algemene beleidsdoelstelling;
– Budgettaire gevolgen van beleid met een financiële toelichting op hoofdlijnen. Deze informatie betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening. Omdat op grond van de Comptabiliteitswet 2001 voor wat betreft de nationale schuld de verplichtingen zijn gelijkgesteld aan de uitgaven zijn de verplichtingen hierin niet meegenomen. Tevens wordt er, gezien de totale omvang van de uitgaven en ontvangsten op de begroting IXA, afgerond in miljoenen;
– Operationele doelstellingen waarbij de mate van doelbereiking wordt toegelicht. Hiertoe is tevens een tabel opgenomen waarin de mate van realisatie van de in de ontwerpbegroting aangekondigde instrumenten/activiteiten worden vermeld. Waar relevant is een tabel met prestatiegegevens toegevoegd;
– Overzicht afgeronde onderzoeken.
In paragraaf 5 komt het niet-beleidsartikel aan bod.
De bedrijfsvoeringsparagraaf is opgenomen in paragraaf 6. De jaarrekening bevat de verantwoordingsstaat (paragraaf 7) en de saldibalans (paragraaf 8) met een toelichting daarop. Afsluitend is, gezien het vrij technische karakter van het werkterrein van de Nationale Schuld, een begrippenlijst opgenomen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op rentekosten en staatsschuld in 2006. Hierbij wordt toegelicht wat de verklaringen zijn voor het verschil tussen de raming in de ontwerpbegroting 2006 en de realisatie. Daarna wordt ingegaan op beleid en beleidsprioriteiten voor 2006.
Rentekosten en uitgifte in 2006
Tabel 1: Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2006 (in mld.) | |||
Ontwerpbegroting | Realisatie | Verschil | |
EMU schuld | 279,3 | 257,0 | – 22,3 |
Staatsschuld conform EMU-definitie | 234,0 | 213,0 | – 21,0 |
Rentekosten staatsschuld | 9,5 | 9,1 | – 0,4 |
Rentekosten interne schuldverhoudingen1 | – 0,1 | 0 | 0,1 |
1 Exclusief de rentevergoedingen aan het FES en het AOW-spaarfonds (van bij elkaar € 1,6 mld. in 2006). Deze betreffen namelijk alleen de interne boekhouding van het Rijk.
In de ontwerpbegroting 2006 zijn de totale rentekosten over de staatsschuld geraamd op € 9,5 mld. De rentekosten zijn de totale rentelasten van de schuld verminderd met de totale rentebaten van de schuld. De werkelijke rentekosten zijn uitgekomen op € 9,1 mld. Deze neerwaartse bijstelling is voornamelijk het gevolg van een lagere uitgifte van nieuwe schuld dan geraamd bij ontwerpbegroting. Dit is veroorzaakt doordat het feitelijk tekort op kasbasis, waarin ook de netto-inleg vanuit het geïntegreerd middelenbeheer is meegenomen, aanmerkelijk lager is uitgekomen dan aanvankelijk was geraamd.
Tabel 2: Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2006, inclusief geldmarkt (in mld.) op kasbasis1 | |
Realisatie | |
Opbouw | |
Aflossingen kapitaalmarkt | 27,9 |
Aflossing geldmarkt (stand ultimo 2005) | 12,3 |
Feitelijk tekort | – 4,1 |
Totaal | 36,1 |
Dekking door: | |
– Kapitaalmarktuitgifte | 22,3 |
– Geldmarkt ultimo 2006 | 14,0 |
– Mutatie overige banksaldi | – 0,2 |
Totaal | 36,1 |
1 In tegenstelling tot de overige tabellen en de tabellen in de ontwerpbegroting worden in deze tabel cijfers op kasbasis weergegeven. Voor een vergelijking van de realisatiecijfers op transactiebasis en de ramingen in de ontwerpbegroting wordt verwezen naar tabel 3: Budgettaire gevolgen van beleid (p. 14).
In 2006 is in totaal een bedrag van € 27,9 mld. euro aan kapitaalmarktleningen afgelost. Dit bedrag is opgebouwd uit € 25,7 mld reguliere aflossing en € 2,2 mld voortijdige beëindiging. Daarnaast is een deel van de schuld gefinancierd op de geldmarkt, met name door de uitgifte van schatkistpapier, ook wel Dutch Treasury Certificates (DTC’s) genoemd. De geldmarktstand per ultimo 2005 moest in 2006 opnieuw worden gefinancierd.
In de dekking is als volgt voorzien. Er is in 2006 in totaal € 22,3 mld. werkelijk op kasbasis ontvangen als gevolg van uitgifte van kapitaalmarktleningen (de uitgifte van kapitaalmarktleningen bedroeg nominaal € 23,2 mld). De uitstaande schuld op de geldmarkt was ultimo 2006 € 14 mld.
3.2 Financieringsbeleid en beleidsprioriteiten 2006
Het financieringsbeleid heeft betrekking op de regels en gebruiken die de Staat in acht neemt bij het beheren van de bestaande schuld en de uitgifte van nieuwe schuld. In de ontwerpbegroting zijn op dit terrein een aantal beleidsprioriteiten geformuleerd. In onderstaande tabel zijn deze beleidsprioriteiten opgenomen en wordt gerapporteerd over de resultaten van het beleid en de verder te ondernemen activiteiten.
Beleidsprioriteit | Beleidsmatige conclusie/Resultaat in 2006 | Te nemen maatregelen en te ondernemen activiteiten |
---|---|---|
Het sturen, met de uitgifte van staatsleningen in 2006, op een risicobedrag in 2007 van circa 9% BBP. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat het bereiken van 9% in latere jaren niet mag worden bemoeilijkt. | Het financieringsbeleid in 2006 was gericht op het realiseren van een basisrisico van 9% BBP voor het jaar 2007. Deze doelstelling is gerealiseerd. | Zoals aangekondigd in de begroting voor 2007 wordt het kader voor risicomanagement, dat in 2002 voor de periode 2003–2006 was vastgesteld, nog een jaar gecontinueerd. |
De herijking van het risicomanagement, teneinde het beleidskader voor 2007 tot en met 2010 vast te stellen. | In 2006 is gestart met de herijking van het risicomanagement. Het risicomanagement van de staatsschuld volgt het begrotingsbeleid. Om hiermee in de pas te lopen, zal de herijking niet zoals eerder aangekondigd in 2006, maar in het voorjaar van 2007 worden afgerond. Het vormt vervolgens de basis voor het beleidskader voor de periode 2008–2011. | Afronding van de herijking in het voorjaar van 2007. |
Onderzoek naar de mogelijkheid van een benchmark voor kapitaalmarkt-transacties. | Het onderzoek naar een benchmark voor de kapitaalmarkt is het meest zinvol als de contouren van het nieuwe risicomanagement kader zich aftekenen. | Het onderzoek naar de mogelijkheden van een benchmark voor de kapitaalmarkt wordt daarom gedaan in het verlengde van de herijking van het risicomanagement, dat in 2007 wordt afgerond. |
3.3 Kasbeheer en beleidsprioriteiten 2006
De rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen streven ernaar de hen toegewezen middelen zo efficiënt mogelijk te beheren. Een belangrijk instrument daartoe is geïntegreerd middelenbeheer. Kenmerk hiervan is het bundelen van geldstromen van rijksoverheid en instellingen, waarmee zowel een doelmatig als risicoarm kasbeheer mogelijk wordt. Geïntegreerd middelenbeheer wordt thans toegepast op ministeries, baten-lastendiensten, begrotingsfondsen (onder andere AOW Spaarfonds), sociale fondsen en een aantal rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s). Naast een doelmatig beheer van de middelen streeft de rijksoverheid naar een efficiënte en betrouwbare afwikkeling van haar betalingsverkeer. De basis hiervoor vormen contracten met het commerciële bankwezen.
In de ontwerpbegroting zijn op dit terrein twee beleidsprioriteiten geformuleerd. Onderstaand zijn deze beleidsprioriteiten opgenomen en wordt aangegeven welke conclusie is getrokken over de resultaten van het beleid en de verder te ondernemen activiteiten.
Beleidsprioriteit | Beleidsmatige conclusie/Resultaat in 2006 | Te nemen maatregelen en te ondernemen activiteiten |
---|---|---|
Het afronden van de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s. | Alle verplichte deelnemers van de oorspronkelijke lijst zijn ingeregeld. Echter, de afronding van de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer met vrijwillige RWT’s (onderwijsinstellingen) is de komende jaren een doorlopend proces. Op basis van periodieke besprekingen en aanvullingen van departementen worden de A- en B-lijst regelmatig gewijzigd en komen nieuwe RWT’s naar voren die deel kunnen nemen aan het geïntegreerd middelenbeheer. Daarnaast kan het voorkomen dat instellingen die eerder niet in aanmerking kwamen voor deelname aan het geïntegreerd middelenbeheer door bepaalde wijzigingen (in bijvoorbeeld omvang liquide middelen) wel aan de criteria voldoen. | Nog niet alle vrijwillige instellingen nemen deel. Er zal actie worden ondernomen deze te stimuleren tot deelname. In de praktijk komt het ook voor dat instellingen die eerder niet in aanmerking kwamen voor deelname aan het geïntegreerd middelenbeheer door bepaalde wijzigingen (in bijvoorbeeld omvang liquide middelen) wel aan de criteria voldoen en daardoor in aanmerking komen. Deze instellingen zullen met prioriteit behandeld worden. |
Het voorbereiden van de contractonderhandelingen met banken ten behoeve van de centrale inkoop van betaaldiensten van de Rijksoverheid. | In 2006 is de aanbesteding van het buitenlands betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken gestart om een nieuw contract af te sluiten in 2007. Doelstelling was de kwaliteit van het buitenlands betalingsverkeer en de daarbij behorende service tegen een goede prijs te verwerven. De afronding van deze aanbesteding zal in het eerste kwartaal 2007 plaatsvinden.In 2006 is ook samen met het ministerie van Defensie een aanbesteding in verband met de betalingsverkeer van het JSF-project gestart. In 2006 zijn de contracten betalingsverkeer met de departementen geëvalueerd en is besloten deze te verlengen tot 2009. | 2007 zal in het teken staan van de voorbereiding van twee in 2008 uit te voeren Europese aanbestedingen voor de departementen, waarvan het nieuwe contract zal ingaan per 1 mei 2009. |
4.1.1 Algemene beleidsdoelstelling
Een efficiënt en effectief beheer van de staatsschuld en het voorzien in de financieringsbehoeften van de Staat door het lenen en het uitlenen van gelden.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Om de staatsschuld zo goedkoop mogelijk te financieren bij een acceptabel niveau van risico voor de rijksbegroting wordt periodiek het risicomanagementkader vastgesteld. In 2002 is geformuleerd dat een acceptabel risico voor de begroting wordt gerealiseerd voor de jaren 2003–2006 door te streven naar een basisrisicobedrag van 9% BBP per jaar. Het basisrisicobedrag is opgebouwd uit de som van de aflossingen op de kapitaalmarkt, de uitstaande schuld op de geldmarkt per ultimo van het voorgaande jaar en de netto lange swapportefeuille. Het basisrisicobedrag is een ex ante doelstelling. Het risicobedrag in enig jaar wordt als het ware klaargezet door het financieringsbeleid in de jaren ervoor. De keuzes die in een jaar worden gemaakt op het gebied van instrumenten en looptijden zijn dus mede bepalend voor het behalen van de streefwaarden in de jaren daarna. In 2006 is een basisrisicobedrag van 9% BBP voor 2007 gerealiseerd.
De omvang van het saldo is onzeker. Het saldo in enig jaar is van invloed op het basisrisicobedrag van volgend jaar en de jaren erna. De geldmarkt wordt als buffer gebruikt voor het opvangen van fluctuaties in het saldo. Veranderingen in de omvang van de geldmarkt beïnvloeden het basisrisicobedrag in volgende jaren. Het basisrisicobedrag kan worden gestuurd met de juiste mix van instrumenten (uitgifte, inkoop, swaps).
Fluctuaties in het renteniveau bepalen de kosten en het risico op tegenvallers. Hierbij geldt in de regel dat hoe langer geleend wordt, hoe hoger de kosten. Hoe korter geleend wordt, hoe lager de kosten, maar hoe hoger het risico op tegenvallers. In het financierings- en risicobeleid wordt geprobeerd de rentekosten te beperken onder een acceptabel risico voor de begroting door een juiste mix van instrumenten in te zetten.
4.1.2 Budgettaire gevolgen artikel 1 Financiering Staatsschuld
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de uitgaven en ontvangsten voor het beleidsartikel Financiering Staatsschuld. Hierbij komen de realisaties in de jaren 2002 t/m 2005 aan bod, evenals de ramingen, realisaties en de verschillen hiertussen in 2006. Ter toelichting op de tabel dient te worden vermeld dat de rentelasten geen specifiek beleidsdoel dienen. Ze vormen een uitvloeisel van de ontwikkeling van de staatsschuld, die het gevolg is van de beleidsprioriteiten en de beleidsafwegingen van het kabinet en voorgaande kabinetten.
Tabel 3: Budgettaire gevolgen van beleid (in mln.)1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling:Een efficiënt en effectief beheer van de staatsschuld en het voorzien in financieringsbehoeften van de Staat door het inlenen en uitlenen van gelden. | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Uitgaven | 35 852 | 33 934 | 33 992 | 41 689 | 37 245 | 35 300 | 1 945 |
Programma-uitgaven | 35 844 | 33 924 | 33 978 | 41 670 | 37 234 | 35 279 | 1 955 |
Totaal rentelasten schuld | 10 445 | 10 133 | 9 845 | 9 662 | 9 312 | 9 551 | – 239 |
Rentelasten vaste schuld | 9 473 | 9 179 | 9 176 | 9 013 | 8 444 | 8 815 | – 371 |
Rentelasten vlottende schuld | 822 | 814 | 654 | 504 | 762 | 736 | 26 |
Uitgaven voortijdige beëindiging | 150 | 141 | 14 | 145 | 106 | 0 | 106 |
Aflossing vaste schuld | 25 398 | 23 791 | 18 864 | 26 862 | 27 922 | 25 728 | 2 194 |
Mutatie vlottende schuld | 0 | 0 | 5 269 | 5 146 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsuitgaven | 8 | 10 | 14 | 19 | 11 | 21 | – 10 |
Personeel en materieel | 4 | 6 | 4 | 4 | 4 | 3 | 1 |
Overige kosten schulduitgifte | 4 | 4 | 10 | 15 | 7 | 18 | – 11 |
Ontvangsten | 35 281 | 36 426 | 33 680 | 32 337 | 25 126 | 35 451 | – 10 325 |
Programma-ontvangsten | 35 281 | 36 426 | 33 680 | 32 337 | 25 126 | 35 451 | – 10 325 |
Totaal rentebaten schuld | 123 | 173 | 141 | 197 | 237 | 92 | 145 |
Rentebaten vaste schuld | 82 | 101 | 94 | 88 | 136 | 68 | 68 |
Rentebaten vlottende schuld | 34 | 69 | 47 | 102 | 96 | 24 | 72 |
Ontvangsten voortijdige beëindiging | 7 | 2 | 0 | 7 | 5 | 0 | 5 |
Uitgifte vaste schuld | 22 993 | 34 205 | 33 540 | 32 111 | 23 220 | 35 359 | – 12 139 |
Mutatie vlottende schuld | 10 231 | 2 048 | 0 | 0 | 1 669 | 0 | 1 669 |
Openingsbalans | 1 933 | 0 | 0 | 29 | 0 | 0 | 0 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
4.1.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
Omdat het toerekenen van de uitgaven en ontvangsten aan de operationele doelstellingen (zie paragraaf 4.1.4) geen extra cijfermatig inzicht geeft, wordt dit deel van het beleidsartikel achterwege gelaten.
In de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden zowel de netto rentekosten als de uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de uitgifte en aflossing van de schuld verantwoord. Conform Europese voorschriften (ESR 95) worden inkomsten en uitgaven voor de Staatsschuld op transactiebasis verantwoord.
Rentelasten en uitgifte vaste schuld
De grootste post binnen de rentelasten zijn de rentelasten over de vaste schuld. Door de meevallende tekortontwikkeling zijn minder kapitaalmarktleningen (€ 23,2 mld.) uitgegeven dan geraamd (€ 35,4 mld.). Als gevolg daarvan zijn ook de rentelasten voor de vaste schuld lager uitgevallen dan in de ontwerpbegroting was geraamd.
In 2006 is bijna € 2,2 mld. meer afgelost dan in de ontwerpbegroting was geraamd. Dit is bijna geheel het gevolg van de inkoop van drie pitaalmarktleningen in december 2006 (€ 2 mld.). De reden voor de inkoop was bijsturen van het basisrisicobedrag voor 2007 naar aanleiding van de meevallende tekortontwikkeling in de laatste maanden van 2006. Daarnaast zijn enkele onderhandse leningen in 2006 ingekocht. Door de inkoop zijn ook de uitgaven en ontvangsten bij voortijdige beëindiging hoger dan geraamd.
De rentebaten vaste schuld bestaan uit baten samenhangend met renteswaps met een looptijd groter dan één jaar. Renteswaps worden ingezet om het renterisico te sturen. De totale swapportefeuille zorgt per ultimo 2006 per saldo voor een verkorting van de looptijd van de portefeuille, waardoor in 2006 sprake is van rentebaten. In 2006 is voor ca. € 10 mld. nieuwe looptijdverkortende (receiver) swaps en voor ruim € 6 mld. nieuwe looptijdverlengende (payer) swaps afgesloten. Als gevolg daarvan zijn de rentebaten op de vaste schuld in 2006 toegenomen en hoger dan geraamd.
De uitstaande schuld op de geldmarkt was ultimo 2005 lager dan geraamd. Doordat de meevallende tekortontwikkeling in 2006 daarentegen is opgevangen op de kapitaalmarkt is de uitstaande stand op de geldmarkt ultimo 2006 ca. € 1,7 mld. hoger dan ultimo 2005. Ook de gerealiseerde rentelasten voor de vlottende schuld zijn mede daardoor iets hoger dan geraamd. Daarnaast heeft de portefeuille met kortlopende EONIA swaps dit jaar per saldo geresulteerd in iets hogere rentelasten.
De rentebaten voor de vlottende schuld bestaan voornamelijk uit een vergoeding over tijdelijk op de geldmarkt uitgezette liquiditeiten als gevolg van een positief schatkistsaldo. In de ontwerpbegroting is uitgegaan van een gemiddeld saldo voor uitgezette liquiditeiten, in de realisatie 2006 was het gemiddeld uitstaande saldo ca. twee keer hoger. Bovendien lag het werkelijke rendement hoger dan de rekenrente waardoor de totale rentebaten fors hoger zijn dan geraamd.
De overige apparaatskosten zijn lager dan in de ontwerpbegroting was geraamd. De post overige apparaatskosten bestaat voornamelijk uit fees bij Dutch Direct Auctions (DDAs). In de raming voor 2006 was rekening gehouden met twee DDAs. In 2006 heeft slechts één DDA plaatsgevonden.
4.1.4 Operationele doelstellingen
Lenen van lange gelden tegen zo laag mogelijke kosten binnen een aanvaardbaar risico.
Om de staatsschuld zo goedkoop mogelijk te financieren bij een acceptabel niveau van risico voor de rijksbegroting is, conform in 2002 vastgesteld beleid, in 2006 gestreefd naar een basisrisicobedrag van 9% BBP voor 2007. Het basisrisicobedrag van 9% BBP is een ex ante doelstelling. Dit betekent dat het risicobedrag in enig jaar als het ware wordt klaargezet door het financieringsbeleid in de jaren ervoor. Het basisrisicobedrag voor 2006 is klaargezet in 2005. Dat voor 2007 is klaargezet in 2006. Realisatie van de doelstelling gebeurt dus eveneens in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor het basisrisicobedrag is klaargezet. De opbouw van het basisrisicobedrag wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 4: Risicobedrag 2006 en 2007 (in mld.) | ||
2006 | 2007 | |
Herfinanciering kapitaalmarkt | 25,7 | 27,0 |
Geldmarktportefeuille | 12,3 | 14,0 |
Swapportefeuille | 4,0 | 7,6 |
Basisrisicobedrag | 42,0 | 48,6 |
In % BBP1 | 8% | 9% |
1 Macro Economische Verkenning 2006 resp. 2007, CPB
Om de doelstelling van het lenen van lange gelden tegen zo laag mogelijke kosten binnen aanvaardbaar risico te realiseren, worden staatsleningen (DSLs) uitgegeven in looptijden van 3, 10 en 30 jaar. In 2006 zijn een nieuwe 3 jaars en een nieuwe 10 jaars lening uitgegeven. Beide leningen zijn na eerste uitgifte nog enkele malen heropend in 2006. Daarnaast zijn in 2006 renteswaps met een looptijd groter dan één jaar ingezet om het risicobedrag bij te sturen. De totale langlopende swapportefeuille draagt voor € 7,6 mld bij aan het basisrisicobedrag voor 2007. De netto rentebaten voor de swapportefeuille bedragen in 2006 ca. € 136 mln.
Tabel 5: Prestatiegegevens | ||||
Prestatie-indicator | Realisatie 2006 | |||
Basisrisico van 9% BBP voor de jaren 2003 t/m 2006. | Ja. | |||
Het basisrisico wordt bepaald door dat deel van de bestaande schuld waarover in een begrotingsjaar de rente opnieuw moet worden vastgesteld. Het basisrisico is een indicator voor de invloed die renteschommelingen hebben op de begroting. Hoe hoger het basisrisico, des te groter is het effect van rentewijzigingen op de begroting. Op basis van onderzoek is in 2002 gekozen voor een basisrisico van 9% BBP voor de jaren 2003 tot en met 2006. Het basisrisicobedrag van 9% BBP is een ex ante doelstelling. Met het financieringsbeleid in 2006 en in de jaren daarvoor is het basisrisicobedrag voor 2007 klaargezet. | ||||
Indicator | 2004 | 2005 | Streefwaarde 2006 | Realisatie 2006 |
Basisrisicobedrag in % BBP | 9% | 8% | 9% | 9% |
Bevordering van distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit.
Om voor beleggers de aantrekkelijkheid van Nederlandse staatsleningen te vergroten, hetgeen bijdraagt aan het realiseren van lage rentekosten, is het beleid mede gericht op bevordering van distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit van leningen.
Primary Dealers en Single Market Specialists leveren een belangrijke bijdrage aan promotie van DSLs en DTCs. Daarnaast zijn Primary Dealers verantwoordelijk voor het onderhouden van een secundaire markt in staatsleningen. Om de rol van de eindbelegger bij de primaire uitgifte te vergroten, maakt de staat gebruik van de Dutch Direct Auction (DDA). In 2006 is de DDA toegepast voor de introductie van de nieuwe 10 jaars lening. Ter voorbereiding op de DDA is contact gezocht met beleggers via roadshows en presentaties. Daarnaast zijn via diverse publicaties (onder andere jaarbericht en kwartaalbericht) beleggers en overige geïnteresseerden geïnformeerd over het Nederlandse financieringsbeleid en de producten die in het kader hiervan worden uitgegeven. Actuele informatie wordt gepresenteerd op het internet (www.dsta.nl).
De nieuwe 10 jaars lening heeft door heropening in 2006 een volume van meer dan € 10 mld. bereikt. Door meevallende tekortontwikkeling bleek het niet mogelijk om ook in 2006 in de nieuwe 3 jaars een omvang van € 10 mld. te bereiken. Om bij te dragen aan liquiditeit, is deze lening begin 2007 heropend om alsnog de omvang van minimaal € 10 mld. te bereiken.
Een ander instrument om de liquiditeit te bevorderen is een permanente inkoopfaciliteit. Een beperkt aantal oude leningen met een zeer laag uitstaand volume kunnen door beleggers aan de Staat worden aangeboden voor terugkoop. In 2006 is voor ca. € 13 mln. ingekocht onder deze faciliteit.
Om een liquide curve over alle looptijden te ontwikkelen, heeft de Staat de 30 jaars lening die in 2005 is geopend in 2006 heropend. Daarnaast is € 2,3 mld. uitgegeven in een nieuwe 2023 lening met 3,75% coupon. Deze nieuwe lening is identiek aan de oude 7,5% 2023 lening met uitzondering van de marktconforme coupon van 3,75%. Door introductie van een strip- en destripfaciliteit en aanvullende uitgifte van hoofdsommen konden beleggers de oude 7,5% lening omzetten in twee (meer marktconforme) nieuwe 3,75% leningen. Het totale uitstaande volume in het 2023 segment ligt nu ruim boven € 10 mld.
Tabel prestatiegegevens | ||||
---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator | Realisatie 2006 | |||
De Staat streeft ernaar om meer dan 90% van de staatsschuld te concentreren in leningen met een minimale omvang van € 10 mld. | Nee. | |||
Indicator | 2004 | 2005 | Streefwaarde 2006 | Realisatie 2006 |
Minimaal aandeel leningen = 10 mld. in langlopende staatsschuld. | 89% | 87% | 90% | 87% |
Door de meevallende tekortontwikkeling bleek het niet mogelijk om in 2006 in de nieuwe 3 jaars lening door heropening een volume van minimaal € 10 mld. te bereiken. Daarnaast zal de 30 jaars lening, die voor het eerst is uitgegeven in 2005, en is heropend in 2006, pas in 2007 een omvang van minimaal € 10 mld. bereiken. Hiertegenover staat dat door introductie van een strip- en destripfaciliteit en uitgifte van een nieuwe 2023 lening de schuld in het 2023 segment is toegenomen en de totale omvang van leningen in dit segment nu ruim € 10 mld. bedraagt.
Lenen en uitlenen van korte gelden tegen zo laag mogelijke kosten respectievelijk zo hoog mogelijke opbrengsten binnen een aanvaardbaar risico.
Voor financiering op de geldmarkt werkt de staat sinds 2002 met een benchmark die bestaat uit financiering van de geldmarktportefeuille tegen het EONIA rentetarief. Deze benchmark zou gemiddeld genomen, over een periode van vier jaar een besparing opleveren ten opzichte van het oude beleid (uitgifte van geldmarktleningen met een looptijd tot 1 jaar). Van jaar op jaar hoeft van een besparing geen sprake te zijn. De resultaten voor de geldmarktbenchmark voor de afgelopen jaren staan in onderstaande tabel.
Tabel 6: Resultaten geldmarktbenchmark 2003 tot en met 2006 (in mln) | ||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | Cumulatief | |
Resultaat EONIA-benchmark t.o.v. oude beleid | 29,6 | 17,0 | – 2,6 | – 17,3 | – 26,6 | 0,1 |
Outperformance t.o.v. benchmark | 2,7 | 11,9 | 8,2 | 12,0 | 21,0 | 55,8 |
Totaal resultaat | 32,2 | 28,9 | 5,6 | – 5,3 | – 5,6 | 55,9 |
Het resultaat kan worden uitgesplitst naar het resultaat van de benchmark t.o.v. het oude beleid en de outperformance van de benchmark. Dit laatste geeft onder meer aan hoeveel is bespaard door op de geldmarkt niet met daggelddeposito’s, maar met een combinatie van DTC’s en EONIA swaps te financieren. Overigens maakt ook de beperkte positiename van de dealers op de geldmarkt onderdeel uit van de outperformance. Cumulatief is over de afgelopen jaren het resultaat positief geweest; € 55,9 mln. Van jaar op jaar kunnen de resultaten fluctueren.
Het totale resultaat voor 2006 is – € 5,6 mln. Dit is opgebouwd uit de netto gerealiseerde rentelasten, welke worden verantwoord in het jaarverslag, en de marktwaarde van de swapportefeuille. Doordat de rentecurve op de geldmarkt in 2006 meer is gestegen dan door de markt was verwacht, is gedurende dit jaar een negatief resultaat behaald. De netto gerealiseerde rentelasten van de swapportefeuille in 2006 bedroegen ca. € 9,2 mln positief.
Het lenen en uitlenen van korte gelden op de geldmarkt vormt een regulier onderdeel van het financieringsbeleid. Daarnaast dient de geldmarkt als buffer om het verschil in kasstromen na uitgifte van staatsleningen op de kapitaalmarkt op te vangen of om aan onvoorziene wijzigingen in het tekort tegemoet te kunnen komen als deze in de kapitaalmarkt niet (meer) kunnen worden opgevangen.
Op de geldmarkt wordt gebruik gemaakt van de uitgifte van DTCs, EONIA swaps en geldmarktdeposito’s. Dit laatste betekent dat voor een dag tot maximaal één maand geld wordt geleend respectievelijk uitgezet bij marktpartijen in de geldmarkt. Bij het uitzetten van geld wordt gebruik gemaakt van procedures ter beperking van het kredietrisico dat ontstaat.
Tabel prestatiegegevens | ||||
Prestatie-indicator | Realisatie 2006 | |||
Voor het meten van de prestaties in de geldmarkt is in 2004 een benchmark toegevoegd aan het financieringsbeleid. Deze benchmark dient om de kosten bij aanvaardbaar risico zo laag mogelijk te houden. De benchmark voor de geldmarkt houdt in dat de Eonia (European OverNight Index Average) wordt gehanteerd als benchmark voor alle transacties die de Staat in de geldmarkt doet. De benchmark geldt dus zowel voor de uitgifte van DTC’s als voor de transacties die plaatsvinden om het schatkistsaldo te reguleren. | Ja. |
4.1.5 Overzicht af te ronden onderzoeken
Overig Evaluatieonderzoek | Onderzoekonderwerp | Start | Afgerond | Vindplaats |
Herijking risicomanagement (*) | 2006 | 2007 | www.dsta.nl | |
Evaluatie geldmarktbenchmark | 2006 | 2007 | www.dsta.nl |
(*) Onderzoek naar de mogelijkheid van een benchmark voor de kapitaalmarkt ligt in het verlengde van de herijking van het risicomanagement.
4.2.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het kasbeheer van het Rijk en van de instellingen, die aan de schatkist zijn gelieerd, optimaliseren.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Algemene doelstelling van het beleid is het bundelen van geldstromen onder gelijktijdige aanbieding van een infrastructuur waarmee het betalingsverkeer van het Rijk en van de instellingen, die aan de schatkist zijn gelieerd, zo efficiënt mogelijk wordt afgewikkeld. Belangrijkst oogmerk van het beleid is het voorkomen van financiële risico’s bij het beheer van publieke geldstromen en het doelmatig beheren van publieke middelen.
De algemene doelstelling is vertaald naar een aantal operationele doelstellingen, die in 2006 gedeeltelijk zijn gerealiseerd. De operationele doelstellingen worden in paragraaf 4.2.4 nader toegelicht.
Behalen van bovenstaande doelstelling hangt af van:
– het onderkennen van de voordelen van geïntegreerd middelenbeheer door daarvoor in aanmerking komende instellingen;
– de kwaliteit van de dienstverlening van het commerciële bankwezen ter afhandeling van het betalingsverkeer van de rijksoverheid.
Ook in 2006 is het aantal instellingen dat mee doet aan geïntegreerd middelenbeheer uitgebreid, met 15 instellingen tot 110. De instellingen voor wie deelname verplicht is, onderkennen de voordelen van deelname aan het geïntegreerd middelenbeheer. Ook op vrijwillige basis zijn er nieuwe instellingen bijgekomen.
In 2006 is de aanbesteding van het buitenlands betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken gestart om een nieuw contract af te sluiten in 2007. Doelstelling was de kwaliteit van het buitenlands betalingsverkeer en de daarbij behorende service tegen een goede prijs te verwerven. De afronding van deze aanbesteding zal in het eerste kwartaal 2007 plaatsvinden. In 2006 is ook samen met het ministerie van Defensie een aanbesteding in verband met het betalingsverkeer van het JSF-project.
In 2006 zijn de contracten betalingsverkeer met de departementen geëvalueerd en is besloten deze te verlengen tot 2009.
4.2.2 Budgettaire gevolgen artikel 2 Kasbeheer
Tabel 7: Budgettaire gevolgen van beleid (in mln.)1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling:Het kasbeheer van het Rijk en de van de instellingen, die aan de schatkist zijn gelieerd, optimaliseren. | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Uitgaven | 4 147 | 4 412 | 2 397 | 3 522 | 4 448 | 3 614 | 834 |
Programma-uitgaven | 4 146 | 4 411 | 2 396 | 3 521 | 4 446 | 3 613 | 833 |
Rentelasten | 1 390 | 1 399 | 1 570 | 1 836 | 2 134 | 1 971 | 163 |
Verstrekte leningen | 1 433 | 1 335 | 826 | 1 001 | 1 379 | 1 449 | – 70 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s | 1 324 | 1 677 | 0 | 683 | 933 | 192 | 741 |
Uitgaven bij voortijdige beeindiging leningen | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsuitgaven | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 |
Ontvangsten | 9 039 | 1 442 | 2 248 | 3 644 | 1 868 | 1 590 | 279 |
Programma-ontvangsten | 9 039 | 1 442 | 2 248 | 3 644 | 1 868 | 1 590 | 279 |
Rentebaten | 357 | 357 | 399 | 485 | 464 | 441 | 23 |
Ontvangen aflossingen | 225 | 281 | 562 | 472 | 579 | 474 | 105 |
Mutaties in rekening-courant en deposito’s | 28 | 804 | 1 288 | 2 680 | 823 | 675 | 148 |
Ontvangsten bij voortijdige beeindiging | 0 | 1 | 0 | 7 | 3 | 0 | 3 |
Stelselwijziging | 8 429 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.
4.2.3 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
Omdat het toerekenen van de uitgaven en ontvangsten aan de operationele doelstellingen (zie paragraaf 4.2.4) geen extra cijfermatig inzicht geeft, wordt dit onderdeel van het beleidsartikel achterwege gelaten.
De begrote rentelasten bedroegen € 1 971 mln., de werkelijke rentelasten bedroegen € 2 134 mln., € 163 mln. meer dan begroot. Door de hogere rentestand is meer rente vergoed over de in de schatkist aangehouden rekening-courantsaldi en deposito’s, € 16 mln. meer aan Agentschappen, € 52 mln. meer aan RWT’s en derden, € 78 mln. meer aan de Sociale fondsen en € 1 mln. meer aan overige instellingen. De rentevergoeding aan het Fonds Economische Structuurversterking is € 22 mln. hoger uitgevallen, namelijk € 561 mln. in plaats van de geraamde € 539 mln. Hier staat tegenover dat de rentevergoedingen aan het AOW-spaarfonds € 5 mln. lager uitvallen, geraamd was namelijk € 1 080 en gerealiseerd is € 1 075.
De rentebaten bedroegen € 464 mln., € 23 mln. meer dan begroot. De rentebaten zijn hoger dan begroot doordat de korte rente in 2006 gestegen is. Met name de renteontvangsten van verstrekte leningen aan baten-lastendiensten vielen daardoor bijna € 32 mln. hoger uit. De rentebaten van RWT’s en derden – begroot op € 117 mln. – vielen € 15 mln. lager uit dan begroot, omdat in 2006 minder leningen werden verstrekt. De rentebaten FMS-account vielen € 5 mln. hoger uit dan begroot. Begroot was € 6 miljoen voor 2006 en gerealiseerd is € 11 mln.
Verstrekte leningen en ontvangen aflossingen
Aan RWT’s en baten-lastendiensten werd voor € 800 mln. aan netto leningen verstrekt (€ 1 379 mln. aan leningen minus € 579 mln. aan aflossingen), € 175 mln. minder dan geraamd. De lager dan geraamde leningverstrekking aan RWT’s hangt samen met het feit dat er minder vrijwillige instellingen dan verwacht zijn gaan deelnemen aan geïntegreerd middelenbeheer. Vanwege de aantrekkelijke condities voor lenen gaan vrijwillige RWT’s vooral meedoen als er een leenbehoefte is.
Mutaties in rekening-courant en deposito’s
De mutaties aan de uitgavenkant hadden in 2006 betrekking op de afname van de deposito’s van RWT’s en derden en afname van de rekening-courantsaldi van de sociale fondsen. De mutaties aan de uitgavenkant namen € 741 mln. meer toe dan geraamd. De rekening-courant sociale fondsen zijn afgenomen met € 447 mln. terwijl geraamd werd dat er een afname zou plaatsvinden van € 192 mln. Hogere belastingen en lagere premiebaten als gevolg van een verschuiving binnen de loon- en inkomensheffing zorgden ervoor dat sociale fondsen meer interen op hun rekening-courant tegoeden. De deposito’s RWT’s namen af met € 486 miljoen.
De mutaties aan de ontvangstenkant betroffen dit jaar de rekening-courantsaldi (inclusief deposito’s) van baten-lastendiensten en RWT’s. De rekening-courant en deposito’s van de baten-lastendiensten namen toe met € 354 mln. De rekening-courant RWT’s en derden namen toe met € 469 miljoen. De raming van de toename rekening-courant en deposito’s RWT’s was € 675 mln. Per saldo heeft er een afname plaatsgevonden van € 17 miljoen (486–469). De afname van de RWT-saldi werd veroorzaakt doordat minder gelden naar de schatkist werden overgeheveld als gevolg van een geringere uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer dan bij de vaststelling van de begroting werd voorzien.
Ontvangsten bij voortijdige beëindiging
Deze post bestaat vrijwel volledig uit het resultaat op de ontvangen marktwaarde bij vervroegde aflossing van aan RWT’s verstrekte leningen en vervroegd opvragen van deposito’s, doordat het rentepercentage van de lening hoger lag dan het huidige tarief op een vergelijkbare lening. Een klein deel bestaat uit de ontvangen boete bij een voortijdige beëindiging van leningen van Agentschappen.
4.2.4 Operationele doelstellingen
Het kasbeheer van de rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen doelmatig inrichten
Bij het realiseren van een doelmatige inrichting van het kasbeheer wordt gestreefd naar een risicoarm beheer van publieke middelen met zo laag mogelijke rentelasten.
Het belangrijkste instrument hierbij is het centraal bundelen van publieke geldstromen, terwijl de financiering eveneens centraal, via ’s Rijks Schatkist, wordt afgewikkeld. In eerste instantie is een inventarisatie uitgevoerd naar de dienstverlening met betrekking tot geïntegreerd middelenbeheer. Over het algemeen hebben klanten waardering voor het accountmanagement vanuit Financiën. Ook zijn ze tevreden met de praktijk van geïntegreerd middelenbeheer. Een groot deel van de klanten zei behoefte te hebben aan periodieke informatie en aan meer on-line aangeboden diensten. Om hieraan tegemoet te komen is periodiek een nieuwsbrief rondgestuurd en een eerste begin gemaakt met het onderzoek naar de uitbreiding van het on-line dienstenpakket. Verwacht wordt dat het onderzoek naar on-line diensten zeker nog het komende jaar in beslag zal nemen.
Instrument | Realisatie |
• De verplichting tot het in de schatkist aanhouden van de middelen van Rijk, baten-lastendiensten, sociale fondsen en RWT’s. | Ja. |
• Het via centrale financiering voorzien in de leenbehoefte van aan geïntegreerd middelenbeheer deelnemende instellingen. | Ja. |
• Het afronden van de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s. | Nee. |
Toelichting instrumenten/activiteiten
Het aantal RWT’s dat deelneemt aan geïntegreerd middelenbeheer is toegenomen. Alle verplichte deelnemers van de oorspronkelijke lijst zijn ingeregeld. Echter, de afronding van de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer met vrijwillige RWT’s (onderwijsinstellingen) is de komende jaren een doorlopend proces. Op basis van periodieke besprekingen en aanvullingen van departementen wordt de A- en B-lijst regelmatig gewijzigd en komen nieuwe RWT’s naar voren die deel kunnen nemen aan het geïntegreerd middelenbeheer. Daarnaast kan het voorkomen dat instellingen die eerder niet in aanmerking kwamen voor deelname aan het geïntegreerd middelenbeheer door bepaalde wijzigingen (in bijvoorbeeld omvang liquide middelen) wel aan de criteria voldoen.
Tabel prestatiegegevens | |||||
Prestatie-indicator | Realisatie 2006 | ||||
• Het aantal aan geïntegreerd middelenbeheer deelnemende RWT’s. | Nee. | ||||
• Het kwantitatieve voordeel voor het Rijk van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s. | Nee. | ||||
• Het kwantitatieve voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer met het Rijk. | Ja. | ||||
Indicator | Realisatie | 2004 | 2005 | Streefwaarde 2006 | Realisatie 2006 |
Aandeel deelnemende RWT’s | 52 | 95 | 1251 | 110 | |
Voordeel Rijk (x € 1mln.): | |||||
– jaarlijks | 53 | 49 | 53 | 24 | |
– cumulatief | 141 | 190 | 243 | 214 | |
Voordeel RWT’s (x € 1mln.): | |||||
– jaarlijks | 41 | 54 | 64 | 67 | |
– cumulatief | 122 | 176 | 240 | 243 |
1 De streefwaarde 2006 is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2006 naar aanleiding van voortschrijdend inzicht over jaar 2005.
Toelichting instrumenten/activiteiten
Per eind 2006 namen 110 RWT’s deel aan geïntegreerd middelenbeheer: alle 88 instellingen, waarvoor deelname verplicht is gesteld, plus 9 instellingen die vooruitlopend op een verplichte aanwijzing zijn gaan deelnemen plus 13 vrijwillige RWT’s (onderwijsinstellingen). Uitbreiding van het geïntegreerd middelenbeheer met 15 RWT’s is minder dan geraamd. Deze lagere realisatie kan worden toegeschreven aan de afwachtende houding die onderwijsinstellingen aannemen bij het – op vrijwillige basis – deelnemen aan geïntegreerd middelenbeheer. Voor onderwijsinstellingen is deelname met name interessant vanwege de goede leenfaciliteit. Wanneer een onderwijsinstelling geen leenbehoefte heeft, is deelname minder aantrekkelijk. Soms valt de leenbehoefte later in de tijd uit dan verwacht waardoor er wel contact is met de instelling maar geen druk wordt gelegd om deel te nemen.
Toelichting Gerealiseerde rente-effecten geïntegreerd middelenbeheer
Grafiek A. Jaarlijks voordeel voor het Rijk van GMB met RWT’s (in mln. euro’s)
De centrale veronderstelling bij de berekening van het voordeel voor het Rijk is dat het Rijk dankzij geïntegreerd middelenbeheer bespaart op leningen met condities (looptijd en effectief rendement) die overeenkomen met de gemiddelde condities van de in werkelijkheid aangetrokken leningen ter dekking van de financieringsbehoefte. Uitgaande van de realisaties van de tegoeden en leningen van RWT’s bij het Rijk en de realisaties van de daarover door het Rijk betaalde respectievelijk ontvangen rente, kan een voordeel voor het Rijk worden berekend van € 7 mln. in 2000. Voor 2006 wordt dit voordeel berekend op € 24 mln. (grafiek A). De realisatie van het voordeel voor het Rijk viel in 2006 € 29 miljoen lager uit dan begroot. Er was geraamd dat er een toename van het rekening-courant tegoed en deposito’s zou plaats vinden terwijl een afname is gerealiseerd. Daarnaast is een voordeel verlagende factor minder verstrekte leningen dan geraamd. Wat de rente betreft is er sprake geweest van een inverse rentestructuur waarbij de korte rente sinds de zomer van 2006 hoger heeft gestaan dan de (middel)lange termijn. Per saldo zorgden deze factoren ervoor dat het voordeel voor het Rijk uitkwam op € 24 miljoen in plaats van de geraamde € 53 miljoen.
Grafiek B. Cumulatief voordeel voor het Rijk van GMB met RWT’s (in mln. euro’s)
Het cumulatieve voordeel voor het Rijk van geïntegreerd middelenbeheer met RWT’s over de jaren 2000 tot en met 2006 komt uit op € 214 mln. (grafiek B). Doordat het voordeel voor het Rijk lager uitviel dan geraamd, valt het cumulatieve voordeel ook lager uit dan geraamd.
Grafiek C . Jaarlijks voordeel voor RWT’s van GMB met het Rijk (in mln euro’s)
De berekening van het gerealiseerde voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer is gebaseerd op enkele aanvullende veronderstellingen. Over een RWT-tegoed in rekening-courant vergoedt het Rijk de interbancaire rente zonder afslagen. Dit levert RWT’s een voordeel op van hooguit 1%, afhankelijk van de condities die deelnemende RWT’s bij de commerciële banken hadden bedongen. Bij leningen wordt RWT’s een rentearrangement aangeboden op het niveau, waartegen het Rijk zelf leent. Dit levert RWT’s een voordeel op van gemiddeld 0,8%. Onder deze veronderstellingen en gegeven de in de afgelopen jaren gerealiseerde tegoeden en leningen van RWT’s bij het Rijk, bedroeg het voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer € 3 mln. in 2000 oplopend tot € 67 mln. in 2006 (grafiek C).
Grafiek D Cumulatief voordeel voor RWT’s van GMB met het Rijk (in mln euro’s)
Het cumulatieve voordeel voor RWT’s van geïntegreerd middelenbeheer met het Rijk over de jaren 2000 tot en met 2006 komt daarmee uit op € 243 mln. (grafiek D).
Het betalingsverkeer van het Rijk betrouwbaar en efficiënt afwikkelen.
Om de kwaliteit en de dienstverlening bij het uitvoeren van het betalingsverkeer van het Rijk en de aanvaardbaarheid van de daaraan verbonden kosten te waarborgen is het betrouwbaar en efficiënt afwikkelen van het betalingsverkeer van het Rijk essentieel. Het waarborgen hiervan ligt onder andere besloten in het actieve beheer van de met banken gesloten contracten. Een prestatie-indicator voor de tarieven van het betalingsverkeer van de rijksoverheid geeft aanvullende, objectieve informatie over de doelmatigheid waarmee het betalingsverkeer van de rijksoverheid wordt afgewikkeld.
Instrumenten/activiteiten | |
Instrument | Realisatie 2006 |
• Verlenging dan wel vernieuwing (via een Europese aanbesteding) van lopende contracten betalingsverkeer | Ja. |
Toelichting instrumenten/activiteiten
Voor het buitenlands betalingsverkeer van het ministerie van Buitenlandse Zaken is in 2006 een Europese aanbesteding uitgevoerd. Dit zal resulteren in een nieuw contract per 1 mei 2007. De overige aflopende contracten van het betalingsverkeer van de ministeries zijn in 2006 met 2 jaar verlengd. In 2008 zullen deze contracten opnieuw aanbesteed moeten worden. Samen met het ministerie van Defensie is een aanbesteding gestart voor het betalingsverkeer van het JSF-project.
Tabel prestatiegegevens | |||||
Prestatie-indicator | Realisatie 2006 | ||||
• gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid | Ja. | ||||
• gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid als percentage van het gemiddeld markttarief | Ja. | ||||
Indicator | Realisatie | 2004 | 2005 | Streefwaarde 20061 | Realisatie 2006 |
Gemiddeld stukstarief: | |||||
– absoluut (in eurocenten) | 5,3 | 4,3 | 3,3 | 3,0 | |
– als % van het markttarief | 61 | 54 | 30 | 26 |
1 De streefwaarde 2006 is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2006 naar aanleiding van voortschrijdend inzicht over jaar 2005.
Toelichting instrumenten/activiteiten
Een prestatie-indicator voor de tarieven van het betalingsverkeer van de rijksoverheid geeft aanvullende, objectieve informatie over de doelmatigheid waarmee het betalingsverkeer van de rijksoverheid wordt afgewikkeld. Met het oog hierop is in de ontwerpbegroting voor 2004 onderzoek aangekondigd naar de ontwikkeling van een dergelijke indicator. De uitkomst hiervan is dat jaarlijks, voor het eerst in het jaarverslag 2004, twee getallen worden gepresenteerd die informatie bevatten over de tarieven:
1. «gemiddeld stukstarief»: gerealiseerd gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid;
2. «ijkpunt gemiddeld stukstarief»: gemiddeld stukstarief van de binnenlandse betalingen van de rijksoverheid indien voor elk van deze betalingen het gemiddeld in Nederland voor die betaling geldende markttarief wordt genomen.
Het gemiddeld stukstarief heeft betrekking op de qua aantal belangrijkste binnenlandse betaalproducten van de rijksoverheid (acceptgiro’s, incasso’s, gewone overschrijvingen en verzameloverschrijvingen). Voor de berekening van het gemiddeld in Nederland geldende markttarief (het ijkpunt) wordt uitgegaan van de geveltarieven van de vier grootbanken (ING, Postbank, Rabo, ABN AMRO).
De realisatie van het gemiddelde stukstarief in 2006 bedroeg 3,0 eurocent. De realisatie is 0,3 cent lager dan de doelstelling. Het extra positieve verschil, naast de verlaging ten opzichte van 2005, komt met name door de start in 2006 van de uitbetaling van de toeslagen (zorg, huur en kinderopvang), welke tot een toename van ruim 60 mln van de verzameloverschrijvingen heeft geleid. Deze betalingen hebben een relatief lage prijs ten opzichte van andere betaalproducten. Door het relatief grote volume ervan wordt de gemiddelde prijs naar beneden gedrukt. Verder is, zoals is verwacht, in 2006 voor het eerst volledig geprofiteerd van de Europese aanbesteding voor het betalingsverkeer van de Belastingdienst dat met fors lagere tarieven is ingegaan per 1 mei 2005.
4.2.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
Onderzoekonderwerp | Start | Afgerond | Vindplaats | |
Evaluatieonderzoek | Bankcontracten | 2006 | 2006 | CKB |
5.1 Budgettaire gevolgen niet-beleidsartikel
Tabel 8: budgettaire gevolgen nominaal en onvoorzien (in duizenden) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Nominaal en onvoorzien | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5.2 Toelichting tabel budgettaire gevolgen van beleid
De bij de eerste suppletore begroting 2006 beschikbaar gestelde loon- en prijscompensatie (€ 94 000) is bij de tweede suppletore begroting verdeeld over de artikelen. De realisatie op dit artikel is derhalve nihil.
Er wordt op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan de bedrijfsvoering. Op basis van de periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringsprocessen en de risico’s die daarbij aan het licht treden, wordt systematisch bewaakt of de doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze worden gerealiseerd. Waar nodig wordt bijgestuurd.
Over het bereiken van de doelstellingen wordt in het jaarverslag bij de beleidsartikelen verantwoording afgelegd. In deze bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringsvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Tweede Kamer van belang is.
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen onrechtmatigheden geconstateerd die de tolerantiegrens op artikelniveau overschrijden.
Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd in de totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie.
Financieel en materieel beheer
Inzake het financieel en materieel beheer is er een opmerking gemaakt bij artikel 2 Kasbeheer. Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften wordt deze opmerking toegelicht in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het departementaal jaarverslag van Financiën.
Met inachtneming van de hierboven genoemde zaak, is over het begrotingsjaar 2006 sprake geweest van beheerste bedrijfsprocessen. Deze bedrijfsprocessen voorzien tevens in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering. Voor wat betreft de hierboven genoemde uitzondering zijn maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te verbeteren.
7. VERANTWOORDINGSSTAAT VAN NATIONALE SCHULD
DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT (JAARVERSLAG) 2006 VAN DE NATIONALE SCHULD (IXA)
Departementale verantwoordingsstaat (Jaarverslag) 2006 van de Nationale Schuld (IXA) (x € 1000) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)–(1) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 38 914 073 | 37 040 630 | 41 692 983 | 26 994 755 | 2 778 910 | – 10 045 875 | ||||
Beleidsartikelen | 38 914 073 | 37 040 630 | 41 692 983 | 26 994 755 | 2 778 910 | 10 045 875 | ||||
01 | Financiering Staatsschuld | 35 299 686 | 35 299 686 | 35 450 793 | 37 245 236 | 37 245 236 | 25 126 427 | 1 945 550 | 1 945 550 | – 10 324 366 |
02 | Kasbeheer | 3 614 387 | 3 614 387 | 1 589 837 | 4 447 747 | 4 447 747 | 1 868 328 | 833 360 | 833 360 | 278 491 |
Niet-beleidsartikelen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||||
03 | Nominaal en onvoorzien | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.
Mij bekend,
De Minister van Financiën,
De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.
SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2006 (bedragen x € 1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
DEBET | CREDIT | |||||||
OMSCHRIJVING | 31–12–2006 | 31–12–2005 | OMSCHRIJVING | 31–12–2006 | 31–12–2005 | |||
1. | Uitgaven t.l.v. de begroting 2005 | 45 210 213 | 2. | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2005 | 35 980 290 | |||
Uitgaven t.l.v. de begroting 2006 | 41 692 982 | Ontvangsten t.g.v. de begroting 2006 | 26 994 755 | |||||
3. | Liquide middelen | 11 | 13 | 6. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 6 500 236 | 6 829 336 | |
4. | Rekening-courant RHB | (10 275 246) | (3 143 830) | |||||
5. | Uitgaven buiten begrotingsverband | 2 077 243 | 743 230 | |||||
Sub-totaal | 33 494 990 | 42 809 626 | Sub-totaal | 33 494 990 | 42 809 626 | |||
8. | Extra-comptabele vorderingen | 9 017 100 | 14 102 099 | 8a. | Tegenrekening extra-compt.vorderingen | 9 017 100 | 14 102 099 | |
9a. | Tegenrekening extra-compt.schulden | 226 185 398 | 235 212 478 | 9. | Extra-comptabele schulden | 226 185 398 | 235 212 478 | |
10. | Voorschotten | 0 | 0 | 10a. | Tegenrekening voorschotten | 0 | 0 | |
Totaal-generaal | 268 697 488 | 292 124 203 | Totaal-generaal | 268 697 488 | 292 124 203 |
8.1 Toelichting op de saldibalans
Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.
Specifieke toelichting per saldibalanspost
3. Liquide middelen.
De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.
4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding.
Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Er zijn twee rekening-courantverhoudingen nl. Geïntegreerd Middelen Beheer en het Agentschap.
De bedragen zijn in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding per 31 december 2006.
5. Uitgaven buiten begrotingsverband.
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2006 | Ultimo 2005 | |
Te realiseren (dis)agio | 893 172 | 9 494 |
Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen | 397 | 412 |
Te ontvangen rente swaps | 701 695 | 340 930 |
Vooruitbetaalde disconto | 131 820 | 121 186 |
Te ontvangen rente vlottende schuld | 211 614 | 225 672 |
Te ontvangen rente m.b.t. GMB | 138 544 | 45 537 |
Totaal | 2 077 243 | 743 230 |
Voor wat betreft de ontvangen rente m.b.t. GMB en de te betalen rente m.b.t. GMB heeft er ten opzichte van 2005 een verschuiving plaatsgevonden in de posten.
6. Ontvangsten buiten begrotingsverband.
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2006 | Ultimo 2005 | |
Te betalen rente onderhandse leningen | 52 162 | 58 474 |
Te betalen rente openbare schuld | 5 508 799 | 5 958 550 |
Te betalen rente swaps | 580 456 | 283 470 |
Te betalen rente vlottende schuld | 206 034 | 219 623 |
Waarborgkapitalen onderpand swaps | 0 | 365 013 |
Derden van het Agentschap | 112 977 | 26 135 |
Te betalen rente m.b.t. GMB | 38 804 | – 70 974 |
Overige | 1 004 | – 10 956 |
Totaal | 6 500 236 | 6 829 336 |
8. Extra-comptabele vorderingen
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2006 | Ultimo 2005 | |
Callgeldleningen u/g | 0 | 5 885 060 |
Overige vorderingen | 60 | |
Verstrekte leningen baten-lastendiensten | 6 346 043 | 5 809 035 |
Verstrekte leningen RWT’s en derden | 2 670 997 | 2 408 003 |
Totaal | 9 017 100 | 14 102 099 |
9. Extra-comptabele schuld.
Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.
Ultimo 2006 | Ultimo 2005 | |
Vaste schuld | ||
– Staatsschuld | 197 638 599 | 202 340 030 |
Vlottende schuld | ||
– Dutch Treasury Certificates | 13 950 000 | 18 050 000 |
– Callgeldleningen o/g | 0 | 60 000 |
– Sell/Buy back transacties | 9 968 | 65 844 |
– RC baten-lastendiensten | 1 345 178 | 1 036 441 |
– RC RWT’s en derden | 1 983 608 | 1 514 926 |
– RC Sociale Fondsen | 7 572 324 | 8 018 864 |
– Overig | 144 | 145 |
Overige schuld | ||
– Deposito’s baten-lastendiensten | 109 700 | 64 242 |
– Deposito’s RWT’s en derden | 3 575 876 | 4 061 986 |
226 185 398 | 235 212 478 |
De extra-comptabele schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de staatsschuld (vaste schuld € 197,6 mld. en vlottende schuld € 14,0 mld.). Daarnaast bevatten de extra-comptabele schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen de RHB en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.
De rekening-courant tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn.
Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2006 wordt verwezen naar het onderstaande overzicht.
Specificatie van de vaste schuld naar jaar van uitgifte1 per 31 december 2006 (bedragen x 1 mln. euro) | |||
Jaar van uitgifte | Openbaar | Onderhands | Totaal |
Vóór 1991 | 32,3 | 83,2 | 115,5 |
1991 | 0 | 269,9 | 269,9 |
1992 | 1 033,0 | 843,7 | 1 876.7 |
1993 | 9 806,5 | 199,1 | 10 005,6 |
1994 | 0 | 28,9 | 28,9 |
1995 | 529,5 | 78,9 | 608,4 |
1996 | 0 | 0 | 0 |
1997 | 13 637,2 | 0 | 13 637,2 |
1998 | 20 004,8 | 41,7 | 20 046,5 |
1999 | 11 063,0 | 0 | 11 063,0 |
2000 | 10 227,4 | 0 | 10 227,4 |
2001 | 12 455,0 | 0 | 12 455,0 |
2002 | 10 487,0 | 0 | 10 487,0 |
2003 | 22 799,4 | 0 | 22 799,4 |
2004 | 36 047,3 | 0 | 36 047,3 |
2005 | 28 141,2 | 0 | 28 141,2 |
2006 | 19 829,5 | 0 | 19 829,5 |
Totaal2 | 196 093,1 | 1 545.4 | 197 638,5 |
1 Jaar van eerste uitgifte betekent dat ingeval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van eerste uitgifte van de (heropende) lening.
2 Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal.
De premie die wordt betaald boven op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening hoger is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een agio.
Een onderdeel van de rijksoverheid waarvoor afwijkende beheersregels gelden gericht op het bevorderen van bedrijfsmatig werken. Belangrijk aspect hierbij is dat het batenlastenstelsel wordt toegepast en de dienst toegang heeft tot een leen- en depositofaciliteit bij de minister van Financiën.
Toonaangevende lening die een referentiekader biedt voor een bepaald looptijdsegment.
De korting die wordt ontvangen op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening lager is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een disagio.
Rente die vooraf wordt betaald.
In 2001 is op initiatief van de Nederlandse Staat gestart met een DTC-marktstelsel. Onderdeel van het stelsel is de quotering van DTC’s op MTS Amsterdam. In het stelsel nemen zowel Primary Dealers als een aantal geselecteerde banken deel, die zich Single Market Specialists mogen noemen. Naast de verplichting tot het quoteren krijgen deze partijen exclusief toegang tot de elecktronische veilingen DTC’s. Ook kunnen de partijen beroep doen op een repofaciliteit voor DTC’s.
Engelse benaming voor Nederlandse staatsleningen.
Dutch Treasury Certificates (DTC’s)
Schuldbewijzen met een korte looptijd uitgegeven door het Rijk om tijdelijke kastekorten van het Rijk te financieren. DTC’s worden uitgegeven en verhandeld op discontobasis.
Een Eonia-swap is een specifieke vorm van een renteswap, waarbij een vaste rente wordt geruild tegen de variabele Eonia rente (European OverNight Index Average). Eonia is de gemiddelde daggeld rente, die dagelijks wordt vastgesteld door de ECB.
Het EMU-saldo heeft betrekking op het vorderingensaldo van de overheid op transactiebasis. Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-saldo betrekking heeft op de totale collectieve sector is niet alleen het vorderingensaldo van het Rijk van belang, maar ook de vorderingensaldi van de sociale fondsen en de lokale overheid. Weergave op transactiebasis wil zeggen dat de economische handeling die leidt tot de uitgave of ontvangst (transactie) zoveel mogelijk als meetmoment wordt genomen.
Het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de sociale fondsen en de lokale overheid, minus de onderlinge schuldverhoudingen tussen deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een brutoschuldbegrip.
Het Fonds Economische Structuurversterking wordt gevoed met een deel van de aardgasbaten, alsmede met de rentevrijval (na dividendderving) samenhangend met de ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen, of uit opbrengsten van veilingen van etherfrequenties. De middelen uit het FES worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. Het betreft een verdeelfonds: vanuit het fonds worden bijdragen toegekend aan andere begrotingen van het Rijk.
Financieringsbehoefte van het Rijk
De aflossingen op de gevestigde staatsschuld vermeerderd met het feitelijk tekort van het Rijk of verminderd met het feitelijk overschot van het Rijk.
Financieringstekort of -overschot van het Rijk (feitelijk)
Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie in het saldo van de derdenrekening.
Het bundelen van publieke middelen gericht op een doelmatig kasbeheer. Publieke middelen zijn middelen die verkregen zijn bij of krachtens de wet ingestelde heffing(en).
Zie vaste schuld.
In een markt met voldoende liquiditeit kunnen grote posten verhandeld worden zonder dat dit een substantieel effect op de prijs (koers) heeft.
In september 1999 heeft de Staat samen met de Primary Dealers en MTS SpA het handelsplatform MTS Amsterdam opgericht. In korte tijd heeft MTS Amsterdam zich ontwikkeld tot een succesvol platform voor de handel in Nederlandse staatsleningen. De Primary Dealers hebben de verantwoordelijkheid de handel op MTS Amsterdam te stimuleren. Dit gebeurt vooral doordat de Primary Dealers verplicht zijn om gedurende een groot deel van iedere dag bied- en laatprijzen te quoteren. Andere partijen kunnen direct op deze quotes handelen. Dankzij het electronische systeem kan een transactie zeer snel worden uitgevoerd, waarbij clearing en settlement automatisch worden voltooid.
Gevestigde en vlottende schuld van de Staat zoals die samenhangt met het artikel Financiering staatsschuld en het artikel Kasbeheer in deze begroting.
Een nieuwe lening betreft een lening die nog niet eerder is uitgegeven. Deze lening wijkt af van de bestaande leningen op minstens één van de volgende categorieën: looptijd, coupondata of omvang van de coupon zelf.
De markt voor de uitgifte van effecten. Nederlandse staatsobligaties worden uitgegeven via het stelsel van Primary Dealers.
Sinds 1999 maakt de Staat gebruik van een stelsel van Primary Dealers voor de distributie en promotie van Nederlandse staatsleningen. Het stelsel bestaat uit 13 banken. Bij het samenstellen van de groep Primary Dealers wordt veel aandacht besteed aan een goede balans tussen banken die zijn gericht op de lokale, de regionale, en de globale markten. Deze balans is gewenst met het oog op het bereiken van een brede spreiding aan eindbeleggers in Nederlandse staatsobligaties.
Het belangrijkste doel van de samenwerking met de Primary Dealers is om de markt voor Nederlandse staatsleningen liquide te houden. Met alle Primary Dealers is een éénjarig contract aangegaan. De Primary Dealers verplichten zich om DSL’s af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen hoort ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten. Tegenover deze verplichtingen staat het exclusieve recht om DSL’s bij het Agentschap af te nemen en gebruik te maken van de repo- en stripfaciliteit. De Primary Dealers ontvangen daarnaast een financiële vergoeding die afhankelijk is van de afgenomen hoeveelheid DSL’s bij emissies.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Een zelfstandige organisatie die in een wet geregelde taak uitvoert met behulp van publiek geld, welk geld is verkregen bij of krachtens de wet ingestelde heffing.
Een rekening waarover in de regel giraal betalingsverkeer wordt afgewikkeld en waaruit (een deel van) de onderlinge financiële verhouding is op te maken tussen de houder van de rekening en de instelling alwaar de rekening wordt aangehouden.
Boekhoudkundig veronderstelde rente in begroting en meerjarencijfers.
Een renteswap is een contract tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen om gedurende de looptijd een vaste rente te ruilen tegen een variabele rente (meestal 6 of 3 maanden).
Een instrument om de liquiditeit van staatsleningen en DTC’s te garanderen. Onder bepaalde condities kunnen Primary Dealers (en in het geval van DTC’s ook Single Market Specialists) in geval van schaarste staatsleningen of DTC’s lenen van de Staat tegen een vergoeding.
Saldo op de rekening van het Rijk bij De Nederlandsche Bank.
De markt voor bestaande effecten. De handel in Nederlandse staatsobligaties vindt grotendeels plaats via MTS Amsterdam.
Een aantal geselecteerde banken die naast de Primary Dealers deelnemen aan het DTC-marktstelsel.
Het totaal van de uitstaande geldelijke leningen van de Staat (gevestigde en vlottende schuld) is de bruto staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of langer vormen de gevestigde staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd korter dan twee jaar vormen de vlottende staatsschuld. De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU schuld, die een breder begrip meet. EMU schuld bestaat uit de staatsschuld vermeerderd met de vlottende schuld alsook vermeerderd met de schuld van mede overheden.
Een stipfaciliteit stelt beleggers in staat een bepaalde lening te ontbinden. Dat betekent dat de hoofdsom en elk van de coupons van de specifieke lening apart verhandeld kunnen worden. Een destripfaciliteit daarentegen biedt de mogelijkheid om een reeks van coupons aan een hoofdsom te binden en op deze manier een nieuwe lening te creëren. In het geval van de 2023-lening kan de strip en destripfaciliteit worden benut om de oude 2023-lening met een coupon van 7,5% te combineren met een extra en identieke hoofdsom en deze zo om te bouwen tot tweemaal de nieuwe 2023-lening met een coupon van 3,75%.
Uitgiftesysteem van openbare staatsleningen waarbij de inschrijving gedurende een langere periode openstaat. Gedurende deze periode kan de uitgiftekoers worden aangepast. Dit biedt de mogelijkheid om flexibel in te spelen op zich wijzigende marktomstandigheden.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van één jaar of minder.