Aangeboden 16 mei 2007
Ontvangsten naar beleidsterrein voor 2006 (in EUR mln)
Uitgaven naar beleidsterrein voor 2006 (in EUR mln)
A. | Algemeen | 6 |
1. | Voorwoord | 6 |
2. | Dechargeverlening | 7 |
3. | Leeswijzer | 11 |
B. | Beleidsverslag | 14 |
4. | Beleidsprioriteiten | 14 |
5. | Beleidsartikelen | 24 |
Beleidsartikel 1: Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten | 24 | |
Beleidsartikel 2: Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | 28 | |
Beleidsartikel 3: Versterkte Europese samenwerking | 38 | |
Beleidsartikel 4: Meer welvaart en minder armoede | 47 | |
Beleidsartikel 5: Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling | 58 | |
Beleidsartikel 6: Beschermd en verbeterd milieu | 68 | |
Beleidsartikel 7: Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer | 73 | |
Beleidsartikel 8: Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | 77 | |
6. | Niet-beleidsartikelen | 82 |
Niet-Beleidsartikel 9: Geheim | 82 | |
Niet-Beleidsartikel 10: Nominaal en onvoorzien | 83 | |
Niet-Beleidsartikel 11: Algemeen | 84 | |
7. | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 87 |
C. | Jaarrekening | 93 |
8. | De verantwoordingsstaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken | 93 |
9. | Saldibalans | 94 |
10. | De verantwoordingsstaat van het agentschap CBI | 106 |
D. | Bijlagen | 111 |
Bijlage 1: Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer | 112 | |
Bijlage 2: Sanctiebeleid en malversaties | 114 | |
Bijlage 3: Afkortingenlijst | 115 | |
Bijlage 4: Trefwoordenregister | 118 |
In dit jaarverslag blikt het ministerie van Buitenlandse Zaken terug op het afgelopen jaar.
Op een groot aantal terreinen is in 2006 vooruitgang geboekt. Het werkterrein van het ministerie van Buitenlandse Zaken beslaat feitelijk de hele wereld en het werk van dit ministerie is echter nooit «af». De werkzaamheden van het ministerie kunnen nooit los gezien worden van voorgaande en komende jaren.
Het ministerie verleende in 2006 consulaire bijstand aan Nederlanders in het buitenland, die in een noodsituatie verkeerden. Het meest op het netvlies staan nog de honderden Nederlanders die tijdens de oorlog in Zuid-Libanon – in goede samenwerking met het ministerie van Defensie – vanuit het oorlogsgebied naar Nederland en andere veilige gebieden zijn geëvacueerd.
Nederland heeft in 2006 het uitbreidingsproces van de Europese Unie kritisch en constructief gevolgd, zowel ten aanzien van Roemenië en Bulgarije als Turkije, Kroatië en de landen van de westelijke Balkan. Mede dankzij de inzet van Nederland vergadert de Raad van Ministers nu in het openbaar over wetgeving van de Raad en het Europees Parlement. Uit het Europafonds werden activiteiten gefinancierd om de communicatie over Europa te verbeteren en «Europa» beter te verankeren in het lesmateriaal.
Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking stonden ook in 2006 de Millenium Ontwikkelingsdoelstellingen centraal. Zo kregen door Nederlandse inspanningen miljoenen mensen toegang tot drinkwater, sanitaire voorzieningen en basisonderwijs.
Nederland liep voorop in de geïntegreerde benadering van buitenlands beleid met goede coöperatie tussen veiligheidsbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Het meest pregnante voorbeeld van deze benadering is de Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan. Militaire inzet, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking gaan daar hand in hand.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Mede namens de Staatssecretaris voor Europese Zaken.
Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Buitenlandse Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2006 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
* het gevoerde financieel en materieel beheer;
* de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
* de financiële informatie in de jaarverslagen en jaarrekeningen;
* de departementale saldibalansen;
* de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
* de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
* Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2006; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.
* De slotwet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 2006: de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd. Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen.
* Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2006 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
* De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2006 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2006 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2006 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001);
* het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. G. Koenders
Mede namens de Staatssecretaris voor Europese Zaken,
F. C. G. M. Timmermans
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
In deze leeswijzer wordt in de inleiding een aantal algemene opmerkingen toegelicht over de aard van het buitenlandbeleid, de werkzaamheden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en kwaliteitsnormen die aan zowel de financiële gegevens als de beleidsmatige informatie worden gesteld. Daarna wordt de indeling van het jaarverslag beschreven.
In dit jaarverslag verantwoordt de regering het grootste deel van de uitgaven ten behoeve van het Nederlandse buitenlandbeleid. Een overzicht van alle uitgaven aan het buitenlandbeleid is te vinden in het HGIS-jaarverslag. De HGIS (Homogene Groep Internationale Samenwerking) omvat naast het grootste gedeelte van de BZ-uitgaven ook de uitgaven van de overige departementen op het gebied van buitenlandbeleid. Daarnaast verschijnt dit jaar de Resultatenrapportage 2005–2006 met meer gedetailleerde informatie over resultaten van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in partnerlanden en aandacht voor sectorspecifieke voortgang. Het HGIS-jaarverslag en de Resultatenrapportage worden u gelijktijdig met de departementale jaarverslagen aangeboden.
Het jaarverslag geeft een overzicht van behaalde en niet behaalde resultaten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is in veel gevallen niet de enige actor die bepaalt of de doelstellingen uit de begroting worden gerealiseerd. In Europese en andere internationale gremia moet vaak worden onderhandeld met andere partijen. De uitkomsten van onderhandelingen zijn in de regel compromissen. De doelstellingen waarmee Nederland het onderhandelingsproces ingaat, zijn maar zelden identiek aan de uitkomst daarvan.
Daarnaast is het belangrijk op te merken dat het ministerie van Buitenlandse Zaken voor een aantal onderdelen van het buitenlandbeleid niet alleen een inhoudelijke maar ook een coördinerende taak heeft. Voor die onderwerpen geldt dat de behaalde resultaten het gevolg zijn van een gezamenlijke inspanning van de verantwoordelijke ministeries.
Met ingang van 2005 zijn de beleidsartikelen ingedeeld naar de belangrijkste thema’s binnen het buitenlandbeleid. In verband met de nieuwe indeling zijn de financiële realisaties vanaf 2005 op een heel andere manier gegroepeerd dan cijfers van eerdere jaren. Daardoor is het niet mogelijk om conform de regels de uitgaven van de vier voorgaande jaren op te nemen in de budgettaire tabellen. Om de lezer toch enig historisch vergelijkingsmateriaal te bieden is er voor gekozen in dit jaarverslag wel de financiële realisaties uit 2004 te presenteren, zoals deze ook in het jaarverslag van 2005 werden gebruikt. Aangezien de realisaties uit 2004 «vertaald» moesten worden naar de nieuwe begrotingsindeling is er bij de vertaalslag een aantal aannames gemaakt. Niet elke uitgave van de oude begrotingsindeling in zijn geheel was in te delen in de nieuwe systematiek.
In het jaarverslag is geen overzicht van topinkomens bij het ministerie opgenomen. Er zijn in 2006 geen ambtenaren van wie het gemiddelde belastbare loon uitstijgt boven de gestelde grens in de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.
In het kader van de wettelijke controletaak geeft de auditdienst van het ministerie jaarlijks een accountantsverklaring af bij het departementale jaarverslag. Deze accountantsverklaring bevat een oordeel over:
– het getrouwe beeld van de financiële verantwoording (de jaarrekening en de in het beleidsverslag opgenomen financiële toelichtingen);
– het getrouwe beeld van de in de bedrijfsvoeringsparagraaf opgenomen rapportage over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering;
– de vraag of het departementale jaarverslag is opgesteld in overeenstemming met de verslaggevingsvoorschriften;
– de vraag of de in het departementale jaarverslag opgenomen niet-financiële informatie niet in strijd is met de financiële informatie.
Daarnaast heeft de auditdienst een wettelijke taak om de totstandkoming van de niet-financiële informatie alsmede het gevoerde financieel en materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties te onderzoeken. Over de belangrijkste bevindingen van deze onderzoeken – alsmede van eventuele onderzoeken naar overige aspecten van de bedrijfsvoering – brengt de auditdienst verslag uit in het jaarlijkse samenvattende auditrapport. Deze bevindingen vallen niet onder de reikwijdte van de accountantsverklaring.
Het jaarverslag omvat drie delen en een aantal bijlagen. Het eerste deel bestaat uit het voorwoord, het verzoek om dechargeverlening en deze leeswijzer. Het tweede deel is het beleidsverslag. De jaarrekening is het derde deel van het jaarverslag. Dit deel omvat de verantwoordingsstaat en de saldibalans van het ministerie. Ook het jaarverslag van de baten-lastendienst CBI (Centrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden) is in dit deel opgenomen. De bijlagen betreffen de toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer, informatie over sancties en malversaties, de afkortingenlijst en de trefwoordenlijst.
Het tweede deel, het beleidsverslag, is het meest omvangrijke onderdeel van het jaarverslag en verdient nadere aandacht in deze leeswijzer. Het verslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens welke aan verschillende kwaliteitsnormen onderhevig zijn. In het beleidsverslag wordt onder het kopje «beleidsprioriteiten» allereerst teruggeblikt op de beleidsagenda van de begroting 2006. Deze terugblik wordt afgesloten met de beleidsconclusies die uit het afgelopen jaar kunnen worden getrokken. Omwille van de vergelijkbaarheid met de Begroting 2006 ontbreekt de tabel «budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten». Deze komen aan de orde in de diverse beleidsartikelen. Hiermee wordt afgeweken van het model zoals aangegeven in de Rijksbegrotingsvoorschriften 2006.
Vervolgens wordt per beleidsartikel gerapporteerd over de voorgenomen resultaten zoals die geformuleerd werden in de begroting 2006. In de beleidsartikelen komen steeds vier onderdelen aan de orde. Onder kopje A wordt de algemene beleidsdoelstelling herhaald. Vervolgens staat onder kopje B de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» en een toelichting op opmerkelijke verschillen tussen de geraamde inzet van financiële middelen en de uiteindelijke uitgaven. Onder kopje C wordt per operationele doelstelling een tabel gepresenteerd waarin alle voorgenomen resultaten uit de begroting staan en of deze in 2006 werden behaald. Waar nodig wordt onder de tabel een toelichting gegeven op het al dan niet behalen van resultaten. Die toelichtingen worden gegeven op uitzonderingsbasis; alleen over afwijkingen en opmerkelijke resultaten wordt gerapporteerd. Resultaten die volgens planning zijn gerealiseerd worden in de regel niet toegelicht. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in de toelichting steeds verwezen naar de betreffende regel in de tabel.
Bij een aantal doelstellingen zijn effectindicatoren benoemd. De effectindicatoren met betrekking tot de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen (MDG’s) worden gemonitord door de VN en de Wereldbank. Het genereren van dit soort cijfers is complex en tijdrovend. In ontwikkelingslanden worden onderzoeken onder de bevolking uitgevoerd en doorgaans duurt het twee jaar voordat deze onderzoeken resulteren in rapportages. Dit heeft tot gevolg dat er altijd een zekere vertraging zit in de rapportage over de MDG’s.
Voor het jaarverslag betekent dit dat er niet altijd recente cijfers beschikbaar zijn om te rapporteren over de MDG’s. Een enkele keer komt het zelfs voor dat een indicator dusdanig complex is dat de vervolgmeting eens in de vijf jaar wordt uitgevoerd, waardoor er geen nieuwe cijfers in vergelijking tot het vorige jaarverslag beschikbaar zijn. Sommige MDG-indicatoren die in deze rapportage voorkomen zijn geherdefinieerd vanwege voortschrijdend inzicht in de wijze van meten van deze indicatoren. Om de internationale vergelijkbaarheid te waarborgen zijn sommige indicatoren onderhevig aan kleine bijstelling in de uitgangswaarden. Ten behoeve van de uniformiteit en consistentie van begroting en jaarverslag gaat dit verslag echter uit van de oorspronkelijke uitgangswaarden.
Onder kopje D wordt in een tabel een overzicht gegeven van de in 2006 afgeronde onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Ook hier wordt waar nodig een toelichting gegeven op het al dan niet realiseren van het betreffende beleidsonderzoek. De tabel wijkt af van het model zoals aangegeven in de Rijksbegrotingsvoorschriften om zo eenduidig mogelijk te zijn met de Begroting 2006. Nadere informatie, inclusief de tekst van de beleidsonderzoeken zelf, is te vinden in de zogeheten BZ evaluatieprogrammering (online beschikbaar op http://www.minbuza.nl/binaries/pdf/bz-begroting–jaarverslag/bz -evaluatieprogrammering-2006/bz-evaluatieprogrammering-2006.pdf).
Tot slot omvat het tweede deel van het jaarverslag de niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringsparagraaf. Ook de bedrijfsvoeringsparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage en is gebaseerd op de managementverklaring zoals dit jaar voor het eerst afgelegd door de Secretaris-Generaal.
Het buitenland en binnenland raakten in 2006 steeds meer met elkaar verweven. De uitdagingen en problemen waarvoor Nederland zich gesteld ziet, vragen in toenemende mate ook internationale antwoorden. Criminaliteit, terrorisme, illegale immigatie, milieuvervuiling en klimaatverandering zijn zaken die Nederland niet alleen kan oplossen, maar slechts in internationaal verband. Paradoxaal lijkt echter dat de steun onder de Nederlandse bevolking voor het opereren in internationaal verband niet meer vanzelfsprekend is. Nederlanders zijn kritischer geworden over het functioneren van de Verenigde Naties en de Europese Unie. Daarnaast leiden de opkomst van nieuwe economische machten, de dreiging van proliferatie van kernwapens en internationale migratie tot serieuze gevoelens van onzekerheid bij burgers.
Tegelijkertijd worden de gevolgen van internationale ontwikkelingen steeds directer voelbaar in eigen land en wordt over ons internationaal handelen steeds vaker een binnenlandspolitiek en ook maatschappelijk debat gevoerd. De uitzending van Nederlandse militairen naar Afghanistan, de toekomst van de Europese Unie, klimaatverandering en milieuvervuiling zijn treffende voorbeelden van een dergelijk debat.
Tegen deze achtergrond is Nederland ook in 2006 op internationaal vlak een actieve speler geweest, zowel in multilaterale organisaties als daarbuiten. Uitgangspunt hierbij was een realistisch multilateralisme: constructief meewerken aan de versterking van multilaterale organisaties en tegelijkertijd, wanneer nodig, meer aandacht geven aan specifieke nationale belangen. De wereld wordt immers competitiever.
Een effectieve, krachtige Nederlandse rol op het internationale toneel is alleen mogelijk met een geïntegreerd buitenlands beleid, waarbij de inspanningen op elkaar aansluiten en Nederland met één stem spreekt. In Den Haag is daarom de interdepartementale samenwerking verder versterkt. In 2006 heeft dat onder andere geleid tot de ontwikkeling van de zogenoemde 3D-benadering van Defense, Diplomacy and Development. Hieraan wordt concreet invulling gegeven met de missie in Afghanistan, waar Nederlandse diplomaten, militairen en experts op het terrein van ontwikkelingssamenwerking nauw met elkaar samenwerken. Ook kreeg de geïntegreerde benadering van het buitenlands beleid vorm in China, India en Indonesie.
Voorts heeft deze aanpak zich vertaald in toegenomen coherentie tussen ontwikkelingssamenwerking en andere relevante beleidsterreinen, zoals handelspolitiek, landbouw- en milieubeleid. Nederland nam in 2006 wederom de eerste plaats in op de gezaghebbende coherentie-index van het onafhankelijke Center for Global Development, die de inspanningen van ontwikkelde landen meet ten gunste van ontwikkelingslanden. Bovendien slaagde Nederland in 2006 met glans voor het peer review examen van het Ontwikkelingscomité van de OESO. Nederland wordt op OS-gebied gezien als een voortrekker. Behalve voor het Nederlandse coherentiebeleid bestaat veel waardering voor het constante percentage OS-hulp van 0,8%, de aandacht voor kwaliteitsvraagstukken binnen OS en het gebruik van innovatieve benaderingen, alsmede de wijze waarop Nederland omgaat met humanitaire hulp.
Naast de focus op de realisatie van de MDG’s is verhoging van de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking een belangrijk aandachtspunt van de Nederlandse overheid. De Verklaring van Parijs, aangenomen in 2005, vormt hierbij een belangrijke leidraad. De agenda van Parijs is ambitieus en kent gevoelige politieke aspecten (bijvoorbeeld op het gebied van taakverdeling tussen donoren). In 2006 is gewerkt aan de operationalisering van deze agenda. De Nederlandse overheid zal deze agenda met prioriteit blijven behandelen.
In 2006 heeft Nederland zich actief ingezet voor het slagvaardiger maken van de Verenigde Naties. Er zijn belangrijke vorderingen gemaakt met de uitvoering van de gemaakte afspraken tijdens de VN-top in 2005 over hervorming van de organisatie. De nieuw ingestelde Peacebuilding Commission ondersteunt landen in de overgangsfase van een conflictsituatie naar herstel van de stabiliteit en wederopbouw. Nederland is lid van het Organiserend Comité mede dankzij zijn substantiële financiële bijdrage aan de VN en heeft zich actief ingezet voor vredesopbouw in Burundi en Sierra Leone, de eerste landen op de agenda van de commissie.
Met de lancering van het vernieuwde noodhulpfonds, Central Emergency Response Fund, wordt de VN in staat gesteld snel en goed gecoördineerd te reageren op acute humanitaire noodsituaties, zoals bijvoorbeeld in Sudan en in de Hoorn van Afrika vanwege de heersende droogte. Met een bijdrage van 40 miljoen euro in 2006 aan het fonds behoorde Nederland tot de grootste donoren.
De VN dient effectiever en coherenter op te treden op ontwikkelingsgebied. Nederland heeft hiertoe samen met gelijkgezinde landen actief gepleit voor het samenbrengen van VN-organisaties in het veld tot één kantoor met één baas, één budget en één gezamenlijk programma. De secretaris-generaal van de VN heeft dit voorstel overgenomen.
De hervorming van de Veiligheidsraad is een lastige kwestie gebleken. Toch is, mede door Nederlandse betrokkenheid, de politieke spanning rond dit onderwerp afgenomen. Er lijkt groeiende belangstelling te bestaan voor het onder andere door Nederland voorgestelde idee voor een interim-oplossing waarbij landen op tijdelijke basis (bijvoorbeeld 5 of 10 jaar) een zetel in de Veiligheidsraad kunnen verwerven, in afwachting van een structurelere hervorming.
Nederland zette zich ook in 2006 actief in voor de bevordering van mensenrechten. Er werden tientallen demarches uitgevoerd, verklaringen uitgegeven en een aantal regeringen aangesproken op mensenrechtenkwesties. De regering heeft daarbij in het bijzonder aandacht gevraagd voor politieke gevangenen en mensenrechtenactivisten in nood. In 2006 werden meer mensenrechtenactiviteiten gefinancierd dan in voorgaande jaren, in het bijzonder in het Midden-Oosten. Nederland heeft daarnaast een bilaterale dialoog gevoerd met de VS over de relatie tussen mensenrechten en de strijd tegen het terrorisme. In een aantal partnerlanden werden mensenrechten beter geïntegreerd in bilaterale ontwikkelingsprogramma’s.
De mensenrechtenambassadeur bezocht in 2006 Nigeria, Cambodja, Thailand, Rwanda, Kenia, Rusland (waaronder Tsjetsjenië), Marokko en China. Geplande bezoeken aan Iran, Cuba, Birma, Indonesië en Egypte konden helaas geen doorgang vinden. Naast burgerlijke en politieke rechten besteedde de mensenrechtenambassadeur dit jaar in het bijzonder aandacht aan economische, sociale en culturele rechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast onderhield de ambassadeur contacten met het maatschappelijk middenveld in Nederland.
In 2006 werd Nederland gekozen tot lid van de nieuwe VN-mensenrechtenraad. Deze raad bevindt zich momenteel in een opbouwfase, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert. In het kader van de opbouw van de raad heeft Nederland voorgesteld dat landen een mensenrechtenexamen afleggen, waarvan de resultaten vervolgens in de raad worden besproken. Nederland heeft de bereidheid getoond dit mensenrechtenexamen als eerste af te leggen. Ook heeft Nederland zich ingezet voor versterking van de positie van onafhankelijke VN-mensenrechtenrapporteurs.
De nieuwe mensenrechteninstelling functioneert nog niet zoals Nederland dat graag ziet. De raad is tot nu toe nauwelijks in staat om mensenrechtenschenders krachtig te veroordelen of overeenstemming te bereiken over belangrijke thematische mensenrechtenkwesties. Dit is vooral te wijten aan de nieuwe krachtsverhoudingen in de raad, waarbij westelijke en gelijkgezinde Zuid-Amerikaanse en Aziatische leden niet langer de meerderheid van de stemmen hebben.
In de Algemene Vergadering van de VN heeft Nederland een resolutie ingediend over geweld tegen vrouwen. De resolutie werd met consensus aangenomen.
Millennium Ontwikkelingsdoelen
Nederland heeft in 2006 zijn bijdrage aan het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen opnieuw verhoogd, onder meer ten behoeve van onderwijsdoelen. Het door Nederland opgerichte Fast Track Initiative (FTI) voor onderwijs, waarin donoren hun technische en financiële hulp bundelen, is uitgegroeid tot een internationaal geaccepteerd planningsmodel voor onderwijs en heeft ervoor gezorgd dat onderwijs hoog op de politieke agenda staat. Inmiddels hebben 29 landen een «FTI-keurmerk» en komen in aanmerking voor steun; de komende jaren zal deze groep groeien tot zo’n 50 landen. Nederland heeft dit jaar 150 miljoen euro aan het FTI bijgedragen. Een andere grote investering is gedaan in onderwijs in crisissituaties via Unicef, met als doel om in 2010 25 miljoen kinderen in 40 conflictlanden naar school te laten gaan.
Mede door Nederlandse inzet bereikte de VN in 2006 een akkoord over de toevoeging van een nieuwe doelstelling aan millenniumdoel vijf (bestrijding van moedersterfte) over de universele toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid. Ook de Nederlandse bijdrage aan hiv/aids-bestrijding werd in 2006 verhoogd. Nederland was in dit jaar de derde donor op gebied van hiv/aids, na de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Mede door de Nederlandse bijdrage steeg volgens de VN wereldwijd het aantal mensen met toegang tot behandeling van hiv/aids van 1,3 miljoen in 2005 naar 1,6 miljoen medio 2006. Hoewel het aantal hiv-infecties in 2006 wereldwijd verder steeg, daalde in verschillende landen het aantal nieuwe infecties onder jongeren.
In het kader van millenniumdoel zeven over schoon drinkwater sloot Nederland in 2006 overeenkomsten met Unicef, de Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, waardoor 3,6 miljoen mensen toegang krijgen tot schoon drinkwater en 2,7 miljoen toegang tot sanitaire voorzieningen. Door Nederlandse inspanningen hebben nu 29,7 miljoen mensen toegang tot schoon drinkwater gekregen en 25,6 miljoen mensen toegang tot sanitaire voorzieningen. Nederland had voorts een initiërende rol in de bestrijding van corruptie in de watersector. In diverse landen werden met Nederlandse ondersteuning plannen geformuleerd voor geïntegreerd water- en bosbeheer. In Indonesië is het veenbossenprogramma op Kalimantan van start gegaan; tevens zal Nederland de overheid van Centraal Kalimantan ondersteunen bij de rehabilitatie van een groot gebied waar veel bosbranden voorkomen. Nederland heeft voorts bewerkstelligd dat de G8-top in St. Petersburg het belang van toegang tot energie in ontwikkelingslanden heeft benadrukt.
Bij de Nederlandse inspanningen is duurzame ontwikkeling het uitgangspunt. In ontwikkelingslanden werden initiatieven gesteund ten behoeve van behoud van biodiversiteit en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, onder meer door investeringen in hernieuwbare energie, zonne-energie en het gebruik van biobrandstoffen. Vanaf 2006 is duurzaamheid tevens leidend beginsel in de bedrijfsvoering van het departement.
In EU-verband zette Nederland zich in voor een betere werkverdeling binnen de hulp van de lidstaten onderling en de Europese Commissie, voortbouwend op de Europese Consensus inzake ontwikkeling. Op EU-niveau werd als onderdeel van het externe beleid overeenstemming bereikt over de instelling van een apart Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument), waardoor EUR 17 miljard beschikbaar zal zijn voor met name armoedebestrijding in ontwikkelingslanden in de periode 2007–2013.
Nederland heeft ook na de verwerping van de Europese grondwet door de bevolking in 2006 verder gewerkt aan het slagvaardiger maken van Europa. Het kabinet heeft tal van concrete activiteiten ontplooid om de burger te betrekken bij Europa en zo een begin te maken met het herstel van vertrouwen. Het kabinet heeft zich vergewist van de verwachtingen van burgers over de toekomst van Europa door het houden van een internetenquête. Daarnaast werden uit het Europafonds activiteiten gefinancierd om kennis en begrip over Europa te verbeteren en werd «Europa» beter verankerd in lesmateriaal in het onderwijs.
Ook heeft Nederland zich met succes ingezet voor institutionele hervorming van de Unie. De Raad van Ministers vergadert sinds dit jaar in het openbaar over wetgeving van de Raad en het Europees Parlement. Daarnaast is de rol van nationale parlementen versterkt. Zo stuurt de Commissie alle nieuwe voorstellen rechtstreeks aan de nationale parlementen zodat die vroegtijdig bij de Europese besluitvorming betrokken kunnen zijn. Mede op initiatief van Nederland toetst de Commissie nieuwe Europese regelgeving op subsidiariteit. Het Europees Parlement heeft betere controle gekregen over de uitvoering van bepaalde wetgeving.
Nederland heeft in 2006 het EU-uitbreidingsproces kritisch en constructief gevolgd, zowel ten aanzien van Roemenië en Bulgarije als Turkije, Kroatië en de landen van de westelijke Balkan. Nederland heeft zich ervoor ingezet dat de EU zich in het uitbreidingsproces een betrouwbare partner toont en zich houdt aan de bestaande afspraken met landen die deel uitmaken van het uitbreidingsproces. De EU besloot tevens dat het vermogen van de EU om nieuwe landen op te nemen (de absorptiecapaciteit) bij toekomstige uitbreidingen zal worden meegewogen.
Mede door Nederlandse inzet geldt voor Bulgarije en Roemenië een toezichtregime op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. De verdere hervorming van het justitiële systeem en de bestrijding van de corruptie, georganiseerde misdaad en witwaspraktijken worden in deze landen nauwgezet gevolgd. Turkije is door de EU en Nederland maximaal aangespoord zich te houden aan de uitvoering van het zogenoemde Ankara-protocol, hetgeen inhoudt dat Turkije ook Cypriotische vliegtuigen en schepen tot het land dient toe te laten. De EU besloot dat een deel van de toetredingsonderhandelingen wordt opgeschort, totdat Turkije volledig aan zijn verplichtingen voldoet. Nederland heeft daarnaast steun uitgesproken voor maatregelen die zijn gericht op opheffing van het economisch isolement van Noord-Cyprus. In het uitbreidingsproces met Kroatië en de landen van de westelijke Balkan heeft Nederland nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de naleving van de mensenrechten en de rechten van minderheden, alsmede bij Albanië aangedrongen op de naleving van de afspraken uit de stabilisatie- en associatieovereenkomst.
Nederland is in 2006 constructief blijven werken aan de versterking van de economische positie van Europa. De Lissabon-strategie werd voortgezet. Lidstaten zijn op de goede weg met de implementatie van hun hervormingsprogramma’s. Er zijn in het afgelopen jaar goede vorderingen gemaakt op het terrein van betere regelgeving en verbetering van het ondernemingsklimaat. Lidstaten moeten echter nog extra inspanningen verrichten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, arbeidsparticipatie, energiebesparing, vermindering van broeikasgassen, schone technologie en vergroting van de energievoorzieningszekerheid. Een economisch sterker Europa kan het beste gerealiseerd worden in een gunstige multilaterale context, met name door afronding van de Doha ontwikkelingsronde in de WTO. Helaas gebeurde dit niet in 2006 vanwege grote meningsverschillen over de mate van marktopening en vermindering van subsidies in met name de landbouwsector. Nederland heeft zich binnen de EU ingespannen voor een ambitieus en evenwichtig resultaat van deze ronde dat vooral ook arme ontwikkelingslanden ten goede komt. Daartoe steunt Nederland de Commissie als constructieve onderhandelaar namens de EU. Een doorbraak bij landbouw blijft de sleutel voor doorbraken op korte termijn in andere kerndossiers – industrieproducten en diensten – en mogelijke succesvolle afronding in 2007.
Effectieve bestrijding van het internationale terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit en de vormgeving en uitvoering van een gezamenlijk asiel- en migratiebeleid stonden in 2006 onverminderd hoog op de Europese agenda. Er is voortgang geboekt bij de uitvoering van het zogenoemde Haagse Programma. Op migratieterrein zijn afspraken gemaakt over het versterken van de zuidelijke zeebuitengrenzen en over geïntegreerd grensbeheer. Daarnaast kwam het Europees bewijsverkrijgingsbevel tot stand. Nederland heeft zich daarbij ingezet voor een effectiever JBZ-terrein, onder meer door uitbreiding van het aantal onderwerpen waarover met meerderheid besloten kan worden.
Energievoorzieningszekerheid is een belangrijke factor geworden in de betrekkingen met andere landen. Nederland heeft dit vroegtijdig onderkend, en was daarmee een van de eerste landen die de geopolitieke dimensie van energievoorzieningszekerheid op de buitenlandspolitieke agenda heeft gezet. Het meest zichtbare voorbeeld hiervan was het met de Benelux-partners uitgebrachte position paper over energievoorzieningszekerheid en buitenlands beleid, waarin een aantal concrete voorstellen is gedaan om tot een volwaardig extern energiebeleid te komen. De Europese Commissie en Hoge Vertegenwoordiger Solana hebben dit opgepikt door een beleidsdocument over dit thema uit te brengen. Op het bilaterale vlak heeft Nederland de energiedialoog met zowel producenten- als consumentenlanden geïntensiveerd. Een goed voorbeeld hiervan zijn de ontmoetingen die de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gehad met collega-ministers uit Rusland, Kazachstan, Iran, Venezuela en Bolivia.
Met de deelname aan de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan, de International Security Assistance Force (ISAF) levert Nederland significante steun aan de Afghaanse regering om stabiliteit, welvaart en veiligheid te bevorderen in de veelal onrustige provincie Uruzgan. Centraal in de Nederlandse aanpak staat het contact zoeken met de lokale bevolking en het inspelen op de tribale en sociale verhoudingen in de provincie. In de gebieden waar Nederland in 2006 een presentie heeft opgebouwd, heeft het provinciale bestuur zijn gezag kunnen versterken. Het Nederlandse Provinciaal Reconstructie Team in Uruzgan is 200 projecten gestart, vooral ten behoeve van rurale basisinfrastructuur, ten bate van ruim 30 000 mensen. Ook is Nederland gestart met het opleiden en toerusten van de lokale politie. Eind 2006 waren ongeveer 1500 Nederlandse militairen in Uruzgan aanwezig. De bijdrage aan de wederopbouw van Afghanistan bedroeg in totaal ruim 60 miljoen euro.
Het Nederlandse optreden buiten de landsgrenzen om bij te dragen aan stabiliteit en veiligheid elders, en daarmee aan onze nationale veiligheid, reikte in 2006 verder dan Afghanistan. In VN-, EU- en NAVO-kader zette Nederland civiele experts en militairen in voor missies in Afrika, het Midden-Oosten en Europa. Daarnaast ondersteunde Nederland actief de Peace Building Commission van de VN.
In de EU heeft Nederland verder gewerkt aan het op peil brengen van de zowel de civiele als de militaire capaciteiten van het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Vanaf dit jaar zijn de zogenoemde Battlegroups volledig operationeel en staat gedurende de eerste helft van 2007 een gecombineerde Duits-Fins-Nederlandse Battlegroup voor inzet klaar. Het aantal EVDB-operaties nam in 2006 verder toe. De civiele waarnemingsmissie in Atjeh en de militaire operatie ter begeleiding van het verkiezingsproces in de Democratische Republiek Congo zijn succesvol ten einde gebracht. Nederland leverde aan beide operaties een bijdrage. De voorbereidingen voor civiele EVDB-operaties in Kosovo en Afghanistan op het gebied van de politie en de rechtsstaat zijn, mede op initiatief van Nederland, gestart.
De NAVO is in 2006 opnieuw een goed platform voor multilaterale samenwerking tussen gelijkgestemde landen gebleken, zoals ook de missie in Afghanistan aantoont. Nederland heeft zich ingezet voor hervorming van de NAVO tot een organisatie die door middel van een geïntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling werkt aan duurzame stabiliteit. Nederland heeft daarbij het belang benadrukt van de goede samenwerking tussen de EU en de NAVO, die bij de operaties in Afghanistan en Kosovo steeds beter van de grond komt. Daarnaast wordt de expertise van de NAVO bij de hervorming van de veiligheidssector in landen steeds vaker ingezet.
De proliferatie van massavernietigingswapens vormde dit jaar opnieuw een bron van grote zorg. Zo voerde Noord-Korea in 2006 rakettesten en een kernproef uit en weigerde Iran de verrijking van uranium stop te zetten en inspecteurs tot zijn nucleaire programma toe te laten. Nederland heeft zich ingezet voor het zoeken naar een diplomatieke oplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie. Tijdens bilaterale ontmoetingen heeft de minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Iraanse ambtgenoot de Nederlandse zorgen over het Iraanse nucleaire programma en de Iraanse opstelling inzake het Midden-Oosten vredesproces, terrorisme en de mensenrechten, overgebracht.
Op het gebied van non-proliferatie en ontwapening was in 2006 evenwel ook sprake van positieve ontwikkelingen waaraan Nederland heeft bijgedragen. Zo werd de Zesde Toetsingsconferentie van het Biologische en Toxine Wapens Verdrag (BTWC) succesvol afgerond. Nederland heeft namens de EU in belangrijke mate bijgedragen aan de totstandkoming van een ondersteunende eenheid voor de implementatie van het BTWC. Nederland heeft daarnaast opnieuw geijverd voor inwerkingtreding van het Alomvattend Kernstopverdrag.
Vrede in het Midden-Oosten kwam in 2006 helaas niet dichterbij. De installatie van een door Hamas geleide regering leidde er toe dat de internationale gemeenschap de directe hulp aan de Palestijnse regering stop zette. De spanning en het geweld liepen verder op door de oorlog tussen Israël en Hezbollah in het zuiden van Libanon. Om de ergste humanitaire nood in de Palestijnse gebieden te lenigen werd, mede door actieve Nederlandse inzet, het Tijdelijke Internationale Mechanisme opgericht, bedoeld om buiten de Palestijnse regering om hulp aan de bevolking te verstrekken. Ook verleende Nederland steun ter verbetering van de sociaal-economische situatie, bijvoorbeeld door steun aan Palestijnse bloementelers. Daarnaast heeft Nederland aanzienlijke humanitaire hulp aan Libanon toegezegd en leverde Nederland een fregat aan de maritieme component van de uitgebreide VN-missie UNIFIL, voor patrouilles aan de Libanese kust. Het Nederlands Forensisch Instituut leverde een belangrijke bijdrage aan het onderzoek naar de moorden op oud-premier Hariri en minister Gemayel van Libanon.
Nederland heeft in 2006 op diverse manieren bijgedragen aan terrorismebestrijding in VN- en EU-verband. Als onderdeel van de «UN Global Strategy on Countering Terrorism», bedoeld om de capaciteit van landen bij terrorismebestrijding te vergroten, heeft Nederland projecten in Algerije en Indonesië gefinancierd, evenals assistentie verleend in Noord en Oost-Afrika bij de implementatie van anti-terorrismeverdragen. Daarnaast heeft Nederland de internationale Counter Terrorism Compliance Conference georganiseerd, die tot doel had best practices uit te wisselen voor een effectieve uitvoering van de Veiligheidsraadresolutie 1373. In de EU heeft Nederland, als onderdeel van het EU-actieplan ter voorkoming van radicalisering en rekrutering, het voortouw genomen bij de ontwikkeling van een EU-communicatiebeleid voor contacten met de islamitische wereld. Aandacht voor terrorismevraagstukken is daarnaast structureel onderdeel van de politieke dialoog van de EU met derde landen; hetzelfde geldt voor de opname van antiterrorismeclausules in derde-landenakkoorden.
Veiligheid van Nederlanders in het buitenland
Daar waar Nederlanders in het buitenland in noodsituaties belandden verleende het ministerie ook in 2006 actief consulaire bijstand. Aan vele landgenoten is door de posten ondersteuning geboden. Daarnaast werden zo’n elfduizend bezoeken afgelegd aan de ruim 2500 in het buitenland gedetineerde Nederlanders.
Tijdens de oorlog in Zuid-Libanon in juli 2006 werden in goede samenwerking met het ministerie van Defensie honderden Nederlanders vanuit oorlogsgebied naar Nederland en andere veilige gebieden geëvacueerd. Om dergelijke grote calamiteiten nog beter het hoofd te kunnen bieden, zijn in 2006 snel inzetbare consulaire ondersteuningteams (SCOT’s) in het leven geroepen. Bij een calamiteit versterken deze teams ter plaatse de ambassade, zodat binnen de kortst haalbare termijn adequate hulp aan getroffen Nederlanders kan worden geboden, ondersteund door een telefoonteam op het departement dat familieleden in Nederland te woord staat.
Na intensieve en langdurige onderhandelingen met de Syrische autoriteiten konden de op de Nederlandse ambassade verblijvende kinderen Sara en Ammar terugkeren naar Nederland. De kinderen hadden dit jaar hun toevlucht gezocht tot de ambassade nadat zij in 2004 door hun vader naar Syrië waren ontvoerd.
Nederland heeft dit jaar opnieuw gewerkt aan verbetering van «goed bestuur» en aan de bestrijding van corruptie in de partnerlanden. Corruptiebestrijding kan slechts effectief zijn als dit is ingebed in een bredere goed-bestuuragenda. Daarbij heeft Nederland speciale aandacht gegeven aan de versterking van het bestuur in fragiele staten, onder andere door mee te schrijven aan richtlijnen voor effectieve hulpverlening in die landen.
Nederland heeft in 2006 actief een bemiddelende rol gespeeld in het conflict in Darfur. Dit jaar werd het Darfur Peace Agreement ondertekend, waarbij Nederland zich ervoor inzette alle strijdende partijen bij het vredesakkoord te betrekken. Ook werden middelen vrijgemaakt om de waarnemingsmissie van de Afrikaanse Unie in Darfur (AMIS) te ondersteunen. Nederland verleende op grote schaal humanitaire hulp. Nederland zette zich daarnaast in voor uitvoering van het vredesakkoord tussen Noorden Zuid-Sudan. In Zuid-Sudan opende Nederland een Joint Donor Office, van waaruit Nederland gezamenlijk met het VK, Noorwegen, Denemarken en Zweden bijdraagt aan de wederopbouw van de regio. Naast een meerjarige bijdrage aan de wederopbouw, verleende Nederland humanitaire hulp en werden Nederlandse militaire- en politiewaarnemers ingezet, die toezien op naleving van dit vredesakkoord.
In 2006 is vooruitgang geboekt bij het herstellen van vrede en veiligheid in de Afrikaanse Grote Meren regio. De ondersteuning van de VN-missie MONUC door de EU, waarvoor ook Nederland militairen heeft uitgezonden, heeft bijgedragen aan het succesvol verloop van de eerste democratische verkiezingen in Congo (DRC). Ook leverde Nederland een actieve bijdrage aan de totstandkoming van het Grote Meren-Pact, het akkoord waarmee landen in de regio overeenkwamen hun conflicten vreedzaam te beslechten.
Duurzame ontwikkeling en de opbouw van staten dient in samenhang te worden gezien met ontwikkelingen op het gebied van migratie. Nederland heeft zich in VN-kader ingezet voor onderzoek naar de relatie tussen migratie en ontwikkeling, om zo de positieve effecten van migratie op ontwikkeling te kunnen versterken en de negatieve effecten te minimaliseren. Het gaat hierbij om het verminderen van migratiestromen, het bieden van bescherming in de regio, de besteding van geldovermakingen van migranten, het bevorderen van circulaire migratie waaronder tijdelijke arbeidsmigratie en tijdelijke terugkeer, het tegengaan van verlies van kennis, de inzet van de diaspora bij wederopbouw van de herkomstlanden en het tegengaan van mensenhandel. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor een gemeenschappelijke EU-aanpak en voor een verhoging van de ODA-inspanningen van lidstaten op dit gebied.
In eigen land heeft het ministerie gewerkt aan verdere vergroting van de resultaatgerichtheid en de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking. In 2006 werd het nieuwe Medefinancieringsstelsel voor subsidieverlening aan Nederlandse ontwikkelingsorganisaties van kracht. Meerjarige subsidieverstrekking en beoordeling op resultaten en op de organisatiecapaciteit staan in dit stelsel centraal. Daarnaast ging dit jaar de zogeheten IS-academie van start met als doel de kennis van ontwikkelingsprocessen te verdiepen en de samenwerking tussen overheden, maatschappelijke organisaties en internationale partners te verbeteren. Ook werd in 2006 de ORET-regeling geëvalueerd. Hieruit bleek dat de duurzaamheid, ontwikkelingsrelevantie en vraaggestuurdheid van de regeling beter kunnen. ORET zal daarom in 2007 worden aangepast.
Meer dan ooit is internationaal ondernemen de kurk waarop de Nederlandse economie drijft. Actieve economische belangenbehartiging en handelsbevordering zijn cruciaal. Ook in 2006 werd daarom, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, geïnvesteerd in verdere professionalisering van het economische werk van de posten. Er werd een nieuw Netherlands Business Support Office geopend en een aantal economische afdelingen van ambassades uitgebreid. Daarnaast werd de visumverlening aan bonafide zakenlieden vergemakkelijkt.
Tegen de achtergrond van de snelle politieke en economische ontwikkeling van China en India heeft Nederland de politieke contacten met deze landen geïntensiveerd en gestructureerd. Nederland heeft zich ingezet voor een actieve EU-dialoog met China om het land te stimuleren zich te manifesteren als een verantwoordelijk multilaterale speler, bijvoorbeeld daar waar het gaat om een constructieve Chinese houding ten aanzien van Iran en Noord-Korea en om een verantwoord en duurzaam Chinees ontwikkelingsbeleid, met name in Afrika.
De bilaterale samenwerkingsrelatie met India is in 2006 opnieuw gedefinieerd. India is een bondgenoot geworden op het gebied van terrorismebestrijding, milieubeheer en duurzame energievoorziening. De economische relaties zijn volwassen geworden, waarbij niet alleen sprake is van wederzijdse technisch-wetenschappelijke samenwerking, maar ook van outsourcing, kennismigratie en investeringen. In 2006 werd, in het kader van het strategisch partnerschap van de EU met India, voor het eerst sinds enige tijd een mensenrechtendialoog gevoerd.
De samenwerking met Indonesie is in 2006 geïntensiveerd en uitgebreid. Toegenomen vertrouwen over en weer heeft ertoe bijgedragen dat ruimte werd gecreëerd voor het voeren van een opener politieke dialoog over een breed scala aan onderwerpen. Nederland verleent daarbij actief steun aan de Indonesische hervormingsagenda, gericht op vergroting van de politieke stabiliteit en de verbetering van de veiligheid en het investeringsklimaat, onder andere door projecten voor versterking van het bestuur en modernisering van het veiligheidsapparaat. Voorts hebben Nederland en Indonesie dit jaar een Letter of Intent getekend voor de inrichting van een zogenoemd Comprehensive Partnership, waarmee de bilaterale samenwerking op gestructureerde wijze gestalte zal krijgen.
De vanzelfsprekendheid waarmee het buitenlands beleid kon rekenen op draagvlak in de Nederlandse samenleving lijkt verdwenen. Internationale ontwikkelingen en de Nederlandse rol daarin worden door Nederlandse burgers kritisch gevolgd. Het is daarom van belang draagvlak te creeren voor het buitenlands beleid. Dit kan door actief burgers op te zoeken, met hen in debat te gaan over gemaakte keuzes in het buitenlands beleid.
Dit geldt evenzeer voor het debat over de toekomst van Europa. Na de reflectieperiode over het grondwettelijk verdrag, waarin het kabinet vooral heeft geluisterd naar de zorgen van burgers over Europa, dient nu gezocht te worden naar een uitweg uit de impasse waarin de hervorming van de EU-verdragen is geraakt en dienen keuzes te worden gemaakt. Nederland heeft immers baat bij Europese samenwerking en een effectiever functioneren van de Unie. Heldere en interactieve communicatie met de Nederlandse burgers is hierbij van belang. Nederland zal daarnaast het uitbreidingsproces kritisch volgen en daarbij de gemaakte afspraken met landen met een toetredingsperspectief nakomen. Landen kunnen pas toetreden als zij volledig aan de Kopenhagen-criteria voldoen.
Extra inspanningen zijn nodig om de Millennium Ontwikkelingsdoelen te halen. Het kabinet stelt zich ten doel om met publieke en private partners een strategie te ontwikkelen om de achterstanden in het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen te verkleinen.
BELEIDSARTIKEL 1: VERSTERKING INTERNATIONALE RECHTSORDE EN EERBIEDIGING VAN MENSENRECHTEN
A. Algemene beleidsdoelstelling
Bevordering van de internationale rechtsorde, met specifieke aandacht voor bescherming van de rechten van de mens.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en mensenrechten (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 88 825 | 56 487 | 91 207 | 71 333 | 19 874 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 87 843 | 80 460 | 78 805 | 70 958 | 7 847 |
1.1 Internationale rechtsorde | 38 615 | 43 050 | 37 237 | 32 003 | 5 234 |
1.2 Mensenrechten | 30 383 | 28 502 | 32 366 | 27 606 | 4 760 |
1.3 Internationale juridische instellingen | 18 845 | 8 908 | 9 202 | 11 349 | – 2 147 |
De verhoging van het verplichtingenbudget is met name veroorzaakt door aangegane verplichtingen voor mensenrechtenprogramma’s en de verbouwing van het Vredespaleis.
Artikel 1.1 Internationale rechtsorde
De verhoging van de uitgaven met EUR 5,2 miljoen is het gevolg van hogere kosten voor de verbouwing van het Vredespaleis en de verbouwing van het hoofdkantoor van de Verenigde Naties.
De verhoging van EUR 4,8 miljoen op dit artikel is met name het gevolg van een intensivering van de Faciliteit Strategische Activiteiten voor Mensenrechten en Goed Bestuur en Thematische Mede Financiering (TMF) Mensenrechten. Daarnaast werd de bijdrage aan NGO’s via SALIN (Strategische Allianties met Internationale NGO’s) met EUR 0,5 miljoen verhoogd.
Artikel 1.3 Internationale Juridische Instellingen
De onderbesteding van EUR 2,1 miljoen is met name het gevolg van een lagere contributiebetaling aan het Internationale Strafhof dan voorzien en een vertraging in de uitgaven voor de internationale architectenselectie voor de permanente huisvesting van het Internationaal Strafhof. Een budgettaire verhoging ten behoeve van de uitbreiding van de tijdelijke huisvesting is niet tot uitputting gekomen door vertraging op diverse terreinen.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Een goed functionerende internationale rechtsorde | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Daadkrachtige implementatie van de uitkomsten van de VN-top van september 2005. | Ja |
2. Actieve Nederlandse bijdrage aan de verdere discussie over VN-hervormingen. | Ja |
3. Ontwikkeling van rechtsregels over onder meer het misdrijf «agressie» in het kader van het Statuut van het Internationaal Strafhof. Gestreefd wordt naar afronding in 2009. | Ja |
Ad 2: Nederland heeft bijgedragen aan het operationeel maken en het effectief laten functioneren van de Mensenrechtenraad en de Peacebuilding Commission. Daarnaast is de Nederlandse inzet tot stroomlijning van de VN-organisaties in het veld terug te vinden in de aanbevelingen van het door de SGVN ingestelde high-level panel inzake systeembrede coherentie (rapport Delivering as one van 9 november 2006). Met betrekking tot het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelen heeft intensieve lobby van Nederlandse kant ertoe geleid dat een extra doel «universele toegang tot reproductieve gezondheid in 2015» is toegevoegd onder doel 5. De smalle focus van dit doel op moedersterfte, veilige zwangerschap en bevalling is hiermee verbreed naar gezondheid van vrouwen en moeders, naar family planning, positie van vrouwen, voorlichting en onderwijs.
Operationele doelstelling 2Bescherming van de rechten van de mens | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Verbeterde mensenrechtensituatie, met bijzondere aandacht voor de 36 partnerlanden. | Ja |
2. De EU-richtlijnen op mensenrechtengebied, met name die inzake kinderen en gewapend conflict en mensenrechtenactivisten zijn nader uitgewerkt en geconcretiseerd. | Ja |
3. Vergroot internationaal draagvlak voor verbetering van mensenrechtenvan vrouwen, met name op het terrein van het tegengaan van geweld tegen vrouwen. | Ja |
4. Implementatie van de hervormingsvoorstellen op het gebied van mensenrechten in VN-kader, voortvloeiend uit de VN-top van september 2005 en de daaraan ten grondslag liggende voorstellen van de Secretaris Generaal Verenigde Naties (SGVN). | Ja |
5. Bevorderde mensenrechten en politieke en sociaal-economische hervormingen in de Arabische wereld. | Ja |
6. Het mandaat van het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat is omgevormd tot een Europees Grondrech- tenbureau. | Ja |
7. Beter functionerende regionale mensenrechtenmechanismen, waaronder het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. | Nee |
Ad 2: Nederland ontwikkelde een «handboek mensenrechtenactivisten» dat aan alle EU-ambassades in niet EU-landen is gestuurd. Dit handboek geeft ambassademedewerkers instrumenten in handen om mensenrechtenactivisten beter te ondersteunen in hun werkzaamheden.
Ad 3: Een andere beleidsprestatie betreft de vergroting van het internationale draagvlak voor het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Na intensieve onderhandelingen in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) is de door Nederland ingediende resolutie gericht op de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen, unaniem aangenomen. De resolutie roept staten op beleid en wetgeving te ontwikkelen en fondsen beschikbaar te stellen in de strijd tegen geweld tegen vrouwen. Een belangrijke verworvenheid is dat de resolutie de SGVN oproept een gecoördineerde databank met landeninformatie over geweld tegen vrouwen op te zetten.
Ad 7: De voor het jaar 2006 voorziene inwerkingtreding van Protocol nr. 14 Europees Verdrag voor de Rechten Mens (EVRM), dat voorziet in efficiëntere procedures voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, is vertraagd omdat de Russische Federatie (RF) het Protocol nog niet heeft geratificeerd. In de begroting van de Raad van Europa (RvE) zijn wel meer middelen vrij gemaakt voor het Hof. Daarmee is een kleine stap gezet in het bestendigen van de positie van het Hof. Het Hof kampt nog steeds met een té zware werklast. Een rapport over de verbetering van de efficiëntie is gereed. In 2007 zullen de aanbevelingen worden besproken.
Doelstelling: bescherming van de rechten van de mens | |||
Indicator | Stand van zaken | Verwachting eind 2006 | Resultaat eind 2006 |
(gedeeltelijke) afschaffing van de doodstraf voor alle misdrijven | 85 landen (2005) | 90 landen | 99 (88 geheel afgeschaft, + 11 gedeeltelijk) |
Partijen bij het VN-antimartelverdrag | 140 landen (2005) | 148 landen | 144 |
Partijen bij het optioneel protocol bij het VN-antimartelverdrag | 11 landen (2005) | 20 landen | 30 |
Bron: Amnesty International en United Nations Treaty Collection.
Operationele doelstelling 3Goed functionerende internationale juridische instellingen in Den Haag (juridische hoofdstad) | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Bevorderde integriteit en universaliteit van het Internationaal Strafhof, alsmede van de implementatie door partijen van de verplichtingen van het Statuut. Waar mogelijk is de VS-positie in positieve zin beïnvloed. Dit alles in nauwe samenwerking met EU-partners. | Ja |
2. De bilaterale zetelovereenkomst tussen Nederland en het Internationaal Strafhof is ter goedkeuring voorgelegd aan het parlement, tezamen met de multilaterale overeenkomst over privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof. | Nee |
3. Inwerkingtreding van de afgeronde zetelovereenkomst tussen Nederland en Eurojust. | Ja |
4. Beleidsmatige ondersteuning (in samenwerking met de relevante organisaties, de wetenschappelijke wereld en de gemeente Den Haag) van de opzet van een samenhangend systeem voor de distributie en ontsluiting van juridische kennis in het kader van «Den Haag, stad van vrede en recht» opdat wereldwijd kennis kan worden genomen van deze internationale rechtsregels en rechtspraak. | Nee |
Ad 2: Doordat de zetelovereenkomst tussen Nederland en het Internationaal Strafhof pas in december 2006 werd aangenomen, zal de overeenkomst pas in 2007 worden ondertekend en daarna voor goedkeuring worden voorgelegd aan het parlement.
Ad 4: Deze operationele doelstelling is gedeeltelijk behaald omdat evenals in 2005 verschillende activiteiten zijn ondernomen die vallen onder de noemer «Den Haag stad van recht en vrede». De betrokkenheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken bij de oprichting van een Centre of World Legal Heritage, waarin onder andere de archieven van het Joegoslavië Tribunaal bewaard zouden moeten worden, werd gecontinueerd, evenals de participatie in het The Hague Forum for Judicial Expertise, door een bijdrage aan cursussen voor internationale rechters.
D. Overzicht afgeronde onderzoeken
Titel van de beleidsevaluatie | Operationele Doelstelling | Afgerond |
1. Mensenrechtenbeleid | 1.2 | Ja |
BELEIDSARTIKEL 2: GROTERE VEILIGHEID EN STABILITEIT, EFFECTIEVE HUMANITAIRE HULPVERLENING EN GOED BESTUUR
A. Algemene beleidsdoelstelling
Bevordering van de nationale, regionale en mondiale veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en bevordering van goed bestuur.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 589 168 | 910 955 | 846 942 | 666 662 | 180 280 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 545 208 | 744 939 | 790 934 | 668 395 | 122 539 |
2.1 Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | 14 537 | 11 829 | 10 527 | 14 023 | – 3 496 |
2.2 Bestrijding internationaal terrorisme | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.3 Non-proliferatieen ontwapening | 8 017 | 8 170 | 8 265 | 8 319 | – 54 |
2.4 Conventionele wapenbeheersing | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.5 Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 92 176 | 284 999 | 274 381 | 266 958 | 7 423 |
2.6 Humanitaire hulpverlening | 253 977 | 313 746 | 345 701 | 224 488 | 121 213 |
2.7 Goed bestuur | 176 501 | 126 195 | 150 060 | 154 607 | – 4 547 |
2.8 Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid | 0 | 0 | 0 | ||
2.9 Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie | 2 000 | 0 | 2 000 | ||
Ontvangsten | 135 | 1 653 | 1 107 | 224 | 883 |
2.10 Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | 135 | 0 | 16 | 135 | – 119 |
2.70 Humanitaire hulpverlening | 0 | 1 653 | 1 091 | 89 | 1 002 |
De verhoging van het verplichtingenbudget werd met name veroorzaakt door aangegane verplichtingen voor de bijdrage aan het Central Emergency Response Fund van de Verenigde Naties en voor bijdragen aan wederopbouw in vooral Sudan en Yogjakarta. Voorts is in een voorgaand jaar een meerjarige verplichting aangegaan voor de nieuwbouw van het NAVO hoofdkwartier in Brussel. Deze verplichting werd in 2006 in de administratie vastgelegd.
Artikel 2.1 Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid
De verlaging van de uitgaven met EUR 3,4 miljoen is het gevolg van vertragingen bij de nieuwbouw van het NAVO hoofdkwartier en een vertraging in de bijdrage aan de Russische Federatie voor een project voor de vernietiging van chemische wapens.
Artikel 2.5 Regionale stabiliteit en crisisbeheersing
De verhoging op dit artikel van per saldo EUR 7,4 miljoen is een saldo. De intensiveringen van totaal EUR 73,4 miljoen hangen onder andere samen met een bijdrage voor de verlenging van de vredesmissie in Darfur (AMIS) (EUR 20 miljoen), een incidentele bijdrage aan de Afrikaanse Unie (EUR 2,6 miljoen), bijdragen voor de wederopbouw na de aardbeving in Yogjakarta en uitgaven ten behoeve van Afghanistan. Ook hebben er technische overhevelingen plaatsgevonden van subartikel 2.7 voor de bijdrage aan een Trust Fund voor de Palestijnse Gebieden en van subartikel 4.2 voor de wederopbouw in Burundi. Daarnaast heeft er een verlaging plaatsgevonden van totaal EUR 66,1 miljoen onder andere als gevolg van een onderuitputting van het Stabiliteitsfonds (EUR 37 miljoen) mede als gevolg van het niet doorgaan van een bijdrage aan het Peace Building Fund van de Verenigde Naties (EUR 15 miljoen). Verder zijn de bijdragen aan de Multi Donor Trustfunds in Sudan lager uitgevallen vanwege vertraagde uitvoering van geplande activiteiten.
Artikel 2.6 Humanitaire hulpverlening
In 2006 werd het budget voor noodhulp verhoogd met EUR 121 miljoen. De belangrijkste intensiveringen waren een extra bijdrage aan het Central Emergency Response Fund (CERF) en noodhulp. Dit betrof extra middelen voor de slachtoffers van de droogte in de Hoorn van Afrika en humanitaire hulp in met name Sudan, Libanon en Noord-Uganda.
De lagere uitgaven op dit artikel van EUR 4,5 miljoen betreffen een saldo. De uitgaven voor ambassadeprogramma’s werden in Afghanistan, Bolivia, Pakistan en Tanzania verhoogd, de uitgaven voor de programma’s in onder andere Albanië, Bangladesh, Burkina Faso, Ghana, Indonesië en Suriname waren lager dan geraamd. Daarnaast heeft er een technische overheveling plaatsgevonden naar subartikel 2.5 met betrekking tot de Palestijnse Gebieden. Verder was er een neerwaartse bijstelling van EUR 6,7 miljoen door vertraging in de uitvoering van het Matra Projectenprogramma.
Artikel 2.9 Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie
De uitgaven van EUR 2 miljoen waren bestemd voor een regionaal milieuprogramma in het Grote Merengebied ten behoeve van de stabiliteit in deze regio.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Grotere effectiviteit en een versterkte politieke rol van de NAVO als trans-Atlantisch overlegforum. | Ja |
2. Voortgezet open-deurbeleid van de NAVO en ondersteuning van landen met lidmaatschapsambities. | Ja |
3. Versterkte NAVO-banden met de partnerlanden, met bijzondere aandacht voor de samenwerkingsrelatie met Rusland en de relatie met Oekraïne; versterkte banden met landen op de Balkan en in Centraal-Azië, de Kaukasus en het Midden-Oosten in brede zin. | Ja |
4. Verdere ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) als instrument waarmee de Unie het volledige spectrum aan crisisbeheersingstaken uit het EU-verdrag en de EU-Veiligheidsstrategie kan uitvoeren. | Ja |
5. Verbeterde samenwerking tussen de NAVOen de EU. | Nee |
6. Intensievere trans-Atlantische en Europese materieelsamenwer- king, dit laatste onder meer door verdere operationalisering van het Europese Defensie Agentschap (EDA). | Ja |
Ad 5: De samenwerking tussen de NAVO en de EU verkeert als gevolg van de kwestie Turkije-Cyprus in een impasse. Formeel overleg blijft daardoor beperkt tot de operatie Althea, de EU-operatie in Bosnië. Een goede samenwerking tussen beide organisaties blijft voor Nederland een prioriteit, zeker nu de EU en de NAVO elkaar steeds vaker in het veld tegenkomen. Er is wel een verbetering in de samenwerking op stafniveau, onder andere in Kosovo, maar dit is geen vervanging voor samenwerking op politiek niveau. Nederland zal daarom naar wegen blijven zoeken, zo nodig informeel, om de samenwerking te bevorderen.
Operationele doelstelling 2Bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Succesvolle uitvoering van het EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme. | Ja |
2. Effectievere gebruikmaking van het EU-instrumentarium voor bevriezing van tegoeden. | Ja |
3. Structurele aandacht voor terrorismevraagstukken als onderdeel van de politieke dialoog van de EU met derde landen en opname van antiterrorismeclausules in derde-landenakkoorden. | Ja |
4. Versterking van de terrorismebestrijdingscapaciteit van derde landen, ondermeer door de verlening in EU-verband van technische assistentie aan derde landen bij de implementatie van de relevante VN-antiterrorismeverdragen en- resoluties. Implementatie van NAVO-activiteiten op het gebied van terrorismebestrijding. | Ja |
5. Afronding van de VN-onderhandelingen over een alomvattend antiterrorismeverdrag. | Nee |
Ad 1: De uitvoering van het EU-actieplan is een doorlopende zaak. In dit kader hebben de EU-partners de voorbereiding van samenwerking met enkele prioriteitslanden ter hand genomen en heeft Nederland met Algerije en Marokko een aantal onderwerpen voor samenwerking geïdentificeerd. Nederland heeft in het kader van het EU-Actieplan inzake Radicalisering en Rekrutering het voortouw genomen bij de ontwikkeling van een EU-communicatiebeleid voor contacten met de islamitische wereld en het uitdragen van het EU-imago.
Ad 5: De VN-onderhandelingen over een alomvattend terrorismeverdrag konden niet succesvol worden afgerond. De AVVN nam wel de mondiale anti-terrorisme strategie van de VN aan, die eveneens een belangrijke impuls voor lopende en nieuwe VN-activiteiten op het gebied van terrorismebestrijding is.
Operationele doelstelling 3Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen en bevordering van ontwapening | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Een aangescherpt internationaal nucleair non-proliferatieregime, waaronder verbeterde internationale controle op de splijtstofcyclus en stringentere regels binnen de nucleaire exportregimes. | Nee |
2. Een succesvolle Toetsingsconferentie van het Biologische Wapensverdrag en totstandkoming en implementatie van een gemeenschappelijk EU-beleid ter versterking van dit verdrag. | Ja |
3. Verbeterde naleving van de ontwapenings- en non-proliferatieregi- mes en de terzake relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad. | Nee |
4. Minder voorraden chemische wapens en splijtstof in de Russische Federatie, minder voorraden chemische wapens in Albanië. | Ja |
5. Verdergaande implementatie van de EU non-proliferatiestrategie, onder meer door de opname van non-proliferatieclausules in Samenwerkingsakkoorden met derde landen. | Ja |
6. Verdieping van de internationale samenwerking in het kader van het Proliferation Security Initiative (PSI), gericht op terugdringing van proliferatie door verbod op illegale transporten van materialen die gebruikt kunnen worden in massavernietigingswapensprogramma’s. | Ja |
Ad 1: In relevante multilaterale fora, waaronder het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA), waar de discussie over verbeterde controle wordt gevoerd, werd mede als gevolg van sterk uiteenlopende zienswijzen onvoldoende voortgang geboekt.
Ad 3: Ondanks resoluties van de VN-Veiligheidsraad hebben Iran en Noord-Korea hun nucleaire activiteiten in 2006 nog niet opgeschort of stopgezet.
Vernietigde voorraden chemische wapens en planning voor 2007 | |||||
Gedeclareerde hoeveelheid CW in ton. | Status CW-vernietiging per 30-4-2006 in % | Status CW-vernietiging per 30-4-2006 in ton | Prognose status CW-vernietiging per 29-04-2007 in % | Prognose eindjaar CW-vernietiging. | |
India | 1 053 ton | 55% | 565 ton | 70% | 2009 |
Verenigde Staten | 27 771 ton | 36% | 10 103 ton | 40% | 2012 |
Russische Federatie | 40 086 ton | 3% | 1 168 ton | 20% | 2012 |
Albanië | 15 ton | 0% | 0 ton | 100% | 2007 |
Libië | 24 ton | 0% | 0 ton | 0% | 2010 |
Operationele doelstelling 4Goede internationale afspraken op het gebied van conventionele wapenbeheersing en een restrictief en transparant wapenexportbeleid | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Totstandkoming van nadere internationale afspraken over de implementatie van het VN-Actieprogramma inzake kleine wapens; instelling van een VN-expertgroep over de tussenhandel in kleine en lichte wapens. | Ja |
2. Acceptatie en implementatie door zo veel mogelijk landen van Protocol V bij het Conventionele Wapensverdrag inzake ontplofbare oorlogsresten. | Ja |
3. Verdere universalisering van het Ottawa Verdrag inzake anti-perso- neelmijnen; totstandkoming van een nieuw protocol bij het Con- ventionele Wapensverdrag inzake anti-voertuigmijnen. | Nee |
4. Bestendiging van het Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE-verdrag); totstandkoming op Frans-Nederlands initiatief van een OVSE-handleiding met best practices voor vernietiging van munitievoorraden. | Ja |
5. Een restrictief en zo transparant mogelijk nationaal wapenexportbeleid; voortgaande harmonisatie van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten; bevordering van internationale en regionale afspraken over wapenexport; toename van het aantal landen dat deelneemt aan het VN-wapenregister. | Ja |
6. Een uit buitenlandspolitiek oogpunt verantwoord defensiemate- rieelbeleid. | Ja |
Ad 3. De beleidsprestatie met betrekking tot het Ottawa Verdrag werd behaald. Een nieuw Protocol inzake anti-voertuigmijnen kwam ondanks langdurige onderhandelingen niet tot stand onder het Conventionele Wapensverdrag door verzet van een aantal landen tegen de beginselen van «detecteerbaarheid» en «zelfvernietiging» van mijnen, die aan de voorstellen voor een Protocol ten grondslag lagen.
Operationele doelstelling 5Regionale stabiliteit door effectieve inzet op conflictpreventie, crisisbeheersing, conflictoplossing en post-conflict wederopbouw | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Een adequate en succesvolle bijdrage aan internationale militaire en civiele crisisbeheersingsoperaties. | Ja |
2. Bevorderde vrede en stabiliteit in de in dit verband voor Nederland prioritaire landen en regio’s (Afghanistan, de Hoorn van Afrika, het Grote-Merengebied en de Westelijke Balkan), onder meer door bij te dragen aan wederopbouw, hervormingen van de veiligheidssector (Security Sector Reform, SSR), demobilisatie, ontwapenings- en reïntegratieprogramma’s (DDR), en door ondersteuning van regionale organisaties zoals de Afrikaanse Unie (AU) en de Inter- governmental Authority on Development (IGAD). | Ja |
3. Voortgang in het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) met bijzondere aandacht voor herstel van politieke en economische stabiliteit in de Gaza-strook. | Nee |
4. Verdere vormgeving en implementatie in de praktijk van een geïntegreerd beleid voor vrede, veiligheid en ontwikkeling, zowel nationaal door effectieve benutting van het Stabiliteitsfonds, als internationaal door actieve beleidsbeïnvloeding van de VN, de EU en OESO/DAC. | Ja |
5. Hervorming van de OVSE, mede op basis van de aanbevelingen van het Panel of Eminent Persons for the Strengthening of the Effectiveness of the OSCE. | Nee |
6. Bijdrage aan het wederopbouwproces in de door de tsunami getroffen landen Sri Lanka en Indonesië, waarbij Nederland aansluit bij de wederopbouwplannen -en prioriteiten van beide landen. | Ja |
Ad 1: In 2006 startte Nederland met een bijdrage voor een periode van twee jaar van ruim 1500 militairen aan de NAVO stabilisatiemacht ISAF in Zuid-Afghanistan. Daarnaast droeg Nederland bij aan EUFOR/Bosnië en de missies UNIFIL (Libanon) en EUFOR/DRC. De inzet van Nederlandse militairen, politiefunctionarissen en civiele experts in crisisbeheersingsoperaties steeg ten opzichte van 2005, met name in Afrika en Azië, maar ook in het Midden-Oosten.
Ad 2: In het kader van de door Nederland geleide Provincial Reconstruction Teams in Afghanistan is een bijdrage geleverd aan veiligheid en stabiliteit door trainingen van lokale politie (ANP) en ondersteuning van het leger (ANA). In Burundi heeft Nederland de activiteiten op het gebied van SSR sterk uitgebreid. Door bij te dragen aan het hervormen van de veiligheidssector, wordt een bijdrage geleverd aan de stabiliteit van Burundi. In 7 landen in het Grote Meren gebied werden via het Demobilisatie en Reïntegratie Programma van de Wereldbank tot eind 2006 277 000 strijders gedemobiliseerd. Nederland is de grootste bilaterale donor van het programma. In Sudan heeft Nederland naast de steun aan sociaaleconomische wederopbouw een bijdrage van EUR 20 miljoen geleverd aan de AU vredesmissie AMIS.
Ad 3: Het afgelopen jaar is nagenoeg geen voortgang geboekt in het Midden-Oosten Vredesproces. De nieuw aangetreden Hamas-regering weigerde tegemoet te komen aan de drie voorwaarden (erkenning van Israël, afzweren van geweld en respecteren van internationale verdragen) van het Kwartet (VN, EU, VS, RF),waardoor de Palestijnse Autoriteit geen aanvaardbare onderhandelingspartner meer was voor Israël en de Kwartet-partners. President Abbas slaagde niet in zijn pogingen een nationale eenheidsregering te formeren die het internationale isolement zou doorbreken. Ook de Israëlische regering bleek niet bereid en in staat het MOVP een nieuwe impuls te geven.
Ad 5: De hervormingsdiscussie verliep in de loop van het afgelopen jaar moeizaam. Eind 2005 leek er nog zicht te bestaan op een constructieve en resultaatgerichte discussie, maar het bleek al snel dat de tegenstelling tussen landen zoals de VS die weinig noodzaak tot hervorming onderkennen en landen zoals de Russische Federatie (RF) die radicale hervormingen wensen, nauwelijks te overbruggen was.
Operationele doelstelling 6Effectieve humanitaire hulpverlening | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Effectieve hulpverlening aan slachtoffers van natuurrampen en conflicten, door snelle en doelmatige financiering van gespecialiseerde internationale organisaties en NGO’s en, indien nodig, door inzet van mensen en middelen ten behoeve van directe rampenrespons. | Ja |
2. De humanitaire hulpprogramma’s in Angola en Irakzijn verder uitgefaseerd. | Nee |
3. Nederland heeft actief bijgedragen aan het Good Humanitarian Donorship (GHD) proces door uitvoering van het in 2005 ontwikkelde nationaal implementatieplan; de positie van Nederland als betrouwbare en voorspelbare donor is gecontinueerd. | Ja |
4. De EU-rampenrespons en de samenwerking tussen de Europese Commissie en VN/OCHA is verbeterd. | Ja |
Ad 1: Ook in 2006 toonde Nederland zich weer een vooraanstaande en slagvaardige humanitaire donor. Dit werd onder meer zichtbaar bij de overstromingen in Suriname en na de oorlog in Zuid Libanon. De effectiviteit van de Nederlandse hulp werd in een evaluatie-onderzoek van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) en in het peer review van de OESO/DAC bevestigd.
Ad 2: De humanitaire hulpprogramma’s in Angola zijn volgens plan beëindigd. De ontwikkelingen rond Irak stonden uitfasering niet toe.
Operationele doelstelling 7Goed bestuur in prioritaire landen | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Er is bijgedragen aan het beter functioneren van de 36 partnerlanden op het gebied van democratisering, de rechtsstaat, goed economisch bestuur, het beheer van openbare financiën en de bestrijding van corruptie. | Ja |
2. Geïntensiveerde preventie en bestrijding van corruptie in partnerlanden. | Ja |
3. Versterkte capaciteit van NGO’s en lokale bestuursorganisaties in Midden-, Zuidoost- en Oost-Europa en versterking van het democratische bestel in de Matra-landen. | Ja |
4. Vergroot draagvlak in Nederland voor de samenwerking met Midden-, Zuidoost- en Oost-Europa en Noord-Afrika, onder meer door het bevorderen van actieve betrokkenheid van Nederlandse maatschappelijke organisaties hierbij. | Ja |
5. Verdere stimulering van transformatiegerichte maatschappelijke initiatieven in zes landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten(Marokko, Algerije, Tunesië, Jordanië, Syrië en Libanon) en bevordering van de bilaterale dialoog met deze landen. | Ja |
Ad 3 en 4: In 2006 waren 117 MATRA goed bestuur projecten in uitvoering en zijn conform planning 38 nieuwe Matra projecten geselecteerd voor subsidiering. Een voorbeeld van een in 2006 gestart project is het opzetten van een debatcentrum in de Siberische stad Novisibirsk (Rusland), waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en kunnen discussiëren over maatschappelijke onderwerpen.
Ad 5: Naast de kleinschalige MATRA activiteiten in de regio startten in 2006 de eerste MATRA goed bestuur projecten in Marokko.
Operationele doelstelling 8Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. De doelstelling van energievoorzieningszekerheid is zichtbaar verankerd in het Nederlands buitenlandbeleid en het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU. | Ja |
2. Veiliger transport van olie en gas door internationale afspraken en samenwerking ter bestrijding van zeeroverij en aanslagen tegen pijpleidingen, installaties en schepen. | Ja |
3. De dialoog op energiegebied met diverse partijen (overheid, bedrijfsleven, think tanks) in vanuit het oogpunt van de energie- voorzieningszekerheid prioritaire landen is verdiept. Deze dialoog kan zowel via bilaterale als multilaterale kanalen verlopen. | Ja |
4. In landen die belangrijke producenten zijn van olie en gas is goed bestuur en de politieke, sociale en economische ontwikkeling versterkt. | Ja |
5. Het Nederlandse bedrijfsleven dat actief is op het terrein van zowel fossiele als alternatieve energiebronnen is in hun werkzaamheden ondersteund. | Ja |
6. In samenwerking met andere departementen is de Nederlandse participatie in initiatieven die bijdragen aan het bevorderen van de energievoorzieningszekerheid, zoals het Extractive Industry Transparancy Initiative, het Joint Oil Data Initiative, het Renewable Energy and Efficiency Partnership en het Clingendael International Energy Programme, verbreed en voortgezet. | Ja |
7. De ratificatie van het Energiehandvest door Rusland is bevorderd. | Nee |
Ad 1: Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de operationele doelstelling «bevordering van energievoorzieningszekerheid» vastgelegd in de Memorie van Toelichting van 2006. Tezamen met het Ministerie van Economische Zaken en andere departementen is een beleid geformuleerd, gericht op de geopolitieke aspecten van de Nederlandse en Europese energievoorziening. Deze doelstelling is onder andere door de energieruzies tussen Rusland en enkele buurlanden een significante factor in het Europese externe beleid geworden.
Ad 4: Alhoewel de politiek-bestuurlijke en sociale ontwikkeling in de meeste energieproducerende landen de afgelopen jaren niet is verbeterd, heeft Nederland een bijdrage geleverd aan deze doelstelling. Een voorbeeld hiervan is de met Bolivia opgebouwde bijzondere energierelatie, gericht op het ontwikkelen van een genuanceerd Boliviaans energiebeleid dat rekening houdt met nationaal-maatschappelijke én internationaal-economische belangen.
Ad 7: Door de ongewijzigd afwijzende houding van de Russische regering, is de ratificatie van het Energiehandvest niet naderbij gekomen. De Nederlandse regering zal zich op Europees niveau echter blijven inzetten voor het tenminste overeenkomen van de principes van het Energiehandvest, inclusief het Transitprotocol, met name via de onderhandelingen met de Russische Federatie over een hernieuwde Samenwerkings- en partnerschapsovereenkomst.
Operationele doelstelling 9Grotere veiligheid en stabiliteit door strijd tegen milieudegradatie en vernietiging van ecosystemen | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Toename van bestuurlijke capaciteit om milieudegradatie te stoppen zodat de veiligheidvan de bevolking wordt gewaarborgd. Aanbevelingen van het Millennium Ecosysteem Assessment zullen in dit kader zijn opgevolgd. | Nee |
2. De ecologische veiligheid in de regio’s waar armoedebestrijding hoogste prioriteit heeft, is vergroot. | Nee |
3. In samenwerking met andere landen is hogere prioriteit gegeven aan crisispreventie en het instellen van monitoringssystemen waardoor de gevolgen van ecologische rampen kunnen worden beperkt. In Burundi – hoewel geen partnerland – zal, in verband met urgente bescherming van ecologische systemen in parken, aan autoriteiten steun worden verleend voor het beschermen van unieke natuur en habitat. | Ja |
4. Het beheer van natuurlijke hulpbronnen is in goed bestuur geïntegreerd, in 2006 bij vijf bilaterale programma’s in de Hoorn van Afrika, Grote Merengebied en Balkan. | Nee |
5. In het kader van conflictpreventie is bijgedragen aan duidelijker eigendoms- en gebruiksrechten van land en water, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en de aanleg van basisvoor- zieningen, in 2006 in vijf landen verzekerd. | Ja |
6. Veiligheid is bevorderd door afname van illegale handel en door bevordering van duurzame handel in natuurlijke hulpbronnen, onder andere in het Congobekken. | nee |
Ad 1 en 4: De doelstelling is gedeeltelijk behaald. In Ethiopië en Rwanda is milieu geïntegreerd in de bilaterale programma’s. In Burundi is een milieuprogramma gestart en in Sudan zijn voorbereidingen getroffen voor de ondersteuning van verbeterd beheer van natuurlijke hulpbronnen in parken en wetlands.
Ad 2: De regionale programma’s voor de Grote Meren en het Congo-Bekken zijn in 2006 van start gegaan. De resultaten zijn nog niet zichtbaar.
Ad 3: In Indonesië (Kalimantan) wordt gewerkt aan de bestrijding van veenbranden via monitorings-systemen. In 2006 is een programma gestart voor duurzame landbouwintensivering en milieubescherming rondom kwetsbare ecosystemen in Burundi. Dit programma is erop gericht om de druk op die ecosystemen te verminderen (ontbossing).
Ad 6: De doelstelling is gedeeltelijk behaald. In Ghana, Kameroen en Maleisië zijn afspraken gemaakt in het kader van Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT); de uitvoering van het Congo-Bekken programma is in 2006 gestart en de resultaten zijn nog niet zichtbaar.
D. Overzicht afgeronde onderzoeken
Titel van de beleidsevaluatie | Operationele Doelstelling | Afgerond |
1. Conventionele wapenbeheersing | 2.4 | Gedeeltelijk |
2. Stabiliteitsfonds | 2.5 | Nee |
3. Financiering van ontmijningsprogramma’s via NGO’s | 2.6 | Gedeeltelijk |
4. Conventionele Wapenbeheersing | Ja | |
5. Humanitaire hulp | 2.6 | Ja |
Ad 1: De evaluatie bestaat uit een tweetal deelonderzoeken, betreffende mijnopruimingsactiviteiten en internationale onderhandelingen. De eerste deelstudie is afgerond in 2006. De tweede deelstudie zal naar verwachting in 2007 worden afgerond.
Ad 2: De beleidsevaluatie stabiliteitsfonds zal begin 2007 aan de Kamer worden aangeboden.
Ad 3: Bij de evaluatie van ontmijningsprogramma’s van NGO’s worden vier NGO’s onderzocht. De evaluaties van twee NGO’s zijn afgerond. De overige twee evaluaties zullen naar verwachting medio 2007 worden gefinaliseerd.
BELEIDSARTIKEL 3: VERSTERKTE EUROPESE SAMENWERKING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het beleid van de regering is erop gericht constructief bij te dragen aan het realiseren van de doelstellingen van de Europese Unie, zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Optimale behartiging van de belangen van Nederland, de Nederlanders en de Unie zelf staat hierbij centraal; niet alleen binnen de communautaire fora, maar ook via de bilaterale contacten en andere samenwerkingsverbanden zoals de Benelux.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 3 Versterkte Europese samenwerking (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 5 535 968 | 6 691 165 | 6 858 952 | 6 871 438 | – 12 486 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 5 661 404 | 6 802 272 | 7 011 532 | 7 023 323 | – 11 791 |
3.1 Nederlandse afdrachten aan de EU | 5 498 899 | 6 638 083 | 6 846 926 | 6 851 767 | – 4 841 |
3.2 Ondersteuning bij pre- en post-accessie | 14 942 | 11 899 | 12 814 | 10 100 | 2 714 |
3.3 EOFEuropees ontwikkelingsfonds | 122 148 | 137 808 | 139 374 | 150 071 | – 10 697 |
3.4 Nederlandse positie in de EU | 16 595 | 5 891 | 3 410 | 3 385 | 25 |
3.5 Raad van Europa | 8 820 | 8 591 | 9 008 | 8 000 | 1 008 |
Ontvangsten | 466 384 | 511 559 | 560 253 | 494 793 | 65 460 |
3.10 Perceptiekostenvergoedingen | 466 384 | 511 542 | 560 253 | 494 793 | 65 460 |
3.40 Restitutie Raad van Europa | 0 | 17 | 0 | 0 | 0 |
Bij de afdrachten aan de Europese Unie en het budget voor de Raad van Europa zijn het kas- en verplichtingenritme gelijk. De negatieve bijstelling van EUR 5 miljoen bij de afdrachten en de positieve bijstelling van EUR 1 miljoen voor de Raad van Europa worden daarom toegelicht onder de uitgaven. Het MATRA-programma voor Europese Samenwerking werd in 2005 meerjarig uitbesteed met als gevolg dat het voor 2006 voorziene verplichtingenbudget van ruim EUR 8 miljoen vrij viel.
Artikel 3.1 Nederlandse afdrachten aan de EU
Uitsplitsing van EU-afdrachten in 2006 (bedragen in EUR1000) | |||
Begroting | Realisaties | Verschil | |
Uitgaven: | |||
Vierde eigen middel EU | 4 064 153 | 3 665 085 | – 399 068 |
BTW-afdrachten | 808 443 | 989 969 | 181 526 |
Landbouwheffingen | 276 533 | 324 943 | 48 410 |
Invoerrechten | 1 702 638 | 1 866 929 | 164 291 |
Totaal uitgaven | 6 851 767 | 6 846 926 | – 4 841 |
In totaal draagt Nederland in 2006 circa EUR 5 miljoen minder af aan de EU dan begroot. Deze meevaller is een optelsom van verschillende onderliggende ontwikkelingen. Onderstaand zal op de belangrijkste worden ingegaan.
Ten eerste vallen de afdrachten op basis van het «vierde eigen middel» van de EU, de zogenaamde afdrachten op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI), mee als gevolg van lagere uitgaven van de EU dan geraamd. De sluitpost voor de afdrachten, het BNI-middel, is als gevolg daarvan neerwaarts bijgesteld. De revisie van de nationale statistieken door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft een tegengesteld effect op de BNI afdrachten. Een hoger BNI betekent immers meer afdrachten op basis van BNI. Per saldo resteert als gevolg van deze ontwikkelingen echter een meevaller van circa EUR 400 miljoen.
Ten tweede heeft de genoemde revisie van het CBS en de opwaartse bijstelling van het BNI tot gevolg gehad dat Nederland ook een grotere BTW grondslag heeft. De BTW afdrachten nemen daardoor toe.
Ten derde zijn meer landbouwheffingen en invoerrechten geïnd en moet Nederland daarvan meer afdragen aan de EU. Dit is het directe gevolg van hogere invoervolumes.
Artikel 3.2 Ondersteuning bij pre- en postaccessie
De uitgaven zijn EUR 2,7 miljoen hoger uitgekomen als gevolg van een intensivering van het MATRA-programma voor Europese samenwerking.
Artikel 3.3 EOF Europees Ontwikkelingsfonds
De Europese Commissie heeft op grond van bijgestelde ramingen EUR 10,7 miljoen minder afgeroepen dan was begroot.
Hogere uitgaven van EUR 1 miljoen voor de Raad van Europa werden veroorzaakt door een technische correctie van de contributie en een lichte stijging daarvan.
Artikel 3.10 Perceptiekostenvergoedingen (x EUR1000)
Begroting | Realisaties | Verschil | |
Ontvangsten: | |||
Vergoeding voor inning landbouwheffingen | 69 133 | 81 236 | 12 103 |
Vergoeding voor inning invoerrechten | 425 660 | 479 017 | 53 357 |
Totaal ontvangsten | 494 793 | 560 253 | 65 460 |
De vergoeding die Nederland mag houden ter compensatie van de inning van heffingen en rechten valt hoger uit dan geraamd. Dit komt voornamelijk doordat de landbouwheffingen en invoerrechten hoger uitvallen. Dit is onder artikel 3.1 nader toegelicht.
Nederland ontvangt een vergoeding ter grootte van 25% van de landbouwheffingen en invoerrechten. De feitelijke realisaties zijn evenwel hoger omdat Duitsland de perceptiekostenvergoeding over door Nederlandse bedrijven in Duitsland afgedragen invoerrechten doorsluist naar Nederland.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht, veiligheid, welvaart en duurzame economische groei biedt | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Nederland zal een bijdrage hebben geleverd aan de door de Europese Raad van juni 2005 ingelaste «denkpauze» over de Europese samenwerking, onder andere door de uitkomsten van de brede maatschappelijke discussie over de gewenste richting van die samenwerking te delen met de Europese partners in de eerste helft van 2006. | Ja |
2. Nederland streeft ernaar om het begrip subsidiariteit, dat in de bestaande Verdragen ook al is verankerd, meer en concreet toe te passen. | Ja |
3. Nederland streeft naar verbetering, vereenvoudiging en vermindering van de regels, ook op Europees niveau. Dit moet ertoe bijdra- gen dat de Unie begrijpelijker en inzichtelijker wordt voor de burger. | Ja |
4. Nederland heeft een nationaal actieplan ter uitvoering van de Lissabon-strategie opgesteld en naar de Europese Commissiegezonden. | Ja |
5. Nederland heeft bijgedragen aan aanname van nieuwe, kosteneffectieve maatregelen en implementatie van bestaande Europese regelgeving die bescherming bieden op het gebied van milieu en gezondheid, waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties voor de economie en voor niet EU-landen en producenten. Aanvaarding van de verordening REACH (Chemische stoffen) volgens voornoemde uitgangspunten. Totstandkoming van richtlijnen inzake het beheer van zwem- en grondwater. Verdere behandeling van de Europese Marine Strategie als onderdeel van het Groenboek Maritiem. Behandeling van de richtlijn Hoogwater, die voortvloeit uit het door Nederland geïnitieerde Actieplan Hoogwater. | Ja |
6. Nederland heeft bijgedragen aan totstandkoming van een strak begrotingskader dat voldoende middelen bevat voor de financiering van Europese beleidsprioriteiten en dat een rechtvaardige netto-positie garandeert voor Nederland. | Ja |
7. Nederland heeft bijgedragen aan effectieve implementatie van het Haags Programma (mede voortgekomen uit de evaluatie van Tampere) en het bijbehorende actieplan voor de versterking van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht, met bijzondere aandacht voor de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en geïntensiveerde terrorismebestrijding, dit laatste in het kader van het EU-Actieplan Terrorisme. Voorbereiding van de tussentijdse evaluatie van het Haags programma. | Ja |
Ad 1: De activiteiten van het kabinet zijn neergelegd in de kamerbrief bezinningsperiode van 19 mei 2006 (TK 30 303, nr. 20).
Ad 2: Dankzij Nederland zijn er in EU-kader striktere regels voor toepassing en een grotere invloed van nationale parlementen op de toetsing van subsidiariteit overeengekomen (conclusies Europese Raad 16 juni 2006). In Nederland zelf heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn coördinerende rol bij toepassing van het subsidiariteitsbeginsel versterkt door het aanstellen van een coördinator subsidiariteit en proportionaliteit binnen de Directie Integratie Europa.
Ad 3: Door Nederlands toedoen heeft de Commissie besloten een actieplan te lanceren dat voorziet in vermindering van administratieve lasten op EU-niveau.
Ad 6: Dit is geschied per 4 april 2006 via het Inter Institutioneel Akkoord voor de periode 2007–2013.
Ad 7: Met de implementatie van het Haags programma werd voortgang geboekt. De tussentijdse evaluatie daarvan kwam echter moeizaam van de grond, mede als gevolg van de patstelling rond het niet-geratificeerde Grondwettelijk Verdrag.
Operationele doelstelling 2Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen of regio’s | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Verhoogde beleidseffectiviteit door middel van betere prioriteitsstelling in het externe beleid (zoals Europees nabuurschapsbeleid en de externe dimensie van het asiel- en migratiebeleid van de Unie), inclusief betere aansluiting bij de EU-begrotingscyclus waardoor de inhoudelijke prioriteiten duidelijk herkenbaar in de EU-begroting terugkomen. | Ja |
2. Versterkt ontschot extern EU-beleid, waarbij de samenhang tussen het GBVB en het externe beleid van de Gemeenschap wordt verbeterd. | Ja |
3. Verbeterde uitvoering, onder handhaving van de kwaliteit, van de regionale programma’s (Phare, CARDS, TACIS, MEDA en ALA1), die passen in de doelstelling van de EU van een effectief nabuurschapbeleid. Dit moet tot uitdrukking komen in hogere uitgavenpercenta- ges en kortere behandeltijden, door goede monitoring van de werkzaamheden van de Commissie. Tevens Nederlandse deelname aan twinningprojecten in het kader van Phare, CARDS, TACIS en MEDA. | Ja. |
4. Verbeterd gebruik van de instrumenten die de Unie ter beschikking staan per land/regio waarbij prioriteit gegeven wordt aan de volgende regio’s: | |
a. VS: nauwere samenwerking en meer afstemming onder andere op het terrein van internationale veiligheid (inclusief terrorismebestrij- ding), stabiliteit en vredeshandhaving en handel (inclusief de beheersing van handelsconflicten); | Ja |
b. Westelijke Balkan: verdere voortgang van het Stabilisatie en Associatie Proces onder handhaving van de gestelde voorwaarden, met name versterking van de rechtsstaat, samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal, bestrijding georganiseerde misdaad en bevordering van regionale samenwerking en van economische hervormingen; | Ja |
c. De landen aan de oostgrens van de EU: verbeterde implementatie van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten door de uitwerking en implementatie van nationale Actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid met speciale aandacht voor democratische en economische hervormingen en de sluiting van terug- en overnameovereenkomsten; | Ja |
d. Rusland: geïntensiveerde samenwerking op basis van het partner- schaps- en samenwerkingsakkoord, rekening houdend met de overeengekomen vier gemeenschappelijke ruimten (economisch, vrijheid/veiligheid/justitie, externe veiligheid en onderzoek/onderwijs/cultuur); | Ja |
1 Phare: Het programma voor communautaire steun aan de landen van Midden- en Oost-Europa; CARDS: Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation; TACIS: Technical Aid to the Commonwealth of Independent States; MEDA: Euro-Mediterranean Partnership; ALA: Europese economische samenwerking met Azie en Latijns Amerika.
Operationele doelstelling 2Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen of regio’s | RealisatieJa/Nee |
e. Mediterrane regio: geïntensiveerde bilaterale (Associatie Akkoor- den) en regionale samenwerking (Barcelona-proces) met betrokken landen gericht op mensenrechten, democratisering, veiligheid/terrorisme, migratie, (economische) hervormingen en dialoog met de Arabisch/Islamitische wereld. Implementatie van de nationale Actieplannen in het kader van het Europese nabuurschapbeleid; | Ja |
f. Azië: geïntensiveerde relaties met Azië – met China en India als belangrijke regionale spelers – door implementatie van de EU-Zuidoost-Azië strategie, de EU-China en EU-India strategie met aandacht voor: regionale stabiliteit, terrorismebestrijding; mensenrechten, democratisering en handel en investeringen; | Ja |
g. Voor sommige van deze regio’s, i.c. Westelijke Balkan, de landen aan de oostgrens van de EU en de Mediterrane regio, streeft de regering meer synergie na tussen het bilaterale programma voor Maatschappelijke Transformatie (MATRA), en de EU-instrumenten. | Ja |
5. Vergrote samenhang tussen Europese beleidsinspanningen in het externe beleid, in het bijzonder op de gebieden migratie en werkgelegenheid, vrede en veiligheid, energie, landbouw, handel, ontwikkelingssamenwerking en milieu. | Ja |
6. Het lopende uitbreidingsproces is verantwoord voortgezet door: | |
a. besluitvorming over eventuele opening van toetredingsonderhan- delingen met kandidaat-lidstaten aan de hand van de Kopenhagen-criteria; | nee |
b. het voeren van toetredingsonderhandelingen door de Unie met kandidaat-lidstaten met inachtneming van de toepasselijke onderhandelingskaders; | Ja |
c. strikte monitoring door de Unie van de voortgang die Bulgarije en Roemenië maken bij hun voorbereidingen op toetreding en het zonodig aandringen door Nederland op passende maatregelen; | Ja |
d. bilaterale en Europese ondersteuning van toetredende en (potentiële) kandidaat-lidstaten bij de pre-accessie en de transformatie, en de op- en uitbouw van bilateraal partnerschap met deze landen. | Ja |
Ad 1/2: In 2006 heeft een stroomlijningsexercitie plaatsgevonden voor categorie 4 van de EU-begroting (extern beleid). Het aantal instrumenten is van 30 teruggebracht naar negen plus het budget voor het GBVB. De nieuwe architectuur geldt vanaf 1 januari 2007.
Ad 4a: De succesvolle EU-VS Top in juni 2006 heeft, mede op aandringen van Nederland, heldere boodschappen afgegeven over energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van vrijheid, mensenrechten en democratie, vrede en veiligheid, en het versterken van de economische relatie.
Ad 4b: Met Albanië werd een Stabilisatie en Associatie Overeenkomst gesloten nadat Albanië aan de daarvoor gestelde voorwaarden had voldaan.
Ad 4c: De onderhandelingen over de actieplannen van Georgie, Armenië en Azerbeidzjan in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid werden dit jaar afgerond. De Raad hield een eerste discussie over verdere versterking van het nabuurschapsbeleid naar aanleiding van een Mededeling van de Europese Commissie.
Ad 4d: De EU werkt aan een onderhandelingssmandaat voor een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met Rusland.
Ad 6a: De enige kandidaat-lidstaat waarmee nog geen toetredingsonderhandelingen zijn geopend, is Macedonië. In het licht van de voortgangsrapportage over Macedonië van de Europese Commissie van november 2006 en de vigerende criteria was er geen aanleiding tot opening van onderhandelingen.
Ad 6b: De onderhandelingen met Turkije en Kroatië werden doorgezet. Wel besloot de EU acht hoofdstukken niet te zullen openen en geen enkel hoofdstuk te sluiten zolang Turkije het Ankara Protocol niet uitvoert.
Ad 6c: De EU besloot Roemenië en Bulgarije toe te laten als lidstaat per 1 januari 2007. Ook daarna zal de EU de voortgang op het gebied van justitie en binnenlandse zaken nauwlettend volgen door middel van een toezichtsmechanisme.
Operationele doelstelling 3Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de EU ten opzichte van ontwikkelingslanden of -regio’s | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Verbeterde effectiviteit van het Europese ontwikkelingsbeleid, waarbij met name wordt gestreefd naar voortgang van het hervormingsproces van Commissie-diensten en voortgaande bevordering van coherentie, coördinatie en complementariteit in de Europese ontwikkelingssamenwerking en het nakomen van internationale afspraken (FfD, WSSD en het VN High Level Event).1 | Ja |
2. Een verder vormgegeven ontwikkelingsdimensie in het externe beleid van de Unie onder meer door het vaststellen van een duidelijke OS-uitgavencategorie in de nieuwe EU-begroting. | Ja |
3. Verbeterd gebruik van de instrumenten die de Unie ter beschikking staan voor de regio Sub Sahara Afrika, waarbij prioriteit wordt gegeven aan versterking van de betrokkenheid bij conflictpreventie en conflictbeheersing met inzet van de Afrikaanse Vredesfaciliteit. | Ja |
4. Geïntensiveerde EU-Afrika dialoog en ondersteuning van regionale organisaties zodat regionale interne markten beter kunnen functioneren; actieve bemoeienis met ontwapening, vredesonderhandelingen en wederopbouw, de bestrijding van HIV/aids en de verbetering van de uitvoering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). | Ja |
5. Vergrote OS-coherentie binnen de Europese beleidsinspanningen, in het bijzonder op de gebieden migratie en werkgelegenheid, energie, landbouw, milieu en handel (WTO-Doha Development Agenda en Economic Partnership Agreements (EPA’s), zie ook beleidartikel 4), door middel van een systematische screening bij beleidsformulering op effecten op ontwikkelingslanden. | Ja |
6. Bevorderde deelname van de nieuwe lidstaten in de beleidsvorming en uitvoering van de Europese ontwikkelingssamenwerking, intensieve samenwerking met Polen, Slowakije, Tsjechië en Hongarije bij de voorbereiding van EU ontwikkelingssamenwerking, gekoppeld aan samenwerking bij bilaterale OS-programma’s en versterking van instituties en draagvlak voor OS in genoemde landen (bijvoorbeeld door middel van een hoger OS-uitgaven- percentage van het BNP). | Ja |
1 FfD: Finance for Development; WSSD: World Summit on Sustainable Development.
Ad 1: De hervorming van het directoraat-generaal Ontwikkeling is zomer 2006 afgerond. Implementatie van de «Europese Consensus» inzake ontwikkeling is voortgezet onder het Oostenrijkse en Finse voorzitterschap.
Ad 2: Het nieuwe «instrument voor ontwikkelingssamenwerking» is in oktober vastgesteld en is per 1 januari 2007 in werking getreden. Deze verordening stelt de financiële envelop voor de periode 2007–2013 vast.
Ad 4: De EU Afrika Strategie van december 2005 heeft onder meer op het gebied van infrastructuur en goed bestuur verder vervolg gekregen. De programmering van het 10e Europees Ontwikkelingsfonds is in 2006 gestart.
Operationele doelstelling 4Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 25 | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Effectievere aanwending van bilaterale betrekkingen voor het realiseren van Nederlandse doelstellingen in EU-kader, met name door coalitievorming. | Ja |
2. Verdere uitbouw van de politieke samenwerking en het verbreden van de maatschappelijke betrokkenheid hierbij door middel van conferenties, seminars en workshops met relevante partnerlanden in de huidige EU waarbij niet alleen overheidsinstanties maar ook andere geledingen worden betrokken | Ja |
3. Geïntensiveerde betrekkingen met de grote lidstaten. | Ja |
4. Versterkte bilaterale samenwerking, met name ten aanzien van grensoverschrijdende vraagstukken. | Ja |
Ad 1: In 2006 vonden 60 bilaterale bezoeken plaats (bezoeken van bewindspersonen van BZ en AZ en bezoeken op hoogambtelijk niveau). Tevens vonden drie uitgaande staatsbezoeken plaats aan Luxemburg, Letland en België. Zo profiteert Nederland ook langs deze weg van het aanhalen van de banden als in de EU op uiteenlopende thema’s medestanders worden gezocht. Het Nederlandse postennet speelt hierbij een onmiskenbare rol.
Ad 2: Naast het onderhouden van bilaterale betrekkingen door regelmatig (politiek) contact, heeft Nederland extra geïnvesteerd door conferenties te organiseren met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Polen en (op meer kleinschalig niveau) Spanje.
Ad 3: Het tweede deel van het jaar ging de aandacht vooral uit naar Duitsland, als inkomend EU-voorzitter.
Ad 4: In 2006 is een discussie gestart over de toekomst van de grensoverschrijdende samenwerking in Benelux-verband, mede om te kijken waar en hoe deze nog verder kan worden versterkt. Met Noordrijn Westfalen zijn besprekingen gevoerd over een strategisch samenwerkingskader. De succesvolle drugssamenwerking met Frankrijk wordt verder voortgezet en uitgebouwd. In 2006 vond in dit kader een hoogambtelijke ontmoeting plaats in Rotterdam.
Operationele doelstelling 5Een hechtere Europese waardengemeenschap | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Concentratie van de activiteiten van de Raad van Europa op democratie, mensenrechten en rechtsstaat en het scheppen van maatschappelijke randvoorwaarden daarvoor. | Ja |
2. Versterkte institutionele en operationele samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie en de Raad van Europa en de OVSE, onder meer tot uitdrukking komend in een residerende permanente vertegenwoordiging van de EU bij de Raad. | Nee |
3. Verzekering van de terugdringing van de werklast van het Hof, alsmede besluitvorming over een meer solide financiële basis van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere toezichthoudende instellingen van de Raad van Europa. | Nee |
Ad 1: De verdere concentratie van de Raad van Europa op zijn kerntaken is een lopend proces waarin ook in 2006 vordering is gemaakt.
Ad 2: Ondanks belangrijke vooruitgang in 2006 wordt over het Memorandum of Understanding tussen de Raad van Europa en de Europese Unie nog onderhandeld.
Ad 3: Zie toelichting onder beleidsartikel 1, operationele doelstelling 2
D. Overzicht afgeronde onderzoeken
Titel van de beleidsevaluatie | Operationele Doelstelling | Afgerond |
1. Coördinatie, complementariteit en coherentie (de drie C’s) van het verdrag van Maastricht (ontwikkelingssamenwerking) | 3.3 | Ja |
2. Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 25 | 3.4 | Nee |
3. Duidelijker identificatie van de kerntaken van de Raad van Europa, mede dankzij de «Derde Top» | 3.5 | Ja |
Ad 1: Officiële publicatie is voorzien voor begin 2007.
Ad 2: Besloten is deze beleidsdoorlichting te laten vervallen, aangezien deze achterhaald was door de ontwikkelingen, te weten het uitgebrachte rapport van de Gemengde Commissie «Sturing EU-aangelegenheden» onder voorzitterschap van Mr. B. J. Baron van Voorst tot Voorst en implementatie van de aanbevelingen uit dat rapport, in het bijzonder het zogeheten EU prikbord (zie brief aan de Kamer van 23 september 2005, TK 29 362, nr. 61).
BELEIDSARTIKEL 4: MEER WELVAART EN MINDER ARMOEDE
A. Algemene beleidsdoelstelling
Duurzame vergroting van welvaart in alle landen door vermindering van armoede, een open handels- en financieel systeem, alsmede het behartigen van de belangen van het Nederlands bedrijfsleven.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 4 Meer welvaart en minder armoede (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | – 41 730 | 1 041 394 | 1 882 991 | 493 308 | 1 389 683 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 871 311 | 827 539 | 1 018 179 | 713 781 | 304 398 |
4.1 Handels- en financieel systeem | 32 491 | 30 415 | 24 411 | 63 157 | 38 746 |
4.2 Armoedevermindering | 492 686 | 492 604 | 465 229 | 273 974 | 191 255 |
4.3 Ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden | 321 639 | 277 146 | 504 420 | 351 604 | 152 816 |
4.4 Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking | 21 864 | 23 535 | 18 685 | 19 771 | – 1 086 |
4.5 Nederlandse handels- en investeringsbevordering | 2 631 | 3 839 | 5 434 | 5 275 | 159 |
Ontvangsten | 64 824 | 15 231 | 39 729 | 14 594 | 25 135 |
4.10 Ontvangsten tijdelijke financiering NIO en restituties | 64 824 | 15 231 | 39 729 | 14 594 | 25 135 |
De verplichtingen werden in 2006 substantieel verhoogd, onder andere voor een nieuwe structurele verplichting voor het Multilateral Debt Relief Initiative. Dit initiatief is gericht op het kwijtschelden van de uitstaande schulden IDA (International Development Association) en het African Development Fund (AfDF) van een groep van 19 landen. Ook werden nieuwe verplichtingen aangegaan voor (incidentele) algemene begrotingssteun, en twee nieuwe programma’s (Massif-fonds en Capacity Development fonds) via de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO). Daarnaast worden de verplichtingenbudgetten voor enkele activiteiten op het gebied van ondernemingsklimaat in partnerlanden verlaagd en vindt er een technische correctie bij de FMO plaats.
Artikel 4.1 Handels- en financieel systeem
De verlaging op dit subartikel wordt grotendeels veroorzaakt door de lagere rentestand en een afname van de leningenportefeuille van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO). Daarnaast is er sprake van een lagere realisatie, omdat de NIO minder aanspraak maakte op de garanties internationale samenwerking.
Artikel 4.2 Armoedevermindering
De stijging op dit subartikel betreft een saldo. De uitgaven voor schuldverlichting als gevolg van beslissingen in de Club van Parijs zijn lager dan oorspronkelijk voorzien. Wel werd aan de International Development Association (IDA, het zachte fonds van de Wereldbank) voor HIPC-schuldverlichting, een bijdrage verstrekt en zijn de uitgaven aan het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI) verhoogd. De European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) heeft een bijdrage ontvangen voor een infrastructuurfonds. Per saldo werd EUR 17 miljoen meer aan macrosteun uitgegeven. Een aantal landen, zoals Burkina Faso, Moldavië, Benin, Tanzania en Vietnam, ontvangt additionele (incidentele) macrosteun. In sommige landen wordt dit jaar geen of minder macrosteun verleend, zoals in Bolivia, Macedonië en Nicaragua. Een deel van de middelen voor de relatie met enkele kiesgroeplanden werd niet besteed vanwege vertraging bij de EBRD voor het indienen van voorstellen. De uitgaven voor het institutionele ontwikkelingsprogramma ter ondersteuning van de ambassades (SPICAD) zijn lager dan voorzien vanwege de latere start van het programma. De uitgaven aan het Wereld Bank Partnerschap Programma zijn verhoogd als gevolg van uitgestelde betalingen uit 2005. Een aantal ambassades heeft een deel van de middelen voor de afbouw en exit uit sectoren niet uitgegeven. Een bijdrage aan het African Capacity Building Foundation is vertraagd. De vrijwillige bijdrage aan het United Nations Development Programme (UNDP) werd verhoogd. Tevens werd een bijdrage gedaan aan het United Nations Human Settlements Programme (UNHABITAT) voor drinkwater en sanitaire voorzieningen. Tenslotte wordt de omvang van deze mutaties eveneens beïnvloed door het gebruikelijke parkeerkarakter van dit artikel.
Artikel 4.3 Ondernemingsklimaat Ontwikkelingslanden
De hogere uitgaven betreffen een saldo. Voor een bedrag van EUR 165 miljoen zijn bestaande fondsen bij de FMO ingebracht in het nieuwe programma Massif. Aangezien hetzelfde bedrag als ontvangst wordt geboekt op artikel 11 verloopt deze transactie budgetneutraal (desaldering). Verder zijn de uitgaven aan IFC (International Finance Corporation) gestegen vanwege een aanzienlijke verhoging van het partnerschapprogramma. De uitgaven voor het Programma Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET) zijn hoger uitgevallen vanwege een voorspoedige voortgang van het programma. De uitgaven aan het Minst Ontwikkelde Landen-fonds (MOL-fonds) zijn hoger als gevolg van kasmanagement. De uitgaven voor het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) waren lager, omdat het aantal bedrijven dat voorstellen indiende voor pilot-investeringen in de partnerlanden lager was dan verwacht. Door het aflopen van een overeenkomst tussen de Nederlandse Staat en de FMO vielen de uitgaven op dit sub-artikel EUR 37 miljoen lager uit. Deze werden gedeeltelijk ingezet als jaarlijkse bijdrage aan het nieuwe instrument Massif. De ontwikkeling van een instrument dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van lokale kapitaalmarkten, is nog niet afgerond en het hiervoor beschikbare budget werd niet aangewend. De uitgaven via de ambassades vielen onder andere op het onderdeel plattelandsontwikkeling lager uit.
Artikel 4.4 Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking
De uitgaven voor het assistent deskundigenprogramma zijn lager dan geraamd, als gevolg van een lagere liquiditeitsbehoefte bij het programma.
4.10 Ontvangsten tijdelijke financiering NIO en restituties
De hogere ontvangsten zijn met name ontstaan door kwijtschelding van begrotingsleningen aan Nigeria. Daarnaast heeft Brazilië achterstallige rente terugbetaald.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar, niet-discriminerend handels- en financieel systeem. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Binnen de Doha Development Agenda is bijgedragen aan een eindakkoord dat tenminste de volgende concrete maatregelen bevat ten gunste van ontwikkelingslanden: | Nee |
a. Ambitieuze resultaten op landbouw met name voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden op alle drie de onderwerpen: exportsteun (per 1-1-2013), binnenlandse steun en markttoegang, inclusief een specifiek resultaat voor katoen en disciplinering van gebonden voedselhulp; | Nee |
b. Een ambitieuze verruiming van de markttoegang voor industrieproducten uit ontwikkelingslanden in rijke landen en een evenwichtige marktopening in ontwikkelingslanden, afhankelijk van hun ontwikkelingsniveau; | Nee |
c. Vrije markttoegang voor alle producten van de MOL’s in alle OESO-landen en rijke ontwikkelingslanden; | Nee |
d. Evenwichtige regels voor o.a. handelsfacilitatie, die rekening houden met de beperkte implementatiecapaciteit van ontwikkelingslanden; | Nee |
e. Speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden in de vorm van adequate technische assistentie, minder verplichtingen en langere overgangstermijnen. | Nee |
2. Er komt een multilaterale Aid for trade faciliteit die bestaande en aanvullende hulp combineert voor opvang van aanpassingskosten in verband met liberalisering en opbouw van aanbods- en handelscapaciteit. | Nee |
3. In het uiteindelijk handelsakkoord met de ACS-landen heeft de Nederlandse inzet geresulteerd in een akkoord dat regionale integratie bevordert, meer marktkansen biedt voor de ACS-landen (Landen in Afrika, in het Caraïbisch gebied en in de Stille Oceaan) en ruimte biedt voor de ontwikkeling van hun productiepotentieel. | Nee |
4. Bij het ontwerpen van Sanitary and Phytosanitary Standards (SPS) en Technical Barriers to Trade (TBT) maatregelen in de EU worden de effecten op ontwikkelingslanden expliciet meegewogen, zodat nieuwe productnormen zo min mogelijk handelsbelemmerend werken. | Ja |
5. De samenwerking tussen de OESO en een aantal opkomende economieën en gelijkgezinde landen, waaronder de zes EU lidstaten die nog geen lid zijn van de OESO (Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië) is verbreed en verdiept. Deze samenwerking moet leiden tot een weloverwogen toekomstige uitbreiding. | Nee |
6. Er is een visie ontwikkeld op de benodigde organisatorische hervormingen die het effectief en efficiënt functioneren van de organisatie moeten waarborgen. | Ja |
7. Nieuwe internationale afspraken zijn overeengekomen op het gebied van ontbinding van de hulp gericht op verbetering van de implementatie van de bestaande afspraken met betrekking tot de MOL’s, alsmede op verruiming van die afspraken. | Ja |
Ad 1: Na een tijdelijke opschorting van de WTO-onderhandelingen in de tweede helft van 2006 is het onzeker of de Doha ronde in 2007 kan worden afgerond. Nederland heeft bijdragen geleverd aan een eindakkoord dat voorzien is voor 2007.
Ad 1a: Vooralsnog zijn de resultaten op het gebied van reductie van binnenlandse steun in OESO-landen, vergrote markttoegang en katoen te bescheiden. In 2006 is wel de exportsteun voor katoen afgeschaft. Als er overeenstemming komt over binnenlandse steun en markttoegang is de afschaffing van exportsteun, inclusief disciplinering van gebonden voedselhulp, per 2013 mogelijk.
Ad 1b: De verruiming van de markttoegang voor industrieproducten uit ontwikkelingslanden is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen over de formule voor tariefreducties. Deze onderhandelingen zijn nog gaande.
Ad 1c: De WTO Ministeriële Conferentie in Hong Kong (december 2005) heeft slechts vrije toegang voor 97% van MOLs-export verplicht gesteld. De Nederlandse inzet blijft 100% als onderdeel van de Doha Development Agenda. De EU heeft reeds 100% bereikt. Aanvullende maatregelen zijn nodig vanwege de verruiming van preferentiële regels van oorsprong.
Ad 1d: Evenwichtige regels voor onder andere handelsfacilitatie zijn wel de EU-inzet. Het behalen van dit resultaat is afhankelijk van de afronding van de Doha-ronde.
Ad 1e: De speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden in de vorm van adequate technische assistentie, minder verplichtingen en langere overgangstermijnen is afhankelijk van de afronding van de Doha-ronde, nadere afspraken in specifieke verdragen en de implementatie van Aid for Trade.
Ad 2: Deze multilaterale faciliteit is er niet gekomen. De aanbevelingen van de WTO Taakgroep moeten nog in lijn met de algemene donorafspraken over effectieve hulp (Parijs Verklaring) worden uitgewerkt.
Ad 3: De onderhandelingen over het handelsakkoord met de ACS-landen zijn nog gaande.
Ad 5: De multilaterale onderhandelingen over de uitbreiding van de OESO zijn nog in volle gang. Er zijn nog geen besluiten genomen over welke landen in aanmerking komen voor OESO-lidmaatschap dan wel voor versterkte samenwerking (enhanced engagement). De vorm van deze versterkte samenwerking is nog niet nader uitgewerkt.
MDG 8, Doelstelling 12: Verder ontwikkelen van een open en eerlijk, op regels gebaseerd, voorspelbaar, niet-discriminerend handels-en financieel systeem. | ||||
Indicatoren | 1996 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 |
percentage van exportgoederen waarover geen rechten hoeven te worden betaald door de minst ontwikkelde landen (uitgedrukt in waarde en met uitzondering van wapens en olie) | 78% | 73% (2002) | 79% (2004) | Geen mondiale streefwaarde, toename |
gemiddelde invoertarieven van ontwikkelde landen voor kleding | 12% | 11,9% (2002) | 10,4% (2003) | Geen mondiale streefwaarde, afname |
gemiddelde invoertarieven van ontwikkelde landen voor landbouwproducten | 11% | 8,6% (2002) | 8,4% (2003) | Geen mondiale streefwaarde, afname |
Waarde van landbouwsubsidies in OESO landen | 320 mld. (1990) | 349 mld. (2003) | 378 mld. (2004)1 | Geen mondiale streefwaarde, afname |
1 Dit is een voorlopig cijfer.
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 2Een significante vermindering van het percentage mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Nederland heeft 0,8% van zijn Bruto Nationaal Inkomen beschikbaar gesteld voor Officiële Ontwikkelingshulp (ODA). | Ja |
2. Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) zijn in alle partnerlanden het beleidskader geworden voor zowel de multilaterale als de bilaterale en particuliere kanalen. | Nee |
3. Tweede generaties PRSP’s in 2006 bevatten meetbare armoedebenchmarks en worden daarop getoetst met behulp van PSIA’s. | Ja |
4. Niet-thematische financiering van armoedebestrijding in de vorm van begrotingssteun is toegenomen. | Ja |
5. Naast medewerking aan de uitvoering van het in internationaal verband overeengekomen schuldhoudbaarheidsraamwerk, heeft Nederland zich in 2006 ingezet voor een aanvullend schuldverlichtingsplan dat recht doet aan de behoeften van de armste landen. | Ja |
Ad 2: In vrijwel alle partnerlanden zijn de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP’s) het beleidskader geworden voor armoedebestrijding. De partnerlanden zonder PRSP zijn midden inkomenslanden, waarvoor geen PRSP nodig is. Alle Afrikaanse partnerlanden hebben een PRSP.
Ad 3: In zeven partnerlanden zijn er tweede generatie PRSP’s. Hierin zijn veel betere armoedebenchmarks afgesproken dan in de eerste generatie PRSP’s. In alle landen waarvoor een tweede generatie PRSP’s is ontwikkeld zijn Poverty and Social Impact Assesments (PSIA’s) uitgevoerd.
Ad 4: Hoewel Moldavië niet geheel aan de criteria voor macrosteun voldeed, werd in 2006 toch incidentele macrosteun verleend in de vorm van directe betalingsbalanssteun. De Russische boycot van het belangrijkste Moldavische exportprodukt (wijn) was zeer nadelig voor de exportprestatie met grote negatieve gevolgen voor de betalingsbalans. Het is voor Nederland van belang dat het kiesgroepland Moldavië vast houdt aan de ingezette positieve trend, en dat de economische stabiliteit in dit armste land aan de grenzen van Europa wordt bevorderd.
Ad 5: Nederland heeft in internationaal verband er nadrukkelijk naar gestreefd dat de uitwerking van bestaande afspraken over schuldhoudbaarheid zodanig is, dat dit zo gunstig mogelijk uitpakt voor de armste landen. De schuldverlichting op grond van het Mulitilateral Debt Relief Initiative (MDRI) is in 2006 voor een eerste groep van twintig landen van start gegaan.
MDG 1, Doelstelling 1: Het percentage mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag moet in 2015 tot de helft zijn teruggebracht ten opzichte van 1990. | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
% van de bevolking dat minder dan $ 1 per dag te besteden heeft | 27,9% | 21,3% (2001) | 19,4% (2002) | 13,95% | Ontw. Landen |
Armoedekloofratio (incidentie x armoedegraad) | 19,5% | 20,5% (2001) | 18,7% (2002) | 9,75% | Sub Sahara Afrika |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
MDG 1, Doelstelling 2: Het percentage mensen dat honger lijdt, moet in 2015 tot de helft zijn teruggebracht ten opzichte van 1990 | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
% kinderen met ondergewicht (jonger dan 5 jaar) | 33% | 28% (2003) | 28% (2004) | 16,5% | Ontw. Landen |
% van de bevolking onder het minimumniveau van de voedingsenergie-inname uit voedselconsumptie | 20% | 17% (2000–2002) | 17% (2001–2003 | 10% | Ontw. Landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 3Een beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden en versterking van hun concurrentievermogen, zowel nationaal als internationaal. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Specifieke knelpunten in het ondernemingsklimaat in 22 partnerlanden zijn geïdentificeerd en aangepakt, met als gevolg een toename van de economische bedrijvigheid. | Ja |
2. Publiek-Private Partnerschappen (PPP) in minstens tien partnerlanden, onder meer voortkomend uit de call for ideas, produceren meetbare additionele resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling (water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit). | Ja |
3. In minstens tien partnerlanden is door middel van sectorale partnerschappen met de financiële sector de toegang tot financiële diensten voor onder meer het Midden en Klein Bedrijf (MKB) vergroot. | Ja |
4. In minstens vijf landen is het bedrijfsleven betrokken bij de strijd tegen HIV/aids. | Ja |
5. FMO’s ontwikkelingsimpact is verhoogd door de jaarlijkse toename van zijn financieringsvolume met 10% en de mede hierdoor gecreëerde ruimte voor lokale financieringen. De nieuwe regeling voor het ORET-programma, uitgevoerd door FMO is in 2006 geconsolideerd. | Ja |
6. De in het kader van net vernieuwde PSOM-programma in 2006 te financieren nieuwe contracten, zullen binnen enkele jaren leiden tot een lokale banengroei met 5000 fte. | Ja |
7. De in het kader van het Programma Uitzending Managers (PUM) in 2006 uit te voeren missies zullen hebben geleid tot verbetering van de bedrijfsvoering van circa 600 bedrijven in partnerlanden. | Ja |
8. De capaciteit van bedrijven en individuen in partnerlanden om zelfstandig en duurzaam te exporteren en effectief en efficiënt handel te drijven met de Europese Unie is vergroot. Hiertoe hebben, door middel van het Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), in 2006 175 bedrijven relevante competenties verworven, hebben 1270 personen kennis, vaardigheden en houdingen verworven en zijn ruim 190 000 informatie-eenheden (marktstudies, etc.) verspreid onder bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties. | Ja |
Ad 2: Het is gelukt om tien Publiek-Private Partnerschappen (PPP) op te starten. Vanwege de opstarttermijn van PPP’s hebben nog niet alle PPP’s geleid tot meetbare resultaten.
Ad 3: Via onder andere de partnerschappen Nederlands Platform Microfinanciering (NPM) en Netherlands Financial Sector Development Exchange (NFX) zijn in tien partnerlanden activiteiten voor de ontwikkeling van de financiële sector ondernomen. Mede op basis van de evaluatie in 2006 zal in 2007 een besluit over de toekomst van NFX worden genomen. In het kader van de wederopbouw van de financiële sector van Burundi is onder meer een bedrag ter beschikking gesteld voor kredietverleningen aan het midden- en kleinbedrijf. Afbetalingen van de kredietverlening vinden plaats binnen 18 maanden en komen dan ten goede aan het Burundese ministerie van Financiën.
Ad 5: Op basis van voorlopige cijfers is de Development Impact Indicator van FMO voor 2006 circa 20% hoger uitgekomen dan in 2005. De aangepaste Regeling voor Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET) heeft geleid tot een grotere vraag naar het instrument. Het budget is in 2006 volledig besteed.
Ad 6: De verwachte banengroei met 5000 fte was gebaseerd op 50 nieuwe contracten in 2006. In 2006 zijn 84 nieuwe contracten gesloten.
Ad 8: In totaal hebben 159 bedrijven relevante competenties verworven, 1276 personen relevante kennis, vaardigheden en houdingen over de Europese markten verworven, zijn 258 692 informatie-eenheden (marktstudies, etcetera) verspreid onder bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties en werden twee capaciteitsopbouw modules bij een handelsbevorderende organisatie succesvol afgerond.
Beter ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden | |||||
Indicatoren | Situatie voor 2004 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
De tijd die moet worden doorlopen om een bedrijf op te starten | Geen data beschikbaar | 65,8 dagen (2004) | 60 dagen (2005) | Geen streefwaarde, afname | Lage inkomenslanden |
De tijd die moet worden doorlopen om eigendom te registreren | Geen data beschikbaar | 99,6 dagen (2004) | 114 dagen (2005) | Geen streefwaarde, afname | Lage inkomenslanden |
De tijd die moet worden doorlopen om een contract te laten nakomen | Geen data beschikbaar | 416 dagen (2004) | 421 dagen (2005) | Geen streefwaarde, afname | Lage inkomenslanden |
Bron: De Wereldbank rapporteert over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 4Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Nederland heeft ertoe bijgedragen dat armoedebestrijding door partnerlanden effectiever is geworden. Daartoe is het concept Managing for Development Results als middel om effectieve armoedebestrijding te bedrijven in de OS-praktijk in de BZ-regel- geving geoperationaliseerd. In dat kader voert Nederland de afspraken uit die zijn vastgelegd in de Parijs Verklaring (maart 2005). | Nee |
2. In minimaal acht partnerlanden is de uitvoering van het armoedebeleid versterkt op het gebied van institutionele en politieke veranderingskrachten, capaciteitsontwikkeling in sectoren en publieke sector hervormingen. | Nee |
Ad 1: In 2006 is het proces gestart dat zal leiden tot aanpassingen in de BZ-regelgeving. Daartoe heeft eerst een pilot plaatsgevonden met het Nederlandse OS-programma in Mozambique, alwaar een aantal beoogde aanpassingen van de regelgeving is getest. In oktober 2006 is een project gestart dat zich richt op de stroomlijning van het planning-, monitoring- en evaluatie-instrumentarium, met het concept Managing for Development Results als leidraad voor de ontwikkeling van de nieuwe regelgeving. Dit project zal naar verwachting medio 2007 worden afgerond en in de tweede helft van 2007 worden geïmplementeerd. Hiermee richt Nederland de OS-regelgeving in naar de afspraken uit de Parijs Verklaring.
Ad 2: Deze doelstelling is gedeeltelijk bereikt. De aanbesteding van het programma gericht op institutionele en politieke veranderingskracht en capaciteitsontwikkeling (SPICAD) is in de zomer van 2006 afgerond. In de tweede helft van het jaar zijn vervolgens vier missies naar ambassades uitgevoerd.
Doelen Parijs Verklaring | Doel NL 2006 | Behaald 20061 | Parijs-doel 2010 |
1. Aantal landen waar hulp wordt gekanaliseerd via tussen partnerland en donoren overeengekomen Performance Assessment Frameworks | 15% | 8% | 36% |
2. Percentage hulp verstrekt in de vorm van programmahulp | 45% | 68% | 66% |
3. Percentage hulp voor overheidssector verstrekt via lokale systeem van openbare financiën en/of procurement van het partnerland | 10% | 75% | 50% reductie van «gap»2 |
4. Percentage hulp voor overheidssector gerapporteerd aan ministerie van Financiën ten behoeve van nationale begroting van partnerland | 75% | 68% | 95% |
5. Percentage hulp betaald conform met andere donoren en partnerland overeengekomen tijdspaden in jaarlijkse en meerjarige raamwerken (voorspelbaarheid) | 70% | 65% | 90% |
6. Percentage hulp voor capaciteitsopbouw via gecoördineerde programma’s en consistent met nationale ontwikkelingsstrategie | 30% | 36% | 50% |
7. Aantal Parallelle Project Implementation Units (PIU’s) | Geen nieuwe PIU’s | nnb | 66% absolutereductie |
8. Percentage van veld- en review-missies, die donoren gezamenlijk uitvoeren | 20% | 46% | 40% |
9. Percentage van analytische studies, die donoren gezamenlijk uitvoeren | 45% | 77% | 66% |
10. Aantal landen waar partnerland en donoren een wederzijdse beoordeling uitvoeren met betrekking tot de implementatie van de commitments van de Parijs Verklaring. | 14% | 46% | 100% |
1 Bron: rapportage OESO-DAC Secretariaat.
2 Deze target is geformuleerd als een gemiddelde reductie van 50% van het aandeel van de hulp dat niet via de systemen van de partnerlanden wordt verstrekt (ofwel de «gap»).
– OESO-DAC heeft in 2006 in 34 landen, waaronder 24 partnerlanden van Nederland1, een nulmeting uitgevoerd in het kader van de Verklaring van Parijs teneinde de realisatie van de gestelde doeleinden in 2010 te kunnen bepalen. Nederland sluit, in verband met de consistentie, zoveel mogelijk aan bij dit proces en presenteert in deze tabel de door de DAC gepubliceerde gegevens. Wel dient te worden opgemerkt dat het proces van dataverzameling niet perfect is verlopen en de hier gepresenteerde gegevens slechts indicatief kunnen worden gebruikt. In diverse fora wordt gewerkt aan een verbetering van de dataverzameling.
– De in de tabel vermelde Doelen Parijs Verklaring corresponderen met de Parijs indicatoren zoals die formeel zijn geaccepteerd, maar met een andere nummering.
– Voor doelen 1 en 10 geldt dat Nederland nauwelijks direkte invloed heeft op de resultaten. De scores zijn gebaseerd op beoordelingen van Wereldbank en OESO-DAC die het partnerland en de donorgemeenschap als geheel betreffen.
– Sommige van de in 2006 behaalde resultaten lijken hoopgevend, maar hierbij wordt aangetekend dat de kwaliteit van de gegevens nog voor verbetering vatbaar is. Dit verklaart grotendeels de discrepanties tussen de cijfers in de eerste en tweede kolom voor met name de doelen 2, 3, 8 en 9. Aan deze kwaliteitsverbetering wordt verder gewerkt, op zowel bilateraal als internationaal niveau.
Operationele doelstelling 5Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van de Nederlandse handels- en investeringsbevordering. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Herkenbare en vraaggerichte overheidsdienstverlening. | Ja |
2. Met behulp van regiovergelijkingen zijn nieuwe markten in kaart gebracht. | Ja |
3. Er is ingespeeld op de behoefte van het bedrijfsleven door de flexibele inzet van mensen en instrumenten. | Ja |
4. Er is goede communicatie en uitwisseling van informatie tussen het ministerie en het internationaal opererend en georganiseerd bedrijfsleven op verschillende niveaus in Den Haag en op de posten. | Ja |
5. Het instrument «individuele marktbewerking» is breder ingezet. | Ja |
In 2006 zijn een Netherlands Business Support Office (NBSO) en een Netherlands Agribusiness Support Office (NABSO) geopend in respectievelijk Cluj (Roemenië) en Harbin (China) en zijn voorbereidingen getroffen voor de opening van twee nieuwe NBSO’s in 2007. Tevens is de dienstverlening van de vertegenwoordigingen vergroot door invoering van het instrument «individuele marktbewerking» (marketscan op maat) in België, Canada, Oekraïne, Roemenie, Rusland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. In 2006 is een vooronderzoek afgerond naar de mogelijkheid om een klantbeheersysteem te ontwikkelen en uit te rollen over de economische afdelingen van de Nederlandse vertegenwoordigingen in de economisch meest belangrijk landen.
D. Overzicht afgeronde onderzoeken
Titel van de beleidsevaluatie | Operationele Doelstelling | Afgerond |
1. Mainstreaming armoede | 4.2 | Nee |
2. Stedelijke armoedebestrijding | 4.2 | Nee |
3. FMO: Nederlandse Investering Matching Fund (NIMF) | 4.3 | Ja |
4. ORET/MILIEV programmabreed 1999–2004 | 4.3 | Ja |
5. ORET/MILIEV in China | 4.3 | Ja |
6. Legitimiteit en effectiviteit van de wijze waarop Nederland als donor functioneert | 4.4 | Ja |
7. Begrotingssteun(met DFID) | 4.4 | Ja |
8. Harmonisatieproces in Zambia (in Nordic + verband) | 4.4 | Nee |
9. Sectorale benadering | 4.4 | Ja |
10. Netherlands Business Support Offices (NBSO) netwerk | 4.5 | Nee |
Ad 1: De beleidsdoorlichting effectiviteit van armoedebestrijding is gepland voor 2007.
Ad 2: De evaluatie stedelijke armoedebestrijding wordt in 2007 afgerond.
Ad 4, 5 en 9: Afronding van deze evaluaties was aanvankelijk voorzien voor 2005. Zij werden evenwel afgerond in 2006.
Ad 6: De voorstudie naar het functioneren van Nederland als donor is afgerond. Er wordt een hoofdstuk over dit thema opgenomen in het handboek over effectiviteitsthema’s dat in het voorjaar van 2007 verschijnt.
Ad 7: Dit betreft de gezamenlijke evaluatie van algemene begrotingssteun 1994–2004, waarover de Tweede Kamer in juni 2006 is geïnformeerd (TK 30 548, nr. 2).
Ad 8: De evaluatie van het harmonisatieproces in Zambia is een jaar uitgesteld, mede op verzoek van de donorvertegenwoordigers in Zambia, omdat het proces in een te pril stadium verkeerde. De evaluatie is gestart en zal naar verwachting in 2008 worden afgerond.
Ad 10: Conform de begroting 2007 is deze evaluatie doorgeschoven naar 2007.
BELEIDSARTIKEL 5: TOEGENOMEN MENSELIJKE ONTPLOOIING EN SOCIALE ONTWIKKELING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het bevorderen van menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling van armen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder kinderen en vrouwen.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 5 Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 721 223 | 713 895 | 4 727 790 | 3 059 079 | 1 668 711 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 1 216 309 | 1 190 121 | 1 653 341 | 1 422 337 | 231 004 |
5.1 Onderwijs | 225 451 | 218 573 | 397 461 | 335 143 | 62 318 |
5.2 Kennisontwikkeling | 114 333 | 103 425 | 120 379 | 116 258 | 4 121 |
5.3 Gender | 3 278 | 3 266 | 2 764 | 3 060 | – 296 |
5.4 HIV/Aids | 225 916 | 200 621 | 277 873 | 246 987 | 30 886 |
5.5 Reproductieve gezondheid | 96 006 | 97 457 | 114 087 | 95 074 | 19 013 |
5.6 Participatie civil society | 551 325 | 566 779 | 740 777 | 625 815 | 114 962 |
De verplichtingen op dit artikel zijn toegenomen met EUR 1,6 miljard. Deze verhoging heeft diverse oorzaken. Zo werd er voor onderwijs een hogere verplichting aangegaan voor het Education for All/Catalytic Fund en zijn er nieuwe verplichtingen aangegaan voor landenprogramma’s. Tevens heeft Nederland een meerjarige vrijwillige bijdrage gedaan aan UNICEF. De verplichtingen voor HIV/aids en gezondheidszorg werden aanzienlijk verhoogd onder andere ten behoeve van het meerjarige Health Insurance Fund (een verzekeringsstelsel), een subsidiekader voor publiek private partnerschappen voor productontwikkeling van medicijnen, een extra bijdrage voor een programma ten behoeve van aidswezen via UNICEF en structureel hogere bijdragen aan het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) en de International Finance Facility for Immunisation (GAVI). Een aantal ambassades heeft dit jaar omvangrijke meerjarige programma’s afgesloten gericht op de verbetering van de (reproductieve) gezondheidszorg. Ook de verplichtingen voor het maatschappelijk middenveld zijn toegenomen, met name door een nieuwe subsidie aan de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie SNV. Tenslotte is de verplichtingenstand aangepast ten behoeve van de verplichtingen die dit jaar zijn aangegaan onder het nieuwe Medefinancieringsstelstel (MFS).
De uitgaven voor onderwijs zijn per saldo met EUR 62 miljoen gestegen vooral dankzij de extra bijdrage aan het voorspoedig lopende Fast Track Initiative met EUR 100 miljoen. Via dit programma worden onderwijsprogramma’s in tal van landen ondersteund. De daling van de uitgaven met 38 miljoen houdt met name verband met lager dan geraamde uitgaven van een aantal ambassades. Het betreft hier onder andere Bolivia (politieke situatie), Ghana (vertraging bij het schoolvoedselprogramma), Indonesië (langer dan geplande onderhandelingen met de Wereldbank), Macedonië (lagere liquiditeitsprognose van de Wereldbank), Pakistan (vertraagde opzet van het nieuwe onderwijsprogramma) en Kenia (het later van start gaan van het Silent Partnership met DFID). Daarnaast is minder betaald aan het partnerschapprogramma met de International Labour Organisation (ILO) als gevolg van het feit dat de ILO-landenprogramma’s later dan gepland aanvangen.
Artikel 5.2 Kennisontwikkeling
De uitgaven voor hoger onderwijs stijgen de komende jaren aanzienlijk. In 2006 zijn de uitgaven reeds verhoogd met bijna EUR 7 miljoen, welke zijn ingezet via de volgende programma’s: Netherlands Programme for the Institutional Strenghtening of Post-Secondary Education and Training Capacity (NPT), het Netherlands Fellowship Programme (NFP) en het South South Cooperation Programme between International Institutes (SII). Daarnaast is er een verlaging van uitgaven op dit subartikel doordat de kwaliteit en hoeveelheid van de aanvragen onder het nieuwe subsidie-instrument (in werking vanaf 1 juni 2006) lager zijn dan verwacht.
De uitgaven voor HIV/aids zijn in 2006 ruim EUR 30 miljoen hoger dan geraamd. Er hebben intensiveringen plaatsgevonden in het kader van het amendement Van der Staaij/Huizinga-Heeringa ten behoeve van aidswezen. Daarnaast betreffen de voornaamste verhogingen een meerjarige extra bijdrage van EUR 5 miljoen aan het Commodity Fund van het United Nations Population Fund (UNFPA) en een structurele verhoging van de bijdrage aan het GFATM met EUR 15 miljoen.
Artikel 5.5 reproduktieve gezondheid
De verhoging op dit artikel is een gevolg van intensiveringen van activiteiten en programma’s op het gebied van (reproductieve) gezondheidszorg bij een aantal ambassades. Daarnaast heeft er een technische overheveling plaatsgevonden van de artikelen armoedereductie (4.2) en HIV/aids (5.4) naar dit artikel, zoals reeds gemeld in de tweede suppletoire wet.
Artikel 5.6 Participatie maatschappelijk middenveld
De verhoging op dit subartikel hangt voornamelijk samen met bevoorschotting van organisaties die een subsidie krijgen onder het Medefinancieringsstelsel. Daarnaast was er een kleine verhoging voor het programma van de SNV en een verlaging vanwege het aflopen van een TMF-programma voor communicatie.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Alle kinderen, zowel jongens als meisjes, hebben de mogelijkheid om volledig basisonderwijs1 te doorlopen, en alle jongeren en volwassenen hebben de mogelijkheid om te komen tot een hogere alfabetiseringsgraad en om beter lager beroepsonderwijs te volgen. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Uitbreiding van de Nederlandse steun op het gebied van onderwijs naar lager beroepsonderwijs en -trainingen, lager voortgezet onderwijs, volwassenenonderwijs, non-formeel onderwijs en voorschoolse vorming. | Ja |
2. De rol van het lokale maatschappelijk middenveld (inclusief onderwijsbonden) als dialoogpartner met de overheid ten aanzien van basisonderwijs is versterkt in 2007, waardoor in het onderwijssectorplan van de overheid de belangen en visie van het maatschappelijk middenveld worden verwoord. | Ja |
3. In 2006 zijn voorstellen geformuleerd voor integratie van reproductieve gezondheid, HIV/aids en gender in de nationale onderwijsplannen van tien partnerlanden. | Nee |
4. Initiatieven op het gebied van basisonderwijs van NGO’s (lokaal en internationaal) en multilaterale organisaties zijn ondersteund in twee post conflictlanden, waaronder Soedan en waarschijnlijk Sierra Leone. | Nee |
5. Mede dankzij Nederlandse ondersteuning zullen in 2006 minimaal zes miljoen kinderen toegang hebben tot basisonderwijs en zullen 28 landen in staat zijn om uitvoering te geven aan onderwijsplan- nen om de MDG’s in 2015 te behalen. | Ja |
1 Het Nederlandse beleid beperkt zich niet slechts tot verbetering van kwaliteit van en toegang tot het primair onderwijs, maar gaat uit van een breder begrip van basisonderwijs. Daartoe behoren ook alternatieve onderwijsvormen gericht op kwetsbare en moeilijk te bereiken groepen, voorschoolse vorming, alfabetisering, volwassenenonderwijs, lager beroepsonderwijs en beroepstrainingen.
Ad 3: Realisatie van betere integratie van reproductieve gezondheid en HIV/aids in tien partnerlanden was niet in één jaar mogelijk. Het bereiken van deze doelstelling is verschoven naar 2007, zoals aangegeven in de antwoorden op kamervraag 139 bij de begroting 2007 (30 800 V). In Bolivia, Suriname, Zuid-Afrika, Zambia en Burkina Faso is de doelstelling wel gehaald. Op het gebied van gender is de doelstelling behaald.
Ad 4: Er konden in 2006 geen initiatieven op het gebied van basisonderwijs van NGO’s direct worden gesteund (buiten het MFS-kader). Met UNICEF is wel een overeenkomst gesloten (2006–2010) voor de financiering van onderwijs in nood- en wederopbouwsituaties, inclusief post-conflict landen, waaronder ook Sudan en Sierra Leone. UNICEF werkt voor de uitvoering ter plaatse samen met NGO’s.
MDG 2, basisonderwijs voor alle kinderen, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 3: In 2015 moeten alle kinderen in alle landen, zowel jongens als meisjes, de mogelijkheid hebben volledig basisonderwijs te doorlopen | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
Netto scholingsgraad in basisonderwijs | 79,5% | 82,6% (2002) | 85,8% (2004) | 100% | Ontw. landen |
% leerlingen begonnen in groep 1 dat groep 5 bereikt | 80,7% | 83,0% (2002) | 84,4% (2004) | 100% | Ontw. landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 2Versterking van het gebruik van kennis en onderzoek in beleid en praktijk van ontwikkelingssamenwerking en versterking van tertiair onderwijs- en onderzoekscapaciteit in partnerlanden. Vermindering van kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan geschoold middenkader | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Door het onderzoeksprogramma gesteunde activiteiten resulteren in innovatief gebruik van kennis en onderzoek in armoedebestrij- ding en duurzame ontwikkeling. | Ja |
2. De relatie tussen onderzoekers en beleidsmakers is versterkt door middel van het afsluiten van meerjarige overeenkomsten met diverse onderzoeksinstituten, ter bevordering van wederzijdse samenwerking bij de ontwikkeling en het gebruik van kennis. | Ja |
3. Het tekort aan geschoold middenkader in de landen waarvoor het Netherlands Fellowship Programme (NFP) van toepassing is, is aantoonbaar verminderd. Dit zal vanaf 2007 worden gemeten door middel van studies naar de effecten van beurzen (tracer studies). | Nee |
4. In 2010 is de capaciteit van het tertiair onderwijs in de vijftien NPT-landen versterkt (NPT: Netherlands Programme for Institutional Strenghtening of Post-Secondary Education and Training Capacity). | Nee |
Ad 3: De resultaatmeting naar de verbetering van een geschoold middenkader zal in 2007 worden uitgevoerd. Dit zal vanaf 2007 worden gemeten door middel van studies naar de effecten van beurzen.
Ad 4: Dit resultaat moet in 2010 bereikt zijn.
Operationele doelstelling 3Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Daartoe is de zeggenschap van vrouwen vergroot. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Wereldbank en UNHCR schenken bij de uitvoering van hun programma’s explicieter en op meer consequente wijze aandacht aan genderaspecten. | Ja |
2. VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 over de rol van vrouwen in pre- en post-conflictsituaties wordt op alle posten in (post)conflictlanden en relevante BZ directies uitgevoerd. Naast Afghanistan en Sudan is in 2006 ook het Grote Meren gebied een voorbeeld van voortschrijdende implementatie. | Ja |
3. In 20 partnerlanden is bijgedragen aan verankering van gender in het nationale beleid, bijvoorbeeld in de sectoren milieu en water, binnen het gezondheidsbeleid (inclusief HIV/aids en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en rechten (SRGR). | Ja |
De Wereldbank heeft een inhaalslag gemaakt door middel van een gender implementatie plan. UNHCR heeft specifiek aandacht besteed aan de bescherming van vrouwenrechten bij noodsituaties. Bij de WHO staat gender in 2007 op de agenda en is de gezondheid van vrouwen tot topprioriteit benoemd.
De uitvoering van de VN resolutie 1325 is bevorderd via de Nederlandse ambassades in Sudan, Afghanistan en de Grote Meren-regio, via organisaties als het Department of Peacekeeping Operations van de Verenigde Naties (DPKO) en via directies in de vorm van beleidskaders voor Sudan en Afghanistan.
MDG 3, stimuleren van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen en vergroten van de zeggenschap van vrouwen, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 4: Wegwerken van genderongelijkheid in het basis- en voortgezet onderwijs, bij voorkeur al te realiseren in 2005, en uiterlijk in 2015 op alle onderwijsniveaus. | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
Verhouding van het aantal meisjes t.o.v. jongens in het basis- en middelbaar onderwijs | 87% | 92% (2001–2002) | 94% (2004) | 100% (in 2005) | Ontw. landen |
Verhouding van het aantal meisjes t.o.v. jongens in het hoger onderwijs | Niet bekend | 89% (2001–2002) | 87% (2004) | 100% | Ontw. landen |
Verhouding van het aantal geletterde vrouwen t.o.v. mannen tussen 15 en 24 jaar | 88% | 91% (2002–2004) | 91% (2000–2004) | 100% | Ontw. landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 4Een halt aan de verspreiding van HIV/aids, malaria en andere levensbedreigende ziekten. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. HIV/aids is expliciet agendapunt op belangrijke internationale bijeenkomsten over bijvoorbeeld veiligheid, handel, mensenrechten, migratie, landbouw, conflictpreventie en humanitaire hulpverlening. | Ja |
2. Tenminste twee partnerschappen met het bedrijfsleven zijn financieel ondersteund waarbij het vergroten van de toegang tot preventie, zorg en antiretrovirale (ARV) behandeling voor werknemers, familieleden en direct omwonenden centraal staat. | Ja |
3. In vier landen is de samenwerking met de VS uitgewerkt en vormgegeven bijvoorbeeld op het gebied van opvang van aidswezen en samenwerking met het bedrijfsleven. | Ja |
4. In zes partnerlanden vindt actieve coördinatie plaats van de nationale aids respons (overheid, NGO’s, private sector, donoren en VN-organisaties) en de implementatie van The Three Ones.1 | Ja |
5. Mede dankzij Nederlandse ondersteuning verschaft het GFATM toegang tot aids-remmers voor minimaal 500 000 mensen, toegang tot behandeling voor tuberculose voor minimaal 1 miljoen mensen en worden minimaal 3 miljoen bednetten voor malaria preventie gedistribueerd. | Ja |
1 The Three Ones Principles is een organiserend principe dat door UNAIDS wordt uitgedragen. Dit principe houdt in dat er één coördinerende instantie, één beleidkader en één systeem voor monitoring en evaluatie komt.
Ad 1: Op vrijwel alle belangrijke internationale bijeenkomsten komt HIV/aids aan de orde. De aandacht voor het thema blijft niet beperkt tot alleen de gezondheidssector; ook buiten ontwikkelingssamenwerking is oog voor het verloop en de effecten van de pandemie.
Ad 2: De samenwerking met het bedrijfsleven op het terrein van workplace policy is verder verbreed. Hierop voortbouwend is het Health Insurance Fund gelanceerd. Lokale ziektekostenverzekeraars in vier landen in Afrika worden ondersteund om basispakketten voor ziektekostenverzekeringen te ontwikkelen voor lage inkomensgroepen. Er wordt nauw samengewerkt met de Nederlandse en de lokale private sector.
Ad 3: De samenwerking met de Verenigde Staten vindt vooral op praktische en informele wijze plaats, waarbij de beleidsuitvoering vooral een aanvullend karakter heeft.
Ad 4: In vrijwel alle landen zijn The Three Ones als organiserend principe inmiddels aanvaard, doch de daadwerkelijke invulling daarvan geeft een wisselend beeld. In de partnerlanden, met name waar samenwerking in de gezondheidssector plaatsvindt, wordt aandacht gegeven aan verdere operationalisering daarvan.
Ad 5: Nederland verhoogde in 2006 de bijdrage aan het GFATM. Mede dankzij de Nederlandse steun waren GFATM resultaten aanzienlijker beter dan gepland. Zo zijn 770 000 mensen behandeld met aids-remmers, zijn meer dan 2 miljoen mensen behandeld voor tuberculose en werden meer dan 18 miljoen bednetten voor malaria preventie gedistribueerd.
MDG 6, een halt toeroepen aan HIV/Aids, malaria en andere ziekten, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 7: Voor 2015 een halt toeroepen aan de verspreiding van HIV/Aids, en beginnen met de terugdringing ervan | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
% HIV infecties | 2,5% | 7,0% (2004) | 5,8% (2005) | Minder dan 7,0% | Sub Sahara Afrika |
Aantal Aids doden in miljoenen | 0,25 miljoen | 3,1 miljoen (2004) | 2 miljoen (2005) | Minder dan 3,1 | Sub Sahara Afrika |
% vrouwen (15–25 jaar) dat voorbehoedsmiddel (condoom) gebruikt | Niet bekend | 25% (1999–2003) | 27% (1999–2004) | Meer dan 25% | Sub Sahara Afrika |
% mannen (15–25 jaar) dat voorbehoedsmiddel (condoom) gebruikt | Niet bekend | 43%(1999–2003) | 43% (1999–2004) | Meer dan 43% | Sub Sahara Afrika |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Doelstelling 8: Voor 2015 een halt toeroepen aan de verspreiding van malaria en andere levensbedreigende ziekten, en beginnen met de terugdringing ervan. | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussentand 2 | Doel 2015 | Categorie |
Aantal doden per 100 000 t.g.v. malaria | Niet bekend | 166 (2003) | Niet bekend | Minder dan 166 | Ontw. landen |
Aantal doden per 100 000 t.g.v. tuberculose | 145 | 153 (2003) | 151 (2004) | Minder dan 153 | Ontw. landen |
% tuberculose gediagnostiseerd met de DOTS-methode1 | 29% (2000) | 46% (2003) | 54% (2004) | Meer dan 46% | Ontw. landen |
% tuberculose genezen met de DOTS-methode | 81% (1999) | 82% (2002) | 83% (2004) | Meer dan 82% | Ontw. landen |
1 Medische term voor Directly Observed Treatment, Short Course.
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 5Een wereldwijde betrokkenheid bij reproductieve gezondheid en -rechten en het onverkort uitvoeren van de Caïro-agenda. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. In twaalf partnerlanden wordt de steun aan de sector gezondheid geïntensiveerd met speciale aandacht voor de personeelscrisis in de gezondheidssector. | Ja |
2. In drie partnerlanden zijn concrete maatregelen uitgewerkt om lokale capaciteit voor veilig moederschap op te bouwen. | Ja |
3. In drie partnerlanden zijn concrete maatregelen uitgewerkt teneinde het structurele tekort aan reproductive health commodities, als voorbehoedsmiddelen, condooms en kraampakketten op te heffen. | Ja |
4. In zes partnerlanden is de seksuele voorlichting aan jongeren en dienstverlening, inclusief toegang tot reproductive health commodities, substantieel uitgebreid. | Ja |
De aandacht voor de personeelscrisis in de gezondheidssector is vergroot. (ad 2) In Vietnam, Ethiopië en Jemen zijn maatregelen genomen om lokale capaciteit voor veilig moederschap op te bouwen. (ad 3) In Ethiopië, Tanzania en Jemen zijn via landenprogramma’s, het United Nations Population Fund (UNFPA) en de Reproductive Health Supplies Coalition maatregelen genomen om tekort aan onder andere voorbehoedsmiddelen, condooms en kraampakketten op te heffen. Nederland heeft een meerjaren financiële bijdrage toegekend aan het UNFPA Global Programme for Reproductive Health Commodity Security. (ad 4) Toegang tot informatie, middelen en diensten voor jongeren vormt een integraal onderdeel van inspanningen in Nicaragua en Bangladesh. Intensiveringsvoorstellen ten aanzien van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en -rechten (SRGR) komen tegemoet aan behoeften van jongeren in minstens vijf partnerlanden.
MDG 4, terugdringen kindersterfte, en MDG 5, verbeteren van de gezondheid van moeders, kennen samen een vijftal indicatoren. De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Doelstelling 5: Vermindering van sterftecijfers van kinderen onder de 5 jaar met tweederde in 2015 ten opzichte van 1990 | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
Sterftecijfer kinderen onder de 5 jaar | 105 per 1000 | 88 per 1000 (2003) | 87 per 1000 (2004) | 35 | Ontw. landen |
Sterfte zuigelingen | 71 per 1000 | 60 per 1000 (2003) | 59 per 1000 (2004) | 24 | Ontw. landen |
% eenjarige kinderen dat ingeënt is tegen mazelen | 71% | 75% (2003) | 73% (2004) | Meer dan 71% | Ontw. landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Doelstelling 6: Verlaging van de moedersterfte met driekwart in 2015 ten opzichte van 1990 | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
Moedersterftecijfer | Niet bekend | 450 doden per 100 000 (2000) | 450 doden per 100 000 (2000) | – 75% t.o.v. 1990 | Ontw. landen |
% geboortes onder begeleiding van geschoold personeel uit de gezondheidszorg | 41% | 57% (2003) | 56% (2004) | Meer dan 41% | Ontw. landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 6Een grote participatie van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingsactiviteiten. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Binnen het nieuwe Medefinancieringsstelsel (MFS) dat ingaat per 2007 hebben organisaties op transparante wijze en op basis van kwaliteitscriteria met betrekking tot de organisatie en het voorstel financiering gekregen. | Ja |
2. Organisaties zien in hun nieuwe aanvragen expliciet toe op het integreren van concepten zoals samenwerken met het bilaterale kanaal, partnerschappen, innovatie en vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking – inclusief het betrekken van nieuwe actoren. | Ja |
3. Inhoudelijke beleidsgesprekken aan de hand van rapportages (gebaseerd op interne en externe evaluaties) met alle maatschappelijke organisaties die op jaarbasis meer dan EUR 5 miljoen ontvan- gen, hebben geleid tot kwalitatieve verbetering van de organisaties. | Ja |
4. Op de Aan Elkaar Verplicht (AEV) prioritaire thema’s in de partnerlanden leidt beter contact tussen het ministerie en het maatschappelijk middenveld tot een complementaire manier van samenwerken: door maatschappelijke organisaties aangedragen kennis vanuit een meer lokaal perspectief vormt een belangrijke voedingsbron voor het ministerie. In acht partnerlanden wordt op het thema HIV/AIDS samengewerkt tussen posten en (partners van) Nederlandse organisaties en in vijf landen op het vlak van PRSP. Zo In steunen in Mozambique Nederlandse maatschappelijke organisaties een koepel van lokale maatschappelijke organisaties, de zgn. G20, die de implementatie van de PRSPop decentraal niveau gaat monitoren. Door capaciteitsopbouw kan deze koepel kwalitatief goede analyses maken. De Mozambiquaanse overheid heeft zich door dialoog met de ambassade participatiever opgesteld en heeft aktie genomen op de aanbevelingen van de G20 t.a.v. knelpunten in de implementatie van het PRSP. | Ja |
In 2006 zijn de subsidies in het kader van het Medefinancieringsstelstel (MFS) voor de periode 2007 tot 2010 toegekend. Een externe onafhankelijke adviescommissie heeft op basis van de aanvragen van 114 organisaties de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking geadviseerd over de toekenning. Beoordelingen hebben plaatsgevonden op kwaliteit. In deze aanvragen waren concepten als samenwerking met het bilaterale kanaal, partnerschappen, innovatie en vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking centrale begrippen. Zoals uit de Kamerbrief van 22 september 2006 blijkt (TK 27 433, nr. 59) heeft de Minister het advies van de externe adviescommissie op een klein aantal punten na overgenomen. Tegelijkertijd met de toekenning van de subsidies heeft het ministerie het systeem van «maatgesneden monitoring» ingesteld. Dat zorgt ervoor dat in het MFS beter inzichtelijk wordt welke resultaten de maatschappelijke organisaties behalen. Tevens legt dit systeem de basis voor een inhoudelijke beleidsdialoog tussen het ministerie en de organisaties.
D. Overzicht afgeronde onderzoeken
Titel van de beleidsevaluatie | Operationele Doelstelling | Afgerond |
1. Internationaal onderwijs (IO-programma’s NFP en NPT) | 5.2 | Nee |
2. Gezondheidssector Tanzania (multi-donor) | 5.5 | Nee |
3. IOB-evaluaties MFP-breed (5 à 6 studies) | 5.6 | Nee |
4. Evaluatie TMF (8 à 10 studies) | 5.6 | Ja |
5. Prins Claus Fonds | 5.6 | Nee |
6. SNV | 5.6 | Ja |
Ad 1: De tussentijdse evaluatie van de internationale onderwijsprogramma’s Netherlands Fellowship Programme (NFP) en Netherlandse Programme for the Institutional Strengthening of Post- Secondary Education and Training (NPT) wordt begin 2007 afgerond.
Ad 2: De evaluatie van de gezondheidssector in Tanzania is in 2006 gestart en zal naar verwachting in 2007 worden afgerond.
Ad 3: De IOB-evaluaties MFP-breed zijn op één evaluatie na uitgevoerd. De laatste evaluatie (over beleidsbeïnvloeding) wordt in de eerste helft van 2007 afgerond.
Ad 5: De evaluatie van het Prins Claus Fonds is in 2006 gestart en wordt in 2007 afgerond.
Ad 6: Afronding van deze evaluatie was aanvankelijk voorzien voor 2005.
BELEIDSARTIKEL 6: BESCHERMD EN VERBETERD MILIEU
A. Algemene beleidsdoelstelling
Waarborgen van een duurzame leefomgeving door het integreren van de beginselen van duurzame ontwikkeling in de mondiale context, in nationaal beleid en in nationale programma’s van ontwikkelingslanden alsmede het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 6 Beter beschermd en verbeterd milieu(EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 278 019 | 289 705 | 738 726 | 300 277 | 438 449 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 286 671 | 282 676 | 336 253 | 340 326 | – 4 073 |
6.1 Milieuen water | 232 618 | 215 651 | 242 243 | 253 651 | – 11 408 |
6.2 Water en stedelijke ontwikkeling | 54 053 | 67 025 | 94 010 | 86 675 | 7 335 |
Mede in het licht van de 0,1% BNP-doelstelling zijn voor de prioriteiten milieu en water aanzienlijke nieuwe meerjarige verplichtingen aangegaan onder andere voor het behoud van het tropisch regenwoud, ondersteuning van biodiversiteit in ontwikkelingslanden, en versterking van het beheer van stroomgebieden van rivieren. Voor de outputdoelstellingen drinkwater en sanitaire voorzieningen en energie zijn ook omvangrijke meerjarige verplichtingen aangegaan onder andere met UNICEF voor drinkwater en sanitaire voorzieningen en FMO en SNV voor energie. De ambassades intensiveren ook hun programma’s voor drinkwater en sanitaire voorzieningen alsmede duurzame energie, onder andere in Bangladesh, Benin, Bolivia, Colombia, Egypte en Tanzania. Verder zijn nieuwe verplichtingen aangegaan voor de bevoorschotting van een aantal MFS-organisaties.
De lagere uitgaven betreffen een saldo. Om de outputdoelstelling energie te realiseren is gestart met een intensivering in energie, onder andere via mondiale partnerschappen en de ambassades. In 2006 zijn de eerste betalingen gedaan aan Internationale NGO’s via het nieuwe meerjarige subsidiekader Strategische Allianties met Internationale NGO’s (SALIN) en hebben enkele MFS-organisaties en andere NGO’s hun voorschot voor 2007 reeds ontvangen. Mede op basis van een verzoek van het fonds en in het licht van de beschikbaarheid van middelen is besloten tot herstructurering van de bijdragen aan het GEF (Global Environment Facility). Lager dan geraamde uitgaven worden onder andere veroorzaakt door vertraging in de uitvoering van een aantal bilaterale landenprogramma’s, onder andere in Ghana (bosbouwprojecten), Guatemala (herziene liquiditeitsplanning), Suriname (vertraging in de opstart van het sectorfonds Milieu), en Vietnam (vertraging multidonorfonds bossen). De uitgaven van het particuliere kanaal via het TMF worden verlaagd in 2006 (maar verhoogd in 2007 en 2008) onder andere vanwege een aangepaste liquiditeitsbehoefte bij ontvangende organisaties. De partnerschapprogramma’s met het United Nations Environment Programme (UNEP) en de wereldvoedselorganisatie (FAO) zijn verlaagd vanwege het niet doorgaan van geplande bijdragen aan deze organisaties. Voorts is er een verlaging met circa EUR 3 miljoen door vertraging in de opstart van het Programme for South-South Cooperation in Costa Rica.
Artikel 6.2 Water en Stedelijke Ontwikkeling
De uitgaven voor water en stedelijke ontwikkeling stijgen aanzienlijk in de komende jaren, vooral om uitvoering te geven aan de outputdoelstelling drinkwater en sanitaire voorzieningen. In 2015 wil Nederland duurzame aansluiting voor 50 miljoen mensen hebben gerealiseerd. Om dit te bereiken zijn de uitgaven in 2006 hoger dan oorspronkelijk geraamd, vooral voor programma’s via de ambassades onder andere in Bangladesh, Benin, Bolivia en Pakistan, en enkele multilaterale en particuliere organisaties. Verder is in 2006 geïnvesteerd in waterbeheerprogramma’s in de Amazone- en Congobekken. Daarnaast zijn enkele nieuwe MFS-organisaties bevoorschot. De uitgaven via het TMF zijn verlaagd in 2006 (maar verhoogd in 2007 en 2008) onder andere vanwege aangepaste liquiditeitsbehoefte bij ontvangende organisaties. Tenslotte zijn de uitgaven voor geïntegreerd waterbeheer gedaald in sommige bilaterale landenprogramma’s in 2006. Het betreft hier onder andere Egypte, Indonesië, Mozambique en Vietnam.
C. Operationele doelstellingen
Operationele doelstelling 1Bescherming en duurzaam gebruik van milieuin de mondiale context en de nationale context in ontwikkelingslanden | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Versterkte rol van UNEP in de discussie over international environmental governance. | Nee |
2. In twaalf partnerlanden waar milieu als sector is gekozen is bij de overheid capaciteit ontwikkeld om milieu te integreren in de PRSP. In vijftien partnerlanden waar milieu niet als sector is gekozen is milieu als dwarsdoorsnijdend thema als een expliciete prioriteit opgenomen in de samenwerking in de andere sectoren. | Nee |
3. Negen partnerlanden zijn in staat zelfstandig de uitvoering van de internationale afspraken uit het Biodiversiteitsverdrag op het gebied van beschermde gebieden, ecologische netwerken, duurzaam gebruik van (agro)biodiversiteit, traditionele kennis en bossen ter hand te nemen. In minimaal vier landen zijn afspraken gemaakt voor de aanpak van illegale houtkap. Het werkprogramma van de Conventie inzake Biodiversiteit (CBD)- inzake beschermde gebieden is succesvol uitgevoerd. | Nee |
4. Tenminste veertien ontwikkelingslanden beschikken over capaciteit voor Clean Development Mechanism (CDM) en zijn in staat maatregelen te treffen tegen de negatieve gevolgen van klimaatverande- ring. In 2006 zijn voorstellen uitgewerkt om te bewerkstelligen dat in 2015 tien miljoen mensen duurzaam toegang is verleend tot moderne energiediensten. In 2006 zullen tenminste drie nieuwe publieke-private partnerschappen zijn ondersteund op het gebied van energie. | Nee |
5. Ten aanzien van het VN-klimaatverdrag heeft Nederland zich in Europees verband ingezet om een klimaatregime na 2012 vorm te geven en daarbij te verzekeren dat zoveel mogelijk hun medewerking verlenen en deelnemen aan doeltreffende en adequate actie. Tevens heeft Nederland gewaakt voor een kosten-effectieve implementatie van de Kyoto-verplichtingen, inclusief mogelijke Europese maatregelen voor de reductie van de uitstoot van de broeikasgassen door de luchtvaartsector. In 2006 is het allocatieplan voor het huidige Europese emissiehandelsysteem voor de periode 2008–2012 afgerond. | Ja |
6. Het beheer van de Arctische en Antarctische gebieden is verbeterd door middel van de Polaire Samenwerking. Als consultatieve partij bij het Antarctisch Verdrag heeft Nederland onder meer de aanname door de Antarctic Treaty Consultative Meeting van een Aansprakelijksannex bij het Verdrag bevorderd. Onder andere als waarnemer bij de Arctische Raad heeft Nederland deelgenomen aan diverse internationale onderzoeksprogramma’s in 2006 inzake het Arctisch gebied. | Ja |
Ad 1: De discussie over de versterking van de internationale milieuarchitectuur en de rol van UNEP daarbinnen is nog gaande. Gebleken is dat de positie die de EU tot dusver in deze discussie heeft ingenomen maar in beperkte mate op steun van andere relevante spelers kan rekenen. De discussie wordt gevoerd tegen de bredere achtergrond van systeembrede hervorming van het VN-systeem waarover evenmin overeenstemming is bereikt. In het kader van de VN-hervormingen is op hoog niveau wel een discussie gestart over de strategische rol en versterking van UNEP als milieuorganisatie binnen de Verenigde Naties.
Ad 2: In tien van de twaalf landen is capaciteit ontwikkeld bij overheden om milieu te integreren in nationaal beleid. In twaalf van de vijftien landen is milieu geïntegreerd in de samenwerkingsverbanden in andere sectoren.
Ad 3: De institutionele capaciteit bij de overheid is in negen partnerlanden aanzienlijk versterkt, maar deze landen zijn nog niet in staat alle CBD-afspraken zelfstandig uit te voeren. In het kader van Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT) zijn nog geen Voluntary Partnership Agreements getekend; wel wordt nadrukkelijk bijgedragen aan de realisatie hiervan. Voor het CBD-werkprogramma inzake beschermde gebieden zijn nieuwe afspraken gemaakt tijdens de achtste conferentie van de lidstaten bij de Ramsarconventie.
Ad 4: Er zijn twee nieuwe publiek-private partnerschappen op het gebied van energie ondersteund. Ook zijn voorstellen uitgewerkt om te bewerkstelligen dat in 2015 zes miljoen mensen duurzaam toegang is verleend tot moderne energiediensten. Alhoewel in veertien landen de capaciteit voor Clean Development Mechanism (CDM) is versterkt, zijn niet alle landen al in staat voldoende maatregelen te treffen. Dit leidt ertoe dat de gestelde aantallen slechts gedeeltelijk kunnen worden behaald.
MDG 7, waarborgen van een duurzame leefomgeving, kent een aantal indicatoren:
Doelstelling 9: Integreren van de beginselen van duurzame ontwikkeling in nationaal beleid en nationale programma’s en het keren van het verlies van natuurlijke hulpbronnen | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
% land dat bedekt is met bos | 29,3% | 27,1% (2000) | 26,5% (2005) | 27,1% | Sub Sahara Afrika |
Idem | 50,1% | 47,8% (2000) | 46% (2005) | 47,8% | Latijns Amerika en Caraïben |
Idem | 53,9% | 48,6% (2000) | 46,8% (2005) | 48,6% | Zuid-Oost Azië |
Gebied dat beschermd wordt voor het in stand houden van biodiversiteit | 11,0% | 12,6% (2004) | 12,2% (2005) | Meer dan 12,6% | Ontw. Landen |
Energiegebruik per eenheid BNP | 269 kg (kg. olie per $ 1000 BNP) | 217 kg (2002) | 218 kg (2005) | Minder dan 217 | Ontw. Landen |
Kooldioxide-uitstoot (per hoofd) | 6 817 (metric tons CO2) | 10 239 (2002) | 12 106 (2003) | 10 239 (en na 2012 minder dan 10 239 i.h.k.v. post-Kyoto afspra- ken) | Ontw. landen. |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Doelstelling 10: Het percentage mensen dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater moet in 2015 tot de helft zijn teruggebracht | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2015 | Categorie |
% van de bevolking dat geen duurzame toegang heeft tot een goede waterbron | 29,0% | 21,0% | 20% (2004) | 14,5% | Ontw. landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Doelstelling 11: Voor 2020 moeten de leefomstandigheden van ten minste 100 miljoen bewoners van krottenwijken aanzienlijk verbeteren | |||||
Indicatoren | Situatie 1990 | Tussenstand 1 | Tussenstand 2 | Doel 2020 | Categorie |
% mensen dat toegang heeft tot goede sanitaire voorzieningen | 68% | 73% (2002) | 73% (2004) | Aanzienlijk beter voor 100 miljoen men- sen t.o.v. 1990 | Ontw. landen |
% mensen dat toegang heeft tot een veilig onderkomen, inclusief toegang tot grond om te bewonen en te bouwen | 47% (660 milj.) | 43,3% 860 milj. (2001) | geen nieuwe data beschikbaar | Aanzienlijk beter voor 100 miljoen men- sen t.o.v. 1990 | Ontw. landen |
Bron: De VN en de Wereldbank rapporteren over deze indicatoren.
Operationele doelstelling 2Duurzaam waterbeheer, een hoger percentage mensen dat duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitatie en een aanzienlijke verbetering van de levensomstandigheden van een significant aantal bewoners in sloppenwijken. | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. In acht partnerlanden is de uitvoering van de plannen voor geïntegreerd waterbeheer geïntensiveerd en is in zes grensoverschrij- dende stroomgebieden, waarvan vier in Afrika, een substantiële aanzet gegeven tot verbeterd waterbeheer. | Nee |
2. Op basis van het CSD-131 besluit ten aanzien van water, sanitatie en menselijke nederzettingen zijn in 2006 voorstellen uitgewerkt en uitgevoerd om te bewerkstelligen dat met Nederlandse steun vijf miljoen mensen die thans verstoken zijn van veilig drinkwater en deugdelijke sanitaire voorzieningen duurzaam toegang is verleend tot dergelijke voorzieningen; ultimo 2015 zullen dat er vijftig miljoen zijn. | Ja |
3. In 2006 zijn minimaal twee publiek-private partnerschappen voor drinkwater en sanitatie ondersteund. | Ja |
1 De VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD), een functionele commissie van de VN Sociale en Economische Raad, is belast met de follow-up van de Rio Conferentie over Milieu en Ontwikkeling (1992) en met de follow-up van het uitvoeringsplan van Johannesburg (2002).
Ad 1: In vijf partnerlanden zijn de programma’s voor geïntegreerd waterbeheer geintensiveerd. In zes stroomgebieden, nameljik van de Incomati, de Mekong, de Niger, de Nijl, de Senegal en de Zambezi, is een aanzet gegeven tot verbeterd waterbeheer. De ondersteuning van verbeterd stroomgebiedbeheer van de Incomati rivier verloopt traag, maar de ondersteuning van activiteiten ten behoeve van verbeterd waterbeheer in de andere vijf stroomgebieden vordert gestaag. Zo wordt in de bovenloop van de rivier de Niger technische samenwerking van Mali met Guinee ondersteund op het terrein van waterkwaliteit, hydrologische dataverzameling en verantwoord bodem- en watergebruik; daarnaast worden lokale, nationale en bilaterale beheersorganisaties ondersteund. In het stroomgebied van de Nijl worden diverse grote programma’s uitgevoerd gericht op efficient watergebruik in de landbouw, behoud van wetlands en training op het gebied van integraal waterbeheer. In Senegal wordt de organisatie ondersteund die verantwoordelijk is voor verbeterd stroomgebiedbeheer van de Senegal rivier, zowel op het gebied van het opzetten van waterbeheerorganisaties (in samenwerking met het Waterschap Rivierenland) als wetlandsbeheer.
BELEIDSARTIKEL 7: WELZIJN EN VEILIGHEID VAN NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND EN REGULERING VAN HET PERSONENVERKEER
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich in om de belangen van Nederlanders in het buitenland te beschermen en om het personenverkeer naar Nederland in goede banen te leiden. De Europese integratie, het wegvallen van grenzen binnen Europa en de globalisering leiden ertoe dat de mobiliteit van mensen toeneemt. Naarmate de mobiliteit van mensen groter wordt, neemt de vraag naar consulaire diensten en regulering van het personenverkeer toe. Tot het laatste behoort het – mede in Europees verband – vormgeven van het visumbeleid alsmede het asiel- en integratiebeleid.
Een kritische succesfactor voor de realisatie van deze doelstellingen is dat het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds vaker is aangewezen op andere organisaties binnen de (rijks-)overheid. Het functioneren in dergelijke ketens vraagt om goede afbakening van taken en bevoegdheden en een zorgvuldige afstemming van processen en systemen.
Het in (inter-)nationaal verband afstemmen van consulaire dienstverlening en de regulering van het personenverkeer is een constant punt van aandacht. In 2006 zijn de eerste stappen gezet naar verdere harmonisatie van het visumbeleid. De inwerkingtreding in 2006 van de Wet inburgering in het buitenland (Wib) is voorspoedig verlopen en de examens kunnen worden gefaciliteerd op de Nederlandse vertegenwoordigingen. Bovendien heeft Nederland in zijn rol als voorzitter van de Intergouvernementele Conferentie (IGC) de uitwisseling van ervaringen en goede voorbeelden op het gebied van asiel en migratie verbeterd.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 114 404 | 86 623 | 108 139 | 122 879 | – 14 740 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 106 068 | 86 903 | 104 127 | 122 879 | – 18 752 |
7.1 Consulaire dienstverlening | 5 701 | 9 881 | 12 880 | 11 502 | 1 378 |
7.2 Vreemdelingenbeleid | 100 367 | 77 022 | 91 247 | 111 377 | – 20 130 |
Ontvangsten | 25 696 | 25 193 | 28 191 | 27 001 | 1 190 |
7.10 Consulaire dienstverlening | 25 696 | 25 193 | 28 191 | 27 001 | 1 190 |
Op dit artikel zijn het kas- en verplichtingenritme voor het overgrote deel gelijk. De mutaties worden daarom toegelicht onder de uitgaven.
Artikel 7.1 Consulaire Dienstverlening
In 2006 werd uit dit subartikel de evacuatie uit Libanon gefinancierd alsmede de extra kosten voor consulaire bijstand tijdens het WK Voetbal en de Olympische Spelen (totaal EUR 0,8 miljoen). Tevens stegen de productiekosten van paspoorten door de invoering van biometrische kenmerken (EUR 0,4 miljoen).
Artikel 7.2 Vreemdelingenbeleid
De directe kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers vielen in totaal EUR 17 miljoen lager uit vanwege met name een kortere verblijfsduur van eerstejaarsasielzoekers in het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) dan voorzien. Daarnaast waren de uitgaven ten behoeve van terugkeer, migratie en ontwikkelingsprojecten EUR 1,4 miljoen lager. Door het uitblijven van de verwachte belangstelling is minder gebruik gemaakt van de terugkeerfaciliteit. Tenslotte is er EUR 1,6 miljoen minder uitgegeven in het kader van het verificatiebeleid.
Artikel 7.10 Consulaire Dienstverlening
De ontvangsten op paspoortgelden, kanselarijrechten en in mindere mate legalisatierechten waren hoger dan geraamd. In 2006 werd een aanvang gemaakt met inburgeringsexamens op de Nederlandse vertegenwoordigingen. Ook hier werd door het hogere aantal examens meer ontvangen dan initieel voorzien.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Professionele consulaire dienstverlening | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. De aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2005 zijn geïmplementeerd en hebben geleid tot een efficiënte en slagvaardige begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. | Ja |
2. Door een goede organisatie en voorbereidingen kan bij grootschalige rampen of terroristische aanslagen adequate en efficiënte consulaire hulp worden geboden aan Nederlanders. | Ja |
3. Departement en Nederlandse vertegenwoordigingen zijn uiterlijk 28 augustus 2006 klaar om biometrische kenmerken van aanvragers van reisdocumenten vast te leggen. | Ja |
4. Vanaf 1 januari 2006 zijn de Nederlandse vertegenwoordigingen gereed voor de vermelding van het Burgerservicenummer op paspoorten en identiteitskaarten. | Nee |
Ad 1: De Rekenkamer heeft in zijn rapport uit 2005 aanbevolen voor de Nederlandse vertegenwoordigingen meer duidelijkheid te scheppen over het wenselijke aantal bezoeken aan een gedetineerde. Het ministerie heeft begin 2006 aangegeven dat gedetineerden minimaal twee maal per jaar moeten worden bezocht.
De Rekenkamer suggereerde daarnaast een indexering van de maandelijkse gift die gedetineerden buiten Europa ontvangen (EUR 30). Het ministerie heeft de mogelijkheden van indexering onderzocht. Gelet op het beperkte effect van indexering, verschillen in prijsniveau per land en individuele behoefte, heeft het ministerie besloten niet tot indexering over te gaan.
De in de begroting gemelde effectindicatoren terzake worden toegelicht in het hoofdstuk «De totstandkoming van de beleidsinformatie» in de bedrijfsvoeringsparagraaf.
Ad 2: Dankzij een professionele organisatie en goede voorbereiding werd in juli 2006 een succesvolle evacuatie uit Libanon van Nederlandse en andere Europese staatsburgers gerealiseerd. De goede samenwerking met andere EU-landen speelde hierbij een rol evenals die tussen BZ en de andere betrokken departementen en instellingen in Nederland.
Ad 3: Vanaf 26 augustus 2006 bevatten de reisdocumenten een chip met vooralsnog uitsluitend de gezichtsopname van de houder. Uiterlijk 28 juni 2009 moeten op grond van de Europese verordening ook vingerafdrukken in de chip worden opgenomen.
Ad 4: De vraag of de Nederlandse vertegenwoordigingen vanaf 1 januari 2006 gereed zijn voor de vermelding van het Burgerservicenummer op paspoorten en identiteitskaarten is momenteel niet actueel omdat voor Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland geen wettelijke verplichting bestaat voor de aanvragers van paspoorten en identiteitskaarten een Burgerservicenummer (BSN) vast te leggen. Hierover moeten rijksbreed nog afspraken worden gemaakt.
Operationele doelstelling 2Als ketenpartner kwalitatief hoogwaardige bijdragen leveren aan de uitvoering van het Nederlandse vreemdelingenbeleid | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Het EU-visum-, asiel- en migratiebeleid is verder geharmoniseerd, met specifieke aandacht voor de externe dimensie van dit beleid en de uitvoering daarvan, en de samenwerking met derde landen. | Ja |
2. De internationale uitwisseling van ervaringen en best practices op het gebied van personenverkeer is verbeterd door de samenwerking in de IGC. | Ja |
3. Beleid op het gebied van ontwikkeling en migratie, bescherming in de regio en terugkeer is in verschillende nationale en internationale fora verder ontwikkeld en uitgewerkt. | Ja |
4. Individuele- en algemene ambtsberichten zijn tijdig geleverd en accuraat voor de beoordeling van asielverzoeken en de vaststelling van het landgebonden asielbeleid. In 2006 zullen 30 à 35 algemene ambtsberichten worden uitgebracht. | Ja |
5. De Nederlandse vertegenwoordigingen hebben het inburgerings- examen zoals wordt geregeld in de vreemdelingenwet tijdig en adequaat gefaciliteerd. | Ja |
6. Het nieuwe geautomatiseerde visuminformatiesysteem (NVIS) is geïmplementeerd. | Nee |
Ad 1: Verdere harmonisatie van het visumbeleid vindt plaats in Brussel, met actieve Nederlandse inbreng. De eerste stappen zijn gezet naar nieuwe, meer geharmoniseerde en praktische regelgeving.
Ad 2: Als voorzitter van de IGC heeft Nederland tijdens verschillende bijeenkomsten in Genève en tijdens de Full Round in Amsterdam uitgebreid ervaringen op het gebied van migratie en asiel aan de orde gebracht. Dit gebeurde vooral met het oog op de voorbereiding van de VN Hoge Politieke Dialoog over migratie en ontwikkeling en richtte zich op coherentie tussen de beleidsterreinen en op het terrein van praktische samenwerking.
Ad 4: Zowel individuele als algemene ambtsberichten worden doorgaans tijdig aangeleverd. In 2006 werden 33 algemene ambtsberichten vervaardigd.
Ad 5: Per 15 maart 2006 is de Wet inburgering in het buitenland (Wib) in werking getreden. Alle posten zijn zodanig ingericht en voorzien van apparatuur dat examens kunnen worden afgenomen. Er zijn tot het eind van 2006 in totaal circa 3400 examens afgenomen.
Ad 6: Het NVIS is in 2006 nog niet geïmplementeerd. In 2006 is de eerste versie van NVIS gebouwd en getest en heeft op één Nederlandse vertegenwoordiging een test plaatsgevonden. De wereldwijde implementatie wordt in 2007 uitgevoerd.
BELEIDSARTIKEL 8: VERSTERKT CULTUREEL PROFIEL EN POSITIEVE BEELDVORMING IN EN BUITEN NEDERLAND
A. Algemene beleidsdoelstelling
De regering streeft naar een versterkt internationaal cultureel profiel en naar een grotere kennis van en waardering voor Nederland in het buitenland en het Nederlandse buitenlandbeleid in eigen land.
Kritische succesfactor bij het behalen van successen op deze doelstelling was de efficiënte interdisciplinaire samenwerking tussen de culturele actoren in Nederland, de verantwoordelijke ministeries en de cultureel attachés op de posten.
B. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland (EUR1000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||
2004 | 2005 | 2006 | 2006 | 2006 | |
Verplichtingen | 62 234 | 78 725 | 185 207 | 137 348 | 47 859 |
Uitgaven: | |||||
Programma-uitgaven totaal | 77 226 | 77 865 | 86 976 | 73 663 | 13 313 |
8.1 Nederlandse cultuur | 17 608 | 14 227 | 15 768 | 13 080 | 2 688 |
8.2 Cultureel erfgoed | 4 532 | 4 631 | 5 222 | 4 411 | 811 |
8.3 Draagvlak Nederlands buitenlands beleid | 55 086 | 59 007 | 65 986 | 56 172 | 9 814 |
8.4 Vestigingsklimaat internationale organisaties | |||||
in Nederland | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 755 | 755 | 756 | 755 | 1 |
8.10 Doorberekening Defensie diversen | 755 | 755 | 756 | 755 | 1 |
Eind 2006 werd een meerjarige overeenkomst met de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) aangegaan ten behoeve van draagvlakontwikkeling voor het Nederlandse OS-beleid. Dit leidde tot een verhoging van het verplichtingenniveau met EUR 42,8 miljoen. De verlaging van EUR 2,5 miljoen van de verplichting voor Clingendael is een bijstelling als gevolg van het feit dat de subsidieverplichting voor een periode van vier jaar wordt aangegaan (eerstvolgende in 2009).
Artikel 8.1 Nederlandse cultuur
Het grootste deel van de hogere uitgaven houdt verband met het Cultuurprogramma van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), mede als gevolg van overlopende kosten van 2005 door vertraagde rapportages.
De hogere uitgaven hangen samen met het Nationale geschenk aan Suriname.
Artikel 8.3 Draagvlak Nederlands buitenlands beleid
Het leeuwendeel (EUR 4,8 miljoen) van de hogere uitgaven is besteed aan het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB), met onder meer verhogingen voor een bijdrage van EUR 2,7 miljoen aan het Jakarta Centre for Law Enforcement Cooperation (JCLEC) en EUR 1 miljoen voor de bouw van het Gerechtsgebouw in Suriname. Verder vielen de uitgaven voor het stageprogramma EUR 1,7 miljoen hoger uit omdat er meer stages plaatsvonden en omdat er een bevoorschotting voor 2007 plaatsvond. Daarnaast was er sprake van EUR 1,8 miljoen meeruitgaven voor Europese bewustwording, met name door een structurele verhoging van het Europafonds.
Op het onderdeel staatsbezoeken werd EUR 1,6 miljoen meer uitgegeven, onder meer door een groter aantal uitgaande bezoeken. Aan het Programma Kleine Projecten ODA (PKP) werd EUR 1,8 miljoen meer uitgegeven. Tegenover deze onderdelen waarop meer werd uitgegeven was er sprake van een aantal onderdelen waarvoor lagere uitgaven gedaan zijn (EUR 1,8 miljoen), zoals het PKP non-ODA en voorlichting OS.
C. Operationele doelstellingen en instrumenten
Operationele doelstelling 1Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Geïntensiveerde culturele betrekkingen met Vlaanderen, onder meer blijkend uit het meerjarig beleidskader voor het Vlaams-Nederlands Huis. | Ja |
2. Een op basis van gewijzigde buitenlandspolitieke en culturele prioriteiten aangepaste lijst met prioriteitslanden en -posten. | Ja |
3. Prioriteiten voor de verhoogde culturele inzet in China zijn geformuleerd. | Ja |
4. De culturele samenwerking als onderdeel van het aanhalen van de betrekkingen met Arabische en Mediterrane landen is geïntensiveerd. | Ja |
5. Een veelzijdig cultureel programma in het kader van 400 jaar betrekkingen tussen Nederland en Australië heeft plaatsgevonden. | Ja |
Ad 4: Belangrijk voor het realiseren van deze doelstelling was het pilotprogramma «Huis voor de culturele dialoog» – dat de dialoog met onder meer de Arabische en Mediterrane wereld ondersteunt door middel van culturele programmering. Dit is een gezamenlijk programma van de ministeries van OC&W en BZ.
Operationele doelstelling 2Het gezamenlijk met partnerlanden werken aan behoud van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed en het werken aan een multilateraal kader voor het behoud van erfgoed | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Een op basis van opgedane ervaringen in de samenwerking herziene lijst van prioritaire GCE-landen. | Ja |
2. Er is een goede en evenwichtige GCE projecten portefeuille. | Ja |
3. Nederland heeft in multilateraal kader een kwalitatief hoogwaardige inbreng ten aanzien van het behoud van erfgoed. | Ja |
Operationele doelstelling 3Vergroten begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijze, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. De strategie op het gebied van publieksdiplomatie is uitgebreid voor een aantal invloedrijke en voor Nederland belangrijke landen buiten Europa. | Ja |
2. De betrokkenheid van de burger bij Europese samenwerking is toegenomen en er bestaat een beter inzicht in de wijze waarop Europa in het dagelijks leven relevant is. | Ja |
3. De bekendheid en betrokkenheid van het Nederlandse publiek met het ontwikkelingsbeleid is toegenomen. | Ja |
4. Er is meer kennis en begrip bij het publiek over de consulaire dienstverlening van BZ. | Ja |
Ad 4: Op verschillende manieren heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken zich ingespannen om het publiek, zowel direct betrokkenen als in het algemeen, meer kennis en begrip over de consulaire dienstverlening bij te brengen.
Zo zijn bij ingrijpende gebeurtenissen direct betrokkenen (familieleden/nabestaanden) al in een vroeg stadium uitgenodigd voor een gesprek op het ministerie over de mogelijkheden en onmogelijkheden van consulaire bijstand door BZ.
In samenwerking met de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind (VOVK) werd een protocol opgesteld dat bijdraagt aan een hoger kwaliteitsniveau van de consulaire hulp in ingrijpende situaties.
Rond het thema drugsmokkel werd in 2006 weer een groot aantal voorlichtingsactiviteiten georganiseerd. Zo heeft het ministerie een bijdrage geleverd aan de documentaire «Het IJzeren Paradijs», de film «Bolletjesblues» die in Nederlandse bioscopen draaide en de ontwikkeling van het educatieve project voor middelbare scholieren «dat zal mij niet overkomen».
Doelstelling: Draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking | ||||
Doel 2006 | Resultaat 2006 | |||
Steun voor handhaving of verhoging overheidsbudget OS (gegevens NCDO) | 80% (2002) | 72% (2004) | Minimaal gelijk | 78% |
Totale hoeveelheid particuliere giften aan «internationale hulp» rapport «Geven in Nederland» VU A’dam | EUR 535 miljoen (2001) | EUR 483 miljoen (2003) | Minimaal gelijk | Nog niet bekend |
Financiële steun voor particuliere projecten op terrein OS, via programma Kleinschalige Plaatselijke Activiteiten (KPA) van NCDO. | 236 aanvragen gehonoreerd (1999) | 380 aanvragen gehonoreerd (2004) | Minimaal gelijk | Nog niet bekend |
1. Het NCDO-draagvlakonderzoek werd afgerond en levert als resultaat 63% op. Dit is het gevolg van een nieuwe rekenmethode die vanaf 2007 gehanteerd zal worden. Om de vergelijking met voorgaande jaren te kunnen maken werd werd het resultaat volgens de tot nu toe gehanteerde vergelijkingsmethode berekend op 78%.
2. Resultaat over 2006 wordt pas in april/mei 2007 bekend.
3. Exacte cijfers over 2006 zijn in juni 2007 beschikbaar.
Operationele doelstelling 4Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland | RealisatieJa/Nee |
Beleidsprestaties 2006 | |
1. Het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het IBO-rapport «beleidskader werving en internationale organisaties in Nederland» is geïmplementeerd. | Ja |
2. Adequate huisvesting voor de verschillende organisaties. | Nee |
3. Implementatie, na goedkeuring van de lidstaten, van het eisenpakket met betrekking tot de definitieve huisvesting van het internationaal Strafhof, alsmede de architectenselectie. | Nee |
4. Een (extern) onderzoek naar de mogelijkheden tot verbeterde registratie van medewerkers en familieleden van ambassades, consulaten en internationale organisaties is afgerond. | Ja |
5. De kennis van (zetel)overeenkomsten bij derden is vergroot, opdat deze op alle niveaus juist worden toegepast. Speciale aandacht gaat uit naar Schiphol, belastingdiensten, politie, douane, marechaussee, Integratie en Naturalisatie Dienst (IND) en Gemeentelijke Basis Administratie (GBA)-medewerkers van gemeenten. | Ja |
6. Er heeft effectieve coördinatie plaatsgevonden met betrekking tot de externe beveiliging van diplomatieke vertegenwoordigingen en internationale organisaties. | Ja |
7. Verbeterde communicatie onder meer door de organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten over gastlandaangelegenheden voor de management teams van de internationale organisaties. | Ja |
Ad 2: Voor Eurojust en het Internationaal Strafhof is aanvullende tijdelijke ruimte beschikbaar gekomen. Dit gebeurde in samenwerking met de ministeries van Justitie en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Definitieve huisvesting is pas in latere jaren voorzien.
Ad 3: Het eisenpakket van het Internationaal Strafhof met betrekking tot de definitieve huisvesting is nog niet goedgekeurd door de Statenpartijen bij het Strafhof. Wel is door de Statenpartijen het besluit genomen dat alle voorbereidingen gestart moeten gaan worden, geconcentreerd op de realisatie van nieuwbouw op het terrein van de Alexanderkazerne te Den Haag. In 2006 heeft BZ voorbereidingen getroffen voor de architectenselectie. De selectie zelf zal starten na besluit van de Statenpartijen. De verwachting is dat dit besluit in 2007 zal worden genomen.
D. Overzicht afgeronde onderzoeken
Titel van de beleidsevaluatie | Operationele Doelstelling | Afgerond |
1. Cultureel EU-voorzitterschapsprogramma Thinking Forward | 8.1 | Ja |
2. NCDO draagvlakonderzoek | 8.3 | Ja |
3. Europafonds | 8.3 | Ja |
Ad 1: Afronding was aanvankelijk voorzien in 2005.
Ad 2: In juni 2006 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (bijlage bij TK 30 303, nr. 22)
Ad 3: Afronding van deze evaluatie was aanvankelijk voorzien voor 2005 en werd per brief aan de Tweede Kamer aangeboden op 7 juni 2006
Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.
Niet-beleidsartikel 9 Geheim (EUR1000) | 2004 | 2005 | Begroting 2006 | Realisatie 2006 |
1. Verplichtingen | 0 | 0 | pm | 0 |
2. Uitgaven | 0 | 0 | pm | 0 |
NIET-BELEIDSARTIKEL 10: NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die samenhangen met de HGIS-indexering en onvoorziene uitgaven.
Niet-beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien (EUR1000) | 2004 | 2005 | Begroting 2006 | Realisatie 2006 |
1. Verplichtingen | 39 | 151 | 81 586 | 99 |
2. Uitgaven: | 39 | 151 | 81 586 | 99 |
10.1 Nominaal en onvoorzien | 39 | 151 | 81 586 | 99 |
Het grootste deel van dit artikel bestaat uit een voorziening voor HGIS/loon-, prijs en koersontwikkelingen en onvoorzien. Via overboekingen naar HGIS-artikelen op diverse begrotingen werden middelen uit dit artikel voor deze doelen ingezet.
NIET-BELEIDSARTIKEL 11: ALGEMEEN
Dit artikel heeft betrekking op de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als van het postennet (voornamelijk ambassades en consulaten). Het betreft de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven en materieel.
Niet beleidsartikel 11 Algemeen (EUR1000) | 2004 | 2005 | Begroting 2006 | Realisatie 2006 |
1. Verplichtingen | 664 202 | 658 492 | 648 912 | 648 113 |
2. Uitgaven: | 662 810 | 653 443 | 656 334 | 650 211 |
11.1 Apparaatsuitgaven | 662 810 | 653 443 | 656 334 | 650 211 |
3. Ontvangsten | 145 316 | 56 413 | 50 833 | 275 938 |
11.10 Apparaatsuitgaven | 70 905 | 47 734 | 50 833 | 211 264 |
11.20 Koersverschillen | 74 411 | 8 679 | 0 | 64 674 |
Artikel 11.1 Apparaatsuitgaven
De verlaging op dit artikel van EUR 6 miljoen is een saldo verhogingen en verlagingen. De verhogingen waren nodig voor extra bewaking van het departement en de persoonsbeveiliging op de posten (EUR 7 miljoen). Voorts is dit artikel verhoogd met de meevallende ontvangsten uit de verkoop van onroerend goed in het buitenland (EUR 26 miljoen). Deze zijn onder meer aangewend voor additionele investeringen in huisvesting in het buitenland. Op het departement zijn noodzakelijke vervangingsinvesteringen in kantoormeubilair en inventaris gedaan (EUR 2 miljoen). Een verlaging (EUR 33 miljoen) is het gevolg van vertraging in een aantal omvangrijke investeringsprojecten zoals de invoering van biometrie op de vertegenwoordigingen in het buitenland en digitalisering van archieven. Daarnaast is een aantal ICT-projecten vertraagd (EUR 5 miljoen). Dit artikel is eveneens verlaagd omdat de loonontwikkelling en personeelsbezetting gedurende het jaar lager zijn uitgevallen dan eerder geraamd (EUR 3 miljoen).
Artikel 11.10 apparaatsuitgaven
De verhoging op dit ontvangstenartikel van EUR 160 miljoen is een saldo van verhogingen en verlagingen. De verhoging is overwegend van technische aard en betreft een overheveling van FMO naar BZ van EUR 165 miljoen (zie ook de toelichting op de uitgaven bij artikel 4.3). Daarnaast zijn er niet in de oorspronkelijke raming verwerkte ontvangsten van de deelnemende landen in het Joint Donor Team in Juba, Sudan (EUR 5 miljoen) en hogere ontvangsten van materiële of personele aard. Daartegenover staan lagere ontvangsten op ontwikkelingssamenwerking.
Artikel 11.20 Koersverschillen
De meevaller van EUR 65 miljoen op de koersverschillen wordt met name veroorzaakt door de daling van de dollar en daaraan gerelateerde valuta’s ten opzichte van de gehanteerde corporate rate.
Kengetallen | ||
Personeel | begroting 2006 | realisatie 2006 |
Loonkosten departement | ||
Gemiddelde bezetting | 1 928 | 1 845 |
Gemiddelde prijs | 63 400 | 61 893 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 122 242 | 114 165 |
Loonkosten posten | ||
Gemiddelde bezetting | 1 232 | 1 185 |
Gemiddelde prijs | 73 500 | 69 647 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 90 534 | 82 542 |
Loonkosten themadeskundigen (posten) | ||
Gemiddelde bezetting | 75 | 34 |
Gemiddelde prijs | 77 000 | 74 073 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 5 768 | 2 498 |
Loonkosten | ||
Gemiddelde bezetting | 3 235 | 3 063 |
Gemiddelde prijs | 67 561 | 65 027 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 218 544 | 199 205 |
Vergoedingen | ||
Gemiddelde bezetting | 1 307 | 1 219 |
Gemiddelde kosten | 55 981 | 62 630 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 73 149 | 76 339 |
Lokaal personeel | ||
Gemiddelde bezetting | 1 975 | 2 121 |
Gemiddelde prijs | 34 976 | 34 312 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 69 077 | 72 775 |
Materieel | ||
Gemiddelde bezetting (incl. attaches) | 5 550 | 5 529 |
Gem. Kosten | 42 716 | 44 424 |
Toegelicht begrotingsbedrag | 237 066 | 245 618 |
Totaal | 597 836 | 593 937 |
Overige apparaatskosten | 58 498 | 56 273 |
Totaal artikel 11 | 656 334 | 650 210 |
De totale loonkosten zijn in 2006 lager uitgevallen dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door een daling van de bezetting, zowel op het departement als op de posten (exclusief lokaal personeel). Een belangrijke reden voor de dalende bezetting is een bij de ramingen achterblijvende instroom. Het gemiddelde prijsniveau werd bovendien beïnvloed door dalende werkgeverslasten.
De relatief lage realisatie bij de themadeskundigen is vooral administratief-technisch van aard. De loonkosten van themadeskundigen zijn deels in de cijfers van de loonkosten op de posten verwerkt. In de begroting 2007 is hier al rekening mee gehouden.
Het gemiddelde prijsniveau van de vergoedingen viel hoger uit dan geraamd als gevolg van mondiale inflatie.
De materiële kosten zijn hoger uitgevallen dan geraamd. De verhoging was ondermeer nodig voor hogere beveiligingskosten op het departement en de vertegenwoordigingen in het buitenland. Ook zijn er hogere uitgaven geweest als gevolg van investeringen en hogere (onderhouds)kosten voor de vertegenwoordigingen.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Op basis van de bestuurlijke informatievoorziening uit het management controlsysteem, waaronder de begrotings- en jaarplancyclus en de managementactiepuntenlijst, wordt bewaakt of de doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze worden gerealiseerd. Waar nodig wordt bijgestuurd. In deze paragraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Tweede Kamer van belang is.
Algemene aspecten van de bedrijfsvoering
Het ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich de komende jaren in om meer ruimte te creëren voor zijn kerntaken. De flexibiliteit in de organisatie en het aanpassingsvermogen van de organisatie zullen worden bevorderd. Bovendien streeft het ministerie van Buitenlandse Zaken ernaar het belang van het buitenlands beleid inzichtelijker te maken.
Geïnvesteerd zal worden in beter management, diversiteit in de organisatie, minder beheers- en beleidslast en doelmatiger inzet van ondersteunende systemen en mensen.
In 2006 hebben 12 werkgroepen de uitdagingen in de managementvisie opgepakt. Een groot aantal concrete voorstellen tot vereenvoudigingen van regelgeving is goedgekeurd. Onderwerpen variëren van veiligheidsbeleid tot financiële regelgeving tot maatregelen voor kleine posten.
Onder rechtmatigheid wordt de financiële rechtmatigheid verstaan (rechtmatigheid van verplichtingen, uitgaven, ontvangsten en verantwoordingen). In deze paragraaf wordt het totaal van fouten en onzekerheden vermeld en worden voorts eventuele overschrijdingen van de tolerantiegrenzen op artikelniveau toegelicht.
In 2006 is de omvang van de fouten en onzekerheden met betrekking tot de uitgaven met plus minus 20% gedaald. De begrotingsuitvoering in 2006 is binnen de formele tolerantiegrenzen gerealiseerd, met uitzondering van artikel 2: Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur. Op dit artikel is een overschrijding van de tolerantiegrens geconstateerd. In totaal werd EUR 10 miljoen aan onrechtmatigheden in de uitgaven geconstateerd, terwijl de toegestane marge EUR 7,9 miljoen bedraagt. Onvolkomenheden ter grootte van EUR 4,4 miljoen in de afwikkeling van enkele oude voorschotten liggen hieraan ten grondslag.
De totstandkoming van de beleidsinformatie
Het proces van de totstandkoming van de beleidsinformatie is vastgelegd in een algemene procesbeschrijving en in een instructie aan de redacteuren van het jaarverslag. De procesbeschrijving is in december 2006 door het Audit Committee vastgesteld. Per operationeel doel heeft de verantwoordelijke budgethouder een deelprocesbeschrijving opgesteld. Bij het indienen van de jaarplannen hebben budgethouders aangegeven dat de beleidsinformatie volgens dit proces tot stand is gekomen. De uitwerking van de deelprocessen per budgethouder blijkt te verschillen. In 2007 wordt bezien of verdere standaardisering mogelijk is. Met uitzondering van operationeel doel 7.1. Professionele consulaire dienstverlening is de beleidsinformatie overeenkomstig de vastgestelde procesgang tot stand gekomen.
De in de begroting vermelde effectindicatoren bij doelstelling 7.1. bleken bij nader inzien minder effectief. De eerstgenoemde indicator, de maandelijkse schenking van EUR 30 aan Nederlandse gedetineerden, is geen indicator maar een richtlijn. De tweede indicator, verstrekking van een reisdocument binnen 4 weken aan Nederlanders in het buitenland, bleek lastig eenduidig te registeren. In 2007 zullen voor de begroting 2008 de effectindicatoren worden herzien.
Het financieel en materieel beheer
Het financieel en materieel beheer wordt binnen het ministerie vanuit een integrale visie op de bedrijfsvoering benaderd. De reikwijdte van de onderwerpen in deze paragraaf beperkt zich daarom niet tot het financieel en materieel beheer in enge zin. Aan de hand van de managementactiepuntenlijst (MAC-lijst) bewaakt het Audit Committee de kwaliteit van de bedrijfsvoering. In 2006 stonden de volgende aandachtspunten centraal: integriteit, kennis, informatiesystemen, «veiligheid», planning & control en financieel beheer.
Het veiligheidsbeleid is toegankelijker en beter uitvoerbaar gemaakt.
Mede naar aanleiding van een rapport van de Algemene Rekenkamer zijn de vertrouwensfuncties, waarvoor de wet een door de AIVD uit te voeren veiligheidsonderzoek voorschrijft, tegen het licht gehouden. Met instemming van de AIVD is het aantal vertrouwensfuncties tot een beter hanteerbaar niveau teruggebracht. Daarbij is het uitgangspunt dat vertrouwensfuncties het sluitstuk zijn van de beveiligingsketen. Tevens heeft het ministerie veel geïnvesteerd in het opvoeren van het beveiligingsbewustzijn van medewerkers, zoals ook geconstateerd door de AR. Het ministerie heeft de afgelopen jaren veel organisatorische en fysieke maatregelen getroffen die de verschillende kwetsbaarheden moeten ondervangen.
Het integriteitbeleid binnen het ministerie heeft ook in 2006 veel aandacht gekregen. Een integriteitsaudit bevestigde dat de gedragscode Grens!nzicht breed binnen de organisatie bekend is. Presentaties bij directies door de Centrale Coördinator Integriteit, integratie van het thema integriteit in cursussen en conferenties en een informatieve intranet-site hebben hieraan bijgedragen. Verbeteringen in de interne communicatie en voorlichting over integriteitsschendingen en de daaraan verbonden consequenties moeten het bewustzijn onder medewerkers verder bevorderen. De invoering in 2007 van het rijksbrede systeem RI voor de registratie van (vermoedens van) integriteitinbreuken legt hiervoor een goede basis.
Het investeren in kennisbehoud en -ontwikkeling op het gebied van bedrijfsvoering heeft ruime aandacht gekregen. De wijze waarop dit het beste kan plaatsvinden is vastgelegd in een notitie over kennismanagement. Met de uitwerking ervan is al begonnen. Het leren in en vanuit de directe werkomgeving staat hierbij centraal. Op basis van een positief verlopen proef is besloten verder te gaan met het aanbieden van cursussen via E-learning met daaraan gekoppeld een coachingtraject. De financiële functie op het departement is geherstructureerd. Voor de onderscheiden financiële functies zijn de kennisvereisten en benodigde competenties aangescherpt. Ook leermogelijkheden zijn meer helder in kaart gebracht. De kwaliteitsimpuls die hiervan moet uitgaan, zal door een betere inbedding van de functie in de organisatie en een flankerend leer- en ontwikkeltraject pas in 2007 merkbaar worden.
De introductie van een e-module inkoop is in 2006 niet gerealiseerd. Dit is nu voorzien in 2007. Door invoering van een vernieuwd invoerscherm voor facturen is het gebruikersgemak van het informatiesysteem fors toegenomen. In 2007 zal een koppeling worden gerealiseerd met het Facilitair Service Centrum van de Belastingdienst ten behoeve van de salarisverwerking.
Met de consulaire dienstverlening zijn vaak veel belangen gemoeid met een potentieel groot (politiek) afbreukrisico voor de minister en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Elke handeling kan bovendien grote kosten, zowel in financieel als in politiek opzicht, tot gevolg hebben. Bovendien kunnen problemen met de consulaire dienstverlening de reputatie van Nederland in het buitenland en het vertrouwen van de Nederlandse burger in de overheid ernstig schaden.
Om de genoemde risico’s af te dekken is 2006 een groot aantal activiteiten ondernomen om de consulaire dienstverlening verder te professionaliseren en te stroomlijnen, onder andere door opleiding van circa 900 ambassademedewerkers en het intensiveren van de samenwerking met externe dienstverleners.
In 2006 is de eerste versie van het nieuwe geautomatiseerde visum informatiesysteem (NVIS) gebouwd en getest. Een proef heeft op een buitenlandse post plaatsgevonden. De wereldwijde uitrol vindt in 2007 plaats. De invoering van de inburgeringstoets is met succes doorgevoerd. Naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken komt er geen aparte Visumwet tot stand, maar wordt de Vreemdelingenwet aangevuld met regels over visumverlening. De aanvulling zal naar verwachting zeer beperkte personele en organisatorische gevolgen hebben.
Risicomanagement
In 2006 is verder gegaan met het opstellen van meerjarige strategische plannen (MJSP) voor grote ambassades. De contextanalyse die hier onderdeel van is, maakt de risico’s in de beleidsuitvoering inzichtelijk. Ambassades hebben deze vertaald in hun bedrijfsvoering.
De meerjarenplannen zullen de komende jaren centraal komen te staan in de planning- en controlcyclus. Ze worden op risicobasis opgesteld (vereenvoudiging voor vooral kleine budgethouders ten opzichte van de huidige jaarplannen) en ze zullen de focus op risicomanagement in de beleidsuitvoering vergroten. De voortgang van de meerjarenplannen wordt vastgelegd in bondige jaarplannen. Hierdoor wordt het jaarplan als intern sturingsinstrument sterker.
In 2006 is een proef gedaan met een instrument voor het maken van een risicoanalyse van de integrale bedrijfsvoering. Indien deze positief wordt geëvalueerd, zal de proef in 2007 worden voortgezet.
Planning, monitoring en evaluatie
Monitoring en evaluatie spelen een belangrijke rol in het resultaatgerichte sturingsmodel van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Sinds 2005 is de begroting ingedeeld volgens de beoogde beleidsmatige resultaten, zoals de MDG’s. De ervaringen met het gebruik van deze indeling waren, ook in 2006, positief; het heeft in het bijzonder bijgedragen aan een betere evalueerbaarheid van het beleid.
In 2006 werd de rijksbrede Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek en Beleidsinformatie 2006 (RPE 2006) van kracht. Een eerste aanzet is gegeven aan de praktische invulling van deze regeling in de context van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zo is in 2006 de planning opgesteld van 17 beleidsdoorlichtingen, uit te voeren in de jaren 2007 t/m 2009. De voornemens om al in 2006 als vingeroefening – een tweetal beleidsdoorlichtingen uit te voeren zijn niet gerealiseerd. IOB (de evaluatiedienst van het ministerie) is in 2006 gestart met een serie zogeheten impactevaluaties op het terrein van ontwikkelingssamenwerking; daarmee is een verdere impuls gegeven aan de resultaatgerichtheid van het ministerie.
In mei 2006 is besloten dat de regie van het programmeren van evaluaties meer «in de lijn» moet komen te liggen. Eén van de implicaties daarvan is dat er geen aparte programmering meer is van evaluaties door IOB. IOB-evaluaties maken nu deel uit van de jaarlijks – als onderdeel van de Memorie van Toelichting – vast te stellen BZ Evaluatieprogrammering.
In 2006 werd de stroomlijning in de steigers gezet van het planning-, monitoring- en evaluatie-instrumentarium (PM&E) met betrekking tot de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met de 36 partnerlanden. Dit initiatief vloeit voort uit de versterkte focus van het ministerie op effectiviteit en resultaatgerichtheid, in het bijzonder op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ook bleek het huidige systeem van activiteitenwaardering in de praktijk hieraan niet geheel tegemoet te komen.
De Algemene Rekenkamer bevestigde in haar rapport over 2005 dat het voorschottenbeheer was verbeterd, maar zij was desondanks van mening dat nog enkele onvolkomenheden bestonden ten aanzien van het toezicht op naleving van de afspraken door internationale organisaties, het rappel- en sanctiebeleid en het PM&E-instrumentarium. De Algemene Rekenkamer besloot daarom tot een vervolg bezwaaronderzoek.
Het ministerie is zich zeer bewust van het belang van een goed voorschottenbeheer. Met het oog op de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde onvolkomenheden is een aantal structurele verbeteringsmaatregelen genomen waarvan de eerste positieve resultaten, onder andere afname onrechtmatigheden, zichtbaar zijn. Om die reden zullen we hier dan ook onverminderd mee doorgaan.
In 2006 zijn afspraken gemaakt met verschillende VN-instellingen over het inlopen van de beheerachterstand. Elk voorstel voor een bijdrage aan een VN-instelling wordt thans eveneens voor instemming voorgelegd aan de directie die de Nederlandse inbreng in de VN-organisaties en internationale financiële instellingen coördineert. Ook is het rappel- en sanctiebeleid in 2006 vernieuwd. Het toezicht op het rapportagebeheer is verankerd in de risicoanalyse van de bedrijfsvoering, waarover twee maal per jaar verslag wordt uitgebracht aan het SG/DG-beraad. Ten aanzien van het PM&E-instrumentarium is, zoals eerder vermeld, in 2006 een project opgezet, dat in 2007 zal worden afgerond.
Er is in 2005 een uitgebreide analyse gemaakt van de geconstateerde fouten en onzekerheden. Op basis van de analyse werd geconcludeerd dat de eerder getroffen maatregelen passend zijn. In aanvulling op deze maatregelen hebben budgethouders met een voorschottenstand van EUR 30 miljoen en hoger verplicht een verbijzonderde interne controle voor het onderdeel voorschotten uitgevoerd. De verbijzonderde interne controle heeft geleid tot tijdige correctie van EUR 29 miljoen mogelijke onrechtmatigheden. Ook is vastgesteld dat de registratie van rapportageverplichtingen in de contractenmodule, vooral op posten, nog moet verbeteren. De opschoningactie van oude voorschotten (verstrekt t/m 2002) heeft in 2006 geleid tot halvering van de stand (-/- EUR 400 miljoen). Deze actie wordt in 2007 voortgezet.
Met ingang van 2007 is het voorschottenbeleid vereenvoudigd. De standaard verslagperiode van rapportages is bepaald op 1 jaar, indien geen sprake is van bijzondere risico’s. In overleg met het ministerie van Financiën zijn de grondslagen ten aanzien van financiële verslaglegging en de bevoorschotting van multi-donorfondsen aangepast. Dit betekent zowel een aanzienlijke lastenvermindering voor het ministerie als voor de contractpartners van BZ.
In 2006 is er een meldpunt «Malversaties en Sancties» opgericht om zorg te dragen voor een betere registratie van malversaties en sancties. Voorheen werden alleen opgelegde sancties geregistreerd. Het meldpunt registreert (vermoedens van) malversaties en adviseert waar nodig de budgethouder bij het afhandelen van malversaties.
Daarnaast is het sanctiebeleid verder uitgewerkt en aangepast aan verschillende uitvoeringsmodaliteiten die gebruikt worden in het kader van ontwikkelingssamenwerking.
Ook is er een aantal aanbevelingen van de Taskforce Anticorruptie (TFAC) doorgevoerd. De aanbevelingen van de TFAC hadden tot doel het verder expliciteren van corruptie risico’s en te nemen maatregelen om deze risico’s af te dekken in de instrumenten van de activiteitencyclus.
Het archiefbeheer is in 2006 door de Algemene Rekenkamer als onvolkomenheid aangemerkt.
In 2006 is vooral werk gemaakt van het verhogen van het bewustzijn over goed archief- en dossierbeheer en het belang daarvan. Daarnaast is een aantal posten geholpen het archief- en dossierbeheer op orde te krijgen, is een nieuwe archiefapplicatie ingevoerd en is gewerkt aan de plannen voor het digitaliseringtraject. Verbeterplannen zullen analoog aan het digitaliseringtraject worden ingevoerd. Het streven is dat de eerste proeven in 2007 worden uitgevoerd. Het verbeteren van het archiveren van e-mail krijgt in 2007 veel aandacht.
In 2006 is de basis gelegd voor het programma duurzame bedrijfsvoering voor het departement en de 157 Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Dit programma vormt de basis voor de uitvoeringsagenda 2007, waarin het ministerie inzet op een continue verbetering van de duurzaamheidprestaties (sociale, ecologische, en economische kwaliteit) in relatie tot de facilitaire processen. Acht thema’s (energie, transport, gebouw, papier, inkoop, catering, opleiden en sociaal) staan centraal bij de concrete aanpak om de streefresultaten te behalen.
Het milieuzorgsysteem ISO 14001 is in 2006, wederom, positief beoordeeld. Daarnaast zijn in 2006 verschillende activiteiten verzorgd gericht op bewustwording, innovatie en attitudeverandering, waaronder de «Buza gaat Duurzaam»-week.
Met inachtneming van de hierboven genoemde zaken, is bij het ministerie van Buitenlandse Zaken over het begrotingsjaar 2006 sprake geweest van beheerste bedrijfsprocessen. Deze bedrijfsprocessen voorzien tevens in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering. Voor wat betreft de hierboven genoemde kanttekeningen zijn maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te verbeteren.
8. DE VERANTWOORDINGSSTAAT VAN HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Departementale verantwoordingsstaat 2006 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V)Bedragen in EUR1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | ||
TOTAAL | 11 173 582 | 588 200 | 11 730 457 | 905 974 | 556 875 | 317 774 | ||||
Beleidsartikelen | ||||||||||
1 | Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten | 71 333 | 70 958 | 91 207 | 78 805 | 19 874 | 7 847 | |||
2 | Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | 666 662 | 668 395 | 224 | 846 942 | 790 934 | 1 107 | 180 280 | 122 539 | 883 |
3 | Versterkte Europese samenwerking | 6 871 438 | 7 023 323 | 494 793 | 6 858 952 | 7 011 532 | 560 253 | – 12 486 | – 11 791 | 65 460 |
4 | Meer welvaart en minder armoede | 493 308 | 713 781 | 14 594 | 1 882 991 | 1 018 179 | 39 729 | 1 389 683 | 304 398 | 25 135 |
5 | Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling | 3 059 079 | 1 422 337 | 4 727 790 | 1 653 341 | 1 668 711 | 231 004 | |||
6 | Beter beschermd en verbeterd milieu | 300 277 | 340 326 | 738 726 | 336 253 | 438 449 | – 4 073 | |||
7 | Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer | 122 879 | 122 879 | 27 001 | 108 139 | 104 127 | 28 191 | – 14 740 | – 18 752 | 1 190 |
8 | Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | 137 348 | 73 663 | 755 | 185 207 | 86 976 | 756 | 47 859 | 13 313 | 1 |
Niet-beleidsartikelen | ||||||||||
9 | Geheim | pm | pm | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
10 | Nominaal en onvoorzien | 81 586 | 81 586 | 99 | 99 | – 81 487 | – 81 487 | 0 | ||
11 | Algemeen | 648 912 | 656 334 | 50 833 | 648 113 | 650 211 | 275 938 | – 799 | – 6 123 | 225 105 |
Ons bekend,
De Minister van Buitenlandse Zaken,
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
I Saldibalans per 31 december 2006 | |||||
x EUR1000 | x EUR1000 | ||||
1 | Uitgaven ten laste van de begroting | 11 730 441 | 2 | Ontvangsten ten gunste van de begroting | 905 975 |
3 | Liquide middelen | 34 201 | 6a | Rekening-courant RHB | 10 868 213 |
8 | Intra-comptabele vorderingen | 17 984 | 9 | Intra-comptabele schulden | 8 438 |
Intra-comptabele activa | 11 782 626 | Intra-comptabele passiva | 11 782 626 | ||
11 | Extra-comptabele vorderingen | 536 755 | 11a | T.r. extra-comptabele vorderingen | 536 755 |
13 | Voorschotten | 5 692 185 | 13a | T.r. voorschotten | 5 692 185 |
14a | T.r. garantieverplichtingen | 553 968 | 14 | Garantieverplichtingen | 553 968 |
15a | T.r. openstaande verplichtingen | 9 892 987 | 15 | Openstaande verplichtingen | 9 892 987 |
Extra-comptabele activa | 16 675 895 | Extra-comptabele passiva | 16 675 895 | ||
Totaal activa | 28 458 521 | Totaal passiva | 28 458 521 |
De saldibalans is een financiële staat waarop de standen van de intra- en extra comptabele rekeningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verantwoord.
Het intra-comptabele deel van de saldibalans geeft inzicht in de kasstromen. Het gaat hier voornamelijk om de uitgaven en ontvangsten van dienstjaar 2006, die nog met het Ministerie van Financiën moeten worden verrekend. Na goedkeuring van de Rijksrekening vindt de verrekening plaats. De tegenrekening van de uitgaven en ontvangsten is de post «Rijkshoofdboekhouding» (RHB), de rekening-courant tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën. Onder het intra-comptabele deel zijn ook de liquide middelen van het ministerie opgenomen. De uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband, die met derden zullen worden verrekend en niet ten laste c.q. ten gunste van de begroting zijn gebracht, zijn verantwoord onder de intra-comptabele vorderingen en schulden.
Het extra-comptabele deel van de saldibalans geeft enerzijds inzicht in de standen van de uitstaande vorderingen en voorschotten die in het verleden tot kasstromen hebben geleid (ten laste c.q. ten gunste van de begrotingen van voorgaande jaren). Anderzijds bevat dit deel van de saldibalans de post openstaande verplichtingen. Deze post geeft inzicht in de toekomstige kasstromen. Openstaande verplichtingen kunnen leiden tot uitgaven ten laste van begrotingen van volgende jaren. De extra-comptabele rekeningen worden met behulp van diverse tegenrekeningen in evenwichtsverband geboekt.
De uitgaven en verplichtingen in vreemde valuta worden gedurende het jaar met behulp van een vaste koers (corporate rate) omgerekend. Voor wat betreft de uitgaven in 2006 is 89% gerealiseerd in Euro, 8% in US dollar en 3% in circa 110 andere vreemde valuta. Voor wat betreft de verplichtingen ligt dit percentage gelijk.
De corporate rate 2006 van de USD was vastgesteld op 1 USD = 0,83 Euro. Voor 2007 is dit 0,81.
De balansposten per 31 december worden gewaardeerd naar de corporate rate van het volgende boekjaar. Intra-comptabel betreft dit de liquide middelen, extra-comptabel betreft het de vorderingen, voorschotten en openstaande verplichtingen. De herwaardering die hieruit voortvloeit wordt verwerkt in de kasen verplichtingenstroom van het afgelopen jaar.
De overige in de saldibalans en de toelichting opgenomen bedragen zijn gewaardeerd tegen de historische waarde.
III Toelichting op de saldibalans per 31 december 2006 (in EUR1000)
1 Uitgaven ten laste van de begroting (debet 11 730 441 x EUR1000)
Onder deze post zijn de gerealiseerde uitgaven in het jaar 2006 opgenomen. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het Ministerie van Financiën.
2 Ontvangsten ten gunste van de begroting (credit 905 975 x EUR1000)
Onder deze post zijn de gerealiseerde ontvangsten in het jaar 2006 opgenomen. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het Ministerie van Financiën.
3 Liquide middelen (debet 34 201 x EUR1000)
De liquide middelen omvatten girale en chartale gelden, alsmede gelden onderweg en hebben betrekking op het departement en de vertegenwoordigingen in het buitenland. Het treasurybeleid is er, met betrekking tot de gelden van Hoofdstuk V van de Rijksbegroting, op gericht te komen tot een optimale beheersing van de geldomvang en een kostenminimalisatie ten aanzien van bankkosten en rentederving. Hierbij spelen aspecten als liquiditeitenbeheer, valutarisicobeheer, debiteuren- en crediteurenbeheer een grote rol.
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
3.1 Kassaldi | 2 357 | 2 256 |
3.2 Banksaldi | 33 949 | 21 942 |
3.3 Girosaldi | 72 | 26 |
3.4 Gelden onderweg | – 2 177 | – 1 891 |
Totaal | 34 201 | 22 333 |
3.1 Kassaldi (debet 2 357 x EUR1000)
Uit oogpunt van een adequaat liquiditeitenbeheer wordt ernaar gestreefd de hoogte van de kassaldi zoveel mogelijk te beperken. Naast de normale kassaldi worden op 30 vertegenwoordigingen contanten in voorraad gehouden in verband met eventuele calamiteiten. Per 31 december 2006 bedroegen deze Noodreserves EUR 1,1 miljoen. Enkele Vertegenwoordigingen worden regelmatig voorzien van contanten, omdat giraal bankverkeer niet mogelijk is. Het merendeel van de kassaldi wordt in vreemde valuta aangehouden.
3.2 Banksaldi (debet 33 949 x EUR1000)
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
---|---|---|
Banksaldi buitenland | 32 827 | 22 365 |
Banksaldi binnenland | 1 122 | – 423 |
Totaal | 33 949 | 21 942 |
Van de banksaldi binnenland betreft EUR 157 miljoen de vertegenwoordigingen en EUR – 155,9 miljoen het departement. De bankrekeningen die de vertegenwoordigingen in Nederland aanhouden zijn tezamen met een van de bankrekeningen van het departement ondergebracht in een pool waarbij saldo nul het uitgangspunt is. De vertegenwoordigingen kunnen op basis van een vooraf ingediende liquiditeitsplanning zelfstandig gelden uit de pool overmaken naar de lokale bankrekeningen. Van de in het buitenland aanwezige bankgelden bedroeg het tegoed in euro’s EUR 13,1 miljoen en het equivalent van het saldo in vreemde valuta 19,7 EUR miljoen.
De forse toename van het banksaldo buitenland is ondermeer te verklaren uit het feit dat op de bankrekening welke wordt aangehouden ten behoeve van het TIM-project van de EC, vlak voor jaareinde een storting van een van de andere donoren (Spanje) werd ontvangen. Zie ook de toelichting op de balanspost Schulden.
3.4 Gelden onderweg (credit 2 177 x EUR1000)
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
Betalingsopdrachten binnenland | 0 | 12 |
Kruisposten | 52 | 75 |
Betalingsopdrachten Vertegenwoordigingen | – 2 229 | – 1 978 |
Totaal | – 2 177 | – 1 891 |
Betalingopdrachten Vertegenwoordigingen betreft uitgegeven cheques die per 31 december nog niet zijn afgeschreven van de bankrekeningen van de vertegenwoordigingen.
6a Rekening-courant RHB (credit 10 868 213 x EUR1000)
Op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weergegeven. Het verschuldigde saldo op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is in overeenstemming met de opgave van de RHB.
8 Intra-comptabele vorderingen (debet 17 984 x EUR1000)
Onder deze post zijn de vorderingen opgenomen, die zijn ontstaan als gevolg van uitgaven ten behoeve van derden.
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
8.1 Ministeries | 10 295 | 9 447 |
8.2 Persoonlijke rekeningen | 539 | 400 |
8.3 Externe debiteuren | 3 914 | 4 646 |
8.4 Overige vorderingen | 3 236 | 3 184 |
Totaal | 17 984 | 17 677 |
Onderstaand overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele vorderingen en de ouderdom.
Specificatie x EUR1000 | Totaal | 2006 | 2005 | 2004 | 2003 en ouder |
– Direct opeisbaar ministeries | 10 295 | 10 187 | 93 | 4 | 11 |
– Direct opeisbaar persoonlijke rekeningen | 301 | 284 | 14 | 3 | 0 |
– Direct opeisbaar externe debiteuren | 3 827 | 1 189 | 336 | 2 110 | 192 |
– Direct opeisbaar overige vorderingen | 3 176 | 2 720 | 23 | 145 | 288 |
Totaal direct opeisbare vorderingen | 17 599 | 14 380 | 466 | 2 262 | 491 |
Op termijn opeisbare vorderingen | 87 | ||||
Geconditioneerde vorderingen | 298 | ||||
Totaal | 17 984 |
8.1 Ministeries (debet 10 295 x EUR1000)
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
---|---|---|
Ingevorderd | 7 768 | 7 295 |
In te vorderen | 2 527 | 2 152 |
Totaal | 10 295 | 9 447 |
Het ingevorderde bedrag per 31 december 2006 betreft de volgende debiteuren:
– Defensie 3 788
– Economische Voorlichtingsdienst 1 003
– Sociale Zaken en Werkgelegenheid 553
– Overige ministeries 2 424
Totaal 7 768
Het nog in te vorderen bedrag per 31 december 2006 betreft de volgende ministeries:
– Defensie 903
– Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 388
– Economische Zaken (Economische Voorlichtingsdienst) 355
– Justitie 233
– Overige ministeries 648
Totaal 2 527
8.3 Externe debiteuren (debet 3 914 x EUR1000)
Deze categorie vorderingen heeft betrekking op derden zoals particulieren, bedrijven en dergelijke. Het betreft onder meer vorderingen die ontstaan zijn met betrekking tot uitgaven in het kader van dienstverlening dan wel afrekeningen van projecten in de OS-sector. Deze vorderingen ontstaan zowel op het departement als op de vertegenwoordigingen in het buitenland.
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
---|---|---|
Ingevorderd | 2 749 | 3 040 |
In te vorderen | 1 165 | 1 606 |
Totaal | 3 914 | 4 646 |
8.4 Overige vorderingen (debet 3 236 x EUR1000)
Onder deze categorie worden vorderingen opgenomen die niet in de overige categorieën vallen. Hieronder vallen ook vorderingen ontstaan naar aanleiding van een uitgave, die ter plaatse op de Vertegenwoordiging verrekend wordt.
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
Te vorderen BTW | 2 036 | 1 858 |
Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland | 1 022 | 1 070 |
Diverse vorderingen | 178 | 256 |
Totaal | 3 236 | 3 184 |
9 Intra-comptabele schulden (credit 8 438 x EUR1000)
Hieronder vallen schulden ontstaan door ontvangsten en inhoudingen die met derden verrekend zullen worden.
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
Ter plaatse te verrekenen | 6 727 | 1 451 |
Nog af te dragen aan Domeinen; verkoop onroerend goed | 1 111 | 50 |
Ontvangen bedragen Silent Partnerships | 388 | 515 |
Overlopende rekeningen oude boekjaar | 44 | 135 |
Diverse overige schulden | 168 | 177 |
Totaal | 8 438 | 2 328 |
De toename onder «ter plaatse te verekenen» houdt verband met een ontvangst ultimo december 2006 van EUR 5 miljoen op de bankrekening welke wordt aangehouden in het kader van het TIM-project van de EC. Dit bedrag is in 2007 doorgesluisd.
Verkoop onroerend goed bestaat voor een bedrag van EUR 0,8 miljoen uit de verkoop van de kanselarij Pretoria. Dit is in 2007 afgedragen aan Domeinen.
Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele schulden en de ouderdom.
Specificatie x EUR1000 | Totaal | 2006 | 2005 | 2004 | 2003 en ouder |
Direct opeisbare schulden | 8 438 | 7 961 | 353 | 124 | nihil |
11 Extra-comptabele vorderingen (debet 536 755 x EUR1000)
Dit betreffen vorderingen die reeds ten laste van de begroting zijn gebracht en extra-comptabel worden bewaakt. Deze vorderingen hebben vaak een langdurig karakter.
Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen | 361 549 | 392 181 |
Verrichte garantiebetalingen NIO | 103 263 | 102 896 |
Diverse extra-comptabele vorderingen | 71 943 | 72 691 |
Totaal | 536 755 | 567 768 |
Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen en de ouderdom.
Specificatie x EUR1000 | Totaal | 2006 | 2005 | 2004 | 2003 en ouder |
---|---|---|---|---|---|
– Op termijn opeisbaar begrotingsleningen | 361 549 | 0 | 63 826 | 10 579 | 287 144 |
– Op termijn opeisbaar overige vorderingen | 3 032 | 0 | 0 | 0 | 3 032 |
Totaal op termijn opeisbare vorderingen | 364 581 | 0 | 63 826 | 10 579 | 290 176 |
– Direct opeisbaar garantiebetalingen | 103 263 | 367 | 8 445 | 8 903 | 85 548 |
– Direct opeisbaar overige vorderingen | 47 315 | 11 286 | 9 259 | 8 973 | 17 797 |
Totaal direct opeisbare vorderingen | 150 578 | 11 653 | 17 704 | 17 876 | 103 345 |
Geconditioneerde vorderingen | 21 596 | ||||
Totaal | 536 755 |
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen
Saldo per 1 januari 2006 392 181
Bij: Consolidaties 2006 0
Af: Aflossingen in 2006 22 376
Af: Kwijtscheldingen 8 256
Saldo per 31 december 2006 361 549
De begrotingsleningen zijn voornamelijk met OS-landen afgesloten. Overeenkomstig het in de leningovereenkomsten vastgestelde aflossingsschema zal het saldo per 31 december 2006 in de volgende jaren worden afgelost. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele toekomstige kwijtscheldingen en nog op te nemen begrotingsleningen (consolidaties).
2007 28 083
2008 29 658
2009 33 205
2010 13 307
2011 14 226
Na 2011 243 070
361 549
Verrichte garantiebetalingen Ned. Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)
Saldo per 1 januari 2006 102 896
Bij: Overmakingen aan de NIO (garanties) in 2006 9 067
Af: Ontvangsten van de NIO (garanties) in 2006 8 700
Af: Kwijtscheldingen in 2006 0
Af: Consolidaties 0
Saldo per 31 december 2006 103 263
Diverse extra-comptabele vorderingen
De post Diverse extra-comptabele vorderingen bestaat uit:
Restfondsen bij de Wereldbank en VN-organisaties 26 054
Te ontvangen rente op begrotingsleningen en garantiebetalingen (NIO) 19 599
Stichting ECDPM (eindatum verlengd tot 31 december 2011) 18 378
Vorderingen RSS (uitstaand saldo per 31/12/2004) 3 032
(Huur)Waarborgsommen 2 815
Ingevorderde voorschotten 1 608
Buiteninvordering gestelde vorderingen 403
Overige 54
Saldo per 31 december 2006: 71 943
Het saldo restfondsen bij de Wereldbank en VN-organisaties betreft het daar fysiek aanwezige saldo.
Niet uit de saldibalans blijkende extra-comptabele vorderingen
Het ministerie stelt soms gelden beschikbaar voor de vorming van fondsen. Deze fondsen, onder meer ten behoeve van kredieten en participaties, dienen voor lange termijn financiering van OS-activiteiten. Bij beëindiging van het fonds vloeien de resterende middelen terug naar de staat. Aangezien momenteel de hoogte van de vorderingen op de einddatum van het fonds niet te bepalen is, worden deze niet in de saldibalans opgenomen.
13 Extra-comptabele voorschotten (debet 5 692 185 x EUR1000)
Dit betreffen nog openstaande voorschotten, waarvan de uitgaven reeds ten laste van de begroting zijn gebracht. Afwikkeling vindt plaats op basis van ontvangen verantwoordingen.
Sinds de introductie van het huidige financieel systeem in 2003 is het mogelijk om een ouderdomsanalyse op de voorschottenstand te geven. Hierop geldt echter wel de beperking dat het niet mogelijk is om het saldo van tot en met 2002 verstrekte voorschotten nader uit te splitsen.
Ouderdomsanalyse Specificatie x EUR1000 | 31 december 2006 | 31 december 2005 |
Verstrekt in 2002 of eerder | 455 112 | 842 157 |
Verstrekt in 2003 | 262 749 | 426 714 |
Verstrekt in 2004 | 659 025 | 1 080 883 |
Verstrekt in 2005 | 1 259 546 | 2 519 563 |
Verstrekt in 2006 | 3 055 753 | – |
Totaal | 5 692 185 | 4 869 317 |
De opbouw van stand per ultimo 2005 naar ultimo 2006 is als volgt:
Stand per 31 december 2005 4 869 317
Bij: Verstrekte voorschotten 2006 3 189 270
Af: Verantwoord in 2006 2 309 048
Herwaardering naar corporate rate 2007 – 57 354
Stand per 31 december 2006 5 692 185
Ten opzichte van 2005 is de voorschottenstand toegenomen met EUR 823 miljoen (17%). De belangrijkste oorzaken van deze stijging zijn:
– intensivering van het programma voor Basic Education
– vooruitbetalingen MFS-programma 2007 die al in 2006 zijn uitgekeerd
– speciale programma’s FMO (MASSIF en CD)
Herwaardering vindt plaats over de openstaande voorschotten in vreemde valuta. Van het openstaande saldo van 5 692 miljoen EUR staat het equivalent van 1 818 miljoen EUR uit in vreemde valuta. Dit betreft grotendeels USD voorschotten (tegenwaarde in EUR: 1 470 miljoen EUR).
14 Openstaande garantieverplichtingen (credit 553 968 x EUR1000)
Dit betreffen door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingssamenwerking (NIO) onder staatsgarantie verstrekte kapitaalmarktleningen aan ontwikkelingslanden, de garantstelling inzake Suriname en de garantstelling inzake de levering van Fokkers aan Ethiopië.
Opbouw garantieverplichtingen: | ||
Garantieverplichtingen per 1 januari 2006 | 654 361 | |
Bij: Aangegane verplichtingen in 2006 | 945 | |
Af: Tot betaling gekomen verplichtingen 2006 | 6 107 | |
Aflossingen ontwikkelingslanden | 59 087 | |
Consolidaties in 2006 | 0 | |
Kwijtscheldingen Ontwikkelingslanden | 10 247 | |
Bijstelling Garantstelling Fokkers Ethiopië | 7 144 | |
Bijstelling Garantstelling Raffinaderij Suriname | 4 980 | |
Bijstelling Garantstelling Ministerie van Financiën Suriname | 13 773 | |
95 231 | ||
Garantieverplichtingen per 31 december 2006 | 553 968 |
15 Openstaande verplichtingen (credit 9 892 987 x EUR1000)
Opbouw openstaande verplichtingen:
Openstaande verplichtingen per 1 januari 2006 5 434 882
Bij: Aangegane verplichtingen in 2006 16 182 439
Af: Tot betaling gekomen verplichtingen 2006 11 724 334
Openstaande verplichtingen per 31 december 2006 9 892 987
Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen:
– Rente/Aflossing leningenportefeuille NIO
De NIO financiert haar leningenportefeuille met opgenomen obligatieleningen, onderhandse leningen en «Medium Term Notes». De Staat der Nederlanden heeft zich garant gesteld voor de betaling van rente en aflossing. De nominale waarde hiervan bedroeg per 31 december 2006 EUR 793,2 miljoen (31 december 2005 EUR 888 miljoen). Deze verplichting is niet in de saldibalans opgenomen aangezien de door de NIO verstrekte leningen en de toekomstige rentesubsidies reeds als garantieverplichting respectievelijk als acute verplichting zijn opgenomen.
– Verdragsmiddelen Suriname
Het restant van de verplichting uit hoofde van de Verdragsmiddelen Suriname bedraagt per 31 december 2006 EUR 48,5 miljoen (65,9 miljoen per 31 december 2005). Voor dit restant zijn nog geen activiteiten gecommitteerd.
– Hervestigingsfonds
In 2002 is als gevolg van de vijfde kapitaalsuitbreiding van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa het bedrag waarvoor Nederland garant staat toegenomen tot EUR 119,3 miljoen. De ophoging is deels een overheveling uit de reserves van de Bank.
– Huisvesting OPCW
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat sedert 1998 garant voor een deel van de huisvesting OPCW. De garantie beloopt per ultimo 2006 circa EUR 9 miljoen en duurt nog 6 jaar.
Mutatieoverzicht verplichtingen in EUR (x1 000) | |||||
SUB | BELEIDSARTIKEL | Openstaande verplichtingen 01-jan-2006 | Aangegane verplichtingen in 2006 | Uitgaven ten laste van de begroting 2006 | Openstaande verplichtingen per 31-dec-2006 |
1. Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten | |||||
01 | Internationale rechtsorde | 18 579 | 30 023 | 37 236 | 11 366 |
02 | Mensenrechten | 24 565 | 52 342 | 32 365 | 44 542 |
03 | Internationale juridische instellingen | 12 452 | 8 839 | 9 201 | 12 090 |
Totaal Beleidsartikel 1 | 55 596 | 91 204 | 78 802 | 67 998 | |
2. Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur | |||||
01 | Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid | 2 138 | 44 253 | 10 527 | 35 864 |
03 | Non-proliferatieen ontwapening | 0 | 8 289 | 8 264 | 25 |
05 | Regionale stabiliteit en crisisbeheersing | 279 442 | 234 681 | 274 381 | 239 742 |
06 | Humanitaire hulpverlening | 24 646 | 342 598 | 345 700 | 21 544 |
07 | Goed bestuur | 236 672 | 195 119 | 150 059 | 281 732 |
09 | Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie | 0 | 22000 | 2000 | 20 000 |
Totaal Beleidsartikel 2 | 542 898 | 846 940 | 790 931 | 598 907 | |
3. Versterkte Europese samenwerking | |||||
01 | Nederlandse afdrachten aan de EU | 0 | 6 846 925 | 6 846 925 | 0 |
02 | Ondersteuning bij pre- en post-accessie | 44 736 | – 396 | 12 814 | 31 526 |
03 | EOFEuropees ontwikkelingsfonds | 911 391 | 0 | 139 374 | 772 017 |
04 | Nederlandse positie in de EU | 0 | 3 414 | 3 409 | 5 |
05 | Raad van Europa | 0 | 9 008 | 9 008 | 0 |
Totaal Beleidsartikel 3 | 956 127 | 6 858 951 | 7 011 530 | 803 548 | |
4. Meer welvaart en minder armoede | |||||
01 | Handels- en financieel systeem (acute verplichtingen) | 108 268 | 4 110 | 18 303 | 94 075 |
02 | Armoedebestrijding | 726 550 | 1 493 616 | 465 228 | 1 754 938 |
03 | Ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden | 644 365 | 472 693 | 504 420 | 612 638 |
04 | Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking | 43 862 | 659 | 18 685 | 25 836 |
05 | Nederlandse handels- en investeringsbevordering | 766 | 6 199 | 5 433 | 1 532 |
Totaal Beleidsartikel 4 | 1 523 811 | 1 977 277 | 1 012 069 | 2 489 019 | |
5. Toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling | |||||
01 | Onderwijs | 383 016 | 990 243 | 397 460 | 975 799 |
02 | Kennisontwikkeling | 147 317 | 160 189 | 120 379 | 187 127 |
03 | Gender | 9 765 | 6 916 | 2 764 | 13 917 |
04 | HIV/Aids | 162 644 | 629 920 | 277 873 | 514 691 |
05 | Reproductieve gezondheid | 166 708 | 211 175 | 114 087 | 263 796 |
06 | Participatie civil society | 740 774 | 2 729 344 | 740 777 | 2 729 341 |
Totaal Beleidsartikel 5 | 1 610 224 | 4 727 787 | 1 653 340 | 4 684 671 | |
6. Beter beschermd en verbeterd milieu | |||||
01 | Milieu en Water | 427 832 | 432 001 | 242 242 | 617 591 |
02 | Water en stedelijke ontwikkeling | 199 850 | 306 725 | 94 010 | 412 565 |
Totaal Beleidsartikel 6 | 627 682 | 738 726 | 336 252 | 1 030 156 | |
7. Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer | |||||
01 | Consulaire dienstverlening | 2 977 | 13 303 | 12 879 | 3 401 |
02 | Vreemdelingenbeleid | 6 298 | 94 835 | 91 247 | 9 886 |
Totaal Beleidsartikel 7 | 9 275 | 108 138 | 104 126 | 13 287 | |
8. Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland | |||||
01 | Nederlandse cultuur | 15 763 | 14 923 | 15 768 | 14 918 |
02 | Cultureel erfgoed | 1 560 | 4 411 | 5 221 | 750 |
03 | Draagvlak Nederlands buitenlands beleid | 57 040 | 165 871 | 65 985 | 156 926 |
Totaal Beleidsartikel 8 | 74 363 | 185 205 | 86 974 | 172 594 | |
10. Nominaal en onvoorzien | |||||
01 | Nominaal en onvoorzien | 0 | 99 | 99 | 0 |
Totaal Niet-Beleidsartikel 10 | 0 | 99 | 99 | 0 | |
11. Apparaatsuitgaven | |||||
01 | Apparaatsuitgaven | 34 906 | 648 112 | 650 211 | 32 807 |
Totaal Niet-Beleidsartikel 11 | 34 906 | 648 112 | 650 211 | 32 807 | |
Totaal acute verplichtingen | 5 434 882 | 16 182 439 | 11 724 334 | 9 892 987 | |
4. Meer welvaart en minder armoede | |||||
Garantieverplichtingen | |||||
01 | Handels- en financieel systeem (garantie verplichtingen) | 654 361 | – 94 286 | 6 107 | 553 968 |
Totaal Beleidsartikel 4 | 654 361 | – 94 286 | 6 107 | 553 968 | |
Totaal garantieverplichtingen | 654 361 | – 94 286 | 6 107 | 553 968 | |
Totaal verplichtingen | 6 089 243 | 16 088 153 | 11 730 441 | 10 446 955 |
10. DE VERANTWOORDINGSSTAAT VAN HET AGENTSCHAP CBI
Bedragen in EUR1000 | ||||
---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Baten-lastendienst CBI | ||||
Totale baten | 14 071 | 15 197 | 1 126 | |
Totale lasten | 14 048 | 15 024 | 976 | |
Saldo van baten en lasten | 23 | 173 | 150 | |
Totale kapitaalontvangsten | 150 | 0 | – 150 | |
Totale kapitaaluitgaven | 243 | 434 | 191 |
Ons bekend,
De Minister van Buitenlandse Zaken,
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
HET CENTRUM TOT BEVORDERING VAN DE IMPORT UIT ONTWIKKELINGSLANDEN (CBI)
Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) is sinds 1 januari 1998 een baten-lastendienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De hoofddoelstelling is het versterken van de concurrentiepositie van exporteurs en producenten in ontwikkelingslanden op de Europese markt. Het CBI levert daartoe de producten marktinformatie, sectorale exportontwikkeling, business support organisation development en human resources development.
In 2006 werd, op aanwijzing van het Ministerie van Financiën, gestart met de systematiek van vaste vooraf vastgestelde («ex-ante») prijzen voor geleverde producten. De opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, namelijk het verrichten van bovengenoemde diensten, werd om die reden verdeeld in opdracht 1, (ex-post prijzen voor programma’s gestart vóór 2006), opdracht 2 (ex-ante prijzen voor programma’s vanaf 2006) en het budgethouderschap betreffende het International Trade Centre.
Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2006 (x EUR1000) | |||
---|---|---|---|
–1 | –2 | (3)=(2)-(1) | |
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 13 786 | 14 699 | 913 |
Opbrengst overige departementen | 0 | 0 | 0 |
Opbrengst derden | 275 | 459 | 184 |
Rentebaten | 10 | 39 | 29 |
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 |
Totaal baten | 14 071 | 15 197 | 1 126 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
– personele kosten | 2 100 | 1 390 | – 710 |
– materiële kosten | 11 786 | 13 463 | 1 677 |
Rentelasten | 14 | 7 | – 7 |
Afschrijvingskosten | 0 | ||
– materieel | 143 | 131 | – 12 |
– immaterieel | 0 | 0 | 0 |
Overige lasten | 0 | ||
– dotaties voorzieningen | 5 | 33 | 28 |
– buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 14 048 | 15 024 | 976 |
Saldo van baten en lasten | 23 | 173 | 150 |
Kasstroomoverzicht voor het jaar 2006 (x € 1000) | |||
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting (1) | Realisatie (2) | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (3)=(2)-(1) |
1. Rekening-courant RHB 1 januari 2006 | 63 | 746 | 683 |
2. Totaal operationele kasstroom | 140 | 2 959 | 2 819 |
Totaal investeringen (-/-) | – 150 | – 389 | – 239 |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 0 | 1 | 1 |
3. Totaal investeringskasstroom | – 150 | – 388 | – 238 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) | 0 | 0 | 0 |
Eenmalige storting door het moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 |
Aflossingen op leningen (-/-) | – 93 | – 93 | 0 |
Beroep op leenfaciliteit (+) | 150 | 0 | – 150 |
4. Totaal financieringskasstroom | 57 | – 93 | – 150 |
5. Rekening-courant RHB 31 december 2006(=1+2+3+4) | 110 | 3 224 | 3 114 |
Balans per 31 december 2006 (x € 1000) | ||
Balans t | Balans t-1 | |
Activa | ||
Immateriële activa | 0 | 0 |
Materiële activa | ||
– grond en gebouwen | 0 | 0 |
– installaties en inventarissen | 373 | 122 |
– overige materiële vaste activa | 114 156 | |
Voorraden | – | 290 |
Debiteuren | 30 | 10 |
Nog te ontvangen | 3 648 | 2 460 |
Liquide middelen | 3 299 | 747 |
Totaal activa: | 7 464 | 3 785 |
Passiva | ||
Eigen Vermogen | ||
– exploitatiereserve | 398 | 150 |
– verplichte reserve | 0 | 0 |
– onverdeeld resultaat | 173 | 248 |
Voorzieningen | 33 | 0 |
Leningen bij het MvF | 161 | 254 |
Voorraden | 1 301 | – |
Crediteuren | 1 455 | 383 |
Nog te betalen | 3 943 | 2 750 |
Totaal passiva | 7 464 | 3 785 |
2006 | |||
Product | P | Q | P x Q |
Sectorale Export Ontwikkeling | 43,34 | 1 62 | 7 0211 |
BSO Modules | 364,55 | 2 | 729 |
Marktinformatie | 0,00 684 | 254 3772 | 1 714 |
Trainingen | 2,10 | 1 276 | 2 679 |
1 Van het product Sectoraal Export Ontwikkeling is in 2003 reeds EUR 308 000 in rekening gebracht. Om die reden bedraagt de productie in 2006 EUR 6 713 000 (EUR 7 021 000 -/- EUR 308 000).
2 Van de productie 2006 is in eerdere jaren reeds EUR 26 000 bij de opdrachtgever in rekening gebracht.
Toelichting op raming en realisatie:
Het boekjaar 2006 kan worden afgesloten met een batig saldo van EUR 173 000,–. Daarmee is voor het tweede jaar een batig saldo gerealiseerd na het verlies van 2004. Bij het onderdeel trainingen werd winst gemaakt, mede omdat als gevolg van de krappe personeelsbezetting bij het CBI structurele investeringen in kwaliteitsverbeteringen werden uitgesteld. Bij het onderdeel marktinformatie werd wel geïnvesteerd in kwaliteitsverbeteringen, maar werd als gevolg van een tegenvallend aantal downloads van marktinformatie-eenheden via de CBI website een verlies gerealiseerd. Aangezien het in beide gevallen eenmalige ontwikkelingen betreft, wordt vooralsnog geen aanleiding gezien om prijswijzigingen voor te stellen. Daarnaast vielen de personele kosten lager uit dan begroot. De dekking op het apparaat droeg bij aan het batig saldo. De productie van de producten marktinformatie en SEOP (opdracht 1) vielen lager uit dan voorzien en mede daardoor bedraagt het vermogen van het CBI nu meer dan de toegestane 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.
Conform de regelgeving zal het CBI bij de eerste suppletoire begroting in 2007 aangeven hoe dit overschot zal worden teruggebracht tot het toegestane maximum.
Tenslotte werd in 2006:
• Een voorziening getroffen voor het voorzienbaar verlies op de overeenkomst met AsianInvest.
• Geen gebruik gemaakt van de leenfaciliteit. De omvang van het eigen vermogen en de liquiditeitspositie maakten het mogelijk diverse investeringen, zoals in huisvesting en software-ontwikkeling, uit eigen middelen te financieren.
• De voorraad als passief op de balans opgenomen. Het van de opdrachtgever ontvangen voorschot overstijgt de waarde van het onderhanden werk.
Doelmatigheid (informatie over de productie):
De met de opdrachtgever afgesproken uurtarieven kunnen ondanks loon- en prijsstijgingen voor het derde achtereenvolgende jaar, als gevolg van efficiencywinst, gehandhaafd blijven.
Programma’s gestart voor 2006:
De stand op 31 december 2006 van de productie onder opdracht 1 blijft binnen de overeengekomen 25%-marges. De planning laat marginale wijzigingen zien in de productie van competente bedrijven uit de Sectorale Exportontwikkelingsprogramma’s (van 847 naar 845) en de prijs van een module voor Business Support Organization Development (BSOD) van EUR 628 760 naar EUR 604 112. Als gevolg van deze wijzigingen lijken aan het einde van opdracht 1 de totaal geplande uitgaven ongeveer EUR 300 000 lager uit te vallen dan voorzien.
De productie van competente bedrijven uit de Sectorale Ontwikkelingsprogramma’s verliep in 2006 voorspoedig. 162 Bedrijven zijn formeel afgerekend. Eindevaluaties van drie eerder afgesloten programma’s geven over het algemeen positieve effecten impactscores. In de sector chemie wordt echter de beoogde gemiddelde exportomzet naar de EU door onvoldoende bedrijven gehaald.
Er kunnen twee BSOD-modules worden opgeleverd. Het betreft in beide gevallen modules in Ethiopië. De resultaten van de evaluaties van eerder afgesloten programma’s in India en Ecuador waren positief; de aanbevelingen werden verwerkt in de productbeschrijvingen en de aanpak voor BSOD-programma’s.
Met de oplevering van 162 bedrijven en twee BSOD modules is van opdracht 1 ruim EUR 7,6 miljoen gerealiseerd. Het nog niet gerealiseerde deel bedraagt EUR 35,8 miljoen.
Opdracht 2: Programma’s vanaf 2006
De overwegingen die ten grondslag lagen aan de inschatting van de in 2005 aangeboden ex-ante prijs voor SEOP-bedrijven bleken deels onjuist te zijn. Een voorstel tot prijsverhoging is ingediend.
In 2006 werd het uitzonderlijk hoge aantal van 18 nieuwe BSOD-modules gestart. De initiële planning van de opleverdata diende te worden bijgesteld, onder ander omdat een betrekkelijk groot aantal ontvangende organisaties in reorganisatie verkeert en vanwege beperkte personele capaciteit bij het CBI.
In verband met een interpretatiefout bij het schatten van de productie voor de periode 2006–2011, zijn de productiecijfers voor marktinformatie herzien. De productie van marktinformatie zelf was bijna 10% lager dan voorzien. Vooral de distributie via het internet viel tegen: aanloopproblemen met de nieuwe website en de vertraging bij de oplevering van affiliate sites (websites van CBI-partners via welke marktinformatie zal worden gedistribueerd) zijn daar debet aan. De geplande groei van het aantal nieuwe bedrijven in de company matching database bleef ook achter bij de doelstellingen. Onvoldoende bekendheid onder de doelgroep, schonen van de database en technische problemen na het lanceren van de nieuwe website liggen hieraan ten grondslag. Het eindrapport van de evaluatie van het product marktinformatie wordt begin 2007 verwacht. De eerste uitkomsten over het effect en de impact van het product over de periode 2003–2006 zijn positief.
In 2006 kwam het aantal te trainen personen licht boven (+ 1%) de geplande productie uit. Als gevolg van de personele onderbezetting is prioriteit gegeven aan de productie. Hierdoor zijn investeringen in vernieuwing en verbetering van het product achtergebleven. Meerjarige evaluaties van de Intfair training en workshops zijn opgestart en worden begin 2007 verwacht. De gemiddelde uitkomst van de na afloop van de trainingen uitgevoerde evaluaties valt gewoonlijk binnen de gestelde waarden van de kwaliteitseisen. Bij de workshops is de kwaliteitsindicator betreffende het gebruik van de opgedane kennis, vaardigheden en instelling (effect) een aandachtspunt. Bij 20% van de trainingen lag het behaalde resultaat licht onder de gestelde norm (ca. 10%).
TOEZEGGINGEN AAN ALGEMENE REKENKAMER
De aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer (AR) doet in haar Rapport bij het Jaarverslag 2005 Buitenlandse Zaken zijn grotendeels door de ministers onderschreven. De ministers hebben toezeggingen gedaan ten aanzien van de kwaliteit van het financieel beheer, het onderhoud van ambassades, het integriteitsbeleid en de beleidsinformatie.
De AR concludeerde dat het financieel beheer bij Buitenlandse Zaken over het algemeen ordelijk en controleerbaar is, maar dat de stijging in het foutpercentage van de verplichtingen en betalingen een punt van zorg is. Conform toezegging aan de AR heeft het ministerie gewerkt aan verdere verbeteringen in het financieel beheer. De volgende maatregelen zijn getroffen: er zijn interne afspraken gemaakt over het toezicht op de naleving van raamovereenkomsten, het sanctiebeleid is zodanig herzien dat het beter uitvoerbaar is, een verbijzonderde interne controle is door budgethouders uitgevoerd voor het onderdeel voorschotten, het project om het planning-, monitoring- en evaluatie-instrumentarium (PM&E) beter te stroomlijnen is gestart en de foutenanalyse is met de AR besproken.
Conform toezegging aan de AR heeft het ministerie bezien of maatregelen ten aanzien van het departementaal reviewbeleid noodzakelijk en/of wenselijk zijn. Daarop heeft het ministerie een handreiking opgesteld en deze aan de budgethouders aangeboden.
De AR constateerde in 2006 dat het ministerie op hoofdlijnen aan het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) voldoet. Tevens nam de AR de aanbeveling op dat de departementsleiding er op toe dient te zien dat de medewerkers aan de eisen van het VIR voldoen en dat er indien nodig sanctiemaatregelen afgedwongen dienen te worden dat beveiligingsmaatregelen worden opgevolgd. Het ministerie heeft in 2006 extra aandacht besteed aan beveiligingsmaatregelen. Zo zijn er vragen over het VIR opgenomen in het jaarplanproces en zijn er extra controles uitgevoerd.
De AR constateerde dat in 2005 de richtlijnen voor het onderhoud van ambassades in het Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken nog niet voldoende aangepast waren aan de nieuw systematiek van meerjaren onderhoudsplanningen. Het ministerie heeft ervoor gekozen in 2006 alle aandacht te richten op het implementeren van de systematiek van meerjaren onderhoudsplanningen en de eventuele herziening van de richtlijnen in het HBBZ gelijk te laten lopen met de actualisering van de nota huisvestingsbeleid en de evaluatie van de reorganisatie beheer en onderhoud in 2007.
De AR constateerde dat het in 2005 bij het ministerie ontbrak aan een overkoepelend integriteitsbeleid en een objectief sanctiebeleid. Het integriteitsbeleid van het ministerie van BZ en alle daarmee samenhangende elementen kan men vinden op de intranetsite «integriteit». Deze is in het afgelopen jaar opgeschoond en opnieuw ingedeeld waardoor de toepasselijke informatie makkelijker ter beschikking staat aan de personeelsleden. De informatie wordt voorafgegaan door een korte inleiding op de website. In die inleiding is de samenhang tussen de diverse onderdelen van de website en het integriteitsbeleid op een gebruiksvriendelijke manier verder verduidelijkt. Voorts is het sanctiebeleid herzien.
Ten aanzien van beleidsinformatie constateerde de AR in 2006 dat de beleidsinformatie nog te weinig inzicht biedt in de mate waarin de (internationale) doelstellingen worden behaald. In 2006 heeft het ministerie het proces van de totstandkoming van de beleidsinformatie beschreven. Zoals toegezegd zal de VBTB-conformiteit blijvende aandacht genieten van het ministerie. Zo is het ministerie in 2006 begonnen met een project met als doel het stroomlijnen van het planning-, monitoring- en evaluatie-instrumentarium (PM&E).
Conform de aanbeveling van de AR heeft het ministerie in 2006 de verantwoording over de uitgaven die in 2004 en 2005 voor het EU-voorzitterschap zijn gemaakt, uitgebracht.
De overige punten van aandacht komen terug in de bedrijfsvoeringsparagraaf.
SANCTIEBELEID EN MALVERSATIES
In de nota «beheer en toezicht» die in 1998 aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (TK 25 860, nr. 1), is toegezegd dat het parlement bij de jaarlijkse rekening van het ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd zal worden over de bij het ministerie aangemelde gevallen van malversaties en onregelmatigheden, en gevallen waarbij wederpartijen hun contractuele of subsidieverplichtingen niet zijn nagekomen. De uitvoering van deze toezegging is in 2006 overgegaan van de directie Juridische Zaken naar de directie Financieel-Economische Zaken van het ministerie waar tevens vanaf dit jaar het centrale meldpunt Malversaties en Sancties gevestigd is.
In 2006 zijn in totaal 13 zaken gemeld bij de directie Financieel-Economische Zaken. Het betrof hier gevallen waarbij het vermoeden bestond dat een malversatie had plaatsgevonden. Alle gevallen zijn onderzocht. In één geval werd definitief vastgesteld dat geen malversatie had plaatsgevonden. In één geval konden malversaties worden voorkomen door tijdig in te grijpen tijdens de vormgeving van de activiteit. In één geval is EUR 6 000 teruggestort door de uitvoerende organisatie. Dit bedrag was ontvreemd door één van de werknemers van die organisatie. De werknemer is ontslagen en er is aangifte gedaan bij de politie. De overige gevallen worden nog onderzocht.
Tevens is, in navolging van de nota «beheer en toezicht», in één geval waarbij een substantieel belang gemoeid was het sanctiebeleid buitenwerking gezet.
Dit betreft de Afrikaanse Unie (AU), die nog niet volledig aan haar rapportageverplichtingen heeft voldaan. Gelet op de belangrijke rol van de AU op het gebied van vrede en veiligheid in Afrika en het gegeven dat de AU maatregelen heeft getroffen om de kwaliteit van het beheer op korte termijn te verbeteren, is besloten vooralsnog geen sanctie op te leggen.
AFKORTINGENLIJST
ACS | Landen in Afrika, in het Caraïbisch gebied en in de Stille Oceaan |
ACVZ | Advies Commissie Vreemdelingenzaken |
AEV | Aan elkaar verplicht |
AfDF | African Development Fund |
ALA | Europese economische samenwerking met Azië en Latijns Amerika |
ANA | Afghan National Army |
ANP | Afghan National Police |
AR | Algemene Rekenkamer |
AU | Afrikaanse Unie |
AVVN | Algemene Vergadering van de Verenigde Naties |
BNP | Bruto Nationaal Product |
BNI | Bruto Nationaal Inkomen |
BSN | Burger Service Nummer |
CARDS | Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation |
CBD | Conventie inzake Biodiversiteit |
CBI | Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden |
CBS | Centraal Bureau voor de Statistieken |
CDM | Clean Development Mechanism |
CERF | Central Emergency Response Fund |
COA | Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers |
COP8 | Conferentie van Partijen bij Klimaatverdrag |
CSD | Commission on Sustainable Development |
CSE | Conventionele Strijdkrachten in Europa |
DAC | Development Assistance Committee |
DFID | Department for International Development |
DOTS | Medische term voor Directly Observed Treatment, Short Course |
DPKO | Department of Peacekeeping Operations |
EBRD | European Bank for Reconstruction and Development |
ECER | Expertisecentrum Europees Recht |
EDA | Europees Defensie Agentschap |
EHRM | Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
EOF | Europees Ontwikkelingsfonds |
EPA | Economic Partnership Agreements |
EU | Europese Unie |
EUFOR | European Union Force |
EVDB | Europees Veiligheids- en Defensiebeleid |
EVRM | Europees Verdrag voor de Rechten Mens |
FAO | Wereldvoedselorganisatie |
FfD | Finance for Development |
FLEGT | Forest Law Enforcement, Governance and Trade |
FMO | Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden |
GAVI | International Finance Facility for Immunisation |
GBA | Gemeentelijke Basis Administratie |
GBVB | Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid |
GCE | Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed |
GEF | Global Environment Facility |
GFATM | Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria |
GHD | Good Humanitarian Donorship |
HBBZ | Handboek Buitenlandse Zaken |
HGIS | Homogene Groep Internationale Samenwerking |
HIV | Human Immunodeficiency Virus |
IAEA | Internationaal Atoom Energie Agentschap |
IBO | Interdepartementaal beleidsonderzoek |
ICER | Interdepartementale Commissie Europees Recht |
IDA | International Development Association |
IFC | International Finance Corporation |
IGAD | Intergovernmental Authority on Development |
IGC | Intergouvernementele conferentie |
ILO | International Labour Organisation |
IND | Immigratie- en Naturalisatiedienst |
IOB | Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie |
ISAF | International Security Assistance Force |
JCLEC | Jakarta Centre for Law Enforcement Cooperation |
MATRA | Programma Maatschappelijke Transformatie |
MDRI | Multilateral Debt Relief Initiative |
MEDA | Euro-Mediterranean Partnership |
MFS | Medefinancieringsstelsel |
MKB | Midden en Klein Bedrijf |
MOLs | Minst Ontwikkelde Landen |
MOVP | Midden-OostenVredesproces |
NAVO | Noord Atlantische Verdragsorganisatie |
NABSO | Netherlands Agribusiness Support Office |
NBSO | Netherlands Business Support Office |
NCDO | Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling |
NFP | Netherlands Fellowship Programme |
NFX | Netherlands Financial Sector Development Exchange |
NGO | Niet-Gouvernementale Organisatie |
NIMF | Nederlands Investerings Matching Fonds |
NIO | Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden |
NPM | Nederlands Platform Microfinanciering |
NPT | Netherlands Programme for Institutional Strengthening of Post-Secondary Education and Training Capacity |
NVIS | Nieuwe Visuminformatiesysteem |
ODA | Official Development Aid |
OESO | Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
ORET | Programma Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties |
OS | Ontwikkelingssamenwerking |
OVSE | Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa |
Phare | Het programma voor communautaire steun aan de landen van Midden- en Oost-Europa |
PIU | Project Implementation Unit |
PKP | Programma Kleine Projecten |
PM&E | Planning-, Monitoring- en Evaluatie-instrumentarium |
POBB | Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid |
PPP | Publiek-Private Partnerschap |
PRSP | Poverty Reduction Strategy Paper |
PSI | Proliferation Security Initiative |
PSIA | Poverty and Social Impact Assesments |
PSOM | Programma Samenwerking Opkomende Markten |
PUM | Programma Uitzending Managers |
REACH | Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals |
RF | Russische Federatie |
RvE | Raad van Europa |
SALIN | Strategische Allianties met Internationale NGO’s |
SGVN | Secretaris Generaal van de Verenigde Naties |
SII | South South Cooperation Programme between International Institutes |
SNV | Nederlandse ontwikkelings organisatie |
SPICAD | Support Programme for Institutional and Capacity Development |
SPS | Sanitary and Phytosanitary Standards |
SSR | Security Sector Reform |
SRGR | Seksuele en Reproductieve Gezondheid en -rechten |
TACIS | Technical Aid to the Commonwealth of Independent States |
TBT | Technical Barriers to Trade |
TMF | Thematische Medefinanciering |
UNDP | United Nations Development Programm |
UNEP | United Nations Environment Programme |
UNFPA | United Nations Population Fund |
UNHCR | United Nations High Commissioner for Refugees |
UNICEF | United Nations Children Fund |
UNIFIL | United Nations Interim Force In Lebanon |
UNFPA | United Nations Population Fund |
VIR | Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst |
VN | Verenigde Naties |
VOVK | Vereniging Ouders van een Vermoord Kind |
VROM | Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VS | Verenigde Staten |
WHO | World Health Organization |
Wib | Wet inburgering in het buitenland |
WSSD | World Summit on Sustainable Development |
WTO | World Trade Organization |
TREFWOORDENREGISTER
ACS 49, 50, 115
Afghanistan 6, 14, 19, 20, 29, 33, 62
Afrika 15, 19, 20, 22, 29, 33, 35, 36, 44, 45, 49, 51, 52, 63, 64, 71, 72, 114, 115
AIDS 58, 64, 66, 115
ALA 42, 43, 115
Ambtsbericht 75, 76
Apparaatskosten 85, 107
Apparaatsuitgaven 84, 104
Asielbeleid 75
Asiel 18, 41, 42, 73, 74, 75, 76
Asielzoekers 74, 115
Balkan 6, 18, 30, 33, 36, 42, 43
Basisonderwijs 6, 60, 61
Bedrijfsleven 35, 47, 53, 56, 63
Begrotingssteun 47, 51, 56, 57
Beleidskaders 62
Bilaterale betrekkingen 45
CARDS 42, 43, 115
CBI 5, 12, 53, 106, 107, 109, 110, 115
China 14, 16, 22, 43, 56, 78
Civil society 58, 104
Club van Parijs 47
Coherentie 14, 25, 44, 46, 76
Conflictbeheersing 44
Conflictpreventie 33, 36, 44, 63
Consulaire dienstverlening 73, 74, 79, 88, 89, 104
Conventie 70, 71, 115
Corruptie 17, 18, 21, 35, 91
Crisisbeheersing 28, 30, 33, 103
Cultureel erfgoed 77, 78, 104
Cultuur 42, 77, 78, 104
Democratisering 35, 42, 43
Deskundigenprogramma 48
Duurzame ontwikkeling 17, 22, 53, 61, 68, 71
EBRD 48, 115
EHRM 115
EOF 38, 39, 44, 104, 115
EU-afdrachten 39
Europese Commissie 17, 19, 34, 39, 41, 43, 44
Europese integratie 73
Evaluatie 13, 27, 34, 37, 41, 42, 46, 53, 54, 56, 57, 63, 66, 67, 81, 90, 109, 110, 112, 113, 116
EVDB 19, 30, 115
Financieel beheer 88, 112
FMO 47, 48, 53, 56, 68, 84, 102, 115
Gender 58, 60, 62, 104
Gezondheidszorg 58, 59, 65
Goed-bestuur 21
Harmonisatie 32, 56, 57, 73, 76
HGIS 11, 77, 83, 116
HIV/Aids 58, 64, 104
Humanitaire hulp 5, 15, 20, 21, 28, 29, 34, 37, 63, 87, 93, 103
IDA 47, 48, 116
ILO 59, 116
Internationale financiële instellingen 90
Interne markt 44
Irak 34
Justitie 18, 42, 44, 80, 98
Kanselarijrechten 74
Libanon 6, 20, 21, 29, 33, 34, 35, 74, 75
Marokko 16, 30, 35
Massavernietigingswapens 20, 31
MATRA 35, 38, 39, 43, 116
MEDA 42, 43, 116
Medefinanciering 22, 58, 59, 66, 116
Mensenrechten 5, 15, 16, 18, 20, 23, 24, 25, 26, 27, 42, 43, 46, 63, 93, 103
MFP 67
Midden-Oosten 15, 19, 20, 30, 33, 35, 116
Migratie 14, 18, 22, 41, 42, 43, 44, 63, 73, 74, 75, 76, 116
Milieu 5, 14, 22, 28, 29, 36, 37, 41, 43, 44, 62, 68, 69, 70, 72, 80, 92, 93, 104, 117
Natuurrampen 34
NAVO 19, 20, 28, 30, 33, 116
Netherlands Business Support Office 22, 56, 116
NGO 24, 34, 35, 37, 60, 63, 68, 116, 117
NIMF 56, 116
NIO 47, 48, 100, 101, 102, 103, 116
Non-proliferatie 28, 103
Noodhulp 15, 29
OCHA 34
OESO 14, 33, 34, 49, 50, 55, 116
Onderzoek 7, 12, 13, 18, 20, 22, 27, 34, 37, 42, 46, 56, 61, 67, 70, 80, 81, 88, 90, 116
Ontmijning 37
Ontwapening 20, 28, 31, 33, 44, 103
Ontwikkelingsdoelstellingen 6, 13
OVSE 32, 33, 46, 116
POBB 78, 116
Pre-accessie 43
PRSP 51, 66, 70, 116
PSOM 48, 53, 116
PUM 53, 116
Raad van Europa 26, 38, 39, 46, 103, 104, 117
Rechtsorde 5, 24, 25, 93, 103
Resultatenrapportage 11
Rusland 16, 19, 30, 35, 36, 42, 43, 56
Schuld 48
Schuldverlichting 47, 51
Sectorale benadering 56
Security Sector Reform 33, 117
SNV 58, 59, 67, 68, 117
Stabiliteitsfonds 29, 33, 37
Subsidie 18, 22, 50, 58, 59, 66, 68, 77, 103, 114
Sudan 21, 28, 29, 33, 36, 60, 62, 84
Suriname 29, 34, 60, 69, 78, 102, 103
TACIS 42, 43, 117
Terrorisme 14, 15, 18, 20, 21, 22, 28, 30, 31, 41, 42, 43
Terrorism 20
Themadeskundigen 85
Topinkomens 11
Uitbreiding 6, 18, 24, 43, 49, 50, 60, 103
UNAIDS 63
UNDP 48, 117
UNEP 69, 70, 117
UNFPA 59, 64, 65, 117
UNHCR 62, 117
UNICEF 58, 60, 68, 117
VBTB 113
Veiligheid 5, 6, 19, 20, 21, 23, 28, 29, 30, 33, 35, 36, 41, 42, 43, 63, 73, 87, 88, 93, 103, 104, 114, 115
Veiligheidsraad 15, 20, 31, 62
Verenigde Staten 16, 31, 63, 117
Vredesopbouw 15
Wapenbeheersing 28, 32, 37
Waterbeheer 69, 72
Wereldbank 13, 17, 33, 48, 50, 52, 53, 54, 55, 59, 61, 62, 64, 65, 71, 72, 101
WHO 62, 117
WTO 18, 44, 49, 50, 117
Zuid-Afrika 55, 60