A. | Artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel | 2 |
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten) | 2 | |
Wetsartikel 4 (agentschapsbegrotingen) | 2 | |
Wetsartikel 5 (interne reserve binnen de Rijksbegroting) | 2 | |
B. | Algemene toelichting bij de begroting | 4 |
Inhoudsopgave | 4 | |
C. | Toelichting per begrotingsartikel | 57 |
Inleiding | 57 | |
1. | Uitgaven en verplichtingen | 64 |
2. | Ontvangsten | 202 |
D. | Toelichting bij de agentschapsbegrotingen | 223 |
1. | Senter | 223 |
2. | EVD | 234 |
E. | Bijlagen bij de begroting | 250 |
Bijlage 1 | Personeelsgegevens | 250 |
Bijlage 2 | Wetgeving | 255 |
Bijlage 3 | Moties en toezeggingen | 257 |
Bijlage 4 | Circulaires | 281 |
Bijlage 5 | Aanbevelingen Nationale Ombudsman | 282 |
Bijlage 6 | Overzicht financiële stimulansen EZ | 283 |
Bijlage 7 | Evaluaties | 301 |
Bijlage 8 | Overzicht economische en functionele classificaties | 320 |
Bijlage 9 | Voorlichtingsbijlage | 324 |
Bijlage 10 | Convenantenbijlage | 325 |
Bijlage 11 | Voortgangsrapportage energiebesparing | 326 |
Bijlage 12 | Overzicht technologie-relevante uitgaven | 331 |
Bijlage 13 | Werkprogramma 2001 Algemene Energie Raad | 340 |
Bijlage 14 | Voortgangsrapportage Industriebrief | 342 |
Bijlage 15 | Lijst van afkortingen | 354 |
Bijlage 16 | Trefwoordenregister | 357 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2001 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
Wetsartikel 4 (agentschapsbegrotingen)
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaten opgenomen begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en ontvangsten van de agentschappen Senter en EVD voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in onderdeel D van deze memorie van toelichting.
Met deze specifieke bepaling ten behoeve van de begroting van Economische Zaken wordt vooruitgelopen op een wijziging van de Comptabiliteitswet die thans wordt voorbereid. Die wijziging behelst de mogelijkheid tot het vormen van een interne reserve binnen de Rijksbegroting. Deze reserve wordt aangehouden binnen 's Rijks schatkist. Ten behoeve van de Garantiefaciliteit Opkomende Markten, de SENO-faciliteit en de Garantiefaciliteit herverzekering Inpres 8 (artikelen 07.03) wordt zo'n reserve gevormd, waaruit eventuele toekomstige betalingen uit hoofde van verstrekte garanties kunnen worden gefinancierd. Op deze manier kan op een doelmatige en bestuurlijk transparante wijze zorggedragen worden voor de beschikbaarheid van voldoende budgettaire middelen in het (nog onzekere toekomstige) jaar dat op een garantie moet worden getrokken.
Bij de onderhavige garantieregelingen gaat de wet van de grote aantallen niet op, zodat het trekken op een garantie van jaar op jaar aanzienlijke uitgavenfluctuaties kan opleveren, die niet zonder aanzienlijke budgettaire problemen binnen de begroting van EZ kunnen worden opgevangen. Om dergelijke fluctuaties op te vangen, zijn in het verleden achtergestelde leningen verstrekt aan een (externe) stichting die de Garantiefaciliteit Opkomende Markten en de SENO-faciliteit uitvoert. Uit hoofde van het budgetrecht en de doelmatigheid zijn tegen de inschakeling van een stichting bezwaren aan te voeren.
Door gebruik te maken van de interne reserveringsmogelijkheid wordt de doelmatigheid bevorderd; de gereserveerde middelen blijven immers
langer in de schatkist en leiden dus tot lagere rentekosten. Inmiddels zijn de achtergestelde leningen terugontvangen van de stichting en toegevoegd aan de interne reserve.
Ook de bestuurlijke transparantie is met de nieuwe faciliteit gediend. Zowel voor de vulling van de reserve als voor de daaruit te verrichten betalingen aan derden geldt namelijk de volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom behoren de vulling van de reserve en de betalingen ten laste van de reserve idealiter via de begroting van EZ tot stand te komen. Vanuit autorisatie-oogpunt heeft de begrotingswetgever daarmee zowel zicht op de vulling van de reserve ten laste van de begroting van EZ, als de eventueel in latere jaren te verrichten betalingen op het moment dat op de garantie moet worden getrokken.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING
Hoofdstuk 1 | Naar een ondernemende kenniseconomie | 5 |
Hoofdstuk 2 | Vitale markten en een ondernemende samenleving | 14 |
Hoofdstuk 3 | Internationalisering van markten en spelregels | 24 |
Hoofdstuk 4 | Een uitmuntend klimaat voor innovatie en menselijk kapitaal | 32 |
Hoofdstuk 5 | Een excellent fysiek vestigingsklimaat | 43 |
Hoofdstuk 6 | Duurzame energievoorziening | 47 |
Hoofdstuk 7 | Beheer en Bestuur | 53 |
HOOFDSTUK 1 NAAR EEN ONDERNEMENDE KENNISECONOMIE
1.1 Voorop lopen met structureel economisch hervormingsbeleid
De Nederlandse economie presteert voorbeeldig. Voor de komende jaren zijn de economische vooruitzichten gunstig: in 2000 een voorspelde groei van het BBP van 4,5% en voor 2001 een van 4%. Als deze voorspellingen bewaarheid worden, dan breekt Nederland – met zes aaneengesloten jaren met een groei van 3% of meer – een record. Sinds 1921 kwam het één keer eerder voor dat de hoogconjunctuur meer dan vijf jaar aanhield, namelijk van 1967–1974.
We mogen ons niet laten verblinden door de goede economische prestaties. De huidige, positieve, economische vooruitzichten vormen een uitstekende uitvalsbasis voor de verdere vernieuwing van de economische structuur. Zowel in een periode van hoog- als van laagconjunctuur blijft het werken aan een flexibele economische structuur van groot belang.
Ook voor de lidstaten van de Europese Unie is de economische groei in Europa geen reden om achterover te leunen. Integendeel. De bijzondere Europese Raad in Lissabon van maart 2000 sprak de ambitie uit Europa om te vormen tot de meest dynamische en competitieve regio ter wereld. Dit hoge ambitieniveau is inspirerend en sluit goed aan bij de missie van Economische Zaken (EZ): het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid.
De laatste jaren groeit de Nederlandse economie harder dan het Europese gemiddelde. Ook bij het invoeren van structurele economische hervormingen presteert Nederland bovengemiddeld. Binnen de Europese Unie zal Nederland voor zichzelf de lat nog wat hoger blijven leggen. We zullen onszelf spiegelen aan economieën die topprestaties leveren; zowel binnen als buiten de Europese Unie.
Nederland heeft belang bij het doorvoeren van structurele hervormingen in de hele Europese Unie. Als gevolg van de europeanisering van het monetaire en financiële beleid krijgt het begrotingsbeleid van de andere lidstaten zijn weerslag op Nederland. Nederland heeft belang bij de verdere uitbouw van de interne markt: het wegnemen van barrières die ontstaan door (nieuwe) nationale regelgeving is dan ook belangrijk. Daarnaast wijst de OESO erop dat de EU tegen de grenzen van haar productiecapaciteit dreigt aan te lopen. Dit illustreert eens te meer de noodzaak om structurele hervormingen in de Europese Unie door te voeren, om op die manier de potentiële economische groei te vergroten.
Het beleid waarmee we de structuur van onze economie vernieuwen heeft internationaal erkenning gekregen. De gezaghebbende Economic Intelligence Unit van The Economist publiceerde in mei 2000 de nieuwe ranglijst voor het vestigingsklimaat. Nederland neemt een eerste plaats in. Toch blijft er een aantal zwakheden in de Nederlandse economie1. Zwakke plekken die zich laten vertalen in vragen die – willen we toonaangevend blijven – op korte termijn én heel concreet beantwoord moeten worden. Zullen wij er bijvoorbeeld in slagen de krapte op de arbeidsmarkt weg te werken? Hoe verhogen we de arbeidsparticipatie en beperken we het aantal mensen onder de 65 jaar – nu ongeveer 1,8 miljoen – dat een uitkering ontvangt wegens werkloosheid, bijstand, ziekte of arbeidsongeschiktheid? Slagen wij erin een succesvolle transitie naar een kenniseconomie te bewerkstelligen? Slagen wij erin het opleidingsniveau van de beroepsbevolking naar een hoger peil te brengen?
De EU doet in het kader van de «broad economic policy guidelines» een aantal heldere aanbevelingen voor het Nederlandse economische beleid. De aanbevelingen richten zich op de verdere liberalisering en privatisering van netwerkbedrijven, de stimulering van private R&D, de ontwikkeling van risicokapitaal en het toesnijden van het belasting- en premiestelsel op een activerend arbeidsmarktbeleid onder andere door negatieve prikkels in het systeem van belastingen en sociale regelingen die arbeidsparticipatie afremmen weg te nemen. In een periode waarin we de economische wind in de rug hebben, moeten deze uitdagingen – het verder doorvoeren van hervormingen in de structuur van onze economie – voortvarend kunnen worden aangepakt.
1.2 De transitie naar een ondernemende kenniseconomie
Met een daadkrachtige aanpak van de gesignaleerde uitdagingen kunnen we met het economische hervormingsbeleid een belangrijke sprong maken. Tegelijkertijd plaatst de economie in de 21ste eeuw ons voor trends en ontwikkelingen die nieuwe vragen opwerpen en nieuwe antwoorden vereisen. Boven op de inzet koploper in het economisch hervormingsbeleid te worden én te blijven, komt het streven de economie verder ontvankelijk te maken voor de dynamiek van de economie in de 21ste eeuw.
Moderne Informatie- en Communicatietechnologie (ICT)
Centraal in verkenningen over de betekenis en reikwijdte van de economie van de 21ste eeuw staan de ingrijpende veranderingen die moderne Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) aanbrengen in samenleving en economie.
De transformerende kracht van moderne ICT komt naast – en wordt versterkt door – een drietal reeds bekende trends: internationalisering, individualisering en demografische ontwikkelingen als vergrijzing. Internationalisering heeft grote invloed op het economisch handelen. Het gebruik van ICT versnelt het proces van grensoverschrijdende concurrentie. De wereld van bedrijven, burgers en overheden wordt groter; het aantal kansen én bedreigingen eveneens. Individualisering beïnvloedt de inrichting van de samenleving. Mensen zien mogelijkheden om hun sociale omgeving af te stemmen op de eigen wensen. Dit proces stelt nieuwe eisen aan bedrijfsleven én overheid. Demografische ontwikkelingen als een vergrijzende en een cultureel steeds diversere bevolking, doen daar nog eens een schepje bovenop.
De expansieve ontwikkeling van ICT brengt trends als internationalisering en individualisering in een stroomversnelling. Bovendien stimuleert ICT de kennisdynamiek. ICT maakt het mogelijk informatie snel en goedkoop op te slaan, uit te wisselen, te bewerken, te reproduceren, te combineren en opnieuw te gebruiken. Informatie kan zich razendsnel verspreiden in de samenleving en rond de wereld. Maar net zo snel als informatie zich nu verspreidt, kan informatie haar waarde verliezen. Nieuwe informatie en kennis versnellen het verouderingsproces van bestaande inzichten. ICT of, anders gezegd, informatisering, wakkert de kennisdynamiek aan, trekt sporen in het economisch proces en kan bijdragen aan economische groei.
Nu is het eerder voorgekomen dat technologische ontwikkelingen een belangrijke en krachtige impuls geven aan de economie. Toch is het een interessante vraag of de huidige ICT-innovaties net zo belangrijk of nog veel betekenisvoller zijn dan de doorbraaktechnologieën uit het verleden. Over een aantal decennia kunnen we die vraag, terugkijkend, in een wetenschappelijke verhandeling beantwoorden.
Voor nu kunnen we niet anders dan rekening houden met de nieuwe ontwikkelingen en voorbereid zijn op de uitdagingen waarvoor ICT-ontwikkelingen burgers, bedrijven en overheden plaatst. Dat betekent dat we de «economie van de 21ste eeuw» – met haar wereldwijde, dynamische en kennisintensieve karakter – de ruimte moeten geven. Beleid moet er daarom op gericht zijn het aanpassingsvermogen van de economie verder te versterken, nieuw ondernemerschap plaats te geven en de productiefactor «kennis» zo effectief mogelijk in te zetten.
1.3 Beleidsagenda voor een ondernemende kenniseconomie
De ambitie om de meest welvarende en competitieve regio van de wereld te worden, de groei van de laatste jaren vast te houden, en de eigen en Europese economie ontvankelijk te maken voor nieuwe trends en ontwikkelingen, dicteert de beleidsagenda van EZ. Die beleidsagenda moet verwezenlijkt worden tegen de achtergrond van belangrijke ontwikkelingen als informatisering, internationalisering, individualisering en demografische veranderingen.
Tijdens de Europese Raad in Lissabon hebben de Europese regeringsleiders onder meer erkend dat het vernieuwingsvermogen van de EU achterblijft, zeker in vergelijking met de ontwikkelingen in de Amerikaanse ICT-sector. De ambitie de meest concurrerende en welvarende regio te worden, roept uiteraard de vraag op welke beleidsagenda daarbij hoort. In de Unie is gekozen voor het versnellen van de overgang naar een op kennis gebaseerde economie. Er ligt een serieus pakket maatregelen om het concurrentievermogen en het innovatieklimaat van Europa drastisch te verbeteren.
In het zogenoemde «Lissabon document» heeft het kabinet een agenda neergelegd met een uitwerking van de gevolgen van de besluitvorming van de Europese Raad in Lissabon voor de economische beleidsagenda van het kabinet. In de volgende paragrafen komen de consequenties voor EZ-beleid op hoofdlijnen aan de orde. Overigens is de speciale voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad onder andere over de kenniseconomie, geen eenmalige actie. Periodiek zullen op de voorjaarsbijeenkomsten van de Europese Raad, en bij de andere vakraden, de ambities en genomen en nieuwe maatregelen tegen het licht worden gehouden. De eerstvolgende is in het voorjaar van 2001 in Stockholm.
Je voordeel doen met moderne ICT is in eerste instantie een zaak van burgers en ondernemers. Maar de ICT-revolutie geeft ook een impuls aan de Europese en nationale economische beleidsagenda's en daagt de overheid uit ICT in de publieke sector optimaal te gebruiken. Een flexibele economie kan vernieuwingen snel opnemen en verwerken. Dat vereist een verdere verinnerlijking van de ICT-revolutie in de economie en de definitieve omslag naar een door kennis gedreven economie.
Het wegwerken van het achterblijvende vernieuwingsvermogen van Nederland is een belangrijke EZ-beleidsdoelstelling. Het gaat hier niet alleen om een al dan niet snelle invoering van ICT en digitalisering van de economie. Het achterblijvend vernieuwingsvermogen raakt aan onze kennissystemen. Bijvoorbeeld aan de vraag of er op het gebied van scholing en onderzoek voldoende aansluiting is bij de markt. EZ moet zich beijveren om het potentieel aan kennis en menselijk kapitaal zo effectief mogelijk in te zetten. Wat betreft de werking van markten geldt dat gezonde concurrentie innovatie en vernieuwing in de hand werkt. Het scheppen van optimale condities voor een goed functioneren van markten is dan ook een andere doelstelling van het beleid.
Samenvattend is het belangrijk dat de productiefactoren zo efficiënt mogelijk ontwikkeld en benut kunnen worden Om de beleidsuitdagingen te categoriseren, lijkt het dan ook zinvol de randvoorwaarden rond de benutting van de verschillende productiefactoren, kennis, kapitaal, arbeid en ruimte in kaart te brengen. Ook ligt het voor de hand, analoog aan het concept van total factor productivity, na te gaan hoe de overheid zelf haar publieke taak slimmer, efficiënter en doeltreffender kan organiseren. Langs deze weg de beleidsuitdagingen categoriserend, komen we tot de volgende beleidsthema's
• Een uitmuntend klimaat voor innovatie en menselijk kapitaal (1.4)
• Vitale markten en een ondernemende samenleving (1.5)
• Een excellent fysiek vestigingsklimaat (1.6)
1.4 Een uitmuntend klimaat voor innovatie en menselijk kapitaal
Voor de kenniseconomie is een efficiënt en grootscheeps gebruik van de ICT-infrastructuur een eerste voorwaarde. Het gaat er om in Nederland én in Europa een klimaat te scheppen waarin elektronische handel en internet tot volle wasdom kunnen komen. Om het ICT-potentieel van Nederland en de andere lidstaten volledig te benutten moeten randvoorwaarden in de sfeer van veiligheid, privacy en harmonisatie van technische standaarden verder verbeterd worden.
Met het actieplan «e-Europa» en het actieplan «Concurreren met ICT-competenties» zijn in Europees en nationaal verband additionele maatregelen genomen voor het verbeteren van de toegang, het gebruik en de uitbreiding van de ICT-infrastructuur, en de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden bij burgers en bedrijven.
Voor m-commerce moeten de nieuwe mogelijkheden die de derde generatie mobiele telefonie (UMTS) bieden ten volle worden benut. Uiteraard onderschrijft Nederland de doelstelling van de Europese Raad eind 2001 de telecommunicatiemarkten volledig te integreren en te liberaliseren.
Een excellent innovatieklimaat
Om het vernieuwingsvermogen te vergroten stimuleert EZ bedrijven om te investeren in R&D en om innovatieve samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere bedrijven en instellingen. Een aandachtspunt is en blijft het verbeteren van de aansluiting van het onderzoek in de publieke kennisinstellingen op de behoeften van het Nederlandse bedrijfsleven.
De grotere kennisdynamiek leidt er niet alleen toe dat kennis sneller wordt ontwikkeld, verworven en toegepast, maar ook dat kennis sneller veroudert; wordt ingehaald door nieuwe ontwikkelingen. Nederland moet dan ook beter gebruik maken van de mondiale kennisvoorraad en -productie. Daarom is het van groot belang ruimte te bieden aan kennisinnovatie en bij voortduring aandacht te schenken aan de absorptie en diffusie van kennis.
Een uitmuntend innovatieklimaat vereist extra investeringen in de komende jaren. In de eerste plaats om de opbouw en het gebruik van kennis te stimuleren. De komende 10 jaar wordt ruim NLG 1 miljard additioneel geïnvesteerd om de innovatiekracht van Nederland verder te versterken.
De kenniseconomie is nadrukkelijk niet alleen een zaak van technologische ontwikkeling. Integendeel, de snelheid van technologische ontwikkelingen is afhankelijk van de kwaliteit en de beschikbaarheid van menselijk kapitaal. In Nederland is er tegelijk een overschot en een krapte op de arbeidsmarkt. Het onbenutte arbeidspotentieel biedt aanzienlijke kansen om de krapte te lenigen. Bovendien zijn er mogelijkheden de tekortkomingen van de arbeidsmarkt te ondervangen. Zie voor een verdere uitwerking van de beleidsvoornemens voor verbetering van het innovatieklimaat en het gebruik van menselijk kapitaal hoofdstuk 4.
1.5 Vitale markten en een ondernemende samenleving
Het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt raakt ook aan het streven naar meer welvaart en welzijn. Op basis van gelijkwaardige kansen moeten burgers zelf keuzes kunnen maken, en zelf richting en invulling kunnen geven aan hun leven. De overheid moet burgers daartoe in staat stellen en – even belangrijk – maatschappelijke en institutionele barrières die dit streven in de weg staan, opruimen. Gedacht moet worden aan institutionele versperringen tussen uitkering en werk, tussen werknemerschap en ondernemerschap, tussen leren en werken, tussen werken in verschillende sectoren en tussen arbeid en zorg.
In een ondernemende samenleving met een hoge kennisdynamiek, kunnen instituties die in het verleden de economische activiteiten in goede banen leidde, nu wel degelijk barrières zijn. Het stimuleren van marktwerking en het inschakelen van de private sector bij publieke taken is geen beleidsdoel op zich. Het antwoord op deze ontwikkelingen ligt niet in een overheid die zélf steeds meer kennis verzamelt en gebruikt. Maar in een overheid die kennis mobiliseert en kanaliseert en geëmancipeerde burgers in de gelegenheid stelt zelf kennis aan te wenden. Voor een optimale wisselwerking tussen overheid en burgers dient de overheid overigens ook haar eigen kennisniveau voortdurend op peil te houden. Marktwerking betekent dan ook een herpositionering van het overheidsoptreden. De overheid ruimt barrières op en schept ruimte voor dynamiek. Dit alles om de burger keuzevrijheid, ondernemersvrijheid en ontplooiingsvrijheid te geven.
Het kabinet streeft naar een vergroting van de flexibiliteit en het vernieuwingsvermogen van de economie. Het voorkomen van onnodige bureaucratie, door bijvoorbeeld een verschuiving van specifieke naar meer algemene regelgeving en door verlaging van de administratieve lasten, blijft daarom een belangrijk onderdeel van het beleid. Maar ook de hervorming van de inkomstenbelasting en de daaruit voortvloeiende lastenverlichting verbeteren de werking van de arbeidsmarkt, het vestigingsklimaat en verruimen de mogelijkheden voor ondernemerschap.
In het licht van de economische dynamiek is het steeds de vraag of de overheid nog over passende instituties beschikt. In de kenniseconomie treedt een verschuiving op van tastbare, naar niet-tastbare, immateriële investeringen. De moderne kenniseconomie genereert ook nieuwe vormen van ondernemerschap. Aangezien immateriële investeringen en kennis aan belang winnen in de moderne kenniseconomie, wordt ondernemen risicovoller, omdat dit type investeringen minder tastbaar is en minder zekerheden vooraf kent. Deze ontwikkelingen vereisen een ondernemingsklimaat dat rekening houdt met en bevorderlijk is voor nieuwe, risicovolle bedrijvigheid.
De Europese context is daarbij steeds meer bepalend. Door de belemmeringen voor diensten weg te nemen, bestaande regels voor de interne markt te verbeteren (zoals de mededingingswetgeving en regels voor aanbesteden en staatssteun) en de liberalisering van netwerksectoren te versnellen, komt een vervolmaking van de interne markt dichterbij (zie hoofdstukken 2 en 3).
Als het gaat om het waarborgen van het publiek belang dan moet de overheid haar verantwoordelijkheid nemen. Niet met een monopolie op publieke goederen, maar met het scheppen en bewaken van omstandigheden waaronder het publieke belang wordt behartigd.
De introductie van concurrentie is pas dan aan de orde nadat de rechtszekerheid, rechtmatigheid en bescherming van zwakke groepen in de samenleving zijn vastgesteld en voldoende worden bewaakt. Zo is de liberalisering van markten in Nederland en overigens in de hele Unie, gepaard gegaan met een krachtigere toepassing van de mededingingswetgeving. Het heeft ook geleid tot een intensieve en noodzakelijke discussie over de rol en de taken van de overheid; over de vraag hoe de overheid maatschappelijke doelstellingen moet vormgeven en de burger zo goed mogelijk kan bedienen. Zie voor een verdere uitwerking van de beleidsvoornemens hoofdstuk 2.
1.6 Een excellent fysiek vestigingsklimaat
De vraag naar ruimte voor bedrijventerreinen zal niet afnemen door de ontwikkeling naar een kenniseconomie met de nadruk op ICT-toepassingen en diensten. Integendeel, naar verwachting is jaarlijks circa 1000 ha. extra nodig. Het kabinet moet kansen benutten om ruimte te creëren voor werk, wonen, mobiliteit en natuur. De vijfde nota ruimtelijke ordening zal hiervoor de kaders scheppen.
Het streven van EZ naar een duurzame ontwikkeling komt mede tot uitdrukking in het duurzame energiebeleid, dat zowel een nationale als een internationale component kent. De overheid heeft hier een aantal duidelijke taken variërend van een nieuwe verhoging van de regulerende energiebelasting, het formuleren van een markt voor duurzame energie, en het investeren in onderzoek. Een belangrijk onderdeel van beleid is de CO2-klimaatproblematiek, door de uitvoering van de uitvoeringsnota's klimaatbeleid 1 en 2. In 2002 wordt het klimaatbeleid geëvalueerd. Zie ook de hoofdstukken 5 en 6.
In het investeringsprogramma voor de ruimtelijke economische structuurversterking (Kamerstukken II, 1889/99, 25 017, nr. 11) is afgesproken dat het kabinet aan het einde van de regeringsperiode opnieuw een visie opstelt voor een lange-termijn investeringsstrategie. Op basis van een inventarisatie en analyse van knelpunten en uitdagingen zal nog door dit kabinet een vernieuwde investeringsstrategie worden opgesteld. Na een beoordeling van de voorstellen door de planbureaus zullen in overleg met ministeries en regio's consistente en integrale investeringspakketten worden samengesteld. Momenteel worden hiertoe de voorbereidingen getroffen, waarvoor de coördinatie in handen van EZ ligt. Een volgend kabinet kan hierover, ook in relatie tot andere maatschappelijke prioriteiten, definitieve besluiten nemen.
1.7 Nieuwe horizon voor de beleidsagenda
EZ voert beleid voor het ontwikkelen en benutten van talent en het op een duurzame manier inpassen van de economische ontwikkeling. Dat beleid is nooit «af». In het algemene deel van deze memorie van toelichting worden de nieuwe accenten in de EZ-beleidsagenda besproken. Maar voor een goed, structureel hervormingsbeleid reikt de horizon verder dan een begrotingsjaar of kabinetsperiode.
Naast het voortdurend aanpassen en vernieuwen van beleidsinstrumenten, wil EZ systematisch vooruitblikken naar de 21ste eeuw. Om te anticiperen op mogelijke, toekomstige veranderingen is het belangrijk het brede samenspel van ontwikkelingen als internationalisering, individualisering en informatisering te analyseren en de beleidsvragen die hieruit voortkomen te formuleren.
Op basis van een discussiestuk dat de Tweede Kamer in het najaar toekomt en de resultaten van een aantal werkgroepen, wordt in het voorjaar van 2001 een grote conferentie georganiseerd over economisch beleid en de mondiale, dynamische kenniseconomie.
1.8 Intensiveringen en nieuwe punten voor structureel hervormingsbeleid
Financieel totaaloverzicht intensiveringen in mln. NLG | |||
Impuls | 2000–2005 | 2006–2010 (verpl.) | 2000 t/m 2010 |
1. ICT | 238 | – | 238 |
2. Kennisontwikkeling is de basis! | 222 | 294 | 416 |
3. Kennis naar bedrijven | 262 | 123 | 374 |
4. Arbeid en Onderwijs | 133 | – | 133 |
Totaal | 854 | 307 | 1 161 |
Met de stroomlijning van het EZ instrumentarium wordt beoogd de toegankelijkheid voor de gebruikers te verbeteren. Dat gebeurt enerzijds door het samenvoegen of integreren van een aantal verschillende regelingen terwijl ook de wijze waarop bijvoorbeeld subsidieaanvragen kunnen worden gedaan moet worden vergemakkelijkt.
Inmiddels zijn een aantal projecten gestart om daaraan invulling te geven, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de kennisdiffusie, kredietregelingen, het samenwerkingsinstrumentarium, het buitenlandinstrumentarium of de energieprogramma's. Ook wordt gewerkt aan de modernisering van de uitvoering. EZ is immers aan zichzelf als «ICT-ministerie» verplicht zo optimaal mogelijk gebruik te maken van zaken als het elektronisch aanbesteden, subsidieverlening via internet, maatwerk of het verstrekken van de meest up-to-date informatie.
Bij de verschillende relevante hoofdstukken is kort nader op ingegaan op de stand van zaken.
EZ beleid in 2001: voorbeelden van nieuw beleid voor structurele hervorming | |
Vitale marktenen een ondernemende samenleving(zie hoofdstuk 2) | – Afronding ingezette stroomlijning instrumentarium – Versnelling liberalisering netwerksectoren (telecommunicatie, gas, elektriciteit etc.) – Verlaging administratieve lasten – Stimulering risicokapitaal – MDW-proces: nieuwe onderwerpen – herziening faillisementswet – kabinetsstandpunt SER-advies MVO |
Internationalisering van markten en spelregels (zie hoofdstuk 3) | – Vervolmaking en uitbreiding van de Europese markt – Na Seattle en verder – Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen – Stroomlijning buitenland instrumentarium – Economische versterking postennet |
Een uitmuntend klimaat voor innovatie en menselijk kapitaal (zie hoofdstuk 4) | – Digitale delta: waaronder: – Juridisch kader elektronische toepassingen – Uitwerking e-Europe – Overheid on line/ICT in publieke sector. – Benutting publieke kennispotentieel – Creatie van één Europese onderzoeksruimte – Vormgeving 6e kaderprogramma – Stimulans technostarters – Intensiveringen (zie tabel) – Afronding ingezette stroomlijning |
Een excellent fysiek vestigingsklimaat(zie hoofdstuk 5) | – Bedrijventerreinen, Vijno, TIPP, duurzame bedrijventerreinen – Milieu en economie: NMP4 – Economie in de regio: convenant, GSB, EU-structuurfondsen |
Duurzame energievoorziening(zie hoofdstuk 6) | – Stroomlijning – Strategische visies – Cop6 – Derde tranche REB – Maatregelen voor duurzaam – NLG 60 mln extra voor toepassing duurzame energie particulieren – Internaliseren energiebesparen |
HOOFDSTUK 2 VITALE MARKTEN EN ONDERNEMENDE SAMENLEVING
De ambitie om de meest welvarende en concurrerende regio in de Europese Unie te worden, kan niet gerealiseerd worden als het bevorderen van concurrentie niet boven aan de beleidsagenda blijft staan. Er is al veel bereikt, maar desondanks bestaat ook de komende jaren nog steeds de noodzaak van een stevig marktwerkingsbeleid, ook in Europees perspectief: het werken aan de interne markt zal nooit echt af zijn.
Door de introductie van de euro komen de verschillen in het economisch beleid van de lidstaten en de daaruit voortvloeiende problemen voor het functioneren van de interne markt scherper aan het daglicht. In de Cardiff-procedure moet blijvend aandacht worden besteed aan de vorderingen van de lidstaten op het gebied van de werking van product- en kapitaalmarkten. De Europese Raad van Stockholm in maart 2001 zal op basis hiervan weer verdere beleidsconclusies moeten trekken.
Naast de vervolmaking van de interne markt in Europa en meer in het algemeen de internationalisering is er nóg een aantal redenen om het marktwerkingsbeleid stevig op de agenda te houden. Technologische ontwikkelingen, een hogere kapitaalmobiliteit en individualisering hebben de afgelopen decennia de zienswijze over de taakopvatting en het functioneren van de overheid in relatie tot de markt geleidelijk veranderd.
Concurrentie is, anders dan de discussie rondom dit onderwerp soms doet geloven, geen doel op zich. Het is een middel dat zorgt voor meer innovatie, meer productiviteit in bedrijfsprocessen, meer werkgelegenheid, meer keuzevrijheid voor burgers en meer vrijheid voor ondernemerschap. Het marktwerkingsbeleid wordt niet gedreven door theoretische blauwdrukken, maar is pragmatisch van aard. De introductie van marktwerking is maatwerk, waar ruimte is voor sectorale verschillen.
Meer marktwerking betekent echter niet automatisch minder overheid. Het is geen wedstrijd tussen markt en overheid. De overheid krijgt een andere en sterkere rol.
Anders, omdat de overheid bepaalde goederen niet meer zelf produceert en omdat publiek eigendom via aandeelhouderschap onvoldoende sturingsmogelijkheden met zich meebrengt en bovendien tot een dubbele petten probleem leidt. Publieke belangen kunnen beter gediend worden door heldere regels en een strikt toezicht.
De juiste uitvoering van deze nieuwe kerntaken vragen om een sterkere overheid. Met het definiëren en vervolgens bewaken van de publieke belangen die in het geding zijn, laat de overheid de markt als het ware voor zich werken.
In de telecom- en energiesector zijn inmiddels de eerste vruchten geplukt van de liberalisering (meerdere aanbieders, lagere prijzen etc.). In de kabinetsnota «Publieke belangen en marktordening» (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 018, nr. 1) zijn de ervaringen vertaald in een aantal uitgangspunten voor de liberalisering en privatisering in netwerksectoren. Die uitgangspunten worden gebruikt bij het doen van voorstellen voor de (her)ordening van netwerksectoren. De notitie over de kabelsector (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 088, nr. 2) en de brief over een nieuwe relatie tussen de Staat en de Nederlandse Spoorwegen (Kamerstukken II, 1999/2000, 18 986, nr. 48) vormen hiervan voorbeelden.
Sinds het verschijnen van de nota «Publieke belangen en marktordening» zijn er verschillende adviezen aan de regering verschenen die een soortgelijk analysekader hanteren: het WRR-rapport «Het borgen van publiek belang», het jaarverslag van de Raad van State en het advies «Meer markt, andere overheid» van de Raad voor Verkeer en Waterstaat. Gemeenschappelijk daarin is het idee dat eerst publieke belangen moeten worden vastgesteld en pas daarna de marktordening kan worden vormgegeven. Of in de terminologie van het WRR-rapport: er is een verschil tussen de vraag «wat» een overheid wil bereiken (bijvoorbeeld goed openbaar vervoer, schoon water) en «hoe» zij dat wil bereiken (hoe kan de realisatie van het publieke belang het best worden verdeeld over de overheids- en de marktsector).
Voortbouwend op deze adviezen en ervaringen uit het verleden zal de overheid de komende jaren nieuwe kennis en expertise moeten ontwikkelen om de andere en sterkere rol te vervullen. Er staan diverse met het parlement afgesproken evaluaties van wetgeving op dit gebied op het programma. Zo wordt de Nederlandse Mededingingswet geëvalueerd in 2001.
Van belang is dat de markt voor «utilities» (gas, water, elektriciteit, telecom) sterk in beweging is. De bedrijven in deze sectoren ontwikkelen uiteenlopende combinaties van diensten. Voor de ontplooiingsmogelijkheden en het behoud van de dynamiek in deze sectoren – mogelijk in de richting van multi-utilities – is het dan ook essentieel dat er zoveel mogelijk uniformiteit in regelgeving tussen deze sectoren wordt gecreëerd. Bij de aanstaande evaluaties zal dit een aandachtspunt zijn.
Wat de ordening van netwerksectoren betreft gaat het om de evaluaties van de Elektriciteitswet, de Gaswet, de Wet personenvervoer en de telecommunicatiewetgeving. De evaluatiecriteria voor deze wetgeving zullen onder andere aan de nota «Publieke belangen en Marktordening» worden ontleend.
Bij het waarborgen van publieke belangen is de rol van de mededingingstoezichthouder cruciaal. Het mededingingsbeleid beoogt via een krachtige, algemeen werkende Mededingingswet en een stevige uitvoering door de NMa zorg te dragen voor het bewaken van algemene of bijzondere normen waaraan marktpartijen zijn gebonden. De regeringsleiders hebben op de Lissabon-top de lidstaten opgeroepen om hun inspanningen voort te zetten om de mededinging te bevorderen. Een voortdurend onderhoud en bewaking (van de uitvoering) is nodig.
Waar het publieke belang om regels vraagt, moet de eventuele belemmerende werking van deze regels tot een minimum worden beperkt. Daarom wordt de Vestigingswet uiterlijk per 1 januari 2006 ingetrokken. In aanloop daartoe zal EZ per 1 januari 2001 het Vestigingsbesluit, waarin de eisen staan vermeld, wijzigen. Alleen die aspecten die betrekking hebben op gezondheid, veiligheid en milieu blijven gehandhaafd. Tegelijkertijd inventariseert EZ of de eisen die op deze aspecten betrekking hebben reeds voldoende in andere, specifieke, wetgeving worden gewaarborgd. De betreffende ministeries zullen die wetgeving aanpassen indien dit niet het geval blijkt te zijn.
Grensoverschrijdende belemmeringen van handel in diensten en goederen kunnen bedrijven voorleggen aan de nationale klachtenloketten. EZ geeft daarbij invulling aan het Nederlandse «Contact Point for Business». Aan de totstandkoming en het functioneren van een beoogd EU-netwerk van dit soort loketten wordt in 2001 de nodige aandacht besteed. In concreto wordt gewerkt aan een gedragscode voor deze loketten. Hiermee wordt bevorderd dat bedrijven waar dan ook in de EU op een enigszins vergelijkbare wijze worden geholpen. Ook is het de bedoeling dat de loketten gaan werken met databases waarin zij de ingekomen klachten opslaan en categoriseren. Ook op die manier wordt informatie verzameld over het functioneren van (het wettelijke kader van) markten en wordt een bijdrage geleverd aan de strategie voor het verder verbeteren van de interne markt. Samen met de Commissie en enkele lidstaten vervult EZ hierbij namens Nederland een voortrekkersrol.
Op het gebied van kapitaalstromen kan nog een aantal verbeteringen worden doorgevoerd, ofschoon de kapitaalmarkt in het kader van de interne markt is geliberaliseerd. Er zijn richtlijnen en voorstellen voorzien om de kapitaalmarkt transparanter te maken, bijvoorbeeld voor prospectussen en boekhoudregels.
Krachtens de nieuwe wet op de Kamers van Koophandel, die op 1 januari 1998 in werking trad dient EZ uiterlijk eind 2001 aan de Tweede Kamer verslag te doen van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Bij deze evaluatie moet in verband met de motie-Remkes (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 029 nr. 27) onder andere ook de vraag naar de wenselijkheid van de publiekrechtelijke status van de Kamers aan de orde worden gesteld.
De Europese Commissie heeft een aantal voorstellen gedaan, waardoor de keuzevrijheid van burgers groter wordt. Dit geldt bij uitstek voor de regelgeving voor elektronische handel via internet. Voor de financiële diensten heeft de Europese Commissie een actieplan opgesteld om te komen tot betere regelgeving, waarbij een Europese richtlijn is voorzien rond 2005. Ook wat betreft de liberalisering van de postdiensten, het vervoer en het luchtruim zal Nederland er, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, bij de Commissie op aandringen snel met voorstellen te komen. EZ acht het van groot belang dat daadwerkelijke vooruitgang kan worden gemeld op het moment dat de Commissie haar verslag uitbrengt aan de Europese Raad onder Zweeds voorzitterschap in 2001, over de voortgang van liberalisering van gas, elektriciteit, water, postdiensten en vervoer.
De burger speelt als consument een centrale rol op markten. Het consumentenbeleid richt zich in algemene zin op het functioneren van de markt vanuit het perspectief van de consument als eindgebruiker en als actor in het economisch proces. Knelpunten hebben aanleiding gegeven tot overheidsoptreden op Europees en nationaal niveau, in de vorm van randvoorwaarden, door het stimuleren van zelfregulering, of door regelgevend optreden. Het consumentenbeleid kan niet stil staan. De consument is een kritische en actieve marktdeelnemer in een veranderende omgeving, op nieuwe geliberaliseerde markten en op door ICT vernieuwde markten. De staatssecretaris van Economische Zaken stuurt in 2001 een beleidsnota naar de Tweede Kamer, waarin hij zijn visie zal geven op het moderne consumentenbeleid.
De andere en sterkere rol voor de overheid heeft ook consequenties voor de overheid in de rol van ondernemer. Op basis van de ervaringen met het Cohen-kader, de implementatie van de «Aanwijzingen voor de Rijksdienst» en het advies van de SER, wordt momenteel gewerkt aan de wet Markt & Overheid. De inwerkingtreding wordt voorzien per 1 juli 2002.
Doel van wet Markt & Overheid is:
• het bevorderen van een afgewogen en heldere besluitvorming bij het verrichten van marktactiviteiten door overheden, of bij oprichting van overheidsbedrijven door het stellen van toetredingsregels;
• het creëren van een gelijker speelveld op de markt tussen het bedrijfsleven en overheden of ondernemingen met een band met de overheid in de vorm van het stellen van gedragsregels en handhaving daarvan;
• het laten meewegen van de belangen van potentieel gedupeerde ondernemers bij besluitvorming over marktactiviteiten en daarmee hun beroepsmogelijkheid versterken;
Overheden die inkopen en aanbesteden moeten Europese regels in acht nemen. Deze verplichting dwingt overheden op een transparante, objectieve en eerlijke wijze producten en diensten op de markt te verwerven. Bovendien toont zowel onderzoek als ervaring keer op keer aan dat het in concurrentie aanbesteden de overheden kosten bespaart.
De Europese Raad verzoekt de lidstaten om de recente voorstellen voor de modernisering van overheidsopdrachten (vereenvoudiging en lagere administratieve lasten) tijdig te implementeren (inwerkingtreding in 2002) en maatregelen te nemen om in 2003 alle nationale aanbestedingen «on line» te laten plaatsvinden. Aan beide verzoeken wordt voldaan met het Actieplan «Professioneel inkopen en aanbesteden» (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 966 nr. 1). Onder de gezamenlijk noemer «Professioneel inkopen en aanbesteden» richten de acties zich op naleving van de Europese aanbestedingsregels en op meer elektronisch en innovatief aanbesteden (zie ook bijlage 14).
De Stuurgroep Professioneel Inkopen en Aanbesteden en een kleine interdepartementale projectorganisatie gaan het Actieplan uitvoeren. Daarvoor is NLG 25 miljoen gereserveerd in de periode 2000–2002.
2.2 Liberalisering van de energiemarkt en versnelde liberalisering
EZ geeft inhoud aan het besluit van de Europese Raad van Lissabon om de liberalisering te bespoedigen in sectoren als bijvoorbeeld gas en elektriciteit. De hoofdlijnen voor de liberalisering van de energiemarkt zijn door de Gaswet en de Elektriciteitswet vastgesteld. Uitgangspunt is het realiseren van keuzevrijheid voor afnemers van groene stroom in 2001; voor de afnemers van gas en elektriciteit uit de middengroep op 1 januari 2002 en voor klein-verbruikers per 1 januari 2004, of zoveel eerder in 2003 als dit haalbaar blijkt. Voorafgaand aan deze laatste stap vindt een evaluatie van de situatie op de energiemarkt plaats. In overleg met het Parlement zal vervolgens worden bepaald wanneer de energiemarkt volledig vrij wordt.
Om de (versnelde) opening van de elektriciteitsmarkt en gasmarkt goed te laten verlopen is in juni 2000 een breed samengesteld platform in het leven geroepen om oplossingen te vinden voor technische en organisatorische vraagstukken en deze in te voeren. Ook het vraagstuk van de consumentenbescherming staat op de agenda van dit platform. De Tweede Kamer zal tweemaal per jaar worden geïnformeerd over de voortgang.
In het Energierapport (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 898, nrs. 1–2) is de uitwerking aangekondigd van een vrijwillig systeem van groencertificaten per 2001. Zo'n systeem zou mogelijk bij kunnen dragen aan het creëren van een transparante en goed werkende vrije markt voor duurzame energie. Een groencertificaat zou de afnemer de garantie moeten bieden dat de gekochte energie uit duurzame bronnen is opgewekt. Streven is op korte termijn duidelijkheid te hebben over de mogelijkheden en wenselijkheid van een dergelijk systeem.
Als kamer van de NMa krijgt de Dienst uitvoering en Toezicht Energie (DTe) nu ook toezicht- en controletaken op het gebied van gas toegewezen. In de overgangsperiode, wanneer nog niet alle afnemers vrij zijn zal de nadruk van het toezicht liggen op een juiste uitvoering en naleving van de Elektriciteitswet en de Gaswet. Met het oog op de tarieven voor 2001 zullen er voor het eerst efficiencykortingen aan elektriciteitsbedrijven worden opgelegd. Dit zal een positieve bijdrage leveren aan de wens dat de voordelen van de liberalisering door middel van tariefsverlaging bij alle verbruikers terechtkomen.
Het onderzoek naar het gelijk speelveld op de Europese energiemarkt is gereed. Ten opzichte van andere Europese lidstaten scoort Nederland goed wat betreft de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Wat betreft de gasmarkt krijgt Nederland een onvoldoende. Met het aannemen van de Gaswet door de Staten-Generaal zet Nederland ook daar een belangrijke stap naar een geliberaliseerde markt. Wat betreft het tempo en de wijze van implementatie van liberalisering laat het rapport grote verschillen zien tussen de EU-lidstaten. Verdere harmonisatie en versnelling van het liberalisatieproces op Europees niveau zijn noodzakelijk. Europa zit dan ook niet stil. Over het slechten van belemmeringen voor grensoverschrijdende handel vindt meerdere malen per jaar overleg plaats tussen marktpartijen, toezichthouders en overheden in Florence (elektriciteit) en Madrid (gas). De Commissie zal in het najaar van 2000 een mededeling uitbrengen over versnelling van de liberalisering van de energiemarkt. Het kabinet zet er op in dat begin 2001 daadwerkelijk concrete voorstellen worden voorgelegd aan de Europese Raad van Stockholm
Om aan de zorgen van de Tweede Kamer over privatisering van regionale energiebedrijven tegemoet te komen, zijn in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1999/2000, 25 097, nr. 37) nadere voorwaarden gesteld met betrekking tot de instemming van de Minister van Economische Zaken met privatiseringsverzoeken. Crux van de brief is dat het vervreemden van aandelen buiten de kring van de bestaande aandeelhouders wordt toegestaan, indien binnen het energiebedrijf het netbedrijf onafhankelijk is gepositioneerd en het toezicht op de naleving van de Gas- en Elektriciteitswet adequaat is. De onafhankelijke positionering van het netbedrijf is in beleidsregels nader uitgewerkt. Bij vervreemding voor 1 januari 2003 moet de zeggenschap over het netbeheer in publieke handen blijven.
Het voorstel van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector – gebaseerd op het advies van de commissie herstructurering elektriciteitsproductiesector (Commissie Herkströter) – stelt de verdelingsregeling vast en regelt de financiële compensatie voor bepaalde onderdelen van de niet-marktconforme kosten. Het wetsvoorstel regelt verder een aanscherping van de onafhankelijkheidseisen aan en de verwerving van een aandelenbelang in de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Bij inwerkingtreding van deze wet in 2001 valt de bestaande Overeenkomst van Samenwerking onder de werking van de mededingingswet.
Tijdens de behandeling van de Elektriciteitswet is aan de orde gekomen of Precario kan worden afgeschaft analoog aan de telecomsector. Na rijp beraad, met inbegrip van extern onderzoek en overleg met betrokkenen, is de conclusie getrokken dat dit niet het geval kan zijn. De kosten van het verleggen van elektriciteitskabels en gas- en warmteleidingen zijn vele malen hoger dan bij telecomkabels. Verleggingskosten kunnen de kosten van Precario aanzienlijk overstijgen. «Liggen om niet, verleggen om niet» analoog aan de telecomsector is derhalve geen optie.
Overheid en een geliberaliseerde energiemarkt
Ook in een geliberaliseerde markt vraagt een aantal taken een belangrijke rol van de overheid, zoals het oliecrisisbeleid, het bewaken van het mijnbouwklimaat, of het beleid voor een duurzame energievoorziening (zie hoofdstuk 6).
Bij het vernieuwen van het oliecrisisbeleid neemt EZ als uitgangspunt het advies van de Algemene Energieraad (oktober 1998). In het voorjaar van 2000 heeft de Tweede Kamer een brief ontvangen (Kamerstukken II, 1999/2000, 23 531, nr. 3) met voorstellen voor de herziening.
Uitgangspunt is dat in oliecrisistijden de allocatie van de schaarser geworden olieproducten beter kan verlopen via het marktmechanisme dan via rantsoeneringssystemen. Het voorstel van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 is aan het parlement aangeboden (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 170, nrs. 1–2). Voor de invulling van onze internationale verplichtingen is één van de belangrijkste uitgangspunten om meer gebruik te maken van de bij het bedrijfsleven aanwezige olievoorraden. Inwerkingtreding van de nieuwe wet is voorzien per 1 april 2001.
Ter verbetering van het Nederlandse mijnbouwklimaat is in mei 2000 aangekondigd de financiële voorwaarden aan vergunningen voor de opsporing en winning van koolwaterstoffen op het Nederlandse deel van het continentaal plat met ruim 100 miljoen gulden per jaar te verruimen1. Op termijn wordt een positief resultaat voor de Nederlandse gasreserveontwikkeling verwacht.
2.3 Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW)
Het MDW-proces levert al zeven jaar een belangrijke bijdrage aan het beleid van structurele hervorming en aan het vergroten van de economische dynamiek in Nederland. MDW strekt zich uit van zuivere marktsectoren, zoals bijvoorbeeld de makelaars of advocatuur, naar institutionele vernieuwingen in traditionele (semi-) publieke sectoren zoals volkshuisvesting, gezondheidszorg of onderwijs. Stelselmatig lichten MDW-werkgroepen bepaalde onderwerpen door en doen aanbevelingen voor vernieuwing. Naast het doorlichten van bestaande wet- en regelgeving en de status quo op bepaalde terreinen wordt in het kader van het MDW-proces ook aandacht besteed aan de aanwas van nieuwe wet- en regelgeving. De effecten op betrokken bedrijven, het milieu en het handhavingsapparaat worden nauwkeurig in beeld gebracht. Deze gegevens kunnen een rol spelen bij de keuzes die worden gemaakt ten aanzien van deze wet- en regelgeving.
In 2000 heeft de MDW werkgroep Woningbouwcorporaties de publieke taak van de woningbouwcorporaties opnieuw bekeken. De aanbevelingen van deze werkgroep hebben een belangrijke rol gespeeld bij de Nota Wonen die in mei 2000 is verschenen.
In hetzelfde jaar heeft de MDW werkgroep Geneesmiddelen in het kader van een brede heroverweging van de geneesmiddelenmarkt, een fors deregulerings- en instrumenteringsprogramma voorgesteld om de rol van zorgverzekeraars in de geneesmiddelenmarkt te versterken.
In september 2000 starten acht nieuwe projecten. De werkgroepen zullen in de loop van 2001 met hun aanbevelingen komen. In het najaar van 2001 start vervolgens de vierde tranche MDW-projecten van deze kabinetsperiode.
Evenals de voorgaande MDW-II projecten passen de acht nieuwe projecten binnen drie thema's van het Regeerakkoord: bevordering van de kwaliteit van de publieke dienstverlening, bevordering van de kwaliteit van de wetgeving en bevordering van economische dynamiek en vernieuwing. In september 2000 gaan van start:
– Toetredingsbelemmeringen medische beroepen
– Vouchers en persoonsgebonden budgetten
– Doelmatigheid van de scholingsmarkt
– Servicegerichte overheid
– Plantaardig uitgangsmateriaal (Zaaizaad- en plantgoedwet)
– Stroomlijning activiteiten toezichthouders en inspectiediensten
– Particuliere dienstverlening
– Buisleidingconcessies
Naast het starten en afronden van projecten wordt het MDW proces zélf ook voortdurend aangepast, met name op de punten klantgerichtheid, betrokkenheid van het veld, transparantie en snelheid. Ook in 2001 wordt een analyse van de kosten en baten van de diverse MDW-projecten en een MDW-jaarbericht gepresenteerd waarin beschreven staat wat MDW in gang heeft gezet in die bepaalde periode.
De implementatie van projecten blijft een van de voortdurende aandachtspunten van het MDW-proces. Het kabinet streeft ernaar de MDW-I projecten nog deze kabinetsperiode te implementeren. Eind 2001 zullen naar verwachting 31 van de 36 MDW-I projecten zijn geïmplementeerd. Tien daarvan zullen in het jaar 2001 op de rol staan. Uiteraard zullen in 2001 ook 16 MDW-II projecten zich bevinden in een implementatietraject.
Vanaf 2001 wordt een andere structuur voor de benzinemarkt langs de snelweg geïntroduceerd als resultaat van het akkoord met de benzinebranche over een alternatieve route voor de MDW-aanpak Benzinemarkt. Hierbij leveren de grootste partijen tot en met 2003 vijftig locaties in en worden alle benzinevergunningen in een veilingschema geplaatst. Daarbij zullen langs de snelweg onbemande stations met een beperkt brandstoffenassortiment worden toegestaan. Ter vergroting van de markttransparantie zullen langs de snelwegen ook informatieborden met benzineprijzen verschijnen. Met dit alles zullen meer partijen een reële kans op toegang tot dit deel van de benzinemarkt krijgen, terwijl de consument van de verhevigde concurrentie kan profiteren. Voor de benzinemarkt buiten de snelweg stimuleert het kabinet een soortgelijke aanpak.
2.4 Nieuw en vernieuwend ondernemerschap
Tijdens de Europese Raad van Lissabon is geconcludeerd dat het concurrentievermogen en de dynamiek van bedrijven direct afhangt van het regelgevend klimaat: voor het Midden- en kleinbedrijf (MKB) moet Europees en nationaal bijzondere aandacht worden besteed aan de gevolgen van voorgestelde regelingen en de kosten van naleving, alsmede de wisselwerking met financiële markten, onderwijs- en opleidingsinstellingen, adviescentra en technologische markten. Dit kan door middel van benchmarking, een meerjarenprogramma of het opstellen van een Europees handvest. De conclusies van Lissabon onderstrepen aldus het Nederlandse beleid voor het scheppen van een goed (techno) startersklimaat.
Tijdens de Europese Raad van Feira werd het handvest MKB aangenomen. In het Europees Handvest voor kleine bedrijven wordt nog eens extra de nadruk gevestigd op het feit dat kleine bedrijven moeten worden beschouwd als de drijvende kracht achter de innovatie, de werkgelegenheid en de sociale en lokale integratie in Europa. In het Handvest wordt een aantal actielijnen genoemd die zijn gericht op kleine bedrijven. Ook hier wordt bijzondere aandacht gevraagd voor het belang van onderwijs en ondernemerschap, betere wet- en regelgeving en vermindering van administratieve lasten. Zowel de conclusies van de Europese Raden van Lissabon en Feira als de actielijnen van het Handvest onderstrepen aldus het Nederlands beleid voor een goed ondernemersklimaat (zie ook 3.1).
De activiteiten van de Commissie Slechte hebben een belangrijke impuls gegeven aan het Kabinetsbeleid om de administratieve lasten structureel te verlagen. Inmiddels is de infrastructuur om de reductie tot stand te brengen gereed. Deze bestaat uit drie kernactiviteiten: het onafhankelijke externe orgaan Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL), een actieprogramma per ministerie gericht op bestaande regelgeving, en het ontwikkelen van een ICT-groeimodel.
Om de meest concurrerende regio te worden is een ondernemende samenleving onontbeerlijk. Zonder nieuwe ondernemers geen vernieuwende economie! Het in de gelijknamige nota (Kamerstukken II, 1998/1999, 26 736, nr. 1) neergezette beleid moet dus met kracht worden voortgezet.
Bevordering van het ondernemerschap in Nederland is gediend met meer aandacht hiervoor in het onderwijs. De commissie Ondernemerschap en Onderwijs1 maakt op basis van pilotprojecten, best-practices en expertmeetings de eerste winst- en knelpunten zichtbaar. De eerste expertmeetings zijn gestart in de zomer 2000 en worden de rest van het jaar 2000 voortgezet. De commissie komt in het najaar van 2000 met voorstellen voor financiële ondersteuning van grote en kleine projecten.
EZ zal begin 2001 voor het hoger technisch onderwijs een bundel samenstellen met «best-practices» van initiatieven op het terrein van technostarters waarmee de onderwijsinstellingen het ondernemerschap kunnen stimuleren.
Snelle groeiers verdienen specifieke aandacht. De snelst groeiende bedrijven in Nederland hebben circa de helft van de bruto banencreatie voor hun rekening genomen. Zij prikkelen de concurrentie en dagen uit tot vernieuwing. Hun eigenschappen laten dat zien:
• ze besteden aan ontwikkeling van nieuwe producten bijna 40% meer dan langzame groeiers;
• ze lopen voorop in het gebruik van nieuwe technieken;
• ze investeren fors in menselijk kapitaal;
• ze besteden 70% meer tijd aan personeelsopleidingen dan minder snelle groeiers.
Snelle groeiers hebben een belangrijke aanjaagfunctie voor de vernieuwende economie. Een snelle groeier word je niet zomaar, daarom stimuleert EZ coaching en netwerkvorming (GrowthPlus en VNO-NCW). Snelgroeiende ondernemingen kunnen hierdoor gebruik maken van de ervaringen en kennis van andere snelle groeiers. Ook wordt het Syntens-programma «Maak Kennis Met» meer gericht op snelle groeiers. Tot slot bestaat het voornemen om voor snelle groeiers «masterclasses» te organiseren.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Ondernemers besteden steeds meer aandacht aan de maatschappelijk consequenties van hun bedrijfsvoering. In aansluiting op de kernactiviteiten van hun onderneming onderhouden bedrijven contacten met maatschappelijke organisaties en voeren concrete projecten uit op dit gebied. Het kabinet acht het noodzakelijk dat er meer inzicht komt in de betekenis en de rollen van overheden en bedrijven op het gebied van «maatschappelijk ondernemen». Daarom is aan de SER gevraagd hierover advies uit te brengen. EZ zal een coördinerende rol vervullen bij de voorbereiding van het kabinetsstandpunt over dit advies. Internationaal zijn de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen van juni 2000 van betekenis (zie 3.2).
Etnisch en vrouwelijk ondernemerschap
Op het terrein van etnisch en vrouwelijk ondernemerschap is nogal wat in gang gezet. Bij het thema etnisch ondernemerschap is gekozen voor een lokale maatwerkaanpak, waarbij steden het voortouw hebben. De steden werken hun meerjarige ontwikkelingsprogramma's in het kader van het grotestedenbeleid uit tot actieplannen, nemen de uitvoering ter hand en monitoren zelf hun resultaten. Daarnaast zal met de steden overleg plaatsvinden of het etnisch ondernemerschap als element kan worden toegevoegd aan de EZ-benchmark over gemeentelijk ondernemersklimaat, zodat op termijn beleidsresultaten kunnen worden gemeten. De integratiemonitor, een breder onderzoek, volgt met name de stijging of daling van het aantal etnische ondernemers. De uitkomsten van deze monitor zullen met ingang van 2000 tweejaarlijks aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd. Over lopende acties in het kader van het etnisch ondernemerschap wordt de Tweede Kamer, mede in verband met toezeggingen van de Staatssecretaris van Economische Zaken terzake, afzonderlijk geïnformeerd. De brief zal onder andere ingaan op de evaluatie van het MOTOR-project en de stand van zaken van het overleg met de grote steden over het hanteren van meetbare beleidsdoelstellingen. Onderzoek1 wijst uit dat het goed gaat met vrouwelijk ondernemerschap in Nederland. Het aantal vrouwelijke starters groeit gestaag. Het is van belang dat die trend doorzet. Momenteel worden twee onderzoeken uitgevoerd: een ondernemerschapsmonitor met vragen op het terrein van vrouwelijk ondernemerschap, en in het kader van het starterscohort een vergelijkend onderzoek naar mannelijke en vrouwelijke snelle groeiers. Verder zal er dit najaar een congres voor vrouwelijke ondernemers worden gehouden.
HOOFDSTUK 3 INTERNATIONALISERING VAN MARKTEN EN SPELREGELS
3.1 Vervolmaken en uitbreiden van de Europese interne markt
Vervolmaken van de interne markt
De Europese interne markt begunstigt duurzame economische groei en werkgelegenheid. Er is echter nog veel te doen om de interne markt beter te laten functioneren. Een goed functionerende interne markt draagt bij aan de verdere versterking van het concurrentievermogen van de EU in de wereldeconomie. Belemmeringen die een dynamisch ondernemingsklimaat in de weg staan, moeten zoveel mogelijk weggewerkt worden. De Europese Commissie heeft goede concrete voorstellen gedaan, zoals beschreven in paragraaf 2.1. Bij de voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van Stockholm in maart 2001 is het van belang op dit terrein voortgang te boeken.
Belangrijk zijn structurele economische hervormingen van de markten voor goederen, diensten en kapitaal. De jaarlijkse analyse van de verslagen van de lidstaten en van de Europese Commissie over het functioneren van deze markten (het zogenoemde «Cardiff-proces») levert nuttige informatie op over terreinen waar verbeteringen nodig zijn. De micro-economische monitoring van de interne markt brengt belemmeringen voor het creëren van een dynamischer ondernemingsklimaat in kaart. Op deze manier zijn de Commissie en de lidstaten in staat hun strategie voor het vervolmaken van de interne markt concreet inhoud te geven.
Voor een consistente benadering van het economisch structuurbeleid, gericht op innovatie en groei, als nieuwe fase van de verdere vervolmaking van de interne markt, is samenvoeging van de Raad Interne Markt en de Industrieraad tot een «Competitiveness Council» onverminderd actueel. Nu deze samenvoeging tot op heden niet haalbaar is gebleken, is het zaak deze in 2001 bij de evaluatie van het EU-stelsel van Raden opnieuw aan de orde te stellen.
Bij de verdere uitwerking en beoordeling van het omvangrijke wettelijke en administratieve kader van de interne markt ligt een steeds zwaarder accent op effectbeoordeling van nieuwe wetgeving, alternatieven voor regelgeving, uitwisseling van nationale «best practices» en de verbetering van de interactie met burgers en bedrijven. EZ steunt de Commissie in haar streven het SLIM (Simplification Legislation Internal Market)-proces te verbeteren. Met SLIM worden bestaande EU-regels doorgelicht en getoetst op mogelijkheden voor vereenvoudiging. EZ hecht groot belang aan de bespreking van een nieuwe tranche vereenvoudigingsvoorstellen in 2001.
Directe feed back uit de markt krijgen de Commissie en de lidstaten via de nationale klachtenloketten waar bedrijven belemmeringen kunnen voorleggen die zij hebben ontmoet op de interne markt. EZ herbergt het Nederlandse «Contact Point for Business». Aan het EU-netwerk van dit soort loketten zal in 2001 de nodige aandacht worden besteed, onder meer via een Europese gedragscode. Oogmerk is dat bedrijven overal in de EU op een enigszins vergelijkbare wijze worden geholpen. Samen met de Commissie en enkele lidstaten vervult EZ hierbij namens Nederland een voortrekkersrol.
Terugkoppeling uit de markt maakt duidelijk of en welke wetgevingsinitiatieven noodzakelijk zijn. EZ is van mening dat in de komende tijd prioriteit moet worden gegeven aan onderzoek ten aanzien van wetgeving met betrekking tot de informatiemaatschappij, diensten in het algemeen, overheidsopdrachten (zie ook hoofdstuk 2) en het Gemeenschapsoctrooi.
Belangrijk aandachtspunt blijft het wegwerken van technische handelsbelemmeringen. Daarvoor is echter lang niet altijd nieuwe wetgeving nodig. Belangrijk daarvoor is de inspanningsverplichting die op de lidstaten rust om de wederzijdse erkenning van elkaars nationale producteisen te verbeteren. Op initiatief van EZ zal de bekendheid met dit beginsel in Nederland worden vergroot. Hiertoe zal door alle betrokken partijen (zowel de diverse ministeries en de onder hen ressorterende uitvoeringsorganisaties als belangenorganisaties van het bedrijfsleven) prominent aandacht moeten worden geschonken aan dit beginsel.
Het Single Market Scoreboard van de Commissie, waarmee de stand van zaken bij de marktintegratie wordt weergegeven, moet anno 2001 niet alleen kwantitatieve gegevens bevatten over bijvoorbeeld het aantal omgezette EU-richtlijnen per lidstaat. Het Scoreboard moet ook kwalitatieve informatie gaan bevatten, bijvoorbeeld over de prijsconvergentie in de EU. EZ zal plannen van de Commissie in deze richting ondersteunen, met name als het gaat om de uitbouw van het Scoreboard als instrument van peer pressure.
De interne markt is de economische spil van de Europese integratie. De toekomstige uitbreiding van de EU mag het functioneren van de interne markt niet hinderen. Met het oog op de uitbreiding staat de Unie voor de opgave interne hervormingen door te voeren en besluitvormingsprocedures te stroomlijnen. De Europese Raad in Nice in december 2000 moet daarover besluiten nemen.
Het tempo van uitbreiding wordt bepaald door de voortgang die kandidaat-lidstaten boeken met het overnemen en implementeren van het EU-acquis. Een goede monitoring van de gerealiseerde voortgang is dan ook noodzakelijk. De thans in ontwikkeling zijnde scoreboards van de Commissie moeten een objectieve weergave van de vorderingen in de kandidaat-lidstaten geven en zullen een belangrijke rol bij de monitoring spelen. In het najaar van 2000 komt de Europese Commissie met de Progress Reports met daarin de nieuwste gegevens op basis waarvan meer duidelijkheid kan worden verkregen over de stand van voorbereidingen voor toetreding in de kandidaat-lidstaten. De regering hoopt dat dit najaar aan de hand van de nieuwe voortgangsrapportages van de Commissie, een goed totaaloverzicht bestaat van de werkelijke stand van zaken in de kandidaat-lidstaten, zodat het opstellen van een kalender of tijdpad voor het verdere verloop van de onderhandelingen mogelijk zal zijn. De voortgang hierbij zal overigens wel nauwgezet gemonitord moeten worden met behulp van de genoemde monitoringinstrumenten. In bepaalde gevallen kunnen onder voorwaarden overgangsperioden worden overwogen.
Naast een versnelling en uitbreiding is nu ook een begin gemaakt met een verdieping van het onderhandelingsproces. Dat wil zeggen dat er meer inhoud gebracht wordt in de onderhandelingshoofdstukken. In het onderhandelingsproces legt EZ nadruk op de zwaartepunten van het interne-marktacquis. Omdat juist op die punten problemen te verwachten zijn, is het beperken van het risico van het niet goed functioneren van de interne markt richtinggevend voor het beleid van EZ. Dit houdt in dat EZ een snelle, maar haalbare, toetreding stimuleert, en tegelijkertijd een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven waarborgt en de fragmentatie van de interne markt, onder andere door grenscontroles, tot een minimum beperkt. Ook de kandidaat-lidstaten hebben hier belang bij. EZ stelt zich op het standpunt dat toetreding de goede werking van de interne markt van de huidige 15 lidstaten, niet negatief mag beïnvloeden.
Met het oog op een soepele toetreding zijn onderlinge samenwerking en wederzijds vertrouwen essentieel. De «pre-accessie»-steun aan toetreders speelt daarbij een bijzondere rol. Bij de assistentie aan kandidaat-lidstaten levert EZ een bijdrage aan de pre-accessie instrumenten van de EU: PHARE, PHARE twinning en TAIEX. Daarnaast verleent EZ bilaterale steun met het PSO Pre-accessie Programma. Dit programma richt zich op het versterken van de (economische) instituties in betrokken landen. Bij het proces van overname en implementatie van het acquis lopen kandidaat-lidstaten tegen beleidsmatige en organisatorische problemen aan. In het eigen land is niet altijd een oplossing voor handen. In de PSO-projecten wordt daarom onder meer (Nederlandse) ambtelijke expertise ter beschikking gesteld. Het programma draagt ook bij aan de intensivering van de bilaterale relaties; belangrijk vanwege de toekomstige alliantievorming binnen een uitgebreide Unie.
3.2 Uitbreiden en versterken van het multilaterale handels- en investeringssysteem
De Nederlandse economie heeft baat bij een open handelsstelsel dat gebaseerd is op multilaterale spelregels. Het kabinet blijft zich dan ook inzetten voor de verdere afbraak van handelsbarrières en voor meer marktwerking in het internationale economische verkeer.
Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat er burgers zijn die vraagtekens plaatsen bij het proces van voortschrijdende economische liberalisering en globalisering. Bijvoorbeeld omdat men soms de WTO en andere instellingen verantwoordelijk houdt voor negatieve aspecten die in verband worden gebracht met het proces van economische globalisering, zoals milieuschade, uitbuiting van arbeid, dierenleed, schade aan de volksgezondheid en een groeiende welvaartskloof tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. De kritiek op economische liberalisering en op de internationale instellingen is vaak niet gegrond. De oorzaken van de geconstateerde problemen liggen vaak elders.
Een verdere, evenwichtige liberalisering binnen een adequaat kader van internationale spelregels kan juist een bijdrage leveren aan het oplossen van genoemde problemen. Een betere en intensievere communicatie met betrokkenen over de synergie-effecten is een eerste vereiste. EZ overlegt regelmatig met maatschappelijke organisaties en zal deze contacten verder uitbouwen.
Om tegemoet te komen aan reële zorgen van betrokken partijen en burgers is het ontzenuwen van misverstanden niet genoeg. Het wereldhandelsstelsel moet op een aantal punten verbeterd worden. Concreet zet het kabinet zich in voor meer marktopening en meer technische hulp voor ontwikkelingslanden en voor WTO-regels die voldoende evenwichtig zijn en rekening houden met de bijzondere behoeften en beperkte mogelijkheden van de armste WTO-leden. Om te voorkomen dat internationaal overeengekomen milieudoelstellingen worden gefrustreerd, wordt ook ingezet op het verduidelijken van de verhouding tussen WTO-regels en internationale afspraken op het gebied van milieu. Het is ook van belang om in de internationale rechtsorde het begrip«voorzorgsbeginsel» te verduidelijken.
Op het institutionele vlak gaat het met name om aanpassingen binnen de WTO die ook de armste landen in staat stellen om adequaat deel te nemen aan de besluitvorming. Het kabinet vindt ook dat de WTO transparanter moet worden voor parlementen en maatschappelijke organisaties.
Ook in UNCTAD- en OESO-verband spant Nederland zich verder in om verbeteringen te bewerkstelligen. In de UNCTAD bestaat overeenstemming over het belang van de bijdrage van internationale investeringen aan duurzame ontwikkeling. Het debat over de vraag hoe dit effect te maximaliseren en de mogelijke negatieve neveneffecten te minimaliseren, duurt voort. Het kabinet wil de relatie tussen de bevordering van investeringen en de bescherming van het milieu, mensenrechten en arbeidsomstandigheden bespreekbaar maken. Bij de gesprekken hierover in de UNCTAD zijn ook maatschappelijke organisaties betrokken. Het kabinet meent daarom dat de UNCTAD een belangrijke rol speelt bij het opbouwen van consensus over de grondslagen van mogelijke toekomstige WTO-afspraken over buitenlandse investeringen.
De OESO heeft in juni 2000 de Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen grondig herzien. De Richtlijnen geven aan wat overheden van OESO-lidstaten, en van andere landen die de Richtlijnen onderschrijven, verwachten van het internationaal investerende bedrijfsleven. Het kabinet heeft zich sterk gemaakt voor de aanscherping van de Richtlijnen omdat zij wil bevorderen dat internationaal opererende bedrijven op maatschappelijk verantwoorde wijze te werk gaan. De Richtlijnen zijn onder andere versterkt op het gebied van de rechten van werknemers, de mensenrechten, de zorg voor het milieu, het bestrijden van omkoping en het openbaar maken van informatie over de activiteiten van bedrijven.
Het komt er nu op aan de Richtlijnen daadwerkelijk – en wereldwijd – toegepast te krijgen. De OESO voert een actieve voorlichtingscampagne en ziet toe op de naleving van de verplichtingen. Het nationale contactpunt voor multinationale ondernemingen krijgt een belangrijke rol bij het toezicht op naleving op nationaal niveau. In het contactpunt wordt nauw samengewerkt met het bedrijfsleven, de vakbeweging en andere maatschappelijke organisaties. Daarnaast zal de staatssecretaris van Economische Zaken zich samen met het VNO-NCW, dat bereid is zichtbaar steun te blijven geven aan de richtlijnen, inspannen om de herziene richtlijnen bekend te maken onder publiek en bedrijfsleven (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 485, nr. 9).
3.3 Nederlandse bedrijven op buitenlandse markten
Ook in 2001 is de bevordering van de aanwezigheid van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland een prioriteit. Bijzondere aandacht gaat uit naar een aantal opkomende markten in Azië, Latijns-Amerika, Midden- en Oost-Europa en Afrika. EZ streeft ernaar belemmeringen die het bedrijfsleven ondervindt bij het betreden van deze markten, weg te nemen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van economische- en handelsmissies, diplomatieke contacten en het financieel instrumentarium.
De EZ-bewindspersonen zullen in 2001 een aantal handelsmissies leiden naar voor Nederland prioritaire markten. Het gaat daarbij om nabije markten, de landen in Midden- en Oost-Europa die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU, zoals Polen en Hongarije, de grote opkomende markten, zoals Indonesië, Brazilië en China en de landen die zich op het snijvlak van ontwikkelingsland en opkomende markt bevinden, zoals Ghana.
Extra aandacht zal worden gegeven aan de positie van het MKB op nabije, ontwikkelde markten. De staatssecretaris van EZ heeft in 2001 speciaal voor – en in nauw overleg met – het MKB een aantal handelsmissies gepland naar deze markten. Deze reizen staan specifiek in het teken van economisch veelbelovende regio's. De hoofdstad wordt bijvoorbeeld niet altijd bezocht.
Het Programma Starters op Buitenlandse markten (PSB 2000) wordt geïntensiveerd en zal in 2001 geëvalueerd worden. Naar aanleiding van de evaluatie zal bezien worden of dit goed lopende programma, dat zeer duidelijk in een behoefte van het MKB voorziet, nog verder verbeterd en aangescherpt kan worden.
Stroomlijning financieel buitenlandinstrumentarium
Zoals meer uitgebreid in de notitie «Economie en Ontwikkeling» is aan-gegeven zal in 2001 de stroomlijning van het bedrijfsleveninstrumentarium van EZ en OS en van de uitvoering daarvan verder worden vormgegeven. De stroomlijning beoogt de functionaliteit en de toegankelijkheid van het instrumentarium te verbeteren. Het eindperspectief kan als volgt worden samengevat.
1. Senter
Het instrumentarium gericht op het scheppen van voorwaarden voor transacties, is ondergebracht bij het agentschap Senter. Het samenwerkingsinstrumentarium bestaat uit het Programma Economische Samenwerkingsprojecten (PESP) van EZ, het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) van EZ en het Programma Samenwerking Opkomende Markten van OS. Het PSOM heeft een proeftijd van 5 jaar (tot 2002). Het domein van PSOM strekt zich uit tot de bedrijfslevenlijst van OS. PSOM zal binnen dit domein geleidelijk worden uitgebreid. Op dit moment is het programma aan 12 landen aangeboden. In de evaluatie, voorzien eind 2001/begin 2002, zal onder meer worden bezien of het programma bij Senter zal worden gecontinueerd. Het PSOM zal in 2001 worden geïntegreerd met het Programma Samenwerking Indonesië. Het budget van PSI zal hiertoe worden overgeheveld naar de begroting van Buitenlandse Zaken.
2. FMO
De instrumenten gericht op de directe financiële onderstuning worden ondergebracht bij FMO, met uitzondering van het door Senter uitgevoerde BSE. Het betreft reguliere bedrijfsvoering van de FMO-leningen en participaties voor commerciële activiteiten in ontwikkelingslanden, verstrekt op basis van additionaliteit aan de markt-, de speciale programma's Seed Capital en Kleinbedrijffinanciering, het NIMF, een Matchingfonds voor Nederlandse investeringen in ontwikkelingslanden en de door de FMO dochter NIO uitgevoerde POPM-regeling (Particuliere Ontwikkelings Participatie Maatschappijen). In dit verband zal het ORET/Milev programma, dat lokale investeringen steunt die niet commercieel haalbaar zijn en waarvoor Nederlandse goederen, werken of diensten worden ingezet, vanaf 2001 aan deze organisatie worden uitbesteed. Ook wordt bezien of het door NIB Capital uitgevoerde IFOM van EZ op termijn aan de FMO kan worden uitbesteed.
3. NCM
Het instrumentarium van EZ gericht op de verzekering van exportkredieten in opkomende markten en ontwikkelingslanden (SENO/GOM) is reeds ondergebracht bij de NCM, waar ook de rguliere exportkrediet- en investeringsverzekering (Rhi) zijn ondergebracht.
Dit perspectief voor het bedrijfsleveninstrumentarium schept duidelijkheid voor het bedrijfsleven actief in ontwikkelingslanden en opkomende markten en heeft consequenties voor de uitvoering. Met deze onderverdeling binnen het instrumentarium en de uitvoering ontstaat een transparante taakverdeling tussen het agentschap Senter en de NV FMO. Beide organisaties zullen in toenemende mate samenwerken en gebruikmaken van de respectievelijke expertise en meerwaarde in het zakendoen in- en met het buitenland. Feitelijk ontstaan zo drie loketten, met elk hun eigen specialiteit en karakter.
Het eindperspectief van het EZ-instrumentarium kan als volgt worden samengevat.
Verdere verbetering van het samenwerkingsinstrumentarium
Het EZ-samenwerkingsinstrumentarium (PSO) zal – aangevuld door het PSOM – gericht blijven op opkomende markten. Op basis van de in 2000 af te ronden evaluatie van het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) én de tienjarige ervaring met projecthulp zal het programmatisch karakter van het programma verder worden versterkt. De Tweede Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd.
In het kader van de Nederlandse steun aan het Stabiliteitspact zal ook met het PSO een extra inspanning voor Zuid-Oost Europa worden geleverd. Dit betekent dat uit de non-ODA middelen binnen het begrotingsartikelonderdeel PSO Roemenië, Bulgarije en Kroatië extra worden bedeeld. Binnen de begroting van ontwikkelingssamenwerking zijn gelden gealloceerd voor PSO-projecten in Bosnië, Macedonië, Moldavië, Montenegro en Albanië.
Eén geïntegreerd haalbaarheidsinstrument voor export en investeringen
De huidige regeling Investeringsbevordering en Technische Assistentie Oost-Europa (IBTA-OE) wordt rond de jaarwisseling beëindigd. In verband hiermee zal de functie van het Programma Economische Samenwerkingsprojecten (PESP) als geïntegreerd haalbaarheidsinstrument voor export en investeringen, mede op basis van de onlangs afgeronde PESP-evaluatie, verder worden versterkt. Streven is op dit punt tevens een integratie tot stand te brengen met het IBTA-programma voor ontwikkelingslanden van Ontwikkelingssamenwerking.
Modernisering van de Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM)
De huidige Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (achtergestelde leningen) vormt de kern van het investeringsinstrumentarium van EZ. De IFOM wordt in de komende periode gemoderniseerd en waar mogelijk op afzienbare termijn uitgebreid met een participatiecomponent. De technische assistentie bij investeringstransacties, die thans nog via het huidige IBTA-programma wordt gefaciliteerd, zal in gemoderniseerde vorm bij de IFOM aansluiten. Ook op dit terrein is het streven een integratie tot stand te brengen met OS-instrumenten.
Exportfinanciering: aanpassing rentesteun
Rentesteun voor export van kapitaalgoederen kan plaatsvinden via het Matchingfonds en de Renteoverbruggingsfaciliteit, onderdeel van het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen (BSE). Naar aanleiding van de in 2000 afgeronde evaluatie van deze instrumenten wordt beoogd het rentesteun-instrumentarium te wijzigen. Het instrumentarium zal structureel bestaan uit (een deel van) het bestaande Matchingfonds voor het pareren van buitenlandse overheidssteun in uitzonderlijke situaties. Aanvullend wordt bezien in hoeverre de reguliere rentesteun van andere landen kan worden gecompenseerd.
Het instrumentarium kent ook een tijdelijke component. Het betreft de steun voor de export van zeeschepen die met ingang van medio 2000 beschikbaar is zolang de Europese Regelgeving productiesteun voor scheepsbouw toestaat, vooralsnog tot 2001.
Exportkredietverzekering opkomende markten (SENO-GOM)
De SENO-faciliteit, voorheen alleen gericht op Oost-Europa, is in maart 2000 uitgebreid tot opkomende markten. Het is nu mogelijk om deze kredietverzekering ook op Indonesië aan te bieden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de MoU inzake intensivering van de economische samenwerking die begin 2000 tussen Nederland en Indonesië is ondertekend.
In mei 2000 is de evaluatie van de SENO-faciliteit afgerond. De beleidsvoornemens die uit deze evaluatie voortkomen zullen aan de Tweede Kamer worden gezonden.
De GOM, die eind 1997 in het leven is geroepen voor de kredietverzekering van ORET/MILIEV projecten, wordt in de tweede helft van 2000 onderworpen aan een korte interne evaluatie. Uit de ruim tweejarige ervaring blijkt bijvoorbeeld dat de aansluiting met ORET/MILIEV geoptimaliseerd kan worden door een verhoging van de transactielimiet. Deze is dan ook inmiddels verhoogd van NLG 10 mln. naar NLG 20 mln.
Per 1 januari 2001 zet de EVD het verstrekken van marktinformatie en het uitvoeren van promotieactiviteiten voor handelsbevordering voort als agentschap. In artikel 4 is de begroting van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en ontvangsten van het agentschap EVD opgenomen.
Verbetering van het functioneren van de buitenlandse posten
De economische activiteiten van het postennet in het buitenland zijn onderworpen aan een benchmarkonderzoek. De aanbevelingen zijn opgenomen in de brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 14 maart 2000. De beleidsaanbevelingen worden momenteel uitgewerkt. Als eerste worden de beleidsvoornemens die betrekking hebben op de relatie met het bedrijfsleven nader vorm gegeven. Bekeken wordt waar, vanuit een economisch belang, vertegenwoordigingen noodzakelijk zijn en hoe de verschillende niveaus dienstenpakketten van de posten eruit moeten zien.
De bevindingen over de economische werkzaamheden van de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland worden ingebracht in het «beleidskader postennetwerk» van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit beleidskader dient als richtlijn voor de invulling van het postennet als geheel. In 2001 moeten op basis hiervan verbeteringen en wijzigingen in de inrichting van het postennet doorgevoerd worden. In 2001 worden tevens de overige beleidsvoornemens uit de benchmark economische werkzaamheden uitgewerkt. Het gaat hier onder andere om het verbeteren van de training, werving en ondersteuning van medewerkers op de posten, het opzetten van consultatiemechanismen met het bedrijfsleven en de beleidsmatige aansturing van de posten. Ook wordt in het eerste kwartaal van 2001 in een brief aan de Tweede Kamer een integrale presentatie gegeven van het exportbeleid.
HOOFDSTUK 4 EEN UITMUNTEND KLIMAAT VOOR INNOVATIE EN MENSELIJK KAPITAAL
Het kabinet zal de komende jaren stevig investeren in het innovatievermogen van de Nederlandse economie met als doel een uitmuntend klimaat te creëren voor innovatie en menselijk kapitaal. Zodoende kunnen we de ambitie waarmaken om tot de meest dynamische en concurrerende gebieden van de wereld te behoren. Het achterblijvend innovatievermogen van de Nederlandse economie is al enige tijd punt van zorg. Nederlandse bedrijven vernieuwen minder dan hun buitenlandse concurrenten. Recente studies bevestigen dit beeld.1 In de Industriebrief (Kamerstukken II, 1998/99, 26 628, nr. 1) van vorig jaar stelde het kabinet een beleidsagenda op om deze situatie te verbeteren. In aansluiting op de agenda uit de Industriebrief zijn zeven operationele doelstellingen geformuleerd.
De beleidsagenda uit de industriebrief omvat de volgende lijnen:
1. Mobilisatie van het publieke kennispotentieel;
2. Verbeteren van het klimaat voor technostarters;
3. Versterking van het innovatieve clusterbeleid;
4. Wegnemen knelpunten arbeid;
5. Fiscale prikkels voor een stimulerend kennisklimaat;
6. Terugdringing administratieve lasten;
7. Stroomlijning en modernisering van het EZ-instrumentarium.
In De Digitale Delta (Kamerstukken II, 1998/99, 26 643, nr. 1) is de samenhang van het ICT-beleid van de overheid geschetst en heeft het kabinet aangegeven op welke manier zij de ICT-basis van de Nederlandse economie wil versterken.
Deze doelstellingen en de beoogde (geïntensiveerde) activiteiten sluiten aan bij de beleidsagenda die op de Europese Top in Lissabon is vastgesteld. Tijdens de Europese Top in Lissabon is het belang van innovatie erkend en zijn afspraken gemaakt over te ondernemen acties.
Concreet wil het kabinet in de periode tot en met 2010 in totaal meer dan f 1 miljard extra investeren op de volgende gebieden:
1. ICT;
2. Kennisontwikkeling;
3. Kennistoepassing;
4. Arbeid en Onderwijs.
Deze gebieden versterken elkaar. Innovatie begint bij kennisontwikkeling. Nieuwe kennis wordt ontwikkeld door bedrijven en publieke kennisinstellingen. Voor innovatie is het belangrijk dat de kennis die door publieke instellingen ontwikkeld wordt, aansluit op de behoeften van het bedrijfsleven, zodat ontwikkelde kennis efficiënt en effectief kan worden toegepast. Technostarters en kennisdiffusie zijn daarvoor van groot belang. Vooral het verspreiden van kennis naar bedrijven die zèlf geen kennis ontwikkelen, de zogenoemde technologievolgende bedrijven, is daarbij van belang. Bovendien is de beschikbaarheid en inzetbaarheid van gekwalificeerde arbeidskrachten van invloed op het al dan niet totstandkomen van innovaties. Het huidige tekort aan gekwalificeerd personeel vraagt dan ook veel aandacht van het kabinet. Ten slotte wordt het vermogen tot innoveren over de hele breedte beïnvloed door ICT. Zowel de ontwikkeling als verspreiding van nieuwe kennis verandert door ICT, evenals de opleiding en training van personeel.
Investeren in innovatievermogen betekent dus investeren in kennisontwikkeling, kennistoepassing, de arbeidsmarkt en in ICT. En dat is wat het kabinet wil gaan doen.
Omdat de meeste intensiveringen doorwerken naar de jaren na 2002 wanneer de begrotingen volgens het VBTB gedachtegoed worden ingericht, worden de voorgenomen beleidsintensiveringen al zoveel mogelijk volgens het VBTB stramien gepresenteerd. Per actielijn zal ingegaan worden op doelstelling, activiteiten en budget.
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de intensiveringen. Het kabinet verwacht dat hiermee, in aanvulling op het reeds in gang gezette beleid, de komende jaren een forse stap wordt gezet richting een economie die nog hoogwaardiger, innovatiever en kennisintensiever is.
Financieel totaaloverzicht Kennis & Innovatie-impuls
Actielijn | verplichtingen* (x NLG 1 mln.) | 2000 t/m 2005 | 2006 t/m 2010 | totaal |
1. | Concurreren met ICT-competenties** (Digitale Delta) | 238,0 | 238,0 | |
– Baanbrekende applicatieprojecten. | 148,0 | |||
– Fundamenteel vraaggericht onderzoek | 30,0 | |||
– Halfgeleidertechnologie Medea II | 60,0 | |||
2. | Vraaggestuurd en innovatiegericht fundamenteel-strategisch onderzoek | 166,7 | 138,9 | 305,6 |
3. | Investeren in kennisontwikkeling (IOP's) | 55,0 | 55,0 | 110,0 |
4. | Kennisoverdracht MKB | 161,5 | 112,6 | 274,1 |
– Bedrijfsgericht kennisoverdracht instrumentarium | 56,4 | 56,4 | 112,8 | |
– Branchegericht kennisoverdracht instrumentarium | 46,2 | 46,2 | 92,3 | |
– Syntens | 12,0 | 10,0 | 22,0 | |
– Innovatienet (website) | 7,0 | 7,0 | ||
– Implementatie Ondernemerschapsnota | 25,0 | 25,0 | ||
– ICT-campagne | 15,0 | 15,0 | ||
5. | Technostartersclusters | 100,0 | 10 0,0 | |
6. | Investeren in Arbeid & Onderwijs | 133,0 | 133,0 | |
– ICT Taskforce | 42,0 | 42,0 | ||
– Scholingsimpuls | 62,8 | 62,8 | ||
– Arbeidsrader | 20,4 | 20,4 | ||
– Employability (Investors in People) | 7,8 | 7,8 | ||
Totaal | 854,2 | 306,5 | 1 160,7 |
* In de inleiding van de Artikelsgewijze Toelichting is een overzicht in kasbedragen opgenomen.
** Ook de ICT-Taskforce (zie Actielijn 6) behoort tot «Concurreren met ICT-competenties».
Versterken van de ICT-kennisbasis: Concurreren met ICT-competenties
Op dit moment neemt Nederland de zevende positie in op de Information Society Index (Information Society Index, IDC, april 1999). Die positie moet de komende jaren verbeterd worden. Met het versterken van de ICT-kennisbasis richt het kabinet zich op de verbetering van deze positie in de komende jaren. De wijze waarop wordt omgegaan met ICT is van groot belang voor het innovatievermogen van Nederland.
Om de ICT-kennisbasis te versterken heeft het kabinet het actieplan «Concurreren met ICT-competenties» opgesteld (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 643, nr. 4). Doel is de opbouw en toepassing van ICT-kennis te bevorderen, het tekort aan ICT-deskundigen weg te nemen en de inzet van ICT-deskundigen te stimuleren.
Het actieplan kent drie hoofdlijnen:
1. Baanbrekende ICT-applicatieprojecten door clusters van ICT-bedrijven; hoogwaardige gebruikers en kennisinstituten in belangrijke toepassingsgebieden;
2. Een impuls voor strategische kennisopbouw en -overdracht op het gebied van ICT en halfgeleidertechnologie (MEDEA II);
3. Uitvoering van projecten gericht op een goed werkende ICT-arbeidsmarkt en een optimale inzet van beschikbare menskracht (zie paragraaf 4.5).
In de periode 2001–2004 wordt hiervoor in totaal NLG 238 miljoen uitgetrokken.
Het actieplan «Concurreren met ICT-competenties» is een uitwerking van de pijler «Kennis en Innovatie» uit de nota De Digitale Delta. In het najaar van 2000 wordt de voortgangsnota van De Digitale Delta naar de Tweede Kamer gezonden. Rond dezelfde tijd worden de resultaten van de in de nota aangekondigde ICT-toets gepresenteerd. De ICT-toets geeft een integraal beeld van de ICT-positie van Nederland ten opzichte van andere landen.
De Europese Raad heeft in juni 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 21 501–20, nr. 128) het e-Europe Actieplan (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 643, nr. 4.) bekrachtigd. Deze Europese variant van de «De Digitale Delta» bevat een scala aan initiatieven en activiteiten om «een informatiemaatschappij voor iedereen» binnen bereik te brengen. Het plan bestaat uit de volgende punten:
• Goedkoper, sneller en veilig internet;
• Investeren in de vaardigheden van mensen, inclusief scholieren, werkenden en werkzoekenden;
• Stimuleren van Internetgebruik, inclusief e-commerce en toegang tot overheidsinformatie en -diensten.
Het kabinet onderschrijft deze punten. De uitbouw van internet is van enorm belang voor de daadwerkelijke totstandkoming van één Europese onderzoeksruimte. Met GigaPort wordt daar binnen Nederland een belangrijke bijdrage aan geleverd. De ontwikkeling van de zogenoemde (super-)Grid-technologie, de gecombineerde inzet van (super)computers, stelt onderzoekers in staat van afstand nog grotere hoeveelheden data te bewerken. Dit bevordert de R&D-samenwerking.
Het tweede punt sluit goed aan bij initiatieven als: «Onderwijs Online», de introductie van fiscale scholingsfaciliteiten en de realisatie van de plannen van de Commissie Risseeuw. Ook de «Digitale Trapveldjes» passen in deze hoofdlijn.
Het derde punt verheugt het kabinet met name vanwege de urgentie die e-Europe toekent aan het totstandbrengen van een regelgevend kader voor e-commerce en de betekenis van zelfregulering en co-regulering daarbij. Dit sluit goed aan bij de benadering die Nederland daar zelf al eerder voor gekozen heeft, bijvoorbeeld met het bevorderen van een breed gedragen gedragscode voor e-commerce. Dat geldt ook voor het belang dat eEurope hecht aan bewustwording en informatievoorziening voor het MKB (zie ook paragraaf 4.4) en elektronische aanbestedingen van de overheid.
Op dit moment beziet het kabinet of de inspanningen die reeds worden verricht in het kader van onder andere het Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen, GigaPort en het Actieplan Onderwijs Online voldoende zijn om de doelstellingen van e-Europe te realiseren.
De basis voor innovatie ligt in kennisontwikkeling. Doel van het kabinetsbeleid gericht op kennisontwikkeling is dat kennisinstellingen een belangrijkere rol in kennisproductie krijgen, en dat de synergievoordelen van de ontwikkeling van toegepaste en fundamentele kennis worden geoptimaliseerd. De aansluiting tussen toegepast en fundamenteel onderzoek die voor deze optimalisatie benodigd is, komt met name tot stand in het innovatiegerichte strategisch-fundamentele onderzoek.
Innovatiegerichte kennisontwikkeling wordt gedaan door bedrijven en kennisinstellingen. In Nederland vindt de kennisontwikkeling voor een relatief groot deel plaats in de publieke kennisinfrastructuur. De innovatiekracht van Nederland wordt dan ook voor een belangrijk deel bepaald door de samenwerking tussen bedrijven en de publieke kennisinstellingen.
De investeringen van bedrijven in de ontwikkeling van nieuwe kennis zijn sinds 1992 structureel toegenomen, zij het dat in 1998 sprake is van een relatief beperkte stijging. Bedrijven richten zich vooral op de ontwikkeling van kennis die direct toepasbaar is in nieuwe producten en processen. De private investeringen in fundamenteel onderzoek lopen, waarschijnlijk onder druk van toenemende concurrentie, al jaren terug. Hierdoor dreigt op termijn de aansluiting tussen het toegepast onderzoek en het wetenschappelijk fundamenteel onderzoek dat in de publieke kennisinfrastructuur wordt verricht, te verslechteren. Dat is ernstig, omdat juist die aansluiting van groot belang is, zowel voor het fundamenteel onderzoek als voor het toegepast onderzoek.
Om die aansluiting te verbeteren komt het kabinet met een extra financiële impuls voor innovatiegericht, fundamenteel onderzoek voor de komende tien jaar. De impuls is ook een antwoord op de Europese ambities. De vormgeving van de impuls bestaat uit de volgende activiteiten op het gebied van:
1. nauwe samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, en
2. de wetenschapsgebieden die van strategisch belang zijn voor de Nederlandse economie. De gebieden zijn geselecteerd met behulp van de TechnologieRadar.
Voor de komende tien jaar hebben de intensiveringen een totale omvang van NLG 416 miljoen. Concreet bestaat de impuls uit de volgende activiteiten:
• Meer vraaggestuurd en innovatiegericht fundamenteel lange termijn onderzoek.
Zoals aangegeven is het voor het realiseren van de synergievoordelen van groot belang dat de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, met name op het snijvlak van toegepast en fundamenteel onderzoek, verbeterd wordt. De middelen zullen vooral worden ingezet voor stimulering van het innovatiegerichte strategisch-fundamentele onderzoek, investeringen in onderzoeksfaciliteiten en investeringen in onderzoeksnetwerken of samenwerkingsorganisaties. Naast het brede veld van ICT waaronder embedded software zijn de volgende velden geïdentificeerd: Genomics en Bio-informatica, microsysteemtechnologie / nanotechnologie, katalyse, combinatoriële chemie, fotovoltaïsche zonne-energie en elektromagnetische vermogenstechniek (EMVT). Bij alle projecten gaat het om precompetitief innovatiegericht onderzoek. De beschikbare middelen bedragen NLG 306 miljoen tot en met 2010. Binnen dit budget zullen lopende het traject nieuwe innovatierelevante onderzoeksgebieden worden geïdentificeerd en gestimuleerd.
• Meer kennisontwikkeling via de Innovatiegerichte Onderzoekprogramma's (IOP).
Uit beleidsevaluatie is gebleken dat het IOP een effectief en efficiënt instrument is voor de koppeling van publiek onderzoek aan strategische kennisbehoefte bij het innovatiegerichte bedrijfsleven.1 Met het huidige budget en tenderritme kan ongeveer één nieuw IOP-programma per jaar worden gestart met een omvang van ongeveer NLG 20 miljoen over 8 jaar. Voor belangrijke multidisciplinaire onderzoeksvelden is daarmee niet voldoende kritische massa te bereiken. Om op perspectiefvolle onderzoeksterreinen IOP's van voldoende omvang te kunnen starten, zal het budget voor een periode van 10 jaar worden opgehoogd met NLG 11 miljoen per jaar tot NLG 30 miljoen per jaar.
Het IOP-budget wordt ingezet voor zowel kennisontwikkeling (met name promotieprojecten als onderdeel van een samenhangend onderzoekprogramma) als kennisdiffusie. Uitgaande van een momenteel gemiddelde omvang van IOP-projecten van NLG 0,5 miljoen zullen hiermee jaarlijks dus vijftig, in plaats van dertig, vierjarige onderzoeksprojecten kunnen worden gestart.
Een goed voorbeeld is de huidige voorbereiding van een IOP op het gebied van Genomics en Bio-informatica. Dit IOP maakt een integraal onderdeel uit van een strategisch actieprogramma op het gebied van Life Sciences en sluit aan op het actieplan ter bevordering van starters op dit gebied.
Ook voor Europa geldt dat een belangrijk deel van het onderzoek wordt verricht binnen de publieke kennisinfrastructuur. Deze infrastructuur is nog sterk nationaal georiënteerd en georganiseerd. Door fragmentatie en gebrek aan transparantie en mobiliteit kunnen lidstaten de vruchten van publiek onderzoek nog altijd moeilijk plukken.
De Europese Commissie, daarin ondersteund door de Europese Raad, streeft daarom naar één Europese onderzoeksruimte. Acties omvatten onder andere het in kaart brengen van «excellence» in Europa en het «benchmarken» van nationaal R&D-beleid. De Europese Raad in Lissabon voegde daar nog het koppelen van nationale en gezamenlijke onderzoekprogramma's via netwerken, en klimaatverbetering voor private onderzoeksinstellingen en technostarters aan toe.
Conform het eigen beleid heeft Nederland vooral aandacht gevraagd voor de rol van bedrijven (inclusief het MKB) en de toepasbaarheid van gesubsidieerd onderzoek. De plannen van de Europese Commissie (ontwikkeld door commissaris Busquin) schenken hier te weinig aandacht aan en zijn sterk gericht op de problemen in de academische wereld (Kamerstukken II, 1999/2000, 21 501–13, nr. 58).
Een vergelijkbare Europese verbrokkeling doet zich nog steeds voor ten aanzien van kennisbescherming. Om de Europese onderzoeksinspanningen van bedrijven en instellingen beter te beschermen heeft de Europese Raad te Lissabon besloten om ultimo 2001 te komen tot een verordening voor een Gemeenschapsoctrooi, inclusief een octrooi voor gebruiksmodellen. Hiermee wordt het mogelijk om met één aanvraag een octrooi te verwerven voor de gehele EU. In het hele gebied gelden dan dezelfde rechtsregels1.
Hierdoor zal de aanvraagprocedure naar verwachting eenvoudiger, sneller en goedkoper kunnen plaatsvinden. Een spoedige totstandkoming is daarom van groot belang.
Stroomlijning van het instrumentarium
Met bedrijfsgerichte stimuleringsregelingen bevordert EZ rechtstreeks de R&D van het bedrijfsleven. Zoals aangekondigd in de Industriebrief wordt het subsidie-instrumentarium gestroomlijnd en gemoderniseerd. De beoogde inwerkingtreding van de nieuwe instrumenten is 1 mei 2001. De stroomlijningsoperatie beoogt tegelijkertijd de transparantie en toegankelijkheid te verbeteren, bijvoorbeeld door het samenvoegen van subsidieregelingen en door de introductie van elektronisch aanvragen en het ontwikkelen van een elektronisch zoeksysteem (zie bijlage 14). In dit kader wordt bijvoorbeeld nagegaan of de definities en criteria van de verschillende regelingen al optimaal op elkaar aansluiten
In de eerste plaats wordt in dit kader een nieuwe subsidieregeling voor technologische ontwikkelingsprojecten ontwikkeld. De regeling is in zekere zin de opvolger van drie kredietregelingen, te weten de TOK, de MPO en Kredo die tot doel hadden risicodragend kapitaal ter beschikking te stellen aan ontwikkelingsprojecten. In de tweede plaats worden de samenwerkingsinstrumenten BTS, BIT en SM geïntegreerd in een nieuw samenwerkingsinstrument. Er wordt bekeken of ook de EET kan worden opgenomen in het nieuwe instrument. In bijlage 14, actielijn 7, wordt de stroomlijningsoperatie voor het technologie-instrumentarium nader toegelicht.
De financiële ondersteuning van R&D-inspanningen van bedrijven en kennis-infrastructuur wordt gecompleteerd met instrumenten die de publiek-private samenwerking bevorderen, bijvoorbeeld de nieuwe technology-roadmaps en clustermonitoren, de invoering van co-financiering in de kennisinfrastructuur, en de activering van het octrooibeleid van universiteiten. Zie verder de bijlage 14 over voortgang van de Industriebrief .
4.4 Kennistoepassing door bedrijven
Kennis moet niet alleen ontwikkeld worden, het moet ook worden toegepast. Het kabinet wil de toepassing van nieuwe kennis bevorderen door het verbeteren van het klimaat voor technostarters en door de diffusie van nieuwe kennis te stimuleren. In lijn met de doelstellingen van de nota «De ondernemende samenleving» worden projecten opgezet op het terrein van de thema's onderwijs/arbeidsmarkt, bedrijfsopvolging en bedrijfsbeëindiging, vrouwelijk ondernemerschap en maatschappelijk ondernemen.
Zo zal de commissie Onderwijs en Ondernemerschap onderzoek doen en pilotprojecten starten om te bevorderen dat het ondernemerschap als een meer vanzelfsprekende optie wordt gezien dan thans het geval is. Verder zal door middel van analyses en projecten aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van het vrouwelijk ondernemerschap en zullen initiatieven in de sfeer van netwerkvorming, coaching en scholing op gang komen om problemen op het terrein van de bedrijfsovergang tijdig te onderkennen.
Het proces van implementatie van de nota is inmiddels goed op gang gekomen, voor de uitvoering wordt NLG 15 miljoen uitgetrokken. De nota krijgt weerklank in het bedrijfsleven en in sectoren die voor de implementatie van belang zijn zoals het onderwijs.
4.4.1 Verbetering van het klimaat van technostarters
Nieuwe hightech bedrijven zijn belangrijk voor de innovatiekracht van Nederland. Maar het starten van een hightech onderneming gaat niet zonder problemen. Om de ambitie voor een uitmuntend klimaat voor technostarters kracht bij te zetten, wordt in de periode 2000–2003 NLG 100 miljoen uitgetrokken voor het organiseren en ontwikkelen van de technostarters- en venture capitalmarkt op vier technologiegebieden. Het doel is om samen met private partijen vier technostartersclusters op te zetten.
Voorbeelden van mogelijke technologiegebieden zijn milieutechnologie, nieuwe materialen, elektromagnetische vermogenstechnologie, nanotechnologie, het automotive cluster en medische technologie. Concrete suggesties moeten uit de markt komen. De keuze is afhankelijk van draagvlak in de markt en het economisch potentieel van de technostarters. De overheidsbijdrage is bedoeld voor het opzetten van de infrastructuur, zoals de inrichting van incubators en netwerkvorming. Private partijen hebben het voortouw bij de financiering van de fondsen en de financiële ondersteuning van individuele technostarters.
Om de private financiering van technostarters te stimuleren, is de Tante Agaath-regeling zodanig aangepast, dat deze meer rekening houdt met de specifieke behoeften van technostarters (zie verder bijlage 14). Daarnaast zijn door het kabinet middelen uitgetrokken om het gebruik van de WBSO door kleine bedrijven en technostarters te vergroten.
Voor het ICT- en Life-Science cluster zijn reeds totaal-oplossingen ontwikkeld en geïmplementeerd. Twinning en het Actieplan Life Sciences leveren een geïntegreerde aanpak van de knelpunten, waarbij de verschillende elementen, zoals onderdak, financiering, coaching en netwerken, elkaar versterken.
Starters in andere technologievelden hebben ook behoefte aan een dergelijke aanpak. Dit is de belangrijkste missie van «Dreamstart, platform voor technostarters» dat op 12 mei 2000 is opgericht. Dreamstart verenigt partijen die technostarters stimuleren, verbindt en versterkt bestaande initiatieven en jaagt nieuwe activiteiten aan door:
• het verschaffen van informatie, het toegankelijk maken van bestaande en opkomende initiatieven;
• het stimuleren van bewustwording bij bedrijven, publieke kennisinfrastructuur en (potentiële) technostarters;
• netwerk- en communityvorming op specifieke technologiegebieden.
Om de nieuwe, vaak met publieke middelen ontwikkelde kennis sneller door te laten dringen tot de gevestigde en startende ondernemers staat de bevordering van kennisoverdracht hoog op de beleidsagenda. Nederland speelt hier in het huidige beleid al vol op in en geeft voorts verdere impulsen om nieuwe en bestaande kennis sneller naar bedrijven te laten vloeien. Bedrijven moeten snel en efficiënt over de benodigde kennis kunnen beschikken om innovaties tot stand te brengen. Op dit punt kent de Nederlandse economie – net als veel andere EU-lidstaten – een zwakke schakel. Ook de Europese Commissie roept in de mededeling «Challenges for Enterprise Policy in the Knowledge-driven Economy» van april 2000 de lidstaten op om de toegang van bedrijven tot nieuwe technologieën te faciliëren.
Om de verspreiding van kennis te bevorderen doet het kabinet het volgende:
• stroomlijning van de kennisoverdrachtsregelingen;
• professionalisering van Syntens;
• beter gebruik van ICT.
• Stroomlijning van de kennisoverdrachtregelingen
Per 1 mei 2001 worden vijf bestaande regelingen voor kennisoverdracht samengevoegd tot twee nieuwe regelingen. De eerste regeling is bedoeld voor intermediaire organisaties, zoals branche-organisaties, die veel contacten onderhouden met het MKB. Met deze regeling worden deze organisaties gestimuleerd om activiteiten te organiseren waarmee kennis naar het MKB kan worden overgedragen.
Het tweede instrument richt zich direct op bedrijven. Met de nieuwe regeling kunnen MKB-bedrijven hulp krijgen bij het schrijven van een strategisch plan en het uitwerken van een innovatieplan door een hogeropgeleide. Verder kunnen bedrijven met de regeling financiële steun krijgen bij het uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Het budget voor de nieuwe kennisoverdrachtregeling wordt uitgebreid met NLG 20,4 miljoen per jaar.
• Verdere professionalisering Syntens
Ter voorbereiding op de evaluatie van Syntens eind 2001 is eind 1999 gestart met een nulmeting. In het kader van deze nulmeting zijn kengetallen ontwikkeld om inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Syntens-activiteiten. De resultaten van de nulmeting stelt Syntens in staat om zijn rol als belangrijke intermediair bij kennisoverdracht naar het MKB verder te professionaliseren. In het kader van deze professionaliseringsslag wordt in de periode tot 2010 in totaal NLG 22 miljoen extra uitgetrokken. Voorts zullen de resultaten van de nulmeting gebruikt worden om de huidige voornamelijk inputgericht subsidierelatie meer outputgericht te maken.
• ICT en kennisdiffusie
Om met name MKB-bedrijven makkelijker en sneller toegang te geven tot kennis zet Syntens de geavanceerde website Innovatienet op. Deze site bundelt kennis en biedt een platform voor interactie tussen aanbieders en vragers van kennis. Een belangrijk onderdeel is de mogelijkheid om rond specifieke thema's en vraagstukken «virtual community's» op te zetten. De overheidsbijdrage van NLG 7 miljoen over de periode 2000–2001 richt zich op de initiële fase. De NLG 15 miljoen voor de in april 2000 gelanceerde ICT-campagne «Nederland gaat digitaal», inclusief bijbehorende back-office, valt eveneens onder deze intensivering. Deze campagne richt zich primair op het MKB.
In algemene zin zal verder het op publieke kennisinstellingen gerichte onderzoeksinstrumentarium, met name de door EZ gesubsidieerde Onderzoekscholen, IOP, Technologiestichting STW, Technologische Topinstituten en ICES/KIS, worden bezien op de verspreiding van de resultaten van onderzoek naar bedrijven. Daarbij zal tevens aan de hand van bestaande literatuur worden nagegaan hoe het informatiezoekgedrag van bedrijven met betrekking tot technologie er uitziet.
Doel hiervan is te bepalen welke aanpassingen in 2001 moeten plaatsvinden om de verspreiding van onderzoeksresultaten, met het oog op het gebruik door bedrijven, te optimaliseren.
In de kenniseconomie is menselijk kapitaal de belangrijkste bron van product- en procesvernieuwing. De OESO en het Centraal Bureau voor de Statistiek1 (CBS) constateren dan ook dat het tekort aan kenniswerkers één van de meest serieuze bedreigingen vormt voor de Nederlandseeconomie.
Om de doelstelling van een beter werkende arbeidsmarkt te kunnen bereiken zijn er tal van mogelijkheden. Daartoe behoort het financieel aantrekkelijker maken van werken, bijvoorbeeld door het omzetten van de VUT in pre-pensioenregelingen. Ook moet opnieuw energie worden gestoken in de reïntegratie van mensen die gebruik maken van de WAO. Ook de lage participatie van etnische groepen en van vrouwen biedt mogelijkheden. Vrouwen zijn nog steeds niet goed vertegenwoordigd op de arbeidsmarkt. Dit komt vrouwen zelf en de Nederlandse economie niet ten goede. EZ streeft daarom naar een betere benutting van de economische potenties van vrouwen. Vrouwen moeten in dezelfde mate als mannen kunnen profiteren van het EZ-beleid. Dit beleid is generiek van aard en vrouwen vormen in het algemeen geen aparte doelgroep voor EZ. Bij nadere beschouwing blijkt dat bijvoorbeeld de hoge economische groei resulteert in een relatief grote toename van arbeidsparticipatie van vrouwen. Op een aantal specifieke onderdelen van het beleid (ICT, ondernemerschap) worden wel bijzondere acties voor vrouwen in gang gezet.
Naast bestaand beleid op dit terrein ontplooit EZ bepaalde activiteiten om tekorten in bepaalde sectoren op te heffen. Het budget hiervoor heeft een totale omvang van NLG 133 miljoen:
• Voor specifieke beroepsgroepen met structurele tekorten worden jaarlijks, tot 2004, drie benchmarks uitgevoerd, de Arbeidsradars, om effectief en in de juiste sectoren te investeren (NLG 20 miljoen). Selectie van beroepsgroepen voor 2001 vindt in het najaar van 2000 plaats.
• De minister van EZ vraagt speciale aandacht voor de tekorten in de ICT-beroepen vanwege de sleutelpositie die ICT als «enabling technology» inneemt in de kenniseconomie. In de periode 2000–2004 zal een aantal projecten worden gestart om deze tekorten tegen te gaan. Het betreft ideeën van de Task Force Risseeuw, bijvoorbeeld de «ICT Netwerkacademie» en «ICT in niet-ICT-opleidingen». In totaal is hiervoor vanuit de EZ-begroting een bedrag van NLG 42 miljoen gereserveerd en NLG 10 miljoen vanuit het nationaal actieprogramma elektronische snelwegen (NAP).
• Voor een soepele samenwerking tussen aanbieders van scholing en onderwijs en het bedrijfsleven zullen ook specifieke koploper-initiatieven rond andere beroepsgroepen moeten worden gefaciliteerd. Belangrijk criterium daarbij is dat deze initiatieven een hoge voorbeeldwaarde hebben voor andere beroepsgroepen. Concreet gaat het in 2001 om het faciliteren van activiteiten voortkomend uit de Task Force Beroepsonderwijs (NLG 2 miljoen).
• De investeringen in employability-advies aan MKB, de totstandkoming van een kenniscentrum op het terrein van de erkenning van verworven competenties (EVC) èn het keurmerk Investors in People zullen de branches en individuele ondernemers aanzetten tot een modern Human Resources Development (HRD)-beleid. In 2001 wordt een Kenniscentrum op het terrein van EVC opgezet en zullen employability-adviseurs MKB-bedrijven adviseren over het belang van instrumenten voor een goed personeelsbeleid. Een aparte organisatie promoot de invoering van het keurmerk Investors in People (NLG 8 miljoen in totaal tot en met 2004).
• Ten slotte bevat het intensiveringspakket een extra investering in de ontwikkeling van maatwerk-curricula voor werkende mensen met een startkwalificatie die willen doorstromen naar beroepsgroepen waar structurele tekorten bestaan («Scholingsimpuls», NLG 60 miljoen). Scholingstrajecten moeten vooral gefinancierd worden door sociale partners en zoveel mogelijk bedrijven en instellingen bedienen. Het gaat EZ hierbij met name om inzet van educatieve technologie, erkenning van verworven competenties en modulaire leervormen die toegesneden zijn op de praktijk en zo min mogelijk verletkosten meebrengen voor de onderneming.
Het probleem ligt niet alleen in het oplopende tekort aan hoger opgeleiden1. De verwachting is dat tegelijkertijd het overschot aan lager opgeleiden en daarmee de polarisatie tussen kansrijke en kansarme segmenten binnen de beroepsbevolking toeneemt. De Europese Raad van Lissabon erkent dat bovenstaande problemen in de gehele Unie bestaan en heeft er op aangedrongen dat alle lidstaten maatregelen treffen.
De sociale partners zijn primair zelf verantwoordelijk voor het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt. Sociale partners moeten inzetten op investeringen in een verbetering van de kwaliteit van de arbeid en een modernisering van het HRD-beleid in ondernemingen. Om in te blijven spelen op technologische vernieuwingen moeten ook werkgevers zorg (blijven) dragen voor verdere opleiding en ontwikkeling van de werknemers. Het is daarnaast van fundamenteel belang om behalve aan opleiding en instroom ook voldoende aandacht te schenken aan doorstroom van medewerkers. Immers op die manier hou je «trek in de schoorsteen», doorstroom van werkenden op mbo-niveau naar hbo-niveau schept weer ruimte voor nieuwe mbo-ers. Op die manier kan tevens een maatschappelijke tweedeling tussen (hoger opgeleide) kansrijken en (lager opgeleide) kansarmen worden tegengegaan. Bovendien vormt een passende participatie in het arbeidsproces de meest effectieve weg om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen. Verder zou meer gebruik moeten worden gemaakt van het reservoir van niet-traditionele arbeidskrachten.
De overheid helpt sociale partners door marktimperfecties weg te nemen en investeringen uit te lokken voor een modern personeels- en scholingsbeleid. Eén en ander is beschreven in de nota «In Goede Banen» (Kamerstukken II, 1999/2000, 22 060, nr. 1) en in de voortgangsrapportage aan de TK inzake activiteiten op het gebied van arbeid en onderwijs (brief van 17 april 2000).
Voor het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en voor het bevorderen van investeringen in de beroepsbevolking zelf, worden de volgende activiteiten ontplooid:
• De komende jaren stimuleert EZ samen met OC&W de bevordering van extra instroom in de bèta- en technische vakken via de Stichting AXIS. Een mid-term-review van de activiteiten van de stichting zal nog in het jaar 2000 worden afgerond.
• Eén van de door het kabinet onderschreven voorstellen uit het MDW-traject Voortijdig schoolverlaten is dat jongeren in plaats van via een beroepsopleiding volledig bij een werkgever een diploma (startkwalificatie) kunnen halen. Dit wordt in het kader van EVC nader uitgewerkt.
• Er gaat in september 2000 een nieuw MDW-traject van start dat is gericht op het functioneren van de onderwijs- en scholingsmarkt. De conclusies uit dit traject worden verwacht rond april 2001 en kunnen repercussies hebben voor de hierboven beschreven initiatieven.
• In overleg met het Ministerie van Financiën is een onderzoek uitgezet naar de eerste resultaten van de scholingsaftrek voor bedrijven. EZ participeert inhoudelijk en financieel in concrete pilot-projecten waarin wordt geëxperimenteerd met alternatieve bekostigingswijzen van onderwijs en scholing.
• Ten slotte zullen in 2000 en 2001 enkele onderzoeken worden verricht rond de wijze waarop op lange termijn onderwijs en arbeidsmarkt kunnen bijdragen aan duurzame economische groei.
HOOFDSTUK 5 EEN EXCELLENT FYSIEK VESTIGINGSKLIMAAT
Zoals reeds eerder aangegeven is Nederland door de Economic Intelligence Unit van The Economist bovenaan geplaatst op de ranglijst voor het vestigingsklimaat. Dat is uiteraard mooi, maar slechts een voorspelling, we staan er nog niet. Uitgaande van de demografische ontwikkelingen groeit het aantal inwoners dat ruimte nodig heeft om te wonen, te werken, te recreëren en zich te verplaatsen. Voldoende ruimte voor verkeer- en vervoersstromen, voldoende ruimte voor het ontplooien van economische activiteit en een schone omgeving zijn factoren die nu al van essentieel belang zijn om een goede positie te behouden. In de toekomst zullen deze nog belangrijker worden in de relatief steeds kleiner wordende wereld. In de Nota en het actieplan Ruimtelijk Economisch Beleid is op hoofdlijnen aangegeven op welke wijze daaraan vanuit de ruimtelijk economische invalshoek invulling zou moeten worden gegeven. Binnenkort zal door middel van het Nationaal Verkeer- en Vervoersplan en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening het beleid op deze respectievelijke onderwerpen worden weergegeven.
Het ruimtelijk economisch beleid zoals verwoord in de Nota en het Actieplan Ruimtelijk Economisch Beleid gaat uit van twee pijlers. Enerzijds de dynamiek in de ruimtelijk economische netwerken en anderzijds het samen werken aan de economie in de «regio».
Dynamiek in ruimtelijk economische netwerken
Voor het verkrijgen en behouden van een excellent vestigingsklimaat is het van groot belang dat er wordt voldaan aan de bovengenoemde eisen ten aanzien van bereikbaarheid, ruimte voor economische activiteit en een schone omgeving. Ondanks ontwikkelingen in de ICT en de groei van de dienstensector leidt de economie van de 21ste eeuw naar verwachting niet tot een verminderde behoefte aan ruimte voor bedrijven of een vermindering van verkeer- en vervoersstromen. Integendeel, er zal sprake zijn van groei en om die te accommoderen zal er meer behoefte ontstaan aan maatwerk. De verwachte behoefte aan bedrijventerreinen bijvoorbeeld, bedraagt jaarlijks ongeveer 1000 ha. Deze nieuwe terreinen zullen zoveel mogelijk in en rond knooppunten van vervoerssystemen zoals steden, worden gesitueerd. Voor een deel kan dat via herstructurering worden gerealiseerd. Maar alleen herstructurering zal onvoldoende blijken om de ruimtebehoefte in te vullen. Het is dan ook van groot belang om op innovatieve wijzen met de ruimte om te gaan. Ondanks moderne technieken voor communicatie zullen mensen zich willen blijven verplaatsen en zullen goederen van a naar b worden getransporteerd. Innovatieve toepassingen kunnen stromen efficiënter laten verlopen, maar transport blijft een evident onderdeel van de economische structuur.
De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal onder andere ingaan op de wijze waarop aan de behoefte aan bedrijventerreinen voldaan kan worden en op de veranderende wensen ten aanzien van de verdeling van de ruimte. De nota schetst de kaders van het ruimtelijk beleid waarbij het van belang is dat er voldoende ruimte is voor:
• het creëren van nieuwe bedrijventerreinen, herstructureren van oude bedrijventerreinen en meervoudig ruimtegebruik. Elke regio moet voldoende ruimte kunnen bieden voor de economische ruimtevraag;
• de wensen van burgers om te wonen en werken waar zij dat verkiezen, ook in en rond de steden;
• lokaal en regionaal bepaald maatwerk om in te kunnen spelen op maatschappelijke dynamiek en marktprikkels.
TIPP en Duurzame bedrijventerreinen
De opvolger van de StiREA, de TIPP (Tender Investeringsprogramma's Provincies) zal waarschijnlijk nog dit najaar in werking treden. Deze regeling stimuleert en ondersteunt provincies en gemeenten bij de ontwikkeling en revitalisering van bedrijventerreinen. Conform het amendement Hindriks/Van Walsem is bij de eerste suppletore begroting 1999 NLG 100 miljoen toegevoegd aan het budget voor de TIPP. Bij de modernisering van bedrijventerreinen zijn er goede kansen voor een dubbelslag: een verhoogde kwaliteit van het terrein leidt tot versterking van de vestigingsplaats en verbetering van het milieu. Voor het stimuleringsprogramma Duurzame Bedrijventerreinen wordt voor de jaren 2001 en 2002 jaarlijks NLG 5 miljoen extra beschikbaar gesteld.
Een goed milieu en een goed milieubeleid kan voor bedrijven een positieve vestigingsplaatsfactor zijn. Een gezonde omgeving en schone productiefactoren worden veelal positief gewaardeerd. Het milieubeleid van de laatste jaren werpt vruchten af. Productieprocessen worden schoner en voor de meeste milieuthema's is er ontkoppeling tussen de economische groei en de effecten op het milieu. De kosten voor het milieubeleid groeien echter jaarlijks en bedroegen in 1999 NLG 21 miljard1. Het is dan ook van belang om het milieubeleid op zo'n manier vorm te geven dat de kosten op de meest efficiënte wijze gedragen worden en zo weinig mogelijk ingrijpen in de economische processen. In het komende Vierde Nationale Milieubeleidsplan wordt de verhouding tussen kosten en baten van een instrument bepalend voor de instrumentkeuze en de prioriteitsstelling.
Lange tijd stond het instrument «vergunningen» centraal in het milieubeleid met de lokale overheid als dominante partij. De huidige aanpak met convenanten en bedrijfsmilieuplannen stelt bedrijven in de gelegenheid zélf integrale en betaalbare oplossingen te kiezen. Ook de vergroening van het belastingstelsel geeft bedrijven en burgers financiële prikkels om gedrag aan te passen. In de nabije toekomst kan het milieubeleid, bijvoorbeeld door emissiehandel, de rol van de marktpartijen vergroten en de rol van de overheid beperken tot het bepalen van de spelregels. Verhandelbaarheid van emissies leidt bijvoorbeeld tot minder bestuurlijke bemoeienis van de overheid en tot meer armslag voor de bedrijven. Daarom is het van belang dat Nederland inzet op verhandelbare «milieurechten».
Voor de bestrijding van NOx (verzuring) wordt binnenkort het systeem van verhandelbare emissierechten afgerond. Een kostenbesparing van 50% komt hiermee binnen handbereik. Ook voor andere milieuthema's lijkt verhandelbaarheid een haalbare optie. Het gaat hierbij niet alleen om nationale initiatieven maar ook om vernieuwing van beleidsinstrumenten in internationaal verband. Nederland heeft het Groenboek van de Commissie om tot een emissiehandel in CO2 te komen dan ook positief ontvangen (COM(00)87, d.d. 8 maart 2000).
Samen werken aan economie in de regio
Benutten economische potenties van regio's; convenant samenwerking
Een excellent vestigingsklimaat wordt steeds meer op regionaal niveau bepaald door een veelheid van factoren waaronder het beleid van provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten worden daarom gestimuleerd het regionale vestigingsklimaat verder te versterken. In het kader van het convenant «samenwerking in de Regio» pakken EZ, IPO, VNG en het ministerie van Verkeer en Waterstaat naast de bedrijventerreinenproblematiek (inclusief multimodale bereikbaarheid), nu ook zaken aan als aanbesteding en innovatie. Het convenant is in december 1999 gestart en bevat de mogelijkheid om jaarlijks nieuwe onderwerpen te agenderen. Op die manier kan men goed inspelen op de beleidsdynamiek voor de regio's.
Als de Europese Commissie de ontwikkelingsprogramma's EPD's (Enig Programmerings Documenten) goedkeurt, kan worden begonnen met de implementatie van de Nederlandse component van het Europese Regionale Beleid in de periode 2000 t/m 2006. De uitvoering is in handen van de regio's en de steden zelf. Tot eind 2000 werken de ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nog aan de afbakening van de verantwoordelijkheden binnen doelstelling 1 en 2 en Interreg voor grensoverschrijdende programma's. De toedeling van verantwoordelijkheden voor de uitvoering van programma's wordt schriftelijk vastgelegd in een convenant van EZ en LNV met de provincies en BZK en de steden. EZ levert bij doelstelling 1 en de uitfasering van doelstelling 2 alsmede bij Interreg een forse bijdrage in de vorm van co-financiering tot totaal NLG 153,5 miljoen.
De programma's voor de economische pijler in de G25 uit de GSB-convenanten 2000–2003/2004 verkeren volop in de uitvoeringsfase. Voor EZ speelt er een aantal belangrijke aanvullende activiteiten in de sfeer van monitoring, voorbereiding van de mid-termreview 2002 en kennisopbouw en -uitwisseling. De benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat is één van de centrale GSB-indicatoren. Voor eind 2001 staat een herhalingsmeting gepland die in directe samenhang met andere indicatoren uit de economische, fysieke en sociale pijlers wordt uitgevoerd.
Met twee regio's, Zuid en Oost, zijn door verschillende ministeries (waaronder EZ) voorbereidingen getroffen om nog in het vierde kwartaal van 2000 te komen tot Raamovereenkomsten, de eerste fase van het proces naar Regioconvenanten. Hierin worden voornamelijk intenties en procedure-afspraken vastgelegd.
De eigenlijke Regioconvenanten moeten in het eerste jaar van de nieuwe kabinetsperiode (2002) vorm krijgen. Dan zal ook pas duidelijk zijn welke besluiten het nieuwe kabinet heeft genomen over eventuele nieuwe investeringspakketten (zie ook paragraaf 1.6) en welke regionale vertaling daaraan gegeven is.
Het kabinet heeft afgelopen zomer een procedure vastgesteld ter voorbereiding op de raamovereenkomsten. Dit houdt ondermeer in dat de regio's hun investeringswensen die gerelateerd moeten zijn aan de grote (rijks)nota's, vóór 31 oktober as. bij de vakdepartementen moeten indienen.
HOOFDSTUK 6 DUURZAME ENERGIEVOORZIENING
6.1 Ontwikkelingen op hoofdlijnen
In de omgeving van het energiebeleid voltrekken zich sterke en snelle veranderingen. Belangrijke ontwikkelingen zijn de liberalisering en privatisering in de energiewereld en de groeiende aandacht voor milieuproblemen, met name de CO2-problematiek. In combinatie met de snelle ICT-ontwikkelingen, ontstaan nieuwe mogelijkheden voor goedkopere en efficiëntere vormen van dienstverlening in de energiemarkt.
Door de verscherpte concurrentie op de energiemarkt ontstaat een grotere variatie aan producten en aanbieders. Verzekeringsmaatschappijen of supermarkten kunnen besluiten om onderhoud en levering van energie in hun pakket op te nemen. Ook kunnen multi-utilities ontstaan. De verscherpte concurrentie stelt ook hogere eisen aan de klantgerichtheid. De vraag naar energie wordt – zij het gefaseerd – geliberaliseerd. Hierdoor ontstaat geleidelijk aan een situatie waarin er meer aanbieders komen en er meer vrije vragers zijn naar energie.
Aan de vraagzijde zijn er andere ontwikkelingen. In sommige marktsegmenten wordt prijs een minder belangrijke factor en winnen factoren als de geboden kwaliteit, dienstverlening, gemak, en nieuwe inkoopcombinaties aan belang. Ook hier speelt ICT een rol bij het ontstaan van nieuwe aanbodvormen.
Als gevolg van deze ontwikkelingen zal de overheid zich meer gaan richten op de vraagzijde, dat wil zeggen op de energieverbruikers zelf. Financiële stimuli, convenanten en regelgeving zijn de meest aangewezen middelen. Dat betekent niet dat het beleid gericht op het aanbod kan verdwijnen. Op een aantal punten blijft aanvullend beleid nodig, zoals voor locatieontwikkeling van windenergie en stimulering van nieuwe technologie. Onderzocht wordt hoe de veranderingen in de beleidsaccenten doorwerken op de door Novem uit te voeren programma's en activiteiten. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de programmacyclus 2001.
De geschetste veranderingen en ontwikkelingen vereisen een adequate beleidsreactie; het energiebeleid moet mee met de tijd (zie ook het Energierapport, Kamerstukken II, 1999–2000, 26 898, nrs. 1–2). De doelstelling van het energiebeleid is de realisatie van een duurzame en efficiënte energievoorziening. Hoofdpunten in het moderne energiebeleid zijn:
• Voorzieningszekerheid is geen accuut punt van zorg; de markt kan dat aan. Een punt van aandacht blijft daarbij de groeiende importafhankelijkheid.
• Liberalisering zal zo veel mogelijk worden versneld. Als eerste stap wordt het vrijmaken van de markt voor groene energie voorzien. Een onderdeel hiervan zou een systeem van groencertificaten kunnen zijn.
• Fiscale maatregelen om energiebesparing en duurzame energie te bevorderen.
Maar, rekening houdend met alle veranderingen, zijn nieuwe strategische visies voor het energiebeleid nodig.
Op dit moment wordt voor energie een aantal visies ontwikkeld. De energievoorziening op de lange termijn, ruwweg tot 2050, is daar één van. Deze visie staat in het teken van mondiale ontwikkelingen, maar gaat ook concreet in op de rol van het Nederlandse aardgas in de ontwikkeling naar een meer duurzame energiehuishouding. In het najaar zal een beleidsrespons op deze lange termijnvisie worden geformuleerd. Medio 2001 zal ook een visie met bijbehorende strategie voor het publieke energieonderzoek worden gepresenteerd waarin onder andere schoon fossiel aandacht zal krijgen.
In een interne markt is voorzieningszekerheid ook een Europees vraagstuk. Eind dit jaar zal de Europese Commissie hierover een mededeling publiceren. Alle energiedragers, mogelijke problemen voor de voorzieningszekerheid van fysieke levering (interconnecties), prijsstabiliteit en de eventuele gevolgen van de uitbreiding van de EU voor de energievoorziening, komen aan de orde.
Klimaat invloeden op het energiebeleid
In de Uitvoeringsnota's Klimaatbeleid (UK I en II) is het kader voor de aanpak van de broeikasgassenproblematiek geschetst. Nederland heeft ten aanzien hiervan een reductiedoelstelling van 6% ten opzichte van 1990. Volgens het GC-scenario komt dat overeen met 50 miljoen ton CO2. In de UK I (Kamerstukken II, 1998/99, 26 603, nrs. 1–2) is aangegeven dat de helft van deze reductiedoelstelling in de periode 2008–2012 met behulp van binnenlandse maatregelen ingevuld zal worden. In het Actieplan Energiebesparing zijn deze binnenlandse maatregelen op energiegebied uitgewerkt.
Uit een op 30 juni 2000 door VROM en EZ georganiseerde bijeenkomst met vertegenwoordigers van betrokkenen en deskundigen, blijkt het beeld voor de uitvoering van de meeste binnenlandse activiteiten positief. Zo laat het zich aanzien dat de producenten van kolengestookte elektriciteitscentrales in Nederland per jaar een bijdrage aan de CO2-reductie van 6 miljoen ton zullen gaan leveren. Afgezet tegen de 25 miljoen ton reductie die met behulp van maatregelen in het binnenland is dat zeker geen geringe bijdrage. De principeovereenkomst wordt in de zomer van 2000 uitgewerkt.
Op 20 maart 2000 is de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel II naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 603, nrs. 28–29). Daarin is het beleid ten aanzien van Joint Implementation (JI), Clean Development Mechanism (CDM) en Emissions Trading (ET) uiteengezet. Nederland zal de andere 25 miljoen ton reductie met behulp van deze mechanismen in het buitenland kunnen realiseren.
De ervaring met het proefprojectenprogramma JI heeft geleid tot de «Emission Reduction Unit Procurement Tender» (ERUPT). Hiermee worden Emission Reduction Units (ERU's) gekocht in andere landen met een Kyoto klimaatdoelstelling. Afhankelijk van de ervaring met de eerste tender volgen nieuwe tenders. Nederland loopt hiermee voorop. Er is dan ook veel internationale belangstelling voor deze aanpak.
De Nederlandse overheid participeert in het Prototype Carbon Fund van de Wereldbank en is gekozen tot voorzitter van het «Participants Committee». Samen met vijf andere landen en vijftien multinationals ontwikkelt dit Committee projecten, spoort barrières op en doet voorstellen om deze te slechten. Dit levert kennis op over JI en CDM en biedt tegelijkertijd de mogelijkheid draagvlak voor de Nederlandse JI-aanpak te creëren. In EU-verband wordt meegewerkt aan de ontwikkeling van Emission Trading.
In 2002 is het eerste ijkmoment t.a.v. de genoemde mechanismen gepland. De binnenlandse maatregelen, de kosten en de emissie-ontwikkeling evenals de buitenlandse instrumenten JI, CDM en ET worden dan geëvalueerd. Eventuele aanpassingen van het beleid, bijvoorbeeld het inzetten van maatregelen uit het reservepakket, zijn dan aan de orde. Bovendien zal dan meer bekend zijn over de kosten van de aankoop van CO2-credits en de resultaten van de internationale klimaatconferentie in november 2000 (CoP 6).
Deze zomer heeft de Europese Commissie een concept milieusteunkader gepresenteerd. Het steunkader moet richting geven aan de toelaatbaarheid van milieu- en energiesteun. Dit nieuwe kader gaat waarschijnlijk per 1 januari 2001 in. Nederland heeft er bij de Europese Commissie op aangedrongen zo veel mogelijk ruimte te scheppen voor duurzame stimulering van energiebesparing en duurzame energie.
Regulerende energiebelasting (REB)
In het belastingplan 2001 wordt de derde en laatste tranche ingevuld van de in het Regeerakkoord afgesproken verhoging van de REB tarieven. Verhoging van de tarieven betekent een directe stimulans voor het aanbrengen van energiebesparing zoals de aankoop van energiezuinige apparaten. Ook duurzame energieopties «achter de meter» zoals zonneboilers, warmtepompen, energieopslag, gebouwgebonden pv-installaties en de vraag naar groene energie, worden gestimuleerd met de tariefverhoging.
Bij het onderzoek naar de verdere vergroening van het fiscale stelsel neemt de toekomst van de REB een prominente plaats in. Het CPB bekijkt de effecten van een verbreding van de REB naar grootverbruikers. Halverwege 2001 worden de uitkomsten gerapporteerd aan de Tweede Kamer.
6.2 Verbetering energie-efficiency
Internalisering energiebesparing
Vanaf het begrotingsjaar 2001 wordt een gedeelte van de EZ-begroting voor energiebesparing inclusief bijbehorende beleids- en monitorverantwoordelijkheid, overgeheveld naar de ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV). De achterliggende gedachte is dat deze ministeries een grotere beleidsintegratie kunnen bewerkstelligen bij de ontvangende partijen. Bovendien is de interactie van deze ministeries met de doelgroep intensiever, waardoor het bereik groter is.
Sinds de totstandkoming van het convenant Benchmarking Energie-efficiency in juli 1999, zijn er 118 inrichtingen toegetreden. Samen zijn zij goed voor circa 80% van het energiegebruik van de potentiële benchmarkbedrijven in de industrie. De bedrijven bepalen momenteel de wereldtop waaraan zij zich zullen spiegelen en stellen energie-efficiencyplannen op om de top te bereiken. Het Verificatiebureau benchmarking toetst de uitkomsten. De eerste plannen zullen naar verwachting nog in 2000 worden ingediend bij het bevoegd gezag.
Convenanten: Meer Jaren Afspraken (MJA's)
Bij de nieuwe MJA's is de verdere verbetering van de proces-efficiency opnieuw een centraal thema. Waar mogelijk worden nieuwe thema's in deze MJA's opgenomen, zoals energiezuinig productontwerp, dematerialisatie, efficiency in transport en logistiek, duurzame bedrijventerreinen en duurzame energie. De deelname-eisen aan de nieuwe MJA's bestaan uit een goedgekeurd energiebesparingsplan en de toezegging in 2002 een goedgekeurd energiezorgsysteem operationeel te hebben. Naar verwachting zullen dit najaar de eerste nieuwe MJA's afgesloten kunnen worden.
Vanwege veranderingen in de energiemarkt staat de ontwikkeling van WKK onder druk. Er zijn aanvullende stimuleringsmaatregelen nodig die zowel gericht zijn op het behoud van bestaande WKK-installaties als op het stimuleren van de bouw van nieuwe WKK. Aangezien er nog steeds rendabele toepassingsgebieden voor WKK zijn, is het belangrijk de juiste doelgroepen te bereiken met de maatregelen. Momenteel wordt gewerkt aan een evenwichtig pakket van maatregelen waarbij een verhoging van de EIA, de omvorming van de BSB en de zogenoemde afdrachtskorting WBM, worden bezien. Hiervoor is additioneel een bedrag van NLG 140 miljoen per jaar beschikbaar. De huidige REB-vrijstelling voor elektriciteit zoals die binnen de inrichting van de warmtekracht- exploitant wordt gebruikt, blijft ook in 2001 gehandhaafd. Daarnaast gaat DTe na of de kostenvoordelen die de inzet van WKK met zich meebrengen, ook via de tarieven aan WKK worden doorgegeven. Ook de tariefopbouw wordt kritisch beschouwd.
In 1999 was er sprake van dertig energieprogramma's ingevolge het Besluit subsidies energieprogramma's (BSE). In 2000 is die veelheid teruggebracht tot drie programma's (met daarbinnen deelprogramma's):
1. Energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven en algemene energieconversie,
2. Energiebesparing in de gebouwde omgeving en ruimtelijke aspecten en
3. Duurzame energie.
In 2001 zal een verdere stroomlijning binnen deze drie programma's plaatsvinden door ze generieker van karakter te maken. Subsidiëring van energiebesparingprojecten op het gebied van verkeer en vervoer, woning- en utiliteitsbouw en in de primaire agrarische sector vindt niet langer plaats op basis van de BSE, maar binnen de subsidiestelsels van de verantwoordelijke ministeries. Dit is het gevolg van de internalisatie van het energiebesparingsbeleid, de overheveling van taken op het gebied van energiebesparing naar andere ministeries. Ook dit komt de stroomlijning ten goede.
Sinds 1999 zijn er stappen gezet om de toegankelijkheid van het BSE-instrument te vergroten. Het betrof onder andere een meer klantgerichte opvang en doorverwijzing van ondernemers en een betere inrichting van internetsites. De effecten van deze wijzigingen worden gemonitord zodat bijsturing kan plaatsvinden.
6.3 Verhoging aandeel duurzame energie
Het bevorderen van duurzame energie is en blijft een belangrijk beleidsonderwerp. Om het voor 2020 geplande aandeel duurzame energie te behalen is een aanzienlijke verhoging van het aandeel duurzame energie nodig. Om die verhoging te realiseren wordt aan de vraag- en de aanbod-zijde een actief beleid gevoerd
Versterking vraag naar duurzame energie
Om de vraag naar duurzame energie te bevorderen worden de volgende beleidsvoornemens gerealiseerd.
1. De geplande derde tranche in de verhoging van de regulerende energiebelasting (REB) geeft een belangrijke impuls aan de vraag naar duurzame energie. Door de verhoogde REB wordt fossiele energie duurder ten opzichte van duurzame energie dat een nihiltarief van de REB kent. Dit heeft een krachtig, positief effect op de concurrentiepositie van duurzame energie.
2. Het kabinet heeft besloten om met ingang van 2001 circa NLG 60 miljoen extra beschikbaar te stellen voor de toepassing van duurzame energie bij particulieren. Bij de uitwerking wordt primair gedacht aan de bevordering van het gebruik van zon-pv, maar ook andere maatregelen zullen in beschouwing worden genomen zoals zonneboilers, warmtepompen en daglichtvoorzieningen. Deze impuls zou vorm kunnen krijgen door de EnergiePremieRegeling uit te breiden naar duurzame energie. VROM en EZ zijn momenteel gezamenlijk bezig dit uit te werken.
3. De recente wijziging van de Elektriciteitswet biedt de mogelijkheid de markt voor groene stroom versneld te liberaliseren. Naar verwachting leidt dit tot een toename van de vraag naar groene stroom.
Onderzoek heeft uitgewezen dat er een grote potentiële vraag bestaat naar duurzame energie en dat klanten (huishoudens, bedrijven en instellingen) bereid blijken meer te betalen voor groene stroom. Deze autonome ontwikkeling heeft een positief effect op de vraag naar duurzame energie. En leidt tot een toename in de omzet van groene stroom van de energiedistributiebedrijven.
In het kader van het Milieu Actie Plan (MAP) namen de energiedistributiebedrijven de resultaatsverplichting op zich in 2000 3,2% van hun elektriciteitsomzet te dekken met opwekking uit duurzame bronnen. Begin 2001 wordt bezien of dit resultaat daadwerkelijk behaald is.
Versterking aanbod van duurzame energie
De vraag naar duurzame energie neemt toe. Natuurlijk moet er dan voldoende aanbod zijn. Het aanbod wordt langs drie pijlers versterkt:
1. De prijs-prestatieverhouding wordt verbeterd door uitvoering van ECN en Novem programma's.
2. De regeling Groen Beleggen is zodanig aangepast dat investeerders in duurzame energie profiteren van een verlaagd rentepercentage. Ook fiscale instrumenten als EIA, Vamil en de REB dragen bij aan het aantrekkelijk maken van investeringen in duurzame energie-opties. Dit is van wezenlijk belang voor het bevorderen van marktpenetratie.
3. In 2001 wordt de campagne «Duurzame Energie Vanzelfsprekend» voortgezet. Deze succesvolle campagne draagt bij aan de kennis over en belangstelling voor duurzame energie. Hetzelfde geldt voor het Projectbureau Duurzame Energie. In 2001 wordt bezien of, en zo ja, in welke vorm de PDE-activiteiten voortgezet worden.
De recente afspraken over CO2-emissiereductie met de eigenaren van kolencentrales vormen een impuls voor de inzet van biomassa in de Nederlandse energievoorziening. Met de reductie van 6 mln. CO2 draagt de sector zeer substantieel aan bij het beperken van de nationale CO2-emissies. Hiermee wordt een kwart van de binnenlandse doelstelling zoals geformuleerd in UKI gehaald. Het onlangs tot stand gekomen akkoord op hoofdlijnen tussen de elektriciteitssector en de overheid voorziet onder andere in een essentiële vergroting van de inzet van biomassa. Als gevolg daarvan zal, in de periode tot 2010, het aandeel duurzame energie verdubbelen ten opzichte van de inzet in 1999 tot circa 70 PJ. Het aandeel biomassa in de doelstelling voor duurzaam voor 2010 wordt via dit akkoord vrijwel volledig ingevuld. Nog in 2000 zullen nieuwe emissie-eisen voor biomassaverwerking worden vastgesteld. De bestaande onduidelijkheden worden dan weggenomen. Het niveau van de eisen zal zodanig zijn dat de inzet van biomassa voor energie-opwekking niet in het gedrang komt.
Er zijn voldoende technisch mogelijke landlocaties aanwezig om de doelstelling van 1500 MW in 2010 te realiseren. Bestuurlijke knelpunten vormen de voornaamste oorzaak voor het achterblijven van de daadwerkelijke realisatie van grootschalige duurzame energie-opties met name bij windturbines. Uit het Inter Provinciaal Overleg blijkt dat alle provincies bereid zijn om in 2000 een nieuwe bestuursovereenkomst plaatsingsproblematiek windenergie te sluiten met de rijksoverheid. Voor de plaatsing van windturbines op zee wordt in interdepartementaal verband gewerkt aan het juridisch kader voor windenergie-winning op het continentaal plat. De planologische procedure voor het near shore-windpark mondt binnenkort uit in een kabinetsbesluit over de definitieve locatie.
«Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording»
De VBTB-begroting is binnen EZ inmiddels een bekend fenomeen. Een belangrijk doel, te weten het EZ-breed agenderen van het gedachtegoed van de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording», is daarmee bereikt. Er is de afgelopen tijd veel geïnvesteerd in VBTB. De voorbeeldbegroting van EZ, waar in september 2000 over gesproken is tussen de Tweede Kamer en EZ, is daar een resultaat van. Na het opleveren van de voorbeeldbegroting in mei 2000 is de aandacht verschoven naar de daadwerkelijke voorbereiding van de implementatie. Daarvoor resteert betrekkelijk weinig tijd, omdat de begrotingsvoorbereiding 2002 reeds eind 2000 start. Belangrijke activiteiten zijn in dat kader het uitwerken van de gegevensverzamelingen die noodzakelijk zijn voor een adequate oplevering van prestatie-indicatoren en de aanpassing van geautomatiseerde systemen, zoals de begrotingsadministratie van EZ. De Tweede Kamer zal eind 2000 in een tweede vervolgrapportage VBTB nader geïnformeerd worden over de stand van zaken van het implementatieproces.
Het toezicht op de rechtmatigheid van uitgaven geeft sinds enige jaren een bevredigend beeld. De Algemene Rekenkamer stelt in haar rechtmatigheidsonderzoek over 1999 vast dat het financieel beheer bij EZ een positieve ontwikkeling vertoont. Dit ondanks de extra inspanningen die de operatie VBTB vergt van de organisatie. Uiteraard zijn op onderdelen verbeteringen mogelijk. Deze verbeterpunten worden door EZ aangepakt.
In 1998 is besloten om, voor een geselecteerd aantal dossiers, de ex ante-toetsing op rechtmatigheid van een financieel dossier te decentraliseren. Deze ex ante-toetsing komt in voorkomende gevallen bij de financiële stafbureaus van Directoraten-Generaal te liggen, waarbij de centrale directie Financieel-economische Zaken (FEZ) ex post-toezicht uitvoert. Deze verschuiving wordt gefaseerd doorgevoerd. Daar waar de noodzakelijke randvoorwaarden aanwezig zijn, vindt verdere decentralisatie plaats.
Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)
Medio dit jaar heeft EZ besloten tot diverse maatregelen die moeten leiden tot een verbetering van het beleid ter voorkoming van M&O. Deze maatregelen bestaan uit:
• Het in één centraal document vastleggen van het M&O-beleid van EZ;
• Een expliciete toetsing op M&O-aspecten aan de hand van een checklist bij de opzet en aanpassing van regelingen;
• Het bepalen van één meldingsdefinitie voor subsidies (zowel voor nationale als EU-subsidies);
• Het instellen van een centraal meldpunt M&O binnen het ministerie. Dit meldpunt behoort tevens een expertisefunctie te hebben ten einde een uniforme interpretatie van regelgeving te bevorderen.
Deze maatregelen zullen zo veel mogelijk reeds in 2000 worden geïmplementeerd.
De bestaande werkplancyclus bestrijkt reeds enige jaren de gehele organisatie van EZ en heeft zijn waarde voor de bedrijfsvoering van het ministerie ruimschoots bewezen. Medio 2000 is besloten tot een vernieuwing van de werkplancyclus die zal aanvangen met de cyclus 2001. Een vernieuwend element is de meer thematische benadering. De onderdelen van het ministerie worden enerzijds uitgenodigd aan te geven welke bijdrage zij kunnen leveren aan bepaalde gezichtsbepalende EZ-brede thema's en worden anderzijds uitgedaagd thema's aan te dragen die in hun visie voor EZ gezichtsbepalend kunnen zijn. Mede op basis van inbreng van de organisatieonderdelen wordt voor EZ een concernagenda, alsmede een samenvattend EZ-werkplan opgesteld. Uiteraard zullen de beleidsmatige elementen van de concernagenda gekoppeld worden aan de «beleidsagenda» die EZ met ingang van 2002 in de VBTB-begroting zal presenteren. De werkplancyclus en de begrotingscyclus worden daarmee hechter verbonden dan tot nu toe het geval was.
Gezien de waarde van de budgetteringsafspraak voor de doelmatigheid van het begrotingsoverleg wordt genoemde afspraak tussen de Ministeries van Financiën en EZ voortgezet. De reikwijdte van de budgetteringsafspraak is vermeld in de inleiding van de artikelsgewijze toelichting.
Personeel, organisatie en informatiemanagement
EZ wordt geconfronteerd met een aantal turbulente maatschappelijke ontwikkelingen:
• De arbeidsmarkt verandert van een aanbodmarkt in een vraagmarkt. De nieuwe medewerker wenst individuele keuzes te maken als het gaat om werken, leren en zorgen.
• De informatie- en communicatietechnologie ontwikkelt nieuwe (toepassings)mogelijkheden. EZ vindt dat zij, als ministerie dat ICT beleid uitdraagt in Nederland, bij de benutting hiervan voorop moet lopen.
• De politiek-bestuurlijke context wordt complexer. Beleidsproblemen overstijgen de afzonderlijke maatschappelijke sectoren en ministeries, de overheid krijgt steeds meer een regierol in de beleidsvorming.
Om adequaat op deze ontwikkelingen in te spelen moet een integraal personeel-, organisatie- en informatiemanagementbeleid primair gericht zijn op een flexibilisering van de gehele organisatie, op speelruimte voor de vrije inzet van mensen en kennis binnen het ministerie.
In dat kader luidt de missie van EZ op het terrein van personeel, organisatie en informatiemanagement:
«zorgdragen voor een flexibele organisatie door het inzetten op de juiste plaats en tijd van medewerkers met de juiste kennis.»
Dat betekent:
«een flexibele organisatie...»:
Om steeds complexere problemen op te kunnen lossen zal EZ in staat moeten zijn om medewerkers naar behoefte te kunnen inzetten. Daarom wordt ernaar gestreefd om over de grenzen van de eigen directie – of zelfs het eigen ministerie – heen samen te werken. Werken in projectverband is daartoe een middel; projectmatig werken wordt volgend jaar elektronisch ondersteund.
«...van de inzet van mensen...»:
Voor een effectieve en flexibele inzet van medewerkers is het noodzakelijk dat bekend is welke kwaliteiten op welke plaats in de organisatie nodig zijn («vraag») en dat bekend is welke kwaliteiten in huis aanwezig zijn («aanbod»). Op die manier wordt het mogelijk om op aanwezige en gewenste kwaliteiten van medewerkers te sturen: competentiemanagement. Wanneer ook de bij de medewerkers aanwezige en gewenste competenties of talenten in beeld worden gebracht, wordt het mogelijk om gerichte persoonlijke ontwikkelingstrajecten uit te zetten: employability management.
Via het intranet is hiermee reeds een start gemaakt. Het komende jaar zal dit systeem in grote delen van het ministerie worden uitgerold.
Serieuze aandacht voor persoonlijke ontwikkeling maakt EZ bovendien een aantrekkelijke werkgever, zowel voor huidige als potentiële medewerkers (instroom).
«...en van kennis»:
Het snel beschikbaar krijgen en optimaal benutten van kennis en informatie wordt steeds meer een cruciale succesfactor, zowel naar binnen als naar buiten. Goed kennismanagement is daarbij essentieel. Binnen EZ worden inmiddels expertsystemen opgezet met informatie over kennis, werkervaring en opleiding. Ook is kortgeleden gestart met het digitaliseren van poststromen en archieven. Doel daarvan is het ondersteunen van bedrijfsmatiger werken door zowel documenten als de informatie in de documenten beter op te slaan, te verspreiden, toegankelijker te maken, sneller beschikbaar te stellen en te herbewerken.
Kennis, informatie en communicatiekanalen worden ook voor derden toegankelijk en interactief gemaakt (EZ-winkel op internet). Zoals eerder aangegeven zal Senter dit najaar de eerste elektronische WBSO-aanvraag in behandeling nemen, terwijl eveneens dit najaar een proefwebsite wordt geopend met een elektronisch zoeksysteem voor (vooralsnog EZ)-regelingen1. Het Bureau I.E. biedt via Internet toegang tot een drietal octrooizoeksystemen en is bezig met een pilot voor o.a. het elektronisch indienen van octrooiaanvragen.
EZ heeft het professioneel inkopen en aanbesteden bij de overheid op de agenda gezet, en heeft zichzelf daarmee verplicht op dit gebied een voortrekkersrol te spelen. Er zal veel moeten gebeuren, maar een eerste begin is gemaakt. Zo worden de Europese aanbestedingen gepubliceerd op de EZ-internetsite en zal, zodra mogelijk, ook een start worden gemaakt met het elektronisch aanbesteden van projecten onder de Europese aanbestedingsgrens. De ambitie van het kabinet om uiterlijk in 2002 25% van de publieke dienstverlening via elektronische weg af te handelen2 heeft ook flinke consequenties voor EZ. Vanuit de voorbeeldfunctie van EZ op ICT-gebied hoort EZ hierbij voorop te lopen. Uiteraard dient voor een adequate elektronische dienstverlening de organisatie voldoende te zijn toegerust. De komende twee jaar zal EZ hard aan de slag gaan om haar voorbeeldfunctie waar te maken en de organisatie optimaal toe te snijden op het e-government tijdperk.
Om de positie van EZ op de arbeidsmarkt te verstevigen wordt gewerkt aan de uitbreiding van het pakket secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder het bieden van buitenschoolse opvang voor 4–12-jarigen. Het personeelsbestand van EZ (exclusief CBS) bestond op 31-12-1999 voor 37% uit vrouwen. Het aanbod van managementtalent heeft in de promovabelenronde van 1999 geleid tot 9 promovabele kandidaten, waarvan 7 vrouwen (tegenover 1998: 9 promovabele kandidaten, waarvan 2 vrouwen). Momenteel wordt een nieuw MD-beleid ontwikkeld dat vooral gericht is op ontwikkelingstrajecten en waarin aanbevelingen worden verwerkt uit een onderzoek naar belemmeringen die vrouwelijk managementtalent ondervinden bij het doorgroeien binnen EZ. Bovendien zijn er in het afgelopen jaar twee vrouwelijke directeuren en een plaatsvervangend directeur benoemd.
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
Deze inleiding schetst in hoofdlijnen de samenstelling van de ontwerpbegroting 2001 van EZ (paragraaf 1) en de meest omvangrijke mutaties op de EZ-begroting, inclusief de intensiveringen waartoe het kabinet dit voorjaar heeft besloten (paragraaf 2). Paragraaf 3 gaat nader in op de intensiveringen die samenhangen met het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. In paragraaf 4 zijn specificaties opgenomen van de EZ-uitgaven die vallen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) en het Grote Steden Beleid (GSB). Ook is een specificatie opgenomen van de budgetteringsafspraak die bestaat tussen het Ministerie van Financiën en EZ (paragraaf 5) en wordt inzicht gegeven in het instrumentarium dat gericht is op het MKB (paragraaf 6). Tot slot gaat paragraaf 7 in op de in de artikelsgewijze toelichting gehanteerde begrotingspresentatie.
1. Begrotingstotalen en samenstelling op hoofdlijnen
Onderstaande grafiek geeft inzicht in de omvang van de EZ-meerjarenbegroting en de verdeling daarvan over apparaatsuitgaven, reguliere beleidsuitgaven, niet-reguliere beleidsuitgaven1, HGIS-uitgaven en de in het voorjaar van 2000 in het kabinet afgesproken intensiveringen2.
Kasuitgaven EZ in 2000, 2001 en 2005 (mln)
2. Majeure mutaties ontwerp-begroting 2001
Onderstaande tabellen bevatten de belangrijkste mutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 2000, inclusief de in het voorjaar van 2000 afgesproken intensiveringen op de EZ-begroting. Voor een toelichting op de afzonderlijke posten wordt verwezen naar het desbetreffende artikel. Een deel van de in deze tabel opgenomen mutaties is reeds toegelicht in de eerste suppletore begroting 2000. De HGIS-mutaties worden eveneens afzonderlijk gepresenteerd in paragraaf 4.
Majeure mutaties | ||||||
Uitgaven (x NLG 1 mln) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand MN 2000 | 3 683,1 | 3 687,1 | 3 696,9 | 3 671,8 | 3 658,6 | |
ECD naar Financiën (01.01) | – 40,6 | – 40,0 | – 38,6 | – 38,4 | – 38,3 | |
Europese statistieken CBS (01.01) | 10,0 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | ||
Marktwerking en adm.lasten (01.01/01.15/05.21) | 7,2 | 12,3 | 12,5 | 12,5 | 12,5 | |
Toevoeging loon- en prijsbijstelling (01.03/01.04) | 52,0 | 57,3 | 62,4 | 65,7 | 66,8 | |
Toevoeging kennis & innovatie (zie paragraaf 3) | 17,0 | 56,2 | 85,6 | 121,1 | 124,9 | |
Innovatief aanbesteden (02.02) | 8,5 | 9,5 | 7,0 | |||
Temporisatie EET en Gigaport (02.02/02.13) | 15,5 | 3,0 | 1,0 | |||
Generale kasschuif (02.03/02.08/09.03) | 119,3 | – 44,9 | – 26,1 | – 41,7 | – 5,1 | |
Van Defensie voor JSF (02.08) | 13,0 | 13,0 | 13,0 | 4,5 | ||
Regeling experimentele faciliteiten (02.12) | 15,0 | 10,0 | ||||
Van Defensie voor KSG (03.07) | 12,5 | |||||
Nedcar (03.08) | 206,9 | |||||
Bedrijventerreinen (04.10) | 10,0 | 15,0 | 25,0 | 25,0 | ||
Rijkswerf Den Helder (04.11) | 18,7 | 12,0 | 22,3 | |||
HGIS (zie paragraaf 4) | 39,2 | 50,2 | 20,2 | 8,5 | 12,0 | |
WIR (08.01) | 15,0 | – 30,0 | – 15,0 | – 7,0 | – 2,0 | |
Internalisering energiebeleid (09.01) | – 11,1 | – 21,3 | – 28,2 | – 33,0 | ||
EINP (09.01) | 3,0 | 8,5 | 10,0 | 10,0 | 10,0 | |
CO2-reductie (09.07) | 32,0 | |||||
Desaldering COVA (09.21) | – 25,8 | – 22,6 | – 22,6 | – 22,6 | ||
Compensatie eindejaarsmarge (diverse artikelen) | – 20,5 | |||||
Uitgaven u.h.v. specifieke ontvangsten (diverse artikelen) | 55,3 | 18,4 | – 10,2 | 12,2 | 29,3 | |
Overig (diverse artikelen) | 2,9 | 10,9 | 4,3 | 0,4 | 7,8 | |
Stand MN 2001 | 4 221,4 | 3 828,3 | 3 826,2 | 3 825,9 | 3 855,8 | 3 789,7 |
Ontvangsten x NLG 1 mln | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand MN 2000 | 3 726,4 | 3 506,4 | 3 015,8 | 3 022,5 | 2 947,8 | |
Temporisatie Fes-bijdrage EET/Gigaport (02.05) | 15,5 | 3,0 | 1,0 | |||
Bijdrage Fes kennis & innovatie (02.05) | 50,0 | 50,0 | 50,0 | 50,0 | ||
Bijdrage Fes bedrijventerreinen (02.05) | 10,0 | 15,0 | 25,0 | 25,0 | ||
Bijdrage Fes regeling exp.faciliteiten (02.05) | 15,0 | 10,0 | ||||
Wegvallen dividend Hoogovens (03.01) | – 16,1 | – 16,1 | – 16,1 | – 16,1 | – 16,1 | |
Nedcar (03.03) | 224,7 | |||||
Grondopbrengst Beek (04.03) | – 30,0 | |||||
Holland Casino's, generaal deel (05.12) | – 9,0 | – 3,5 | 7,5 | 17,5 | ||
HGIS (zie paragraaf 4) | 4,9 | – 1,2 | – 1,2 | – 1,2 | – 1,2 | |
WIR (08.01) | – 5,0 | – 4,0 | – 1,0 | |||
Aardgasbaten (09.01) | 936,0 | 1 462,0 | 1 638,0 | 1 170,0 | 877,0 | |
Desaldering COVA (09.21) | – 25,8 | – 22,6 | – 22,6 | – 22,6 | ||
Specifieke ontvangsten t.b.v. uitgaven (diverse artikelen) | 55,3 | 18,4 | – 10,2 | 12,2 | 29,3 | |
Overig (diverse artikelen) | – 1,2 | 0,9 | – 1,8 | – 4,9 | – 1,0 | |
Stand MN 2001 | 4 931,6 | 4 985,2 | 4 676,9 | 4 242,4 | 3 905,6 | 3 929,7 |
3. Intensiveringen Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie
Bij de begrotingsvoorbereiding 2001 heeft het kabinet besloten tot diverse intensiveringen op de EZ-begroting in het kader van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere inhoudelijke toelichting op die intensiveringen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij deze begroting. In onderstaande tabel worden de bijbehorende kasbedragen gepresenteerd.
Kasbedragen x NLG1000 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Vraaggestuurd en innovatiefgericht fundamenteel-strategisch onderzoek | 1 500 | 5 500 | 10 500 | 17 750 | 25 000 |
2. Investeren in kennisontwikkeling (IOP's) | 552 | 3 135 | 5 770 | 7 860 | |
3. Concurreren met ICT-competenties | 25 400 | 32 800 | 40 200 | 47 600 | |
Baanbrekende applicatieprojecten | 7 400 | 14 800 | 19 200 | 26 600 | |
Fundamenteel vraaggericht onderzoek | 3 000 | 3 000 | 6 000 | 6 000 | |
Halfgeleidertechnologie Medea II | 15 000 | 15 000 | 15 000 | 15 000 | |
4. Kennisoverdracht MKB | 13 250 | 25 750 | 24 750 | 27 000 | 27 000 |
Bedrijfsgerichte kennisoverdracht instrumentarium | 5 500 | 11 000 | 11 000 | 11 000 | |
Branchegerichte kennisoverdracht instrumentarium | 2 250 | 6 750 | 9 000 | 9 000 | |
Syntens | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | |
Innovatienet (website) | 3 500 | 3 500 | |||
Implementatie Ondernemerschapsnota | 2 250 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
ICT-campagne | 7 500 | 7 500 | |||
5. Technostartersclusters | 2 000 | 5 000 | 20 000 | 30 000 | 20 000 |
6. Investeren in Arbeid & Onderwijs | 3 375 | 9 540 | 14 940 | 18 120 | 22 440 |
Totaal kennis en innovatie | 20 125 | 71 712 | 106 125 | 138 840 | 149 900 |
De dekking van deze intensiveringen vindt plaats uit de middelen die hiervoor bij besluitvorming in het voorjaar van 2000 door het kabinet ter beschikking zijn gesteld en uit een bijdrage van het Fonds Economische Structuurversterking (Fes). Het resterende deel van de dekking is gevonden via een prioritaire toewijzing van prijsbijstelling aan deze intensiveringen. Onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht.
Kasbedragen x NLG1000 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Besluitvorming in het voorjaar van 2000 | 17 000 | 6 200 | 35 600 | 7 1 100 | 74 900 |
Bijdrage van het Fes | 50 000 | 50 000 | 50 000 | 50 000 | |
Prioritering prijsbijstelling | 3 125 | 15 512 | 20 525 | 17 740 | 25 000 |
Totaal dekking kennis en innovatie | 20 125 | 71 712 | 106 125 | 138 840 | 149 900 |
4. Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) en Grote Steden Beleid (GSB)
Sinds 1997 valt een deel van de EZ-begroting onder de HGIS en daarmee onder het aparte budgettaire regime voor de HGIS. Onderstaand overzicht bevat de HGIS-relevante posten in de EZ-begroting.
Meerjarenramingen HGIS | ||||||
(Kasbedragen x NLG 1 mln) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Uitgaven | ||||||
01.01–050 Ambtelijk personeel TWA | 3,972 | 4,045 | 4,093 | 4,093 | 4,093 | 4,093 |
01.01–111 Materieel voorlichting DG BEB | 0,051 | |||||
01.01–550/560/570 Apparaatskosten EVD | 19,908 | |||||
01.55–040 Bijdrage DG BEB aan Senter | 17,434 | 17,397 | 17,397 | 17,397 | 17,397 | 17,397 |
02.02–760 Specifieke bedrijfsgerichte technologie stimulering | 0,801 | 0,891 | 0,904 | 0,867 | 1,400 | 1,400 |
02.03–011 BIT / opkomende markten | 6,996 | 9,235 | 9,254 | 8,870 | 8,870 | 8,870 |
04.11–040 Toeristisch beleid, WTO | 0,350 | 0,355 | 0,359 | 0,359 | 0,359 | 0,359 |
07.01 Internationale organisaties | 15,550 | 17,230 | 15,949 | 15,949 | 15,949 | 15,949 |
07.02 Bevordering buitenlandse economische betrekkingen | 41,801 | 47,171 | 51,625 | 53,828 | 52,735 | 53,175 |
07.03 Stimulering exportactiviteiten | 213,611 | 219,653 | 168,119 | 125,561 | 115,241 | 117,111 |
07.04 EVD | 29,026 | 46,188 | 45,881 | 45,881 | 45,881 | 45,881 |
07.05 Afwikkeling Economische hulp Oost-Europa tot 2000 | 122,213 | 72,897 | 45,500 | 31,000 | 15,000 | 5,000 |
07.07 Economische samenwerking en kennisoverdracht | 15,850 | 54,094 | 91,504 | 108,830 | 120,710 | 128,400 |
09.07 Joint -Implementation | 4,000 | 18,780 | 51,280 | 82,540 | 86,040 | 105,434 |
Totaal HGIS-uitgaven | 491,563 | 507,936 | 501,865 | 495,175 | 483,675 | 503,069 |
Ontvangsten | ||||||
07.01 BEB | 9,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 |
07.02 EVD | 2,223 | |||||
Totaal HGIS-ontvangsten | 11,223 | 4,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 |
Het HGIS-relevante deel van de EZ-begroting is ten opzichte van de ontwerpbegroting 2000 gewijzigd door enkele omvangrijke mutaties. De grote mutaties betreffen de toedeling van de eindejaarsmarge 1999, het toevoegen aan de EZ-begroting van middelen voor de Garantiefaciliteit Opkomende Markten (GOM) en het Programma Starters op Buitenlandse markten (PSB) uit de intensiveringsruimte HGIS en het aanpassen van de kasraming voor Joint Implementation (JI). Onderstaand overzicht geeft het geheel van mutaties:
Mutaties HGIS-relevante middelen ten opzichte van ontwerpbegroting 2000 | ||||||
(Kasbedragen x NLG 1 mln) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Uitgaven | ||||||
Stand MN 2000 | 452,364 | 457,700 | 481,699 | 486,699 | 471,699 | |
Meerontvangsten | 4,921 | 1,000 | 1,000 | 1,000 | 1,000 | |
Loon- en prijsbijstelling uit intensiveringsruimte | 2,158 | 2,159 | 2,159 | 2,159 | 2,159 | |
Verhoging GOM uit intensiveringsruimte | 50,000 | 50,000 | ||||
Verhoging PSB uit intensiveringsruimte | 3,120 | 5,520 | ||||
Eindejaarsmarge 1999 | 17,950 | |||||
Verlaging uitgavenraming EVD met ontvangstenraming EVD | – 2,223 | – 2,223 | – 2,223 | – 2,223 | ||
Aanpassing kasraming Joint Implementation | – 21,000 | – 6,220 | 1,280 | 7,540 | 11,040 | |
Stand HGIS-uitgaven MN 2001 | 491,563 | 507,936 | 501,865 | 495,175 | 483,675 | 503,069 |
Ontvangsten | ||||||
Stand MN 2000 | 6,302 | 5,223 | 5,223 | 5,223 | 5,223 | |
Incidentele terugontvangst subsidietoezegging Indonesië | 3,921 | |||||
Structurele verhoging ontvangsten gemengde kredieten | 1,000 | 1,000 | 1,000 | 1,000 | 1,000 | |
Afboeking ontvangsten EVD ivm. Agentschapsvorming | – 2,223 | – 2,223 | – 2,223 | – 2,223 | ||
Stand HGIS-ontvangsten MN 2001 | 11,223 | 4,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 | 4,000 |
Op de EZ-begroting worden de uitgaven voor GSB geraamd op artikel 04.10 Investeringen in stedelijke en regionale economische ontwikkeling. Het budget van EZ binnen GSB wordt ingezet onder de noemer stadseconomie. Voor de convenantsperiode 1999–2003/4 wordt door EZ een totaal bedrag van NLG 252 mln voor fysieke stadseconomie beschikbaar gesteld. Dit budget wordt via de ISV-wet ingezet. Voor de niet-fysieke stadseconomie wordt voor de periode 1999–2003 een totaal bedrag van NLG 111 mln ingezet. Door de toevoeging van de vijf aanleungemeenten (G5) is bij eerste suppletore begroting 2000 het stadseconomie-budget incidenteel opgehoogd met in totaal NLG 6,1 mln (NLG 3,6 mln fysiek en NLG 2,5 niet-fysiek). Gezien het karakter van de niet-fysieke projecten (kortlopend) en mede op verzoek van de steden zelf, heeft EZ het kasritme van dit deel van het GSB-budget versneld (beschikbare middelen na 2004 naar voren gehaald).
Meerjarenramingen GSB | ||||||
(Kasbedragen x NLG 1 mln) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Stand MN 2000 | 18,2 | 28,9 | 44,3 | 67,5 | 72,5 | |
Verhoging tbv G5 (aanleungemeenten) | 1,3 | 1,8 | 1,2 | 1,8 | ||
Actualisatie kasritme | 3,9 | 1,3 | 7,7 | 10,1 | 19,9 | |
Stand GSB-uitgaven MN 2001 | 23,3 | 31,9 | 53,1 | 79,4 | 92,4 | 88,4 |
Voor het grootste deel van de EZ-begroting bestaat tussen het Ministerie van EZ en het Ministerie van Financiën een budgetteringsafspraak. Daarmee wordt beoogd het doelmatig beheer te stimuleren en het overleg tussen vakdepartementen te vereenvoudigen. Voor de artikelen die vallen onder de HGIS geldt een afwijkend regime. Alle niet-HGIS artikelen vallen onder de budgetteringsafspraak, met uitzondering van de volgende artikelen:
Uitgaven
• 02.13 Projecten gefinancierd uit het Fes
• 03.08 Nedcar
• 08.01 Investeringsbijdragen en toeslagen WIR
• 09.21 COVA
• 09.22 Uitkering aan houder certificaten EBN B.V.
Ontvangsten
• 02.05 Ontvangsten uit het Fes
• 03.03 Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie (voorzover het dividendontvangsten betreft)
• 04.03 Diverse ontvangsten regionaal beleid (voorzover het dividendontvangsten betreft)
• 05.12 Opbrengst casino's
• 08.01 Ontvangsten WIR
• 09.01 Aardgasbaten
• 09.02 Uitkeringen EBN B.V.
• 09.03 COVA
• 09.04 Dividend UCN N.V.
6. Overzicht MKB-instrumenten:
Onderstaand is een overzicht opgenomen van EZ-instrumenten die primair gericht zijn op het MKB. Voor een nadere toelichting op de afzonderlijke instrumenten wordt verwezen naar de bijlage bij deze begroting inzake financiële stimulansen van EZ (bijlage 6).
EZ-regelingen MKB | ||
Verplichtingen 2001 (x NLG 1 mln) | Artikel(sub) | |
• Referentieprojecten milieu | 4,0 | 02.02 710 |
• Twinning | * | 02.02 745 |
• Haalbaarheidsprojecten MKB | 47,6 | 02.02 810 |
• Syntens | 68,7 | 02.05 030 |
• Subsidieregeling Kennisdragers in het MKB (KIM) | 7,0 | 02.12 070 |
• Economisch Instituut MKB (EIM) | 8,4 | 05.02 010 |
• Projecten MKB en ondernemerschap (PMO) | 10,8 | 05.02 520 |
• Borgstellingsregelingen | 1 000,7 | 05.03 |
• Bedrijfsbeëindigingshulp (gesloten voor nieuwe toetreders) | 10,8 | 05.05 |
• Subsidieregeling startende exporteurs (PSB) | 16,0 | 07.02 130 |
* Evaluatie van het Twinning-netwerk wordt uitgevoerd. De resultaten van de evaluatie zullen worden gemeld aan de Tweede Kamer. Besluitvorming over Twinning zal later plaatsvinden.
Voor een overzicht van fiscale regelingen die openstaan voor het MKB, wordt verwezen naar bijlage 4 van de Miljoenennota 2001 over belastinguitgaven. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de relevante maatregelen die zijn ingevoerd in het kader van het Ondernemerspakket 21e eeuw. Voor een inhoudelijke toelichting op hoofdlijnen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij deze begroting.
Ingevoerd in het kader van het Ondernemerspakket 21e eeuw
• Verlaging Vpb-tarief naar 30% over winst tot NLG 50 000 | |
• Schrappen ombuiging WBSO en investeringsaftrek | |
• Omvorming vervangingsreserve in herinvesteringsreserve | |
• Fiscale begeleiding herstructurering land- en tuinbouw | |
• Verruiming doorschuifregeling | |
• Verruiming investeringsaftrek | |
• Regeling terugkeer uit de BV | |
• Verlaging kapitaalsbelasting naar 0,55% | |
• Vereenvoudiging procedure afdrachtvermindering S&O | |
• Betalingsregeling inzake stakingswinst ondernemerswoning | |
• Teruggaafregeling paarse dieselolie | |
• Aanpassing WBSO: inflatiecorrectie schijven en extra verhoging, verhoging percentage (techno)starters | |
• Invoering regeling durfkapitaal |
Getracht is het overzicht van het EZ-instrumentarium en het inzicht in de samenhang te verbeteren door in de artikelsgewijze toelichting – daar waar dienstig – aan het begin van de (hoofd)beleidsterreinen een figuur op te nemen waarin het desbetreffende instrumentarium op samenhangende wijze wordt gepresenteerd. In de figuren, die veelal de vorm van een matrix hebben, wordt het instrumentarium zoveel mogelijk geclusterd naar relevante categorieën en onderdelen. Vanwege de verschillen tussen de beleidsterreinen en de instrumenten zijn uiteraard ook de figuren verschillend van opzet.
Voorts zijn vanwege de compactheid en leesbaarheid van de begroting alleen de grotere en/of belangrijke mutaties toegelicht. Concreet is bij de toelichting van mutaties de volgende richtlijn gehanteerd:
• Verplichtingen- en ontvangstenmutaties die beleidsmatig relevant zijn of die groter zijn dan f 0,5 mln worden separaat gepresenteerd in de specificatietabel bij de artikelen en zo nodig nog nader toegelicht, waarbij mutaties groter dan f 2,5 mln in ieder geval nader worden toegelicht.
• De overige verplichtingen- en ontvangstenmutaties worden geclusterd gepresenteerd en alleen nader toegelicht wanneer het saldo van het cluster groter is dan f 2,5 mln.
Op dit hoofdbeleidsterrein zijn de apparaatsuitgaven van EZ, enkele parkeerartikelen, de uitgaven voor het Europees Octrooibureau, Adviescolleges en de bijdrage aan het agentschap Senter geraamd.
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de apparaatsuitgaven geraamd van het kernministerie en de buitendiensten. Tot het kernministerie worden gerekend de algemene leiding, de diensten voor de beleidsontwikkeling en -uitvoering en de ondersteunende diensten. Ten behoeve van het inzicht in de apparaatsuitgaven wordt per dienstonderdeel van EZ (kernministerie en buitendiensten) het apparaatsbudget in beeld gebracht. Het apparaatsbudget is daarbij verdeeld over de onderdelen «ambtelijk personeel», «overig personeel» en «materieel».
Kengetallen kernministerie en buitendiensten
Hierna worden drie tabellen met kengetallen gepresenteerd. De eerste tabel geeft inzicht in de opbouw van de totale personele raming voor EZ en de tweede tabel in de verdeling van de personele en materiële budgetten over de dienstonderdelen van het kernministerie en de buitendiensten (zie ook bijlage 1 voor het aantal begrotingsplaatsen per organisatie-eenheid). In de derde tabel wordt een uitsplitsing van het automatiseringsbudget van het kernministerie gepresenteerd. In de vierde tabel zijn tenslotte de huisvestingskengetallen opgenomen. Ook wordt ingegaan op de invoering van de Euro. In de aansluitende toelichting wordt ingegaan op de afzonderlijke dienstonderdelen die geraamd zijn op artikel 01.01. Daar waar mogelijk en zinvol zijn kengetallen toegevoegd.
Opbouw van de personele raming voor geheel EZ* | |||||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Gemiddelde bezetting in fte's | 4 185,7 | ||||||
Gemiddelde gerealiseerde prijs per fte | 103,544 | ||||||
Gemiddelde begrotingssterkte in fte's | 4 110,7 | 3 971,8 | 3 917,2 | 3 867,2 | 3 867,2 | 3 867,2 | |
Gemiddelde geraamde prijs per fte | 107,682 | 108,583 | 106,100 | 105,364 | 105,182 | 105,928 |
* Het verschil van de totalen in deze tabel met de totalen in de bijlage 1 (personeel) wordt veroorzaakt doordat in deze tabel de begrotingssterkte van de agentschappen Senter (224,5 fte) en, met ingang van 2001, EVD (128,1 fte) niet zijn opgenomen.
Verdeling van budgetten personeel en materieel en de totale apparaatsuitgaven van de EZ-onderdelen.
Kernministerie en buiten- | Budget personeel 2) | Budget materieel 2) | Totaal apparaatsuitgaven | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
diensten (bedragen x NLG 1 mln) | 1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 |
Algemene leiding 1) | 2,3 | 2,6 | 2,4 | 1,1 | 1,3 | 1,3 | 3,4 | 3,8 | 3,7 |
Beleidsontwikkeling en uitvoering: | |||||||||
– Industrie en diensten | 29,5 | 32,3 | 32,1 | 16,4 | 20,3 | 18,5 | 45,9 | 52,5 | 50,7 |
– Economische structuur | 26,2 | 27,6 | 27,0 | 14,0 | 14,5 | 18,1 | 40,2 | 42,2 | 45,0 |
– Energie | 14,8 | 15,6 | 15,6 | 8,5 | 8,1 | 8,4 | 23,3 | 23, 7 | 23,9 |
– Buitenlandse economische betrekkingen (incl. herijking) | 17,9 | 18,8 | 18,5 | 10,3 | 9,6 | 9,9 | 28,2 | 28,4 | 28,4 |
Ondersteuning: | |||||||||
– Algemene economische politiek | 4,2 | 5,1 | 5,1 | 2,1 | 2,3 | 2,4 | 6,3 | 7,4 | 7,5 |
– Voorlichting | 5,9 | 5,4 | 5,3 | 5,0 | 6,7 | 5,8 | 10,9 | 1 2,0 | 11,1 |
– Interne zaken | 13,3 | 13,2 | 12,4 | 8,3 | 11,0 | 11,5 | 21,6 | 24,1 | 24,0 |
– Financieel economische zaken | 5,7 | 6,1 | 6,1 | 2,5 | 2,9 | 3,1 | 8,2 | 9,0 | 9,2 |
– Financiering en deelnemingen | 3,4 | 3,8 | 3,8 | 1,4 | 1,7 | 1,8 | 4,8 | 5,5 | 5,6 |
– Accountantsdienst 3) | 3,9 | 4,2 | 4,1 | 1,1 | 1,4 | 1,3 | 5,0 | 5,5 | 5,4 |
– Personeel, organisatie en informatie | 15,0 | 14,3 | 13,0 | 5,8 | 6,5 | 6,9 | 20,8 | 20,8 | 19,9 |
– Juridische zaken | 4,3 | 4,3 | 4,3 | 3,0 | 2,5 | 2,6 | 7,3 | 6,8 | 6,9 |
Buitendiensten: | |||||||||
– ECD 4) | 16,7 | 0,3 | 0,3 | 8,7 | 0,0 | 0,0 | 25,4 | 0,3 | 0,3 |
– CPB | 19,0 | 19,9 | 19,9 | 5,7 | 5,6 | 5,5 | 24,7 | 25,4 | 25,4 |
– Bureau IE | 16,9 | 16,9 | 16,9 | 11,6 | 11,3 | 11,0 | 28,5 | 28,2 | 27,9 |
– SodM | 6,8 | 5,8 | 5,9 | 1,7 | 1,8 | 1,8 | 8,5 | 7,6 | 7,7 |
– CBS | 235,2 | 239,0 | 244,1 | 80,9 | 71,6 | 74,0 | 316,1 | 310,7 | 318,1 |
– EVD | 14,3 | 13,2 | 0,0 | 5,8 | 6,6 | 0,0 | 20,1 | 19,8 | 0,0 |
– NMa (incl. DTe) | 15,2 | 15,8 | 15,6 | 9,9 | 8,1 | 9,0 | 25,1 | 23,9 | 24,6 |
Overig: | |||||||||
– Overige personeelsuitgaven 5) | 33,4 | 26,9 | 30,5 | 33,4 | 26,9 | 30,5 | |||
– Reorganisatie CBS | 16,0 | 11,0 | 16,0 | 11,0 | |||||
– Overige materiële uitgaven 5) | 4,6 | 11,8 | 7,0 | 4,6 | 11,4 | 6,6 | |||
Totaal | 503,8 | 507,1 | 493,9 | 208,5 | 205,3 | 199,9 | 712,2 | 712,4 | 693,8 |
1) Inclusief Minister en Staatssecretaris. 2) De personele en materiële uitgaven zijn geraamd op artikel 01.01. Als gevolg van de verdeling van de artikelsubs Materieel Kernministerie, Automatisering en Voorlichting over de budgetten van de dienstonderdelen, wijken de materiële budgetten per artikelsub (geraamd bij «De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen») af van de in deze tabel geraamde materiële budgetten. 3) Exclusief externe accountants. 4) ECD per 1-9-1999 formeel over naar het Ministerie van Financiën. 5) Betreft de budgetten die niet specifiek toehoren aan een dienstonderdeel.
De lagere raming in 2001 ten opzichte van 2000 wordt met name verklaard door de apparaatsuitgaven van de EVD. De omvorming van de EVD tot agentschap leidt ertoe dat de financiering niet langer vanuit dit artikel plaatsvindt maar uit artikel 07.04 (Economische voorlichting en exportpromotie).
Automatisering kerndepartement (01.01–100)* | |||
(Bedragen x NLG1000) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
1. Exploitatie (in guldens) | 8 645 | 12 974 | 13 444 |
2. Nieuwe ontwikkelingen (in guldens) | 12 270 | 13 850 | 9 900 |
3. Exploitatie (als %) | 41% | 48% | 58% |
4. Nieuwe ontwikkelingen (als %) | 59% | 52% | 42% |
* Bij de beheersing van het automatiseringsbudget voor het kerndepartement wordt een onderscheid gemaakt tussen uitgaven ten behoeve van exploitatie en uitgaven ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen. Alle uitgaven voor onderhoud en vervanging van apparatuur worden geclassificeerd als exploitatie. De overige uitgaven betreffen nieuwe ontwikkelingen.
De stijging in 2000 is het gevolg van de activiteiten die voortvloeien uit de interne ICT-strategie, gericht op ondersteuning van het streven naar grotere flexibiliteit, mobiliteit en samenwerking. Daarnaast leiden ook de optimalisering van de bedrijfsvoeringsprocessen en de professionalisering van het ICT-beheer tot hogere uitgaven.
Met ingang van 1999 heeft elk ministerie in het kader van de Stelselwijziging Rijkshuisvesting een budget voor huisvesting gekregen. Onderstaand is een kengetal opgenomen waarin de huur en overige huisvestingsuitgaven per fte zijn opgenomen. Het kengetal betreft het gehele ministerie (exclusief de agentschappen Senter en, vanaf 2001, de EVD).
huisvestingskengetal | 1999 | 2000 | 2001 |
huisvestingsuitgaven per fte | 13 163 | 13 561 | 13 453 |
Reeds begin 1999 is de Projectgroep Invoering Euro opgezet om de invoering van de Euro binnen het departement verder te begeleiden. Na het actualiseren van het draaiboek voor de invoering, zijn verschillende activiteiten opgestart. Een eerste audit op het project en de projectorganisatie, in de tweede helft van 1999, was aanleiding om begin 2000 de projectorganisatie te versterken, onder meer door het project op managementniveau beter in te bedden in de organisatie. Omdat relatief veel uitvoerende werkzaamheden in de tweede helft van 2000 plaatsvinden, is het draaiboek in de eerste helft van het jaar verder gedetailleerd in de vorm van plannen van aanpak per organisatieonderdeel. In 2001 zal het zwaartepunt van de activiteiten liggen bij het testen van aanpassingen aan geautomatiseerde systemen, het aanpassen van interne procedures en instructies en het intensiveren van de interne voorlichting.
Onderstaand wordt nader ingegaan op de verschillende diensten van EZ.
Bureau voor de Industriële Eigendom (Bureau I.E.); formatie 167,3 fte en budget NLG 27,9 mln
Het Bureau I.E. is belast met de uitvoering van de Rijksoctrooiwet. Uit deze taak vloeien de twee hoofdactiviteiten van het Bureau voort, te weten:
• beschermen: het verlenen van octrooien conform de Rijksoctrooiwet (oude en nieuwe wet) en het bijhouden van een openbaar register van geldende octrooien;
• verspreiden: het actief verspreiden van octrooi-informatie.
Daarnaast is de directeur van het Bureau I.E. belast met de vertegenwoordiging van de Staat der Nederlanden in internationale organisaties die bij internationale verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom zijn opgericht. Deze zijn het Benelux Merkenbureau, de World Intellectual Property Organization (WIPO), het Europees Octrooibureau (EOB) en het Europees Merkenbureau.
Onderstaande tabellen geven een overzicht van de producten die door het Bureau I.E. worden voortgebracht, de daaraan verbonden kostprijzen en de daarbij gehanteerde kwaliteitscriteria.
Kengetallen Bureau I.E. | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Producten | aantal | kosten per product (x NLG1000)* | ||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999** | 2000 | 2001 | |
1. Onderzoeken stand der techniek | 2 149 | 2 200 | 2 150 | 3 606 | 2 920 | 2 982 |
2. Verleende octrooien en certificaten | 15 755 | 16 120 | 16 200 | 426 | 411 | 405 |
3. Wettelijke adviezen | 15 | 20 | 20 | 28 133 | 20 800 | 20 600 |
4. Instandgehouden octrooirechten | 128 962 | 129 000 | 131 000 | 39 | 38 | 37 |
5. Instandhouden bibliotheek en collectie*** | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
6. Documentenleveranties | 1 336 000 | 1 400 000 | 1 250 000 | 2 | 2 | 2 |
7. Inzet met betrekking tot kennisverspreiding octrooisysteem | 22 000 | 21 900 | 21 900 | 187 | 187 | 185 |
* De kosten per product bevatten zowel de apparaatskosten (art. 01.01) als de kosten voor adviezen EOB (art. 01.12) en de beschikbare middelen voor de uitvoering van het doelgroepenbeleid (art. 02.12).
** Voor de verdeling van de kosten 1999 is de procentuele verdeling 2000 gehanteerd.
*** Met het instandhouden van de bibliotheekcollectie zijn (nog) geen kosten per eenheid berekend. De totale daarmee gepaard gaande kosten zijn NLG 8,24 mln, NLG 8,165 mln en NLG 8,112 mln voor de jaren 1999, 2000 en 2001.
De daling van de kosten voor onderzoeken stand der techniek wordt voor het grootste deel veroorzaakt door met ingang van 2000 gedane restituties voor door het EOB verrichte onderzoeken waaraan een Nederlands onderzoek vooraf is gegaan. Voor een ander deel wordt deze veroorzaakt door een verlaging van de doorberekende prijs per Europees nieuwheidsonderzoek met NLG 300.
Product | Prestatie indicator | Norm |
1. Onderzoeken naar stand der techniek | Afhandelingtermijn verzoeken m.b.t. premier depot aanvragen Afhandelingtermijn verzoeken mbt aanvragen met voorrangsdatum | Binnen 9 maanden na indiening van premier depot aanvraag Binnen 6 maanden na indiening in NL van eerder in buitenland ingediende aanvragen |
2. Verleende octrooien en certificaten | Inschrijvingstermijn | Binnen 18 mnd na eerste indieningsdatum |
3. Wettelijke adviezen | Oordeel kwaliteit advies | 100% van geënquêteerde gebruikers tevreden over de uitgebrachte adviezen |
4. Registreren en beheren octrooirechten | Registratietermijn octrooiaanvragen Registratietermijn overige documenten Onjuiste registraties | Registratie ≤ 5 werkdagen na ontvangst 90% binnen 24 uur geregistreerd ≤ 1% foute registraties ontvangen documenten |
5. Instandhouden bibliotheek collectie | Beschikbaarheid nieuwe collectie | 80 % van ontvangen materiaal binnen 2 weken beschikbaar in leeszaal |
6. Leveren van octrooidocumenten | Levertijd documenten (eigen collectie) | Verzending binnen 2 dagen na bestelling |
7. Verspreiden van kennis van octrooisysteem | Realisatie activiteiten | 100% realisatie van de activiteiten t.o.v. overeengekomen inzet |
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS); formatie 2 150 fte en budget NLG 318,1 mln
Het CBS is op grond van het koninklijk besluit van 9 januari 1899 (Stb. 1899, 43), laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 21 januari 1967 (Stb. 1967, 89), belast met het verzamelen, bewerken en publiceren van alle statistische opgaven, die voor de praktijk of de wetenschap nuttig worden geacht.
Voor een toelichting op het werken in opdracht wordt verwezen naar ontvangstenartikel 01.31 Ontvangsten Centraal Bureau voor de Statistiek.
In 1999 is een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de bedrijfsvoering van het CBS verricht. De verwachting is dat het eindrapport (samen met het Kabinetsstandpunt) in de tweede helft van dit jaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Op 1 april 1999 heeft de Minister van EZ maatregelen gepresenteerd ter verbetering van de effectiviteit en efficiency van het CBS (Kamerstukken II 1998/99, 24 465, nr. 1). Eind 1999 zijn de eindrapporten voor de reorganisatie CBS 1999–2003 gereed gekomen. De organisatie van het CBS zal in de komende jaren heringericht worden, waarbij als doel gesteld is, dat het bureau moderner, efficiënter en slagvaardiger wordt. De uiteindelijke efficiencywinst zal met ingang van 2003 resulteren in een structurele bezuiniging van NLG 25 mln. Voor de reorganisatie is door het CBS een plan op hoofdlijnen gemaakt. Aan de uitwerking wordt op dit moment nog gewerkt. Het plan behoeft nog instemming van de ondernemingsraad. De totale, niet structurele, kosten van de reorganisatie bedragen naar schatting NLG 95 mln.
In mei 2000 is het Sociaal Plan Reorganisatie CBS gereed gekomen. Dit plan heeft inmiddels geleid tot de voorgenomen vrijwillige uittreding van circa 200 medewerkers (164 fte). Naar verwachting zal dit aantal in 2001 nog verder toenemen. Tegenover deze vrijwillige uittreding staat het streven 100 (fte) nieuwe medewerkers aan te trekken die de noodzakelijke «upgrading» en vernieuwing van het statistische proces mede vorm moeten gaan geven. Naar verwachting zullen 400 fte's het CBS verlaten zodat de formatie per saldo 300 fte's lager zal zijn.
Bij de materiële uitgaven zijn eveneens efficiencywinsten te verwachten, waarbij een besparing op de huisvestingskosten en het niet betalen voor statistisch grondmateriaal de belangrijkste zijn.
Omdat het op dit moment nog niet mogelijk is om aan te geven wat de uiteindelijke consequenties van de reorganisatie zijn voor de kengetallen, is ervoor gekozen om de kengetallen voor 2000 en 2001 nog af te stemmen op de oude organisatie. Wel is rekening gehouden met een afname van het aantal fte's in 2000 en 2001.
Kengetallen CBS | |||
Uitgaven per statistisch thema (x NLG1000)* | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 |
1 mensen en hun activiteiten | |||
– apparaatsuitgaven | 40 626 | 41 197 | 43 675 |
– aantal fte's | 336 | 311 | 315 |
2 bedrijfsleven | |||
– apparaatsuitgaven | 49 937 | 50 602 | 51 731 |
– aantal fte's | 413 | 382 | 378 |
3 quartaire sector | |||
– apparaatsuitgaven | 16 323 | 16 558 | 16 397 |
– aantal fte's | 135 | 125 | 121 |
4 economie | |||
– apparaatsuitgaven | 35 427 | 35 899 | 38 930 |
– aantal fte's | 293 | 271 | 280 |
5 milieu | |||
– apparaatsuitgaven | 5 804 | 5 829 | 5 779 |
– aantal fte's | 48 | 44 | 42 |
6 regionale statistieken | |||
– apparaatsuitgaven | 3 506 | 3 577 | 4 270 |
– aantal fte's | 29 | 27 | 30 |
7 algemeen | |||
– apparaatsuitgaven | 35 064 | 35 501 | 36 578 |
– aantal fte's | 238 | 268 | 267 |
8 niet statistische onderwerpen | |||
– apparaatsuitgaven | 97 214 | 98 290 | 97 578 |
– aantal fte's | 804 | 742 | 717 |
9 Totaal | |||
– apparaatsuitgaven** | 283 901 | 287 453 | 294 938 |
– aantal fte's | 2 296 | 2 170 | 2 150 |
* betreft saldo van uitgaven en ontvangsten per statistisch thema.
** inclusief uitgaven en ontvangsten voor het CBS die op de centrale budgetten geboekt worden.
Centraal Planbureau (CPB); formatie 138,6 fte en budget van NLG 25,4 mln
De taak van het CPB is het maken van onafhankelijke analyses en prognoses die wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn en die relevant zijn voor het beleid van de regering, het parlement en andere maatschappelijke organisaties, zoals politieke partijen en bedrijfsleven. Voor aanvullende projecten is, naast de reguliere formatie, 17 fte geraamd. Tegenover deze personele uitgaven staan inkomsten. De ontvangsten van het CPB worden op het ontvangstenartikel 01.21 Ontvangsten Centraal Planbureau geraamd.
Kengetallen CPB | ||
Aandachtsgebied | Prestatie indicator | Norm |
1. Goede beoordeling van de kwaliteit van het CPB | Evalueren kwalitatief functioneren CPB door visitatiecommissie | Elke 5 á 6 jaar onderzoek door (internationale) visitatiecommissie |
2. Goede beoordeling in evaluaties van projecten en prognoses | (Interne) beoordeling kwaliteit van onderzoek Monitoren en evalueren trefzekerheid van prognoses (Externe) beoordeling van projecten en modellen Kwaliteit van wetenschappelijke publicaties | 100% monitoren en evalueren met behulp van projectplannen en voortgangsrapportages In één of meer kaders van het CEP 2001 aandacht besteden aan de trefzekerheid van één of meer variabelen Uitvoeren van één peer review in 2001 Verder uitbouwen van CPB netwerk; in 2001 publiceren van 18 discussionpapers; per kwartaal voor ten minste 2 «articles» uit CPB report een referee report |
3. Inspelen op wensen en doelstellingen van de klanten | Anticiperen op de kwaliteitseisen die andere afnemers dan «de wetenschap» stellen aan CPB-producten Toegankelijkheid van CPB-rapporten | Implementeren van de conclusies van het in 2000 gehouden onderzoek Monitoren bezoeken externe web-site |
4. Verbeteren van de kwaliteit van de werkomgeving | Kennisopbouw en -uitwisseling | In 2001 organiseert het CPB tweewekelijkse seminars, 2 internationale en 10 nationale workshops |
Kengetallen CPB | |||
(x NLG1000) | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 |
1 aantal Centraal Economisch Plan | 1 | 1 | 1 |
– apparaatskosten | 1 615 | 1 303 | 1 551 |
– aantal fte's | 9,5 | 8,0 | 9,5 |
2 aantal Macro-Economische Verkenning | 1 | 1 | 1 |
– apparaatskosten | 935 | 815 | 816 |
– aantal fte's | 5,5 | 5,0 | 5,0 |
3 aantal CPB report | 4 | 4 | 4 |
– apparaatskosten | 425 | 325 | 408 |
– aantal fte's | 2,5 | 2,0 | 2,5 |
4 aantal onderzoeksprojecten | 35 | 35 | 40 |
(waarvan resulterend in onderzoeksmemo) | – 13 | – 9 | – 18 |
– apparaatskosten | 5 815 | 7 900 | 8 000 |
– aantal fte's | 34,2 | 48,5 | 49,0 |
5 aantal aanvullende projecten | 18 | 12 | 12 |
– apparaatskosten | 3 119 | 2 845 | 2 765 |
– aantal fte's | 16,8 | 17,0 | 17,0 |
6 aantal externe notities (advisering) | 59 | 50 | 60 |
– apparaatskosten | 1 190 | 977 | 1 306 |
– aantal fte's | 7,0 | 6,0 | 8,0 |
7 ondersteuning en overig niet toegelichte activiteiten: | |||
* aantal werkdocumenten | 8 | 9 | 8 |
* aantal interne notities | 67 | 120 | 120 |
* aantal bijzondere publicaties | 5 | 3 | 3 |
– apparaatskosten | 11 577 | 11 255 | 10 547 |
– aantal fte's | 68,1 | 69,1 | 64,6 |
totaal | |||
– apparaatsuitgaven | 24 676 | 25 420 | 25 393 |
– aantal fte's | 143,6 | 155,6 | 155,6 |
De stijging van de apparaatskosten in 2000 van het aantal onderzoeksprojecten (nr. 4) wordt veroorzaakt door de vervulling van openstaande vacatures.
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM); formatie 46 fte en budget NLG 7,7 mln
SodM houdt toezicht op de naleving van wettelijke regelingen, die van toepassing zijn op het opsporen en het winnen van delfstoffen. Het gaat daarbij vooral om gas, aardolie en zout in Nederland en het Nederlandse deel van het continentale plat. De taak van de dienst richt zich voornamelijk op de terreinen veiligheid, gezondheid en milieu, alsmede op de bescherming van delfstoffen en het voorkomen van schade of hinder. De dienst voert zijn taken uit krachtens het Mijnreglement 1964, het Groevenreglement 1947, het Mijnreglement Continentaal plat en een aantal andere wetten. De werkzaamheden van SodM zijn ondergebracht in de kerntaken handhaving en advisering. De kerntaken handhaving en advisering zijn onderverdeeld in de hieronder aangegeven bedrijfsprocessen.
Kengetallen SodM | |||
(x NLG1000) | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 |
kerntaak handhaving | |||
1 voorlichting | |||
– apparaatsuitgaven | 135 | 316 | 317 |
– aantal fte's | 0,7 | 1,9 | 1,9 |
2 afgegeven beschikkingen | |||
– apparaatsuitgaven | 308 | 183 | 167 |
– aantal fte's | 1,6 | 1,1 | 1,0 |
3 monitoren | |||
– apparaatsuitgaven | 501 | 299 | 283 |
– aantal fte's | 2,6 | 1,8 | 1,7 |
4 verifiëren | |||
– apparaatsuitgaven | 1 887 | 1 645 | 1 600 |
– aantal fte's | 9,8 | 9,9 | 9,6 |
5 auditen | |||
– apparaatsuitgaven | 250 | 432 | 417 |
– aantal fte's | 1,3 | 2,6 | 2,5 |
6 onderzoeken | |||
– apparaatsuitgaven | 308 | 481 | 483 |
– aantal fte's | 1,6 | 2,9 | 2,9 |
kerntaak advisering | |||
7 juridische advisering | |||
– apparaatsuitgaven | 404 | 399 | 416 |
– aantal fte's | 2,1 | 2,4 | 2,5 |
8 bestuurlijke advisering | |||
– apparaatsuitgaven | 558 | 299 | 317 |
– aantal fte's | 2,9 | 1,8 | 1,9 |
9 totaal kerntaak handhaving | |||
– apparaatsuitgaven | 3 389 | 3 357 | 3 267 |
– aantal fte's | 17,6 | 20,2 | 19,6 |
10 totaal kerntaak advisering | |||
– apparaatsuitgaven | 963 | 698 | 733 |
– aantal fte's | 5,0 | 2,4 | 4,4 |
11 ondersteuning en overige niet toegelichte activiteiten | |||
– apparaatsuitgaven | 4 159 | 3 598 | 3 666 |
– aantal fte's | 21,6 | 21,6 | 22,0 |
totaal | |||
– apparaatsuitgaven | 8 510 | 7 644 | 7 666 |
– aantal fte's | 44,2 | 46,0 | 46,0 |
In verband met een reorganisatie zijn de kengetallen zoals die waren opgenomen in de ontwerpbegroting 2000 niet langer bruikbaar voor en van toepassing op de huidige situatie. Voor deze begroting is daarom gekozen voor een nieuw kengetallenoverzicht dat aansluit bij de huidige organisatie en werkwijzen van SodM. De realisatie 1999 verschilt in een aantal gevallen van de raming 2000. Oorzaak hiervan is een andere werkwijze in verband met de reorganisatie.
Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa); formatie 121,1 fte en budget NLG 24,6 mln
De NMa, opgericht per 1 januari 1998, houdt toezicht op naleving van de Mededingingswet (Stb. 1997, 242) en de Elektriciteitswet 1998 (Stb. 1998, 427). De Mededingingswet verbiedt concurrentiebeperkende afspraken en misbruik van economische machtspositie. Daartoe moeten onder andere concentraties van ondernemingen met een gezamenlijke omzet boven een bepaalde grens worden getoetst.
Er is gekozen voor administratiefrechtelijke handhaving door een aparte uitvoeringsorganisatie met een adequate sanctiebevoegdheid.
De taken van de NMa uit hoofde van de Mededingingswet zijn:
• het nemen van beslissingen op aanvragen om ontheffing van het kartelverbod;
• het opsporen en sanctioneren van overtredingen van de Mededingingswet;
• het behandelen van klachten over (vermeende) overtredingen van de Mededingingswet;
• het toetsen van voorgenomen concentraties en vervolgens het toestaan dan wel verbieden ervan; het behandelen van bezwaar- en beroepszaken.
De Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet (DTe, formatie 15 fte en budget NLG 4,8 mln) maakt onderdeel uit van de NMa. De DTe oefent toezicht uit op de tarieven waartegen en technische voorwaarden waaronder van de elektriciteitsnetwerken gebruik kan worden gemaakt. Daarnaast wordt toezicht gehouden op de leveringsvoorwaarden waaronder elektriciteit wordt geleverd aan afnemers die geen keuzevrijheid hebben ten aanzien van hun leverancier. Voorts beoordeelt de DTe de netcapaciteit en wordt de vergunningverlening voorbereid.
De apparaatsuitgaven van de DTe worden in de begroting afzonderlijk van de NMa geraamd omdat 60% van de apparaatsuitgaven van DTe wordt gedekt door middel van een bijdrageregeling ex artikel 65 van de Elektriciteitswet 1998. Deze ontvangsten worden geraamd op het ontvangstenartikel 01.01 Diverse ontvangsten.
Kengetallen NMa | |||
Aantallen | realisatie 1999 | raming 2000 | raming 2001 |
1a (reguliere) ontheffingsverzoeken kartelverbod | 16 | 150 | 100 |
1b ontheffingsverzoeken kartelverbod in het kader van de overgangsregeling | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
2 (ex officio) onderzoeken naar kartels | 5 | 8 | 20 |
3 ingediende klachten | 92 | 250 | 300 |
4 gemelde concentratievoornemens | 158 | 150 | 180 |
5 vergunningsaanvragen ten behoeve van een concentratie | 6 | 5 | 5 |
6 sanctiebeschikkingen | 11 | 30 | 20 |
7 bezwaarzaken | 54 | 100 | 115 |
8 beroepszaken | 17 | 47 | 45 |
9 aanvragen tot lasten onder dwangsom | 6 | 10 | 10 |
10 ondersteunen en adviseren EU | 16 | 20 | 50 |
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste activiteiten van de NMa voortvloeiende uit de Mededingingswet. In 1998 en 1999 is veel tijd besteed aan het grote aantal ontheffingsverzoeken in het kader van de overgangsregeling. Nu deze verzoeken grotendeels zijn weggewerkt, zal de aandacht verschuiven naar het intensiveren van eigen onderzoek naar kartels. Vanuit de EU neemt de vraag naar ondersteuning en advies door de NMa steeds meer toe. De verwachting is dat deze trend zich sterk door zal zetten.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 701 860 | 699 861 | 694 559 | 677 859 | 683 208 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 28 393 | – 38 244 | – 39 778 | – 39 580 | – 39 480 | |||
Mutatie | 38 891 | 32 168 | – 1 390 | 8 516 | 7 363 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 18 596 | 712 217 | 712 358 | 693 785 | 653 391 | 646 795 | 651 091 | 645 866 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 8 438 | 323 190 | 323 254 | 314 826 | 296 496 | 293 503 | 295 452 | 293 081 |
Waarvan te betalen | 18 339 | 706 155 | 712 358 | 693 785 | 653 391 | 646 795 | 651 091 | 645 866 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 703 270 | 700 802 | 693 576 | 678 324 | 682 434 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 27 956 | – 38 131 | – 39 778 | – 39 580 | – 39 480 | |||
Mutatie | 41 681 | 35 534 | 1 366 | 8 900 | 7 816 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 698 069 | 716 995 | 698 205 | 655 164 | 647 644 | 650 770 | 645 647 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 316 770 | 325 358 | 316 832 | 297 300 | 293 888 | 295 307 | 292 982 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Centraal personeelsbudget | 19 571 | 14 886 | 16 330 | 14 206 | 18 233 | 17 716 | 11 | 11.0 | ||||
020 Personeel buitenland | 4 633 | 4 678 | 4 678 | 4 633 | 4 678 | 4 678 | 12 | 11.3 | ||||
030 Wachtgeld | 4 115 | 4 834 | 4 726 | 4 115 | 4 834 | 4 726 | 11 | 11.0 | ||||
040 Inhuur AD | 667 | 510 | 510 | 882 | 596 | 510 | 12 | 11.0 | ||||
050 Ambt. pers. TWA | 3 464 | 3 972 | 4 045 | 3 464 | 3 972 | 4 045 | 11 | 11.0 | ||||
100 Mat.kernm.automatisering | 20 915 | 26 824 | 23 343 | 20 760 | 23 183 | 23 926 | 12 | 11.0 | ||||
110 Mat.kernm.voorlichting | 9 153 | 12 449 | 12 224 | 7 594 | 13 984 | 13 452 | 12 | 11.0 | ||||
111 Mat.voorlichting DG BEB | 297 | 454 | 51 | 12 | 11.0 | |||||||
120 Mat.AD algemene uitgaven | 553 | 588 | 578 | 553 | 588 | 578 | 12 | 11.0 | ||||
130 Mat.externe opdrachtg. | 3 634 | 6 171 | 1 779 | 3 253 | 6 801 | 2 301 | 12 | 11.0 | ||||
140 Mat.AEP en SG | 793 | 1 946 | 1 096 | 863 | 1 047 | 1 797 | 12 | 11.0 | ||||
150 Materieel TWA | 201 | 201 | 12 | 11.0 | ||||||||
200 Ambt. pers. kernm. | 134 143 | 149 925 | 146 616 | 134 143 | 149 925 | 146 616 | 11 | 11.0 | ||||
210 Overig pers. kernm. | 13 022 | 4 249 | 3 249 | 12 111 | 5 040 | 3 249 | 12 | 11.0 | ||||
220 Materieel kernministerie | 48 641 | 48 718 | 55 447 | 45 851 | 48 718 | 55 447 | 12 | 11.0 | ||||
221 Materieel huisvesting | 3 634 | 4 125 | 3 634 | 4 125 | 12 | 01.34 | ||||||
250 Ambt. pers. ECD | 15 719 | 324 | 324 | 15 719 | 324 | 324 | 11 | 11.0 | ||||
260 Overig pers. ECD | 1 025 | 1 025 | 12 | 11.0 | ||||||||
270 Materieel ECD | 8 715 | 8 715 | 12 | 11.7 | ||||||||
350 Ambt. pers. CPB | 18 040 | 18 960 | 18 987 | 18 040 | 18 960 | 18 987 | 11 | 11.0 | ||||
360 Overig pers. CPB | 957 | 902 | 902 | 957 | 902 | 902 | 12 | 11.0 | ||||
370 Materieel CPB | 5 729 | 5 559 | 5 504 | 5 679 | 5 559 | 5 504 | 12 | 01.32 | ||||
400 Ambt. pers. BIE | 14 485 | 16 432 | 16 444 | 14 485 | 16 432 | 16 444 | 11 | 11.0 | ||||
410 Overig pers. BIE | 2 414 | 461 | 461 | 2 414 | 461 | 461 | 12 | 11.0 | ||||
420 Materieel BIE | 11 555 | 11 284 | 11 011 | 11 610 | 11 284 | 11 011 | 12 | 11.1 | ||||
450 Ambt. pers. SodM | 5 910 | 5 685 | 5 729 | 5 910 | 5 685 | 5 729 | 11 | 11.0 | ||||
460 Overig pers. SodM | 913 | 145 | 145 | 913 | 145 | 145 | 12 | 11.0 | ||||
470 Materieel SodM | 1 687 | 1 814 | 1 792 | 1 720 | 1 814 | 1 792 | 12 | 09.1 | ||||
500 Ambt. pers. CBS | 223 669 | 224 171 | 228 842 | 223 669 | 224 171 | 228 842 | 11 | 11.0 | ||||
510 Overig pers. CBS | 11 529 | 14 835 | 15 298 | 11 529 | 14 835 | 15 298 | 12 | 11.0 | ||||
520 Materieel CBS | 80 897 | 71 647 | 73 998 | 80 897 | 71 647 | 73 998 | 12 | 01.32 | ||||
530 Reorganisatie CBS | 16 000 | 11 000 | 16 000 | 11 000 | 01 | 01.32 | ||||||
550 Ambt. pers. EVD | 12 095 | 12 930 | 12 095 | 12 930 | 11 | 11.0 | ||||||
560 Overig pers. EVD | 2 188 | 282 | 2 188 | 282 | 12 | 11.0 | ||||||
570 Materieel EVD | 5 797 | 6 567 | 5 668 | 6 696 | 12 | 11.0 | ||||||
650 Ambt. pers. NMa | 8 115 | 12 206 | 12 230 | 8 115 | 12 206 | 12 230 | 11 | 11.0 | ||||
660 Overig pers. NMa | 5 449 | 1 540 | 940 | 3 835 | 1 540 | 940 | 12 | 11.0 | ||||
670 Materieel NMa | 6 565 | 5 263 | 6 623 | 5 537 | 6 984 | 6 623 | 12 | 11.7 | ||||
700 Ambt. pers. DTE | 1 229 | 2 016 | 2 392 | 1 229 | 2 016 | 2 392 | 11 | 11.0 | ||||
710 Overig pers. DTE | 409 | 42 | 42 | 289 | 162 | 42 | 12 | 11.0 | ||||
720 Materieel DTE | 3 324 | 2 875 | 2 375 | 2 748 | 3 642 | 2 375 | 12 | 11.7 | ||||
999 Parkeerpost | – 2 966 | – 2 966 | 01 | 11.9 | ||||||||
Totaal art 0101 | 712 217 | 712 358 | 693 785 | 698 069 | 716 995 | 698 205 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1: Reorganisatie CBS | 13 500 | 5 000 | – 12 000 | – 6 000 | – 5 000 |
2: Europese statistieken CBS | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | |
3 Automatisering | 9 970 | 5 100 | 2 104 | 1 950 | 2 060 |
4: Loon-/prijsbijstelling | 5 895 | 6 199 | 6 074 | 5 992 | 6 047 |
5: Herhuisvesting | 4 450 | 12 000 | 6 670 | 10 100 | 10 360 |
6: ICT-campagne | 4 000 | 4 000 | |||
7: Werken in opdracht CPB | 2 765 | ||||
8: Gaswet | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |
9: ACTAL | 1 034 | 1 034 | 690 | ||
10: Agentschap EVD | – 19 687 | – 19 602 | – 19 602 | – 19 602 | |
11: Diverse beleidsmatig niet-relevante mutaties | 1 076 | 4 257 | 2 830 | 3 886 | 1 998 |
Totaal | 38 891 | 32 168 | – 1 390 | 8 516 | 7 363 |
ad 1:
De uitstroom van medewerkers bij het CBS als gevolg van de reorganisatie vindt eerder plaats dan geraamd. Hiervoor is een versnelling van uitgaven voor flankerend beleid aangebracht.
ad 2:
Vanwege de sterk toenemende vraag naar Europese statistieken wordt het budget voor het CBS verhoogd.
ad 3:
Betreft hogere uitgaven voor implementatie van de interne ICT-strategie, gericht op de ICT-ondersteuning van een grotere flexibiliteit, mobiliteit en samenwerking binnen EZ. Daarnaast leiden ook de optimalisering van de bedrijfsvoeringsprocessen en de professionalisering van het ICT-beheer tot hogere uitgaven.
ad 4:
Betreft loonbijstelling en prijsbijstelling voor de apparaatsuitgaven.
ad 5:
Benodigde middelen voor de uitvoering van het projectplan «herhuisvesting». Dit project is erop gericht EZ zoveel mogelijk geconcentreerd rond de Bezuidenhoutseweg te huisvesten.
ad 6:
Middelen voor de 2-jarige ICT-campagne «Nederland gaat digitaal». Deze campagne maakt deel uit van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaal overzicht van dit kennis/innovatie pakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemene deel van de Memorie van Toelichting.
ad 7:
Hogere uitgaven en ontvangsten bij het CPB in verband met werken in opdracht.
ad 8:
Benodigde middelen voor de uitvoering van de Gaswet (Kamerstukken II, 1999/00, 26 463, nr. 210c). Deze middelen worden ingezet voor het uitvoeren van onderzoek door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en uitbreiding van de NMa-formatie.
ad 9:
Toegevoegde middelen voor het personele budget van het Adviescollege Terugdringing Administratieve Lasten (ACTAL). Dit is een onafhankelijk rijksbreed adviescollege voor de toetsing van voorgenomen regelgeving op de gevolgen daarvan voor de administratieve lasten. Betreft de meerjarige doorwerking van de in de eerste suppletore begroting 2000 opgenomen mutatie voor het jaar 2000.
ad 10:
Als gevolg van de agentschapsstatus van de EVD per 1–1-2001 zijn de apparaatsuitgaven overgeheveld naar artikel 07.04. DG BEB, de opdrachtgever van de EVD, zal vanaf dit artikel de apparaatsuitgaven in de vorm van een opdrachtsom aan de EVD ter beschikking stellen.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 1 498 | 2 011 | 2 891 | 3 306 | 132 | |||
1e suppl. wet 2000 | 27 209 | 28 067 | 28 366 | 28 167 | 28 547 | |||
Mutatie | – 14 050 | – 15 869 | – 16 457 | – 16 871 | – 16 705 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 14 657 | 14 209 | 14 800 | 14 602 | 11 974 | 12 014 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 6 651 | 6 448 | 6 716 | 6 626 | 5 434 | 5 452 |
Economische code: 01 Functionele code 11.9
Specificatie mutatie | |||||
(x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1: Toedeling loonbijstelling: | |||||
01.01 Apparaatsuitgaven EZ | – 4 036 | – 4 327 | – 4 186 | – 4 104 | – 4 097 |
01.06 Post-actief personeel | – 26 | – 21 | – 20 | – 18 | – 17 |
01.55 Senter | – 292 | – 1 726 | – 1 735 | – 1 757 | – 1 733 |
02.05 Syntens | – 1 286 | – 1 273 | – 1 263 | – 1 253 | – 1 253 |
02.06 NNI | – 50 | – 62 | – 62 | – 62 | – 62 |
02.06 Marin | – 134 | – 134 | – 134 | – 134 | – 134 |
02.06 TNO | – 1 683 | – 1 674 | – 1 664 | – 1 664 | – 1 664 |
02.06 NMI | – 32 | – 40 | – 40 | – 40 | – 40 |
02.06 Wl Hydrolics | – | – 21 | – 33 | – 61 | – 89 |
02.12 STW | – | – 54 | – 267 | – 538 | – 810 |
02.12 Topinstituten | – | – 1 253 | – 1 474 | – 1 474 | – 1 474 |
04.01 ROM's | – 261 | – 327 | – 327 | – 327 | – 327 |
04.11 NBT | – 664 | – 647 | – 637 | – 629 | – 622 |
05.02 EIM | – 265 | – 248 | – 247 | – 247 | – 247 |
05.22 NMI | – 607 | – 674 | – 670 | – 670 | – 670 |
09.05 ECN | – 1 446 | – 1 479 | – 1 475 | – 1 474 | – 1 474 |
09.06 NITG-TNO | – 887 | – 883 | – 878 | – 878 | – 878 |
2: Overboeking naar BZK i.v.m. CAO 2000 | – 2 381 | – 1 026 | – 1 345 | – 1 541 | – 1 114 |
Totaal | – 14 050 | – 15 869 | – 16 457 | – 16 871 | – 16 705 |
ad 1:
De mutatie betreft de verdeling van loonbijstelling over diverse artikelen.
De resterende middelen op dit artikel betreffen de nog te verdelen uitgaven voor de afgesloten CAO 2000 en de te reserveren middelen voor nog af te sluiten toekomstige CAO's.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 10 589 | 12 584 | 13 265 | 12 994 | 6 997 | |||
1e suppl. wet 2000 | 22 329 | 29 251 | 34 048 | 37 522 | 38 258 | |||
Mutatie | – 27 485 | – 23 418 | – 28 724 | – 29 388 | – 37 863 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 5 433 | 18 417 | 18 589 | 21 128 | 7 392 | 10 023 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 2 465 | 8 357 | 8 435 | 9 587 | 3 354 | 4 548 |
Economische code: 01 Functionele code 11.9
Specificatie mutatie | |||||
(* NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1: Toedeling prijsbijstelling: | |||||
01.01 Apparaatsuitgaven EZ | – 1 007 | – 1 019 | – 1 035 | – 1 035 | – 1 097 |
01.15 Raad Wetenschap en Techniek | – | – 25 | – 25 | – 25 | – 25 |
01.55 Senter | – 44 | – 257 | – 257 | – 258 | – 257 |
02.05 Syntens | – 655 | – 648 | – 643 | – 638 | – 638 |
02.06 NNI | – 9 | – 11 | – 10 | – 10 | – 10 |
02.06 Marin | – 23 | – 23 | – 23 | – 23 | – 23 |
02.06 Oeso | – 1 | – 1 | – 1 | – 1 | – 1 |
02.06 TNO | – 257 | – 257 | – 257 | – 257 | – 257 |
02.06 NMI | – 6 | – 7 | – 7 | – 7 | – 7 |
02.06 WL Hydrolics | – | – 3 | – 5 | – 10 | – 15 |
02.07 Ruimtevaart | – 3 140 | – 2 357 | – 2 432 | – 2 448 | – 2 403 |
02.12 STW | – | – 10 | – 44 | – 92 | – 138 |
02.12 Topinstituten | – | – 213 | – 250 | – 250 | – 250 |
03.04 CBIN | – 125 | – 242 | – 290 | – 293 | – 293 |
04.01 ROM's | – 42 | – 54 | – 54 | – 54 | – 54 |
04.08 Langman | – 175 | – 625 | – 1 483 | – 2 460 | – 3 354 |
04.11 NBT | – 507 | – 494 | – 487 | – 481 | – 475 |
05.02 EIM | – 34 | – 32 | – 31 | – 31 | – 31 |
05.22 NMI | – 206 | – 228 | – 227 | – 227 | – 227 |
09.05 ECN | – 491 | – 502 | – 500 | – 500 | – 500 |
09.06 NITG-TNO | – 138 | – 138 | – 138 | – 138 | – 138 |
2: Lissabon-pakket kennis en innovatie | – 3 125 | – 15 512 | – 20 525 | – 17 740 | – 25 000 |
3: KSG | – 17 500 | ||||
4: Overige inzet binnen EZ-begroting | – | – 760 | – | – 2 410 | – 2 670 |
Totaal | – 27 485 | – 23 418 | – 28 724 | – 29 388 | – 37 863 |
ad 1:
Betreft de verdeling van prijsbijstelling over diverse artikelen.
ad 2:
Dekking voor een deel van de intensiveringen binnen de EZ-begroting die betrekking hebben op het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie.
ad 3:
Een deel van de middelen die voor KSG nodig zijn, wordt uit de prijsbijstelling gedekt. Zie ook artikel 03.07 Bijdrage KSG.
ad 4:
Betreft inzet van middelen binnen het geheel van de EZ-begroting.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 749 | 749 | 749 | 749 | 749 | |||
Mutatie | 1 751 | 1 751 | 1 751 | 1 751 | 1 751 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 134 | 1 134 | 1 134 | 1 134 | 1 134 | 1 134 |
Economische code: 01 Functionele code 11.9
01.06 Uitgaven post-actief personeel
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven geraamd ten behoeve van personeel dat niet langer voor EZ actief is, waarbij het voornamelijk gaat om wachtgelden. Sinds 1997 worden, als gevolg van de gewijzigde interne toerekeningssystematiek, tevens uitgaven voor post-actief personeel geraamd op artikel 01.01 Apparaatsuitgaven EZ. Op artikel 01.06 blijven alleen de uitgaven geraamd, die samenhangen met de post-actieven conform de oude systematiek. Het gevolg is dat de raming voor post-actieven op artikel 01.06 op de lange termijn zal dalen en dat de raming op 01.01 geleidelijk zal stijgen. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de ontwikkeling van het aantal wachtgelders en de uitgaven die daarmee gemoeid zijn.
Ramingskengetallen wachtgeld | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
1. Wachtgeld (uitgaven x NLG1000)* | 13 754 | 12 911 | 11 319 |
2. Aantal wachtgelders ultimo van het jaar | 252 | 215 | 177 |
3. Rekenkundig gemiddeld uitgekeerd bedrag** | 54,579 | 60,051 | 63,949 |
* Betreft totaal van 0106–020 en 0101–030 incl. apparaatsuitgaven USZO.
** De feitelijk gemiddelde uitkering zal van dit bedrag afwijken omdat onder 1 de totale uitgaven zijn opgenomen en onder 2 het aantal wachtgelders per ultimo van elk jaar.
De oploop van het (rekenkundig) gemiddeld uitgekeerd bedrag hangt samen met de introductie van de regeling Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en de FPU-aanvullingsovereenkomst inzake premiebetaling Ouderdomspensioen/ Nabestaandenpensioen (OP/NP). Deze regeling kent andere aanspraken en garanties dan de VUT-regeling, onder andere ten aanzien van uitkeringshoogte, pensioenopbouw en het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR). Omdat aan de wachtgelders die het gevolg zijn van de Grote Efficiency Operatie (1991/92) de garantie is gegeven dat deze na het wachtgeld met VUT kunnen, wordt het verschil tussen de flexibele pensionering en de VUT-regeling vanuit dit artikel aangevuld.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 10 352 | 8 572 | 7 563 | 6 564 | 5 864 | |||
Mutatie | – 274 | 21 | 20 | 18 | 17 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 9 640 | 10 078 | 8 593 | 7 583 | 6 582 | 5 881 | 5 880 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 4 374 | 4 573 | 3 899 | 3 441 | 2 987 | 2 669 | 2 668 |
Economische code: 11 Functionele code 11.0
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1: Overheveling naar artikel 01.01–030 | – 300 | ||||
2: Loonbijstelling | 26 | 21 | 20 | 18 | 17 |
Totaal | – 274 | 21 | 20 | 18 | 17 |
01.08 Nog te verdelen bedragen
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | – 32 000 | 8 000 | 12 000 | |||||
Mutatie | 32 000 | – 8 000 | – 12 000 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 | ||||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 |
Economische code: 01 Functionele code 11.9
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Invulling generale taakstelling begroting 2000 | 40 000 | ||||
2. Inzet binnen EZ-begroting | – 8 000 | – 8 000 | – 12 000 | ||
Totaal | 32 000 | – 8 000 | – 12 000 |
ad 1:
Betreft de invulling van een generale taakstelling die op dit artikel is geparkeerd bij begrotingsvoorbereiding 2000. De invulling vindt plaats met de middelen die vrijkomen door beëindiging van de Industriefaculiteit (zie ontvangstartikel 02.04 Diverse ontvangsten technologiebeleid).
ad 2:
De middelen die bij begrotingsvoorbereiding 2000 op dit artikel zijn geparkeerd als gevolg van wijzigingen in het reorganisatieplan voor het CBS, zijn in de begrotingsvoorbereiding 2001 ingezet binnen het geheel van de EZ-begroting.
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de uitgaven aan het Europees Octrooibureau (EOB) geraamd. Nederland neemt op grond van het verdrag van München (1973) deel in het Europees Octrooiverdrag. Dit verdrag voorziet in een octrooiverleningsprocedure waarbij de verleende octrooien geldig zijn binnen de bij het verdrag aangesloten landen.
Bijdrage pensioenen EOB; budget NLG 2,0 mln
Gepensioneerde medewerkers van het EOB hebben recht op teruggave van een deel van de in hun vestigingsland op hun pensioenen geheven belastingen. Teveel geheven belastingen worden door het EOB aan haar voormalige werknemers terugbetaald en later met het betreffende land verrekend (tax-adjustments). Het Ministerie van Financiën (de Belastingdienst) voert controle uit op de te verrekenen tax-adjustments.
Adviezen door het EOB; budget NLG 5,3 mln
Volgens internationale verdragen is het Bureau I.E. verplicht om internationale nieuwheidsonderzoeken uit te besteden aan het Europees Octrooibureau. Daarnaast kan het Bureau, onder meer als gevolg van gebrek aan specifieke kennis op bepaalde technologiegebieden, ook genoodzaakt zijn een deel van de nationale aanvragen aan het EOB uit te besteden. De totale jaarlijkse uitgaven voor door het EOB te verrichten nieuwheidsonderzoeken staan in nauw verband met exogene factoren als tariefstelling en productiecapaciteit van het EOB. De uitgaven over 1999 en de verwachte ontwikkeling voor de jaren 2000 en 2001 zijn in de onderstaande tabel gespecificeerd.
Ramingskengetallen EOB | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
1. Budget (verplichtingen x NLG1000) | 6 611 | 5 300 | 5 300 |
2. Aantal nieuwheidsonderzoeken | 1 875 | 1 800 | 1 800 |
3. Tarief per onderzoek | 3 526 | 2 944 | 2 944 |
In de ramingen is rekening gehouden met een verlaging van de door het EOB in rekening gebrachte prijs voor Europese nieuwheidsonderzoeken en met de met ingang van 2000 gedane restituties voor door het EOB verrichte onderzoeken waaraan een Nederlands onderzoek is voorafgegaan.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 8 715 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | 7 309 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 3 955 | 3 317 | 3 317 | 3 317 | 3 317 | 3 317 | 3 317 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Bijdragen pensioenen EOB | 2 104 | 2009 | 2009 | 2 104 | 2009 | 2009 | 43G | 11.1 | ||||
020 Adviezen door EOB | 6 611 | 5 300 | 5 300 | 6 611 | 5 300 | 5 300 | 12 | 11.1 | ||||
Totaal art 0112 | 8 715 | 7 309 | 7 309 | 8 715 | 7 309 | 7 309 |
a) De grondslag van het artikel
Sinds 1998 worden de uitgaven voor adviescolleges (als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges, niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 3 of 6 van die wet) op een apart artikel geraamd. Op de EZ-begroting gaat het hierbij om de Algemene Energie Raad (AER), de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT), de Raad van Deskundigen voor de Nationale Standaarden, Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL) en het EZ-personeel van de adviescolleges.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 1 785 | 1 792 | 1 792 | 1 792 | 1 792 | |||
1e suppl. wet 2000 | 1 355 | |||||||
Mutatie | 25 | 1 340 | 1 340 | 925 | 25 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 323 | 1 566 | 3 165 | 3 132 | 3 132 | 2 717 | 1 817 | 1 789 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 600 | 711 | 1 436 | 1 421 | 1 421 | 1 233 | 825 | 812 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 1 773 | 1 785 | 1 792 | 1 792 | 3 044 | |||
1e suppl. wet 2000 | 1 355 | |||||||
Mutatie | 174 | 1 340 | 1 340 | 925 | – 1 227 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 482 | 3 302 | 3 125 | 3 132 | 2 717 | 1 817 | 1 789 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 673 | 1 498 | 1 418 | 1 421 | 1 233 | 825 | 812 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 AER | 192 | 198 | 198 | 192 | 198 | 198 | 12 | 09.0 | ||||
020 Raad Wetensch. en techn. | 1 328 | 1 270 | 1 277 | 1 268 | 1 361 | 1 270 | 31 | 11.7 | ||||
030 Raad desk. Nat. Stand. | 46 | 52 | 52 | 22 | 98 | 52 | 12 | 11.4 | ||||
035 ACTAL | 1 355 | 1 315 | 1 355 | 1 315 | 12 | 11.1 | ||||||
040 Pers. adviescoll. | 290 | 290 | 290 | 290 | 11 | 11.0 | ||||||
Totaal art 0115 | 1 566 | 3 165 | 3 132 | 1 482 | 3 302 | 3 125 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Materieel budget ACTAL | 1 315 | 1 315 | 900 | ||
2. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 |
Totaal | 25 | 1 340 | 1 340 | 925 | 25 |
ad 1:
Betreft een toevoeging voor het materiële budget van het Adviescollege Terugdringing Administratieve Lasten (ACTAL), een onafhankelijk adviescollege voor de toetsing van voorgenomen regelgeving op de gevolgen voor administratieve lasten.
01.55 Bijdrage aan het agentschap Senter
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel wordt de bijdrage van EZ aan het agentschap Senter geraamd. Zie het onderdeel «Toelichting bij de agentschapsbegroting» voor een nadere toelichting op het agentschap Senter. De raming op artikel 01.55 voor 2000 wijkt af van de door Senter geraamde bijdrage, omdat in laatstgenoemde raming nog geen rekening is gehouden met aanvullende EZ-opdrachten die gedurende het uitvoeringsjaar worden verstrekt. Na 2000 wordt bij Senter uitgegaan van een voorzichtige groei in de opdrachten van EZ. Daarnaast houdt Senter rekening met een stijging van de tarieven als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen. EZ houdt geen rekening met deze tariefstijging.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 57 163 | 57 070 | 57 144 | 57 016 | 57 016 | |||
1e suppl. wet 2000 | 16 055 | 17 406 | 17 406 | 17 406 | 17 406 | |||
Mutatie | 2 826 | 3 319 | 2 222 | 2 197 | 2 197 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 42 582 | 74 704 | 76 044 | 77 795 | 76 772 | 76 619 | 76 619 | 76 688 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 19 323 | 33 899 | 34 507 | 35 302 | 34 838 | 34 768 | 34 768 | 34 799 |
Waarvan te betalen | 42 431 | 69 883 | 76 044 | 77 795 | 76 772 | 76 619 | 76 619 | 76 688 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 57 752 | 57 153 | 59 924 | 57 037 | 57 016 | |||
1e suppl. wet 2000 | 16 435 | 17 406 | 17 406 | 17 406 | 17 406 | |||
Mutatie | 789 | 2 616 | 3 199 | 2 222 | 2 197 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 69 518 | 74 976 | 77 175 | 80 529 | 76 665 | 76 619 | 76 713 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 31 546 | 34 023 | 35 020 | 36 542 | 34 789 | 34 768 | 34 811 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Bijdr. DG I&D aan Senter | 38 167 | 40 772 | 40 644 | 37 553 | 37 838 | 40 756 | 03 | 11.3 | ||||
020 Bijdrage DG ES aan Senter | 6 108 | 3 776 | 4 643 | 5 478 | 5 605 | 3 911 | 03 | 11.3 | ||||
030 Bijdrage DG E aan Senter | 16 581 | 14 099 | 15 111 | 12 094 | 14 099 | 15 111 | 03 | 11.3 | ||||
040 Bijdrage DG BEB aan Senter | 13 848 | 17 397 | 17 397 | 14 393 | 17 434 | 17 397 | 03 | 11.3 | ||||
Totaal art 0155 | 74 704 | 76 044 | 77 795 | 69 518 | 74 976 | 77 175 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Loon- en prijsbijstelling | 2 186 | 2 199 | 2 222 | 2 197 | 2 197 |
2. Van 02.12 voor uitvoeringskosten IOP/T&S | 500 | 1 000 | |||
3. Overige beleidsmatige niet-relevante mutaties | 140 | 120 | |||
Totaal | 2 826 | 3 319 | 2 222 | 2 197 | 2 197 |
01.61 Personeel en materieel EZ, exclusief CBS
a) De grondslag van het artikel
Met ingang van de begroting 1997 zijn de apparaatsuitgaven geraamd op artikel 01.01 Apparaatsuitgaven EZ. Op dit artikel worden nog slechts betalingen op in het verleden aangegane verplichtingen geraamd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 65 | |||||||
Mutatie | 110 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 265 | 175 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 120 | 79 |
Economische code: 12 Functionele code: 11.1
02.00 INDUSTRIEEL EN ALGEMEEN TECHNOLOGIEBELEID
Matrix van de technologiestimuleringsregelingen.
Generiek | NLG mln | Milieu technologie | NLG mln | ICT | NLG mln | Lucht- & Ruimtevaart cluster | NLG*mln | ||||
Fundamenteel | Samenw.Instr. | d)131,9 | EET | 130 | Micro Elektr. | CVO | a) | ||||
en Industrieel | WBSO | a)704,0 | stimulering | 81,0 | NRT | 8,0 | |||||
Onderzoek | IOP | 29,9 | Giga-port | b)43,0 | ESA-proj. | b)86,3 | |||||
TNO/TTI/GTI | 118,4 | Actieplan CIC | a)57,0 | ||||||||
STW | 37,9 | (Techn. Deel) | |||||||||
Préconcur- | TOK/TOP | 80,2 | KREDO | 8,0 | CVO | b)32,0 | |||||
rentieel | WBSO | a) | JSG | b)35,0 | |||||||
Codema | 15,6 | ||||||||||
Kennisdiffusie | Syntens | 68,7 | First mover | 15,0 | Elektronische | ||||||
Kennisoverdr. | Referentie- | snelweg | 55,8 | ||||||||
Regelingen | e)54,5 | proj. mil. tech. | 4,0 | Twinning | c)22,5 | ||||||
TWA | 0,9 | Schoner | |||||||||
Technostarters | 20,0 | Produceren | |||||||||
Back office | |||||||||||
ICT-campagne | 3,5 |
a) Enkele subsidieregelingen hebben betrekking op meerdere onderzoeksfasen. Omdat het budget niet goed is uit te splitsen naar één bepaalde fase is het budget bij één onderdeel aangegeven.
b) De hier genoemde budgetten betreffen kasbedragen omdat een vergelijking op verplichtingenbasis een onevenwichtig beeld geeft. De overige bedragen betreffen verplichtingenbudgetten.
c) Betreft het geraamde kasbedrag voor 2001. Evaluatie van het Twinning netwerk wordt uitgevoerd. De resultaten van de evaluatie zullen worden gemeld aan de Tweede Kamer. Besluitvorming over Twinning zal later plaatsvinden.
d) Het betreft het Samenwerkingsinstrument (NLG 30,4 mln) na 1 mei 2001, de regelingen BTS (NLG 70 mln), SMO (NLG 3 mln), BIT-Eureka (NLG 12 mln) en Geïndustrialiseerde landen (NLG 7 mln) tot 1 mei 2001 en BIT-Opkomende Markten (NLG 9,5 mln) voor geheel 2001.
e) Het betreft de bedrijfs- en branchegerichte regelingen voor kennisoverdracht na 1 mei 2001 (NLG 40 mln), de KIM (NLG 4 mln), de HMKB (NLG 7,5 mln) en de regeling kennisoverdracht- en kennisverzamelingprojecten (NLG 3 mln) tot 1 mei 2001.
De bovenstaande matrix is een schematische weergave van het technologie-instrumentarium. De rijen hebben betrekking op de verschillende stadia van het R&D-onderzoek waarop de instrumenten gericht zijn. In de kolommen zijn de verschillende regelingen per beleidsthema opgenomen.
De verschillende stadia van onderzoek zijn:
1. Fundamenteel en industrieel onderzoek; dit is onderzoek dat niet direct gericht is op een commerciële toepassing.
2. Pré-concurrentiële ontwikkeling; deze ontwikkeling vindt vóór de marktintroductie plaats en heeft tot doel ontwikkelde technieken geschikt te maken voor de markt.
3. Kennisdiffusie; dit is van belang om te zorgen dat van bestaande kennis zoveel mogelijk geprofiteerd kan worden. Deze fase start – over het algemeen – rond de marktintroductie. Vandaar dat marktintroductie-instrumenten en starters-initiatieven hierbij zijn opgenomen.
Het subsidie-instrumentarium voor technologiebeleid heeft in principe een generiek karakter. Er worden bij drie beleidsthema's extra of aanvullende accenten gelegd op specifieke technologiegebieden en thema's.
De overheid streeft ernaar om economische groei en verbetering van het milieu hand in hand te laten gaan. Technologische ontwikkelingen als hulpmiddel om de ontkoppeling tussen milieudruk en economische groei te realiseren, zijn daarom meer dan gewenst. Aangezien het bedrijfsleven uit de ontwikkeling en toepassing van milieutechnologie minder voordelen haalt dan de maatschappij, zal de overheid de marktpartijen moeten compenseren/om deze toch over te halen aandacht te schenken aan het milieurendement. De nadruk van het beleid ligt met de EET-regeling op technologische doorbraken op middellange en lange termijn.
De ICT-sector is één van de snelst groeiende sectoren van de Nederlandse economie. Om deze groei te behouden is een aantal speciale regelingen in het leven geroepen. Daarnaast is de toepassing van ICT van groot belang voor de groei in andere sectoren van de economie. De positie van Nederland op de ranglijst van intensiteit van gebruik van ICT staat onder druk. Voor het behouden en verbeteren van de positie is het Actieplan Concurreren met ICT Competenties opgesteld dat in 2001 van start gaat. Het plan behelst zowel fundamenteel onderzoek als doorbraakprojecten in de toepassing van ICT en de beschikbaarheid van voldoende ICT-kennis bij de beroepsbevolking. Ook de verdere ontwikkeling van toepassingen op de elektronische snelweg blijft met het nationaal actieplan de aandacht houden. Daarnaast wordt ook in 2001 de deelname van toonaangevende Nederlandse bedrijven aan internationale onderzoek op het gebied van micro-elektronica gestimuleerd.
De betrokkenheid van de overheid bij het luchtvaartcluster is gebaseerd op de risico's in deze sector, de lange terugverdientijden van de investeringen (15 à 20 jaar) en de ondersteuning die instituten en bedrijven in andere landen ontvangen. De overheid is nauw betrokken bij het ruimtevaartcluster vanwege de enorme kosten die eraan verbonden zijn. Daarnaast is de overheid ook de grootste afnemer van en belanghebbende bij vernieuwende ruimtevaarttoepassingen (bijvoorbeeld aardobservatie).
In de nota «Ruimte voor Industriële Vernieuwing» (Kamerstuk II 1998/99, 26 628-XIII, nr. 1) is aangekondigd dat o.a. het technologie-instrumentarium zal worden gestroomlijnd. Hierdoor ontstaan vier nieuwe regelingen:
• één voor Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP) in plaats van de TOK, KREDO en MPO;
• één voor technologische Samenwerking in plaats van de BTS, SMO, BIT Eureka en BIT Geïndustrialiseerde landen. Er wordt bekeken of ook de EET kan worden opgenomen in het nieuwe instrument.
• twee voor Kennisoverdracht; een branche -en een bedrijfsgericht instrument in plaats van HMKB, het TNO-MKB initiatief, KIM, SBT en de kennisoverdrachtregeling in het kader van Pionier! Alleen de milieuregelingen blijven apart bestaan. De V&D en EMA in het kader van het programma Schoner Produceren lopen tot en met 2002. Zie voor een verdere toelichting op de stroomlijning hoofdstuk 4 van de Memorie van Toelichting.
02.01 Onderzoek en voorlichting ten behoeve van technologiebeleid
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Betreft uitsluitend de financiële afwikkeling van verplichtingen die tot en met 1999 zijn aangegaan.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 131 | |||||||
Mutatie | 269 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 166 | 400 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 75 | 182 |
Economische code: 12 Functionele code: 11.0
02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid Programma Schoner Produceren
Het programma Schoner Produceren heeft tot doel middelgrote en kleine ondernemingen te activeren tot het op economische verantwoorde wijze verminderen van de milieubelasting. Met het programmaonderdeel Voorlichting en Doorlichting worden intermediaire organisaties gesteund die projecten uitvoeren om het MKB bewust te maken van rendabele milieumaatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van milieutechnologie, milieugerichte productontwikkeling, energie-efficiency, bedrijfsinterne milieuzorg en preventie van afval en emissies. Indien een bedrijf zich laat adviseren over energie- en/of milieuefficiency, kan een deel van de externe advieskosten worden vergoed uit het programmaonderdeel Energie-efficiency en Milieu-advies. In het uitvoeringsjaar worden de budgetten vanuit artikel 09.01 Energiebesparingstechnologie en vanuit de begroting van het Ministerie van VROM aan artikel 02.02 toegevoegd (naar verwachting NLG 6,0 mln).
Milieu referentie projecten; budget NLG 4,0 mln
Voor het MKB bestaat de regeling referentieprojecten milieutechnologie (Stcrt. 1998, 15). De regeling heeft als doel middelgrote en kleine producenten van milieutechnologie te steunen bij het plaatsen van nieuwe milieutechnologie bij een eerste afnemer. Hiertoe wordt het verkrijgen van een referentie voor nieuwe producten of diensten op basis van milieutechnologie gesubsidieerd. Een referentie kan worden verkregen door het laten uitvoeren van een meetprogramma of door het demonstreren van een eerste praktijktoepassing.
First-Mover faciliteit; budget NLG 15,0 mln
Het Kabinet heeft in de nota Milieu & Economie de introductie van een First Mover faciliteit aangekondigd. De faciliteit heeft als doel de marktintroductie van nieuwe milieutechnologie te bevorderen door financiële risico's voor de eerste afnemer te verminderen. Via een aanbestedingsprocedure is marktpartijen gevraagd voorstellen te doen voor de vormgeving van een First Mover faciliteit. De aanbesteding is medio juni gesloten. Een externe klankbordgroep zal de ingediende voorstellen beoordelen. Besluitvorming vindt binnenkort plaats. De Tweede Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd.
Bevordering Maritiem Onderzoek; budget NLG 3,0 mln
Het besluit Subsidies Maritiem Onderzoek (SMO) (Stb. 1997, 555) beoogt een vergroting van de onderzoeksinspanning in de maritieme sector en nauwere samenwerking tussen het maritieme bedrijfsleven en maritieme kennisinfrastructuur. Per 1 mei 2001 zal het instrument opgaan in het generieke samenwerkingsinstrument.
99–13 Instrument: Subsidie ter bevordering van Maritiem Onderzoek
Beknopt resultaat: Het Nederlands Instituut voor Maritiem onderzoek (NIM) en de SMO-regeling zijn er slechts in beperkte mate in geslaagd de doelgroep te bereiken. Het NIM is in onvoldoende mate een intermediair voor het totale cluster. De SMO heeft een positief effect gehad op samenwerking en uitwisseling in de sector en tot innovaties geleid die de deelnemers als strategisch beschouwen. Resultaat is dat het NIM wordt opgeheven en de SMO in het kader van de stroomlijningsoperatie opgaat in het samenwerkingsinstrument.
Technostarterscluster; budget NLG 20,0 mln
Aan de doelen en aanpak om via een integrale aanpak het klimaat voor technostarters te verbeteren volgens het voorbeeld van Twinning en Life Sciences wordt in het algemene deel van de Memorie van Toelichting aandacht besteed (hoofdstuk vier).
Actieplan Life Science; budget NLG 20,0 mln
In vervolg op het Actieplan Life Sciences (Kamerstukken II 1998/1999, 25 518, nr.17) zijn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer op 9 februari jl. geïnformeerd over de implementatie van dit actieplan. In het actieplan wordt aangegeven dat Nederland een sterke kennispositie heeft op het terrein van life sciences. Deze kennispositie wordt echter onvoldoende te gelde gemaakt door middel van commerciële activiteiten. Het actieplan beoogt de realisatie van vijftien startende life sciences bedrijven per jaar. In het Algemeen Overleg van 5 april jl. is de Tweede Kamer akkoord gegaan met de in bovengenoemde brief aangekondigde aanpak (Kamerstukken II 1999/2000, 25 518, nr. 20 en 21).
De stand van zaken rond de implementatie van de actielijnen is nu als volgt:
• BioPartner Nederland (het platform Life Sciences) is formeel opgericht. Inmiddels is met de eerste activiteiten van het uitvoeringsplan begonnen;
• De Zaaikapitaalregeling voor het stimuleren van onderzoekers om ondernemer te worden is gereed. Voorstellen kunnen worden ingediend bij NWO;
• De oproep in de Staatscourant van eind februari 2000 heeft reeds enkele incubatorvoorstellen opgeleverd, die worden beoordeeld door een adviescommissie. Tot het eind van 2000 kunnen voorstellen worden ingediend;
• Het apparatenfonds voor starters is operationeel.
• De Europese aanbesteding voor het startfonds life sciences is afgesloten. De opdrachtgunning wordt in het derde kwartaal van 2000 verwacht.
Eind 2001 kan een eerste tussenstand worden opgemaakt van de resultaten van de verschillende actielijnen.
Flankerend beleid; budget NLG 3,4 mln
Om de effectiviteit van het bedrijfsgerichte R&D-instrumentarium te vergroten, is een samenstel van flankerende activiteiten opgezet. Deze activiteiten richten zich met name op bewustwording. Thema's zijn:
• milieu en economie; versterking van het bewustzijn bij het MKB dat deze aspecten in de bedrijfsvoering gecombineerd kunnen worden;
• samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen. De doelgroep is het technologiegenererende bedrijfsleven;
• belang van technologische vernieuwing door het technologievolgend bedrijfsleven. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan het MKB;
• belang van niet technologische aspecten van innovatie, zoals bijvoorbeeld strategievorming en organisatievernieuwing.
Naast bovenstaande budgetten voor Technostarters, Life Sciences en Flankerend beleid wordt op dit artikelonderdeel (02.02–740) eveneens NLG 3,5 mln geraamd voor de ICT-campagne (onderdeel back-office) en NLG 3 mln voor de subsidieregeling kennisoverdracht- en kennisverzamelingprojecten (Pionier! voor de periode tot 1 mei 2001).
Elektronische snelwegen; budget NLG 58,8 mln
In de nota De Digitale Delta (Kamerstukken 1998/99, 26 643, nr. 1) heeft het kabinet de ambitie uitgesproken dat Nederland tot de Europese kopgroep op de elektronische snelweg moet behoren. Ook is in de nota verwoord welke activiteiten ondernomen moeten worden om deze ambitie te verwezenlijken. Concreet komt het er op neer dat alle vijf de pijlers van de Nederlandse ICT-basis op orde moeten zijn. Het Elektronische Snelwegen budget wordt dan ook op evenwichtige wijze aan de verschillende actielijnen toegedeeld. Over de exacte toedeling van het budget 2001 vindt eind 2000 besluitvorming plaats in de stuurgroep Nationaal AktieProgramma Elektronische Snelwegen (NAP).
Infralijn en beleidsonderbouwend onderzoek; budget NLG 45,5 mln
De infralijngelden worden ingezet voor projecten op het grensvlak van bedrijfsmatige technologietoepassing en technisch-wetenschappelijke infrastructuur. Uit dit budget worden ook externe evaluatie- en beleidsonderzoeken gefinancierd. Twee belangrijke beleidsintensiveringen die op dit artikel zijn geraamd betreffen de impuls voor het fundamentele onderzoek dat moet leiden tot toekomstige ICT-vernieuwingen (NLG 15,0 mln, onderdeel van het actieplan Concurreren met ICT-competenties) en het actieplan Professioneel Inkopen en Aanbesteden (NLG 9,5 mln).
Op 3 december 1999 is het actieplan PIA aan de Tweede Kamer aangeboden, waar het brede steun kreeg. Het actieplan is gericht op een zodanige verandering in de aanbestedingspraktijk bij de rijksoverheid, dat daardoor innovatieve aanbiedingen worden uitgelokt. Tevens behoren het voldoen aan de Europese aanbestedingsrichtlijnen en het in 2002 elektronisch publiceren van alle Europese aanbestedingen tot de doelstellingen. Voor de uitvoering van het plan wordt een bureau opgericht. Het budget voor 2001 is bedoeld voor het uitvoeren van activiteiten op de vijf «percelen» van het actieplan: analyse, gezamenlijk inkopen, verhoging professionaliteit, Europees aanbesteden en elektronisch aanbesteden. Het perceel Europees aanbesteden moet in 2001 worden afgerond.
Economie, Ecologie en Technologie (EET); budget NLG 130,0 mln
Het Besluit subsidies Economie, Ecologie en Technologie (Stb. 1997, 13) biedt een financiële bijdrage aan initiatieven van bedrijven en kennisinstellingen voor het integreren van economie, ecologie en technologie. Doel van de regeling is het realiseren van doorbraken die op een termijn van 5 tot 10 à 20 jaar leiden tot aanmerkelijke positieve gevolgen voor de Nederlandse economie, de kennispositie van Nederland en nationale of mondiale ecologische vraagstukken.
De middelen die voor het programma zijn geraamd fluctueren per jaar sterk. Dit wordt veroorzaakt doordat de EET-tenderperioden een cyclus van acht maanden kennen. In het ene jaar valt derhalve de afwikkeling van twee tenders, in het daaropvolgende jaar van één. In 2001 worden door Novem de aanvragen van twee tenders gehonoreerd.
Kengetallen Economie, Ecologie en Technologie (EET) | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Artikel(-sub) | Realisatie1999 | Raming**2000 | Raming2001 |
Ramingskengetallen | ||||
1. Aantal aanvragen (=gehonoreerde subsidieaanvragen) | 45 | 24 | 50 | |
2. Gemiddelde gehonoreerde toekenning per aanvraag | 1,556 | 2,674 | 2,520 | |
3. Toegelicht begrotingsbedrag (= subsidie) | 02.02–754 | 70,000 | 64,174 | 126,000 |
Doelmatigheidskengetallen | ||||
1. Aantal prestaties (= behandelde aanvragen) | 172 | 120 | 210 | |
2. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 3,797 | 5,520 | 5,714 | |
3. Aantal prestaties (= dossiers in beheer) | 88 | 90 | 95 | |
4. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 5,952 | 7,639 | 8,421 | |
5. Overige uitvoeringskosten | 1,864 | 1,976 | 2,000 | |
6. Toegelicht begrotingsbedrag (= uitvoeringskosten prog.bureau EET) | 02.02–754 | 3,326* | 3,326 | 4,000 |
7. Uitvoerend personeel in fte (= progr.bureau EET) | 12,3 | 14 | 16 | |
Kwaliteitskengetallen | ||||
Aantal ingediende bezwaarschriften | 3 | 4 | 5 | |
Aantal afgehandelde bezwaarschriften | 2 | 4 | 4 | |
Waarvan (gedeeltelijk) gehonoreerd | 1 | 1 | 1 |
* In 1999 is de opdracht voor 2000 verstrekt (NLG 3,326 mln).
** De ramingen van het EET programma in 2000 en 2001 zijn aangepast aan de 8-maands tendercyclus van het programma. Dit betekent afwisselend twee tenders of één tender per jaar. Het subsidiebudget wijkt daarom af van het bedrag waarmee oorspronkelijk de ramingskengetallen voor 2000 zijn opgesteld.
Technisch Wetenschappelijke Attaché's (TWA's); budget NLG 0,9 mln
De TWA's vormen een schakel in het ontsluiten van buitenlandse technologische kennis voor Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Het blad Technieuws (ook op de website onder www.technieuws.org) verschijnt tien keer per jaar. Hierin zijn uitgebreide artikelen over technologische onderwerpen en kort nieuws van de TWA-posten opgenomen. Er zijn TWA-posten in de VS, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië en Singapore. In 2001 is onder andere een evaluatie van de TWA-post in Parijs voorzien. Met het beschikbare budget worden de materiële uitgaven van de TWA-posten gefinancierd, zoals bureaukosten, abonnementen en inhuur van lokale krachten.
BTS/Samenwerkingsinstrument; budget NLG 137,4 mln
Het Besluit subsidies bedrijfsgerichte technologische samenwerking (BTS, Stb. 1996, 638) richt zich zowel op samenwerking op R&D-gebied tussen bedrijven en kennisinstellingen als op samenwerking tussen bedrijven onderling. Het gaat hierbij om grote, middelgrote en kleine bedrijven. Het instrument heeft een generiek karakter.
Kengetallen Samenwerkingsinstrument | ||||
---|---|---|---|---|
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Artikel | Realisatie | Raming | Raming* |
(-sub) | 1999 | 2000 | 2001 | |
Ramingskengetallen | ||||
1. Aantal aanvragen (=gehonoreerde subsidieaanvragen) | 109 | 80 | 105 | |
2. Gemiddelde gehonoreerde toekenning per aanvraag | 1,129 | 1,350 | 1,166 | |
3. Toegelicht begrotingsbedrag (= subsidie) | 123,041 | 107,973 | 122,393 | |
Doelmatigheidskengetallen | ||||
1. Aantal prestaties (= behandelde aanvragen) | 193 | 170 | 240 | |
2. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 6,821 | 6,630 | 7,500 | |
3. Aantal prestaties (= dossiers in beheer) | 300 | 330 | 450 | |
4. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 3,212 | 3,091 | 3,777 | |
5. Overige uitvoeringskosten | 2,355 | 3,103 | 3,500 | |
6. Toegelicht begrotingsbedrag (= uitvoeringkosten Senter) | 01.55–010 | 4,635 | 5,250 | 7,000 |
7. Uitvoerend personeel in fte (= Senter) | 19 | 20 | 28 | |
Kwaliteitskengetallen | ||||
Aantal ingediende bezwaarschriften | 4 | 13 | 15 | |
Aantal afgehandelde bezwaarschriften | 5 | 13 | 12 | |
waarvan (gedeeltelijk) gehonoreerd | 2 | 2 | 5 |
* Voor 2001 gaat het om het nieuwe Samenwerkingsinstrument in combinatie met de afhandeling van BTS, BIT en SMO. De onzekerheidsmarge in de raming is hierdoor groter. De ramingskengetallen (en het budget) voor 2001 zijn opgebouwd uit het bedrag voor het Samenwerkingsinstrument na 1 mei 2001 (NLG 30,4 mln op 02.02–800) en de bedragen voor BTS (NLG 70 mln op 02.02–800), SMO (NLG 3 mln, op 02.02–730), BIT-Eureka (NLG 12 mln op 02.03–010) en Geïndustrialiseerde landen (NLG 7 mln op 02.03–013) tot 1 mei 2001.
Het is overigens niet uit te sluiten dat goede R&D-projecten door hun inhoud en omvang niet zullen passen in het op samenwerking gerichte instrumentarium. In die (uitzonderlijke) gevallen kan EZ er toe overgaan binnen haar begroting ruimte te vinden voor dergelijke projecten. Elk voornemen tot ondersteuning van een dergelijk project, wordt vooraf aan de Kamer voorgelegd.
De BTS- en de BIT-regeling zijn in mei 2000 geëvalueerd. De regelingen BTS-, SMO, BIT-Eureka en BIT-Geïndustrialiseerde landen gaan in het kader van de stroomlijning op in het nieuwe Samenwerkingsinstrument. Het streven is dat het nieuwe instrument per 1 mei 2001 de bestaande regelingen zal vervangen.
99–12 Instrument: Bedrijfsgerichts Technologische Samenwerking (BTS) en Bedrijfsgerichte Internationale Technologie programma's (BIT)
Beknopt resultaat: De beoordelingscriteria zijn duidelijk en aanvragers kunnen zich erin vinden. Een korte doorlooptijd wordt positief gewaardeerd. Aanvragers hebben wel meer behoefte aan feedback over de beoordelingen. Er is een verband tussen deelname aan de BTS regeling en R&D intensiteit van bedrijven. Bedrijven die meerdere malen van de BTS gebruik maken, kenmerken zich als «spinnen in het web» van belangrijke kennisclusters. BIT deelnemers zeggen meer R&D capaciteit in te zetten door de regeling. Deelname aan de BTS heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de uitgaven aan R&D samenwerking. Bij de BIT gaat het vaker dan bij de BTS om nieuwe samenwerkingsverbanden. De BTS en de BIT bereiken de beoogde doelgroep: innovatieve ondernemingen. Ruim de helft van de projecten heeft al tot innovaties geleid. De innovaties worden relatief vaak geoctrooieerd en scoren hoog op de mondiale meetlat. De evaluatie-uitslag is posi-tief en rechtvaardigt continuering van de ondersteuning van samenwerkingsprojecten. De aanbevelingen liggen met name op het gebied van communicatie met de aanvragers.
Behalve de NLG 100,4 mln voor de BTS wordt op dit artikelonderdeel (02.02–800) eveneens NLG 37 mln geraamd voor het actieplan Concurreren met ICT-competenties. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
Kennisoverdrachtinstrumenten; budget NLG 47,6 mln
In 2001 komen in het kader van de stroomlijningsoperatie twee kennisoverdrachtsinstrumenten in plaats van vijf bestaande instrumenten. Het doel is het versterken van het vernieuwend vermogen van het MKB door actieve verspreiding van en bemiddeling in praktisch toepasbare kennis over innovatie. Deze doelstelling wordt ingevuld door:
1. het versterken van het organiserend vermogen van intermediaire organisaties;
2. het versterken van de strategische informatievoorziening;
3. het stimuleren van kennisoverdracht.
De instrumenten beogen projecten te stimuleren die direct kennisoverdracht naar middelgrote en kleine ondernemingen realiseren. De twee nieuwe instrumenten gaan per 1 mei 2001 van start. Tot die tijd wordt een deel van de begrote middelen ingezet voor de bestaande instrumenten.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 393 055 | 408 000 | 403 672 | 406 763 | 370 938 | |||
1e suppl. wet 2000 | 13 613 | – 292 | – 292 | – 292 | – 292 | |||
Mutatie | – 21 691 | 147 650 | 159 172 | 237 236 | 118 708 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 917 092 | 321 670 | 384 977 | 555 358 | 562 552 | 643 707 | 489 354 | 452 354 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 416 158 | 145 967 | 174 695 | 252 010 | 255 275 | 292 102 | 222 059 | 205 269 |
Waarvan te betalen | 873 505 | 312 282 | 356 238 | 497 928 | 515 164 | 590 245 | 444 570 | 410 345 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 360 313 | 394 051 | 376 737 | 377 274 | 367 376 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 2 583 | 3 326 | – 6 961 | – 3 892 | 9 034 | |||
Mutatie | – 25 312 | 6 787 | 63 274 | 58 826 | 109 186 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 292 984 | 332 418 | 404 164 | 433 050 | 432 208 | 485 596 | 528 093 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 132 950 | 150 845 | 183 402 | 196 510 | 196 127 | 220 354 | 239 638 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
570 Overige aktiviteiten | 800 | 76 | 31 | 11.31 | ||||||||
600 Stim. Strat. Samenwerking | 18 222 | 25 400 | 31 469 | 31 | 11.31 | |||||||
620 Voorber. techno. prod. | 14 327 | 33 897 | 63 283 | 31 155 | 40 699 | 35 838 | 62D | 11.3 | ||||
710 Milieu/PBTS | 11 916 | 5 000 | 4 000 | 31 652 | 18 127 | 17 281 | 31 | 11.31 | ||||
715 First movers | 15 000 | 15 000 | 2 775 | 6 244 | 31 | 11.3 | ||||||
720 IOP | 35 | 9 218 | 5 234 | 3 882 | 31 | 11.31 | ||||||
730 Maritiem Onderzoek | 6 599 | 6 513 | 3 000 | 5 072 | 6 729 | 6 060 | 31 | 11.31 | ||||
740 Flankerend beleid | 9 513 | 42 273 | 49 941 | 13 566 | 23 244 | 28 394 | 31 | 11.31 | ||||
745 Elektronische Snelweg | 62 767 | 64 865 | 58 800 | 52 948 | 52 500 | 62 060 | 31 | 11.3 | ||||
750 Infralijn & Bel.Onderz. | 4 518 | 26 500 | 45 486 | 14 154 | 18 147 | 28 923 | 31 | 11.31 | ||||
754 EET-programma | 73 326 | 67 500 | 130 000 | 37 547 | 47 678 | 66 762 | 47D | 11.1 | ||||
760 TWA | 619 | 881 | 902 | 568 | 801 | 891 | 12 | 11.31 | ||||
780 Informatietechnologie | 8 827 | 1 600 | 700 | 31 | 11.31 | |||||||
800 BTS* | 123 041 | 107 973 | 137 393 | 54 411 | 76 250 | 94 504 | 31 | 11.3 | ||||
810 Kennisdiffusie MKB** | 12 509 | 12 500 | 47 553 | 10 824 | 10 267 | 20 741 | 31 | 11.3 | ||||
811 TNO/MKB-initiatief | 2 500 | 2 075 | 3 885 | 2 341 | 415 | 31 | 11.3 | |||||
914 Stimuleringsprogr. | 500 | 31 | 11.31 | |||||||||
920 Biotechnologie | 135 | 50 | 31 | 11.31 | ||||||||
Totaal art 0202 | 321 670 | 384 977 | 555 358 | 292 984 | 332 418 | 404 164 |
* De verplichtingenruimte voor de BTS in 2001 wijkt af van de kengetallen en het bedrag vermeld in de technologiestimuleringsregelingen-matrix. De opbouw van de verplichtingenruimte is als volgt: het BTS-instrument tot 1 mei 2001 (NLG 70,0 mln), het Samenwerkingsinstrument na 1 mei 2001 (NLG 30,4 mln) en de raming voor de Grootschalige applicatieprojecten uit het aktieplan Concurreren met ICT-competenties (NLG 37,0 mln).
** De verplichtingenruimte voor Kennisdiffusie MKB wijkt af van het bedrag voor de kennisoverdrachtregelingen vermeld in de technologiestimuleringsregelingen-matrix. De opbouw van de verplichtingenruimte is als volgt: kennisoverdrachtinstrument na 1 mei 2001 (NLG 40 mln) en het HMKB tot 1 mei 2001 (NLG 7,6 mln).
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Actieplan concurreren met ICT-competenties | 52 000 | 37 000 | 52 000 | 37 000 | |
2. Technostartersclusters | 5 000 | 20 000 | 50 000 | 25 000 | |
3. Kennisoverdrachtsinstrumentarium MKB | 20 513 | 20 513 | 20 513 | 20 513 | |
4. Backoffice ICT-campagne | 3 500 | 3 500 | |||
5. Herschikking EET-budget | – 49 797 | 17 162 | – 13 987 | 78 528 | |
6. Overheveling van BIT en DGE naar Samenwerkingsinstr. | 16 216 | 7 108 | 25 173 | 25 173 | 25 173 |
7. Overheveling KREDO-middelen naar NAP | 10 800 | 22 500 | 27 000 | 27 000 | |
8. Overheveling van KIM en SBT naar Kennisinstrument | 7 796 | 11 694 | 9 743 | 9 743 | |
9. Actieplan Innovatief aanbesteden | 9 500 | 7 000 | |||
10. Overheveling naar V&W: voorfase ITM | – 2 350 | ||||
11. Overloop budget van 1999 naar 2000 SMO | 2 100 | ||||
12. Overloop Budget 1999 Flankerend Beleid naar 2000 | 1 500 | ||||
13. Overloop Budget 1999 Schoner Produceren naar 2000 | 1 000 | ||||
14. Overheveling naar 02.06 Subsidies industriële ontw. | – 513 | – 513 | – 513 | – 513 | – 513 |
15. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 1 653 | – 216 | – 208 | – 208 | – 208 |
Totaal | – 21 691 | 147 650 | 159 172 | 237 236 | 118 708 |
ad 1.
Deze intensivering betreft het actieplan «Concurreren met ICT-competenties». Hierbij gaat het om de opzet van baanbrekende applicatie- en onderzoeksprojecten door clusters van ICT-bedrijven, hoogwaardige gebruikers en kennisinstituten.
ad 2.
Het ontstaan van nieuwe bedrijven rond toepassingen van hoogwaardige technologieën is een zeer belangrijke factor in de innovatiekracht van de economie. Deze intensivering betreft het voor starters opzetten van faciliteiten voor vier clusters van technologiegebieden. Per gebied is circa NLG 25,0 mln noodzakelijk voor implementatiekosten, vormgeven en invoeren van het concept en huisvesting.
ad 3.
Deze mutatie betreft een intensivering van het kennisoverdrachtinstrumentarium voor het MKB. Hierbij gaat het om het vernieuwen en intensiveren van het instrumentarium voor de innovatiekracht van het MKB. Doel is om de achterstand op innovatiegebied van het Nederlandse MKB in te lopen.
ad 4.
Betreft een grootschalige voorlichtingscampagne specifiek gericht op het MKB van in totaal NLG 15,0 mln. Het doel is het MKB aan te zetten tot het gebruik van ICT. De overige kosten van de campagne (NLG 8,0 mln) komen ten laste van artikel 01.01 Apparaatskosten.
Bovenstaande mutaties 1 tot en met 4 maken deel uit van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaal overzicht van dit kennis/innovatie pakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemene deel van de Memorie van Toelichting.
ad 5.
De begrotingsbedragen worden in lijn gebracht met de tendersystematiek van EET van één tender per acht maanden. Dit betekent afwisselend twee tenders of één tender per jaar.
ad 6.
In het kader van de stroomlijningsexercitie worden de budgetten van BIT/Eureka en BIT/geïndustrialiseerde landen (zie artikel 02.03 Internationale en algemene technologiestimulering) met ingang van 1 mei 2001 overgeheveld naar de BTS.
Daarnaast bestaat deze mutatie uit een bijdrage van artikel 09.01 Energiebesparingstechnologie aan de eerste tender van 2000 voor de BTS.
ad 7.
De KREDO-regeling stopt per 1 januari 2001. De middelen zijn oorspronkelijk beschikbaar gesteld vanuit het budget voor het Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen (NAP). In overleg met de stuurgroep NAP, worden de middelen voor een volgende doelstelling in dit kader ingezet (zie ook artikel 02.09 Speur- en ontwikkelingswerk).
ad 8.
Betreft de stroomlijning van het kennisoverdrachtsinstrumentarium. De KIM- en SBT-budgetten worden met ingang van 1 mei 2001 overgeheveld.
ad 9.
Voor het actieplan innovatief Professioneel Inkopen en Aanbesteden (PIA) worden extra middelen toegevoegd. Het actieplan is gericht op een zodanige verandering in de aanbestedingspraktijk bij de Rijksoverheid, dat daardoor innovatieve aanbiedingen worden uitgelokt. Het betreft in totaal NLG 25 mln, waarvan NLG 8,5 mln reeds in de eerste suppletore begroting 2000 is opgenomen.
02.03 Internationale en algemene technologiestimulering
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Doelstelling is het continueren en verder stimuleren van de Nederlandse inbreng in programmatische en projectmatige internationale samenwerkingsverbanden tussen bedrijven. Ook worden nationale projecten ondersteund, indien deze een internationale uitstraling hebben.
Medio 1997 is het Besluit subsidies bedrijfsgerichte internationale technologieprogramma's (BIT) in werking getreden (Stb. 1997, nr. 331). Door middel van dit instrument wordt technologische samenwerking gestimuleerd met bedrijven en kennisinstellingen over de landsgrenzen heen. Tot en met 2000 maken drie programma's deel uit van de BIT. BIT-Eureka en BIT-Geïndustrialiseerde landen zullen per 1 mei 2001 opgaan in het nieuwe Samenwerkingsinstrument. De budgetten in 2001 voor de periode tot 1 mei 2001 bedragen respectievelijk NLG 12,0 en 7,0 mln. Het derde programmaonderdeel is de BIT-Opkomende Markten, waarmee de internationale technologische samenwerking wordt gestimuleerd met (in 2001) Indonesië, India, Zuid-Afrika en China. Het budget voor de BIT-Opkomende Markten maakt onderdeel uit van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (NLG 9,5 mln) en blijft buiten het Samenwerkingsinstrument.
Voor de BIT zijn geen aparte ramingskengetallen opgenomen. De BIT-Eureka en Geïndustrialiseerde landen gaan per 1 mei 2001 op in het nieuwe samenwerkingsinstrument (artikel 02.02). In de eerste 4 maanden van 2001 lopen deze BIT-regelingen en BTS nog apart. Kengetallen voor 4 maanden kennen een hoge mate van onzekerheid en hebben weinig informatiewaarde. Daarom zijn er gecombineerde kengetallen gemaakt met het nieuwe samenwerkingsinstrument voor geheel 2001 (artikel 02.02 Specifieke Bedrijfsgerichte Technologiestimulering).
Micro-elektronica stimulering; budget NLG 81,0 mln
Het Eureka-programma MEDEA, een internationaal research programma op het gebied van de halfgeleidertechnologie, wordt in het jaar 2000 afgerond. Een nieuw initiatief MEDEA+ heeft in juni 2000 het Eureka label verkregen. Een looptijd van acht jaar (2001–2008) is voorzien. De deelnemende Europese landen zullen echter na vier jaar op basis van evaluatie van de resultaten besluiten over verdere ondersteuning van het programma. Het programma concentreert zich op micro-elektronica onderzoek ten behoeve van toepassingen in de Informatiemaatschappij, zoals mobiele communicatie, digitale technieken en lithografische technologieën voor de ontwikkeling van nieuwe generaties chips.
Het Eureka programma ITEA is in 1999 van start gegaan. Dit internationale programma richt zich met name op embedded software. Hiervoor wordt aan Philips een bijdrage in de onderzoekskosten verleend. Het DG Mededinging van de Europese Commissie heeft de Nederlandse steun aan Philips voor dit programma inmiddels goedgekeurd.
Tevens wordt een aantal strategische samenwerkingsprojecten tussen Philips en de Nederlandse kennisinfrastructuur en andere bedrijven ondersteund. Het betreft onder andere projecten op het terrein van medische beeldsystemen voor diagnostiek en micro mechanica. De Tweede Kamer wordt jaarlijks separaat geïnformeerd over de technologiebijdrage aan Philips.
Evaluatie 99–34 Instrument: Micro electronica stimulering/Advanced Digital Television Technologies (ADTT) Beknopt resultaat:
• Philips Nederland heeft de gebudgetteerde bijdrage aan de projecten geleverd en de beoogde eindresultaten gehaald.
• Op het gebied van non-broadcasttoepassingen is van wezenlijke stap voorwaarts gezet, waarmee de ontwikkeling van digitale televisie een belangrijke vooruitgang heeft geboekt.
• De basis is gelegd voor belangrijke ontwikkelingen en producten zoals elektronische filmcamera's, productiesystemen voor digitale films en geavanceerde non-broadcast toepassingen. Met name op het gebied van de traditionele 16 mm film worden kansrijke producten verwacht.
• De filmindustrie is moeilijk over te halen nieuwe technologieën te gebruiken, mede vanwege grote investeringen in bestaande systemen.
• Zonder subsidie was het niet mogelijk geweest deze resultaten te behalen.
Gebruik: De resultaten worden gebruikt bij de vormgeving van nieuwe grote Eureka projecten.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 116 109 | 117 109 | 117 109 | 117 109 | 117 109 | |||
1e suppl. Wet 2000 | 22 000 | – 14 000 | – 8 000 | |||||
Mutatie | – 44 | 6 606 | – 12 394 | – 12 394 | – 12 394 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 130 769 | 126 099 | 138 065 | 109 715 | 96 715 | 104 715 | 104 715 | 89 715 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 59 340 | 57 221 | 62 651 | 49 786 | 43 887 | 47 518 | 47 518 | 40 711 |
Waarvan te betalen | 122 276 | 122 999 | 133 591 | 106 795 | 96 085 | 104 085 | 104 085 | 89 085 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 102 417 | 108 560 | 113 567 | 111 188 | 112 370 | |||
1e suppl. wet 2000 | 36 838 | – 12 341 | – 18 452 | – 10 365 | – 1 500 | |||
Mutatie | 8 897 | 22 595 | 17 453 | 11 540 | 173 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 137 349 | 148 152 | 118 814 | 112 568 | 112 363 | 111 043 | 98 587 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 62 326 | 67 228 | 53 915 | 51 081 | 50 988 | 50 389 | 44 737 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 BIT/Eureka | 19 632 | 18 000 | 12 000 | 14 973 | 9 802 | 9 995 | 62D | 11.31 | ||||
011 BIT/Opkomende markten | 7 210 | 8 500 | 9 500 | 3 843 | 6 996 | 9 235 | 62D | 11.31 | ||||
013 BIT/Geïndustrialiseerde landen | 7 867 | 9 350 | 7 000 | 3 285 | 8 139 | 8 380 | 43D | 11.3 | ||||
014 Eureka-secretariaat | 356 | 215 | 215 | 356 | 215 | 215 | 43G | 11.3 | ||||
020 Micro-electronica stim. | 91 034 | 102 000 | 81 000 | 114 892 | 123 000 | 90 989 | 62D | 11.31 | ||||
Totaal art 0203 | 126 099 | 138 065 | 109 715 | 137 349 | 148 152 | 118 814 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Overheveling naar 02.02–800: van BIT naar BTS | – 8 394 | – 27 394 | – 27 394 | – 27 394 | |
2. Actieplan concurreren met ICT-competenties | 15 000 | 15 000 | 15 000 | 15 000 | |
3. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | – 44 | ||||
Totaal | – 44 | 6 606 | – 12 394 | – 12 394 | – 12 394 |
ad 1.
In het kader van de stroomlijningsoperatie wordt met ingang van 1 mei 2001 het budget van de BIT overgeheveld naar de BTS (zie ook artikel 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering). Aangezien er tot 1 mei 2001 nog middelen nodig zijn wordt niet het gehele budget overgeheveld.
ad 2.
Deze intensivering betreft het actieplan «Concurreren met ICTcompetenties». Hierbij gaat het om de opzet van baanbrekende applicatie- en onderzoeksprojecten door clusters van ICT-bedrijven, hoogwaardige gebruikers en kennisinstituten. Deze mutatie maakt deel uit van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaal overzicht van dit kennis/innovatie pakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemene deel van de Memorie van Toelichting.
02.04 Overheidsaanschaffingen en bevordering bedrijfsgerichte samenwerking
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het budget voor de Codema-regeling geraamd. Doel van de Codema-regeling is het bevorderen van de deelname door het Nederlandse bedrijfsleven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensiematerieel. De regeling wordt in 2000 geëvalueerd om te bezien of deze nog altijd aan de doelstelling voldoet. De evaluatie zal naar verwachting eind 2000 zijn afgerond.
De regeling voorziet in de ondersteuning van R&D-inspanningen voor militaire toepassingen. Hierbij zijn bedrijven betrokken als: SP Aerospace and Vehicle Systems, Hollandse Signaalapparaten inclusief haar verschillende dochterondernemingen, Origin, Cap-Gemini, RDM, Philips Crypto, Fokker Aerostructures, Fokker SP en instituten als TNO-DO en het NLR. De regeling richt zich met name op materieel-ontwikkelingsprojecten en onderzoeksprogramma's, waaronder het internationale samenwerkingsprogramma EUCLID en Eurofinder.
De Codema-regeling wordt samen met het Ministerie van Defensie uitgevoerd. EZ en Defensie dragen in principe ieder voor de helft bij aan het budget. In het verlengde van deze regeling wordt de Nederlandse deelname aan buitenlandse defensiebeurzen gestimuleerd. Op ad hoc basis draagt EZ bij in de kosten van deze beurzen. Incidenteel kunnen op dit artikel ook eerste toepassingen van innovatieve producten via de overheidsmarkt worden gestimuleerd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 15 600 | 15 600 | 15 600 | 15 600 | 15 600 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 55 127 | 19 086 | 15 600 | 15 600 | 15 600 | 15 600 | 15 600 | 15 600 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 25 016 | 8 661 | 7 079 | 7 079 | 7 079 | 7 079 | 7 079 | 7 079 |
Waarvan te betalen | 49 003 | 17 545 | 14 040 | 14 040 | 14 040 | 14 040 | 14 040 | 14 040 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 17 274 | 17 105 | 15 545 | 15 268 | 14 525 | |||
Mutatie | – 1 531 | – 2 120 | 203 | – 155 | 2 201 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 24 742 | 15 743 | 14 985 | 15 748 | 15 113 | 16 726 | 14 728 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 11 227 | 7 144 | 6 800 | 7 146 | 6 858 | 7 590 | 6 683 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 O en O collectiviteiten | 308 | 5 422 | 2 108 | 600 | 43D | 11.01 | ||||||
020 Overheidsaanschaffingen | 18 778 | 15 600 | 15 600 | 19 320 | 13 635 | 14 385 | 52 | 11.0 | ||||
Totaal art 0204 | 19 086 | 15 600 | 15 600 | 24 742 | 15 743 | 14 985 |
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt de EZ-bijdrage aan Syntens, het innovatienetwerk voor ondernemers, geraamd. Door het actief bemiddelen in praktisch toepasbare kennis, met het accent op technologie en bedrijfsvoering, wil Syntens het vernieuwend vermogen van het MKB versterken. Met Syntens beschikt het MKB over een adviesnetwerk met capaciteit voor alle sectoren en het gehele scala van bedrijfsvoeringsaspecten.
Syntens heeft vijftien regionale vestigingen. Activiteiten van het netwerk bestaan uit:
• het stimuleren en ondersteunen van vernieuwingsprocessen die leiden tot succesvolle innovaties door doelgroep- en themagerichte (collectieve) voorlichting en door landelijke en regionale projecten. Middelen zijn het aanbieden van praktisch toepasbare kennis en het makelen en schakelen tussen kennisleveranciers en het MKB;
• het stimuleren van regionale, nationale en internationale samenwerkingsverbanden gericht op vergroting van het vernieuwend vermogen van het MKB;
• het opereren als vraagbaak voor ondernemers passend binnen de missie;
• het informeren van overheden over relevante ontwikkelingen binnen het MKB.
Ter voorbereiding op de evaluatie van Syntens in 2001 is eind 1999 een nulmeting gedaan. In het kader van deze nulmeting zijn kengetallen ontwikkeld om inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Syntens-activiteiten.
00–23 Instrument: Nulmeting Syntens
Beknopt resultaat:
• dankzij Syntens (voor)ziet 54% van de Syntens-klanten concrete verbeteringen in de bedrijfsvoering en heeft 14% nieuwe ideeën opgedaan;
• Syntens werkt (op adviseursniveau) vooral samen met onderwijsinstellingen, met name in de regio's waar de plaatsing van stagiairs van hogescholen, ROC's en universiteiten bij bedrijven sterk wordt gestimuleerd;
• bijna de helft van de klanten heeft vijf of meer keer contact gehad met Syntens;
• klanten van Syntens geven de dienstverlening bij de totaalbeoordeling een rapportcijfer zeven; hun omzet is over de periode 1998–1999 gemiddeld gegroeid met 35% en die van de niet-klanten met 15%; ze behaalden in 1999 meer omzet uit nieuwe producten en/of diensten die in de afgelopen drie jaar op de markt zijn gebracht dan niet Syntens-klanten: 21% versus 14% van de omzet;
• afnemers van de Syntens-klanten beoordelen de toename van de innovativiteit van hun toeleveranciers positiever dan de afnemers van de niet-Syntens-klanten;
• de antennefunctie is nauwelijks aanwezig.
Gebruik: Op basis van resultaten van de nulmeting worden streefwaarden bepaald voor de door Syntens te behalen resultaten in de meting aan het einde van de subsidiabele periode. Hiermee bouwt Syntens de professionaliseringsslag verder uit. In het kader van deze professionalisering wordt het beschikbare Syntens-budget voor activiteiten richting het MKB structureel met NLG 2 mln per jaar verhoogd.
Enkele kengetallen die onder andere uit de nulmeting voortvloeien, zijn de volgende nog in te vullen verhoudingsgetallen:
• verhouding adviseurs/overig personeel
• aantal adviezen per adviseur
• gemiddeld aantal uren per advies
• verhouding directe uren/totaal aantal uren
• verhouding indirecte/totaal aantal uren
• verhouding improductieve/totaal aantal uren
• aandeel klanten dat octrooi aanvraagt
• aandeel nieuwe klanten
• aandeel nieuwe producten/aantal adviezen
• aandeel klanten met nieuwe ideeën
• aandeel klanten met concrete verbetering in bedrijfsvoering
• aandeel dat gebruik heeft gemaakt van nationale innovatie- en technologiesubsidies
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 65 451 | 64 766 | 64 266 | 63 766 | 63 766 | |||
1e suppl. wet 2000 | 66 224 | |||||||
Mutatie | 5 862 | 3 906 | 3 891 | 3 891 | 3 891 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 72 846 | 137 537 | 68 672 | 68 157 | 67 657 | 67 657 | 67 657 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 33 056 | 62 412 | 31 162 | 30 928 | 30 701 | 30 701 | 30 701 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 66 224 | 65 451 | 64 766 | 64 266 | 63 766 | |||
Mutatie | 1 941 | 3 921 | 3 906 | 3 891 | 3 891 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 72 846 | 68 165 | 69 372 | 68 672 | 68 157 | 67 657 | 67 657 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 33 056 | 30 932 | 31 480 | 31 162 | 30 928 | 30 701 | 30 701 |
Economische code: 12 Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Ondersteuning professionalisering Syntens | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 |
2. Loon- en prijsbijstelling | 3 862 | 1 906 | 1 891 | 1 891 | 1 891 |
Totaal | 5 862 | 3 906 | 3 891 | 3 891 | 3 891 |
ad 1.
Binnen de kennis en innovatie-impuls komen middelen beschikbaar voor ondersteuning van het professionaliseringsproces binnen Syntens. Deze mutatie maakt deel uit van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaaloverzicht van dit kennis- en innovatiepakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
ad 2.
Het verplichtingenbedrag van loon- en prijsbijstelling voor 2000 betreft de subsidiejaren 2000 en 2001. De bedragen na 2000 zijn steeds de subsidiebedragen voor het jaar daarop.
02.06 Subsidies in het belang van de industriële ontwikkeling
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op het gebied van technologie verrichten diverse instituten strategisch onderzoek. Op dit artikel worden de bijdragen geraamd, die ter versterking van de technologische kennisinfrastructuur aan deze instituten (onder meer NLR, MARIN, WL en TNO) worden verstrekt.
De bijdrage aan deze organisaties verstrekt EZ in de vorm van doel- en missiesubsidies. Onder het laatste wordt een bijdrage in de exploitatie verstaan. Waar mogelijk is deze laatste vorm in de afgelopen jaren afgebouwd en omgezet in bijdragen die gerelateerd zijn aan concrete activiteiten op het gebied van industrie/technologie.
Gegevens gefinancierde instituten* | |||
soort financiering(project of basis) | aandeel Rijk in omzet | waarvan EZ-deel | |
Nederlands Normalisatie Instituut | project | 5,2% | 5,2% |
Maritiem Research Instituut Nederland | mengvorm | 20% | 12% |
Raad voor de Accreditatie | project | 3,6% | 3,6% |
TNO doels. hfdst. VIII | mengvorm | 32,8% | 19,3% |
Stichting Nederland Distributieland | basis | 39% | 18% |
Instituut Nederlandse Kwaliteit | project | 19,9% | 12,7% |
NLR hoofdstuk XII | mengvorm | 26% | 6% |
Stichting Koning Willem I | basis | 100,0% | 100,0% |
MARIN | basis | 100,0% | 40,0% |
MIC/TUD | basis | 100,0% | 50,0% |
Stichting Bos en Hout | basis | 73,0% | 47,9% |
* De gegevens (behalve de soort financiering) hebben betrekking op 1999.
De bijdrage aan TNO is gebaseerd op de TNO-wet (Stb. 1985, 762) van 19 december 1985 (regeling van de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO). Bij de overige organisaties is veelal sprake van het goedkeuren van de jaarlijkse (projecten)begroting van het instituut.
Evaluatie 99–15 Instrument: TNO Beknopt resultaat: De regeling wordt zowel door bedrijven als door TNO als positief ervaren. Verbeteringen moeten worden gezocht in het verder aansluiten bij de belevingswereld van het bedrijfsleven en het verder verbeteren van de kwaliteit van de projecten, waardoor deze in nog sterkere mate leiden tot kennisvernieuwing bij TNO. Aanbevolen wordt door te gaan met de omslag richting marktgericht opereren en het accent nog meer te leggen bij strategisch onderzoek. Verdere aanbevelingen zijn om een bredere bekendheid te geven aan de regeling, de voorwaarden enigszins aan te passen en meer aan gegevensverzameling te doen met betrekking tot de verschillende projecten.
Gebruik: TNO volgt de follow-up van de aanbevelingen door de instituten op de voet.
De financiële verantwoordelijkheid van de overheid voor de GTI's is erkend in het Kabinetsstandpunt dat is gevolgd op het advies van de Adviesraad Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) dat medio 1999 is uitgebracht. De GTI's bereiden hun nieuwe strategische plannen voor volgens het model dat in genoemd Kabinetsstandpunt is neergelegd. Op basis hiervan verstrekken EZ (MARIN) en de andere penvoerende departementen basis/missiesubsidie en doelsubsidie. Onderzoek gefinancierd met doelsubsidie gaat in toenemende mate gepaard met cofinanciering door bedrijven.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 73 400 | 73 055 | 72 473 | 72 772 | 73 873 | |||
Mutatie | 17 952 | 2 802 | 2 801 | 2 846 | 2 884 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 68 033 | 93 154 | 91 352 | 75 857 | 75 274 | 75 618 | 76 757 | 76 757 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 30 872 | 42 271 | 41 454 | 34 422 | 34 158 | 34 314 | 34 831 | 34 831 |
Waarvan te betalen | 68 033 | 93 152 | 91 119 | 75 624 | 75 041 | 75 283 | 76 338 | 76 338 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 73 988 | 72 363 | 71 722 | 71 448 | 71 548 | |||
Mutatie | 17 813 | 2 317 | 1 765 | 2 075 | 2 802 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 98 086 | 91 801 | 74 680 | 73 487 | 73 523 | 74 350 | 74 802 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 44 509 | 41 657 | 33 888 | 33 347 | 33 363 | 33 739 | 33 944 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 NEHEM | 400 | 31 | 11.3 | |||||||||
025 NIM | 926 | 600 | 400 | 803 | 846 | 400 | 31 | 11.31 | ||||
027 MIC/TUD | 400 | 100 | 400 | 100 | 43Z | 11.3 | ||||||
110 NNI | 2 114 | 2 181 | 2 175 | 1 526 | 3 029 | 2 176 | 31 | 11.3 | ||||
120 Marin | 13 559 | 14 718 | 4 718 | 13 559 | 14 718 | 4 718 | 31 | 11.31 | ||||
220 Oeso hoofdstuk V | 55 | 59 | 59 | 55 | 59 | 59 | 43G | 11.3 | ||||
330 NEA | 113 | 12 | 12.0 | |||||||||
415 Raad voor de Accreditatie | 400 | 400 | 400 | 720 | 480 | 400 | 43Z | 11.3 | ||||
420 TNO doelsubs. hfdst.VIII | 57 410 | 59 296 | 57 113 | 55 875 | 57 583 | 57 356 | 31 | 11.3 | ||||
500 Nederland Distributieland | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 31 | 11.3 | ||||
510 INK | 575 | 575 | 575 | 575 | 575 | 575 | 31 | 11.31 | ||||
515 NMI | 2 800 | 1 895 | 1 889 | 3 920 | 2 781 | 1 890 | 43Z | 11.3 | ||||
520 Stichting Bos en Hout | 490 | 376 | 604 | 98 | 12 | 11.31 | ||||||
620 NLR hoofdstuk XII | 10 275 | 7 275 | 4 275 | 10 275 | 7 475 | 4 525 | 31 | 11.31 | ||||
810 Stichting Koning Willem I | 150 | 150 | 150 | 137 | 150 | 150 | 31 | 11.3 | ||||
840 WL Hydrolics | 3 000 | 3 103 | 3 103 | 2 850 | 150 | 718 | 31 | 11.31 | ||||
860 STW | 5 502 | 2 251 | 615 | 43Z | 11.31 | |||||||
Totaal art 0206 | 93 154 | 91 352 | 75 857 | 98 086 | 91 801 | 74 680 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Additionele bijdrage MARIN | 10 000 | ||||
2. Loon- en prijsbijstelling | 4 252 | 2 302 | 2 301 | 2 346 | 2 384 |
3. Co-financiering NLR | 3 000 | ||||
4. Van 02.02–750 voor NMI | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 |
5. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 200 | ||||
Totaal | 17 952 | 2 802 | 2 801 | 2 846 | 2 884 |
ad 1.
Betreft het verstrekken van een renteloze lening aan MARIN (zie brief van 26 mei 2000 aan de Vaste Commissie voor Economische Zaken).
ad 2.
Betreft loon- en prijsbijstelling voor de diverse instituten. Zie voor een nadere toelichting de artikelen 01.03 en 01.04 Loon- en prijsbijstelling.
ad 3.
Bestemd voor deelname aan het 5e EU Kaderprogramma. Het betreft een uitwerking van het advies van de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) over de zogenaamde Grote Technologie Instituten (GTI's) voor het invoeren van doelfinanciering voor de publieke kennisinstellingen met co-financiering door het bedrijfsleven.
02.07 Internationale ruimtevaartprogramma's
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de uitgaven aan internationale ruimtevaartprogramma's geraamd. Het gaat grotendeels om programma's van het Europese Ruimte Agentschap (ESA). Daarnaast worden enkele nationale en bilaterale programma's via het NIVR gesubsidieerd, bijvoorbeeld het Nederlands-Finse ozonmeetinstrument OMI.
Het ruimtevaartbeleid wordt periodiek bijgesteld tijdens internationale ministerconferenties. In mei 1999 heeft een dergelijke conferentie plaats gevonden, waarin een groot aantal ESA-programma's is vastgesteld. De Nederlandse inzet tijdens deze ESA ministerconferentie is beschreven in een geannoteerde agenda (Kamerstukken II 1998/99, 24 446, nr.6) en de notitie «Ruimtevaart in het nieuwe millennium» (Kamerstukken II 1998/9, 24 446, nr.7). Een verslag van de conferentie is aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 1998/99, 24 446, nr. 9). In 2001 zal weer een internationale ministerconferentie plaats vinden waarin over verschillende ESA-programma's zal worden besloten. Ter voorbereiding daarop wordt in 2000 een evaluatie van het ruimtevaartbeleid uitgevoerd.
Naast EZ verstrekken ook de Ministers van OC&W, LNV en V&W bijdragen aan de programma's van ESA. Tegenover de rijksbijdragen staan ESA-opdrachten aan de Nederlandse industrie en uitgaven van ESA via ESTEC in Nederland (jaarlijks circa NLG 500 mln).
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 66 037 | 125 411 | 76 362 | 60 637 | 60 637 | |||
Mutatie | 48 340 | 2 357 | 2 432 | 2 448 | 2 403 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 259 963 | 125 578 | 114 377 | 127 768 | 78 794 | 63 085 | 63 040 | 63 040 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 117 966 | 56 985 | 51 902 | 57 979 | 35 755 | 28 627 | 28 606 | 28 606 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 125 615 | 94 267 | 97 261 | 97 912 | 96 139 | |||
Mutatie | 6 989 | – 7 972 | 1 748 | 8 160 | 35 098 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 142 935 | 132 604 | 86 295 | 99 009 | 106 072 | 131 237 | 77 478 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 64 861 | 60 173 | 39 159 | 44 928 | 48 133 | 59 553 | 35 158 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Deeln. int. ruimtevaart | 16 547 | 16 541 | 16 541 | 16 547 | 16 541 | 16 541 | 43G | 11.31 | ||||
015 Telecommunicatie | 23 203 | 2 100 | 15 000 | 8 394 | 7 886 | 6 700 | 43G | 11.31 | ||||
018 Ruimtetransport | 26 789 | 74 756 | 37 427 | 74 227 | 70 056 | 37 627 | 43G | 11.31 | ||||
020 Basistechnologie | 288 | – | 12 000 | 1 148 | 1 143 | 94 | 43G | 11.31 | ||||
040 Aardobservatie | 21 141 | 4 880 | 500 | 26 082 | 20 880 | 10 091 | 43G | 11.31 | ||||
050 Ruimtestation/platform | 37 610 | 16 100 | 46 300 | 16 537 | 16 098 | 15 242 | 43G | 11.31 | ||||
Totaal art 0207 | 125 578 | 114 377 | 127 768 | 142 935 | 132 604 | 86 295 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Doorschuiven budget uit 1999 | 45 200 | ||||
2. Prijsbijstelling | 3 140 | 2 357 | 2 432 | 2 448 | 2 403 |
Totaal | 48 340 | 2 357 | 2 432 | 2 448 | 2 403 |
ad 1.
De definitieve besluitvorming over enkele ruimtevaartprojecten, waaronder het VEGA-project (kleine lanceerders), is vertraagd tot 2000. Het beschikbare budget van NLG 45,2 mln wordt daarom doorgeschoven van 1999 naar 2000.
ad 2.
Betreft loon- en prijsbijstelling voor de diverse instituten, ten laste van de artikelen 01.03 en 01.04 Loon- en prijsbijstelling.
02.08 Bevordering van de vliegtuig industrie en ruimtevaart
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op basis van het regeringsstandpunt over de herstructurering en stimulering van het Nederlandse luchtvaartcluster (Kamerstukken II 1997/98, 25 820, nr. 1) zijn randvoorwaarden geschapen voor de industrie en de kennisinfrastructuur om te participeren in grote internationale wikkelingsprogramma's. Het Kabinet heeft in dat kader bij de Voorjaarsnota 1998 middelen beschikbaar gesteld om het Nederlandse luchtvaartcluster in staat te stellen zich voor te bereiden op en te participeren in de meest kansrijke internationale vliegtuigontwikkelingsprogramma's, met name de A3XX van Airbus. Het budget wordt op basis van het op 18 april 2000 gepubliceerde Besluit subsidies civiele vliegtuigontwikkeling (Stbld. 2000, 206) toegekend aan de diverse projecten.
Verwacht wordt dat in de tweede helft van 2000 door Airbus een besluit wordt genomen over de «Authority to Offer» voor de A3XX. Dat besluit kan gevolgen hebben voor het tempo waarin deze middelen tot besteding worden gebracht. De op de begroting beschikbare middelen alsmede het NIVR Revolving Fund vormen de financieringsbronnen voor de genoemde programma's.
In het kader van de JSF regeling is in de afgelopen jaren NLG 200 mln aan subsidie toegekend. In 2001 wordt een groot deel van deze projecten afgerond.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 60 000 | 60 000 | 60 000 | 67 000 | 67 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | 24 640 | – 16 000 | – 16 000 | – 23 000 | – 20 000 | |||
Amendement | – 5 640 | |||||||
Mutatie | 5 640 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 180 254 | 84 640 | 44 000 | 44 000 | 44 000 | 47 000 | 52 500 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 81 796 | 38 408 | 19 966 | 19 966 | 19 966 | 21 328 | 23 823 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 60 000 | 60 000 | 60 000 | 67 000 | 67 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | 52 740 | – 3 300 | – 8 700 | – 19 500 | – 22 100 | |||
Amendement | – 5 640 | |||||||
Mutatie | 5 640 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 60 254 | 112 740 | 56 700 | 51 300 | 47 500 | 44 900 | 51 300 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 27 342 | 51 159 | 25 729 | 23 279 | 21 555 | 20 375 | 23 279 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Bureaukosten NIVR | 254 | 9 640 | 4 000 | 254 | 9 640 | 4 000 | 31 | 11.31 | ||||
020 Ruimtevaart programma's NRT | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 31 | 11.31 | ||||||
030 Militair | 180 000 | 20 000 | 60 000 | 75 000 | 35 000 | 31 | 11.31 | |||||
040 Civiel | 47 000 | 32 000 | 20 100 | 9 700 | 31 | 11.31 | ||||||
Totaal art 0208 | 180 254 | 84 640 | 44 000 | 60 254 | 112 740 | 56 700 |
Voor een toelichting omtrent de verwerking van het amendement Hindriks cs. (Kamerstukken II 1999/2000, 27 109, nr. 4) wordt verwezen naar artikel 02.12 Technologische infrastructuur.
02.09 Speur- en ontwikkelingswerk
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Per 1 mei 2001 worden de drie bestaande regelingen TOK: Besluit technische ontwikkelingskredieten (Stb. 1996,611), KREDO: besluit Kredieten elektronische dienstverlening (STb, 1997, 554) en MPO: Kredietregeling milieugerichte productontwikkeling (Stcrt. 1997, 240) vervangen door de regeling Technische Ontwikkelings Projecten (TOP).
Besluit technische ontwikkelingskredieten (TOP); budget NLG 80,2 mln
De nieuwe regeling komt voort uit de stroomlijning en modernisering van het EZ-instrumentarium, zoals aangekondigd in de brief «Ruimte voor industriële vernieuwing. Agenda voor het industrie- en dienstenbeleid», aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief van 21 juni 1999 (Kamerstukken II 1999/2000, 26 628, nr. 1). Daarnaast is de regeling aangepast aan de meest recente voorschriften van de Europese Commissie omtrent staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling. Bovendien is rekening gehouden met de evaluatie van de TOK die in de eerste helft van 2000 is uitgevoerd. Het streven is dat de regeling per 1 mei 2001 wordt ingevoerd. Indien vertragingen in het regelgevende traject er toe leiden dat deze datum niet gehaald kan worden, dan blijft de TOK-regeling tot die tijd gehandhaafd.
Het doel van de TOP-regeling is het stimuleren van ontwikkelingsprojecten waaraan substantiële technische en financiële risico's zijn verbonden en waarvoor de bedrijven voor hun financiering onvoldoende terecht kunnen op de kapitaalmarkt. Het vormt het sluitstuk van het instrumentarium dat zich richt op het stimuleren van de verschillende fasen van onderzoek en ontwikkeling.
De belangrijkste kenmerken van de TOP-regeling zijn de volgende:
• De regeling heeft een generiek karakter en staat in beginsel open voor alle ondernemingen. Er is geen beperking ten aanzien van bedrijfsomvang, bedrijfstak of project-thema's. Ook samenwerkingsverbanden kunnen een aanvraag indienen.
• In tegenstelling tot de drie ingetrokken kredietregelingen is er geen sprake meer van een rentedragend krediet van 40%. Het onderhavige besluit gaat uit van een subsidie van 25%, die terugbetaald moet worden als het ontwikkelingsproject tot omzet leidt. Deze wijziging is mede ingegeven door aanvullende voorwaarden die de Europese Commissie stelt bij het verlenen van kredieten. Voor het MKB wordt het subsidiepercentage verhoogd tot 35%.
• Het maximale subsidiebedrag per project bedraagt 11 mln NLG. Hierdoor zal het niet meer voorkomen dat individuele projecten gemeld moeten worden bij de Europese Commissie. De minimale projectomvang bedraagt 220 000 NLG (100 000 EURO).
• Voor het MKB is naast de verhoging van het subsidiepercentage tot 35% een voorstudiefaciliteit opgenomen.
Kengetallen Technische ontwikkelingskredieten (TOK) | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1,0 mln) | artikel(-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming* 2001 |
Ramingskengetallen | ||||
1. Aantal (= gehonoreerde aanvragen TOK-groot) | 3 | 2 | nvt | |
2. Bedrag per eenheid (= kredietaanvraag TOK-groot) | 14,200 | 21,450 | nvt | |
3. Aantal (= gehonoreerde aanvragen TOK-klein) | 57 | 55 | 60 | |
4. Bedrag per eenheid (= kredietaanvraag TOK-klein) | 0,690 | 0,945 | 1,336 | |
5. Toegelicht begrotingsbedrag (= verstrekt krediet) | 02.09–110 | 81,916 | 94,971 | 80,169 |
Doelmatigheidskengetallen | ||||
1. Aantal prestaties (= behandelde projecten) | 132 | 130 | 120 | |
2. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 7,325 | 9,065 | 9,000 | |
3. Aantal prestaties (= dossiers) | 539 | 560 | 600 | |
4. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 2,543 | 2,056 | 2,100 | |
5. Overige uitvoeringskosten | 1,305 | 1,694 | 1,250 | |
6. Toegelicht begrotingsbedrag (= uitvoeringskosten Senter) | 01.55–010 | 3,643 | 4,025 | 3,590 |
7. Uitvoerend personeel in fte (= Senter) | 17,6 | 18,0 | 20,0 | |
Kwaliteitskengetallen | ||||
Aantal ingediende bezwaarschriften | 13 | 11 | 10 | |
Aantal afgehandelde bezwaarschriften | 14 | 11 | 10 | |
Waarvan (gedeeltelijk) gehonoreerd | 3 | 2 | 1 |
* Voor 2001 gaat het om het nieuwe instrument Technologische Ontwikkelingsprojecten (TOP) en de afwikkeling TOK. De onzekerheidsmarge in de raming is hierdoor groter.
00–03 Instrument: Technisch Ontwikkelingskrediet.
Beknopt resultaat: TOK-projecten zijn voor veel bedrijven belangrijk voor het uitbouwen van hun innovatievermogen en zijn vaak van groot belang voor de toekomst en/of continuïteit van het bedrijf. Met name bedrijven die niet over voldoende eigen middelen beschikken om het beoogde ontwikkelingsproject te financieren maken gebruik van de TOK. Circa 85% van de bedrijven die een TOK krijgt heeft minder dan 100 werknemers in dienst. De uitvoering van de TOK-regeling wordt als positief ervaren. Aanbevelingen liggen onder andere op het gebied van duidelijke communicatie en facilitering van sommige groepen aanvragers. Hoofdaanbeveling is het voortzetten van de TOK. Bij een eventuele wijziging in de financiële ondersteuning van de TOK wordt een simpele en eenduidige aanpak aanbevolen die aansluit bij de belevingswereld van de ondernemers.
Besluit Kredieten Elektronische Diensten Ontwikkeling (KREDO); budget NLG 8,0 mln
De KREDO-regeling is een invulling van het Actieprogramma Elektronische Snelwegen. De regeling sluit per 1 januari 2001. De voor 2001 begrote middelen zijn bestemd voor de projecten die in de laatste tender van 2000 zijn ingediend. Om deze reden zijn er dit jaar geen ramingskengetallen meer voor deze regeling opgenomen. In overleg met de Stuurgroep Nationaal Actieplan Elektronisch Snelwegen worden de middelen voor een volgende doelstelling in dit kader ingezet.
Kredietregeling milieugerichte productontwikkeling (MPO);
Dit instrument gaat in 2001 op in de nieuwe TOP-regeling.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 99 971 | 100 026 | 105 026 | 120 143 | 120 143 | |||
1e suppl. wet 2000 | 20 000 | |||||||
Mutatie | – 11 857 | – 24 857 | – 29 857 | – 29 857 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 217 117 | 103 197 | 119 971 | 88 169 | 80 169 | 90 286 | 90 286 | 90 286 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 98 523 | 46 829 | 54 440 | 40 009 | 36 379 | 40 970 | 40 970 | 40 970 |
Waarvan te betalen | 214 518 | 100 869 | 107 975 | 79 867 | 72 795 | 82 030 | 82 030 | 82 030 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 96 635 | 95 407 | 90 502 | 85 417 | 96 822 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 4 250 | 3 500 | – 11 500 | 10 796 | 6 195 | |||
Mutatie | – 827 | – 10 979 | 9 175 | – 20 234 | – 5 095 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 130 366 | 91 558 | 87 928 | 88 177 | 75 979 | 97 922 | 99 401 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 59 158 | 41 547 | 39 900 | 40 013 | 34 478 | 44 435 | 45 106 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
110 Ontwikkelingskredieten | 81 916 | 94 971 | 80 169 | 117 004 | 73 000 | 71 200 | 72D | 11.31 | ||||
120 Diensten Ontwik. Krediet | 19 872 | 20 000 | 8 000 | 10 528 | 16 900 | 14 770 | 72D | 11.31 | ||||
130 TOK-MPO | 1 409 | 5 000 | 2 834 | 1 658 | 1 958 | 72D | 11.31 | |||||
Totaal art 0209 | 103 197 | 119 971 | 88 169 | 130 366 | 91 558 | 87 928 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Overheveling naar 02.02–745: van KREDO naar NAP | – 12 000 | – 25 000 | – 30 000 | – 30 000 | |
2. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 143 | 143 | 143 | 143 | |
Totaal | – 11 857 | – 24 857 | – 29 857 | – 29 857 |
ad 1.
De KREDO-regeling stopt per 1 januari 2001. De middelen zijn oorspronkelijk beschikbaar gesteld vanuit het budget voor het Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen (NAP). In overleg met de stuurgroep NAP, worden de middelen voor een volgende doelstelling in dit kader ingezet (zie ook 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering).
02.12 Technologische infrastructuur
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden gelden geraamd voor Technologische vernieuwing, Onderzoek en voorlichting voor het technologiebeleid, de Stichting Technische Wetenschappen (STW), Innovatiegerichte Onderzoek Programma's (IOP's), Technologische Topinstituten (TTi's) en het programma Technologie en Samenleving.
Technologische vernieuwing, budget NLG 106,3 mln
De Stichting AXIS heeft als doel de vraag naar en het aanbod van bèta- en technisch opgeleiden beter op elkaar te laten aansluiten. Om dit te realiseren wil AXIS voor de komende jaren drie rollen vervullen: projectparticipant, netwerkorganisator en kenniscentrum. Als projectparticipant neemt AXIS deel in projecten die op korte of langere termijn het tekort aan technici verminderen. Als netwerkorganisator brengt AXIS de partijen in het veld, zoals werkgevers, onderwijsinstellingen en intermediaire organisaties bij elkaar. De rol van kenniscentrum voorziet in het overdragen van de ervaringen uit de projecten waarin AXIS zelf participeert, maar ook andere succesvolle projecten uit heden en verleden.
Voor projecten en exploitatie ontvangt AXIS van zowel EZ als OCW NLG 20 mln voor een periode van vier jaar (gezamenlijk NLG 40 mln). LNV draagt NLG 1,6 mln bij en SZW NLG 0,75 mln. Marktpartijen dienen tenminste een gelijk bedrag aan cofinanciering voor de projecten bij te dragen. Totaal zal dus ruim NLG 80 mln in de oplossing van genoemde problematiek worden geïnvesteerd.
Dit jaar worden de lopende projecten geëvalueerd. AXIS is tevens betrokken bij activiteiten die worden opgestart in het kader van de ICT Taskforce.
99–35 Instrument: Vrouw en techniek
Resultaat: Uit de evaluatie blijkt dat de doelstellingen van het beleid zijn gehaald.
Aanbevelingen:
• Laat projecten gericht op verschillende doelgroepen veel meer samenwerken en betrek de doelgroep bij de ontwikkeling van het project;
• Een integrale benadering gericht op vrouwen en mannen werkt beter dan vrouwen apart;
• Indien een project na subsidie gecontinueerd moet worden, zijn daar vaak andere mensen voor nodig dan de personen die het gesubsidieerde traject trokken;
• Deelprojecten dienen een doelstelling te krijgen die is afgeleid van de centrale doelstelling;
• Publiciteit binnen een geheel van deelprojecten dient deels centraal geregeld te worden en niet aan de deelprojecten overgelaten te worden;
• Het totale bedrag voor de uitvoering van het actieplan hoort gerelateerd te zijn aan de omvang van het probleem.
Gebruik: De uitkomsten van de evaluatie zijn onder de aandacht van stichting AXIS gebracht.
Naar aanleiding van de evaluatie van de Stichting WeTeN is de nota Wetenschap- en Techniekcommunicatie («Boeiend, Betrouwbaar en Belangrijk», Kamerstukken II 1999/2000, 26 658 nr. 12)) opgesteld. In de nota wordt het beleid voor publiekscommunicatie over wetenschap en techniek uiteengezet en een aantal nieuwe accenten in het beleid aangegeven: meer wetenschap en techniek in de massamedia, meer aandacht voor jongeren en een thematische aanpak van de communicatie. Een belangrijke rol in de uitvoering van dit beleid speelt de Stichting WeTeN, dat een functie als expertisecentrum vervult.
99–10 Instrument: Stichting WeTeN
Beknopt resultaat: De Stichting WeTeN is nodig binnen het beleid gericht op Wetenschaps- en Techniekcommunicatie. De huidige werkwijze kan verbeterd worden door een heldere en strategische aansturing vanuit de overheid. Het zelf organiseren van publieksactiviteiten door WeTeN kan beperkt worden. De functie van expertisecentrum moet de grootste prioriteit hebben. Ook moet er meer aandacht komen voor effectonderzoek over eigen activiteiten van WeTeN en de functie van beleidsadvisering richting overheid.
Naast het reeds beschikbare bedrag van NLG 7 mln, trekken de Ministeries van OCW, EZ en LNV over een periode van 4 jaar een extra bedrag van NLG 12 miljoen uit. Van dit extra bedrag neemt EZ 3 miljoen voor haar rekening.
Om de uitvoering van andere ICES-KIS-projecten te faciliteren, kan onder de regeling «Experimentele faciliteiten» geïnvesteerd worden in unieke onderzoeksapparatuur bij nader geselecteerde kennisinstellingen, die deel uitmaken van de Nederlandse publieke kennisinfrastructuur. De kennis die bij instellingen wordt ontwikkeld, is vaak niet toegespitst op of vertaald voor bedrijven. Bovendien zijn er grote investeringen nodig voor kennisontwikkeling voor bedrijven. Door deze faciliteiten mede te financieren wil de overheid de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven op dit terrein verbeteren. Het is de bedoeling dat de faciliteiten voor 50% uit genoemde regeling en voor 50% door de instellingen zelf worden gefinancierd. Het budget voor 2001 bedraagt NLG 27,8 mln.
Onderzoek en voorlichting voor het technologiebeleid, budget NLG 5,0 mln
Betreft diverse onderzoeken en voorlichtingsprojecten in het kader van het technologiebeleid.
00–18 Instrument: Technologieradar
Rapport aan Tweede Kamer gezonden: nee.
Resultaat: De workshops zijn niet effectief geweest. Daarnaast is de inspanning niet efficiënt geweest. De doelstelling van de workshops was niet eenduidig, waardoor de workshops qua inhoud niet vergelijkbaar zijn. Workshops zijn niet de meest geschikte manier om te makelen en te schakelen.
Aanbevelingen: Activiteiten moeten meer vanuit het integrale kader met een heldere doelstelling ingestoken worden. Dit is geen reden om niet meer met Workshops te werken, integendeel. EZ moet zich bij dit soort workshops wel als deelnemende partij zien. Maak heldere afspraken en trek heldere conclusies na afloop van de workshops.
Gebruik: Intern, ter verbetering van het technologiebeleid.
Stichting Technische Wetenschappen (STW), budget NLG 37,9 mln
STW stimuleert als tweede-geldstroomorganisatie kwalitatief hoogstaand technisch-wetenschappelijk onderzoek dat uitzicht biedt op maatschappelijke toepassing. Ondanks de beperking van de verhoging van het budget door NWO, heeft STW geen tijdelijke aanvraag- of honoreringsstop ingesteld, maar vraagt bij grotere projecten een hogere bijdrage van potentiële gebruikers. Een ander gevolg van genoemde beperking is dat het percentage gehonoreerde projecten zal teruglopen. Eind 2000 start in overleg met NWO de voorbereiding van de evaluatie van STW die in 2001 zal worden uitgevoerd.
Innovatiegerichte Onderzoek Programma's (IOP), budget NLG 29,9 mln
Het IOP-instrument versterkt de Nederlandse kennisinfrastructuur en richt de onderzoeksinspanningen van universiteiten en onderzoeksinstellingen op de innovatiebehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven. Het gaat hierbij om fundamenteel-strategische (preconcurrentiële) kennisontwikkeling, netwerkvorming tussen kennisinstellingen en bedrijven, zwaartepuntvorming en taakverdeling binnen de kennisinfrastructuur en kennisoverdracht op economisch relevante onderzoeksvelden. Door bewust te streven naar verankering van kennisnetwerken blijven deze netwerken ook na afloop van de tijdelijke IOP-impuls intact.
In 1999 is het IOP-instrument geëvalueerd. Hiervan is vorig jaar reeds verslag gedaan. Mede op grond van deze evaluatie is in 2000 besloten het IOP-budget te verhogen tot NLG 30 mln. In 1999 is het IOP Opto-Elektronica geëvalueerd. Daarnaast is een voorstudie gestart naar een IOP op het gebied van Genomics en aanverwante platformtechnologieën. Ook is besloten een voorstudie te verrichten op het gebied van Elektromagnetische vermogenstechniek. Het IOP Precisietechnologie is in 1999 van start gegaan. Eind 2000 zullen de eindevaluaties van de IOP's Industriële Eiwitten en Milieutechnologie/Zware Metalen worden gestart.
Evaluatie 00–07 IOP Opto-Elektronica
Beknopt resultaat: Het IOP Opto-Elektronica is in 1990 gestart en heeft het Nederlandse onderzoek vanuit een relatieve achterstand teruggebracht bij de koplopers op dit onderzoeksgebied. Dit IOP onderscheidt zich vooral op het gebied van de kennisontwikkeling. De onderzoekschool COBRA bij de TUEindhoven is in 1998 tot één van de zes Nederlandse toponderzoekscholen gekozen. De kennisoverdracht is in dit IOP pas laat op gang gekomen.
Doelmatigheidskengetallen IOP | Art.(-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
1. Behandelde aanvragen (in aantallen) | 42 | 100 | 95 | |
2. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 30,9 | 24,5 | 24,5 | |
3. Aantal projecten in beheer (in aantallen) | 257 | 305 | 305 | |
4. Kosten per prestatie (x NLG1000) | 2,010 | 2,705 | 2,705 | |
5. Toegelicht begrotingsbedrag (uitvoeringskosten Senter) (x NLG 1 mln) | 01.55–020 | 3,2 | 3,3 | 3,2 |
6. Uitvoerend personeel in fte (= Senter) | 15,8 | 13,6 | 14,2 |
Toelichting: de realisatiecijfers voor 1999 vallen laag uit doordat in de vier gehouden onderzoektenders minder globale projectvoorstellen en subsidieaanvragen dan gewoonlijk zijn binnengekomen. Voor 2000 en 2001 is de raming weer hoger in verband met de verwachte start van het IOP Genomics.
Technologische Topinstituten (TTi's), budget NLG 49,2 mln
Doel van het instrument is het bevorderen van het innovatievermogen en de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Daartoe verrichten de TTi's fundamenteel-strategisch onderzoek op enkele voor Nederland van bijzonder belang zijnde onderzoeksgebieden, met name metaaltechnologie, telematica, voedselwetenschappen en polymeren.
De monitoring van de TTi's wijst uit dat zij de startfase redelijk goed hebben afgelegd. Concrete onderzoeksresultaten zullen naar verwachting zichtbaar worden bij de tussenevaluatie die in 2001 wordt uitgevoerd.
Enkele TTi's willen mede vanwege uitbreiding van het aantal deelnemende bedrijven het onderzoek en het daarvoor benodigde budget verder verhogen. Bezien wordt in hoeverre EZ hieraan in de medefinanciering van het basisprogramma van de TTi's tegemoet kan komen.
Technologie en Samenleving, budget NLG 3,5 mln
In het programma Technologie en Samenleving worden interdepartementale projecten uitgevoerd die als doel hebben technologie in te zetten voor de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. EZ beoogt hiermee:
• maatschappelijke problemen te gebruiken voor het op gang brengen van een «technology pull»-proces
• de publieke sector te stimuleren andersoortige, mogelijk meer effectieve en efficiëntere, oplossingen te kiezen;
• marktimperfecties op te lossen en daarmee de kansen van het bedrijfsleven te vergroten op (semi-publieke) markten;
• technologiebeleid te integreren in het beleid van andere ministeries.
Het programma richt zich op dit moment op de deelprogramma's Criminaliteitspreventie, Leren in de werkomgeving, Preventie Arbeidsuitval, (Re)integratie van mensen met een arbeidshandicap en Sociale Integratie.
Per thema is, tezamen met bijdragen van andere departementen, circa NLG 1 tot NLG 1,5 mln per jaar beschikbaar. Elk thema heeft in principe een looptijd van drie jaar.
99–36 Instrument: Subsidieregeling technologie en samenleving
Resultaat: Hoewel de effecten van het programma per deelprogramma verschillen (er is sprake van zowel succesvol als minder succesvol verlopen deelprogramma's), zijn in grote lijnen de volgende effecten te schetsen. De T&S-formule draagt vooral bij aan het tot stand brengen van netwerken en relaties tussen partijen die elkaar nog niet kenden. Ook het interventie-effect, het in contact brengen van andere departementale beleidsterreinen met het technologieaspect is zichtbaar. De organisatie, de procedures en het proces rond het programma verlopen goed.
Gebruik: De evaluatie heeft geleid tot enige kleine aanpassingen in de organisatie. Ook zijn de wegingscriteria voor projecten heroverwogen. Hierdoor is de mogelijkheid van monitoren van onder meer de lange termijn bedrijfseconomische effecten verbeterd.
Kennisdragers in het MKB (KIM), budget NLG 7,0 mln
De Subsidieregeling KIM heeft als doel MKB-bedrijven (maximaal 100 werknemers, waarvan maximaal twee hoger opgeleiden), die de eerste stap naar kennisontwikkeling en kennistoepassing nog moeten maken, een stimulans te bieden. De regeling geeft deze bedrijven de mogelijkheid om met een loonkostensubsidie van NLG 20 000 en met deskundige begeleiding een jaar lang een hoger opgeleide (HBO/WO) aan een innovatieproject te laten werken. Syntens voert de subsidieregeling uit en begeleidt de bedrijven.
Kengetallen KIM | |||
(Bedragen x NLG1000) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
Ramingskengetallen | |||
1. Ontvangen aanvragen (aantallen) | 326 | 350 | 200 |
2. Toegewezen aanvragen (aantallen) | 350 | 325 | 190 |
3. Loonkostensubsidie per KIM'er | 20 | 20 | 20 |
4. Toegelicht begrotingsbedrag | 11 746 | 11 009 | 7 046 |
Doelmatigheidskengetallen | |||
1. KIM'ers in dienst van MKB getreden (%) | 75 | 75 | 75 |
2. Kosten van begeleiding/advies | 3 105 | 3 000 | 2000 |
3. Overige uitvoeringskosten | 1 642 | 1 500 | 1 250 |
Doeltreffendheidskengetallen | |||
Continuering innovatie na beëindiging KIM-project (%) | 75 | 75 | 75 |
De Subsidieregeling loopt naar verwachting tot 1 mei 2001. Daarna gaat de regeling op in de Bedrijfsgerichte kennisoverdrachtregeling (werktitel).
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 143 434 | 140 908 | 139 835 | 142 268 | 142 134 | |||
1e suppl. wet 2000 | 4 100 | 6 400 | 3 700 | 2 400 | ||||
Amendement | 20 000 | |||||||
Mutatie | 43 590 | 91 543 | 59 779 | 56 789 | 56 784 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 224 087 | 138 670 | 211 124 | 238 851 | 203 314 | 201 457 | 198 918 | 173 918 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 101 686 | 62 926 | 95 804 | 108 386 | 92 260 | 91 417 | 90 265 | 78 921 |
Waarvan te betalen | 208 616 | 131 163 | 204 924 | 232 047 | 200 157 | 192 510 | 196 212 | 170 812 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 108 314 | 126 587 | 140 520 | 147 161 | 140 370 | |||
1e suppl. wet 2000 | 3 162 | – 1 314 | – 2 698 | 59 | 3 546 | |||
Amendement | 20 000 | |||||||
Mutatie | – 3 677 | 39 861 | 43 331 | 35 844 | 57 737 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 92 950 | 127 799 | 165 134 | 181 153 | 183 064 | 201 653 | 200 183 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 42 179 | 57 993 | 74 935 | 82 204 | 83 071 | 91 506 | 90 839 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 technologische vernieuwing | 14 116 | 86 747 | 106 313 | 21 116 | 24 721 | 54 978 | 31 | 11.7 | ||||
020 onderzoek technologie beleid | 3 823 | 7 545 | 4 974 | 5 085 | 3 861 | 4 182 | 12 | 11.0 | ||||
030 STW | 35 833 | 37 453 | 37 890 | 12 892 | 26 021 | 31 745 | 31 | 11.31 | ||||
040 IOP's | 19 021 | 18 930 | 29 930 | 5 124 | 13 591 | 17 120 | 31 | 11.31 | ||||
050 Topinstituten | 44 829 | 43 966 | 49 224 | 36 512 | 42 830 | 43 966 | 31 | 11.31 | ||||
060 Technologie & Samenleving | 7 302 | 3 474 | 3 474 | 3 339 | 5 735 | 4 320 | 31 | 11.7 | ||||
070 KIM | 11 746 | 11 009 | 7 046 | 8 873 | 10 640 | 7 823 | 31 | 11.4 | ||||
080 BCT | 2 000 | 2 000 | 9 | 400 | 1 000 | 31 | 11.4 | |||||
Totaal art 0212 | 138 670 | 211 124 | 238 851 | 92 950 | 127 799 | 165 134 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Extra budget innovatiegericht fundamenteel onderzoek | 27 778 | 27 778 | 27 778 | 27 778 | 27 778 |
2. Arbeid en Onderwijs | 25 000 | 29 000 | 29 000 | 25 000 | 25 000 |
3. Verhoging budget IOP's | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 11 000 | |
4. Innovatienet | 7 000 | ||||
5. Regeling Experimentele faciliteiten | 27 778 | ||||
6. Amendement Hindriks naar OC&W | – 20 000 | ||||
7. Naar 02.02 voor bedrijfsgerichte kennisoverdracht | – 8 000 | – 12000 | – 10 000 | – 10 000 | |
8. Loon- en prijsbijstelling | 2 714 | 2 987 | 3 001 | 3 011 | 3 006 |
9. Extra budget Stichting WeTeN | 1 000 | 1 000 | 1 000 | ||
10. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 98 | ||||
Totaal | 43 590 | 91 543 | 59 779 | 56 789 | 56 784 |
ad 1.
Deze intensivering betreft middelen voor vraaggestuurde en innovatiegerichte fundamenteel-strategische onderzoeksprojecten. Het gaat hier met name om stimulering van innovatiegericht onderzoek, investeringen in onderzoeksfaciliteiten en in onderzoeksnetwerken op het gebied van Genomics/Bio-informatica (NLG 100 mln), Microsysteem/nano-technologie (NLG 100 mln), Katalyse (NLG 10 mln) en Elektromagnetische vermogenstechniek (NLG 10 mln).
ad 2.
Betreft extra middelen in de jaren 2000 t/m 2005 om kwalitatieve knelpunten op de arbeidsmarkt weg te nemen. Het geld wordt ingezet voor de Scholingsimpuls (NLG 62,8 mln), de ICT Task-Force (NLG 42 mln), Arbeidsradars (NLG 20,4 mln) en het Investors-in-People-project (NLG 7,8 mln).
ad 3.
Betreft extra middelen voor nieuwe investeringen binnen de IOP's gericht op kennisontwikkeling, netwerkvorming en verankering van beide.
ad 4.
Betreft extra middelen voor het opzetten door Syntens van een geavanceerde website Innovatienet, die een platform biedt voor interactie tussen aanbieders en vragers van kennis. De overheidsbijdrage is bedoeld voor de initiële fase.
De vier bovenstaande mutaties maken deel uit van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaaloverzicht van dit kennis- en innovatiepakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
ad 5.
Uit het Fonds economische structuurversterking is in het kader van de investeringsimpuls 1998 NLG 27,8 mln ontvangen voor de regeling «Experimentele faciliteiten». Deze regeling is bedoeld om de uitvoering van ander ICES-KIS-projecten te faciliteren, door investeringen te financieren in unieke onderzoeksapparatuur bij nader geselecteerde kennisinstellingen (zie ook ontvangstenartikel 02.05).
ad 6.
Het amendement Hindriks c.s. (Kamerstukken II 1999/2000, 27 109, nr. 4) houdt in dat voor de uitrusting van technische afdelingen van vmbo-scholen in het jaar 2000 NLG 20 mln extra ter beschikking wordt gesteld.
Dekking van de extra uitgaven was voorzien middels een verlaging van de verplichtingen en uitgaven van artikel 02.08 Bevordering van de vliegtuigindustrie en ruimtevaart (NLG 5,64 mln) en artikel 02.13 Projecten gefinancierd uit het Fonds economische structuurversterking (NLG 14,36 mln). De Tweede Kamer is met een brief over de uitvoering van dit amendement geïnformeerd (Kamerstukken II 1999/2000, 27 109, nr. 6). Inmiddels heeft het kabinet besloten om het amendement op de begroting van OC&W te verwerken, gedekt uit de algemene middelen. De bij eerste suppletore begroting verwerkte verhoging van NLG 20 mln op dit artikel wordt daarom, inclusief bijbehorende dekking, teruggedraaid.
ad 7.
In het kader van de stroomlijning van het EZ-instrumentarium gericht op kennisoverdracht naar het MKB, worden de budgetten voor de KIM en de BCT overgeheveld naar het nieuwe instrument voor de bedrijfsgerichte kennisoverdracht (zie artikel 02.02).
ad 8.
Betreft loon- en prijsbijstelling voor de Technologische Topinstituten (NLG 1,7 mln) en de Stichting Technische Wetenschappen (NLG 1,3 mln).
02.13 Projecten gefinancierd uit het Fonds economische structuurversterking
De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
In het kader van de versterking van de ruimtelijke economische structuur zijn in het Regeerakkoord middelen uit het Fonds economische structuurversterking (Fes) ter beschikking gesteld voor Gigaport ( Kamerstukken II 1998/99, 25 017, nr. 11 en nr. 17). Binnen dit project worden technologieën ontwikkeld die snelheid, betrouwbaarheid en beveiliging van het Internet zullen verbeteren. Het project is opgezet onder regie van de Ministeries van EZ, OC&W en V&W.
De doelstellingen van GigaPort zijn onderverdeeld naar drie ambitieniveaus
1. ontwerpen, bouwen en onderhouden van een breedbandnetwerk ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling in het algemeen en gebruik door universiteiten, hoge scholen en publiek gefinancierde onderzoeksinstituten in het bijzonder (GigaNet);
2. stimuleren van kennisontwikkeling- en diffusie in Nederland (GigaWorks);
3. versterken van de concurrentiepositie en economische ontwikkeling van Nederland (GigaPort als geheel).
De mate van meetbaarheid van de doelstellingen varieert per niveau. Voor het relatief best meetbare niveau (GigaNet) geldt de volgende doelstelling: «Het per ultimo 2002 geoperationaliseerd hebben van een nieuw nationaal onderzoeksnetwerk met een snelheid van 80 Gbit/s in het hoofdaansluitnet (de «Backbone»).» Voor de doelstellingen (op alle drie de niveau's) geldt dat afspraken gemaakt zijn over periodieke monitoring van doelbereik. In de begrotingsstukken kan op basis hiervan gerapporteerd worden over de voortgang van het project.
Naast GigaPort zijn de afgelopen jaren nog drie projecten gefinancierd uit het Fes: NOBIS (Nederlands onderzoeksprogramma Biologische In-situ Sanering), HPCN (High Performance Computing en Networking) en investeringen in de onderzoeksfaciliteiten van het MARIN. De bijdragen aan deze projecten worden in 2000 afgerond.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
Amendement | – 14 360 | |||||||
Mutatie | 14 360 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 45 025 | 142 000 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 20 431 | 64 437 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 38 000 | 39 000 | 40 000 | |||||
1e suppl. wet 2000 | 11 620 | 3 000 | 1 000 | |||||
Amendement | – 14 360 | |||||||
Mutatie | 14 360 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 54 405 | 49 620 | 42 000 | 41 000 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 24 688 | 22 517 | 19 059 | 18 605 |
Economische code: 31 Functionele code: 11.9
Voor een toelichting omtrent de verwerking van het amendement Hindriks cs. (Kamerstukken II 1999/2000, 27 109, nr. 4) wordt verwezen naar artikel 02.12 Technologische infrastructuur.
03.00 INDUSTRIE- EN DIENSTENBELEID
Het voornaamste bestanddeel van dit hoofdbeleidsterrein is het financiële instrumentarium ten dienste van het industriebeleid, voor zover dit niet primair technologisch is georiënteerd.
03.03 Versterking economische structuur
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn middelen geraamd voor de financiering van studies, alsmede voor de voorbereiding en uitvoering van het industrie- en dienstenbeleid. Het gaat hierbij met name om projecten waarbij brancheorganisaties en groepen van bedrijven samen met EZ onderzoek doen om te bezien hoe kan worden ingespeeld op de geboden kansen en hoe voorziene knelpunten kunnen worden weggenomen. Concreet gaat het daarbij om onderwerpen als kennisoverdracht, voorlichting van de marktpartijen, externe advisering en het uitdragen van onderzoeksresultaten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een incidentele bijdrage te geven voor aanloopfinanciering van instituten. Subsidieverstrekking aan individuele bedrijven ten laste van dit artikel is nadrukkelijk uitgesloten. Op dit artikel worden ook de uitgaven voor crisisbeheersing en de beheerskosten van de Nationale Investeringsbank (NIB) geraamd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 7 494 | 7 467 | 7 467 | 8 578 | 8 578 | |||
Mutatie | 3 200 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 21 890 | 7 217 | 10 694 | 7 467 | 7 467 | 8 578 | 8 578 | 8 578 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 9 933 | 3 275 | 4 853 | 3 388 | 3 388 | 3 893 | 3 893 | 3 893 |
Waarvan te betalen | 14 824 | 4 213 | 9 650 | 6 743 | 6 743 | 7 743 | 7 909 | 7 909 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 11 258 | 8 070 | 6 551 | 7 143 | 8 178 | |||
Mutatie | – 214 | 1 209 | 236 | 288 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 8 908 | 11 044 | 9 279 | 6 787 | 7 431 | 8 178 | 8 414 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 4 042 | 5 012 | 4 211 | 3 080 | 3 372 | 3 711 | 3 818 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Vernieuwingsprogramma's | 7 060 | 10 442 | 7 242 | 6 683 | 5 630 | 7 174 | 31 | 11.3 | ||||
040 T&U via Senter | 1 270 | 190 | 31 | 11.3 | ||||||||
060 Stim.Comm.Dienst.sector | 33 | 43Z | 11.4 | |||||||||
100 Beheerskosten | 52 | 25 | 52 | 25 | 12 | 11.7 | ||||||
200 Crisisbeheersing | 157 | 200 | 200 | 79 | 278 | 200 | 31 | 11.3 | ||||
964 Bevorder. structuurverst. | 876 | 4 861 | 1 880 | 62D | 11.3 | |||||||
Totaal art 0303 | 7 217 | 10 694 | 7 467 | 8 908 | 11 044 | 9 279 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Doorgeschoven budget 1999 Vernieuwingsprogramma's | 3 200 | ||||
Totaal | 3 200 |
In verband met vertraging van de oprichting van de stichting Dreamstart is een bedrag van NLG 3,2 mln doorgeschoven naar 2000. Per mei 2000 is Dreamstart van start gegaan.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn gelden geraamd voor de promotie van Nederland als investeringsland door het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland (CBIN). Voor het promoten van Nederland als vestigingsland maakt het CBIN gebruik van PR-campagnes, direct-mail acties, bedrijfsbezoeken en dergelijke. In toenemende mate wordt zowel intern als extern gebruik gemaakt van digitale informatievoorziening en de daaraan ten grondslag liggende opbouw van kennis. Er zijn posten in de Verenigde Staten (New York, Chicago, San Mateo, Austin en Boston), Europa (Londen), Japan (Tokio en Osaka), Hong Kong, Korea (Seoel), Taiwan (Taipei) en Singapore. De effectiviteit van dit laatste kantoor is in 2000 onderwerp van evaluatie. Daarnaast zal worden bezien of opening van een kantoor elders in de wereld/Azië opportuun is.
Enkele gegevens met betrekking tot de bestaande posten | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Artikelonderdeel | aantal posten | aantal fte | verplichtingen | gem. per post | ||
in 1999 | (incl. lokaal) | 1999 | 2000 | 2001 | in 2001 | |
Adviezen werkz. derden | nvt | nvt | 1 177 | 2 345 | 2 362 | nvt |
Europa | 1 | 4,0 | 1 555 | 1 800 | 1 800 | 1 800 |
USA | 5 | 20,0 | 8 957 | 7 320 | 7 320 | 1 464 |
Japan (incl. Hong Kong) | 3 | 10,0 | 1 256 | 2 047 | 2 047 | 682 |
Korea | 1 | 3,0 | 207 | 307 | 307 | 307 |
Taiwan | 1 | 3,0 | 654 | 654 | 654 | 654 |
Singapore | 1 | 2,0 | 249 | 431 | 431 | 431 |
Totaal | 12 | 42,0 | 14 055 | 14 904 | 14 921 | 1 204 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 14 628 | 14 628 | 14 628 | 14 628 | 14 628 | |||
Mutatie | 276 | 293 | 293 | 293 | 293 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 3 670 | 14 055 | 14 904 | 14 921 | 14 921 | 14 921 | 14 921 | 14 921 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 665 | 6 378 | 6 763 | 6 771 | 6 771 | 6 771 | 6 771 | 6 771 |
Waarvan te betalen | 2 355 | 12 743 | 14 904 | 14 921 | 14 921 | 14 921 | 14 921 | 14 921 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 14 506 | 14 628 | 14 628 | 14 628 | 14 628 | |||
Mutatie | – 568 | – 580 | 290 | 293 | 293 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 11 930 | 13 938 | 14 048 | 14 918 | 14 921 | 14 921 | 14 921 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 5 414 | 6 325 | 6 375 | 6 769 | 6 771 | 6 771 | 6 771 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Adviezen werkzaamh. derden | 1 177 | 2 345 | 2 362 | 782 | 1 080 | 1 849 | 12 | 11.3 | ||||
020 Werving Europa | 1 555 | 1 800 | 1 800 | 1 175 | 1 186 | 1 440 | 12 | 11.3 | ||||
030 Werving USA | 8 957 | 7 320 | 7 320 | 8 205 | 8 470 | 7 320 | 12 | 11.3 | ||||
040 Werving Japan | 1 256 | 2 047 | 2 047 | 885 | 1 937 | 2 047 | 12 | 11.3 | ||||
060 Werving Korea | 207 | 307 | 307 | 145 | 222 | 307 | 12 | 11.3 | ||||
070 Werving Taiwan | 654 | 654 | 654 | 654 | 654 | 654 | 12 | 11.3 | ||||
080 Werving Singapore | 249 | 431 | 431 | 84 | 389 | 431 | 12 | 11.3 | ||||
Totaal art 0304 | 14 055 | 14 904 | 14 921 | 11 930 | 13 938 | 14 048 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Prijsbijstelling | 276 | 293 | 293 | 293 | 293 |
Totaal | 276 | 293 | 293 | 293 | 293 |
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op 1 januari 1999 is de scheepsbouwsteun verordening van het Europese steunkader in werking getreden. Hierin is onder meer geregeld dat in 1999 en 2000 voor het laatst ordersteun mag worden toegezegd, in het laatste jaar ook voor schepen die tot en met 2003 worden afgebouwd. Op dit artikel is de uitfinanciering geraamd van de tot en met 2000 aangegane verplichtingen uit hoofde van het Besluit subsidie zeescheepsnieuwbouw (Stbl. 1994, 437).
99–18 Instrument: Besluit Subsidies Zeescheepsnieuwbouw
Het effectieve subsidiepercentage voor ordersteun aan de zeescheepsnieuwbouw is in Nederland met 2,8% beduidend lager dan in de meeste andere Europese landen (6–9%). Ondanks dit beperkte percentage is het doel, continuïteit in de sector, bereikt. Een indicatie van het belang van de steun voor de sector is dat de orde van grootte van het bedrijfsresultaat van de sector als geheel overeenkomt met de omvang van de ordersteun. Het aantal bedrijven dat een negatief bedrijfsresultaat zou behalen, zou zonder de regeling beduidend hoger zijn. Daar staat tegenover dat een aanzienlijk deel van het budget terechtkomt bij bedrijven met gezonde financiële resultaten. Voor de Nederlandse werven, die primair concurreren met Europese werven en die waarschijnlijk – mede dankzij de beperkte steunpercentages – relatief efficiënt produceren, is de afschaffing van ordersteun in Europa de beste beleidsoptie.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 130 000 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 27 866 | 71 164 | 130 000 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 12 645 | 32 293 | 58 991 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 72 140 | 50 000 | 26 000 | 10 000 | ||||
Mutatie | – 1 012 | 1 300 | 656 | 2 500 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 67 446 | 71 128 | 51 300 | 26 656 | 12 500 | |||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 30 606 | 32 276 | 23 279 | 12 096 | 5 672 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Steun scheepsbouwindustr. | 71 164 | 130 000 | 67 423 | 68 628 | 48 800 | 31 | 11.3 | |||||
030 NESEC | 2 500 | 2 500 | 31 | 11.3 | ||||||||
909 rente-overbr. scheepsbouw | 23 | 31 | 11.3 | |||||||||
Totaal art 0305 | 71 164 | 130 000 | 67 446 | 71 128 | 51 300 |
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
In 2000 is er, mede op basis van onderzoeken naar de waarde van KSG, een akkoord bereikt met een scheepswerf die KSG overneemt en is de raming van de bijdrage hierop aangepast. Naast het Ministerie van Economische Zaken dragen ook het Ministerie van Defensie en de provincie Zeeland bij aan de voor de overname benodigde bijdrage. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 1999/2000, 26 800 XIII, nr. 56).
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
Mutatie | 70 000 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 70 000 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 31 765 |
Economische code: 63D Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Afhandeling KSG | 52 500 | ||||
2. Bijdrage Ministerie van Defensie | 12 500 | ||||
3. Bijdrage Zeeland | 5 000 | ||||
Totaal | 70 000 |
ad 1.
Resultaat van het bereiken van een definitief akkoord omtrent de afhandeling van de KSG-problematiek. De hiervoor benodigde middelen zijn binnen het geheel van de EZ-begroting gevonden. De belangrijkste elementen van de dekking betreffen NLG 30 mln ontvangsten uit de Fokker-boedel (zie ontvangstenartikel 02.04.) en NLG 17,5 mln uit de prijsbijstelling (zie artikel 01.04).
ad 2.
Deze mutatie betreft het saldo van twee overhevelingen. Enerzijds betreft het een overboeking van EZ naar het Ministerie van Defensie van NLG 10,0 mln in verband met de in 1998 verstrekte achtergestelde lening aan KSG. Anderzijds is er sprake van een overheveling van NLG 22,5 mln van het Ministerie van Defensie naar EZ om ook de Defensiebijdrage aan KSG via de EZ-begroting te laten lopen.
ad 3.
Bijdrage van de provincie Zeeland aan KSG (zie ook ontvangstenartikel 03.03 Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie).
03.08 Bijdrage auto-ontwikkeling NedCar B.V.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Na de verkoop van de laatste aandelen van de Staat in 1999 en het vaststellen van het resultaat van de Volvo-400 serie zijn de mogelijk te verwachten betalingen tussen de Staat en NedCar BV in de begroting voor 2000 opgenomen.
In 1999 is een principeafspraak gemaakt tussen NedCar, Volvo en de Staat om de wederzijdse verplichtingen tegen elkaar weg te strepen. Voordat deze afspraken echter gerealiseerd konden worden is Volvo (50% eigenaar NedCar) overgenomen door Ford en zijn later de aandelen NedCar door Volvo verkocht aan Mitsubishi. De voor 1999 voorziene realisatie van de afspraken is derhalve uitgesteld tot 2000. Medio 2000 is het nog niet zeker of de afspraken in het lopende jaar ten uitvoer komen; het is niet uitgesloten dat de afspraken pas in 2001 definitief geëffectueerd worden. Per saldo heeft dit, naar verwachting, geen voor- of nadelig financieel effect voor de Staat. Onderstaand zijn de huidige relaties samengevat weergegeven.
De verplichting van NedCar aan de Staat is het saldo van de renteloze lening van NLG 700,0 mln. aan NedCar en
• De aandelenopbrengst 1999 van NLG 220,0 mln;
• De terugbetalingen door NedCar van de renteloze lening (met ingang van 1999);
• De vordering van NedCar op basis van het vastgestelde verlies op de Volvo 400-serie;
• Een discount bij het wederzijds wegstrepen in verband met het renteloze karakter van de lening en een bedrag voor overname van de hieronder (punt 2) genoemde lening.
Bij het vaststellen van het Volvo-400-resultaat zijn tevens twee vorderingen van NedCar op Volvo overgedragen aan de Staat (70%) en Volvo (30%). Dit betreft:
1. toekomstige spare parts inkomsten tot en met 2016. Het aandeel van de Staat ad 70% wordt geschat op NLG 223,0 mln;
2. een renteloze lening ad NLG 14,6 mln (met een contante waarde van NLG 12,0 mln). Deze wordt door Volvo in negen jaarlijkse termijnen van NLG 1,4 mln voldaan aan de Staat.
In vorige begrotingen is steeds de garantie aan de Stichting NedCar Project Financiering opgenomen. Deze garantie was bestemd ter financiering van de renteloze lening ad NLG 700 mln, voor zover deze niet gefinancierd kon worden uit:
• het revolving fund (royalties op eerdere modellen);
• de aandelenopbrengst 1991 ad NLG 241,7 mln.
Onder deze garantie ad NLG 85,0 mln is ultimo 1999 NLG 55,2 mln geleend bij de BNG ten behoeve van bovengenoemde financieringskosten.
Garantietabel NedCar | |||||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
garantieplafond | 85 000 | 85 000 | 85 000 | 85 000 | 85 000 | 0 | 0 |
uitst.risico 1 jan | 52 922 | 55 153 | 57 580 | 43 957 | 33 547 | 0 | 0 |
te vervallen gar. | 0 | 0 | – 16 100 | – 12 300 | – 34 385 | 0 | 0 |
te verlenen garanties | 2 231 | 2 427 | 2 477 | 1 890 | 839 | 0 | 0 |
uitst. risico 31 dec | 55 153 | 57 580 | 43 975 | 33 547 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
1e Suppl. wet 2000 | 9 410 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 85 000 | 501 090 | 9 410 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 38 571 | 227 385 | 4 270 | |||||
Waarvan te betalen | 60 700 | 501 090 | 9 410 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 16 100 | 12 300 | 32 300 | |||||
1e Suppl. wet 2000 | 206 940 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 303 560 | 206 940 | 16 100 | 12 300 | 32 300 | |||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 137 750 | 93 905 | 7 306 | 5 581 | 14 657 |
Economische code: 31 Functionele code: 11.3
03.09 Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel vinden alleen nog betalingen plaats voortvloeiende uit verleende garanties uit hoofde van het Besluit Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen (PPM) (Stb. 1994, 318). De regeling is met
ingang van 1996 beëindigd. Het verwachte verloop van de nog uitstaande garanties is in onderstaande tabel weergegeven.
Garantietabel PPM | |||||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
uitst.risico 1 jan | 25 106 | 14 672 | 7 672 | 2 672 | 0 | 0 | 0 |
te vervallen garanties | – 10 434 | – 7 000 | – 5 000 | – 2 672 | 0 | 0 | 0 |
te verlenen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
uitst. risico 31 dec | 14 672 | 7 672 | 2 672 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 1 600 | 1 450 | 700 | 400 | ||||
Mutatie | 200 | 350 | 1 250 | 1 550 | 1 500 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 451 | 1 800 | 1800 | 1 950 | 1 950 | 1 500 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 658 | 817 | 817 | 885 | 885 | 681 |
Economische code: 63D Functionele code: 11.4
03.12 Bijdrage aan de Industriefaciliteit
De grondslag van het artikel, het te voeren beleid en de cijfers
In 1993 is door de Staat het initiatief genomen tot de oprichting van de Industriefaciliteit, in samenwerking met banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen. Zie Kamerstukken II 1993/94, 23 474, nrs. 85 en 1 voor nadere informatie omtrent dit instrument. In de onderstaande tabel is de stand van de uitstaande garantieverplichting weergegeven. In de ramingen zijn geen nieuwe garantieverplichtingen of uitgaven voorzien. EZ heeft het voornemen de Industriefaciliteit te beëindigen. Onderhandelingen met de betrokken partijen zijn gestart.
Garantietabel Industriefaciliteit | |||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 |
garantieplafond | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 |
uitstaand risico 1 jan | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 |
te vervallen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
te verlenen garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
uitstaand risico 31 dec | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 | 150 000 |
04.00 RUIMTELIJK ECONOMISCH BELEID
1 Betreft een bijdrage van Ruimtelijk-Economisch Beleid aan het programma Duurzame Bedrijventerreinen dat wordt uitgevoerd in het kader van het Energiebeleid (artikel 09.01).
2 Voor periode 1999–2003/4 wordt NLG 362 mln gecommitteerd van het gereserveerde RA-budget van in totaal NLG 720 mln (1999–2010).
In bovenstaand schema zijn alle instrumenten van het Ruimtelijk-Economisch Beleid bijeengebracht en gerangschikt naar de kenmerken «doelgroep» en «financieringswijze». Doelgroep geeft aan waar de te besteden middelen terechtkomen. Financieringswijze heeft betrekking op de manier waarop de middelen worden besteed: in de vorm van een programma, waarbij een intermediaire instantie (bijvoorbeeld SNN) de gelden uiteindelijk verdeelt of in de vorm van projecten waarbij het Ministerie van EZ zelf een directe relatie heeft met de begunstigde. Een uitleg van de verschillende instrumenten is opgenomen bij de verschillende sub-artikelen in het vervolg van deze artikelsgewijze toelichting.
In de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid, Dynamiek in Netwerken (Kamerstukken II 1998/99, 26 570) worden de hoofdlijnen voor het ruimtelijk economisch beleid voor de periode 2000 tot en met 2006 uiteengezet.
De belangrijkste onderdelen zijn:
• de IPR (zowel de centrale als de decentrale) is aangepast naar werkingsgebied, premiepercentage en subsidiabele investeringscomponenten;
• het ISP werd vervangen door het Ruimtelijk-Economisch Ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland (REONN) «Kompas voor het Noorden», waarin ook de decentrale IPR werd opgenomen;
• een aantal aanzienlijke wijzigingen in de structuur en regionale verdeling van de Europese Structuurfondsen, met belangrijke consequenties voor de cofinanciering vanuit EZ;
• de ontwikkeling van een nieuwe beleidslijn voor de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's);
• de StiREA-regeling, die van kracht was van 1996 tot en met 1999, is vervangen door de nieuwe Tender Investeringsprogramma's Provincies (TIPP);
• de ontwikkeling van een Stadseconomiebudget dat voor een aanzienlijk deel via de EZ-begroting wordt gevoed;
• een bundeling van toeristische organisaties in 2000. Het betreft samenvoeging van NBT, AVN en (zo mogelijk) ANVV tot één Toeristisch huis. De financieringswijze wordt aangepast.
Bij de betreffende artikelen wordt nader en concreet ingegaan op de onderdelen van de genoemde nota.
04.01 Bijdragen ten behoeve van regionale ontwikkelingsmaatschappijen en overige
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Het doel van de vijf regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) is het versterken van de economische structuur door in samenwerking met het bedrijfsleven, nieuwe en vernieuwende economische activiteiten in hun regio tot stand te brengen. De bijdrage van EZ bestaat uit:
• een bijdrage in de apparaatskosten van de ROM's;
• uitgaven uit hoofde van het nieuwe regime van de financieringsbedrijven, te weten deelname van de Staat in het aandelenvermogen van de ROM's.
De modaliteiten van de bijdragen inzake het oude en het nieuwe regime van het financieringsbedrijf liggen vast in de contracten die de Staat met de individuele ROM's heeft afgesloten.
Wat betreft het nieuwe regime gaat het om volstorting van het destijds overeengekomen aandelenkapitaal bij de BOM (nog te storten NLG 10,3 mln), de NOM (nog te storten NLG 34,7 mln) en het LIOF (nog te storten NLG 23,8 mln). Het hangt van de liquiditeitsbehoefte van deze ROM's af of volstorting van dit kapitaal snel of pas met enige vertraging plaats zal vinden.
In 1998 liep het beleidskader van de ROM's af, zoals dat in 1993 per brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 93/94, 21 571, nr. 9) is verwoord. De uit dit kader volgende beleidslijn hield in dat de ROM's meer een instrument van en voor de provincie moesten worden. Hierdoor is in de periode 1993–1998 de rijksbijdrage aan de ROM's aanzienlijk teruggebracht. In 1999 en 2000 is het beleidskader voor wat betreft de apparaatskostenvergoeding verlengd en de rijksbijdrage gehandhaafd op het niveau van 1998.
Inhoudelijke en beleidsmatige ontwikkelingen vragen thans om een vernieuwing van de beleidslijn. In de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (Kamerstukken II 98/99, 26 570) is hiervan reeds melding gemaakt. De nota schetst de positie van de ROM's in het regionale beleid en geeft aan dat de ROM's een belangrijke rol vervullen bij de versterking van de economische structuur in hun regio. Tegen deze achtergrond is in de NREB aangekondigd om in nauw overleg met de betrokken provincies de rol van de ROM's bij de versterking van de regionaal-economische structuur te bezien en het beleid ten aanzien van de ROM's te vernieuwen.
De vernieuwde beleidslijn die geldt voor de periode 2001–2004 komt neer op:
• een betere afstemming tussen het beleid van EZ en de activiteiten van de ROM's;
• een verdere verzakelijking van de aansturing van de ROM's;
• een betere samenwerking tussen de ROM's en Syntens.
Over de precieze invulling van de herziene beleidslijn zal de Kamer nader geïnformeerd worden.
In 2004 zal evaluatie van de vernieuwde beleidslijn plaats vinden.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 11 128 | 11 128 | 11 128 | 11 128 | 11 128 | |||
Mutatie | 381 | 381 | 381 | 381 | 381 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 71 042 | 15 424 | 11 509 | 11 509 | 11 509 | 11 509 | 11 509 | 11 509 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 32 237 | 6 999 | 5 223 | 5 223 | 5 223 | 5 223 | 5 223 | 5 223 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 11 147 | 11 128 | 11 128 | 11 128 | 11 128 | |||
Mutatie | 1 040 | 381 | 381 | 381 | 381 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 13 210 | 12 187 | 11 509 | 11 509 | 11 509 | 11 509 | 11 509 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 5 994 | 5 530 | 5 223 | 5 223 | 5 223 | 5 223 | 5 223 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 nom apparaatskosten | 7 196 | 4 857 | 4 857 | 6 696 | 5 348 | 4 857 | 31 | 11.3 | ||||
110 liof apparaatskosten | 2 858 | 2 749 | 2 749 | 2 818 | 2 770 | 2 749 | 31 | 11.3 | ||||
210 oom apparaatskosten | 1 607 | 1 662 | 1 662 | 1 607 | 1 651 | 1 662 | 31 | 11.3 | ||||
310 gom apparaatskosten | 871 | 901 | 901 | 697 | 1 068 | 901 | 31 | 11.3 | ||||
410 bom apparaatskosten | 1 296 | 1 340 | 1 340 | 1 296 | 1 331 | 1 340 | 31 | 11.3 | ||||
610 medewerk overige instituten | 96 | 96 | 19 | 43Z | 11.3 | |||||||
750 gom fin. bedr. oud | 1 500 | 63D | 11.3 | |||||||||
Totaal art 0401 | 15 424 | 11 509 | 11 509 | 13 210 | 12 187 | 11 509 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Loon- en prijsbijstelling | 381 | 381 | 381 | 381 | 381 |
Totaal | 381 | 381 | 381 | 381 | 381 |
04.04 Voorwaardenscheppend beleid
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
De uitgaven geraamd op dit artikel zijn bestemd voor de financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit het tot en met 1988 gevoerde infrastructuurbeleid.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 3 248 | |||||||
1e suppl. wet 2000 | – 1 | |||||||
Mutatie | – 2 947 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 5 896 | 300 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 2 675 | 136 |
Economische code: 62G Functionele code: 11.0
04.05 Structuurversterkende projecten in het kader van de BRT-compensatie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
De verplichtingenruimte in 2001 is bestemd voor de verlenging van de start- en landingsbaan op vliegveld Eelde. Het is het laatste structuurversterkende project ter compensatie van het afschaffen van de Bijzondere Regionale Toeslag (BRT) in de WIR in 1984. Daarnaast zijn nog betalingen voorzien in verband met diverse in het verleden aangegane toezeggingen.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
Mutatie | 14 035 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 69 443 | 14 035 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 31 512 | 6 369 | ||||||
Waarvan te betalen | 17 434 | 14 035 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 5 508 | 5 508 | 5 945 | 5 508 | ||||
1e suppl. wet 2000 | – 3 508 | 3 508 | ||||||
Mutatie | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 2 000 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 000 | 4 000 | 7 508 | 7 945 | 7 508 | 3 508 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 454 | 1 815 | 3 407 | 3 605 | 3 407 | 1 592 |
Economische code: 62C Functionele code: 11.0
c) De toelichting bij de cijfers
Het budget voor dit project de start- en landingsbaan Eelde wordt vanuit 1999 doorgeschoven naar de begroting voor het jaar 2001, omdat wordt verwacht dat de besluitvorming dan kan worden afgerond.
04.08 Bevordering investeringen voor regionale structuurversterking
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
De gelden op dit artikel dienen ter versterking van de economische structuur en ter stimulering van investeringen in regio's die in aanmerking komen voor regionale steun. De centrale regeling (de IPR) wordt uitgevoerd door EZ en het Ruimtelijk-Economisch Ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland (REONN) door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN).
IPR-centraal, budget NLG 45,1 mln
Uitvoering van het centrale deel van de Investeringspremieregeling (IPR) geschiedt op basis van het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten (Stb. 1998, nr 550). De goedkeuring van de Europese Commissie is van kracht tot en met 2006.
De centrale IPR in het Noorden is primair gericht op vestigingsprojecten en slechts zeer selectief van toepassing op omvangrijke uitbreidingsprojecten. Bovendien beperkt de centrale IPR zich tot vijf kernzones in het Noorden. Het werkingsgebied betreft kernzones binnen de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, waaraan toegevoegd zijn de gemeenten Hardenberg en Steenwijk in Overijssel en een aantal gemeenten in Twente en Zuidelijk Limburg voor majeure vestigingsprojecten met subsidiabele investeringen (groter dan NLG 30 mln).
Kengetallen IPR-centraal | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Artikel (-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 (bij 1e suppl) | Raming 2001 |
Ramingskengetallen | ||||
1. Toegezegde subsidies (in aantallen) | 20 | 10 | 9 | |
2. Gemiddeld bedrag per toezegging | 4,4 | 3,5 | 5,0 | |
3. Toegezegde subsidies | 04.08–010 | 89,3 | 34,9 | 45,1 |
Doeltreffendheidskengetallen | ||||
1. Te realiseren arbeidsplaatsen (in aantallen) | 2 498 | 1 115 | 1 020 | |
2. Premie per arbeidsplaats | 0,036 | 0,031 | 0,044 | |
3. Investeringen | 1 174 | 436 | 553 | |
4. Premiepercentage (in %) (subsidie/investeringen) | 7,6 | 8,0 | 8,2 |
Het Ruimtelijk-Economisch Ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland, getiteld Kompas voor het Noorden, heeft als doel om via economische structuurversterking het economische faseverschil tussen het Noorden en de rest van Nederland zoveel mogelijk weg te werken. Versterking van de economische groei in samenhang met behoud en versterking van de natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden, is hierbij het belangrijkste beleidsinstrument.
Voor de economische situatie in het Noorden – en het aangeven van het economische faseverschil – zijn door EZ en het SNN een negen indicatoren ontwikkeld, variërend van werkloosheid tot innovativiteit. De uitvoering loopt via drie deelprogramma's:
• ontwikkeling van economische kernzones en versterking van de marktsector
• ontwikkeling van de stedelijke centra
• ontwikkeling van het landelijk gebied
Verwachte effecten van het programma: | |
totale investeringen (x NLG 1 miljoen) | 19 700 |
(waarvan uitgelokte investeringen bedrijfsleven | 12 400) |
tijdelijke werkgelegenheid (mensjaren) | 62 000 |
permanente werkgelegenheid | tussen 13 300 en 22 700 |
De EZ-subsidie voor het Kompas is bestemd voor maatregelen en activiteiten die zich richten op (het scheppen van voorwaarden voor) een versterking van de ruimtelijk-economische structuur. De EZ-subsidie wordt daarom voor het grootste deel ingezet voor het deelprogramma economische kernzones. De twee overige deelprogramma's ontvangen een beperktere EZ-subsidie.
Een basisbeschikking stelt het kader vast voor de jaarlijks beschikkingen tot subsidieverlening. EZ stelt via een jaarlijkse beschikking aan het SNN op basis van een aantal subsidieverplichtingen de financieringsmiddelen beschikbaar.
In een jaarlijks Bestuurlijk Overleg tussen EZ en het SNN wordt het jaarprogramma van het SNN besproken. Zonodig worden de jaartranches aangepast, waarna subsidieverlening zal plaatsvinden. Het maximale subsidiebedrag van EZ, de som van de beschikkingen tot subsidieverlening over de jaren 2000 tot en met 2006, bedraagt NLG 1179,0 mln (prijspeil 1998).
De positie van EZ bij de beoordeling van projecten wordt geregeld in een op te stellen reglement van de Projectbeoordelingscommissie (PBC). Daarnaast zal EZ zitting hebben in het Comité van Toezicht van het D-2 programma conform de Verordening (EG) Europese Structuurfondsen nr. 1260/1999.
In 2003 vindt een tussentijdse evaluatie van de uitvoering en de gerealiseerde beleidsprestaties plaats.
EFRO-cofinanciering, budget NLG 24,3 mln
Betreft middelen voor de cofinanciering van programma's en projecten die door de Europese Unie worden ondersteund uit het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO).
Vanaf 2000 loopt de nieuwe beleidsperiode van de Structuurfondsen. Hierover is in maart 1999 overeenstemming bereikt tijdens de Europese Top te Berlijn. In de nieuwe periode zijn drie doelstellingen van kracht:
doelstelling 1 bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand;
doelstelling 2 ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones;
doelstelling 3 ondersteuning van de aanpassing en de modernisering van het beleid en de systemen op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid.
Het EFRO is van toepassing in doelstelling 1 en 2 regio's. In de nieuwe periode zal doelstelling 2 in het Noorden, de reconstructiegebieden en enkele steden van toepassing zijn.
De regio's hebben Enige ProgrammeringsDocumenten (EPD's) ingediend. De Europese Commissie onderhandelt met de lidstaat en de regio's over de concrete invulling.
De voormalige doelstelling 1, doelstelling 2 en doelstelling 5b-gebieden die niet onder de hierboven genoemde gebieden vallen, zullen in aanmerking komen voor uitfaseringssteun. Daarnaast zullen in de periode 2000–2006 in het kader van de Structuurfondsen vier Communautaire Initiatieven worden uitgevoerd. Voor EZ is daarbij de voortzetting van het Communautaire Initiatief Interreg gericht op de grensoverschrijdende samenwerking van belang.
De cofinancieringsbijdragen van EZ aan de regio's vinden plaats krachtens het in voorbereiding zijnde Besluit Cofinanciering EFRO-programma's 2000–2006. De cofinanciering van het programma in het Noorden zal vanaf 2000 plaatsvinden via het Ruimtelijk-Economisch Ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland (REONN).
Stand van zaken rond de verschillende programma's/EPD's:
November 1999: indiening van het uitfaseringsprogramma van de provincie Flevoland (doelstelling 1).
April 2000: indiening van de doelstelling 2 programma's bij de Europese Commissie: * Noorden (verantwoordelijk is EZ), * negen steden (verantwoordelijk is BZK), * twee programma's,Oost-Nederland resp. Zuid-Nederland, waarin opgenomen de landelijke gebieden en de uitfaseringsprogramma's voor de gebieden die in de voorgaande periode (1994–1999) in aanmerking kwamen voor doelstelling 2 of 5b en zich nu niet langer kwalificeren. De verantwoordelijkheid wordt verdeeld tussen LNV en EZ.
Juni 2000: goedkeuring van het EPD van Flevoland.
Sept. 2000: start onderhandelingen met de Europese Commissie over de inhoud van de ingediende doelstelling 2 EPD's.
Najaar 2000: verwachte goedkeuring doelstelling 2 EPD's
Voor de afwikkeling van de tot en met 1999 aangegane verplichtingen voor de EFRO-cofinanciering wordt verwezen naar artikelsub 04.09 610.
Evaluatie 00–11 Instrument: Europese programma's
Beknopt resultaat: Het resultaat van de evaluatie varieert per Enig Programmerings Document (EPD). Aanbevelingen die voor meer dan één EPD gelden zijn:
• Aandacht voor de relatie tussen het betreffende EPD en Doelstelling 3. Een logische aanbeveling, aangezien de EPD's voor D2 in de komende periode geen ESF-component meer zullen bevatten en de regio's de arbeidsmarktgerichte maatregelen via D3 moeten zien te realiseren.
• Nadere operationalisering en kwantificering van de doelstellingen. Ook dit is een logische aanbeveling, aangezien de EPD's in tegenstelling tot de vorige beleidsperiode beknopter zijn en na de goedkeuring door de Commissie zullen worden uitgewerkt in de vorm van een Programmacomplement.
• Nadere aandacht voor de voorziene uitvoeringsstructuur.
Verder is in diverse EPD's een accentverschuiving te zien, bijvoorbeeld van kennisinfrastructuur naar kennisoverdracht respectievelijk van bedrijfsgericht naar infrastructuur. Dit zijn ontwikkelingen die aansluiten bij de leerervaringen uit de vorige programmaperiode.
Gebruik: De evaluatie wordt door de provincie en de EU-Commissie gebruikt. De aanbeve-lingen komen de komende tijd aan de orde in de onderhandelingen over de EPD's.
Evaluatie 99–41 Instrument: MKB-initiatief
Beknopt resultaat:
• De structuur van het MKB-initiatief is afdoende met een beoordelende stuurgroep en een toezichthoudend Comité.
• In belangrijke mate ontbraken co-financieringsmiddelen uit de regio's.
• Er waren veel afwijzingen door het ontbreken van kwalitatief goede projectvoorstellen.
Aanbevolen wordt de doelstellingen op maatregelniveau meer te verbinden met de centrale doelstelling van het programma.
Gebruik: De aanbevelingen zijn door EZ, het Comité van Toezicht en de stuurgroep gebruikt om verbeteringen in de programmaorganisatie door te voeren.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 193 871 | 194 774 | 195 159 | 195 205 | 195 205 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 10 000 | |||||||
Mutatie | 37 716 | 625 | – 22 828 | – 21 870 | 3 354 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 417 919 | 139 660 | 221 587 | 195 399 | 172 331 | 173 335 | 198 559 | 198 559 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 189 643 | 63 375 | 100 552 | 88 668 | 78 200 | 78 656 | 90 102 | 90 102 |
Waarvan te betalen | 269 955 | 137 221 | 214 605 | 189 374 | 166 108 | 167 107 | 194 638 | 194 638 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 101 572 | 125 424 | 145 217 | 175 297 | 208 707 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 7 200 | – 8 000 | 400 | – 800 | ||||
Mutatie | 21 255 | 8 981 | 16 653 | – 3 863 | – 26 211 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 90 742 | 115 627 | 126 405 | 162 270 | 170 634 | 182 496 | 186 360 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 41 177 | 52 469 | 57 360 | 73 635 | 77 430 | 82 813 | 84 566 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 IPR centraal deel | 89 304 | 34 914 | 45 130 | 40 219 | 42 350 | 46 590 | 62D | 11.3 | ||||
020 REONN | 50 356 | 126 761 | 125 977 | 50 523 | 58 297 | 58 764 | 62D | 11.3 | ||||
070 EFRO-cofinanciering | 59 912 | 24 292 | 14 980 | 21 051 | 62D | 11.0 | ||||||
Totaal art 0408 | 139 660 | 221 587 | 195 399 | 90 742 | 115 627 | 126 405 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Verschuiving verplichtingenruimte cofinanciering | 48 641 | – 24 311 | – 24 330 | ||
2. Naar 04.11 voor Rijkswerf Den Helder | – 13 000 | ||||
3. Overloop ISP 1999 | 1 900 | ||||
4. Prijsbijstelling REONN | 175 | 625 | 1 483 | 2 460 | 3 354 |
Totaal | 37 716 | 625 | – 22 828 | – 21 870 | 3 354 |
ad 1.
Nadat de Europese Commissie de Nederlandse programma's voor de verschillende doelstellingen heeft goedgekeurd, wordt in 2000 in één keer NLG 60 mln aan cofinanciering voor de gehele periode (2000–2006) vastgelegd. Daartoe wordt nu in totaal NLG 48,6 mln verplichtingenruimte uit 2002 en 2003 aan de begroting voor 2000 toegevoegd.
ad 2.
Betreft compensatie voor herstructurering van de Rijkswerf Den Helder (zie artikel 04.11).
Op dit artikel staan uitgaven geraamd die het gevolg zijn van de tot en met 1999 aangegane verplichtingen (zie artikel 04.08 Bevordering investeringen voor regionale structuurversterking).
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
1e suppl. wet 2000 | 172 200 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 275 632 | 74 142 | 172 200 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 125 076 | 33 644 | 78 141 | |||||
Waarvan te betalen | 251 791 | 72 792 | 172 200 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 87 698 | 96 699 | 49 542 | 58 926 | 31 600 | |||
1e suppl. wet 2000 | 25 671 | – 19 200 | 44 703 | – 8 100 | 17 557 | |||
Mutatie | – 11 181 | 35 693 | – 12 481 | 12 972 | – 35 957 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 95 041 | 102 188 | 113 192 | 81 764 | 63 798 | 13 200 | 27 000 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 43 128 | 46 371 | 51 364 | 37 103 | 28 950 | 5 990 | 12 252 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 isp-regulier | 46 192 | 73 526 | 61 945 | 45 621 | 62D | 11.0 | ||||||
520 oost.mijnstreek Z-Limburg | 12 | 172 200 | 1 612 | 12 020 | 51 000 | 62D | 11.0 | |||||
610 efro – cofinanciering | 27 938 | 17 868 | 15 717 | 16 067 | 62D | 11.0 | ||||||
908 herin.en gap oost-isp | 650 | 62D | 11.0 | |||||||||
910 regio-gelden | 167 | 62D | 11.0 | |||||||||
911 subs. pnl regulier | 1 218 | 12 506 | 504 | 62D | 11.0 | |||||||
Totaal art 0409 | 74 142 | 172 200 | 95 041 | 102 188 | 113 192 |
c) De toelichting bij de cijfers
Nu de projectplannen voor de aanleg van het bedrijventerrein en de infrastructuur bij Born concrete vormen aan gaan nemen, is in de begroting de raming van de kasuitfinanciering van de betreffende verplichting aangepast.
04.10 Investeren in stedelijke en regionale economische ontwikkeling
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
De bedrijfslocatiemonitor (BLM) voorziet in de berekening van de toekomstige behoefte aan werklocaties in de verschillende regio's in Nederland. De BLM dient als grondslag voor het te voeren beleid op het gebied van bedrijventerreinen en wordt om de twee jaar geactualiseerd. In de BLM is geïdentificeerd dat in de periode 1998–2010 bij een gemiddelde groei van 2,75% in totaal een tekort zal ontstaan van 1 820 ha. Bij een groei van 3,25% loopt dit op tot 3 440 ha. EZ beoogt deze tekorten te voorkomen door:
• het realiseren van een gedifferentieerd en flexibel ruimtelijk ordeningsbeleid gericht op het accommoderen van ruimte voor economische activiteit, en
• het bevorderen dat lagere overheden tijdig kwantitatief en kwalitatief voldoende ruimte voor economische activiteiten op de juiste plek realiseren.
Daarvoor zet EZ een samenstel van de volgende instrumenten in:
• Met ingang van 2000 kunnen provincies een beroep doen op de Tender Investeringsprogramma's Provincies (TIPP). Deze nieuwe regeling loopt tot en met 2003. Voor deze regeling is jaarlijks NLG 50 mln beschikbaar.
• In het regeerakkoord is aangekondigd dat met de GSB-steden convenanten worden afgesloten voor de periode 2000–2003/4. Voor de eerste convenantsperiode (2000–2003/4) stelt EZ een totaal bedrag van NLG 363 mln beschikbaar voor stadseconomie.
Tender Investeringsprogramma's Provincies (TIPP), budget NLG 50,2 mln
De TIPP is gericht op het stimuleren en ondersteunen van provincies en gemeenten bij de verbetering van het regionale investeringsklimaat. Naast de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen, besteedt de regeling ook aandacht aan multimodale ontsluiting, segmentering, beheer, milieuprestaties en het huisvesten van arbeidsextensieve en meer milieuhinderlijke bedrijvigheid. De TIPP-aanvragen gaan vergezeld van een regionale visie op de verbetering van het economische vestigingsklimaat. In relatie met andere relevante economische thema's zoals arbeidsmarkt, scholing en technologie, gaat deze visie in op het oplossen en het voorkomen van provinciaal fysieke knelpunten. De provincies stellen, in samenwerking met de gemeenten en het bedrijfsleven, deze visie op. Naast een goed doordachte bovenlokale bedrijventerreinenvisie, stimuleert de TIPP hiermee de samenwerking tussen gemeenten, provincies en het bedrijfsleven. De bijdrage van de provincies moet minimaal 15% van de EZ-bijdrage zijn.
Het doel van deze regeling is het ondersteunen van 60 projecten (die onderdeel uitmaken van investeringsprogramma's) in vier jaar. Naar verwachting zal van het beschikbare budget tweederde terecht komen bij herstructureringsprojecten.
Omdat het grootste deel van de TIPP bij herstructureringsprojecten terecht zal komen, is EZ voornemens om de hiervoor extra beschikbare NLG 100 mln (amendement Hindriks-Van Walsem, Kamerstukken II 1999/2000, 26 800 XIII, nr. 27) via de TIPP in te zetten. Met het oog op de voorgestane stroomlijning van het subsidie-instrumentarium, ligt aansluiting bij de TIPP meer voor de hand dan het ontwikkelen van een nieuw instrument. Bij de uitvoering van de TIPP zal getracht worden de extra NLG 100 mln zoveel mogelijk in te zetten voor herstructureringsprojecten in de grote steden.
Duurzame bedrijventerreinen; budget NLG 5,0 mln
In 1999 is voor een periode van vier jaar het stimuleringsprogramma duurzame bedrijventerreinen van start gegaan. Bedrijven uit verschillende sectoren die samen op een locatie gevestigd zijn, kunnen onderzoeken hoe zij elkaar kunnen versterken op economisch en milieugebied. Zo kunnen bijvoorbeeld de afvalstoffen van het ene bedrijf geschikt zijn als grondstof voor een ander bedrijf. Er werden totaal 90 subsidie-aanvragen ingediend.
Bij de modernisering van bedrijventerreinen zijn er goede mogelijkheden voor het maken van een dubbelslag: een hogere kwaliteit van het terrein leidt tot versterking van de vestigingsplaats en verbetering van het milieu. Voor het stimuleringsprogramma duurzame bedrijventerreinen wordt voor de jaren 2001 en 2002 jaarlijks NLG 5 mln extra beschikbaar gesteld. Daarmee verwacht EZ dat, afgezien van het gestelde doel van 100 projecten – met een mix van deelaspecten – in de periode tot 2003 circa 30 additionele projecten zullen worden gerealiseerd.
Onderzoek en evaluatie, budget NLG 8,6 mln
Het gaat hier om inventariserende, beleidsonderbouwende en evaluerende onderzoeken op het gebied van ruimtelijken regionaal-economische ontwikkelingen, bedrijventerreinen, het ruimtelijk ordenings- en milieubeleid en het toeristisch beleid. De evaluaties hebben betrekking op bestaand beleid, op zowel nationaal als Europees niveau. Op dit artikel zijn ook opgenomen de bijdragen van EZ in de onderzoekskosten van het Project Mainport Rotterdam (PMR) en het project Ontwikkeling Nationale Luchthaven (ONL).
Stadseconomie en Grote stedenbeleid
Binnen de pijler «Werk en economie» van het GSB stelt EZ samen met het Ministerie van VROM de middelen voor fysieke stadseconomie beschikbaar. Dit is een apart prestatieveld binnen het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). De EZ-bijdrage bedraagt NLG 252 mln voor de ISV-convenantsperiode tot en met 2004. Daarnaast stelt EZ NLG 111 mln beschikbaar voor niet-fysieke stadseconomie binnen de pijler «werk en economie» van het GSB. Op basis van goedgekeurde stedelijke ontwikkelingsprogramma's zijn in december 1999 de convenanten met de 25 GSB-steden en met 30 ISV-gemeenten getekend. Voor de 5 aanleungemeenten (G5) is door EZ een extra budget van in totaal NLG 6,1 mln beschikbaar gesteld (NLG 3,6 mln fysiek en NLG 2,5 mln niet-fysiek). Er is overleg gaande met de steden over de door hen ingediende meetbare prestaties per 2004 op grond van de nulmeting van de EZ-benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat.
Het onderdeel fysieke economie is ondergebracht in het Innovatiebudget Stedelijke Vernieuwing en is bestemd voor de GSB-steden. Aan de steden is gevraagd in hun ontwikkelingsprogramma's aandacht te besteden aan de volgende gebieden:
• het stimuleren van functiemenging wonen/werken door het behouden en creëren van geschikte bedrijfsruimte in woongebieden;
• het ontwikkelen van bedrijfsruimte ten behoeve van startende ondernemers, bijvoorbeeld bedrijfsverzamelgebouwen;
• het revitaliseren van verouderde en ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen;
• het stimuleren van de voor die gemeenten kansrijke sectoren en clusters (netwerken van bedrijven en kennisinstellingen);
• het verbeteren van de bereikbaarheid van economische functies, met name het verbeteren van de ontsluiting van bedrijfsruimten of -terreinen op het lokale wegennet.
Het beleid ten aanzien van niet-fysieke economie is gericht op organisatorische en «zachte» componenten van economische structuurversterking in de GSB-steden. Aan de steden is gevraagd in hun ontwikkelingsprogramma aandacht te besteden aan de volgende twee aandachtsgebieden: ondernemerschap en kansrijke sectoren en clusters. Het stimuleren van ondernemerschap kent verschillende aspecten, zoals het zorgen voor een «level playing field» voor starters, het vereenvoudigen van gemeentelijke regelgeving en de verbetering van gemeentelijke dienstverlening aan ondernemers. Daarnaast is aan de steden gevraagd de eigen economische potenties te vertalen naar kansrijke sectoren en clusters en daarvoor specifiek beleid te ontwikkelen.
De GSB-steden hebben in hun Meerjarig OntwikkelingsProgramma (MOP) aandacht besteed aan de wijze waarop zij zowel de fysieke als de niet-fysieke voorwaarden voor economische activiteiten willen realiseren. Iedere stad heeft een MOP ontwikkeld die aansluit bij de lokale economische situatie. Ook hebben de steden zelf bepaald welke meetbare resultaten zij aan het eind van de convenantsperiode bereikt willen hebben. De doelstellingscijfers zijn per GSB-stad geformuleerd. Steden zijn zelf verantwoordelijk voor het opzetten van een eigen kwaliteitszorgsysteem waarmee zij aan het eind van de convenantsperiode kunnen aantonen welke doelstellingen wel en welke niet zijn gerealiseerd. Een volledige verantwoording per stad zal aan het eind van de convenantsperiode plaats vinden in relatie tot de eigen specifieke stedelijke doelstellingen.
Om op landelijk niveau ook gedurende de convenantsperiode zicht te houden op de voortgang in de steden is zowel een centrale GSB-monitor in ontwikkeling als een ISV-monitor (met als onderdeel de fysieke economie). Daarnaast kent EZ voor het niet-fysieke gedeelte de Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat. Deze drie monitors bevatten indicatoren waarmee iedere twee jaar een meting voor alle steden wordt uitgevoerd. Daar waar mogelijk en zinvol worden de indicatoren uit de eigen stedelijke kwaliteitszorgsystemen en de landelijke monitors gelijk getrokken.
Bij de opstelling van de VBTB-begroting zal in overleg met BZK bezien worden in hoeverre het mogelijk en zinvol is om concrete indicatoren en streefgegevens op te nemen.
Schematische relatie Grote Stedenbeleid en Stadseconomiebudget (middelen tot en met 2010 x NLG 1 mln)
1 Binnen de drie GSB-pijlers wordt het EZ-budget binnen de pijler «Economie en werkgelegenheid» samen met een deel van het VROM-budget voor de Fysieke pijler ingezet voor stadseconomie. De sociale pijler omvat overwegend het budget van SZW en VWS.
2 EZ heeft zich verplicht om bovenop de genoemde bedragen nog tenminste NLG 100 miljoen van de opvolger van de Stirea-regeling (TIPP) te laten neerslaan in de G25 tot en met 2010.
3 Het ISV (VROM) omvat de fysieke pijler plus het fysieke economie budget van EZ.
4 Voorts zal economie nog meedoen in de tenderregeling van innovatiebudget ISV
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 63 005 | 59 005 | 56 005 | 56 005 | 56 005 | |||
Amendement bedrijventerreinen | 100 000 | |||||||
1e suppl. wet 2000 | 367 823 | |||||||
Mutatie | – 271 | 4 788 | 4 729 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 | 218 004 | 80 308 | 530 557 | 63 793 | 60 734 | 56 005 | 56 005 | 81 005 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 98 926 | 36 442 | 240 756 | 28 948 | 27 560 | 25 414 | 25 414 | 36 758 |
Waarvan te betalen | 217 530 | 79 690 | 528 810 | 60 115 | 60 059 | 55 316 | 56 005 | 81 005 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 101 228 | 105 097 | 108 959 | 126 895 | 137 534 | |||
Amendement bedrijventerreinen | 25 000 | 25 000 | 25 000 | 25 000 | ||||
1e suppl. wet 2000 | – 30 084 | – 23 664 | – 29 267 | – 13 552 | 1 220 | |||
Mutatie | – 35 067 | – 21 162 | 17 678 | 32 093 | 42 384 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 74 279 | 61 077 | 85 271 | 122 370 | 170 436 | 181 138 | 197 016 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 33 706 | 27 716 | 38 694 | 55 529 | 77 340 | 82 197 | 89 402 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 TIPP | 75 000 | 51 446 | 55 223 | 69 304 | 34 731 | 36 645 | 62D | 11.1 | ||||
015 Impuls bedrijventerreinen | 100 000 | 10 000 | 62D | 11.1 | ||||||||
020 Onderzoek REB | 5 308 | 10 511 | 8 570 | 4 975 | 3 001 | 6 705 | 12 | 11.41 | ||||
030 Fysieke stadseconomie | 255 336 | 12 604 | 21 835 | 62D | 11.1 | |||||||
040 Niet-fysieke stadseconomie | 113 264 | 10 741 | 10 086 | 62D | 11.1 | |||||||
Totaal art 0410 | 80 308 | 530 557 | 63 793 | 74 279 | 61 077 | 85 271 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Intensivering duurzame bedrijfsterreinen | 5 000 | 5 000 | |||
2. Overige beleidsmatig niet-relevante mutatie | – 271 | – 212 | – 271 | ||
Totaal | – 271 | 4 788 | 4 729 |
ad 1.
Gezien het hoge aantal aanvragen wordt de bijdrage voor onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen verhoogd.
De uitgavenmutatie betreft een actualisatie van de uitgavenraming op in het verleden aangegane verplichtingen en het toevoegen van kasmiddelen uit het Fes voor de impuls voor de herstructurering bedrijventerreinen (amendement Hindriks/VanWalsem, Kamerstukken II 26 800 XIII, nr. 27).
De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Centraal in het toeristisch beleid staat de versterking van de concurrentiekracht van Nederland als aantrekkelijk toerisme- en recreatieland.
Het beleid concentreert zich op:
• een verdere professionalisering en bundeling van kennis en expertise in de sector (via krachtenbundeling van de hieronder vermelde toeristische spitsorganisaties in één «Toeristisch Huis»)
• het scheppen van gunstige randvoorwaarden voor de toeristische bedrijvigheid, vooral via een verdergaande integratie van toerisme-aspecten in andere relevante beleidsterreinen.
Het toeristisch beleid is vastgelegd in de nota Werken aan Concurrentiekracht (Kamerstukken II 1995/96 24 750, nr. 1), in de brief over het Actieplan Zee van Cultuur (Kamerstukken II 1997/98 24 750, nr. 4) en in de gezamenlijke EZ/LNV-brief over toerisme en recreatie (Kamerstukken II 1998/99 26 419, nr. 1).
Toeristische organisaties, budget NLG 47,1 mln
Het «Toeristisch Huis» (Toerisme Recreatie Nederland) is per 1 juli 2000 van start gegaan. Hierin werken vooralsnog drie toeristische organisaties samen, die voorheen apart een bijdrage vanuit EZ ontvingen. Allereerst is dat de Algemene Vereniging van VVV's (ANVV), de koepel van de ruim 300 VVV's in Nederland. Haar doelstelling is de behartiging van VVV-belangen, het doelmatig functioneren van het VVV-wezen en het bevorderen van onderlinge samenwerking.
Daarnaast participeert het Nederlands Bureau voor Toerisme (NBT) in TRN. Het NBT richt zich op een gebundelde presentatie van het Nederlandse toeristische product in het buitenland. En tenslotte de Stichting Toerisme en Recreatie AVN, een gezamenlijk initiatief van ANVV, ANWB en het Nederlands Bureau voor Toerisme. Het wil toerisme en recreatie in Nederland bevorderen.
In verband met de vorming van TRN zal het beleid van de fusiepartners worden gebundeld tot een integraal nieuw Strategisch Marketingplan vanaf 2001 voor zowel inkomend als binnenlands toerisme.
Kerntaken van TRN zijn:
• algemene Holland-promotie in het buitenland;
• innovatie- en vernieuwingstaken, waaronder markten productontwikkeling en onderzoek;
• promotionele diensten aan het bedrijfsleven.
Concrete doelstellingen voor het inkomend toerisme in 2005 zijn:
• Verhoging van de promotiemultiplier (indicator voor de effektiviteit van de buitenlandse promotie-inspanningen) van 1:38 in 1998 tot 1:42 in 2005;
• Stijging van 3% per jaar van de bestedingen in Nederland uit inkomend toerisme;
• Aantal extra toeristische banen van 40 000 in 2005;
• Tenminste 20% stijging per jaar van het aantal bezoekers aan de internetsite Holland.com (1998: 1 miljoen bezoekers);
• Productversterking, onder meer via toename van het aantal toeristische samenwerkingsprojecten.
De bijdrage van EZ wordt gegeven in de vorm van een exploitatiebijdrage. Voor het TRN worden thans nieuwe kengetallen ontwikkeld, die vanaf 2001 worden ingevoerd. Mede gezien het samengaan van de drie toeristische organisaties, is het nu niet goed mogelijk om kengetallen voor het jaar 2001 op te nemen.
Enkele gegevens over de NBT-begroting en de EZ-bijdrage daaraan | |||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Artikel (-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 |
Totale begroting NBT | 74,1 | 71,8 | |
– waarvan overheadkosten (algemene beheerskosten) | 27,7 | 27,0 | |
– waarvan totale activiteitenkosten | 46,5 | 44,8 | |
– Overheadkosten als % van de totale begroting | 37,3 | 37,6 | |
– Bijdrage van EZ (excl. een bijdrage aan AVN van NLG 1,7 mln) | 05.12 020 | 41,6 | 40,5 |
– Bijdrage van bedrijfsleven | 34,1 | 31,3 |
Het Nederlandse CongresBureau (NCB) is als zelfstandige organisatie belast met de promotie van Nederland als congresbestemming. Ook verleent het NCB diensten aan potentiële organisatoren van congressen. Het streven is ook het NCB zo snel mogelijk op te nemen in de nieuwe organisatie Toerisme Recreatie Nederland.
99–04 Instrument: Toeristische Instituten (Nationaal bureau voor Toerisme NBT)
Beknopt resultaat:
• de doelstellingen van het NBT-Strategisch Marketing Plan 1996–1999 (SMP) zijn ruimschoots gerealiseerd;
• het NBT scoort redelijk positief qua waardering bij stakeholders en in internationale benchmark;
• de formele subsidievoorwaarden EZ zijn overwegend financieel van aard; aan deze voorwaarden wordt voldaan; de huidige subsidievoorwaarden hebben een weinig sturend karakter: er worden geen expliciete relaties gelegd tussen activiteiten en doelstellingen uit het SMP.
• recentelijk is een aantal nieuwe plannings- en effectmetingsmethoden bij het NBT doorgevoerd.
Gebruik: De evaluatie is gebruikt bij de vormgeving van de aansturingsrelatie EZ-Toeristisch Huis.
World Tourism Organization (WTO), budget NLG 0,4 mln
Nederland betaalt als lid van de WTO jaarlijks contributie die door EZ wordt voldaan.
Toeristische dienstverlening en informatievoorziening, budget NLG 2,0 mln
Deze gelden worden gebruikt voor incidentele aanjaagacties of projecten c.q. activiteiten die uit een oogpunt van rijksbeleid van belang zijn.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 49 358 | 48 269 | 47 678 | 47 178 | 46 678 | |||
1e suppl. wet 2000 | 5 000 | |||||||
Mutatie | 70 771 | 1 141 | 1 124 | 1 110 | 1 097 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 50 085 | 125 129 | 49 410 | 48 802 | 48 288 | 47 775 | 47 775 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 22 728 | 56 781 | 22 421 | 22 145 | 21 912 | 21 679 | 21 679 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 50 118 | 48 875 | 48 308 | 47 731 | 46 678 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 250 | 500 | 250 | 250 | 500 | |||
Mutatie | 7 835 | 23 381 | 15 456 | 25 164 | 2 397 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 49 196 | 57 703 | 72 756 | 64 014 | 73 145 | 49 575 | 47 875 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 22 324 | 26 184 | 33 015 | 29 047 | 33 192 | 22 496 | 21 725 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Div. toerist. org. | 5 772 | 4 775 | 4 775 | 5 772 | 4 775 | 4 775 | 31 | 11.6 | ||||
020 N.B.T. | 43 326 | 43 404 | 42 280 | 42 962 | 43 768 | 42 280 | 31 | 11.6 | ||||
040 W.T.O. | 363 | 350 | 355 | 363 | 350 | 355 | 31 | 11.6 | ||||
210 Toer. dienstverl./infovz. | 624 | 76 600 | 2 000 | 99 | 8 810 | 25 346 | 62D | 11.6 | ||||
Totaal art 0411 | 50 085 | 125 129 | 49 410 | 49 196 | 57 703 | 72 756 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Herstructurering Rijkswerf Den Helder | 68 000 | ||||
2. Participatie in kunst & cultuur | 1 600 | ||||
3. Loon en prijsbijstelling NBT | 1 171 | 1 141 | 1 124 | 1 110 | 1 097 |
Totaal | 70 771 | 1 141 | 1 124 | 1 110 | 1 097 |
ad 1.
Betreft een bijdrage aan de herstructurering van de Rijkswerf Den Helder. Hiervoor wordt NLG 40,5 mln ten laste van de algemene middelen gebracht en NLG 12,5 mln van Defensie naar Economische Zaken overgeheveld. De dekking van de overige NLG 15 mln is gevonden binnen artikel 04.08 (NLG 13 mln) en het geheel van de EZ-begroting (NLG 2 mln).
05.00 ONDERNEMERSCHAP EN MARKTWERKING
Op dit hoofdbeleidsterrein worden de gelden geraamd voor het MKB en de ondersteuning van het marktwerkingsbeleid.
Ondernemerschap zorgt voor flexibiliteit en vernieuwing en fungeert als banenmotor van de economie. In de nota «De ondernemende samenleving: meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap» (Kamerstukken II 1998/99, 26 736, nr. 1) is aangekondigd dat het beleid ter stimulering van ondernemerschap zich richt op:
• een goed werkende markt, waarin starters een eerlijke kans krijgen;
• effectieve regelgeving, tegen minimale belasting van de ondernemer;
• een productief economisch klimaat op het gebied van fiscaliteit, onderwijs, regionaal en lokaal beleid.
05.01 Voorlichting en advisering MKB
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel vindt met ingang van 1999 uitsluitend uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen plaats.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 2 054 | 1 404 | 500 | |||||
Mutatie | 181 | – 154 | – 500 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 | 3 010 | 2 235 | 1 250 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 366 | 1 014 | 567 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 imk-netwerk | 120 | 43D | 11.1 | |||||
130 proj.markt&ondernemerschap | 582 | 215 | 12 | 11.4 | ||||
140 branche centra techn. | 2 428 | 1 900 | 1 250 | 31 | 11.4 | |||
Totaal art 0501 | 3 010 | 2 235 | 1 250 |
05.02 Onderzoek en projecten Ondernemerschap en MKB
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel staan de middelen geraamd voor het onderzoek voor en de kennisoverdracht naar het MKB. Het onderzoeksdeel van de middelen is bedoeld voor kennisvermeerdering ten dienste van het ondernemerschaps- en MKB-beleid. In dit kader wordt het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap van het EIM gefinancierd en worden opdrachten voor beleidsgericht onderzoek verstrekt. Het projectdeel is gericht op de uitvoering van de nota «De Ondernemende Samenleving» (Kamerstukken II 1998/99, 26 736).
EZ subsidieert het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap van het EIM. Deze subsidie is bestemd voor het verzamelen, bijhouden en bewerken van basisinformatie over het MKB en het toegankelijk maken van deze basisinformatie. Vanaf 1 januari 2001 zullen nieuwe subsidiecriteria operationeel zijn. Deze nieuwe subsidiecriteria zijn opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap.
Beleidsonderbouwend onderzoek, budget NLG 1,1 mln
Uit deze begrotingspost worden onderzoeken bekostigd die voorzien in de informatiebehoefte vanuit het beleidsveld Ondernemerschap en MKB. Het betreft zowel verkennend en onderbouwend onderzoek, als beleidsevaluaties.
00–17 Instrument: MOTOR
Resultaat: Gemiddeld genomen evalueren de drie MOTOR-partijen de eigen werkzaamheden positief. Ontwikkelde producten: cursus interculturele communicatie en vaardigheden voor baliemedewerkers van Kamers van Koophandel, opleiding Algemene Ondernemers Vaardigheden gericht op allochtoon ondernemerschap, Infomap «Ondernemer worden in Nederland», overzicht van organisaties, projecten en initiatieven op het gebied van allochtoon ondernemerschap, draaiboek informatiemarkten allochtoon ondernemerschap.
Aanbevelingen:
A. aan organisaties die zich bezig houden met allochtoon ondernemerschap: veel investeren in gedegen ondersteuning en begeleiding voor en na de start, meer denken vanuit potenties allochtoon ondernemerschap dan vanuit achterstandsituatie, bij opzetten instrumenten meer gebruik maken van kennis en expertise allochtone ondernemers, ondersteuning van eigen netwerken van allochtone ondernemers door brancheorganisaties;
B. aan allochtone ondernemers: meer investeren in voorbereiding(smogelijkheden) op ondernemerschap;
C. aan de overheid: regie leggen bij ministerie van EZ waarbij deelgebieden worden uitgevoerd onder auspiciën van BZK (minderheden-/grotestedenbeleid) en SZW (arbeidsmarkt), grotere betrokkenheid van (lokale) overheden bij projecten, volledige realisatie van de één-loketfunctie.
MDW-onderzoek, budget NLG 0,7 mln
In het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit wordt elk jaar een aantal (5 à 10) projecten uitgevoerd. In september 2000 gaan 8 projecten van start, die in april 2001 worden afgerond. In het voorjaar van 2001 zal de oriëntatiefase voor de in september 2001 te starten tranche plaatsvinden. Tevens worden de kosten en baten van enkele reeds geïmplementeerde MDW projecten in beeld gebracht. Voor de financiering van (bijdragen van EZ aan) incidentele onderzoeken die worden uitgevoerd in het kader van MDW projecten en het in beeld brengen van de kosten en baten van enkele MDW projecten, is voor 2001 een verplichtingenbedrag van NLG 0,7 mln geraamd.
Projecten MKB en Ondernemerschap (PMO), budget NLG 10,8 mln
De nota «De Ondernemende Samenleving» schetst de beleidslijnen om het ondernemerschap in Nederland te stimuleren: wegnemen van belemmeringen en scheppen van kansen voor succesvol ondernemerschap. Open en toegankelijke markten, goede regelgeving en publieke dienstverlening en een productief economisch klimaat staan hierbij centraal. Snelgroeiende ondernemingen en technostarters vervullen in deze een speciale rol.
Op het betreffende onderdeel zijn budgetten geraamd voor projecten uit de nota «De Ondernemende Samenleving»: vrouwelijk ondernemerschap, onderwijs en ondernemerschap en snelle groeiers. In het kader van het beleid inzake vrouwelijk ondernemerschap wordt bijvoorbeeld een congres over vrouwelijk ondernemerschap voorbereid. In het kader van het thema onderwijs en ondernemerschap wordt een regeling gemaakt om voorbeeldprojecten te subsidiëren. In het kader van het snelle groeiersbeleid wordt het programma «Maak Kennis Met ...» financieel ondersteund, dat daartoe meer op snel groeiende bedrijven wordt gericht.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 14 861 | 15 505 | 15 315 | 12 661 | 12 661 | |||
Mutatie | 5 549 | 5 530 | 5 278 | 5 278 | 5 278 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 8 384 | 15 380 | 20 410 | 21 035 | 20 593 | 17 939 | 17 939 | 17 939 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 3 804 | 6 979 | 9 262 | 9 545 | 9 345 | 8 140 | 8 140 | 8 140 |
Waarvan te betalen | 7 297 | 12 600 | 20 169 | 20 710 | 20 268 | 17 576 | 17 901 | 17 401 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 13 281 | 12 969 | 14 034 | 14 111 | 13 314 | |||
Mutatie | 2 770 | 5 512 | 5 260 | 5 278 | 5 278 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 15 815 | 16 051 | 18 481 | 19 294 | 19 389 | 18 592 | 17 057 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 7 177 | 7 284 | 8 386 | 8 755 | 8 798 | 8 437 | 7 740 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 EIM | 8 982 | 8 990 | 8 432 | 9 300 | 9 097 | 8 432 | 31 | 11.11 | ||||
020 beleidsonderzoek omkb | 970 | 1 200 | 1 100 | 1 064 | 901 | 972 | 12 | 11.41 | ||||
210 ondernemers onderwijs | 3 085 | 201 | 31 | 11.4 | ||||||||
230 ondernemersonderw.&-schol | 1 609 | 751 | 31 | 11.4 | ||||||||
240 MDW-onderzoek | 1 220 | 700 | 700 | 737 | 1 064 | 700 | 12 | 11.41 | ||||
250 PMO | 4 208 | 9 520 | 10 803 | 20 | 4 037 | 8 377 | 12 | 11.4 | ||||
Totaal art 0502 | 15 380 | 20 410 | 21 035 | 15 815 | 16 051 | 18 481 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Implementatie ondernemersschapsnota | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 | 5 000 |
2. Loon- en prijsbijstelling EIM | 299 | 280 | 278 | 278 | 278 |
3. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 250 | 250 | |||
Totaal | 5 549 | 5 530 | 5 278 | 5 278 | 5 278 |
ad 1.
Betreft extra middelen voor de implementatie van de nota «De ondernemende samenleving» (Kamerstukken, 1998/1999, 26 736). Deze mutatie maakt deel uit van het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaaloverzicht van dit kennis- en innovatiepakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn gelden geraamd voor het Besluit Borgstelling MKB-kredieten 1997 (BBMKB) en haar voorgangers, het Besluit Borgstelling waterschadekredieten 1994 en het Besluit Borgstelling waterschadekredieten 1995. Het Besluit Borgstelling MKB-kredieten 1997 is gericht op het wegnemen van belemmeringen die (kleinere en middelgrote) ondernemingen ondervinden bij de toegang tot de kapitaalmarkt.
Vanwege het Amsterdams akkoord inzake groei- en werkgelegenheid heeft de Europese Commissie budget beschikbaar gesteld aan het European Investment Fund (EIF) voor verbetering van de financieringsvoorwaarden van het MKB. Het EIF financiert de verhoging van garantieplafond voor de kredieten (exclusief bodemsanering) van NLG 850 mln naar NLG1000 mln per jaar in de jaren 1999 tot en met 2001.
Kengetallen BBMKB | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | artikel (-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
Ramingskengetallen | ||||
1. Nieuwe kredietmeldingen (in aantallen) | 4 033 | 4 800 | 4 100 | |
2. Gemiddeld bedrag per krediet | 0,237 | 0,210 | 0,245 | |
3. Verstrekte kredieten | 05.03–010 | 955 | 1 000 | 1 000 |
4. Uitstaand garantieobligo | 2 552 | 3 210 | 3 251 | |
Doelmatigheidskengetallen | ||||
1. Meldingen en wijzigingen (in aantallen) | 7 616 | 8 000 | 7 800 | |
2. Controles verliesdeclaraties (in aantallen) | 524 | 550 | 500 | |
3. Controles schuldregelingen (in aantallen)* | 424 | 400 | 450 | |
4. Buiteninvorderingstellingen (in aantallen) | 590 | 700 | 700 | |
5. Beheersposten (in aantallen) | 254 | 300 | 250 | |
6. Toegelicht begrotingsbedrag (uitvoering Kernministerie)** | 01.01–010 | 2,088 | 2,373 | 2,373 |
7. Uitvoerend personeel in fte (= Kernministerie) | 13,6 | 14,8 | 14,8 | |
KWALITEITSKENGETALLEN | ||||
8. Bedrag gehonoreerde vs. Ingediende verliesdecl. (%) | 94,6 | 97,5 | 95,0 |
* Afwijkend van de kengetallen bij de financiële verantwoording over 1999 betreft dit de opgave van het aantal dossiers. Gemiddeld bestaat uit een dossier uit twee schuldregelingen.
** De uitvoeringskosten betreffen de kosten van de controle door het Kernministerie. De bank voert de regeling uit en krijgt in de regel als bijdrage in de incassokosten een percentage (20%) bij het afsluiten van een schuldregeling. De ontvangsten als gevolg van de schuldregeling komen binnen op ontvangstenartikel 05.01–010.
Garantietabel BBMKB | |||||||
(Bedragen x NLG 1 mln) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
uitstaand risico per 1 januari | 2 593 | 2 552 | 3 210 | 3 251 | 3 274 | 3 281 | 3 280 |
te vervallen garanties | – 996 | – 342 | – 959 | – 827 | – 843 | – 851 | – 886 |
verleende of te verlenen garanties | 955 | 1 000 | 1 000 | 850 | 850 | 850 | 850 |
uitstaand risico per 31december | 2 552 | 3 210 | 3 251 | 3 274 | 3 281 | 3 280 | 3 244 |
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 1 000 650 | 1 000 650 | 850 650 | 850 650 | 850 650 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 2 467 002 | 955 468 | 1 000 650 | 1 000 650 | 850 650 | 850 650 | 850 650 | 850 650 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 119 477 | 433 572 | 454 075 | 454 075 | 386 008 | 386 008 | 386 008 | 386 008 |
Waarvan te betalen | 22 | 31 882 | 45 900 | 47 500 | 50 000 | 55 000 | 55 000 | 55 000 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 45 900 | 47 500 | 50 000 | 55 000 | 55 000 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 31 904 | 45 900 | 47 500 | 50 000 | 55 000 | 55 000 | 55 000 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 14 477 | 20 829 | 21 555 | 22 689 | 24 958 | 24 958 | 24 958 |
Economische code: 63D Functionele code: 11.4
05.05 Bedrijfsbeëindigingshulp
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Met de inwerkingtreding van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) per 1 juli 1987, is de regeling Bedrijfsbeëindigingshulp (BBH) gesloten voor nieuwe toetreders. Derhalve is sprake van bestandsafbouw, waardoor de raming een trendmatige daling vertoont.
Ramingskengetallen BBH | ||||
Bedragen in verplichtingen | Artikel(-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
1. Uitkeringsgerechtigden (in aantallen) | 2 600 | 2 066 | 1 723 | |
2. Gemiddelde uitkering per jaar (x f 1 000,–) | 5,388 | 6,018 | 6 261 | |
3. Totaal bedrag uitkeringen (x f 1 mln.*) | 05.05 | 14,145 | 12,430 | 10,788 |
* excl. uitvoeringskosten (Senter) die met ingang van 1-5-1999 op artikel-sub 01.55 020 worden verantwoord.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 13 330 | 12 183 | 11 673 | 10 879 | 10 079 | |||
Mutatie | – 900 | – 1 395 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 216 | 14 145 | 12 430 | 10 788 | 11 673 | 10 879 | 10 079 | 9 279 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 98 | 6 419 | 5 640 | 4 895 | 5 297 | 4 937 | 4 574 | 4 211 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 13 330 | 12 183 | 11 673 | 10 879 | 10 079 | |||
Mutatie | – 800 | – 1 395 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 14 045 | 12 530 | 10 788 | 11 673 | 10 879 | 10 079 | 9 279 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 6 373 | 5 686 | 4 895 | 5 297 | 4 937 | 4 574 | 4 211 |
Economische code: 43D Functionele code: 06.2
05.12 Afwikkeling toeristisch beleid tot 1999
Op dit artikel staan uitgaven geraamd die het gevolg zijn van de tot en met 1998 aangegane verplichtingen in het kader van het toeristisch beleid tot 1999 (zie artikel 04.11 Toeristisch beleid voor het beleid met ingang van 1999).
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 5 765 | 1 165 | 113 | |||||
Mutatie | – 100 | 1 900 | – 113 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 | 8 379 | 5 665 | 3 065 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 3 802 | 2 571 | 1 391 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 ANVV | 239 | 31 | 11.6 | |||||
020 NBT | 641 | 31 | 11.6 | |||||
210 toer.dienstverlening en inform.voorz. | 7 086 | 5 665 | 3 065 | 62D | 11.6 | |||
904 stimulering congressector | 413 | 43Z | 11.6 | |||||
Totaal art 0512 | 8 379 | 5 665 | 3 065 |
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Het marktwerkingsbeleid bevordert vanuit vier invalshoeken gelijkwaardige uitgangsposities voor de verschillende marktpartijen:
– de marktpositie en het marktgedrag van individuele ondernemingen en van groepen ondernemingen, alsmede de verhoudingen tussen de ondernemingen;
– de positie van (groepen) afnemers, zowel bedrijven als consumenten;
– de verhouding tussen producenten en afnemers;
– de verhouding tussen bedrijfsleven en de overheid als marktpartij.
Het marktwerkingsbeleid bestaat in hoofdzaak uit mededingingsbeleid en ordeningsbeleid. Mededingingsbeleid betreft ook het beleid gericht op de bestrijding van ongewenste inbreuken op de concurrentie door kartels, fusies en door misbruik van economische machtspositie (de uitvoering van het mededingingsbeleid is in de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) ondergebracht). In dit kader wordt ook bekeken welke spelregels voor het marktoptreden van de overheid zelf nodig zijn. Ordeningsbeleid (waaronder aanbestedingsbeleid en consumentenbeleid) is een zodanige structurering van markten, dat zowel aanbieders als vragers op die markten worden uitgedaagd tot scherpe prijsstelling en tot voortdurende aanpassing en vernieuwing. Consumenten en zakelijke afnemers dienen door die structurering maximale keuzevrijheid te hebben in transparante en overzichtelijk geordende markten.
De bijdragen worden onder meer benut om onderzoek te doen naar mogelijke maatschappelijke kosten van te beperkte competitie en naar mogelijke marktordeningsmodellen. In incidentele gevallen wordt het budget benut om consumentenorganisaties in staat te stellen te onderhandelen met brancheorganisaties.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 5 301 | 5 888 | 6 038 | 6 038 | 6 038 | |||
1e suppl. wet 2000 | 5 190 | |||||||
Mutatie | 9 951 | 10 151 | 10 910 | 12 500 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 3 693 | 7 770 | 10 491 | 15 839 | 16 189 | 16 948 | 18 538 | 18 538 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 676 | 3 526 | 4 761 | 7 187 | 7 346 | 7 691 | 8 412 | 8 412 |
Waarvan te betalen | 3 693 | 7 770 | 10 211 | 15 537 | 15 887 | 16 646 | 18 538 | 17 913 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 4 936 | 5 238 | 5 580 | 5 708 | 5 891 | |||
1e suppl. wet 2000 | 5 190 | |||||||
Mutatie | – 674 | 11 671 | 11 219 | 11 045 | 12 500 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 6 143 | 9 452 | 16 909 | 16 799 | 16 753 | 18 391 | 14 310 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 2 788 | 4 289 | 7 673 | 7 623 | 7 602 | 8 345 | 6 494 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
310 marktwerking | 669 | 8 381 | 13 312 | 511 | 7 791 | 12 987 | 31 | 11.4 | ||||
410 onderzoek | 7 101 | 2 110 | 2 527 | 5 632 | 1 661 | 3 922 | 12 | 11.4 | ||||
Totaal art 0521 | 7 770 | 10 491 | 15 839 | 6 143 | 9 452 | 16 909 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Terugdringen administratieve lasten | 4 351 | 4 551 | 5 310 | 6 900 | |
2. Handhaven Markt & Overheid | 5 600 | 5 600 | 5 600 | 5 600 | |
Totaal | 9 951 | 10 151 | 10 910 | 12 500 |
ad 1.
Om binnen de overheid de administratieve lasten van wet- en regelgeving in beeld te brengen en naar minder belastende alternatieven te zoeken, wordt jaarlijks NLG 6,9 mln voor de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie De Slechte beschikbaar gesteld. Het deel van dit budget dat in 2001 t/m 2003 bestemd is voor het AdviesCollege Terugdringing Administratieve Lasten (ACTAL), is geraamd op de uitgavenartikelen 01.01 (personeel budget) en 01.15 (materieel budget)
ad 2.
Om de gedrags- en toetredingsregels voor het marktoptreden van overheden en overheidsorganisaties, die in 2000 wettelijk worden verankerd, afdwingbaar te maken voor belanghebbenden, is voor toezichtwerkzaamheden NLG 5,6 mln per jaar aan de EZ-begroting toegevoegd.
05.22 Bijdrage Nederlands Meetinstituut
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de middelen geraamd voor de uitvoering van een aantal taken en activiteiten die voortvloeien uit de IJkwet, de Wet op de kansspelen en de Waarborgwet. Daarnaast is er een budget geraamd voor de deelname aan internationale organisaties.
Bijdrage Nederlands Meetinstituut, budget NLG 29,4 mln
Dit begrotingsonderdeel bevat de ramingen voor de financiering van de hoofdzakelijk door het NMi uit te voeren werkzaamheden. In het kader van de IJkwet betreft dit het beheer en de verwezenlijking van de nationale standaarden, de daarbij behorende metrologische infrastructuur, het toezicht op meetmiddelen en ondersteuning aan EZ op wettelijk en internationaal terrein. Uit hoofde van de Wet op de kansspelen wordt toezicht gehouden op speelautomaten. In basisovereenkomsten met het NMi inzake speelautomaten, meetmiddelen, standaardenbeheer, wetgeving en vertegenwoordiging zijn deze werkzaamheden vastgelegd. Het NMi is de ijkinstelling, met dien verstande dat het toezichtswerk uitsluitend door Verispect B.V. wordt verricht en accreditering- en keuringswerk alleen door NMi Certin B.V. NMi Van Swinden Laboratorium B.V. is belast met het beheer of verwezenlijking van de standaarden.
Een gering deel van het budget is gereserveerd voor een nieuwe taak, voortvloeiend uit de voorgestelde wijziging van de Waarborgwet 1986, waarin het toezicht op de naleving van deze wet gescheiden wordt van het waarborgen van edel metalen werken. Verispect B.V. zal in plaats van de waarborginstelling met het toezicht worden belast conform het toezicht op de meetmiddelen en de speelautomaten.
Doelmatigheidskengetallen NMi | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Artikel (-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
1. Standaardenbeheer | ||||
– Gemiddelde beheers- en ontwikkelingskosten per standaard | 1,606 | 1,677 | ** | |
– Gemiddelde afschrijving per standaard | 0,402 | 0,387 | ** | |
2. Toezicht speelautomaten | ||||
a) Controle exploitanten | ||||
– Controlekosten per exploitant (x NLG1000) | 0,474 | 0,488 | ** | |
– Controles per jaar per exploitant (in aantallen) | 1 | 1 | 1 | |
b) Controle speelautomaten | ||||
– Controlekosten per speelautomaat (x NLG1000) | 0,147 | 0,151 | ** | |
– Controles per kansspelautomaat per jaar (in aantallen) | 0,33 | 0,33 | 0,33 | |
– Controles per behendigheidsautomaten per jaar (in aantallen) | 0,20 | 0,20 | 0,20 | |
c) Administratieve werkzaamheden | 0,374 | 0,372 | ** | |
3. Controle meetmiddelen | ||||
a) Controle meetmiddelen consumentensfeer | ||||
– Prijsvariatie controle per meetmiddel (in glds) | 51–158 | 53–154 | ** | |
– Controles per meetmiddel per jaar (in aantallen) | 0,33 | 0,25 | 0,25 | |
b) Controle meetmiddelen industriële sfeer | ||||
– Prijsvariatie controle per meetmiddel (in glds) | 142–1641 | 188–1168 | ** | |
– Controles per meetmiddel per jaar (in aantallen) | 0,25 | 0,20 | 0,20 | |
4. Assistentie wetgeving en overige uitgaven | 05.22–010 | 1,780 | 1,818 | ** |
Uitvoerend personeel in fte (= Kernministerie) | 1,6 | 1,6 | 1,6 | |
Totalen toegelichte begrotingsbedragen | ||||
– Bijdrage EZ aan NMi* | 05.22–010 | 27,419 | 29,540 | 29,437 |
– Beheerskosten kerndepartement | 01.01–010 | 0,280 | 0,295 | ** |
* De bijdrage EZ verschilt van het totaal verplichtingenbedrag op artikelsub 05.22.010, omdat de kengetallen van het NMi exclusief de bijdragen van EZ aan Missie Certin en Missie Internationale Betrekkingen zijn.
** Deze bedragen waren ten tijde van het opstellen van de ontwerpbegroting nog in discussie tussen EZ en NMi.
Internationale bijdragen, budget NLG 0,5 mln
Op dit onderdeel worden de contributies betaald aan de Meterconventie en de Organisation Internationale de Métrologie Légale (OIML). De Meterconventie beoogt het bevorderen van het gebruik van internationaal erkende meeteenheden en standaarden daarvoor. De OIML bevordert internationale samenwerking op het gebied van wettelijke metrologische regelgeving.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 29 146 | 29 046 | 28 937 | 28 937 | 28 937 | |||
Mutatie | 914 | 926 | 897 | 897 | 897 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 5 286 | 27 962 | 30 060 | 29 972 | 29 834 | 29 834 | 29 834 | 29 834 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 2 399 | 12 689 | 13 641 | 13 601 | 13 538 | 13 538 | 13 538 | 13 538 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 29 947 | 29 555 | 28 947 | 28 937 | 28 937 | |||
Mutatie | 1 679 | 2 654 | 1 512 | 897 | 897 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 25 915 | 31 626 | 32 209 | 30 459 | 29 834 | 29 834 | 29 834 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 11 760 | 14 351 | 14 616 | 13 822 | 13 538 | 13 538 | 13 538 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Bijdrage NMi | 27 419 | 29 540 | 29 437 | 25 365 | 31 101 | 31 672 | 12 | 11.4 | ||||
020 Uitvoeringskosten IJkwet | 7 | 14 | 5 | 2 | 62G | 11.3 | ||||||
110 Internationale bijdragen | 536 | 520 | 535 | 536 | 520 | 535 | 43G | 11.4 | ||||
Totaal art 0522 | 27 962 | 30 060 | 29 972 | 25 915 | 31 626 | 32 209 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Loon- en prijsbijstelling NMi | 904 | 901 | 897 | 897 | 897 |
2. Overige beleidsmatig niet-relevante mutaties | 10 | 25 | |||
Totaal | 914 | 926 | 897 | 897 | 897 |
07.00 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN EN EXPORTBEVORDERING
Het op het bedrijfsleven gerichte instrumentarium kan in twee categorieën worden ingedeeld: export en investeringen. Met het instrumentarium wordt beoogd het bedrijfsleven in de verschillende fases (samenwerking, haalbaarheid, financiering en verzekering) te ondersteunen. Hierbij vindt afstemming plaats met instrumenten op de begrotingen van onder andere de Ministeries van Buitenlandse Zaken (hoofdstuk V) en Financiën (hoofdstuk IXB). Het overige instrumentarium omvat bijdragen aan Internationale organisaties en middelen voor evaluatie en beleidsondersteuning.
Het einddoel van de stroomlijning van het EZ-buitenlandinstrumentarium is in onderstaand overzicht samengevat.
Samenwerking | Haalbaarheid | Financiering | Verzekering | |
Export | PSO(M) | PESP | BSE | SEN/GOM |
PSB | [ORET] | [EKV] | ||
Investeringen | PSO(M) | PESP | IFOM | [Rhi] |
• De instrumenten ORET, EKV en Rhi staan niet op de EZ-begroting, maar maken wel onderdeel uit van het gezamenlijke buitenlandinstrumentarium.
• Onder Samenwerking wordt met relevantie voor zowel export – als investeringsbevordering ook begrepen de advies- en trainingsprogramma's PUM, De Baak en Beurzen cum stage.
07.01 Internationale organisaties
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de contributies aan de Benelux, de WTO en grondstoffen- en overige internationale organisaties geraamd.
In het verdrag van Amsterdam zijn de modaliteiten voor het onderbrengen van Schengen in de Europese Unie vastgesteld. De juridische en fysieke ontvlechting van het Schengen-secretariaat dat bij de Benelux Economische Unie was ondergebracht, is inmiddels gerealiseerd.
World Trade Organisatie (WTO); budget NLG 6,9 mln
De hoogte van de Nederlandse bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de WTO-begroting, het aandeel van Nederland in de buitenlandse handel in intellectueel eigendom, goederen en diensten tussen de WTO-verdragspartijen (over de drie laatst beschikbare jaren) en de omrekenkoers van de Zwitserse frank naar de Nederlandse gulden.
Grondstoffen- en overige Internationale organisaties; budget NLG 2,9 mln
Het betreft de bijdragen aan een tiental internationale grondstoffenorganisaties, het Zeerecht verdrag, het Energie handvest (ECT), het OESO Centre for Coöperation with Non-Members (OESO-CCNM), de Organisation Mondiale de la Propriété Intellectuelle/World Intellectual Property Organisation (OMPI/WIPO) en het Wassenaar Arrangement.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 16 066 | 16 096 | 16 115 | 16 115 | 16 115 | |||
1e suppl. wet 2000 | 381 | – 169 | – 169 | – 169 | – 169 | |||
Mutatie | 403 | 3 | 3 | 3 | 3 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 13 578 | 16 850 | 15 930 | 15 949 | 15 949 | 15 949 | 15 949 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 6 161 | 7 646 | 7 229 | 7 237 | 7 237 | 7 237 | 7 237 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 16 066 | 16 096 | 16 115 | 16 115 | 16 115 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 919 | 1 131 | – 169 | – 169 | – 169 | |||
Mutatie | 403 | 3 | 3 | 3 | 3 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 13 578 | 15 550 | 17 230 | 15 949 | 15 949 | 15 949 | 15 949 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 6 161 | 7 056 | 7 819 | 7 237 | 7 237 | 7 237 | 7 237 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 BENELUX | 5 620 | 5 560 | 6 136 | 5 620 | 5 560 | 6 136 | 43G | 01.43 | ||||
020 GATT/WTO | 6 001 | 5 838 | 6 923 | 6 001 | 5 838 | 6 923 | 43G | 11.1 | ||||
030 Grondstoffen & andere internationale organisaties | 939 | 2 852 | 2 871 | 939 | 2 852 | 2 871 | 43G | 11.1 | ||||
040 OMPI | 777 | 777 | 43G | 11.1 | ||||||||
060 Bijdrage uitvoering Energiehandvest | 241 | 241 | 43G | 11.1 | ||||||||
070 Vrijwillige bijdrage internationale organisaties | 2 600 | 1 300 | 1 300 | 31 | 11.1 | |||||||
Totaal art 0701 | 13 578 | 16 850 | 15 930 | 13 578 | 15 550 | 17 230 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Uitdeling prijsbijstelling | 403 | 403 | 403 | 403 | 403 |
2. Overig beleidsmatig niet-relevante mutaties | – 400 | – 400 | – 400 | – 400 | |
Totaal | 403 | 3 | 3 | 3 | 3 |
07.02 Bevordering van de buitenlandse economische betrekkingen
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
De geraamde middelen hebben betrekking op diverse programma's, bijdragen en onderzoeksbudgetten. Deze zijn gericht op investeringen en de bevordering van economische betrekkingen, onder meer door het stimuleren van economische samenwerking.
Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP 1999); budget NLG 21,0 mln
Doel van het PESP 1999 (Stcrt 1999, 36) is de export door het Nederlandse bedrijfsleven naar andere dan hoog geïndustrialiseerde landen te bevorderen met activiteiten gericht op bilaterale economische samenwerking met deze landen. Het PESP 1999 richt zich uitsluitend op activiteiten in de voorfase van een project, waarbij opdrachten aan Nederlandse bedrijven worden verleend. Senter voert het programma uit. Volgens de begin 2000 afgeronde externe evaluatie functioneert het PESP goed. Om deze reden wordt het budget met ingang van 2000 structureel opgehoogd tot NLG 21 mln.
Evaluatie 98–11 Instrument Programma Economische Samenwerking Projecten
Beknopt resultaat: De faciliteit neemt een duidelijke plaats in het instrumentarium in en is goed bekend bij het bedrijfsleven. De belangstelling voor het PESP, ook bij het MKB, vertoont een stijgende tendens. Azië en de MOE-landen zijn belangrijke bestemmingen. De afgeronde haalbaarheidsstudies genereerden 360 miljoen aan export en hebben tot 75 miljoen aan investeringen geleid. Een belangrijke aanbeveling is om voor het PESP meer en bredere beleidsdoelstellingen te formuleren dan alleen de directe spin-off effecten in termen van export en te trachten deze doelstellingen ook zoveel mogelijk te operationaliseren.
Gebruik: Bezien wordt op welke wijze andere doelstellingen van het PESP kunnen worden geformuleerd en gemonitord. Hierbij wordt gedacht aan indirecte spin-off, investeringen en bilaterale samenwerkingseffecten.
Evaluatie en beleidsondersteuning; budget NLG 2,0 mln
Met ingang van 2000 zijn Beleidsonderbouwende en Economische Samenwerkingsactiviteiten (BSA) en Evaluatie en Beleidsondersteuning Midden- en Oost-Europa (EMOE) geïntegreerd in het onderdeel Evaluatie en beleidsondersteuning (EBO). Ten laste van dit onderdeel worden activiteiten gefinancierd op het terrein van onderzoek en advisering ten behoeve van de beleidsvorming op het gebied van de buitenlandse economische betrekkingen, alsmede diverse activiteiten ter stimulering en ondersteuning van internationale economische samenwerking.
Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM); budget NLG 10,0 mln
Het werkingsgebied van de Investeringsfaciliteit richt zich met ingang van 1999 op het Nederlandse MKB dat wil investeren in zowel landen in Midden- en Oost-Europa als andere «opkomende markten», waaronder China, Egypte, India, Indonesië en Zuid-Afrika. Met deze faciliteit die sinds 1992 van kracht is en in 1999 is uitgebreid met de opkomende markten, wordt beoogd de commerciële risico's voor Nederlandse investeerders te verminderen. De Staat stelt zich borg voor achtergestelde leningen aan ondernemingen die in de genoemde landen investeren tot een maximum van NLG 5 mln. Bij eerste suppletore begroting 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 109, nr. 2 blz. 16) is de verhouding tussen reservering en borgstellingsruimte vergroot van 1:1 naar 1:2. De uitvoering van de faciliteit ligt bij de Nationale Investeringsbank (NIB).
Startende exporteurs (PSB 2000); budget NLG 16,0 mln
De grondslag voor het Programma Starters op Buitenlandse markten 2000 (PSB 2000) is de gepubliceerde regeling (Stcrt. 2000, 94). Deze regeling is ontstaan door de samenvoeging medio 2000 van het PSB 1999 (Programma Starters op Buitenlandse markten 1999) en de SEM (Subsidieregeling Exportmedewerker Midden- en kleinbedrijf).
Doel van het PSB 2000 is de drempel voor kleine bedrijven met weinig of geen exportervaring naar buitenlandse markten te verlagen. In het kader van het PSB 2000 kunnen bedrijven samen met een exportconsulent van de Kamer van Koophandel of van een branchevereniging een exportstrategie opstellen. Vervolgens kunnen ze gratis begeleiding en een financiële bijdrage tot 50% van de werkelijke kosten krijgen voor zes verschillende activiteiten die logisch uit de exportstrategie voortvloeien. De bijdragen gelden voor marktverkenning, bezoekprogramma, exportcursus, beursdeelname en presentatiemateriaal en een loonkostensubsidie om een hoger opgeleide exportmedewerker een jaar lang aan de opstelling en/of uitvoering van een concreet exportplan te laten werken. Voor 2001 wordt als streefgetal uitgegaan van 850 exportstrategieën. De regeling wordt door de EVD (beoordeling exportstrategieën, aansturing exportconsulenten) en Senter (uitbetaling subsidies) uitgevoerd. Het PSB 2000 wordt in 2001 geëvalueerd.
Investeringsbevordering en Technische Assistentie (IBTA); budget NLG 21,0 mln
De Kamer is per brief van 20 april 2000 (Kamerstukken II 1999–2000, 23 125, nr. 19) geïnformeerd dat, gelet op de wens te komen tot een verdere stroomlijning van het EZ-buitenlandinstrumentarium én de lopende discussie over het transactieloket, de huidige IBTA-regeling (Stcrt. 1998, 130; Stcrt. 1999, 42) rond de jaarwisseling zal worden beëindigd. Naar verwachting zal er na de zomer 2000 meer duidelijkheid ontstaan over de vorm waarin deze ondersteuning in de toekomst zal worden voortgezet. De Kamer zal hier nader over worden geïnformeerd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 60 281 | 60 281 | 60 281 | 59 581 | 60 281 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 701 | – 781 | – 381 | 19 | 19 | |||
Mutatie | 13 000 | 10 500 | 100 | 400 | – 300 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 33 366 | 40 528 | 72 580 | 70 000 | 60 000 | 60 000 | 60 000 | 60 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 15 141 | 18 391 | 32 935 | 31 765 | 27 227 | 27 227 | 27 227 | 27 227 |
Waarvan te betalen | 29 261 | 34 862 | 63 930 | 60 500 | 52 500 | 52 500 | 52 500 | 52 500 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 35 290 | 44 263 | 52 118 | 52 153 | 53 617 | |||
1e suppl. wet 2000 | 3 391 | – 2 725 | – 6 901 | – 2 078 | – 1 237 | |||
Mutatie | 3 120 | 5 633 | 6 408 | 3 753 | 355 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 22 113 | 41 801 | 47 171 | 51 625 | 53 828 | 52 735 | 53 175 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 10 034 | 18 968 | 21 405 | 23 426 | 24 426 | 23 930 | 24 130 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
020 PESP | 18 955 | 21 000 | 21 000 | 10 308 | 13 811 | 15 050 | 43G | 11.1 | ||||
030 Beleidsonderbouwende activiteiten | 303 | 12 | 11.1 | |||||||||
050 Evaluatie & beleidsondersteuning | 3 610 | 2000 | 2000 | 2 087 | 2 141 | 2 859 | 12 | 11.1 | ||||
060 Beurzenprogramma Indonesië | 2 588 | 2000 | 1 570 | 2 112 | 1 317 | 43G | 11.1 | |||||
110 Programma Samenwerking Indonesië | 6 566 | 7 500 | 5 692 | 4 362 | 6 000 | 43G | 11.4 | |||||
120 Investeringsfaciliteit OM | 11 080 | 10 000 | 11 080 | 10 000 | 63D | 11.4 | ||||||
130 Startende exporteurs | 894 | 19 000 | 16 000 | 400 | 5 375 | 8 737 | 43D | 11.1 | ||||
140 WTO-trustfund | 2 428 | 1 500 | 928 | 31 | 11.1 | |||||||
150 Programma Starters Buitenland | 5 487 | 1 753 | 1 420 | 1 080 | 31 | 11.1 | ||||||
160 Investeringsbevordering & technische assistentie | 10 000 | 21 000 | 1 200 | 62G | 11.1 | |||||||
Totaal art 0702 | 40 528 | 72 580 | 70 000 | 22 113 | 41 801 | 47 171 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Toevoeging PSB | 13 000 | 10 000 | |||
2. Overig beleidsmatig niet-relevante mutaties | 500 | 100 | 400 | – 300 | |
Totaal | 13 000 | 10 500 | 100 | 400 | – 300 |
ad 1
Met ingang van 2000 zijn de regelingen PSB en SEM samengevoegd. Vanwege het succes van deze regelingen in 1999 en het naar verwachting structureel hogere beroep op deze regelingen wordt het bedrag met NLG 13 mln respectievelijk NLG 10 mln verhoogd tot NLG 19 mln in 2000 en NLG 16 mln in 2001.
In 2002 is onder andere sprake van een kasmutatie van NLG 7,95 mln. Dit betreft het doorschuiven van ruimte die in 1999 onbesteed bleef (eindejaarsmarge). Het bedrag van NLG 7,95 mln wordt gebruikt voor financiering van de kasgevolgen van de PSB/SEM-toevoeging. De totale eindejaarsmarge bedraagt NLG 17,95 mln. Het resterende gedeelte is aan artikel 07.03 Stimulering exportactiviteiten toegevoegd.
07.03 Stimulering exportactiviteiten
De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Met de instrumenten op dit artikel wordt beoogd die exporttransacties te faciliteren waarbij sprake is van concurrentieverstoring door buitenlandse overheidssteun aan buitenlandse concurrenten bij exporttransacties. Daarnaast worden exporttransacties naar Midden en Oost-Europa en opkomende markten gefaciliteerd door het aanbieden van een herverzekeringsmogelijkheid voor transacties waarvoor geen reguliere exportkredietverzekering mogelijk is.
Besluit Subsidies Exportfinancieringsarrangementen (BSE); budget NLG 160,0 mln
Het BSE (Stb. 1997, 615) beoogt exporteurs van goederen te ondersteunen door het aanbieden van financieringsfaciliteiten. Het doel hiervan is deze exporteurs geen concurrentie-achterstand te laten oplopen ten opzichte van buitenlandse concurrenten die van hun overheden vergelijkbare faciliteiten ontvangen. Het BSE is in 1999 geëvalueerd. De Kamer is daar middels een brief van 31 januari 2000 (Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 XIII, nr. 44) over geïnformeerd (zie ook de evaluatiebijlage). Naar aanleiding van deze evaluatie zijn twee beleidsconclusies getrokken:
• het creëren van een tijdelijke exportregeling voor de scheepsbouw (EFZ).
• het onderzoeken in hoeverre de reguliere rentesteun van andere landen kan worden gecompenseerd (het onderzoek is nog niet afgerond).
Het BSE bestaat thans uit vier regelingen:
• Exportfinancieringsarrangement lichte matching (MFL, Stcrt. 1997, 245; Stcrt 1998, 249; Stcrt 2000, 105) dat rentesubsidie geeft op matchingbasis als de concurrent gebruik kan maken van een door een buitenlandse overheid gepubliceerde faciliteit;
• Exportfinancieringsarrangement zware matching (MFZ, Stcrt. 1997, 245; Stcrt 1998, 249; Stcrt 2000, 105) geeft eveneens rentesubsidie op matchingbasis als is aangetoond dat sprake is van buitenlandse overheidsgesteunde concurrentie;
• Exportfinancieringsarrangement rente-overbruggingsfaciliteit (ROF; Stcrt. 1997, 245; Stcrt 1998, 249; Stcrt 2000, 105), waarmee zonder bewijslast van buitenlandse overheidsgesteunde concurrentie, rentesubsidie kan worden gegeven tot de in OESO-verband afgesproken minimum rente (Commercial Interest Reference Rate);
• Exportfinancieringsarrangement zeescheepsnieuwbouw (EFZ; Stcrt 2000, 103). De Tweede Kamer is via een brief van 1 mei 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XIII, nr. 53) hierover geïnformeerd. Met deze regeling kan, zonder bewijs van buitenlandse overheidsgesteunde concurrentie, aan de exporteur een subsidie van maximaal 3,5% van het orderbedrag worden verleend. Met ingang van juni 2000 is de scheepsbouw daarom uitgesloten van het Exportfinancieringsarrangement lichte matching en de rente-overbruggingsfaciliteit. Deze regeling is tijdelijk van karakter en loopt vooralsnog tot en met 31 december 2000. Als internationale (EU) besluitvorming over de scheepsbouwsteun daartoe aanleiding geeft, kan de regeling verlengd worden in 2001.
Tenslotte is op dit onderdeel de uitfinanciering van de tot en met 1999 aangegane verplichtingen uit hoofde van het Exportfinancieringsarrangement Indonesië (EFI; Stcrt.1997, 245; Stcrt 1998, 249) opgenomen. Nieuwe verplichtingen worden niet meer aangegaan. Ook uit hoofde van de garantie herverzekering Inpres-8 zullen geen nieuwe verplichtingen meer worden aangegaan.
Voor het BSE is uitgangspunt dat slechts 50% van de toegezegde rentesubsidies daadwerkelijk behoeft te worden uitbetaald. De uitvoering is in handen van Senter.
Kengetallen Besluit Subsidies Exportfinancieringsarrangementen (BSE)* | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | artikel (-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000*** | Raming 2001*** |
Ramingskengetallen | ||||
1. Aantallen (= gehonoreerde aanvragen) | 19 | 30 | 30 | |
2. Bedrag per eenheid (= aanvraag) | 4,211 | 2,667 | 2,667 | |
3. Toegelicht begrotingsbedrag (= subsidie)** | 07.03–010 | 80,000 | 80,000 | 80,000 |
Doelmatigheidskengetallen | ||||
1. Aantal prestaties (= behandelde aanvragen) | 40 | 68 | 68 | |
2. Kosten per prestatie | 0,0111 | 0,0084 | 0,0084 | |
3. Aantal prestaties (= dossiers in beheer) | 48 | 58 | 58 | |
4. Kosten per prestatie | 0,009 | 0,0073 | 0,0073 | |
5. Toegelicht begrotingsbedrag (= uitvoeringskosten Senter) | 01.55–040 | 0,862 | 0,994 | 0,994 |
6. Uitvoerend personeel in fte (= Senter) | 4,60 | 4,95 | 4,95 |
* Exclusief exportfinancieringsarrangement Indonesië, inclusief exportfinancieringsarrangement zeescheepsnieuwbouw.
** Betreft geraamd kasbeslag in de jaren na het aangaan van de verplichting.
*** Door inwerking treden van de EFZ is de verwachting dat in 2000 meer aanvragen gehonoreerd kunnen worden. Doordat meer aanvragen gehonoreerd worden, stijgt het aantal behandelde aanvragen en dossiers in beheer. Vanwege de hierboven aangegeven wijzigingen kunnen de kengetallen voor 2001 slechts met een groot voorbehoud worden opgenomen. Vooralsnog word er vanuit gegaan dat de EFZ niet doorloopt in 2001. Op basis van het lopende onderzoek naar de mogelijkheid van compensatie van reguliere rentesteun van andere landen is het uitgangspunt dat de kengetallen niet afwijken van de kengetallen voor 2000.
Exportkredietverzekering Opkomende Markten (SENO/GOM); budget NLG 310,0 mln
Onder dit onderdeel zijn twee instrumenten opgenomen. De SENO-faciliteit beoogt de export te bevorderen van Nederlandse kapitaalgoederen naar markten in Midden- en Oost-Europa en andere opkomende markten (i.c. Indonesië), waarop geen reguliere exportkredietverzekering mogelijk is. Om de export van met name kapitaalgoederen naar deze landen toch mogelijk te maken, kunnen deze transacties worden herverzekerd onder de SENO-faciliteit. De aansluiting tussen de Garantiefaciliteit Opkomende Markten (GOM) en het ORET/MILIEV programma van Ontwikkelingssamenwerking (Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties/Programma Milieu en Economische Verzelfstandiging) wordt geoptimaliseerd door verhoging van de transactielimiet.
De SENO- en GOM-faciliteit worden uitgevoerd door een 100% dochteronderneming van de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij (NCM) te Amsterdam, in samenwerking met en beheerd door de Stichting Economische Samenwerking Nederland-Opkomende markten (SENO). SENO treedt op als herverzekeraar voor de NCM-dochter. De budgettaire risico's zijn door middel van een interne reserve afgedekt. De hoogte van de benodigde reserve wordt jaarlijks in overeenstemming met de Minister van Financiën bepaald. Basis hierbij vormt de actuele omvang van de reserve en de toegestane verhouding tussen de reserve en de herverzekeringsruimte (SENO 1:3 en GOM 1:1). De wijziging naar 1:3 is in de begroting 2000 verwerkt. De omvang van de reserve was ultimo 1999 NLG 410 mln (328 mln SENO en 82 mln GOM). Hiertegenover stond op dat moment een obligo van ruim NLG 488 mln (SENO NLG 412 mln/GOM NLG 76 mln).
Hieronder zijn enkele indicatoren voor de SENO en de GOM voor 2000 en 2001 weergegeven.
(verplichtingen x NLG 1 mln) | ||||
---|---|---|---|---|
SENO | GOM | |||
2001 | 2000 | 2001 | 2000 | 2001 |
Schatting toename obligo* | 60 | 60 | 100 | 125 |
Schatting exportvolume | 51 | 51 | 114 | 142 |
Verwachte schadebetalingen** | 5 | 5 | – | – |
* De geschatte toename van het obligo (goedkeuringen, dekkingstoezeggingen en polissen) betreft goedgekeurde nieuwe aanvragen. De toename van het obligo voor SENO is mogelijk binnen de toegestane verhouding van 1:3 tussen de reserve en de herverzekeringsruimte. Vanwege de verhouding van 1:1 is voor de GOM een storting in de interne reserve benodigd van NLG 125 mln. Benodigde verplichtingenruimte voor SENO en GOM samen is daarmee NLG 60 mln (toename obligo SENO) + NLG 100 mln (toename obligo GOM) + NLG 100 mln (storting interne reserve GOM) = NLG 260 mln voor 2000 en NLG 60 mln (toename obligo SENO) + NLG 125 mln (toename obligo GOM) + NLG 125 mln (storting interne reserve GOM) = NLG 310 mln voor 2001.
** De schadebetalingen vinden alleen plaats op afgegeven polissen.
Evaluatie 98–6 SENO
Beknopt resultaat: de doelstelling van het instrument, bevordering van de Nederlandse kapitaalgoederenexport naar Oost Europa, wordt behaald; verzekering is hiervoor een geschikt middel. De landen- en sectorspreiding is relatief beperkt. De SENO-faciliteit is voldoende bekend bij de doelgroep, echter MKB maakt beperkt gebruik van de faciliteit. Bepaalde voorwaarden van de faciliteit worden door delen van doelgroep als te strikt ervaren. De uitvoering van SENO en NCM is in het algemeen doeltreffend en de uitvoeringskosten staan in redelijke verhouding tot de geleverde diensten; de schadeontwikkeling is bescheiden. De doorlooptijden van de aanvragen zijn acceptabel.
Gebruik: De beleidsreactie moet nog worden opgesteld.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 205 000 | 205 000 | 205 000 | 205 000 | 205 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | 131 420 | 165 000 | ||||||
Mutatie | 100 000 | 100 000 | 20 000 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 | 419 858 | 685 701 | 436 420 | 470 000 | 225 000 | 205 000 | 205 000 | 205 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 190 523 | 311 158 | 198 039 | 213 277 | 102 101 | 93 025 | 93 025 | 93 025 |
Waarvan te betalen | 202 858 | 266 055 | 191 420 | 210 000 | 125 000 | 115 000 | 115 000 | 115 000 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 146 888 | 133 522 | 128 142 | 123 096 | 120 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | 16 723 | 34 178 | 27 047 | 5 393 | 5 221 | |||
Mutatie | 50 000 | 51 953 | 12 930 | – 2 928 | – 9 980 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 197 037 | 213 611 | 219 653 | 168 119 | 125 561 | 115 241 | 117 111 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 89 411 | 96 932 | 99 674 | 76 289 | 56 977 | 52 294 | 53 143 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 BSE | 111 839 | 160 000 | 160 000 | 50 345 | 53 615 | 49 525 | 31 | 11.3 | ||||
020 Levering kapitaalgoederen Argentinië | 500 | 31 | 11.3 | |||||||||
030 Exportfinancieringsarrangement Indonesië | 125 000 | 15 000 | 8 193 | 53 576 | 40 128 | 31 | 11.3 | |||||
040 Garantie herverzekering Inpres 8 | 273 434 | 38 499 | 63D | 11.0 | ||||||||
050 Garantie exportkredietverzekering Ethiopië | 63D | 11.0 | ||||||||||
060 Exportkredietverzekering OM | 175 428 | 261 420 | 310 000 | 99 500 | 106 420 | 130 000 | 72G | 11.1 | ||||
Totaal art 0703 | 685 701 | 436 420 | 470 000 | 197 037 | 213 611 | 219 653 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Toevoeging GOM | 100 000 | 100 000 | |||
2. Verwerking eindejaarsmarge tbv. GOM | 20 000 | ||||
Totaal | 100 000 | 100 000 | 20 000 |
ad 1
In verband met het verwachte verhoogde beroep op de Garantiefaciliteit Opkomende Markten (GOM) wordt de verplichtingenraming in 2000 en 2001 opgehoogd met NLG 50 mln voor het aangaan van dekkingstoezeggingen. Op grond van de afspraken bij dit instrument worden bovendien de aangegane verplichtingen volledig afgedekt door middel van een storting in de interne reserve waarvoor een verhoging van zowel verplichtingen- als kasraming met NLG 50 mln nodig is.
ad 2
Betreft de uitdeling van een deel van de bij slotwet 1999 geconstateerde onderschrijding van de uitgavenbegroting 1999 (eindejaarsmarge). De toevoeging van de eindejaarsmarge wordt gebruikt om de verplichtingenraming voor het aangaan van dekkingstoezeggingen voor de GOM met NLG 10 mln te verhogen in verband met het verwachte verhoogde beroep. Daarnaast vindt als gevolg hiervan een storting in de interne reserve plaats van eveneens NLG 10 mln (kas en verplichtingen).
07.04 Bijdrage aan het agentschap EVD
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt de bijdrage aan de EVD (NLG 50,481 mln) geraamd. Die bijdrage is gebaseerd op de jaarlijkse opdrachten aan het agentschap EVD en bevat thans zowel de programma- als de apparaatskosten van het agentschap EVD. De raming op dit artikel wijkt af van de door de EVD geraamde baten in wetsartikel 4. Het verschil tussen beide ramingen wordt voornamelijk veroorzaakt door de instrumentele uitgaven voor Promotionele projecten posten (PPP) en Stichting tot bevordering van de uitvoer (SBU) die niet zijn opgenomen in wetsartikel 4 en wel in dit artikel (ten bedrage van NLG 5,940 mln).
Het EVD-instrumentarium is gericht op versterking en vergemakkelijking van de buitenlandse handel en investeringen van het Nederlandse bedrijfsleven. De opdracht aan de EVD is opgebouwd uit een achttal deelprogramma's. De verbijzondering van de opdracht naar de verschillende deelprogramma's is opgenomen in de toelichting op de agentschapsbegroting (onderdeel D voor de EVD in de Memorie van Toelichting). De begroting van baten en lasten van het agentschap EVD is eveneens daarin opgenomen.
De kerntaak is het actief informeren van Nederlandse bedrijven over buitenlandse markten en het ondersteunen van deze bedrijven bij het selecteren en bewerken van die markten. Daartoe onderhoudt de EVD met behulp van de nieuwste technische mogelijkheden een nationale informatie-infrastructuur ten aanzien van buitenlandse markten. De directe relaties met de posten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken spelen hierbij een belangrijke rol. Deze posten hebben een onmisbare inbreng in de voorbereiding en de uitvoering van een groot deel van de activiteiten van de EVD.
Bovendien ondersteunen de posten ter plekke zelfstandig activiteiten van Nederlandse bedrijven. De EVD voorziet de posten van informatie en instrumenten. De EVD vervult daarbij een spilfunctie: hij schakelt zowel tussen het binnenlandnetwerk (waaronder exportconsulenten van de Kamers van Koophandel, de brancheorganisaties) en het buitenlandnetwerk alsook binnen die netwerken.
Kengetallen EVD | |||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
Deelprogramma 2: Informatie | |||
Beleidsuitgaven | 3 848 | 5 055 | |
Bijdrage cf agentschapsfinanciering | 18 965 | ||
Ontvangsten derden | 1 175 | ||
Aantal fte's | 75 | 75 | 81 |
Informatieverzoeken | 35 000 | 35 000 | 35 000 |
Internetsite (unieke gebruikers per dag) | 500 | 700 | 1 000 |
Oplage publicaties | 76 705 | 75 000 | 75 000 |
Deelprogramma 3: Publiciteit buitenland | |||
Beleidsuitgaven | 1 398 | 1 790 | |
Bijdrage cf agentschapsfinanciering | 2 360 | ||
Aantal fte's | 5 | 5 | 7 |
Internetsites (pageviews per dag) | 5 500 | 6 500 | 7 500 |
Oplage publicaties | 520 000 | 520 000 | 520 000 |
Deelprogramma 4: Voorlichting en Promotie | |||
Beleidsuitgaven | 8 969 | 11 800 | |
Bijdrage cf agentschapsfinanciering | 15 865 | ||
Ontvangsten derden | 1 525 | ||
Aantal fte's | 25 | 25 | 29 |
Aantal projecten | 136 | 140 | 140 |
Aantal deelnemers | 3 498 | 3 500 | 3 600 |
Aantal branches/thema's | 45 | 40 | 40 |
Deelprogramma 6 Prioriteitslanden/Steunpunten | |||
Beleidsuitgaven | 375 | 825 | |
Bijdrage cf agentschapsfinanciering | 1 570 | ||
Aantal fte's | 4 | 8 | 8 |
Deelprogramma 7 Promotionele projecten posten | |||
Beleidsuitgaven | 2 500 | 4 000 | |
Bijdrage cf agentschapsfinanciering | 4 000 | ||
Aantal fte's | 1 | 1 | 2 |
Doelprogramma 1/5/8: Handelsbemiddeling KvK/PSB/SBU Beleidsuitgaven | |||
Bijdrage cf agentschapsfinanciering | 5 680 | ||
Niet met activiteiten toegelicht begrotingsbedrag | 2 041 |
Bij de kengetallen wordt in plaats van de bedragen voor beleidsuitgaven aangegeven wat de omvang van de bijdrage is aan de EVD voor de betrokken deelprogramma's in 2001. In die bijdrage is niet meer uitsluitend het beleidsbudget opgenomen, maar worden door de omvorming van de EVD tot een agentschap met ingang van 2001 ook de personele en materiële kosten verantwoord. In de voorliggende jaren werden die geraamd op artikel 01.01 550/560/570. Toelichting deelprogramma 2:
Informatieverzoeken: Het aantal informatieverzoeken in 1999 is in de realisatie hoger dan 35 000. In die hogere telling zijn echter doorverwijzingen binnen de EVD geteld als twee informatieverzoeken. In de toekomst wordt die dubbeltelling eruit gehaald, waardoor er geen reden is het geraamde aantal bij te stellen.
Unieke bezoekers aan de internetsite: De trend is stijgend, zij het minder snel dan aanvankelijk was geraamd. Voor de begroting 1999 werd reeds een bezoekersaantal van 900 per dag geraamd. Nochtans wordt de stijgende trend in de ramingen vastgehouden. Er zijn geen aanwijzingen dat de trend zal ombuigen.
Oplage publicaties: De realisatie van de oplage van de publicaties is hoger dan geraamd door de oplage van de brochure Internationaal Ondernemen. De oplage hiervan in 1999 was 15 000 exemplaren. Voor 2000 wordt een oplage van 20 000 verwacht. De totale raming voor 2001 is gebaseerd op een ongewijzigd publicatiebeleid en bedraagt 75 000. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de informatiebehoefte en het mediagebruik van de bedrijven uit het EVD KlantenInformatie-Systeem en de lezers van het blad Buitenlandse Markten. Doel van het onderzoek is een herziening dan wel bijstelling van het publicatiepakket van de EVD per 1 januari 2001. Dit kan leiden tot een bijstelling van de raming voor 2001.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 27 881 | 27 881 | 27 881 | 27 881 | 27 881 | |||
1e suppl. wet 2000 | 4 773 | 4 773 | 4 773 | 4 773 | 4 773 | |||
Mutatie | 755 | 17 827 | 17 742 | 17 742 | 17 742 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 3 475 | 27 170 | 33 409 | 50 481 | 50 396 | 50 396 | 50 396 | 50 396 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 577 | 12 329 | 15 160 | 22 907 | 22 869 | 22 869 | 22 869 | 22 869 |
Waarvan te betalen | 3 213 | 24 194 | 28 502 | 45 966 | 45 881 | 45 881 | 45 881 | 45 881 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 27 881 | 27 881 | 27 881 | 27 881 | 27 881 | |||
1e suppl. wet 2000 | 399 | – 125 | – 125 | – 125 | – 125 | |||
Mutatie | 746 | 18 432 | 18 125 | 18 125 | 18 125 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 24 107 | 29 026 | 46 188 | 45 881 | 45 881 | 45 881 | 45 881 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 10 939 | 13 171 | 20 959 | 20 820 | 20 820 | 20 820 | 20 820 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Versterking posten/Voorl.ichting & Promotie | 10 618 | 33 409 | 30 794 | 9 398 | 27 726 | 26 501 | 12 | 11.0 | ||||
015 Apparaatsgelden | 19 687 | 19 687 | 11 | 11.0 | ||||||||
020/120 Promotie | 14 650 | 12 658 | 1 300 | 31 | 11.1 | |||||||
030 Informatie | 1 411 | 1 560 | 12 | 11.1 | ||||||||
040 Beleidsontwikkeling, PR | 491 | 491 | 52 | 11.1 | ||||||||
Totaal art 0704 | 27 170 | 33 409 | 50 481 | 24 107 | 29 026 | 46 188 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Van artikel 01.01 Apparaatsgelden EVD | 19 687 | 19 602 | 19 602 | 19 602 | |
2. Desaldering met ontvangsten 07.02 | – 2 615 | – 2 615 | – 2 615 | – 2 615 | |
3. Uitdeling prijsbijstelling | 696 | 696 | 696 | 696 | 696 |
4. Overige beleidsmatige niet-relevante mutatie | 59 | 59 | 59 | 59 | 59 |
Totaal | 755 | 17 827 | 17 742 | 17 742 | 17 742 |
ad 1
Betreft een overheveling van artikel 01.01 Personeel en materieel EVD. Als gevolg van de agentschapsstatus van de EVD met ingang van 2001 geeft het DG BEB één opdracht aan de EVD. Hierin zijn zowel de beleids- als de apparaatsgelden opgenomen. Om deze reden worden de apparaatsgelden met ingang van 2001 overgeheveld naar dit artikel.
ad 2
Ook verdwijnt vanwege de agentschapssituatie de huidige ontvangstenraming van de EVD op artikel 07.02 Ontvangsten EVD. Deze worden met ingang van 2001 verdisconteerd in de opdracht en dus in mindering gebracht op artikel 07.04, zodat op het artikel de netto-bijdrage aan het agentschap EVD is geraamd. De verplichtingenmutatie is groter dan de kasmutatie en de ontvangstenmutatie (NLG 2,223 mln), aangezien op dit artikel wordt verwacht dat 15% van de aangegane verplichtingen niet tot uitgaven leidt.
07.05 Afwikkeling Economische hulp Oost-Europa tot 2000
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn tot en met 1999 de financiële middelen van EZ ten behoeve van de economische hulp aan Middenen Oost-Europa samengebracht. Op dit artikel wordt alleen nog de uitfinanciering van oude verplichtingen op Economische hulp aan Midden- en Oost-Europa verantwoord.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2001 | 404 909 | 934 713 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 183 740 | 424 154 | ||||||
Waarvan te betalen | 271 708 | 500 468 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 145 145 | 97 138 | 60 019 | 19 751 | 3 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 22 932 | – 24 241 | – 14 519 | 11 249 | 12000 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 480 566 | 122 213 | 72 897 | 45 500 | 31 000 | 15 000 | 5 000 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 218 071 | 55 458 | 33 079 | 20 647 | 14 067 | 6 807 | 2 269 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Programma Samenwerking Oost-Europa | 125 770 | 84 193 | 91 500 | 53 000 | 31 | 11.1 | ||||||
020 SENO-faciliteit | 746 937 | 334 494 | 72G | 11.1 | ||||||||
030 TRHIO (Herverzekering Investeringen) | 5 959 | 62G | 11.1 | |||||||||
040 IBTA | 17 733 | 13 831 | 14 000 | 12000 | 62G | 11.1 | ||||||
050 Investeringsfaciliteit M.O.E. | 23 375 | 23 387 | 63D | 11.1 | ||||||||
060 GOS Programma | 42 | 31 | 11.1 | |||||||||
110 Multilaterale projecten | 10 069 | 7 000 | 6 500 | 31 | 11.1 | |||||||
111 OESO CCET/NIS | 514 | 514 | 11 | 11.7 | ||||||||
120 Trustfunds | 6 007 | 4 833 | 2 400 | 31 | 11.1 | |||||||
140 Programma Uitzending Managers NMCP | 6 089 | 5 922 | 6 013 | 1 218 | 31 | 11.1 | ||||||
150 Evaluatie en beleidsondersteuning | 1 795 | 1 164 | 750 | 31 | 11.1 | |||||||
160 Managementtraining | 534 | 2 117 | 550 | 179 | 31 | 11.1 | ||||||
Totaal art 0705 | 934 713 | 480 566 | 122 213 | 72 897 |
07.07 Economische samenwerking en kennisoverdracht
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn de financiële middelen van EZ ten behoeve van economische samenwerking en kennisoverdracht samengebracht.
Programma Samenwerking Opkomende markten (PSO); budget NLG 131,0 mln
Binnen dit artikel zijn thans het Programma Samenwerking Midden- en Oost-Europa en co-financiering multilaterale projecthulp voor Midden- en Oost-Europa samengevoegd. De reikwijdte van het artikel beperkt zich niet meer tot Midden- en Oost-Europa maar strekt zich ook uit naar andere opkomende markten.
De nauwe inhoudelijke aansluiting met het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) dat onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking valt, blijft gehandhaafd om op deze wijze voor het Nederlandse bedrijfsleven zo veel mogelijk een eenduidig instrument te realiseren. De uitvoering van het PSO en het PSOM ligt bij Senter. Doel is demonstratieprojecten te ontwikkelen gericht op private sectorontwikkeling in opkomende markten. Verder wordt ernaar gestreefd de economische samenwerking met Nederland te bevorderen door middel van investeringen en duurzame exportrelaties. Het initiatief voor projectvoorstellen ligt meestal bij Nederlandse bedrijven. Projectvoorstellen worden ontwikkeld binnen de door middel van Memoranda of Understanding (MoU's) door Nederland en de ontvangende landen overeengekomen prioritaire sectoren en regio's. Daarnaast worden projecten ontwikkeld, gericht op de toetreding tot de Europese Unie (pre-accessie). Deze projecten richten zich op het versterken van economisch gerelateerde departementen en instituten en de implementatie van Europese regelgeving in de kandidaatlidstaten. Tenslotte is het mogelijk multilaterale projecten te financieren. Deze laatste projecten sluiten aan bij de doelstellingen van het PSO en worden beschouwd als een onderdeel van een geïntegreerde Nederlandse inspanning in de ontvangende landen.
Doelmatigheidskengetallen Programma Samenwerking Oost-Europa (incl. Multilaterale projecten)* | ||||
(Bedragen in verplichtingen x NLG 1 mln) | Artikel (-sub) | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
1. Aantal prestaties (= behandelde projectaanvragen) | 166 | 205 | 210 | |
2. Kosten per prestatie | 0,017 | 0,014 | 0,014 | |
3. Aantal prestaties (= dossiers) | 373 | 380 | 400 | |
4. Kosten per prestatie | 0,018 | 0,022 | 0,022 | |
5. Toegelicht begrotingsbedrag (= uitvoeringskosten Senter) | 01.55–040 | 9,724 | 11,4 | 11,8 |
6. Uitvoerend personeel in fte (= Senter) | 44,0 | 47,5 | 50,0 |
* De realisatie van 1999 wijkt af van de cijfers in de financiële verantwoording 1999 daar ook de cijfers voor Multilaterale projecten zijn verwerkt in de kengetallen.
Managementassistentie; budget NLG 7,5 mln
Op het onderdeel Managementassistentie worden geraamd het Programma uitzending managers NMCP/EE (PUM), cursussen De Baak Managementcentrum en het Beurzen cum Stage programma Rusland. Het PUM-programma wordt uitgevoerd door de Stichting PUM van het VNO/NCW. De Stichting zendt gepensioneerde en vervroegd uitgetreden managers voor tijdelijke advisering naar bedrijven en non-profit organisaties in Midden- en Oost-Europa. Tevens organiseert de Stichting individuele trainingen voor managers afkomstig uit de geadviseerde bedrijven. De bijdrage bestaat sinds 1992 uit een jaarlijkse doelsubsidie. In het jaar 2001 wordt het PUM geëvalueerd.
De Baak Managementcentrum voert in opdracht van EZ het opleidingsprogramma «From Planned Economy to Dynamic Management» voor jonge managers in Oost-Europese landen uit.
In het kader van het Beurzen cum Stage programma Rusland kunnen Russische managers een beknopte managementcursus doorlopen in combinatie met een stage in een Nederlands bedrijf.
Trustfunds; budget NLG 8,0 mln
Er zijn drie EZ-trustfunds voor Midden- en Oost-Europa: bij de Wereldbank, bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en bij de International Finance Corporation (IFC). Met deze gelden worden Nederlandse consultants ingeschakeld bij de voorbereiding van nieuwe of de rehabilitatie van bestaande projecten, die door deze instellingen kunnen worden gefinancierd.
Evaluatie 99–11 Multilaterale projecten en Trustfunds
Beknopt resultaat: De faciliteiten lijken te hebben bijgedragen aan de doelstelling ten aanzien van het ondersteunen van het transitieproces van planeconomie naar markteconomie van MOE-landen. De middelen zijn veelal additioneel ingezet. De instrumenten hebben met name bijgedragen aan versterking van de positie van Nederlandse consultants in Midden- en Oost-Europa. Door de aanbestedingsregels van de IFI's kon de betrokkenheid van de Nederlandse ondernemingen bij de vervolgfase slechts in een gering aantal gevallen worden gerealiseerd. De onderzochte co-financieringsprojecten waren slechts gedeeltelijk succesvol: ze waren relevant voor het transitieproces, maar de uitvoering werd bemoeilijkt door het hoge ambitieniveau en het gebrek aan enthousiasme bij de counterparts. Bij de twee doelstellingen van de multilaterale hulp adviseert de evaluator één doelstelling (transitie bevorderen of positionering van het Nederlandse bedrijfsleven) primair te laten zijn. De besluitvormingsprocedure kan worden versneld. Ook kan worden overwogen een raamwerk overeenkomst te sluiten met de IFI's met daarin opgenomen landenen sectorspecificaties.
Gebruik: De resultaten van de evaluatie worden in samenhang met de PSO-evaluatie en de stroomlijningsexcercitie meegenomen bij het formuleren van de beleidsreactie. De Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 157 500 | 157 500 | 157 500 | 157 500 | 157 500 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 10 000 | – 11 500 | – 11 500 | – 11 500 | – 11 500 | |||
Mutatie | 500 | 500 | 500 | 500 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 147 500 | 146 500 | 146 500 | 146 500 | 146 500 | 146 500 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 66 933 | 66 479 | 66 479 | 66 479 | 66 479 | 66 479 | ||
Waarvan te betalen | 134 500 | 133 400 | 133 400 | 133 400 | 133 400 | 133 400 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 16 425 | 73 825 | 107 450 | 133 150 | 136 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 575 | – 17 843 | – 14 958 | – 23 895 | – 25 315 | |||
Mutatie | – 1 888 | – 988 | – 425 | 10 025 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 15 850 | 54 094 | 91 504 | 108 830 | 120 710 | 128 400 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 7 192 | 24 547 | 41 523 | 49 385 | 54 776 | 58 265 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Programma Samenwerking Opkomende Markten | 130 000 | 131 000 | 5 850 | 40 094 | 31 | 11.1 | ||||||
020 Managementtraining en assistentie | 7 500 | 7 500 | 6 000 | 31 | 11.1 | |||||||
030 Trustfunds | 10 000 | 8 000 | 10 000 | 8 000 | 31 | 11.1 | ||||||
Totaal art 0707 | 147 500 | 146 500 | 15 850 | 54 094 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Overig beleidsmatig niet-relevante mutaties | 500 | 500 | 500 | 500 | |
Totaal | 500 | 500 | 500 | 500 |
08.00 WET INVESTERINGSREKENING
08.01 Investeringsbijdragen en -toeslagen
a) De grondslag van het artikel
Eind 1994 is het Fonds Investeringsrekening opgeheven. Sinds 1 januari 1995 worden de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de Wet Investeringsrekening (WIR) geraamd op de EZ-begroting.
De WIR is al geruime tijd geleden afgeschaft. De laatste mogelijkheid om nog resterende WIR-claims te effectueren was het belastingjaar 1999. Mede daardoor zijn de WIR-uitgaven met ingang van 2000 nog slechts beperkt van omvang. Het WIR-dossier kan echter pas worden gesloten als alle aanslagen waarin WIR-verrekeningen zijn begrepen zijn afgehandeld. In het geval van verrekening met de Vennootschapsbelasting kan dat nog tot circa 2006 duren.
De WIR wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. Omdat de desbetreffende uitgaven en ontvangsten op de EZ-begroting worden geraamd en verantwoord, dienen verrekende bedragen steeds ten laste c.q. ten gunste van de EZ-begroting te worden gebracht. In geval van resulterende over- of onderschrijdingen en bij tussentijdse aanpassingen van de ramingen wordt de EZ-begroting op grond van de daarover gemaakte afspraken ten laste of ten gunste van de algemene middelen aangepast. De huidige wijze van verantwoording van WIR-registraties heeft dan ook een groot aantal louter boekhoudkundige transacties tot gevolg.
Gezien het aflopende karakter van de regeling, de ontbrekende beleidsmatige relevantie, het beperkte budgettaire belang en de extra werkzaamheden die met de verantwoording van WIR-registraties op de EZ-begroting gepaard gaan, zal de WIR met ingang van 1 januari 2001 niet meer via afzonderlijke begrotingsposten op de EZ-begroting worden verantwoord. Net als andere belastinguitgaven zal de WIR worden verantwoord in bijlage 4 van de Miljoenennota.
De gewijzigde verantwoording van de WIR-registraties heeft geen gevolgen voor de uitvoering van de WIR. De verrekening van uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de WIR zal door de Belastingdienst worden gecontinueerd tot alle resterende WIR-claims volledig zijn afgehandeld.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 80 000 | 30 000 | 15 000 | 7 000 | 2 000 | ||
1e suppl. wet 2000 | 15 000 | ||||||
Mutatie | – 30 000 | – 15 000 | – 7 000 | – 2 000 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 185 907 | 95 000 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 84 361 | 43 109 |
Economische code: 62D Functionele code: 11.1
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Actualisatie raming | 5 000 | – 1 000 | |||
2. Overheveling naar hoofdstuk IX B | – 30 000 | – 20 000 | – 7 000 | – 1 000 | |
Totaal | – 30 000 | – 15 000 | – 7 000 | – 2 000 |
ad 1.
Betreft aanpassing van de raming aan het actuele beeld.
ad 2.
Betreft de overgang van de bedragen voor 2001 en volgende jaren naar de belastinguitgaven.
Matrix energie-beleidsinstrumentarium
De bovenstaande matrix is een schematische weergave van het energie-instrumentarium. Verticaal staan de doelgroepen van het beleid: sectoren die of bij de energievoorziening betrokken zijn (kennisinstellingen, nutsector) of die energie verbruiken (industrie, consumenten). Horizontaal in de matrix staat fasen in de levenscyclus van een technologie of product en aspecten in de bedrijfsvoering waarop de instrumenten met name gericht zijn.
Naast het instrumentarium dat in de EZ-begroting is opgenomen maakt het energiebeleid ook gebruik van regelingen die onder de beleidsverantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën vallen. Dat betreft de regeling energiepremies en de fiscale regelingen Regulerende EnergieBelasting (REB), EnergieInvesteringsAftrek (EIA), Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL) en groen beleggen.
Het blok «BSE+» betreft de programma's die grotendeels door Novem en in mindere mate door Senter worden uitgevoerd. Binnen die programma's worden subsidies verstrekt, waarvoor het «Besluit subsidies energieprogramma's» (BSE) de juridische grondslag vormt. Naast subsidies verstrekt Novem ook opdrachten (de «+» in het schema).
Het BSE+ voor 2001 kent de volgende specificatie (in NLG mln):
09.01 | Lange termijn onderzoek besparingstechnologie | 13,6 | |
Programma-activiteiten industrie | 84,3 | ||
Programma's woningbouw en diensten | 8,0 | ||
Programma's verkeer en vervoer | 8,3 | ||
09.02 | Programma's zon-thermisch | 13,4 | * |
Programma's zon-photovoltaïsch | 93,2 | * | |
Programma's windenergie | 33,2 | * | |
Programma's EWAB | 51,0 | * | |
Programma's warmtepompen | 8,6 | ||
Overige | 3,0 | ||
Totaal | 316,6 |
* Voor deze onderdelen zijn in 2001 meerjarige toezeggingen voorzien.
In dit overzicht zijn de kosten van uitvoering door Novem meegenomen (omdat deze verantwoord worden op hetzelfde artikelsub als het betreffende programma). De kosten van uitvoering door Senter zijn daarentegen niet meegenomen, omdat deze verantwoord worden onder artikel 01.55.
09.01 Energiebesparingtechnologie
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
In de Derde Energienota (Kamerstukken II 1995/96, 24 525, nr. 2) is als doelstelling van het energiebesparingsbeleid een verbetering van de energie-efficiency met één derde in de periode 1995–2020 genoemd. De Energiebesparingnota van april 1998 (EZ-98–175) heeft de mogelijkheden van een intensivering van het energiebesparingsbeleid voor de periode tot en met 2010 verkend. Voor de periode tot 2002 zijn deze mogelijkheden concreet ingevuld in het Actieprogramma energiebesparing 1999–2002. Met de uitvoering van het actieprogramma wordt beoogd de jaarlijkse energie-efficiencyverbetering uiteindelijk op circa 2% te brengen. Over de jaren 1990 tot en met 1997 was dit 1,4%.
Op dit begrotingsartikel wordt een deel van de energiebesparingsmaatregelen verantwoord. Het grootste deel van de op dit artikel geraamde verplichtingenruimte wordt besteed in het kader van programmaovereenkomsten met Novem. Deze programma's zijn gebaseerd op een AMvB, het Besluit subsidies energieprogramma's (Stb. 1994, 225).
Zoals in het Actieprogramma energiebesparing is aangegeven wordt een nieuw monitoringsysteem ontwikkeld om de effecten van het energiebesparingsbeleid op maatregelenniveau vast te stellen. In de overgang naar het nieuwe systeem zijn geen nieuwe gegevens beschikbaar.
Met ingang van het begrotingsjaar 2001 wordt een gedeelte van het energiebesparingsbeleid op de EZ-begroting, inclusief bijbehorende beleids- en monitorverantwoordelijkheid, overgeheveld naar de ministeries van VROM en LNV. Deze ministeries kunnen een grotere beleidsintegratie tot stand brengen bij de ontvangende partijen. Bovendien is de interactie van deze ministeries met de doelgroep intensiever, waardoor het bereik groter is. Dit wordt hierna op het desbetreffende onderdeel nader toegelicht.
Lange-termijn onderzoek besparingstechnologie; budget NLG 13,6 mln
Het Novem-programma NECST (Nieuwe Energie Conversie Systemen en Technologieën) komt ten laste van dit onderdeel. NECST richt zich op de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor energieopwekking en verkent mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het energievoorzieningsysteem. Voorts wordt vanuit dit onderdeel ander onderzoek gestimuleerd dat nodig is vanwege liberalisering van de energiesector, opkomen van nieuwe R&D thema's en versterking van de lange termijn focus van het energieonderzoek. Het gaat hierbij onder meer om onderzoeksprogramma's en -projecten van aan de energiesector gelieerde kennisinstellingen en ontwikkelingstrajecten die niet in bestaande regelingen of programma's passen.
Programma-activiteiten industrie; budget NLG 84,3 mln
Ten laste van dit artikelonderdeel komen de volgende programma-activiteiten gericht op energiebesparing in de industrie:
• activiteiten industriesectoren, waarbij de huidige MJA's en het totstandkomen van nieuwe, tweede generatie MJA's worden begeleid en die energiebesparing bij het industriële MKB stimuleren;
• stimulansen duurzame bedrijventerreinen, gericht op de totstandkoming van duurzame bedrijventerreinen;
In het kader van de stroomlijning van het subsidie-instrumentarium worden enkele programma's industriële energiebesparing gebundeld. Het betreft:
• het tenderprogramma «Netto» (voorheen «News»). Dit programma is gericht op stimulering van technieken voor energie conversie en is momenteel in uitvoering bij Senter.
• het tenderprogramma «Tendem» (voorheen «Tieb»). Dit Novem-programma is gericht op stimulering van demonstratie- en marktintroductieprojecten.
• Het programma «Spirit» (voorheen «Mint»). Dit Novem programma is gericht op stimulering van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe energiebesparingstechnieken in de industrie.
Als gevolg van de internalisatie van het energiebesparingsbeleid (de overheveling van taken op het gebied van energiebesparing naar andere ministeries) zal het ministerie van LNV met ingang van 2001 verantwoordelijk worden voor het specifieke energiebesparingsbeleid in de voedings- en genotmiddelenindustrie (MJA's). Ten laste van dit onderdeel komen nog wel de uitgaven van in het verleden afgesloten opdrachten.
Daarnaast komen onder meer ten laste van dit onderdeel de kosten van het Verificatiebureau Benchmarking, dat als onafhankelijke instantie een aantal in het convenant Benchmarken omschreven specifieke taken verricht.
Subsidieregeling Energie-efficiency- en Milieuadviezen Schoner Produceren; budget NLG 2,6 mln
De regeling Energie-efficiency- en Milieuadviezen maakt deel uit van het door EZ en VROM geïnitieerde programma Schoner Produceren. Binnen deze regeling kan het midden- en kleinbedrijf subsidie krijgen voor adviezen over maatregelen ter verbetering van de energie-efficiency en vermindering van de milieubelasting.
Nieuwe energie-efficiënte transformatie, transmissie en opslag (NETTO)
Het demonstratie- en marktintroductieprogramma NETTO stimuleert de toepassing van energie-efficiënte transformatie-, transmissie- en opslagtechnieken. Ten laste van dit onderdeel komen de uitgaven op in het verleden aangegane verplichtingen. Senter voert het programma uit.
Programma's woningbouw en diensten; budget NLG 8,0 mln
Ten laste van dit onderdeel komt onder meer het programma Apparaten, alsmede de uitgaven aan in het verleden afgesloten programma's ter stimulering van energiebesparing in de gebouwde omgeving.
Subsidiëring van energiebesparingprojecten in deze sector vindt met ingang van 2001 niet langer plaats op basis van de BSE, maar binnen de subsidiestelsels van het verantwoordelijke ministerie, in casu VROM. Dit is het gevolg van de internalisatie van het energiebesparingsbeleid (de overheveling van taken op het gebied van energiebesparing naar andere ministeries).
Programma's verkeer en vervoer; budget NLG 8,3 mln
De programma's voor verkeer en vervoer zijn de Novemprogramma's «Energiebesparing in Transport» (EBIT) en «Rationeel energieverbruik in verkeer en vervoer» (REV). EBIT richt zich op het verminderen van de vraag naar transport van personen en goederen, met name door middel van meerjarenafspraken en ruimtelijke ordening. In REV is gericht op voertuig- en brandstoftechnologie.
Ten laste van dit onderdeel komen de uitgaven aan in het verleden afgesloten programma's ter stimulering van energiebesparing in de agrarische sector.
Subsidiëring van energiebesparingprojecten in de agrarische sector vindt met ingang van 2001 niet langer plaats op basis van de BSE, maar binnen de subsidiestelsels van het verantwoordelijke ministerie, in casu LNV. Dit is het gevolg van de internalisatie van het energiebesparingsbeleid (de overheveling van taken op het gebied van energiebesparing naar andere ministeries).
Non-profit-regeling ; budget NLG 47,8 mln
Omdat de regeling voor de energie-investeringsaftrek (EIA) een fiscale regeling is, kan de non-profitsector geen gebruik maken van deze regeling. Om dit nadeel op te heffen is de Subsidieregeling energievoorzieningen in de non-profit en bijzondere sectoren (EINP) in het leven geroepen. Ook deze regeling stimuleert energiebesparing en inzet van duurzame energie en sluit zoveel mogelijk aan bij de EIA. De hoogte van de subsidie is afgestemd op het netto voordeel dat een ondernemer heeft bij gebruik van de EIA. Senter voert beide regelingen uit.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 159 099 | 196 347 | 195 947 | 201 647 | 201 647 | |||
1e suppl. wet 2000 | 17 000 | |||||||
Mutatie | – 3 989 | – 31 755 | – 21 755 | – 22 955 | – 22 955 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 288 446 | 375 745 | 172 110 | 164 592 | 174 192 | 178 692 | 178 692 | 178 692 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 130 891 | 170 506 | 78 100 | 74 689 | 79 045 | 81 087 | 81 087 | 81 087 |
Waarvan te betalen | 284 340 | 372 433 | 165 740 | 157 716 | 165 622 | 172 123 | 173 063 | 173 062 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 219 491 | 217 768 | 242 754 | 219 072 | 207 041 | ||
1e suppl. wet 2000 | – 5 686 | – 100 | – 1 460 | – 900 | 1 520 | ||
Mutatie | – 24 904 | – 6 975 | – 28 376 | 168 | – 18 093 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 148 404 | 188 901 | 210 693 | 212 918 | 218 340 | 190 468 | 174 850 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 67 343 | 85 720 | 95 608 | 96 618 | 99 078 | 86 431 | 79 343 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
030 LT onderzoek besp. techn. | 35 620 | 17 810 | 13 590 | 18 711 | 21 857 | 18 352 | 43Z | 09.01 | ||||
110 Programma's industrie | 132 487 | 56 424 | 72 943 | 51 792 | 60 965 | 73 476 | 62D | 09.0 | ||||
120 Tenders energiebesparing | 3 250 | 5 632 | 5 372 | 62D | 09.0 | |||||||
130 Stimulering E&M-adviezen | 2 600 | 2 600 | 2 934 | 846 | 1 688 | 43Z | 09.0 | |||||
140 NEWS | 30 | 19 333 | 11 333 | 3 409 | 6 848 | 9 958 | 62D | 09.0 | ||||
150 Nieuwe technieken | 42 | 62D | 09.0 | |||||||||
210 Progr. woningb.& diensten | 149 969 | 11 671 | 8 004 | 42 092 | 41 915 | 41 491 | 62D | 09.0 | ||||
230 Prog. verkeer en vervoer | 4 505 | 8 320 | 8 345 | 9 466 | 10 449 | 10 943 | 62D | 09.0 | ||||
240 Prog. agrarische sector | 17 143 | 8 175 | 5 232 | 10 896 | 7 446 | 62D | 09.0 | |||||
250 Non-profit reg. E-invest. | 35 991 | 47 777 | 47 777 | 11 476 | 29 493 | 41 967 | 62D | 09.1 | ||||
Totaal art 0901 | 375 745 | 172 110 | 164 592 | 148 404 | 188 901 | 210 693 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Internalisering gebouwde omgeving naar VROM | – 32 092 | – 22 092 | – 22 092 | – 22 092 | |
2. Energie Investeringsregeling Non-Profit | 11 111 | 11 111 | 11 111 | 11 111 | 11 111 |
3. Internalisering agrarische sector naar LNV | – 6 920 | – 6 920 | – 8 120 | – 8 120 | |
4. Internalisering voedings- en genotmidd. naar LNV | – 3 754 | – 3 754 | – 3 754 | – 3 754 | |
5. Naar 02.02–800 BTS | – 15 000 | ||||
6. Naar 01.01 ECD voor werkzaamheden WET | – 100 | – 100 | – 100 | – 100 | – 100 |
Totaal | – 3 989 | – 31 755 | – 21 755 | – 22 955 | – 22 955 |
ad 1:
Het betreft de overheveling (budgettair en beleidsinhoudelijk) naar VROM van het energiebesparingsbeleid voor de gebouwde omgeving. Het gaat om diverse programma's zoals Loreen, Optimale EnergieInfrastructuur (OEI), Woningbouw, en Lange termijn gebouwde omgeving (LTGO).
ad 2:
Vanwege een toegenomen beroep op de Energie Investeringsaftrek Non-Profit (EINP) wordt het budget verhoogd.
ad 3:
Het betreft de overheveling (budgettair en beleidsinhoudelijk) naar LNV van het energiebesparingsbeleid voor de primaire landbouw. Het gaat om het Novem-programma Agrarische Sector.
ad 4:
Het betreft de overheveling (budgettair en beleidsinhoudelijk) naar LNV van het energiebesparingsbeleid voor de voedings- en genotmiddelensectoren (MJA's).
ad 5:
Gelet op de hoge kwaliteit van de projecten en het hoge aandeel energie-projecten bij de BTS-regeling wordt voorgesteld budget over te hevelen naar artikel 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Doelstelling van het beleid ter bevordering van duurzame energie is een aandeel van 10% duurzame energie in 2020 (als tussendoelstelling is een aandeel van 5% in 2010 geformuleerd in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (Kamerstukken II 1998/99, 26 603, nr. 2)). Het beleid is met name gebaseerd op de Derde Energienota (Kamerstukken II 1995/96, 24 525, nr. 2) en het Actieprogramma Duurzame energie in opmars (Kamerstukken II 1996/97, 25 276, nr. 1). Voor het bereiken van de doelstelling worden velerlei maatregelen genomen. Een deel hiervan valt onder dit begrotingsartikel.
De volgende tabel geeft een overzicht van de realisatie van duurzame energie in de jaren 1990 tot en met 1999:
Realisatie (1990–1999) duurzame energie (bijdrage in PJ*) en doelstelling 2000 | ||||
1990 | 1995 | 1998 | 1999 | |
Waterkracht | 0,7 | 0,7 | 0,9 | 0,7 |
Windenergie | 0,5 | 2,6 | 5,3 | 5,3 |
Zon-PV | 0 | 0,01 | 0,03 | 0,05 |
Zon-thermisch | 0,1 | 0,2 | 0,3 | 0,4 |
Warmtepompen | p.m. | 0,1 | 0,2 | 0,2 |
Warmte/koude opslag | 0,01 | 0,1 | 0,3 | 0,5 |
Energie uit afval en biomassa | 17,5 | 18,7 | 26,4 | 28,1 |
– Energie uit afval | 6,4 | 5,6 | 11,5 | 12,1 |
– Energie uit biomassa | 11,1 | 13,1 | 14,9 | 16,0 |
Totaal | 19 | 22 | 33 | 35 |
Aandeel van totale energievoorziening | 0,7% | 0,8% | 1,1% | 1,2% |
Aandeel elektriciteit | 2,2% |
* Vermeden primaire energie (PJ) door duurzame energie berekend conform de methodiek van het Protocol Monitoring Duurzame Energie en volgens de in de Voortgangsrapportage Duurzame Energie herziene definitie. De herziene definitie leidt tot een nieuwe rekenwijze en tot verschillen met de cijfers in de begroting 2000. Met name het verschil op het onderdeel «Energie uit afval en biomassa» springt in het oog.
Door een aanpassing van de definitie van duurzame energie in 1999 zijn de doelstellingen voor de jaren 2000, 2010 en 2020 nog niet in PJ's uit te drukken. Deze cijfers zijn pas volgend jaar beschikbaar. Wel zijn er relatieve doelstellingen te noemen: voor 2000 een aandeel duurzame energie in de totale energievoorziening van 3%, voor 2010 van 5% en voor 2020 van 10%.
Het grootste deel van de op dit artikel geraamde verplichtingenruimte wordt besteed in het kader van programmaovereenkomsten met Novem. Deze programma's zijn gebaseerd op een AMvB, het Besluit subsidies energieprogramma's (Stb. 1994, 225).
Programma's zon-thermisch; budget NLG 13,4 mln
De programma's zon-thermisch zijn voor de korte termijn gericht op de totstandkoming van een zonneboiler met een zodanig lage prijs dat deze in grote getale wordt gekocht en geplaatst zonder de stimulans van een subsidie. Daartoe is in 1999 een nieuwe meerjarenafspraak tussen EZ, VROM, de zonneboilerfabrikanten, Novem, EnergieNed, Holland Solar, Stichting Promo Zonneboiler, VNI en een aantal energiedistributiebedrijven getekend. Voor de ondersteuning van de meerjarenafspraak is tevens een bijdrage aan onderzoek en ontwikkeling voorzien. Zoals aangegeven in het Actieprogramma Duurzame energie in opmars zijn de inspanningen voor de middellange termijn gericht op het bereiken van een bijdrage van 5 PetaJoule (PJ) zon-thermisch in het jaar 2007.
Programma's zon-photovoltaïsch; budget NLG 93,2 mln
De programma's zon-photovoltaïsch richten zich op de ondersteuning van de directe omzetting van zonlicht in elektriciteit (zon-photovoltaïsch: zon-pv). Deze technologie zal op de langere termijn een belangrijke bron van duurzame energie worden. De toekomstige grootschalige introductie van zon-pv in Nederland vereist een forse onderzoeks- en ontwikkelingsinspanning, in samenspraak met de industrie. Hiertoe is tussen de meest betrokken partijen (overheid, industrie, bouwwereld, ECN, milieu-organisaties en energiebedrijven) een convenant gesloten. Ter ondersteuning van deze technologie voert Novem het programma zon-pv uit. De doelstelling voor het jaar 2000 van het pv-convenant is dat tenminste 3000 woningen en gebouwen in een belangrijk deel van hun electriciteitsbehoefte voorzien door zonnestroom. Deze doelstelling is inmiddels gehaald. Momenteel wordt onderhandeld over een nieuw pv-convenant met een aanzienlijk hogere doelstelling. Parallel aan de op Nederland gerichte toepassingen, stemt een groot aantal partijen in een strategieplatform zijn exportgerichte activiteiten op elkaar af.
Programma's wind; budget NLG 33,2 mln
Het programma Toepassing Windenergie in Nederland (TWIN) versterkt het onderzoeks- en ontwikkelingswerk voor windenergie. Dat richt zich enerzijds op demonstraties van nieuwe concepten en prototypen, anderzijds op onderzoek naar near- en off-shore toepassingen. De planologische inpassing van windturbines blijft de nodige inspanningen vragen. Verder komen de uitvoeringskosten van Novem, ter afwikkeling van tot en met 1995 toegezegde subsidies voor investeringen in windturbines, alsmede de uitvoeringskosten van het EINP-winddeel ten laste van dit onderdeel.
Medio 2000 was circa 440 MW windenergievermogen geplaatst. De beoogde 1000 MW zal waarschijnlijk rond 2003 gehaald worden.
Programma EnergieWinning uit Afval en Biomassa (EWAB); budget NLG 51,0 mln
Het EWAB-programma ondersteunt onderzoeks- en ontwikkelingswerk, haalbaarheidsstudies en demonstratieprojecten gericht op de stimulering en verbetering van (mee)verbranding en vergassing van afval en biomassa voor elektriciteitsopwekking en andere vormen van nuttig toepasbare energie. In 1999 is met Novem een Meerjarenprogramma voor de periode 1999–2002 afgesloten. Parallel daaraan is eveneens een programmaovereenkomst met een looptijd van twee jaar afgesloten.
Het programma kent een drietal hoofdlijnen:
1. Beschikbaarheid van brandstoffen, waarbij ernaar gestreefd wordt het aanbod van biomassa te vergroten en waarbij het accent ligt op demonstraties.
2 Brandstofconversie: centraal staan hier de verdere ontwikkeling en kostenreductie van technieken die biomassa omzetten in finale energiedragers.
3. Marktintroductie: doel is hier om via marktbeïnvloeding een versnelling te realiseren van de inzet van biomassa.
De bijdrage van biomassa aan de duurzame energiedoelstelling bedroeg in 1999 circa 28 PJ, dit betekent ongeveer 80% van de totaal opgewekte hoeveelheid duurzame energie in 1999.
Warmtepompen; budget NLG 8,6 mln
Op dit onderdeel worden de middelen geraamd voor onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en introductie van warmtepompen en warmtepompboilers. Doel is, om op grotere schaal de introductie van warmtepompen en warmtepompboilers op de markt mogelijk te maken. Voor een deel van de hierop gerichte activiteiten is in 2000 een tweejarig programma opgestart.
Evaluatie 98–5 Instrument: Novemprogramma Warmtevoorziening
Beknopt resultaat:
• In drie van de vier hoofdlijnen worden de doelstellingen bereikt. Omdat de groei ontoereikend lijkt ontstaat in komende jaren echter een achterstand;
• Operationele doelen op jaarbasis ontbreken. Uit de beperkte groei, het ontbreken van doelen op jaarbasis en de onvrede van marktpartijen over keuze en uitvoering van activiteiten wordt geconcludeerd dat doelstellingen op programmaniveau slechts zeer beperkt zijn gehaald.
• Meer en betere samenwerking met marktpartijen had tot beter resultaten geleid. Communicatie met marktpartijen is het grootste gemis van het programma geweest.
• Een breed, zelfstandig programma voor warmtepompen (eigen gezicht) verdient de voorkeur; dit gekoppeld aan een intensieve wisselwerking met andere programma's (NECST, LTS, LTGO).
• Het budget was afgelopen jaren relatief laag.
Gebruik: De evaluatieresultaten zijn betrokken bij het opstellen van een meerjarenprogramma Warmtepompen. Vóór het opstellen is aandacht geschonken aan het consulteren van marktpartijen. Voor warmtepompen in de woningbouw is samenwerking met marktpartijen gezocht door het sluiten van een convenant (12 april 2000) met daarin naast doelstellingen voor techniek en marktintroductie een doelstelling voor demonstratieprojecten.
Voor stimulering van zonneboilers en andere actieve zonthermische systemen is voor 2001 geen verplichtingenbudget gereserveerd. Dit is in lijn met het voornemen om de Subsidieregeling Actieve zonthermische systemen 1998 per 2001 te beëindigen, zoals afgesproken met de partijen in het convenant zonneboilers. Bezien wordt of er in de komende jaren voor zonneboilers een stimuleringsbehoefte zal zijn en – zo ja – hoe eventuele stimulering vormgegeven kan worden.
Non-profit-regeling windenergie; budget NLG 7,5 mln
Particuliere ondernemers zijnde geen NV of BV (met name agrariërs, een belangrijke doelgroep voor de ontwikkeling van windenergie) kunnen bij investeringen in windturbines geen gebruik maken van de VAMIL-regeling (Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen) en/of de EIA-regeling (Energie-investeringsaftrekregeling voor de profit sector). Voor de genoemde doelgroep is met ingang van 1997 de Non-profit-regeling windenergie in het leven geroepen. De faciliteit is een onderdeel van de Subsidieregeling energievoorzieningen in de non-profit en bijzondere sectoren (EINP) en wordt uitgevoerd door Novem.
Projectbureau duurzame energie en overige uitgaven; budget NLG 5,0 mln
Ten laste van dit onderdeel komt de EZ-bijdrage aan het projectbureau Duurzame Energie (PDE). Voorts worden hier ook geraamd kosten van de Novem programma's Duurzame Energie en Programma-ontwikkeling en Internationale Zaken, alsmede van overige activiteiten die bijdragen aan de realisering van doelstellingen van het Actieprogramma Duurzame energie in opmars.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 38 469 | 131 286 | 131 286 | 133 202 | 133 202 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 1 000 | |||||||
Mutatie | 13 220 | 80 626 | – 96 186 | – 780 | – 780 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 163 271 | 209 402 | 50 689 | 211 912 | 35 100 | 132 422 | 132 422 | 132 422 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 74 089 | 95 022 | 23 002 | 96 161 | 15 928 | 60 090 | 60 090 | 60 090 |
Waarvan te betalen | 163 271 | 209 125 | 50 049 | 211 620 | 34 350 | 131 672 | 131 672 | 131 672 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 93 587 | 124 692 | 140 034 | 142 340 | 138 316 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 1 000 | |||||||
Mutatie | 2 989 | – 3 963 | – 3 610 | 2 740 | 654 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 60 688 | 95 576 | 120 729 | 136 424 | 145 080 | 138 970 | 138 389 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 27 539 | 43 370 | 54 784 | 61 907 | 65 834 | 63 062 | 62 798 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
110 Zon-thermisch | 6 885 | 6 500 | 13 416 | 5 585 | 8 652 | 9 078 | 43Z | 09.01 | ||||
120 Zon photovoltaisch | 92 548 | 93 176 | 16 029 | 32 195 | 46 126 | 43Z | 09.01 | |||||
130 Windenergie | 31 428 | 33 226 | 13 715 | 20 676 | 20 423 | 43Z | 09.01 | |||||
140 Biomassa en afval | 49 174 | 50 994 | 11 073 | 16 607 | 19 998 | 43D | 09.01 | |||||
150 Warmtepompen | 9 005 | 20 600 | 8 600 | 6 896 | 5 655 | 8 614 | 62D | 09.0 | ||||
210 Stimulering zonneboilers | 4 536 | 8 000 | 2 949 | 4 087 | 4 302 | 62D | 09.0 | |||||
220 E-Inv. Wind non profit | 7 500 | 7 500 | 2 076 | 3 857 | 62D | 09.1 | ||||||
310 Proj. Duurzame Energie | 15 826 | 8 089 | 5 000 | 4 441 | 5 628 | 8 331 | 43Z | 09.0 | ||||
Totaal art 0902 | 209 402 | 50 689 | 211 912 | 60 688 | 95 576 | 120 729 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Verschuiving voor meerjarencommiteringen Novem | 95 406 | – 95 406 | |||
2. Verschuiving voor meerjarencommiteringen Novem | 14 000 | – 14 000 | |||
3. Overhevelingen binnen het artikel | – | – | – | – | – |
4. Naar 09.05 voor windonderzoek ECN | – 780 | – 780 | – 780 | – 780 | – 780 |
Totaal | 13 220 | 80 626 | – 96 186 | – 780 | – 780 |
ad 1:
Er wordt verplichtingenruimte naar voren gehaald uit het jaar 2002 om reeds in 2001 voor de Novem-programma's zon-photovoltaïsch, zon-thermisch, windenergie en energiewinning uit afval en biomassa (EWAB) een tweejarige verplichting aan te kunnen gaan.
ad 2:
Er wordt verplichtingenruimte naar voren gehaald uit het jaar 2001 om reeds in 2000 het Novem-programma warmtepompen voor twee jaar (2000 en 2001) te kunnen commiteren.
ad 3:
In het kader van de duurzame energie-impuls wordt structureel NLG 16 mln extra besteed aan warmtepompen en -toepassingen. Als gevolg hiervan wordt de raming voor het Projectbureau Duurzame Energie en overige kosten met NLG 7 mln verlaagd en worden de ramingen voor zon-photovoltaïsch en voor EWAB beiden met NLG 4,5 mln verlaagd.
09.03 Energievoorzieningsonderzoek
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de activiteiten op het gebied van energievoorzieningonderzoek geraamd.
Op dit onderdeel wordt de Nederlandse bijdrage geraamd aan het aanvullende Euratomprogramma voor de exploitatie van de Hoge Flux Reactor te Petten. Het programma draagt via ontwikkeling van nucleaire geneeskunde bij aan de bescherming van de volksgezondheid en via onderzoek bij aan het veilig gebruik van kernenergie. Daarbij gaat het in concreto onder meer om de behandeling van nucleair afval, de brandstofvoorziening van bestaande en nieuwe reactoren en materialen voor nucleaire en niet-nucleaire toepassingen. In 2000 is de Nederlandse bijdrage voor een nieuwe periode van vier jaar (2000 tot en met 2003) toegezegd voor een totaalbedrag van NLG 75 mln.
Evaluatie 99–31 Instrument: Hoge Flux Reactor (HFR)
Beknopt resultaat:
• de HFR heeft een positief economisch effect voor Nederland;
• de HFR maakt het ECN/NRG mogelijk een goede invulling te geven aan haar taken en de productie van isotopen heeft de financiële exploitatie vergemakkelijkt en tevens de basis gevormd voor aanzienlijke activiteiten van bedrijven voor medische isotopen die toepassing vinden in geheel Europa;
• de HFR is hiermee samen met het project waarin een nieuwe wijze van bestraling van specifieke tumoren wordt ontwikkeld (BNCT) een onmisbare schakel voor onderzoek en nucleaire geneeskunde.
Gebruik: Nederland heeft na onderhandeling met de Europese Commissie, waarbij afspraken zijn gemaakt over de aspecten uit de aanbevelingen, vervolgens besloten aan het Aanvullend Onderzoekprogramma 2000–2004 evenals in de vorige periode 75 mln gulden bij te dragen.
Nieuwe elektriciteitstechnologieën; budget NLG 1,4 mln
De gelden die op dit onderdeel geraamd worden, zijn met name bedoeld voor het stimuleren van onderzoek, ontwikkeling en praktijktoepassingen van relevante electriciteitstechnologieën. Het gaat daarbij onder meer om zaken als systeemintegratie en elektromagnetische vermogenstechnieken.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 76 400 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 72 900 | |||
1e suppl. wet 2000 | 4 200 | |||||||
Mutatie | – 93 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 24 738 | 724 | 80 507 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 72 900 | 1 400 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 11 226 | 329 | 36 532 | 635 | 635 | 635 | 33 081 | 635 |
Waarvan te betalen | 23 911 | 724 | 80 507 | 1 400 | 1 400 | 1 400 | 72 900 | 1 400 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 18 923 | 22 209 | 22 189 | 21 956 | 20 472 | |||
1e suppl. wet 2000 | 59 755 | – 17 906 | – 17 906 | – 17 906 | – 3 162 | |||
Mutatie | – 1 419 | – 1 743 | – 1 828 | – 1 682 | – 910 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 20 080 | 77 259 | 2 560 | 2 455 | 2 368 | 16 400 | 19 720 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 9 112 | 35 059 | 1 162 | 1 114 | 1 075 | 7 442 | 8 949 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
110 Hoge Flux Reactor | 651 | 75 000 | 16 529 | 75 000 | 43G | 09.11 | ||||||
120 Programma's kernenergie | 69 | 3 018 | 964 | 364 | 12 | 09.01 | ||||||
130 Nwe electriciteitstechno. | 4 | 5 507 | 1 400 | 533 | 1 295 | 2 196 | 62D | 09.1 | ||||
Totaal art 0903 | 724 | 80 507 | 1 400 | 20 080 | 77 259 | 2 560 |
09.04 Beleidsondersteuning en overige uitgaven
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Ten laste van dit artikel worden diverse uitgaven voor beleidsondersteuning en de bedragen aan de mijnindustrie geraamd.
Beleidsondersteuning en overige uitgaven; budget NLG 8,9 mln
De voornaamste uitgaven betreffen de kosten van uitvoering van zowel beleidsstudies op het gebied van energie als evaluaties. Daarnaast zijn op dit onderdeel gelden geraamd voor de controle op de naleving van het Benzinebesluit, de bijdrage aan de normalisatiewerkzaamheden op gasgebied van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), enkele bijdragen aan internationale organisaties en incidentele uitgaven voor onder meer exportbevordering op energiegebied. Tenslotte worden uitgaven geraamd voor de Mijnraad en de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB), zoals vacatiegelden en vergoedingen voor reis- en verblijfkosten van de leden, alsmede vergaderkosten.
Bijdragen aan de mijnindustrie; budget NLG 0,2 mln
De bijdragen aan de mijnindustrie betreffen oude verplichtingen die voortvloeien uit het beheer van de gelden van de drie mijnschade-stichtingen.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | |||
Mutatie | 50 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 12 290 | 8 760 | 9 163 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | 9 113 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 5 577 | 3 975 | 4 158 | 4 135 | 4 135 | 4 135 | 4 135 | 4 135 |
Waarvan te betalen | 12 290 | 8 760 | 9 163 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | 9 113 | 9 113 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 9 609 | 11 615 | 10 068 | 9 113 | 9 113 | |||
1e suppl. wet 2000 | 25 | |||||||
Mutatie | 1 894 | – 272 | – 676 | 323 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 7 387 | 11 528 | 11 343 | 9 392 | 9 436 | 9 113 | 9 113 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 3 352 | 5 231 | 5 147 | 4 262 | 4 282 | 4 135 | 4 135 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Beleidsondersteuning | 8 760 | 8 963 | 8 913 | 7 387 | 11 315 | 11 143 | 1 2 | 09.0 | ||||
110 Bijdrage mijnindustrie | 200 | 200 | 213 | 200 | 43D | 09.1 | ||||||
Totaal art 0904 | 8 760 | 9 163 | 9 113 | 7 387 | 11 528 | 11 343 |
09.05 Energieonderzoek Centrum Nederland
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Naar aanleiding van de Nota Kennis in Beweging (Kamerstukken II 1994/95, 24 229, nr. 1) zijn per 1 januari 1997 een nieuwe aansturing en een nieuwe missie van ECN gerealiseerd. Voor zowel de Basisals de ENGINE-financiering is een meerjarenprogramma geformuleerd. In het Samenwerkingsfinancieringsprogramma komt de versterkte interactie tussen vraag en aanbod van kennis tot uiting. Op dit moment wordt er een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de nieuwe aansturing.
Basis- en ENGINE-financiering; budget NLG 33,6 mln
De basis- en ENGINE-financiering stelt ECN in staat onderzoek te verrichten, kennis en kunde op het gebied van duurzame energie, fossiele brandstoffen, nucleaire energie en energie-efficiency te ontwikkelen en beleidsstudies te doen.
Het ENGINE-programma richt zich op langere termijn energieonderzoek ter bevordering van een toekomstig duurzame energiehuishouding en wordt jaarlijks extern beoordeeld door de Programma Advies Raad (PAR). Binnen het Basisprogramma kan ECN naar eigen inzicht activiteiten gericht op kennisopbouw en onderzoek ontplooien. Daarmee kan het instituut zijn positie in de onderzoekswereld versterken.
Samenwerkingsfinanciering; budget NLG 31,9 mln
Het Samenwerkingsprogramma omvat de volgende werkgebieden: duurzame energie, brandstoffen conversie en milieu, nucleaire energie, energie-efficiency en beleidsstudies.
In de projecten werkt ECN samen met het bedrijfsleven en andere relevante partijen, die via cofinanciering ook een financiële bijdrage leveren. Externe beoordelingscommissies (EBC's) beoordelen jaarlijks de verschillende werkgebieden. Voor het Samenwerkingsprogramma is een «Target 2000» voor de mate van cofinanciering gesteld, waarin wordt beoogd dat vanaf het jaar 2000 het aandeel cofinanciering voor het gehele programma gemiddeld 50% bedraagt.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 62 906 | 62 708 | 62 512 | 62 512 | 62 512 | |||
Mutatie | 2 766 | 2 761 | 2 754 | 2 754 | 2 754 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 435 | 62 865 | 65 672 | 65 469 | 65 266 | 65 266 | 65 266 | 65 266 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 651 | 28 527 | 29 801 | 29 709 | 29 616 | 29 616 | 29 616 | 29 616 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 62 912 | 62 712 | 62 517 | 62 512 | 62 512 | |||
Mutatie | 4 162 | 2 761 | 2 755 | 2 754 | 2 754 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 61 315 | 67 074 | 65 473 | 65 272 | 65 266 | 65 266 | 65 266 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 27 824 | 30 437 | 29 710 | 29 619 | 29 616 | 29 616 | 29 616 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Basis- en ENGINEfinanc. | 31 846 | 33 654 | 33 550 | 31 846 | 33 654 | 33 550 | 43Z | 09.01 | ||||
020 Samenwerkingsfinanciering | 31 019 | 32 018 | 31 919 | 29 469 | 33 420 | 31 923 | 43Z | 09.01 | ||||
Totaal art 0905 | 62 865 | 65 672 | 65 469 | 61 315 | 67 074 | 65 473 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Loon- en prijsbijstelling ECN | 1 986 | 1 981 | 1 974 | 1 974 | 1 974 |
2. Van 09.02 voor windonderzoek ECN | 780 | 780 | 780 | 780 | 780 |
Totaal | 2 766 | 2 761 | 2 754 | 2 754 | 2 754 |
09.06 Doelfinanciering NITG-TNO
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn de middelen voor het Doelfinancieringsprogramma EZ-DGE Geo-onderzoek geraamd. Deze middelen zijn bestemd voor het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen, een onderdeel van de organisatie TNO (NITG-TNO). Het NITG-TNO is in 1997 ontstaan uit samenvoeging van de Rijksgeologische Dienst en het TNO-instituut Grondwater en Geo-Energie (TNO-GG).
Het Doelfinancieringsprogramma richt zich op de instandhouding en verdere ontwikkeling van geowetenschappelijke en daarmee verband houdende technologische kennis. Ook wordt specifiek onderzoek gedaan op beleidsterreinen waarvoor EZ beleidsverantwoordelijkheid draagt.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 29 505 | 29 382 | 29 259 | 29 259 | 29 259 | ||
Mutatie | 1 025 | 1 021 | 1 016 | 1 016 | 1 016 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 31 788 | 30 530 | 30 403 | 30 275 | 30 275 | 30 275 | 30 275 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 14 425 | 13 854 | 13 796 | 13 738 | 13 738 | 13 738 | 13 738 |
Economische code: 31 Functionele code: 11.2
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Loon- en prijsbijstelling NITG-TNO | 1 025 | 1 021 | 1 016 | 1 016 | 1 016 |
Totaal | 1 025 | 1 021 | 1 016 | 1 016 | 1 016 |
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
In het Nationaal MilieubeleidsPlan-2 is het streven naar een daling met 3% van de CO2-emissies in de periode 1990 tot 2000 vastgelegd. Uit de milieubalans 1990–1995 van het RIVM bleek echter, dat de CO2-emissies nog altijd een stijging vertoonden. Het kabinet heeft daarop besloten tot aanvullende maatregelen in de vorm van een «CO2-reductieplan».
Inmiddels heeft Nederland in het protocol van Kyoto een emissiereductie op zich genomen van 6% voor de periode 2008–2012. Dit komt neer op een reductie van CO2-uitstoot met 250 Mton over de gehele periode (50 Mton per jaar). De helft daarvan wordt nationaal ingevuld (energiebesparing en/of de inzet van duurzame energie en/of schone fossiele brandstoffen) met behulp van het CO2-reductieplan, de andere helft wordt internationaal ingevuld met projecten in het kader van Joint Implementation (JI).
Het CO2-reductieplan betreft een samenwerking van de ministeries LNV, VROM, V&W en EZ. Voor dit plan is naar de huidige stand van zaken in totaal NLG 950 mln beschikbaar gesteld via de aanvullende post «Nader te bepalen» op de rijksbegroting. Dit is NLG 50 mln minder dan het bedrag waarvan vorig jaar melding is gemaakt. Deze NLG 50 mln is inmiddels bestemd voor andere broeikasgassen dan uitsluitend CO2. De beschikbare gelden worden – voor wat betreft het EZ-aandeel van het plan – op basis van de voorziene budgettaire behoefte overgeheveld naar de EZ-begroting.
Op dit onderdeel worden de kosten van projecten in het kader van het EZ-aandeel CO2-reductieplan verantwoord. Inmiddels is in totaal circa NLG 330 mln overgeheveld naar de EZ-begroting.
Het EZ-aandeel van het CO2-reductieplan bestaat uit projecten die op basis van een subsidieregeling zijn geselecteerd en enkele losse projecten, waaronder het «wind near shore»-project.
De uitvoering van het EZ- en het VROM-deel van het CO2-reductieplan is in handen van het projectbureau CO2-reductieplan, een samenwerkingsverband tussen Senter en Novem.
Joint Implementation; budget NLG 73,7 mln
Op dit onderdeel worden de middelen geraamd die worden ingezet voor de invulling van de internationale component van de Nederlandse Kyoto-doelstelling. Die invulling richt zich op het (helpen) realiseren van CO2-reductie in de zogenaamde Annex I landen, met name de Midden- en Oosteuropese landen. Het doel is daarmee rechten op reductie te verwerven die goedkoper zijn dan binnenlandse reductie. Over de uitwerking van de instrumenten en de te hanteren regels vindt internationaal overleg plaats. Naar verwachting zal meer duidelijkheid ontstaan tijdens de zesde «Conference of Parties» in het najaar van 2000.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 52 632 | 73 685 | 78 947 | 78 947 | 78 947 | |||
Mutatie | – 17 116 | 42 105 | 52 421 | 42 105 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 19 119 | 303 391 | 35 516 | 73 685 | 121 052 | 131 368 | 121 052 | 78 947 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 8 676 | 137 673 | 16 116 | 33 437 | 54 931 | 59 612 | 54 931 | 35 825 |
Waarvan te betalen | 19 119 | 32 777 | 25 200 | 70 000 | 115 000 | 124 800 | 115 000 | 75 000 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 25 000 | 25 000 | 50 000 | 75 000 | 75 000 | ||
1e suppl. wet 2000 | 32000 | ||||||
Mutatie | – 21 000 | – 6 220 | 1 280 | 7 540 | 11 040 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 19 896 | 36 000 | 18 780 | 51 280 | 82 540 | 86 040 | 105 434 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 9 028 | 16 336 | 8 522 | 23 270 | 37 455 | 39 043 | 47 844 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 CO2-reduktieplan door EZ | 303 391 | 9 000 | 19 896 | 32 000 | 62D | 07.35 | ||||||
020 Joint Implementation | 26 516 | 73 685 | 4 000 | 18 780 | 62D | 07.35 | ||||||
Totaal art 0907 | 303 391 | 35 516 | 73 685 | 19 896 | 36 000 | 18 780 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Doorschuiven verplichtingenruimte uit 1999 | 26 516 | ||||
2. Temporisatie uitvoering Joint Implementation | – 52 632 | 42 105 | 52 421 | 42 105 | |
3. Van aanvullende post voor CO2-reductieplan | 9 000 | ||||
Totaal | – 17 166 | 42 105 | 52 421 | 42 105 |
ad 1:
De verplichtingenraming 2000 wordt met NLG 26,5 mln verhoogd. Het grootste gedeelte, NLG 22 mln ($10 mln), is benodigd voor deelname aan het Prototype Carbon Fund van de Wereldbank.
ad 2:
De Nederlandse Kyoto-doelstelling voor CO2-reductie wordt voor de helft via buitenlandse maatregelen gerealiseerd, onder meer via Joint Implementation (JI). Implementatie van kosteneffectieve maatregelen heeft een zekere aanloop nodig. Dit geldt overigens niet alleen voor Nederland. Internationaal gezien loopt Nederland voorop als het gaat om opzet van en inspanning voor JI-maatregelen. De aanloop noopt tot temporisering van het verplichtingen- en kasbudget voor JI. De raming van de verplichtingen is aangepast op grond van nieuwe inschattingen van het tempo van de daadwerkelijke uitvoering. Niet gebruikte verplichtingenruimte van voorgaande jaren schuift door naar latere jaren. Tevens zijn de bijbehorende kaseffecten verwerkt.
ad 3:
De verplichtingen- en kasruimte voor het CO2-beleid wordt afhankelijk van de budgettaire behoefte aan de EZ-begroting toegevoegd. Dit gebeurt uit de aanvullende post «Nader te bepalen» op de Rijksbegroting. Voor 2000 wordt nu NLG 9 mln verplichtingenruimte opgevraagd. Zodra inzicht in de kaseffecten bestaat, wordt eveneens kasruimte opgevraagd.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel zijn de garanties op het gebied van het energiebeleid geraamd, alsmede de eventuele uitgaven die daarmee samenhangen. De diverse garanties worden hieronder nader toegelicht.
Leningen en exploitatiekosten Nederlandse Pijpleidingmaatschappij B.V.; garantieplafond NLG 32,5 mln
De Nederlandse Pijpleidingmaatschappij B.V. (NPM) is opgericht in verband met de aanleg van een pijpleiding tussen het gebied van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal. De pijpleiding wordt sinds 1982 niet meer gebruikt. Het Rijk (in casu EZ) en de gemeente Amsterdam betalen elk 50% van de uitgaven die sindsdien gemoeid zijn met rente- en aflossingsverplichtingen van leningen en met de exploitatiekosten.
Garantietabel NPM | |||||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Garantieplafond | 32 500 | 32 500 | 32 500 | 32 500 | 32 500 | 32 500 | 32 500 |
uitstaand risico per 1 januari | 433 | 272 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 |
te vervallen garanties | – 650 | ||||||
verleende of te verlenen garanties | 489 | 528 | |||||
uitstaand risico per 31 december | 272 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 |
Leningen Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA); garantieplafond NLG 1 600,0 mln
De Wet voorraadvorming aardolieprodukten (Stb. 1986, 675) regelt onder meer de nationale voorraadplicht zoals die in internationaal verband geldt. Een gedeelte wordt opgelegd aan voornamelijk de raffinaderijen en de importerende oliehandel en het merendeel aan de Stichting Centraal
Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA). De omvang van de door COVA aan te houden olievoorraden is voor het laatst vastgesteld op 1 april 1995 (Stcrt. 1995, 77). De exploitatiekosten COVA komen ten laste van artikel 09.21 Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten. De leningen ter financiering van de olievoorraden zijn verstrekt onder staatsgarantie. Er worden geen uitgaven op deze garantie voorzien.
Garantietabel COVA | |||||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Garantieplafond | 1 600 000 | 1 600 000 | 1 600 000 | 1 600 000 | 1 600 000 | 1 600 000 | 1 600 000 |
uitstaand risico per 1 januari | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 |
te vervallen garanties | |||||||
verleende of te verlenen garanties | |||||||
uitstaand risico per 31 december | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 | 1 285 000 |
Exploitatiegarantie stadsverwarmingsproject; garantieplafond NLG 22,1 mln
Betreft uitgaven in verband met de aardgasprijsgarantie voor het stadsverwarmingsproject Duiven-Westervoort.
Garantietabel stadsverwarming | |||||||
(Bedragen x NLG1000) | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
uitstaand risico per 1 januari | 22 104 | 22 104 | 15 804 | 14 004 | 13 304 | 12 604 | 11 904 |
te vervallen garanties | – 6 300 | – 1 800 | – 700 | – 700 | – 700 | – 700 | |
uitstaand risico per 31 december | 22 104 | 15 804 | 14 004 | 13 304 | 12 604 | 11 904 | 11 204 |
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
Mutatie | ||||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 622 538 | 489 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 736 276 | 222 | ||||||
Waarvan te betalen | 20 328 | 489 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Ontwerp-begr. 2000 | 5 335 | 5 335 | 5 199 | |||||
Mutatie | – 1 063 | – 35 | 101 | 5 294 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 651 | 4 272 | 5 300 | 5 300 | 5 294 | |||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 295 | 1 939 | 2 405 | 2 405 | 2 402 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
010 Leningen NMP | 489 | 651 | 272 | 63D | 09.2 | |||||||
020 Leningen COVA | 63D | 09.1 | ||||||||||
140 Garanties stadsverwarming | 4 000 | 5 300 | 63D | 09.0 | ||||||||
Totaal art 0912 | 489 | 651 | 4 272 | 5 300 |
c) De toelichting bij de cijfers
De mutatie betreft een actualisatie van verwachte kasuitgaven op verplichtingen die in of voor 1998 zijn aangegaan.
09.21 Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de betalingen aan de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) geraamd ter financiering van de exploitatiekosten voor het aanhouden van een noodvoorraad aardolieproducten. Als dekking hiervoor worden voorraadheffingen op aardolieproducten geïnd door het Ministerie van Financiën. Een en ander geschiedt krachtens de Wet Voorraadvorming Aardolieproducten (Stb. 1986, 675).
De raming van deze voorraadheffing is opgenomen bij ontvangstenartikel 09.03 Ontvangsten COVA. Bij dat artikel zijn ook de ramingskengetallen ten aanzien van COVA opgenomen.
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 141 230 | 170 100 | 170 100 | 170 100 | 170 100 | ||
Mutatie | – 25 800 | – 22 600 | – 22 600 | – 22 600 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 136 746 | 141 230 | 144 300 | 147 500 | 147 500 | 147 500 | 147 500 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 62 053 | 64 087 | 65 480 | 66 933 | 66 933 | 66 933 | 66 933 |
Economische code: 43D Functionele code: 09.1
c) De toelichting bij de cijfers
Omdat zowel het heffingsplichtigvolume als het heffingsbedrag wijzigen, wordt de afdracht van de voorraadheffing aan het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) bijgesteld. De nadere onderbouwing van de raming is opgenomen bij het ontvangstenartikel 09.03 Ontvangsten voorraadheffing in verband met de financiering Stichting COVA.
09.22 Uitkering aan houder certificaten Energiebeheer Nederland B.V.
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de afdrachten door EZ aan N.V. DSM geraamd van dividend van Energiebeheer Nederland B.V. (EBN). N.V. DSM is houder van de certificaten van de EBN-aandelen. Het dividend ontvangt EZ van EBN (zie ontvangstenartikel 09.02).
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 142000 | 140 000 | 137 000 | 137 000 | 138 000 | ||
Mutatie | 3 000 | 8 000 | 8 000 | 5 000 | 3 000 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 131 472 | 145 000 | 148 000 | 145 000 | 142000 | 141 000 | 141 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 59 659 | 65 798 | 67 159 | 65 798 | 64 437 | 63 983 | 63 983 |
Economische code: 27 Functionele code: 09.1
c) De toelichting bij de cijfers
De mutatie betreft het doorsluizen van de verhoogde dividenduitkering EBN naar DSM N.V. Zie tevens ontvangstenartikel 09.02 Uitkering van Energiebeheer Nederland B.V.
AFWIKKELING ENERGIEBELEID TOT 1996
Bij de artikelen 09.31 tot en met 09.35 worden uitgaven geraamd ter afwikkeling van verplichtingen die tot en met 1995 zijn aangegaan. Omdat geen nieuwe verplichtingen geraamd worden is per artikel alleen de aansluitingstabel voor de uitgavenraming vermeld.
09.32 Toepassing energiebesparingtechnologie en duurzame energie
De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 39 591 | 26 135 | 13 777 | 4 679 | 15 040 | ||
Mutatie | – 16 041 | – 7 640 | – 9 027 | – 500 | – 13 040 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 55 635 | 23 550 | 18 495 | 4 750 | 4 179 | 2 000 | |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 25 246 | 10 687 | 8 393 | 2 155 | 1 896 | 908 |
De verdeling naar onderdelen van de uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
111 Industrie | 14 384 | 6 023 | 3 266 | 62D | 09.0 | |||
112 Gebouwde omgeving en verv | 3 787 | 2 711 | 2 195 | 62D | 09.0 | |||
113 Tenderreg. e-besp proj | 13 781 | 8 671 | 8 635 | 62D | 09.0 | |||
422 Energiebesparingsadviezen | 135 | 31 | 43Z | 09.0 | ||||
426 Invest.in windturbines | 5 802 | 6 046 | 4 399 | 62D | 09.2 | |||
427 Overige duurzame energie | 17 746 | 68 | 62D | 09.0 | ||||
Totaal art 0932 | 55 635 | 23 550 | 18 495 |
De uitgavenmutatie is het gevolg van een actualisatie van de uitgaven op in het verleden aangegane verplichtingen op diverse onderdelen van dit artikel.
09.33 Onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied
De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 10 284 | 4 647 | 1 500 | ||||
Mutatie | – 666 | 1 330 | 1 028 | 1 500 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 9 007 | 9 618 | 5 977 | 2 528 | 1 500 | ||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 4 087 | 4 364 | 2 712 | 1 147 | 681 |
De verdeling naar onderdelen van de verplichtingen en uitgaven (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||||||
Artikelonderdeel | Verplichtingen | Uitgaven | Codering | |||||||||
1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | |||||
020 Ond. actiniden & r-afval | 148 | 12 | 07.35 | |||||||||
110 Beleidsstudies | 30 | 72 | 12 | 09.0 | ||||||||
210 Ontwikkeling kolenbeleid | 637 | 953 | 400 | 62D | 09.1 | |||||||
510 Ond e-besp-tech & duurz e | 8 192 | 8 593 | 5 577 | 43Z | 09.01 | |||||||
Totaal art 0933 | 9 007 | 9 618 | 5 977 |
09.35 Investeringssubsidies energiebesparing
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 429 | ||||||
Mutatie | – 429 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 129 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 512 |
Economische code: 62D Functionele code: 09.0
09.36 Compensatie kernenergie centrale Borssele
a) De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel is de tegemoetkoming geraamd in de kosten (NLG 70 mln) die het verkorten van de bedrijfslengte van de kerncentrale Borssele met zich meebrengt. De Tweede Kamer heeft in 1994 de wens uitgesproken de bedrijfsduur zoals vermeld in het Elektriciteitsplan (1995–2004) te verkorten van 2007 naar 2004.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | ||||||||
t/m 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | ||||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 70 000 | |||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 31 765 | |||||||
Waarvan te betalen | 70 000 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 70 000 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 70 000 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 31 765 |
Economische code: 43D Functionele code: 09.2
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel is een raming opgenomen van de ontvangsten die samenhangen met de personeelsuitgaven, zoals restituties van reiskosten en inhoudingen voor pensioenen. Daarnaast worden ontvangsten geraamd uit hoofde van de bijdrageregeling ex artikel 65 van de Elektriciteitswet 1998, alsmede overige ontvangsten die niet onder een specifiek artikel vallen.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 9 128 | 9 028 | 9 028 | 9 028 | 9 028 | ||
Mutatie 2000 | 100 | 200 | 200 | 200 | 200 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 8 874 | 9 228 | 9 228 | 9 228 | 9 228 | 9 228 | 9228 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 4 027 | 4 187 | 4 187 | 4 187 | 4 187 | 4 187 | 4 187 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 Div.ontvangsten personeel | 5 766 | 5 750 | 5 750 | 16 | 11.0 | |||
030 Ontvangsten PC-privé | 998 | 400 | 400 | 16 | 11.0 | |||
040 Materieel ministerie | 694 | 16 | 11.0 | |||||
400 Commiss.verg./vakatiegeld | 243 | 400 | 400 | 12 | 11.0 | |||
430 Ov.ontv.(buiten)diensten | 620 | 738 | 738 | 12 | 11.0 | |||
500 Ontvangsten NMa | 2 | 47Z | 11.1 | |||||
550 Ontvangsten DTe | 551 | 1 940 | 1 940 | 47Z | 11.1 | |||
Totaal art 0101 | 8 874 | 9 228 | 9 228 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Ontvangsten x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
PC-financiering (aflossing leningen) | 100 | 200 | 200 | 200 | 200 |
Totaal | 100 | 200 | 200 | 200 | 200 |
01.11 Ontvangsten Bureau voor de Industriële Eigendom
a) De grondslag van het artikel
De ontvangsten van het Bureau voor de Industriële Eigendom bestaan, naast enkele incidentele baten, hoofdzakelijk uit ontvangsten krachtens de Rijksoctrooiwet 1910 (gewijzigd Stb. 1995, 52). De hoogte van de verschuldigde taksbedragen is vastgelegd in het Octrooireglement.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 50 077 | 52 077 | 55 077 | 56 077 | 56 077 | ||
Mutatie | – 77 | – 77 | – 77 | – 77 | – 77 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 49 939 | 50 000 | 52 000 | 55 000 | 56 000 | 56 000 | 56 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 22 661 | 22 689 | 23 597 | 24 958 | 25 412 | 25 412 | 25 412 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 Ontv.Octr.R.+Bur.Warenmerken | 48 931 | 50 000 | 52 000 | 36 | 11.1 | |||
020 Div.ontv.Bur.Ind.Eigendom | 1 008 | 16 | 11.1 | |||||
Totaal art 0111 | 49 939 | 50 000 | 52 000 |
01.21 Ontvangsten Centraal Planbureau
a) De grondslag van het artikel
De ontvangsten van het CPB bestaan voor het grootste deel uit ontvangsten vanwege werken in opdracht (andere onderdelen van de Staat). Daarnaast heeft het CPB nog ontvangsten van kleinere omvang uit onder andere de verkoop van publicaties. De tarieven welke in rekening worden gebracht, zijn, afhankelijk van de opdrachtgever, gebaseerd op:
• de Tarieven Handleiding van het Ministerie van Financiën;
• de Algemene Regeling van Tarieven en Voorwaarden van het Ministerie van BuZa;
• Tarieven van de Europese Commissie.
Door het hanteren van bovengenoemde tarieven worden de kosten van het werken in opdracht geacht gedekt te zijn. Ingeval sprake is van substantiële extra kosten ten behoeve van onderzoek door derden (aanschaf databestanden en dergelijke) worden deze apart in rekening gebracht.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 2 830 | 95 | 95 | 95 | 95 | ||
1e suppl. wet 2000 | 30 | ||||||
Mutatie | 2 765 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 2 981 | 2 860 | 2 860 | 95 | 95 | 95 | 95 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 353 | 1 298 | 1 298 | 43 | 43 | 43 | 43 |
Economische code: 16 Functionele code: 01.32
c) De toelichting bij de cijfers
Betreft hogere ontvangsten (en uitgaven, zie uitgavenartikel 01.01 Apparaatsuitgaven EZ) in verband met werken in opdracht door het CPB.
01.31 Ontvangsten Centraal Bureau voor de Statistiek
a) De grondslag van het artikel
De ontvangsten van het CBS bestaan voor het grootste deel uit ontvangsten vanwege werken in opdracht (andere onderdelen van de Staat en derden) en de verkoop van publicaties. Daarnaast is er sprake van diverse ontvangsten, welke voornamelijk incidenteel en/of van kleine omvang zijn. Voor wat betreft het werken in opdracht hanteert het CBS sinds april 1996 de Tarieven Handleiding van het Ministerie van Financiën als basis. Publicaties zijn een bijproduct van de activiteiten van het CBS. Verkoop vindt daarom plaats tegen marginale kosten (repro- en distributiekosten).
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 23 200 | 23 200 | 23 200 | 23 200 | 23 200 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 32 196 | 23 200 | 23 200 | 23 200 | 23 200 | 23 200 | 2 3200 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 14 610 | 10 528 | 10 528 | 10 528 | 10 528 | 10 528 | 10 528 |
Economische code: 16 Functionele code: 01.32
02.00 INDUSTRIEEL EN ALGEMEEN TECHNOLOGIEBELEID
02.02 Ontvangsten technische ontwikkelingskredieten
a) De grondslag van het artikel
De hier geraamde ontvangsten bestaan uit betalingen van rente en aflossingen op in het verleden verstrekte Technische ontwikkelingskredieten (uitgavenartikel 02.09 Speur- en ontwikkelingswerk). De ontvangsten zijn afhankelijk van het succes van het ontwikkelingsproject, het succes van de commercialisatie en de algemene economische ontwikkelingen.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 90 000 | 85 000 | 85 000 | 80 000 | 80 000 | ||
Amendement | 25 000 | 25 000 | 25 000 | 25 000 | |||
1e suppl. wet 2000 | – 25 000 | – 25 000 | – 25 000 | – 25 000 | |||
Mutatie | – 10 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||||
Ontwerp-begr. 2001 | 121 576 | 80 000 | 80 000 | 80 000 | 80 000 | 80 000 | 80 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 55 169 | 36 302 | 36 302 | 36 302 | 36 302 | 36 302 | 36 302 |
Economische code: 77D Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Ontvangsten x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Aanpassing ontvangstenraming | – 10 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||
Totaal | – 10 000 | – 5 000 | – 5 000 |
Actuele informatie geeft aan dat de in de ontwerpbegroting 2000 geraamde ontvangsten zich naar verwachting niet zullen realiseren. Daarom wordt de ontvangstenraming neerwaarts aangepast.
02.04 Diverse ontvangsten technologiebeleid
a) De grondslag van het artikel
Op deze post worden de bijdragen van het Ministerie van OC&W aan het EET-programma geraamd. Zie hiervoor ook de toelichting bij het uitgavenartikel 02.02 Specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering. Daarnaast worden de overige (incidentele) ontvangsten van dit hoofdbeleidsterrein op dit artikel geraamd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 27 000 | 26 625 | 27 000 | 26 000 | 26 000 | ||
Mutatie | 23 067 | 36 955 | – 100 | 4 706 | 7 660 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 39 387 | 50 067 | 63 580 | 26 900 | 30 706 | 33 660 | 26 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 17 873 | 22 719 | 28 851 | 12 207 | 13 934 | 15 274 | 11 798 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 Div. Ontv. Technologiebel. | 24 177 | 33 500 | 43 500 | 31 | 11.3 | |||
020 Ontvangsten EET-gelden | 15 210 | 16 567 | 20 080 | 47D | 11.1 | |||
Totaal art 0204 | 39 387 | 50 067 | 63 580 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Ontvangsten x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Beeindiging Industriefaciliteit | 40 000 | ||||
2. Ontvangsten Fokker-boedel | 30 000 | ||||
3. Aanpassing ontvangstenraming | – 6 933 | – 3 045 | – 100 | 4 706 | 7 660 |
Totaal | 23 067 | 36 955 | – 100 | 4 706 | 7 660 |
ad 1.
Betreft een ontvangst van de Staat naar aanleiding van de voorgenomen beëindiging van de Industriefaciliteit. De onderhandelingen hierover zijn gestart.
ad 2.
Ontvangst uit de Fokker-boedel na het faillissement van de N.V. Fokker.
ad 3.
Door de aanpassing van de uitgavenraming van EET, moet ook de ontvangstenraming voor de bijdrage van OC&W worden aangepast (gemiddeld 35% van de uitgavenraming).
02.05 Ontvangsten uit het Fonds economische structuurversterking
a) De grondslag van het artikel
De uitgaven die EZ ten behoeve van Fes-projecten verricht, worden periodiek verrekend met het Fes. De hiermee gemoeide ontvangsten worden op dit artikel geraamd. Thans worden ontvangsten ten behoeve van Giga-port (uitgavenartikel 02.13), de regeling EET (uitgavenartikel 02.02) en de intensiveringen in het kader van Kennis & Innovatie (Zie hoofdstuk 4 van het algemene deel van de Memorie van Toelichting) op dit artikel begroot.
De ontvangsten van de projecten HPCN, NOBIS en MARIN worden in 2000 afgesloten.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 49 000 | 50 000 | 53 000 | ||||
1e suppl. wet 2000 | 16 621 | 3 000 | 1 000 | ||||
Mutatie | 75 000 | 75 000 | 75 000 | 75 000 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 54 404 | 65 621 | 128 000 | 129 000 | 75 000 | 75 000 | 65 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 24 687 | 29 778 | 58 084 | 58 538 | 34 034 | 34 034 | 29 496 |
Economische code: 08 Functionele code: 04.9
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Ontvangsten x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Fes bijdrage Kennis & Innovatie | 50 000 | 50 000 | 50 000 | 50 000 | |
2. Voor regeling Experimentele faciliteiten | 15 000 | 10 000 | |||
3. Fes bijdrage bedrijventerrein | 10 000 | 15 000 | 25 000 | 25 000 | |
Totaal | 75 000 | 75 000 | 75 000 | 75 000 |
ad 1.
Betreft de bijdrage uit het FES voor het Lissabon-pakket op het gebied van kennis en innovatie. Voor een nadere toelichting en een totaaloverzicht van dit kennis/innovatie pakket wordt verwezen naar hoofdstuk vier van het algemene deel van de Memorie van Toelichting.
ad 2.
Om de uitvoering van andere ICES-KIS-projecten te faciliteren, wordt de regeling «Experimentele faciliteiten» opgezet. Met de bijdrage uit het Fes worden investeringen gefinancierd in unieke onderzoeksapparatuur bij nader geselecteerde kennisinstellingen, die deel uitmaken van de Nederlandse publieke kennisinfrastructuur (zie ook uitgavenartikel 02.12 waar de hiermee samenhangende verplichtingen worden toegelicht).
ad 3.
In de vastgestelde begroting 2000 is het amendement Hindriks/Van Walsem (Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 XIII, nr. 27) verwerkt. Dit amendement beoogt met een financiële impuls van NLG 100 mln de herstructurering van bedrijventerreinen in de grote steden te stimuleren. De dekking van de kasuitgaven (in het amendement geraamd op jaarlijks NLG 25 mln in de periode 2000 tot en met 2003) zou moeten geschieden uit een overeenkomstige verhoging van de TOK-ontvangsten (op ontvangstenartikel 02.02). Inmiddels is duidelijk geworden dat de hogere TOK-ontvangsten zich naar alle waarschijnlijkheid niet zullen voordoen. Om de impuls toch te kunnen uitvoeren, heeft het kabinet besloten de uitgaven te financieren uit het Fes. De in het Fes gereserveerde bedragen zullen aan de EZ-begroting worden toegevoegd in die jaren waarin de kasuitgaven naar verwachting zullen plaatsvinden.
03.00 INDUSTRIE- EN DIENSTENBELEID
03.03 Ontvangsten uit bijdragen aan de industrie
a) De grondslag van het artikel
Hier worden geraamd winstafdrachten en terugbetalingen door bedrijven op grond van het industriebeleid.
De meeste ontvangsten vloeien voort uit het NedCar dossier. Het betreft de terugbetaling van de renteloze lening van NLG 700 mln, de geraamde opbrengst uit de verkoop van reserveonderdelen en de terugbetaling van de overgenomen lening aan Volvo. Zie tevens de toelichting bij het uitgaven-artikel 03.08.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 33 700 | 28 700 | 103 553 | 265 300 | 156 700 | ||
1e suppl. wet 2000 | 224 700 | ||||||
Mutatie | 5 000 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 84 034 | 263 400 | 28 700 | 103 553 | 265 300 | 156 700 | 22 400 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 38 133 | 119 526 | 13 023 | 46 990 | 120 388 | 71 107 | 10 165 |
Economische code: 77D Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers
Betreft de bijdrage van de provincie Zeeland aan KSG. Zie hiervoor ook uitgavenartikel 03.07 Bijdrage aan KSG.
04.00 RUIMTELIJK ECONOMISCH BELEID
04.03 Diverse ontvangsten ruimtelijk economisch beleid
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden diverse incidentele ontvangsten geraamd, zoals verrekeningen van eventueel teveel verstrekte voorschotten en dividenduitkeringen ROM's.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 24 500 | 52 000 | 17 000 | 27 991 | 2 000 | ||
1e suppl. Wet 2000 | 45 000 | – 20 000 | – 15 000 | – 10 000 | |||
Mutatie 2000 | – 30 000 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 20 121 | 69 500 | 2 000 | 2 000 | 17 991 | 2 000 | 2 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 9 131 | 31 538 | 908 | 908 | 8 164 | 908 | 908 |
Economische code: 62C Functionele code: 11.3
c) De toelichting bij de cijfers
De meeropbrengst van de verkoop van de gronden bij het Maastricht Aachen Airport, zoals voorzien bij begroting 2000, wordt, gezien de uiteindelijke bestemming van de gronden, niet gerealiseerd.
05.00 ONDERNEMERSCHAP EN MARKTWERKING
05.01 Ontvangsten uit borgstellingsregelingen
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden ontvangsten uit hoofde van de Kredietregelingen Midden- en Kleinbedrijf (KMKB 1976 en 1985), de Regeling Borgstelling MKB-kredieten (RBMKB 1988) en het Besluit Borgstelling MKB kredieten (BBMKB) geraamd (zie ook toelichting artikel 05.03 Borgstellingsregelingen).
Terugbetaling verliesdeclaraties; NLG 8,8 mln
Op dit onderdeel worden de terugbetalingen op verliesdeclaraties geraamd. De banken zijn verplicht, indien zij een verlies bij EZ hebben gedeclareerd, pogingen in het werk te stellen de vordering van de Staat op de betreffende onderneming/ondernemer te incasseren. De inkomsten betreffen zowel deze opbrengsten als terugstortingen op afgewezen verliesdeclaraties.
De raming bestaat uit rente die per saldo wordt ontvangen op de bij de banken aangehouden rekeningen voor verliesdeclaraties.
Provisie verstrekte kredieten; NLG 22,2 mln
Op dit onderdeel worden de provisies geraamd die de banken afdragen over de bij hen uitstaande kredieten, verleend onder de KMKB 1976 en 1985, de RBMKB 1988 en het BBMKB.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 33 800 | 31 200 | 27 450 | 27 450 | 27 450 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 34 746 | 33 800 | 31 200 | 27 450 | 27 450 | 27 450 | 27 450 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 15 767 | 15 338 | 14 158 | 12 456 | 12 456 | 12 456 | 12 456 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 terugbet. verliesdeclaraties | 8 088 | 8 600 | 8 800 | 63D | 11.4 | |||
030 rente kmkb | 217 | 200 | 200 | 26 | 11.4 | |||
040 provisie verstrekt krediet | 26 441 | 25 000 | 22 200 | 16 | 11.4 | |||
Totaal art 0501 | 34 746 | 33 800 | 31 200 |
a) De grondslag van het artikel
Het beleid voor de casino's is vastgelegd in de Wet op de Kansspelen (Stb. 1964, 0483) en de daaruit voortvloeiende Beschikking casinospelen 1996 (Stcrt. 1997, 144). De casino's zijn gehouden te functioneren onder zorgvuldig geformuleerde randvoorwaarden. Op de naleving van de gestelde voorschriften wordt toegezien door het College van toezicht op de kansspelen.
Zoals reeds in de begroting 1999 is opgenomen, is er met Holland Casino's een afspraak gemaakt over een gefaseerde verhoging van het eigen vermogen. De verhoging van het eigen vermogen komt ten laste van de ontvangsten in de EZ-begroting. In de ontvangstenramingen is hiermee reeds rekening gehouden.
Ontvangstenartikel 05.12 Opbrengst van casino's | |||
Bedragen x f 1 mln. | Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 |
1. Aantal bezoeken alle casino's (x 1 000) | 5 074 | 5 300 | 5 700 |
2. Gemiddelde opbrengst per bezoek* | 0,027 | 0,032 | 0,034 |
3a. Totale opbrengst EZ** | 128,7 | 153,0 | 174,0 |
3b. Versterking E.V. | 9,6 | 16,0 | 16,0 |
4. Aantal casino's*** | 10 | 11 | 12 |
* gerelateerd aan netto-bedrijfsresultaat per kalenderjaar;
** a. opbrengst na inhouding ter versterking van het eigen vermogen; de ontvangen bijdragen kunnen afwijken van het netto-bedrijfsresultaat, omdat de afdracht van het 4e kwartaal pas in het volgend kalenderjaar ontvangen wordt;
*** nieuwe vestigingen voorzien in Utrecht (2000) en Enschede (2001).
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 171 000 | 181 000 | 201 000 | 211 000 | 211 000 | ||
1e suppl. wet 2000 | – 18 000 | – 7 000 | 15 000 | 35 000 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 128 700 | 153 000 | 174 000 | 201 000 | 226 000 | 246 000 | 246 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 58 402 | 69 428 | 78 958 | 91 210 | 102 554 | 111 630 | 111 630 |
Economische code: 27 Functionele code: 08.3
05.13 Opbrengst afgifte exploitatievergunningen speelautomaten
Op dit artikel worden ontvangsten geraamd die afkomstig zijn van het Nederlands Meetinstituut B.V. (NMi) uit hoofde van titel Va (Speelautomaten) van de Wet op de Kansspelen. De ontvangsten zijn bedoeld ter dekking van de kosten verbonden aan de afgifte van vergunningen en de controle van speelautomaten.
Ontvangstenartikel 05.13 Opbrengst afgifte exploitatievergunningen speelautomaten | |||
Realisatie 1999 | Raming 2000 | Raming 2001 | |
1. Merktekens kansspelautomaten (in aantallen) | 7 855 | 7 100 | 7 100 |
2. Tarief kansspelautomaten (x f 1 000,–) | 0,290 | 0,290 | 0,290 |
3. Merktekens casino-automaten (in aantallen) | 1 102 | 1 000 | 1 000 |
4. Tarief casino-automaten (x f 1 000,–) | 0,290 | 0,290 | 0,290 |
5. Merktekens behendigheidsautomaten (in aantallen) | 3 004 | 5 000 | 5 000 |
6. Tarief behendigheidsautomaten (x f 1 000,–) | 0,025 | 0,025 | 0,025 |
7. Verlening exploitatie vergunningen (in aantallen) | 691 | 800 | 800 |
8. Tarief exploitatie vergunningen (x f 1 000,–) | 1,000 | 1,000 | 1,000 |
9. Nieuwe exploitatie vergunningen (in aantallen) | 57 | 40 | 40 |
10. Tarief nieuwe exploitatie vergunningen (x f 1 000,-) | 5,000 | 5,000 | 5,000 |
11. Totale opbrengst (x f 1 mln) | 3,7* | 3,5 | 3,5 |
* in 1999 ontvangen f 6,5 mln.: f 3,7 mln. (1/1/1999 t/m 30/11/1999) en f 2,8 mln (1998);
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 6 511 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 | 3 500 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 2 955 | 1 588 | 1 588 | 1 588 | 1 588 | 1 588 | 1 588 |
Economische code: 36 Functionele code: 08.3
05.15 Ontvangsten Nederlands Meetinstituut
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel zijn de rente en aflossing van leningen geraamd.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 2 450 | 2 352 | 2 254 | 2 156 | 2 058 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 2 084 | 2 450 | 2 352 | 2 254 | 2 156 | 2 058 | 2 058 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 946 | 1 112 | 1 067 | 1 023 | 978 | 934 | 934 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 rente ontvangsten nmi | 588 | 490 | 392 | 26 | 11.4 | |||
020 aflossing van leningen | 1 260 | 1 260 | 1 260 | 77D | 11.4 | |||
030 dividend nmi | 236 | 700 | 700 | 27 | 11.4 | |||
Totaal art 0515 | 2 084 | 2 450 | 2 352 |
05.21 Diverse ontvangsten Ondernemerschap en Marktwerking
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 417 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 189 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 |
Economische code: 16 Functionele code: 11.4
07.00 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN EN EXPORTBEVORDERING
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de ontvangsten van het DG BEB geraamd. Het gaat daarbij voornamelijk om rente- en premie-ontvangsten op kredieten en garantstellingen.
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 4 079 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | ||
1e suppl. wet 2000 | 4 921 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 414 701 | 9 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 188 183 | 4 084 | 1 815 | 1 815 | 1 815 | 1 815 | 1 815 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 Ontvangsten gemengde kredieten | 1 417 | 1 500 | 1 500 | 26 | 11.3 | |||
030 Overige ontvangsten BEB | 6 326 | 5 000 | 2 500 | 47G | 11.1 | |||
040 Ontvangsten uit garanties | 406 801 | 2 500 | 47G | 11.1 | ||||
050 Ontvangsten PSB | 157 | 47G | 11.1 | |||||
Totaal art 0701 | 414 701 | 9 000 | 4 000 |
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 2 223 | 2 223 | 2 223 | 2 223 | 2 223 | ||
Mutatie 2000 | – 2 223 | – 2 223 | – 2 223 | – 2 223 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 2 875 | 2 223 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 305 | 1 009 |
Economische code: 16 Functionele code: 11.1
Specificatie mutatie | |||||
---|---|---|---|---|---|
(Ontvangsten x NLG 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
Desaldering met 07.04 | – 2 223 | – 2 223 | – 2 223 | – 2 223 | |
Totaal | – 2 223 | – 2 223 | – 2 223 | – 2 223 |
In verband met de vorming van het agentschap EVD met ingang van 1 januari 2001 worden de geraamde ontvangsten in mindering gebracht op de uitgavenraming (zie uitgavenartikel 07.04).
08.00 WET INVESTERINGSREKENING
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de ontvangsten uit hoofde van de Wet Investeringsrekening (WIR) geraamd. Dit betreft zogenaamde «desinvesteringsbetalingen». Deze zijn verschuldigd wanneer investeringsgoederen, waarvoor eerder WIR-premie is ontvangen, binnen de daarvoor gestelde termijn (in de meeste gevallen acht jaar) worden «vervreemd».
Met ingang van 1 januari 2001 zal de verantwoording van de uitgaven en ontvangsten uit hoofde van de WIR plaatsvinden op hoofdstuk IX B (Financiën). In de toelichting bij het uitgavenartikel 08.01 Investeringsbijdragen en -toeslagen is deze wijziging toegelicht. Op deze plaats wordt dan ook volstaan met een verwijzing naar die passages.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 10 000 | 4 000 | 1 000 | ||||
1e suppl. wet 2000 | – 5 000 | ||||||
Mutatie | – 4 000 | – 1 000 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 | 31 001 | 5 000 | |||||
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 14 068 | 2 269 |
Economische code: 62D Functionele code 06.09
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x f 1 000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Actualisatie raming | – 1 000 | ||||
2. Overheveling naar hoofdstuk IX B | – 3 000 | – 1 000 | |||
Totaal | – 4 000 | – 1 000 |
ad 1.
Betreft aanpassing van de raming aan het actuele beeld.
ad 2.
Betreft de overgang van de bedragen voor 2001 en volgende jaren naar de belastinguitgaven (zie uitgavenartikel 08.01 Investeringsbijdragen en -toeslagen).
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de aardgasbaten (exclusief vennootschapsbelasting) geraamd. De raming is afhankelijk van de (prijs)ontwikkelingen op de olie- en valutamarkt, alsmede van mogelijke variaties in de gasafzet. Tevens worden op dit artikel de «common area»-baten verantwoord (onder de posten aardgasbaten via EBN en opbrengsten Mijnwetgeving).
Aardgasbaten MOR Groningen; NLG 2 800 mln
Op dit onderdeel zijn de inkomsten geraamd uit hoofde van de MeerOpbrengstRegeling (MOR) Groningen.
Aardgasbaten via EBN; NLG 2 750 mln
Op dit onderdeel zijn de bijzondere winstafdrachten geraamd van Energie Beheer Nederland B.V. (EBN). Het betreft afdrachten uit hoofde van de deelnemingen van EBN in de olie- en gaswinning.
Opbrengsten Mijnwetgeving; NLG 1 330 mln
Op dit onderdeel zijn de inkomsten geraamd uit hoofde van de Mijnwetgeving en uit hoofde van bepalingen in verleende concessies en vergunningen voor de opsporing en winning van delfstoffen (exclusief zout) op Nederlands territoir, alsmede het Nederlands Continentaal Plat. Deze inkomsten zijn afhankelijk van de olieprijzen, de dollarkoers, de winningkosten en het productievolume. De huidige raming is inclusief de gevolgen van de recente verbetering van het mijnbouwklimaat (Kamerstukken 1999/2000, 26 219, nr. 11).
Dividend Gasunie via EBN; NLG 12 mln
EBN neemt voor 40% deel in het aandelenkapitaal van de N.V. Nederlandse Gasunie. Ingevolge de overeenkomst betreffende het beheer van EBN draagt EBN 15/40-deel van de ontvangen dividenden van de N.V. Nederlandse Gasunie aan de Staat af. Aangezien de dividenduitkering van de N.V. Nederlandse Gasunie is gefixeerd op NLG 80 mln per jaar, resulteert een uitkering door EBN B.V. van NLG 12 mln.
Dit onderdeel omvat de inkomsten die worden verkregen uit hoofde van het aandelenbezit (10%) van de Staat in de N.V. Nederlandse Gasunie. De gefixeerde dividenduitkering van NLG 80 mln per jaar resulteert in een uitkering aan de Staat van NLG 8 mln per jaar.
Bijdrage aan het Fes; NLG 2 864 mln
Het Fonds economische structuurversterking (Fes) krijgt 41,5% van de totale gasbaten exclusief vennootschapsbelasting. Dit deel van de gasbaten is bij artikel 09.01 zichtbaar gemaakt op het onderdeel 060, Bijdrage aan het Fes.
Kengetallen aardgasraming | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Prijsgegevens | ||||||
Dollarkoers | 2,30 | 2,20 | 2,05 | 2,05 | 2,05 | 2,05 |
Olieprijs in dollar per vat | 26,5 | 24,0 | 17,5 | 17,5 | 17,5 | 17,5 |
Hoeveelheidgegevens (mln m3) | ||||||
Afzet binnenland | 37,9 | 40,2 | 39,6 | 40,2 | 41,5 | 42,5 |
Afzet export | 40,4 | 40,2 | 41,2 | 42,6 | 43,6 | 43,9 |
78,3 | 80,4 | 80,9 | 82,7 | 85,1 | 86,3 | |
Ontvangsten aardgasbaten (mld hfl) Niet belastingmiddelen | ||||||
– EZ-begroting | 3,568 | 4,036 | 3,685 | 3,100 | 2,866 | 3,042 |
– FES | 2,532 | 2,864 | 2,615 | 2,200 | 2,034 | 2,158 |
Vennootschapsbelasting | 2,800 | 3,600 | 3,600 | 2,700 | 2,600 | 2,600 |
8,900 | 10,500 | 9,900 | 8,000 | 7,500 | 7,800 |
b) De cijfers en de verdeling in artikelonderdelen
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 2 836 000 | 2 574 000 | 2 047 000 | 1 930 000 | 1 989 000 | ||
1e suppl. wet 2000 | 644 000 | 760 000 | 351 000 | 176 000 | 175 000 | ||
Mutatie 2000 | 292 000 | 702 000 | 1 287 000 | 994 000 | 702 000 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 2 773 661 | 3 772 000 | 4 036 000 | 3 685 000 | 3 100 000 | 2 866 000 | 3 042000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 258 632 | 1 711 886 | 1 831 457 | 1 672 180 | 1 406 719 | 1 300 534 | 1 380 399 |
De verdeling naar onderdelen van de ontvangsten (in NLG1000) en de economische en functionele codering | ||||||||
1999 | 2000 | 2001 | Econ. | Funct. | ||||
010 Aardgasbaten MOR Groning. | 1 772 949 | 2 650 000 | 2 800 000 | 29 | 09.1 | |||
020 Aardgasbaten via EBN BV | 1 721 422 | 2 400 000 | 2 750 000 | 29 | 09.1 | |||
030 Opbrengsten mijnwetgeving | 1 234 000 | 1 330 000 | 29 | 09.1 | ||||
031 Winstaandeel | 727 940 | 29 | 09.1 | |||||
032 Cijns | 201 142 | 29 | 09.1 | |||||
033 Oppervlakte rechten | 45 609 | 29 | 09.1 | |||||
034 Verkenningsvergunningen | 21 | 29 | 09.1 | |||||
040 Dividend Gasunie via EBN | 12 000 | 12 000 | 12 000 | 27 | 09.1 | |||
050 Dividend Gasunie | 8 000 | 8 000 | 8 000 | 27 | 09.1 | |||
060 Bijdrage aan het FES | – 1 715 422 | – 2 532 000 | – 2 864 000 | 29 | 09.1 | |||
Totaal art 0901 | 2 773 661 | 3 772000 | 4 036 000 |
c) De toelichting bij de cijfers
Specificatie mutatie | |||||
(Verplichtingen x NLG1000) | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 |
1. Aardgasbaten MOR Groningen | 150 000 | 500 000 | 900 000 | 600 000 | 500 000 |
2. Aardgasbaten via EBN | 200 000 | 650 000 | 900 000 | 700 000 | 500 000 |
3. Opbrengst Mijnwetgeving | 150 000 | 50 000 | 400 000 | 400 000 | 200 000 |
4. Bijdrage aan Fes | – 208 000 | – 498 000 | – 913 000 | – 706 000 | – 498 000 |
Totaal | 292 000 | 702 000 | 1 287 000 | 994 000 | 702 000 |
ad 1 t/m 4: De wijzigingen van de reguliere aardgasbatenraming vloeit voort uit aanpassingen in de koers van de dollar, de olieprijs en de afzet (zie tabel met kengetallen). Van deze aardgasbaten wordt 41,5% uitgekeerd aan het Fonds economische structuurversterking. In deze bedragen zijn de wijzigingen in kader van de verandering van de Mijnbouwwetgeving meegenomen (zie Kamerstukken II 1999/2000, 26 219, nr. 11).
09.02 Uitkering van Energiebeheer Nederland B.V.
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de dividenden geraamd die Energie Beheer Nederland B.V. (EBN) uitkeert aan de Staat ten behoeve van de N.V. DSM, certificaathouder van de aandelen EBN. De hierop volgende uitkering aan N.V. DSM is verantwoord onder uitgavenartikel 09.22 Uitkering aan houder certificaten Energiebeheer Nederland B.V.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 142 000 | 140 000 | 137 000 | 137 000 | 138 000 | ||
Mutatie 2000 | 3 000 | 8 000 | 8 000 | 5 000 | 3 000 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 131 472 | 145 000 | 148 000 | 145 000 | 142 000 | 141 000 | 141 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 59 659 | 65 798 | 67 159 | 65 798 | 64 437 | 63 983 | 63 983 |
Economische code: 27 Functionele code: 09.1
c) De toelichting bij de cijfers
Vanwege de koppeling van de gas- en olieprijzen neemt bij een stijging van de olieprijzen de winst van EBN B.V. toe. Als gevolg hiervan wordt de raming van het uit te keren dividend verhoogd.
09.03 Ontvangsten voorraadheffing in verband met financiering Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd uit de voorraadheffing die dient ter dekking van de exploitatiekosten van de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (uitgavenartikel 09.21). Deze heffing berust op de Wet voorraadvorming aardolieproducten (Stb. 1986, 675).
Ramingskengetallen ontvangsten COVA | ||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Heffingsplichtig volume | 126 | 131 | 134 | 134 | 134 | 134 |
Tarief | 1,10/1,35 | 1,10 | 1,10 | 1,10 | 1,10 | 1,10 |
Raming (x NLG 1 mln) | 141,2 | 144,3 | 147,5 | 147,5 | 147,5 | 147,5 |
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 141 230 | 170 100 | 170 100 | 170 100 | 170 100 | ||
Mutatie 2000 | – 25 800 | – 22 600 | – 22 600 | – 22 600 | |||
Ontwerp-begr. 2001 | 136 745 | 141 230 | 144 300 | 147 500 | 147 500 | 147 500 | 147 500 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 62 052 | 64 087 | 65 480 | 66 933 | 66 933 | 66 933 | 66 933 |
Economische code: 36 Functionele code: 09.1
c) De toelichting bij de cijfers
Doordat in de raming voor de jaren 2001 en later het tarief daalt van 1,35 cent per 1000 liter naar 1,10 cent per 1000 liter, daalt de ontvangstenraming. De uitgaven van deze doorsluispost zijn verantwoord op artikel 09.21.
09.04 Dividend Ultra-Centrifuge Nederland N.V.
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel wordt het dividend geraamd dat wordt ontvangen uit het aandelenbezit van 98,8% van de Staat in Ultra-Centrifuge Nederland N.V. (UCN). De Staat bezit 185 518 stuks aandelen met een nominale waarde van NLG 870 per aandeel.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 45 000 | 45 000 | 25 000 | 25 000 | 25 000 | ||
1e suppl. wet 2000 | – 8 800 | ||||||
Ontwerp-begr. 2001 | 36 230 | 36 200 | 45 000 | 25 000 | 25 000 | 25 000 | 25 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 16 440 | 16 427 | 20 420 | 11 345 | 11 345 | 11 345 | 11 345 |
Economische code: 27 Functionele code: 09.1
a) De grondslag van het artikel
Betreft de afdrachten van AKZO aan de Staat op grond van de overeenkomst van 13 juli 1918 (laatstelijk gewijzigd per machtiging bij wet van 7 juli 1988, Stb. 372), behorende bij de mijnbouwconcessies voor de winning van zout.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 3 389 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 1 538 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 | 1 361 |
Economische code: 29 Functionele code: 11.2
09.06 Diverse ontvangsten Energie
a) De grondslag van het artikel
Op dit artikel worden de overige ontvangsten in het kader van het energiebeleid geraamd.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (in NLG1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ontwerp-begr. 2000 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | ||
Ontwerp-begr. 2001 | 1 361 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 | 1 250 |
Ontwerp-begr. 2001 in EUR1000 | 618 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 |
Economische code: 16 Functionele code: 09.0
D. TOELICHTING BIJ DE AGENTSCHAPSBEGROTINGEN
1. Betreft een toelichting bij de begroting van baten en lasten van het agentschap Senter
Senter is een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken dat overheidsbeleid uitvoert op het terrein van technologie, energie, milieu, export en internationale samenwerking. Doelstelling bij deze missie is het duurzaam versterken van de positie van bedrijfsleven en kennisinstellingen in ons land.
Strategie en doelstellingen op hoofdlijnen
Om de positie van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen in ons land duurzaam te versterken, heeft Senter de volgende vier strategische (middellangetermijn)doelstellingen geformuleerd vanuit het perspectief van de bedrijven en kennisinstellingen, de opdrachtgevers, de eigenaar (Economische Zaken) en de interne organisatie:
1. Het verbeteren van de dienstverlening aan de doelgroep;
2. Het kunnen inspelen op de wensen en doelstellingen van de opdrachtgevers;
3. Het kunnen inspelen op de wensen en doelstellingen van de eigenaar;
4. Het verbeteren van de interne kwaliteit van de primaire processen.
Aan deze doelstellingen heeft Senter een aantal Kritieke Succes Factoren (KSF'en) gekoppeld, zoals klanttevredenheid, voorspelbaarheid, lage uitvoeringskosten, kwaliteit van de uitvoering en deskundig personeel.
De KSF'en (en dus de doelstellingen) worden getoetst aan de hand van meetbare prestatie-indicatoren. Voorbeelden hiervan zijn de doorlooptijden van declaraties, de slaagkans van aanvragen, de tariefontwikkeling, het gemeten foutenpercentage en de opleidingskosten als percentage van de loonkosten.
Senter verzorgt voor diverse ministeries en de EU de uitvoering van stimuleringsregelingen en -programma's, zoals subsidie-, krediet- en fiscale regelingen. De uitvoering van een regeling/programma kan bestaan uit juridische vormgeving, communicatie, inhoudelijke beoordeling van subsidie- en kredietaanvragen, administratie, financiën en controle. Als ondernemer kan men bij Senter terecht met verzoeken om een bedrijf of kennisinstelling in binnen- of buitenland te zoeken om mee samen te werken bij de realisatie van innovatieve projecten.
Daarnaast kan Senter haar opdrachtgevers adviseren over de wijze waarop zij hun beleidsdoelen kunnen vertalen in regelingen/programma's. Senter maakt hen wegwijs, adviseert en geeft hen inzicht in de mogelijkheden van financiële ondersteuning bij de realisatie van innovatieve projecten.
Doelgroepen van het overheidsbeleid dat Senter uitvoert, zijn Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen.
De overheid acht het van groot belang dat het MKB meer gebruik maakt van haar stimuleringsprogramma's en -regelingen. Senter streeft naar een grotere bekendheid bij het MKB. Met voor het MKB belangrijke intermediaire organisaties zijn daartoe structurele samenwerkingsverbanden opgezet en worden gezamenlijke voorlichtingsactiviteiten uitgevoerd. Hiertoe behoren MKB Nederland, accountants, Kamers van Koophandel en brancheorganisaties, zoals FME-CWM. Via andere communicatiemiddelen, zoals digitalisering en voorlichting, streeft Senter naar een verhoging van de participatie van het MKB.
Naamsbekendheid via digitale snelweg
Senter blijft initiatieven ontplooien om haar naamsbekendheid en de tevredenheid bij zowel opdrachtgevers als gebruikers van de regelingen te vergroten. Een belangrijk instrument in dit kader vormt de introductie van het elektronisch indienen van aanvragen, waarmee in 2000 een aanvang wordt gemaakt bij de WBSO. In 2001 en 2002 zal dit verder worden uitgebreid voor de andere regelingen die Senter uitvoert. Daarnaast werkt Senter continu aan de verbetering van de functionaliteit van haar website Senterwijzer.
Senter streeft naar een zo integraal mogelijke elektronische afhandeling van een aanvraag. Naast het elektronisch indienen, betekent dit dat de aanvraag elektronisch wordt beoordeeld en uiteindelijk elektronisch wordt beschikt (goedkeuring of afkeuring).
Naast investeringen in ICT-technologie, leidt dit tot een verandering in de werkprocessen van de Senter-medewerkers.
Verbreding informatieverlening
Om de dienstverlening te vergroten, streeft Senter naar een verdere integratie van de informatieverlening op het gebied van subsidies, kredieten en samenwerkingsprogramma's op nationaal- en internationaal gebied. Ook indien deze door andere organisaties worden uitgevoerd.
Zo zal intensief samengewerkt gaan worden met FMO (Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden). Intern heeft Senter deze informatieverlening geconcentreerd in een Kenniscentrum.
Strategische samenwerking is van nut om opdrachtgevers beter van dienst te kunnen zijn en markten te bereiken die alleen niet bereikt zouden kunnen worden. Senter zet de instrumentgerichte samenwerking met andere organisaties ook in de toekomst voort en intensiveert deze zo nodig. Senter werkt reeds samen met andere (uitvoerings)organisaties als NOVEM, de Belastingdienst, Syntens, EVD, NWO, Nuffic en KEMA.
Het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden hangt sterk af van de wensen van de opdrachtgevers, de toegevoegde waarde die de samenwerkingspartners ten opzichte van elkaar hebben, en overwegingen van (politieke) opportuniteit.
In de maatschappelijke en politieke discussie wordt steeds meer waarde gehecht aan een goede meting van de effecten van (stimulerings-) regelingen in relatie tot van tevoren vastgelegde doelstellingen. Deze informatie, die gericht is op «outcome», geeft inzicht in het bereiken van de beoogde (maatschappelijke) doelstellingen.
Rijksbreed wordt aan deze wensen invulling gegeven door het project «van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB). Ook Senter is via deelname aan de EZ-projectgroep hierbij betrokken.
Daarnaast is het projectteam Beleidsinteractie binnen Senter bezig met de informatie-uitwisseling tussen Senter en haar opdrachtgevers. Beleidsinteractie is primair gericht op het beantwoorden van vragen van beleidsmakers over de opzet, uitvoering en doelmatigheid van hun regelingen en programma's. Ook monitoring en effectmeting van regelingen is één van haar kerntaken.
In 1999 is het besluit genomen om te verhuizen naar een nieuw kantoorgebouw voor de Haagse vestiging waar gewerkt gaat worden met een modern, flexibel en gedifferentieerd kantoorconcept.
De komende jaren staan in het teken van de voorbereiding van deze verhuizing, die naar verwachting gaat plaatsvinden in 2002.
Als gevolg van de forse groei in de afgelopen jaren loopt de huisvesting van de Zwolse vestiging tegen capaciteitsproblemen aan. Inmiddels is een plan opgezet om deze op te lossen.
De doelmatigheid van Senter blijkt primair uit de ontwikkeling van de tarieven en de ontwikkeling van de uitvoeringskosten in relatie tot de volumina per opdracht. Dat laatste is voor de opdrachtgevers van Senter een belangrijk criterium om opdrachten al dan niet aan Senter te gunnen.
Senter heeft als doelstelling geformuleerd een trendmatige verlaging van de reële uitvoeringskosten (gecorrigeerd voor inflatie).
In tabel 1 is de ontwikkeling van de tarieven in de periode 1995–2000 zichtbaar. Hierbij is de nominale stijging van het tarief gecorrigeerd voor effecten die niet als verbetering van de efficiency gezien kunnen worden (wijzingen van de tariefcalculatie en de invoering van de 36-urige werkweek in 1997):
Tabel 1 Ontwikkeling tarieven | |||
Jaar | Tarief | Inflatie* | Reëel |
1995 | – 1.6% | 2.0% | – 3.6% |
1996 | 0.0% | 2.0% | – 2.0% |
1997 | 1.2% | 2.2% | – 1.0% |
1998 | 0.0% | 2.0% | – 2.0% |
1999 | – 2.3% | 2.2% | – 4.5% |
2000 | – 0.8% | 2.3% | – 3.1% |
* cijfers CBS consumentenprijsindex alle huishoudens en verwachte inflatie 2000 volgens CPB.
Tot en met 2000 is elk jaar sprake van een reële tariefdaling. Hiermee heeft Senter ruimschoots voldaan aan de doelstelling om de afgelopen jaren de reële uitvoeringskosten trendmatig te verlagen.
Het CPB verwacht voor 2001 een stijging van de lonen en de inflatie die hoger is dan de afgelopen jaren. In 2001 versnelt de inflatie eenmalig tot 3,25% omdat de indirecte belastingen (BTW) dan worden verhoogd in het kader van de belastingherziening. Omdat Senter relatief veel personeel inhuurt heeft de verhoging van de BTW tevens effect op de hoogte van de loonkosten. Naast deze externe effecten heeft Senter te maken met de invloed van de vaste periodieke verhogingen als gevolg van het relatief jonge personeelsbestand (nog niet in einde van de schaal). Daarnaast zullen naar verwachting de huisvestingskosten de komende jaren stijgen als gevolg van de verhuizing naar een nieuw pand voor de Haagse vestiging.
Ondanks deze kostprijsverhogende effecten streeft Senter naar een gematigde tariefontwikkeling voor de komende jaren. Door middel van besparingen op de loon- en materiële kosten wil Senter dit doel bereiken.
Senter hanteert als algemeen uitgangspunt dat de baten in enig jaar minimaal de lasten in dat jaar moeten dekken. Uitgaande van het voor het jaar 2001 geraamde omzetvolume (zie tabel 2) is het totaal aan baten voor het jaar 2001 geprognosticeerd op NLG 84,7 mln. Zekerheid over de in de toekomst te behalen baten is er overigens niet. Kenmerkend voor Senter is de flexibele en bedrijfsmatige aanpak waarmee bij een wisselend opdrachtenvolume de baten en lasten redelijk in evenwicht kunnen worden gehouden.
Tabel 2 Meerjarenbegroting (x NLG1000) | |||||||||||
1999 realisatie | 2000 ontwerp-begroting | 2000 geactuali-seerd | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Codering econ. funct. | ||
Baten | |||||||||||
omzet moederdepartement | 65 669 | 65 337 | 65 100 | 67 500 | 30 630 | 71 600 | 75 600 | 79 800 | 84 600 | 43 | 11.0 |
omzet overige departementen | 11 716 | 11 487 | 14 600 | 15 300 | 6 943 | 16 400 | 17 400 | 18 600 | 19 900 | 43 | 11.0 |
omzet overige opdrachtgevers | 2 451 | 1 031 | 1 800 | 1 400 | 635 | 1 400 | 1 500 | 1 600 | 1 800 | 43 | 11.0 |
Rentebaten | 677 | 300 | 350 | 450 | 204 | 400 | 350 | 300 | 300 | 26 | 13.1 |
overige baten | 473 | ||||||||||
Totaal baten | 80 986 | 78 155 | 81 850 | 84 650 | 38 412 | 89 800 | 94 850 | 100 300 | 106 600 | ||
Lasten | |||||||||||
Apparaatskosten | |||||||||||
personeel | 58 650 | 58 694 | 62 700 | 67 900 | 30 812 | 71 900 | 76 900 | 82 200 | 88 000 | 11 | 01.1 |
materieel | 12 205 | 13 089 | 13 600 | 14 600 | 6 625 | 17 600 | 16 400 | 16 900 | 17 400 | 12 | 01.1 |
Rentelasten | 100 | 21 | 13.1 | ||||||||
Afschrijvingskosten materieel | 2 969 | 2 273 | 2 300 | 2 400 | 1 089 | 1 800 | 1 200 | 700 | 700 | 15 | 13.5 |
dotaties aan voorzieningen | 2 708 | 1 591 | 1 000 | 1 000 | 454 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 03 | 01.1 |
Onttrekking aan voorzieningen | – 2 177 | – 700 | – 1 600 | 726- | – 2 900 | – 900 | – 900 | – 800 | |||
Buitengewone lasten | 250 | ||||||||||
Totaal lasten | 74 355 | 75 747 | 79 150 | 84 300 | 38 254 | 89 400 | 94 600 | 99 900 | 106 300 | ||
Saldo van baten en lasten | 6 631 | 2 408 | 2 700 | 350 | 159 | 400 | 250 | 400 | 300 |
De omzet wordt enerzijds beïnvloed door de tariefontwikkeling en anderzijds door de verwachte volume groei bij de opdrachtgevers. De nagestreefde gematigde tariefontwikkeling is hiervoor reeds toegelicht.
Voor wat betreft de verwachte volume groei voor het jaar 2001 en volgende jaren is sprake van een aantal onzekerheden. De effecten van de stroomlijning van het subsidie-instrumentarium van EZ en andere departementen zullen vanaf 2001 duidelijk zichtbaar worden. Daarnaast wordt nagedacht over de stroomlijning van de organisaties, die bij de uitvoering van de subsidie-instrumenten zijn betrokken. Gezien deze ontwikkelingen zal Senter de komende jaren naar verwachting een minder sterke omzetgroei doormaken als in de afgelopen jaren.
Senter hanteert een jaarlijkse gemiddelde groeidoelstelling van 3 à 5% (in volume, na correctie tariefontwikkeling). Omdat bij EZ de mogelijkheden tot uitbesteding naar uitvoeringsorganisaties in omvang zullen afnemen, wordt bij EZ voor de komende jaren een stijging van de omzet verwacht van gemiddeld ten hoogste 3%.
Bij de overige departementen en de overige opdrachtgevers (EU) wordt een gemiddelde stijging verwacht van 4%.
Als gevolg van het rapport van de commissie Cohen worden, c.q. zijn de opdrachten voor derden beëindigd. Om te kunnen voldoen aan de groei doelstelling dient dit omzetverlies te worden gecompenseerd via andere opdrachtgevers.
Onder de overige opdrachtgevers zijn de opdrachten opgenomen die Senter uitvoert voor de Europese Unie. Senter ziet beperkte groeikansen bij deze opdrachtgever omdat de Europese Unie meer behoefte lijkt te krijgen aan het verbeteren van de contacten met het bedrijfsleven en kennisinstellingen in de lidstaten. De EU zal daartoe mede een beroep doen op lokale agenten. Senter wil zich hiertoe nadrukkelijk in de markt zetten met als doel haar service aan het bedrijfsleven en de kennisinstellingen te verbreden.
Omdat de Europese Unie haar opdrachten veelal tot slechts 50% financiert, dient wel bij andere nationale opdrachtgevers de resterende financiering te worden gezocht.
De rentebaten laten vanaf 2001 een dalende ontwikkeling zien. Dit is het gevolg van een daling van het saldo aan liquide middelen bij de Rijkshoofdboekhouding met de volgende oorzaken:
• Als gevolg van de regeling «Vermogensvoorschriften Agentschappen 2000» worden de reserves van Senter gemaximeerd op 5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen drie jaar. Op grond van de jaarrekening 1999 dient hierdoor een bedrag van NLG 1,9 mln te worden afgedragen.
• In 2000 zal de resultaatuitkering aan EZ inzake 1998 en 1999 van in totaal NLG 4,7 mln plaatsvinden;
In verband met de voorgenomen verhuizing naar een ander kantoorgebouw voor de Haagse vestigingen zullen in 2002 forse investeringen plaatsvinden, die gefinancierd worden vanuit de hiervoor gevormde egalisatierekening.
Als gevolg van fluctuaties in de opdrachtenportefeuille wordt van Senter een flexibele personeelsinzet verwacht. Ten behoeve van deze flexibiliteit wordt een deel van het personeelsbestand extern ingehuurd. De verhouding tussen ambtelijk en niet-ambtelijk personeel is de resultante van de voortdurende afweging tussen een steeds wisselend werkaanbod enerzijds en de meerkosten van externe inhuur anderzijds.
In de hiervoor gepresenteerde meerjarenraming is een efficiencydoelstelling verwerkt op zowel de personeelskosten als de materiële kosten, die tot uitdrukking komt in gematigde tarieven.
De hoogte van de personeelskosten wordt bepaald door prijs- en volumeontwikkelingen. De prijsontwikkelingen zijn het gevolg van de CAO-verhoging, de reguliere beloningsronde en het eenmalige effect in 2001 van de verhoging van de BTW voor inhuur. In totaal is sprake van een verwachte prijsstijging van 5,65%.
De volumeontwikkeling komt tot uitdrukking in een toename van het personeelsbestand als gevolg van een groei van de omzet. Bij zowel de prijs- als volumeontwikkelingen is sprake van een korting voor efficiency. Deze efficiencydoelstelling moet gerealiseerd worden via een productiviteitsstijging en een reductie van de (duurdere) inhuurkrachten tot de gewenste verhouding tussen ambtelijk en niet-ambtelijk personeel. Voor 2001 wordt een efficiency nagestreefd van 2%.
Daarnaast komt de efficiencydoelstelling tot uiting in de taakstelling dat de hoeveelheid indirecte medewerkers (staf) maximaal met 25% van de volumegroei van de zogenaamde directe medewerkers mag toenemen.
Bij de materiële kosten is de efficiencydoelstelling gesteld op 2% in 2001. Vanaf 2002 is de efficiencydoelstelling gelijk aan de inflatie (verwacht 2% vanaf 2002). Naast kostenbesparingen dient deze efficiency bereikt te worden door het benutten van schaalvoordelen. De geplande verhuizing in 2002 zal voor Senter leiden tot een relatief flinke toename van de huisvestingskosten. Hoewel het gebruik aan m2 afneemt, zal de prijs per m2 stijgen.
De afschrijvingskosten laten een dalende tendens zien. De afschrijvingskosten van de geplande investeringen ten behoeve van de nieuwe huisvesting maken geen onderdeel uit van deze afschrijvingskosten, omdat de financiering daarvan plaatsvindt vanuit de hiervoor gevormde egalisatierekening.
Naast de egalisatierekening is sprake van een reeds gevormde voorziening herhuisvesting. Hieruit worden de uitgaven voor de nieuwe huisvesting gefinancierd die niet als investeringen zijn aan te merken. In de begroting zijn in 2001 en 2002 deze geplande uitgaven opgenomen onder de materiële kosten, terwijl de onttrekking uit de voorziening herhuisvesting is opgenomen onder de post «onttrekking voorzieningen».
De dotatie aan voorzieningen is enerzijds bedoeld ter financiering van wachtgelduitgaven en kosten van vervanging van langdurig zieke medewerkers en anderzijds voor voorziening onderhanden werk, automatisering en overige voorzieningen. De dotaties en de daarmee corresponderende onttrekkingen hebben een beperkte invloed op het resultaat.
Senter streeft naar een gematigd positief exploitatiesaldo. Het resultaat van baten en lasten in de meerjarenbegroting laat zien dat Senter te maken heeft met smalle marges. De komende jaren zal het resultaat onder druk blijven staan als gevolg van de na te streven gematigde tariefontwikkeling in combinatie met door inflatie en verwachte CAO ontwikkelingen stijgende kosten.
Tabel 3 Kasstroomoverzicht (x NLG 1 000) | |||||||||||
1999 realisatie | 2000 ontwerp-begroting | 2000 geactuali-seerd | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Codering econ. funct. | ||
Baten | |||||||||||
Rekening Courant RHB 1 januari | 31 757 | 30 579 | 29 840 | 19 880 | 9 021 | 21 430 | 10 180 | 13 430 | 11 830 | ||
Totaal operationele kasstroom | – 608 | 1 925 | – 1 780 | 4 950 | 2 246 | – 10 550 | 4 150 | – 900 | 1 900 | ||
totaal investeringen | – 1 309 | – 1 640 | – 3 500 | – 700 | – 318 | – 500 | – 700 | – 700 | – 700 | 52 | 01.1 |
totaal boekwaarde desinvesteringen | – | – | – | – | – | – | – | – | – | ||
Totaal investeringskasstroom | – 1 309 | – 1 640 | – 3 500 | – 700 | – 318 | – 500 | – 700 | – 700 | – 700 | ||
eenmalige uitkering aan moederdepartement | – | – 2 342 | – 4 680 | – 2 700 | – 1 225 | – 200 | – 200 | 0 | – 100 | 63 | 01.1 |
eenmalige storting door het moederdepartement | – | 0 | –- | – | – | –- | –- | –- | – | ||
aflossing op leningen | – | – 1 370 | 0 | 0 | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 82 | 01.1 |
beroep op leenfaciliteit | – | 3 982 | 0 | – | 0 | – | – | – | – | 87 | 01.1 |
Totaal financieringskasstroom | 0 | 270 | – 4 680 | – 2 700 | – 1 225 | – 200 | – 200 | 0 | – 100 | ||
Rekening Courant RHB 31 december | 29 840 | 31 134 | 19 880 | 21 430 | 9 725 | 10 180 | 13 430 | 11 830 | 12 930 |
Toelichting op het kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht geeft een analyse van de in het verslagjaar gerealiseerde liquiditeitsontwikkeling. Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode. Dit houdt in dat voor de weergave van kasstromen het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening wordt gecorrigeerd voor posten die in het boekjaar niet tot ontvangsten en/of uitgaven hebben geleid.
De liquiditeitsontwikkeling in het jaar 2000 is geactualiseerd naar aanleiding van de eerste suppletore begroting 2000. Hierin is aangegeven dat geen «conversie lening» nodig is en dat vooralsnog geen gebruik wordt gemaakt van de leenfaciliteit voor nieuwe investeringen.
In vergelijking tot de eerste suppletore begroting 2000 is de operationele kasstroom aangepast vanwege een verwachte verlaging van de kortlopende schulden. Daarnaast is de investeringskasstroom aangepast aan het verhoogde niveau van investeringen in 2000.
De eenmalige uitkering aan het moederdepartement in 2000 betreft de nog te betalen uitkering uit de resultaatsbestemming 1998 (NLG 2,5 mln) en 1999 (NLG 2,2 mln).
De eenmalige uitkeringen aan het moederdepartement vanaf 2001 betreffen de teruggaven van het resultaat als gevolg van de maximering van de exploitatiereserve op 5% van de gemiddelde omzet over drie jaar. Vanaf 2002 zijn deze teruggaven beperkt van omvang gezien het verwachte lagere saldo van baten en lasten in die jaren.
De operationele kasstroom in 2002 daalt fors als gevolg van de geplande investeringen in verband met de voorgenomen verhuizing naar een ander kantoorgebouw van de Haagse vestiging. Deze investeringen worden gefinancierd vanuit de hiervoor in 1999 gevormde egalisatierekening.
Voor een gedeelte van het saldo op de rekening-courant zal vanaf medio 2000 een deposito worden afgesloten, waardoor een hogere rentebate kan worden gerealiseerd.
De specificatie van de verwachte afschrijvingen en investeringen en daarmee van het verloop van de boekwaarde van de materiële vaste activa in het jaar 2001 is als volgt:
Tabel 4 Materiële vaste activa (x NLG 1 000) | ||||
Boekwaarde1 januari 2001 | (des)inves-teringen | Afschrij-vingen | Boekwaarde 31 decem-ber 2001 | |
Automatisering | 3 121 | 500 | – 1 704 | 1 917 |
Meubilair | 885 | 100 | – 365 | 620 |
Overige | 795 | 100 | – 378 | 517 |
Totaal | 4 801 | 700 | – 2 447 | 3 054 |
De materiële vaste activa worden gewaardeerd op verkrijgingsprijs, dan wel op lagere economische bedrijfswaarde onder aftrek van lineaire afschrijvingen. De afschrijvingstermijn is gelijk aan de geschatte economische levensduur van de betreffende activa. Voor automatiseringsgoederen (hardware) is deze drie jaar en voor de overige materiële vaste activa is deze vijf jaar.
In het jaar van investeren wordt met ingang van de maand van ingebruikname afgeschreven.
In bovenstaande tabel zijn niet de investeringen opgenomen die het gevolg zijn van de geplande verhuizing naar een nieuw pand voor de Haagse vestiging. Daarnaast zijn de investeringen in 2000 relatief hoog vanwege de benodigde ICT voorzieningen voor het project elektronisch aanvragen, beoordelen en beschikken. Rekening houdend met deze twee factoren wordt vanaf 2001 een gematigde ontwikkeling van de investeringen voorzien. Het lagere investeringsniveau leidt daardoor tot lagere afschrijvingslasten.
Tabel 5 Gemiddelde personeelsbezetting in fte's (ambtelijk en inhuur) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Raming 2001 | Geactualiseerde begroting 2000 | Ontwerp-begroting 2000 | Realisatie 1999 | |||||
fte's | % | fte's | % | fte's | % | fte's | % | |
Ambtelijk | 308 | 62% | 276 | 59% | 280 | 63% | 253 | 55% |
Inhuur via BDG/TAD | 191 | 38% | 193 | 41% | 162 | 37% | 205 | 45% |
Totaal Ambtenaar en Inhuur | 499 | 100% | 469 | 100% | 442 | 100% | 458 | 100% |
Overig | 58 | 60 | 54 | 65 | ||||
Totaal | 556 | 529 | 496 | 523 |
Senter streeft naar een flexibele bedrijfsvoering om eventuele schommelingen in de omvang van de opdrachtenportefeuille goed te kunnen opvangen. Gezien dit streven leent Senter een deel van het personeelsbestand extern in. In dit kader krijgen nieuwe medewerkers bij Senter een aanstelling als inleenkracht. Gezien de groei in de afgelopen jaren is de nagestreefde verhouding tussen ambtenaren en inhuur (A/I) niet gerealiseerd. Uit het oogpunt van kostenbesparing wordt voor de komende jaren een verhouding nagestreefd van 65/35. Rekening houdend met de huidige A/I verhouding levert dit voor 2001 een streefwaarde van 62/38 op.
Tabel 6 Omzet per fte (x NLG 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Raming 2001 | Geactualiseerde begroting 2000 | Ontwerp-begroting | Realisatie 1999 | |||||
omzet | omzet | omzet | omzet | omzet | omzet | omzet | omzet | |
per fte | per fte | per fte | per fte | |||||
Totaal | 84 200 | 151 | 81 500 | 154 | 77 855 | 157 | 79 836 | 153 |
Het kengetal omzet per fte wordt in de zakelijke dienstverlening veel gebruikt en maakt daardoor vergelijking met andere uitvoeringsorganisaties mogelijk. De omzet per fte wordt beïnvloed door de ontwikkeling in de tarieven, de verwachte volumegroei in de omzet en de nagestreefde ontwikkeling in productiviteit en doelmatigheid. Omdat voor 2001 een gematigde tariefontwikkeling wordt nagestreefd blijft de groei van de omzet achter, terwijl het aantal fte's sterker groeit. De omzet per fte daalt daardoor.
Tabel 7 Loonkosten per fte (x NLG 1 000) | ||||||||
Raming 2001 | Geactualiseerde begroting 2000 | Ontwerp-begroting 2000 | Realisatie 1999 | |||||
Loonkosten | Loonkosten | Loonkosten | Loonkosten | Loonkosten | Loonkosten | Loonkosten | Loonkosten | |
per fte | per fte | per fte | per fte | |||||
Ambtelijk personeel | 33 400 | 109 | 30 000 | 109 | 30 270 | 108 | 25 991 | 103 |
Ingeleend personeel | 32 600 | 131 | 31 200 | 123 | 26 778 | 124 | 31 290 | 116 |
Totaal | 66 000 | 119 | 61 200 | 116 | 57 048 | 115 | 57 281 | 110 |
Overige personeelskosten | 1 900 | 1 500 | 1 646 | 1 369 | ||||
Totaal personeelskosten | 67 900 | 122 | 62 700 | 119 | 58 694 | 118 | 58 650 | 112 |
Opleidingskosten als Percentage loonkosten | 2.0% | 2.0% | 2.0% | 1.8% |
Als gevolg van autonome kostenontwikkelingen (CAO e.d.) stijgen de loonkosten in 2001 met gemiddeld 5,65%. Door middel van efficiencymaatregelen (zie paragraaf lasten) wil Senter deze groei beperken. Ten opzichte van de geactualiseerde begroting 2000 levert dit in 2001 een verwachte stijging van de loonkosten per fte op van circa 3,0%.
Senter stelt hoge eisen aan de kwaliteit van haar medewerkers. Om hen aan de eisen van de organisatie te laten voldoen en om organisatiedoelstellingen te realiseren, is het scholen van medewerkers belangrijk. Vandaar dat Senter zich als doel heeft gesteld om 2% van de loonkostensom te besteden aan opleidingen.
Tabel 8 Materiële kosten* per fte (x NLG 1 000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Raming 2001 | Geactualiseerde begroting 2000 | Ontwerp-begroting 2000 | Realisatie 1999 | |||||
Materiële kosten | Materiële kosten per fte | Materiële kosten per fte | Materiële kosten | Materiële kosten per fte | Materiële kosten | Materiële kosten | Materiële kosten per fte | |
Totaal | 17 000 | 31 | 15 900 | 30 | 15 362 | 31 | 15 174 | 29 |
* exclusief dotaties en onttrekkingen voorzieningen.
Waar het kengetal omzet per fte vooral de doelmatigheidsontwikkeling in personele zin weergeeft, geeft het kengetal materiële kosten per fte met name de doelmatigheidsontwikkeling in de materiële kosten weer. In deze tabel zijn onder de materiële kosten ook begrepen de afschrijvingskosten. Ondanks de in 2001 relatief hoge inflatie, laten de materiële kosten per fte in 2001 een geringe stijging zien ten opzichte van de geactualiseerde begroting 2000. De verwachte inflatie zal gecompenseerd moeten worden door de effecten van de te treffen kostenbesparingen en de benutting van schaaleffecten.
Tabel 9 Toegevoegde waarde per fte (x NLG 1 000) | ||||||||
Raming 2001 | Geactualiseerde begroting 2000 | Ontwerp-begroting 2000 | Realisatie 1999 | |||||
Toegevoegde | Toegevoegde | Toegevoegde | Toegevoegde | Toegevoegde | Toegevoegde | Toegevoegde | Toegevoegde | |
waarde | waarde per fte | waarde | waarde per fte | waarde | waarde per fte | waarde | waarde per fte | |
Totaal | 67 200 | 121 | 65 600 | 124 | 62 493 | 126 | 64 662 | 124 |
De toegevoegde waarde wordt berekend door de omzet te verminderen met de materiële kosten en de afschrijvingskosten. Hierbij wordt geabstraheerd van de dotaties en onttrekkingen aan de voorzieningen. De toegevoegde waarde is het bedrag dat beschikbaar is voor de belanghebbenden van de organisatie, in casu het beschikbare bedrag voor de beloning van de geleverde prestaties. Hiermee wordt het belonen van medewerkers voor verrichte arbeid en van de eigenaar voor het verstrekte vermogen bedoeld. Het geeft inzicht in de waarde die het personeel door de uitvoering van de activiteiten toevoegt aan de organisatie. De toegevoegde waarde per fte geeft een eerste indicatie van de doelmatigheid van het agentschap (voor inflatiecorrectie en nog zonder het meewegen van de ontwikkeling in de personele kosten).
De verwachte geringe daling van de toegevoegde waarde per fte in 2001 ten opzichte van de andere jaren wordt veroorzaakt door de lagere groei van de omzet als gevolg van de gematigde tariefontwikkeling, terwijl de personele kosten in verhouding meer groeien.
Tabel 10 Doelmatigheid (x NLG 1 000) | ||||
Raming 2001 | Geact. begr. 2000 | Realisatie 1999 | Realisatie 1994 | |
Omzet | 84 200 | 81 500 | 79 836 | 42 400 |
Gemiddeld tarief | 1 140 | 1 140 | 1 165 | 1 193 |
Voor tariefontwikkeling gecorrigeerde omzet (A) | 88 115 | 85 289 | 81 755 | 42 400 |
Totale lasten | 84 300 | 79 150 | 74 355 | 39 453 |
Dotatie voorziening | – 1 000 | – 1 000 | – 2 708 | – 1 271 |
Lasten exclusief dotatie voorzieningen | 83 300 | 78 150 | 71 647 | 38 182 |
Inflatie | 3.25% | 2.25% | 2.20% | basisjaar |
Voor inflatie gecorr. lasten excl. dotatie voorz. (B) | 71 185 | 70 472 | 64 639 | 38 182 |
Doelmatigheidsontwikkelingen (C=A/B) | 123.8% | 121.0% | 126.5% | 111.0% |
Per jaar wordt de omzet gecorrigeerd voor de tariefontwikkeling vanaf 1994. Het jaar 1994 is het eerste jaar van Senter als agentschap en geldt als basisjaar. Het gemiddeld ongewogen tarief (zonder rekening te houden met de bezetting) bedroeg toen NLG 1 193. Ook de kosten worden gecorrigeerd. Ten eerste wordt gecorrigeerd voor de per jaar sterk wisselende dotaties aan voorzieningen. Vervolgens wordt gecorrigeerd voor de inflatie, wederom met 1994 als basisjaar. Een stijging van het kengetal weerspiegelt een gunstige, een daling een ongunstige ontwikkeling van de doelmatigheid.
Uit de tabel blijkt dat de verwachte doelmatigheid in 2001 beneden die van de realisatie in 1999 ligt. Dit wordt met name verklaard door een lagere verwachte autonome groei van de omzet in 2001.
Dankzij een verwachte gematigde tariefontwikkeling in 2001 en de voorgenomen maatregelen bij de loon- en materiële kosten zal de doelmatigheid in 2001 wel stijgen ten opzichte van de geactualiseerde begroting 2000.
2. Betreft een toelichting bij de begroting van baten en lasten van het agentschap EVD
De EVD heeft als taak de buitenlandse handel en investeringen van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken en te vergemakkelijken. Vanuit deze publieke taak wordt informatie aan bedrijven en intermediaire organisaties verstrekt en worden er voorlichtings-, promotionele en publicitaire activiteiten georganiseerd. De EVD beschikt hiertoe over een professionele informatiearchitectuur voor het verzamelen en verspreiden van informatie, werkt samen met het mondiale postennetwerk van Buitenlandse Zaken (BZ) en beschikt over een brede expertise. Vanuit zijn overheidspositie en publieke taak kan de EVD opereren als neutrale, onafhankelijke partij en kan als overheidsdienst in het buitenland vaak deuren openen voor Nederlandse bedrijven die anders gesloten zouden blijven. De EVD richt zich binnen de geldende beleidskaders direct op de behoeften van het Nederlandse bedrijfsleven. Om zo goed mogelijk te kunnen voldoen aan de wensen van de bedrijven worden de producten en diensten voortdurend vernieuwd. Voor die productvernieuwing zijn de ICT-ontwikkelingen cruciaal. De EVD heeft daarin de afgelopen jaren dan ook aanzienlijk geïnvesteerd en zal dat ook voor de toekomst blijven doen.
De EVD streeft ernaar om per 1 januari 2001 agentschap te zijn. Ook dat biedt mogelijkheden om beter in te kunnen spelen op de wensen van het bedrijfsleven.
De EVD wil de komende jaren haar positie als centrale overheidsorganisatie voor de internationalisatie van het bedrijfsleven versterken. Teneinde dit te bereiken streeft de EVD naar:
• een grotere bekendheid bij de doelgroep (ca. 110 000 bedrijven)
• een groter bereik van de doelgroep
• een grotere klanttevredenheid
• een grotere betrokkenheid bij alle activiteiten van het Rijk die passen binnen de missie van de EVD
• versterking van de overheidsrol in de relatie met private organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven
De vergroting van de bekendheid, het bereik en de klanttevredenheid zal primair bereikt worden door verbetering van de kwaliteit van de EVD-producten. In feite gaat het hierbij om het nog beter laten aansluiten van de producten van de EVD aan de wensen van de klant. Er zal geïnvesteerd worden in betere marketinginstrumenten om de behoefte van de klant scherper in beeld te krijgen.
Naast de vergroting van de kwaliteit van de producten zal er ook geïnvesteerd worden in de bekendheid van de EVD door betere communicatie met de doelgroep over de EVD-producten.
In onderstaand overzicht zijn de doelstellingen die de EVD zich op totaal-niveau heeft gesteld nader geconcretiseerd.
Doelstelling | Niveau 1999 | Niveau 2000 | Streef- cijfer2001 | Streef-cijfer 2003 |
Vergroting van de (spontane) bekendheid | 11 % | 12% | 15 % | 20 % |
Vergroting van de (geholpen) bekendheid | 40 % | 45% | 50 % | 60 % |
Groter bereik van de doelgroep (ca. 110 000 bedrijven) | 11 % | 12% | 15 % | 20 % |
Vergroten aantal klantcontacten | 0,9 mln | 1 mln | 1 mln | 1,1 mln |
Vergroting percentage effectieve klantcontacten (tevredenheid) | 70 % | 74 % | 77 % | 80 % |
Vergroting aantal effectieve klantcontacten | 630 000 | 740 000 | 770 000 | 880 000 |
Door de agentschapstatus wordt het voor de EVD eenvoudiger ook zijn diensten aan te bieden aan andere ministeries. De «markt» van de EVD wordt afgebakend door het beleidskader van «markt en overheid». De EVD verkent op dit moment de mogelijkheden voor het werken in opdracht van andere ministeries. Enerzijds worden de activiteiten van de overheid die binnen de strategie van de EVD passen in kaart gebracht zodat er een beeld ontstaat van de totale markt. Anderzijds worden potentiële opdrachtgevers gericht benaderd.
De agentschapstatus van de EVD bevestigt ook ten overstaan van de handelsbevorderende organisaties nadrukkelijk de overheidsrol van de EVD. Deze is bepalend voor de taakafbakening tussen publiek en privaat. Door deze positionering is de EVD in staat zijn rol binnen het netwerk van handelsbevorderende organisaties te versterken.
In de EVD-beleidsprioriteiten voor 2001 staat de agentschapsvorming per 1 januari 2001 centraal. De EVD als agentschap zal de bedrijfsvoering nog verder verbeteren, maar met name ook de dienstverlening voor zijn klanten, het bedrijfsleven. Daartoe zal de EVD zich in 2001 inzetten voor het vergroten van het bereik en het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening. Hierbij streeft de EVD tevens naar het verbeteren van de samenwerking met andere organisaties en het creëren van synergie met andere beleidsprioriteiten, zoals het «Digitaliseringsprogramma» van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). De beleidsprioriteiten zijn:
1. Het verder verbeteren van de effectiviteit en efficiency van de dienstverlening door de implementatie van nieuwe mogelijkheden op het terrein van Customer Relationship Management (CRM). Zo worden telefoon en informatiesystemen in verregaande mate geïntegreerd, waardoor de klantafhandeling beter wordt gestroomlijnd en kan worden gemonitord. Dit moet onder andere leiden tot een grotere klanttevredenheid. De opgebouwde klantgegevens zorgen er weer voor dat de EVD zijn klanten beter kan bereiken en het dienstenpakket beter op zijn klanten kan richten.
2. De snelheid en kwaliteit van de dienstverlening door zowel het postennetwerk van BZ als de EVD aanmerkelijk verhogen door gebruik te maken van de «Elektronische 4-hoek». Deze intranetverbinding maakt het mogelijk om in 2001 tot gezamenlijk gebruik en beheer van «handelsinformatie» te komen binnen de 4-hoek Directoraat-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen (DGBEB), Directoraat-Generaal Regiobeleid (DGRB), postennetwerk van BZ en EVD. Ook kan dit systeem er voor zorgdragen dat de beleidsontwikkeling beter met de marktontwikkelingen spoort.
3. Gestreefd wordt naar samenwerking met de Kamers van Koophandel (KvK's) op het gebied van het Handelsinformatie Systeem (HIS). Daarmee zullen de EVD en het postennetwerk van BZ via een intranetverbinding kunnen beschikken over de profielen van meer dan 40 000 exporteurs. Deze informatie zal in aanvulling op de eigen, via het CRM-systeem verkregen, informatie worden gebruikt om de bekendheid van de EVD en het gebruik van de EVD-diensten door de doelgroep te vergroten.
4. De groeiende mogelijkheden van het internet zullen door de EVD het komende jaar weer volop worden benut. Zo zal de informatie die via internet wordt aangeboden kwalitatief worden verbeterd en worden uitgebreid met meer direct bruikbare informatie uit overheids- en commerciële bronnen. Over dit laatste worden momenteel samenwerkingsafspraken met informatieaanbieders gemaakt. Ook zal door een structurele innovatie van de EVD-internetsite de informatie in maatwerkpakketjes aan de doelgroep kunnen worden aangeboden. Ook voor het bereiken van de buitenlandse doelgroep, onder andere in het kader van de Holland-promotie, zullen nieuwe internetmogelijkheden worden ingezet.
5. Op het gebied van de Economische Holland-promotie zal naast de internetsite prioriteit worden gegeven aan het verbeteren en het vergroten van de verspreiding van het magazine «Holland Economic Tribune».
6. In 2001 zal in overleg met BZ gestreefd worden naar een betere invulling van de praktische ondersteuning van het bedrijfsleven. Dit als vervolg op de conclusies naar aanleiding van de benchmark over de handelsbevordering door de posten zoals door de minister van BZ en de staatssecretaris van EZ gezonden is naar de Tweede Kamer. Aspecten hierbij zijn: verduidelijking van de geboden dienstverlening door de posten, het opzetten van economische steunpunten in prioriteitslanden en stages van diplomaten bij bedrijven.
7. Zowel de interne communicatie als de externe communicatie met de doelgroep, collega-organisaties en opdrachtgevers wordt in 2001 structureel verbeterd, zodat het agentschap EVD een grotere naamsbekendheid genereert en de EVD-producten beter bekend zijn bij de doelgroep. Dit om een groter bereik bij de doelgroep te bewerkstelligen.
De EVD heeft in het voorjaar van 1999 aan het ministerie van Financiën kenbaar gemaakt te streven naar de agentschapstatus per 1 januari 2001. Het agentschaptraject is projectmatig aangepakt. In het project is het resultaatgerichte besturingsmodel voor de EVD uitgewerkt. In dit kader zijn managementafspraken met de secretaris-generaal (SG) van EZ gemaakt. De SG heeft in het besturingsmodel de rol van «eigenaar». Daarnaast zijn met de belangrijkste opdrachtgever binnen EZ, het DG BEB, raamafspraken gemaakt. Deze raamafspraken bieden een meerjarig kader voor het verstrekken van de opdracht van het DG BEB aan de EVD. De bedrijfsvoering van de EVD is ook onder de loep genomen waarbij begonnen is met het benoemen van de producten van de EVD en het toerekenen van kosten aan deze producten. Het toerekenen van de kosten aan de producten gebeurt op basis van een opgesteld kostprijsmodel. Het kostprijsmodel gaat uit van het op een eenvoudige wijze toerekenen van kosten aan producten. De personele en de indirecte kosten worden aan de producten toegerekend op basis van een tijdschrijfsysteem. Tezamen met de directe materiële kosten worden deze bij de opdrachtgever in rekening gebracht.
De bedrijfsprocessen binnen de EVD zijn in kaart gebracht waarbij binnen de bedrijfsprocessen de kritische succesfactoren en bijbehorende prestatie-indicatoren zichtbaar zijn gemaakt. Door deze exercitie zijn de consequenties voor de EVD van de overgang van «sturen op input» naar «sturen op resultaat» zichtbaar gemaakt.
Begin 2000 voldeed de EVD in de ogen van de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zodanig aan de instellingsvoorwaarden voor agentschappen dat de stap per 1 januari 2001 verantwoord gezet kan worden. Deze instellingvoorwaarden zijn eind 1999 aangescherpt waardoor de afstemming met Financiën en BZK in die periode geïntensiveerd is. De EVD is daarmee het eerste agentschap in spé dat zich moet kwalificeren voor de strengere eisen. Het kabinet ging 10 maart 2000 akkoord met de instelling van het agentschap EVD per 1 januari 2001. In het kader van de zogenaamde voorhangprocedure is op 24 mei 2000 met de Tweede Kamer gesproken over de agentschapsaanvraag van de EVD. De conclusie van dit overleg was dat de Tweede Kamer in principe akkoord was met de agentschapsstatus van de EVD en dat in oktober 2000 een voortgangsrapportage over het financieel beheer als laatste toets aan de Kamer voorgelegd zal worden.
Van het resultaatgerichte besturingsmodel en de schaalvoordelen wordt doelmatigheidswinst verwacht. Deze doelmatigheidsontwikkeling is weergegeven in de toelichting per deelprogramma. De doelmatigheid komt tot uitdrukking in afnemende kosten per product en afnemende kosten per klantcontact op deelprogrammaniveau. Het werken met een kostprijs per product als doelmatigheidsindicator is niet in alle gevallen zinvol. Om die reden werkt de EVD ook met de indicator kostprijs per klantcontact. Bij een blad als Buitenlandse Markten is het aantal klantcontacten samengesteld uit het aantal abonnees maal het aantal keer dat het blad verschijnt in een jaar. De productie van het blad ligt hoger omdat een deel van de oplage vrij verspreid wordt uit wervingsoverwegingen. De kostprijs per product wordt lager naarmate de oplage wordt vergroot. De kostprijs per klantcontact wordt lager als het aantal abonnementen stijgt (in relatie ook tot de vrije verspreiding). De kostprijs per klantcontact is hier een zinvollere doelmatigheidsindicator. Het begrip klantcontact wordt ook gebruikt om de doelmatigheid van een internetsite mee aan te geven. De internetsite is te zien als één product. De kostprijs van dit product zal de komende jaren stijgen als gevolg van het creëren van grotere gebruiksmogelijkheden. Indien de kosten worden gedeeld door het aantal keren dat de site wordt geraadpleegd (klantcontacten) dan daalt de kostprijs per klantcontact bij een toename van het aantal klanten. Naast kostprijs per product wordt derhalve de kostprijs per klantcontact gebruikt als doelmatigheidsindicator. De producten van de EVD zijn ondergebracht in zogenaamde deelprogramma's. In de beschrijving per deelprogramma wordt de inhoud per deelprogramma nader toegelicht.
Inzicht bieden in de prestaties van de EVD kan alleen aan de hand van de producten en diensten van de EVD. Deze producten en diensten zijn de afgelopen jaren in het kader van de werkplancyclus in beeld gebracht.
De kosten worden in de regel in rekening gebracht bij de opdrachtgever (een ministerie). Een deel van de kosten wordt echter in rekening gebracht bij de klant (het bedrijfsleven). De aan de klant doorberekende kosten worden niet bepaald aan de hand van het kostprijsmodel maar aan de hand van het EVD-prijsbeleid.
De doelstelling van dat prijsbeleid is een prijssetting voor de doelgroep te realiseren dat recht doet aan de kerntaak van de EVD: bedrijven te stimuleren goed voorbereid buitenlandse markten te betreden. Daartoe geldt voor sommige producten een drempelverlagende prijs, die echter wel zo hoog is dat alleen echt geïnteresseerde bedrijven het product afnemen.
Naast de kosten die de kostprijs bepalen kent de EVD uitgaven die wel betrekking hebben op een product maar in feite doorsluisposten zijn. De uitgaven hebben veelal een subsidiekarakter (maar zijn niet gebaseerd op een officiële subsidieregeling omdat het geldstromen binnen het Rijk betreft). Het gaat hierbij om de Promotionele Projecten Posten (PPP)middelen en de bijdrage aan de Stichting tot Bevordering van de Uitvoer (SBU). Met dit budget worden de posten in het buitenland gestimuleerd handelsbevorderende activiteiten te verrichten.
De baten en lasten toegerekend naar de verschillende deelprogramma's geeft het volgende beeld.
Deelprogramma Informatie | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totale kosten (x NLG1000) | 20 140 | 9 139 | 20 620 | 21 120 | 21 100 | 21 100 |
Ontvangsten van klanten | 1 175 | 533 | 1 175 | 1 175 | 1 175 | 1 175 |
Kostprijs per product | 54,2 | 24,6 | 54,4 | 54,1 | 54,1 | 54,1 |
Kostprijs per klantcontact | 45,1 | 20,5 | 45,2 | 45,0 | 45,0 | 45,0 |
De doelstelling van het deelprogramma informatie is het leveren van betrouwbare, actuele en relevante informatie over buitenlandse markten ten behoeve van (segmenten van) de (potentieel) exporterende Nederlandse bedrijven. De distributie van de informatie geschiedt met diverse producten zoals het blad Buitenlandse Markten, de EVDisk cd-rom en de website WWW.evd.nl.
Deelprogramma Publiciteit buitenland
Deelprogramma Publiciteit Buitenland | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totale kosten (x NLG1000) | 2 360 | 1 071 | 2 360 | 2 380 | 2 380 | 2 380 |
Kostprijs per product | 4,5 | 2,0 | 4,4 | 4,3 | 4,3 | 4,3 |
Kostprijs per klantcontact | 4,4 | 2,0 | 4,4 | 4,3 | 4,3 | 4,3 |
Binnen het deelprogramma publiciteit buitenland worden producten ingezet waarmee wereldwijd bekendheid wordt gegeven aan de Nederlandse economie, de belangrijkste sectoren, bedrijven en producten. Het gaat daarbij om producten zoals publicaties, persberichten, cd-rom en de website WWW.hollandtrade.com. Het doel van dit deelprogramma is Nederland en Nederlandse bedrijven beter te positioneren bij het zakendoen met het buitenland.
Deelprogramma Voorlichting en promotie
Deelprogramma Voorlichting en Promotie | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totale kosten (x NLG1000) | 17 390 | 7 891 | 18 590 | 20 290 | 20 500 | 20 710 |
Ontvangsten van klanten (x NLG1000) | 1 525 | 692 | 1 525 | 1 525 | 1 525 | 1 525 |
Kostprijs per product | 130 145 | 59 057 | 117 779 | 98 391 | 98 391 | 98 391 |
Kostprijs per klantcontact | 4 803 | 2 197 | 4 433 | 3 814 | 3 814 | 3 814 |
De doelstelling van dit deelprogramma is door middel van voorlichtings- en promotionele activiteiten het Nederlandse bedrijfsleven te informeren over de mogelijkheden zaken te doen op buitenlandse markten alsmede hen in contact te brengen met buitenlandse zakenpartners. De producten die onder dit deelprogramma vallen, betreffen voorlichtingsbijeenkomsten in Nederland, zakenmissies naar het buitenland, deelname aan buitenlandse beurzen, het organiseren van seminars en workshops in het buitenland.
Deelprogramma Starters op buitenlandse markten
Deelprogramma Starters op buitenlandse markten | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totale kosten (x NLG1000) | 840 | 381 | 840 | 850 | 850 | 850 |
Kostprijs per product | 988 | 448 | 984 | 984 | 984 | 984 |
Kostprijs per klantcontact | 988 | 448 | 984 | 984 | 984 | 984 |
Het programma Starters Buitenland beoogt ondernemers uit het MKB, die niet of in beperkte mate beschikken over exportervaring, te ondersteunen bij het betreden van een nieuwe buitenlandse markt. De ondersteuning bestaat voor een belangrijk deel uit een subsidie in natura, te weten advies en begeleiding bij het opstellen en uitvoeren van een exportstrategie. Daarnaast wordt een financiële tegemoetkoming geboden in de kosten van een aantal activiteiten, zoals het laten uitvoeren van een marktverkenning, het laten organiseren van een bezoekprogramma, het deelnemen aan een buitenlandse vak- of jaarbeurs, het behalen van een exportdiploma en het laten ontwikkelen en vervaardigen van presentatiemateriaal.
Deelprogramma Promotionele projecten posten
Deelprogramma Promotionele projecten posten | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totale kosten (x NLG1000) | 60 | 27 | 60 | 60 | 60 | 60 |
Kostprijs per product | 429 | 194 | 429 | 429 | 429 | 429 |
Kostprijs per klantcontact | – | – | – | – | – | – |
Instrumentele uitgaven (x NLG1000) | 3 940 | 1 788 | 3 940 | 3 940 | 3 940 | 3 940 |
Naast de programmakosten beheert de EVD het budget van NLG 3,94 mln van EZ voor de voorlichtings- en promotionele activiteiten door het postennetwerk van BZ. Deze posten doen voorstellen voor handelsbevorderende activiteiten. De EVD stelt hiervoor budgetten beschikbaar van maximaal NLG 40 000 per post. Deze budgetten worden op basis van nacalculatie afgerekend. Het niet bestede deel van het budget wordt terugbetaald aan het Ministerie.
Overige deelprogramma's; Steunpunten, SBU en handelsbevordering via KvK's in het buitenland
Deelprogramma Steunpunten, SBU en handelsbevordering KvK | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totale kosten (x NLG1000) | 4 410 | 2001 | 4 190 | 4 020 | 3 800 | 3 580 |
Kostprijs per product | 274 188 | 124 421 | 275 384 | 279 824 | 283 047 | 285 824 |
Kostprijs per klantcontact | 855 | 388 | 838 | 824 | 824 | 824 |
Instrumentele uitgaven (x NLG1000) | 2000 | 908 | 2000 | 2000 | 2000 | 2000 |
Deze deelprogramma's zijn hoofdzakelijk gericht op het zorgdragen voor een effectieve begeleiding van Nederlandse bedrijven naar en in een aantal prioritaire landen. De activiteiten starten veelal met een intakegesprek met het betreffende bedrijf in Nederland. Op basis van het bedrijfsprofiel dat uit deze intake naar voren komt, worden in het land in kwestie door de ambassade of het steunpunt contacten voor het betreffende bedrijf voorbereid.
Totaal overzicht kosten deelprogramma's
Het volgende overzicht geeft samenvattend de verdeling van de totale kosten volgens de staat baten en lasten over de verschillende deelprogramma's.
Totaaloverzicht kosten programma (x NLG 1000) | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Totaal kosten programma | 45 200 | 20 511 | 46 660 | 48 720 | 48 690 | 48 680 |
Informatie | 20 140 | 9 139 | 20 620 | 21 120 | 21 100 | 21 100 |
Publiciteit buitenland | 2 360 | 1 071 | 2 360 | 2 380 | 2 380 | 2 380 |
Voorlichting en promotie | 17 390 | 7 891 | 18 590 | 20 290 | 20 500 | 20 710 |
Starters op buitenlandse markten | 840 | 381 | 840 | 850 | 850 | 850 |
Promotionele projecten posten | 60 | 27 | 60 | 60 | 60 | 60 |
Steunpunten, SBU en KvK | 4 410 | 2001 | 4 190 | 4 020 | 3 800 | 3 580 |
Met het oog op de agentschapsvorming is door de EVD extra inspanning gestoken in het verbeteren van het financieel beheer. Het reeds bestaande «plan van aanpak verbetering financieel beheer» is naar aanleiding van de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer aangescherpt en extra capaciteit is ingezet op het uitvoeren van dit plan. Deze extra inspanning zal het financieel beheer structureel op een hoger niveau brengen. De Tweede Kamer zal hierover in oktober 2000 in een separate voortgangsrapportage worden geïnformeerd.
Het personeelsbeheer en -beleid in 2001 staan in het teken van verdere flexibilisering van de formatie in verband met de agentschapvorming. De inzet wordt gericht op het sturen op een brede inzetbaarheid van de medewerkers van de EVD. Competentie en Employabilitymanagement zijn hiervoor de hulpmiddelen.
Op het punt van de huisvesting staat de EVD in 2001 voor een verbouwing van het Holland Trade House (HTH). Die verbouwing dient twee doelen. Een betere aansluiting van het ruimtegebruik op de inrichting van de organisatie en vooral het efficiënter gebruiken van de beschikbare vierkante meters.
Meerjarenbegroting (x NLG1000) | ||||||||
2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | econ. | funct. | |
Baten | ||||||||
Omzet moederdepartement | 43 092 | 19 554 | 43 049 | 43 013 | 42 993 | 42 981 | 43 | 11.0 |
Omzet overige departementen | 0 | 0 | 1 500 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 43 | 11.0 |
Omzet van derden | 2 700 | 1 225 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 43 | 11.0 |
Rentebaten | 47 | 22 | 90 | 73 | 62 | 64 | 26 | 13.1 |
Overige baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 06 | 11.0 |
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 06 | 11.0 |
Totaal baten | 45 839 | 20 801 | 47 339 | 48 786 | 48 755 | 48 745 | ||
Lasten | ||||||||
Apparaatskosten | ||||||||
* personeel | 15 768 | 7 155 | 16 244 | 17 216 | 17 216 | 17 216 | 11 | 01.1 |
* materieel | 27 791 | 12 611 | 28 800 | 30 070 | 30 199 | 30 241 | 12 | 01.1 |
Rentelasten | 158 | 71 | 115 | 79 | 59 | 47 | 21 | 13.1 |
Afschrijvingskosten materieel | 1 012 | 459 | 1 015 | 840 | 700 | 660 | 15 | 13.5 |
Dotaties aan voorzieningen | 472 | 214 | 486 | 515 | 516 | 516 | 03 | 01.1 |
Buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Totaal lasten | 45 200 | 20 511 | 46 660 | 48 720 | 48 690 | 48 680 | ||
Saldo van baten en lasten | 639 | 290 | 680 | 66 | 65 | 65 |
Toelichting op de staat van baten en lasten
De baten worden grotendeels gevormd door de opdracht van het DGBEB op het gebied van de exportbevordering. De opdracht is opgebouwd uit de acht hierboven beschreven deelprogramma's. Als rekenveronderstelling is er van uitgegaan dat de omvang van deze opdracht de komende jaren gelijk zal blijven.
De budgetten voor de instrumentele uitgaven, in totaal NLG 5,94 mln, zoals vermeld in de toelichting bij de deelprogramma's promotionele posten, steunpunten, SBU en handelsbevordering KvK, zijn niet als omzet verantwoord. Deze ontvangsten en uitgaven hebben geen invloed op het exploitatieresultaat van de EVD.
In de loop van 2001 zullen de lopende contacten met andere departementen moeten leiden tot opdrachten die met ingang van 2002 in uitvoering genomen kunnen worden. In de begroting is hiervoor een bedrag oplopend naar 3 mln per jaar geraamd.
De EVD krijgt ook opbrengsten uit bijdragen van bedrijven en instellingen aan promotionele en voorlichtingsactiviteiten en uit de verkoop van voorlichtingsmateriaal. Deze opbrengsten bedragen naar verwachting de komende jaren NLG 2,7 mln.
Het gemiddelde saldo op de rekening courant met de Rijkshoofdboekhouding zal naar verwachting positief zijn, waardoor een kleine renteopbrengst ontstaat.
De EVD heeft naast vast personeel, tijdelijk niet-ambtelijk personeel in dienst voor de uitvoering van projecten. Op deze wijze kan flexibel ingespeeld worden op pieken in de werkzaamheden gedurende het jaar alsmede op de omvang van de opdrachten. De komende jaren zal steeds de verhouding tussen vast en tijdelijk personeel worden overwogen in het licht van de te verwachten opdrachten.
Alle medewerkers zijn ingedeeld in tariefgroepen. Per tariefgroep worden de gemiddelde personele kosten voor die medewerkers vertaald in een uurtarief. De EVD heeft in 2001 een personele omvang van 170 fte.
De materiële kosten bestaan uit directe en indirecte kosten. De direct toerekenbare materiële kosten voor de uitvoering van de opdrachten worden per deelprogramma gecalculeerd. Het betreft kosten voor de levering van goederen en diensten die rechtstreeks ten goede komen aan de totstandkoming van de producten van de EVD. Voorbeelden daarvan zijn de kosten van drukwerk, verzending, reizen en verblijven, standbouw en promotiemateriaal. Indirect zijn de huisvestingskosten, bureaukosten, automatiseringskosten, reis- en verblijfkosten en overige kosten voor zover die niet direct toegerekend kunnen worden aan een deelprogramma. Deze kosten vormen een bestanddeel van het uurtarief dat aan de opdrachtgever wordt doorberekend.
Over het bedrag dat aan het begin van het jaar als lening is opgenomen zijn rentelasten begroot.
De over te dragen activa en nieuwe investeringen zullen worden afgeschreven volgens de bij de openingsbalans toegelichte afschrijvingstermijnen. Doelstelling is een zo evenwichtig mogelijk afschrijvingspatroon gebaseerd op een meerjarig investeringsplan. Door incidentele investeringen in een telefooncentrale, het netwerk en het gebouw zijn de afschrijvingskosten de eerste jaren hoger dan latere jaren.
Geraamd is een jaarlijkse dotatie aan de voorziening voor personele kosten in verband met wachtgeld, vervanging van langdurig zieken en overige risico's van personeel.
Overige voorzieningen zijn vooralsnog niet gecalculeerd. Eventueel zullen deze in 2001 gevormd worden voor onder andere onderhanden werk.
Kasstroomoverzicht (x NLG1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(2001 t/m codering) | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Codering | ||
econ. | funct. | |||||||
Rekening Courant RHB 1 januari | 0 | 0 | 3 164 | 2 833 | 2 043 | 2 097 | ||
Totaal operationele kasstroom | 4 496 | 2 040 | 856 | 70 | 765 | 724 | ||
totaal investeringen | 2 420 | 1 098 | 470 | 470 | 470 | 470 | 52 | 01.1 |
totaal boekwaarde desinvesteringen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Totaal investeringskasstroom | – 2 420 | – 1 098 | – 470 | – 470 | – 470 | – 470 | ||
Eenmalige uitkering aan moederdepartement | – 1 200 | – 545 | 0 | 0 | 0 | 0 | 63 | 01.1 |
Aflossing op leningen | – 862 | – 391 | – 716 | – 391 | – 241 | – 190 | 82 | 01.1 |
Beroep op leenfaciliteit | 3 150 | 1 429 | 0 | 0 | 0 | 0 | 87 | 01.1 |
Totaal financieringskasstroom | 1 088 | 494 | – 716 | – 391 | – 241 | – 190 | ||
Rekening Courant RHB 31 december | 3 164 | 1 436 | 2 833 | 2 043 | 2 097 | 2 161 |
Toelichting op het kasstroomoverzicht
De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten plus de afschrijvingen, zoals opgenomen in de begroting van baten en lasten. Daarnaast is voor 2001 een kasstroom uit de mutatie van het werkkapitaal voorzien. Deze wordt voornamelijk veroorzaakt door de afwikkeling van de vorderingen op het moederdepartement uit de openingsbalans.
De investeringen bestaan uit de reguliere vervangingen van meubilair en automatiseringsmiddelen (hard- en software). In 2001 is daarnaast een incidentele investering in de netwerkinfrastructuur voorzien van NLG 450 000. Deze houdt verband met de technische capaciteit van de huidige apparatuur. Voor 2001 is ook een verbouwing van het gebouw gepland voor in totaal NLG 1,5 mln. Doel van deze verbouwing is een efficiëntere benutting van het gebouw, rekening houdend met de toenemende behoefte aan personeel. De EVD kan op deze wijze ook bij een groeiend aantal medewerkers in de behoefte aan werkplekken voorzien.
Investeringen (x NLG1000) | 2001 | 2001 EURO | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Vervanging meubilair | 50 | 23 | 50 | 50 | 50 | 50 |
Vervanging automatisering | 420 | 191 | 420 | 420 | 420 | 420 |
Incidenteel automatisering | 450 | 204 | – | – | – | – |
Interne verbouwing | 1 500 | 681 | – | – | – | – |
Totaal | 2 420 | 1 099 | 470 | 470 | 470 | 470 |
Het reguliere investeringsprogramma wordt geheel gedekt uit de operationele kasstroom, waarin de afschrijvingen zijn opgenomen. De overname van de activa en de incidentele investeringen in 2001 worden gefinancierd door een beroep op de leenfaciliteit. Deze lening wordt afgelost uit de reservering opgebouwd uit afschrijvingen op de betreffende activa.
INDICATIEVE OPENINGSBALANS EVD
Risicobeleid en ontwikkeling vermogenpositie
Voorafgaand aan het opstellen van de openingsbalans heeft de EVD een notitie risicobeleid opgesteld. In deze notitie is uitgewerkt welke risico's de EVD als gevolg van de agentschapstatus loopt. De risico's zijn zo goed mogelijk gekwantificeerd. Vervolgens is aangegeven hoe deze risico's gedekt zullen worden waarbij een deel van de risico's door de EVD zelf gedragen wordt, een deel wordt gelegd bij de eigenaar van de EVD (de secretaris-generaal) en een deel wordt gelegd bij de opdrachtgevers. Bij deze risicoverdeling speelt de draagkracht van de diverse partijen een rol, maar ook de mate waarin de risicodrager het risico kan beïnvloeden. Aan de hand van een analyse van de risico-objecten en risicofactoren heeft de EVD haar risicobeleid opgesteld.
Als eerste worden maatschappelijke risico's onderkend, bijvoorbeeld aardbevingen, brand, rellen en andere rampen. Deze risico's zijn niet groot maar kunnen wel tot substantiële schade leiden. Deze risico's zijn noch door de EVD noch door de andere partijen in het besturingsmodel (opdrachtgever, eigenaar) te beïnvloeden. De EVD mag zich niet verzekeren tegen deze risico's en kan deze risico's dekken tot maximaal het niveau van de exploitatiereserve.
Als tweede zijn er de politieke risico's, bijvoorbeeld een handelsboycot op een bepaald land waardoor EVD-activiteiten op het betreffende land niet door kunnen gaan. Ook kunnen beschikbare budgetten bij de opdrachtgevers onder druk komen te staan door gewijzigde politieke prioriteitstelling, al dan niet als gevolg van conjuncturele ontwikkelingen. De politieke risico's die de EVD loopt betreffen in feite het niet verkrijgen van een opdracht waardoor de EVD kosten moet maken om de organisatie aan te passen. De dekking voor deze risico's wordt achtereenvolgens gevonden in de voorzieningen en zonodig de exploitatiereserve.
Als derde groep worden exploitatierisico's onderscheiden. Deze zitten voor de EVD in het niet kunnen nakomen van een overeengekomen opdracht. Voor een groot deel vloeit dit risico voort uit de vraag van het Nederlandse bedrijfsleven naar de EVD-producten. Door bijvoorbeeld een sterke uitval van de vraag kan de EVD niet die productie leveren die met de opdrachtgever is overeengekomen. Daarnaast kan een tegenvallende productiviteit van de EVD ook gezien worden als een exploitatierisico. Deze risico's worden primair afgedekt door de exploitatiereserve.
Tot slot zijn er de personele risico's. Deze bestaan grotendeels uit het hebben van te veel, te weinig of niet goed gekwalificeerd personeel. Daarnaast zijn er risico's in de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden. Deze zijn echter minder substantieel. De voorziening personeel is bedoeld ter dekking van deze risico's.
Het risicobeleid is vertaald in de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. De financiële uitwerking van het risicobeleid komt tot uitdrukking in de balansposten exploitatiereserve en voorzieningen en wordt daar toegelicht.
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
De grondslagen voor waardering en resultaatbepaling voor het agentschap zijn gebaseerd op de handleiding agentschappen en de regelingen vermogensvoorschriften en leen- en depositofaciliteit, zoals opgenomen in het Handboek financiële regelgeving, en op de Comptabiliteitswet. Deze eisen vertonen grote gelijkenis met de regels van het Burgerlijk Wetboek 2, titel 9.
Alle activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde tenzij anders vermeld.
Materiële vaste activa
De materiele vaste activa worden gewaardeerd tegen historische aanschafprijs onder aftrek van lineaire afschrijvingen. De afschrijvingstermijnen zijn als volgt:
Aanpassingen gebouw: 10 jaar
Inventaris: 5 jaar
Hard- en software: 3 jaar
Investeringen als onderdeel van de instrumentele uitgaven voor delen van het programma waarvoor het kas- en verplichtingenstelsel geldt worden volledig afgeschreven in het jaar van aanschaf.
Projecten die niet op de balansdatum zijn afgerond worden gewaardeerd op basis van de bestede uren maal het uurtarief op basis van nacalculatie en de gemaakte kosten van derden onder aftrek van het voor deze projecten ontvangen deel van de opdrachtsom.
Vorderingen worden gewaardeerd onder aftrek van een per vordering bepaalde voorziening voor mogelijke oninbaarheid.
Het vermogen bestaat uit een exploitatiereserve, welke wordt aangehouden ter bestrijding van alle in het risicobeleid genoemde risico's en is volgens de regeling vermogensvoorschriften gemaximeerd op 5% van de voor de volgende boekjaren begrote gemiddelde omzet. Het saldo van het vorige boekjaar wordt toegevoegd aan de exploitatiereserve met in acht name van de maximale omvang van deze reserve. Als de exploitatiereserve hoger wordt dan 5% wordt het meerdere als kortlopende schuld aan het moederdepartement opgenomen.
Voor specifieke risico's die verband houden met activiteiten van de EVD worden voorzieningen gevormd voor zover deze risico's op balansdatum bekend zijn en voortvloeien uit gebeurtenissen in het boekjaar of voorgaande boekjaren. Voorzieningen die verband houden met onderhanden werk of vorderingen worden rechtstreeks daarop in mindering gebracht.
De omzet en opbrengsten worden gewaardeerd tegen opbrengstwaarde en worden als gerealiseerd beschouwd in de periode waarin de diensten zijn verricht en/of producten zijn geleverd.
Lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.
Indicatieve openingsbalans | ||
Bedragen x NLG1000 | 1 januari 2001 | 1 januari 2001 EURO |
Activa | ||
vaste activa | 1 200 | 545 |
vorderingen derden | 0 | 0 |
vordering op EZ | 7 230 | 3 281 |
liquide middelen | 0 | 0 |
Totaal activa | 8 430 | 3 825 |
Passiva | ||
Exploitatiereserve | 1 180 | 535 |
voorzieningen | 2 500 | 1 134 |
schulden op lange termijn | 1 200 | 545 |
schulden op korte termijn | 3 550 | 1 611 |
Totaal passiva | 8 430 | 3 825 |
Toelichting op de indicatieve openingsbalans
De waardering van de activa is gebaseerd op de historische aanschafprijs verminderd met de afschrijvingen tot en met 2000. In de berekening zijn alleen de activa opgenomen met een restwaarde per 1 januari 2001. Niet van alle reeds afgeschreven activa is de historische aanschafprijs nog te achterhalen. Deze zijn derhalve buiten beschouwing gelaten. Het investeringsplan voorziet in de noodzakelijke vervanging van deze activa de komende jaren. De volgende afschrijvingstermijnen zijn gehanteerd: meubilair en telefooncentrale 5 jaar en automatisering 3 jaar. Op basis van een uitgevoerde inventarisatie eind 1999 en het investeringsplan 2000 is de volgende specificatie gemaakt:
Materiële vaste activa NLG | Historische aanschafprijs NLG | Afschrijvingen Balans NLG | |
Meubilair | 330 000 | 240 000 | 90 000 |
Telefooncentrale | 400 000 | 40 000 | 360 000 |
Automatisering | 1 640 000 | 890 000 | 750 000 |
Totaal | 2 370 000 | 1 170 000 | 1 200 000 |
Het gebouw is niet in eigendom van de EVD maar wordt gehuurd.
Debiteuren en overige vorderingen
Het debiteurensaldo betreft de aan derden gefactureerde bedragen voor de verkoop van onder andere publicaties, bijdragen aan missies en bijeenkomsten.
De overige vorderingen bestaan onder andere uit voorschotten aan het personeel. In de regel staat op balansdatum een gering bedrag aan vorderingen open. Derhalve zijn de vorderingen op nul gesteld.
Vordering op het moederdepartement
Bij de start van het agentschap moeten de bedragen die door DG BEB als budget beschikbaar zijn gesteld, maar nog niet zijn uitgegeven, worden overgedragen aan de EVD. Het bedrag bestaat uit de nog te besteden kosten van derden voor in het boekjaar gestarte projecten en uit de nog te verantwoorden instrumentele uitgaven. Ook vooruitbetaalde kosten op projecten uit 2001 zijn hierin opgenomen. Daarnaast is het bedrag aan kortlopende schulden opgenomen voor te betalen vakantiegelden aan het personeel.
Vordering moederdepartement | NLG |
Agentschapsvermogen | 1 180 000 |
Voorzieningen | 2 500 000 |
Schulden op korte termijn | 3 550 000 |
Totaal | 6 280 000 |
De liquide middelen bestaan uit de rekening courant RHB. Deze zal met het saldo van de rekening courant met het moederdepartement worden geopend per 1 januari 2001.
Op basis van het risicobeleid streeft het agentschap EVD naar het opbouwen van de maximale exploitatiereserve van 5%. Bij de start van het agentschap ontvangt de EVD van de eigenaar een startkapitaal van 2,5% van de gemiddelde geraamde omzet 2001 tot en met 2005. Uit de eigen exploitatie wordt de exploitatiereserve aangevuld tot de maximale 5%.
In het risicobeleid is bepaald welke risico's afgedekt worden door voorzieningen. Onder de post voorzieningen is een voorziening personeel opgenomen voor een bedrag van NLG 2,5 mln. Dit bedrag is bedoeld voor de opvang van risico's uit hoofde van wachtgelden en afvloeiingsregelingen ten gevolge van reorganisaties.
Het agentschap zal de overname van de activa financieren met een lening, gebruik makend van de regeling leen- en depositofaciliteit. De waarde van de activa per 1 januari 2001 is hiervoor uitgangspunt. De aflossing zal gelijk oplopen met de resterende afschrijvingstermijn.
De op basis van ervaringscijfers verwachte stand van de verplichtingen per 31 december 2000 voor kosten van derden van lopende projecten zijn onder de schulden op korte termijn opgenomen. Dit is onderhanden werk genoemd. Dit bedrag is in feite reeds gedeclareerd aan EZ, maar de prestatie moet nog geleverd worden. Niet geraamd zijn de kosten van uren van EVD-ers die reeds aan de betreffende projecten hebben gewerkt. Verder is het verwachte bedrag opgenomen voor instrumentele uitgaven waarvan de besteding nog niet is verantwoord door bijvoorbeeld de posten in het buitenland. Dit bedrag wordt als vooruitontvangen gelden en dus als schuld behandeld. De besteding van het geld wordt rechtstreeks van die schuld afgeboekt. Daardoor wordt het exploitatieresultaat (in baten-lasten-termen) niet beïnvloed. Bij de overige schulden wordt onderscheid gemaakt in verplichtingen aan derden ultimo december 2000 en de in 2000 opgebouwde vakantierechten van EVD-ers.
Schulden op korte termijn | NLG |
Onderhanden werk | 1 000 000 |
Nog te declareren uitgaven | 2000 000 |
Subtotaal | 3 000 000 |
Te betalen vakantiegeld | 550 000 |
Overige schulden aan derden | 0 |
Totaal | 3 550 000 |
Overzicht A: samenvattend overzicht personeelssterkte | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Organisatie-eenheid | Werkelijke bezetting (fte)1 | Personeelsomvang | |||||
30-6-2000 | 31-12-2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Ministerie | 1 222,6 | 1 360,6 | 1 348,7 | 1 345,1 | 1 323,1 | 1 323,6 | 1 323,6 |
EVD (v.a. 2001 agentschap) | 124,4 | 130,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Bureau v. Ind. Eigendom | 145,1 | 167,3 | 167,3 | 167,3 | 167,3 | 167,3 | 167,3 |
Centraal Planbureau | 144,9 | 139,6 | 138,6 | 138,6 | 138,6 | 138,1 | 138,1 |
Staatstoezicht op de Mijnen | 41,3 | 46,0 | 46,0 | 46,0 | 46,0 | 46,0 | 46,0 |
Nederlandse Mededingingsautoriteit (incl.DTE) | 95,7 | 122,1 | 121,1 | 120,1 | 120,1 | 120,1 | 120,1 |
Centr. Bureau v.d. Statistiek | 2 221,1 | 2 145,0 | 2 150,1 | 2 100,1 | 2 072,1 | 2 072,1 | 2 072,1 |
Totaal EZ excl. agentschappen | 3 995,1 | 4 110,7 | 3 971,8 | 3 917,1 | 3 867,1 | 3 867,1 | 3 867,1 |
SENTER | 276,5 | 224,5 | 224,5 | 224,5 | 224,5 | 224,5 | 224,5 |
EVD (v.a. 2001 agentschap) | 128,1 | 128,1 | 128,1 | 128,1 | 128,1 | ||
Totaal EZ incl. agentschappen | 4 271,5 | 4 335,2 | 4 324,4 | 4 269,8 | 4 219,8 | 4 219,8 | 4 219,8 |
1 De werkelijke bezetting is exclusief uitzendkrachten.
Overzicht B: Personeelssterkte naar categorieën | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Onderdeel en taakaanduiding | Werkelijke bezetting | Personeelsomvang | ||||||
30-6-2000 | 31-12-2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
ALGEMENE LEIDING | ||||||||
Totaal | 15,09 | (10,09)1 | 16,30 | 16,30 | 16,30 | 16,30 | 16,30 | 16,30 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 8,20 | (7,20) | 9,30 | 9,30 | 9,30 | 9,30 | 9,30 | 9,30 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 6,89 | (2,89) | 7,00 | 7,00 | 7,00 | 7,00 | 7,00 | 7,00 |
DIRECTIE PERSONEEL, ORGANISATIE EN INFORMATIEMANAGEMENT | ||||||||
Totaal | 110,74 | (47,01) | 122,18 | 121,18 | 121,18 | 121,18 | 121,18 | 121,18 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,89 | (0,89) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 64,07 | (35,07) | 73,56 | 72,56 | 72,56 | 72,56 | 72,56 | 72,56 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 45,78 | (11,05) | 48,62 | 48,62 | 48,62 | 48,62 | 48,62 | 48,62 |
DIRECTIE INTERNE ZAKEN | ||||||||
Totaal | 138,48 | (32,41) | 163,95 | 162,95 | 159,35 | 159,35 | 159,35 | 159,35 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 32,70 | (6,00) | 43,00 | 43,00 | 43,00 | 43,00 | 43,00 | 43,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 90,51 | (22,96) | 103,95 | 102,95 | 102,35 | 102,35 | 102,35 | 102,35 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 15,27 | (3,45) | 17,00 | 17,00 | 14,00 | 14,00 | 14,00 | 14,00 |
DIRECTIE FINANCIEEL ECONOMISCHE ZAKEN | ||||||||
Totaal | 47,09 | (12,56) | 51,50 | 51,50 | 50,50 | 50,50 | 50,50 | 50,50 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 18,38 | (7,38) | 18,50 | 18,50 | 18,50 | 18,50 | 18,50 | 18,50 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 28,71 | (5,18) | 33,00 | 33,00 | 32,00 | 32,00 | 32,00 | 32,00 |
DIRECTIE VOORLICHTING | ||||||||
Totaal | 44,59 | (28,06) | 47,86 | 47,86 | 47,86 | 47,86 | 47,86 | 47,86 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 21,85 | (16,16) | 24,68 | 24,68 | 24,68 | 24,68 | 24,68 | 24,68 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 22,74 | (11,90) | 23,18 | 23,18 | 23,18 | 23,18 | 23,18 | 23,18 |
DIRECTIE ALGEMENE ECONOMISCHE POLITIEK | ||||||||
Totaal | 33,95 | (10,26) | 39,73 | 38,73 | 38,73 | 38,73 | 38,73 | 38,73 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,47 | 0,47 | 0,47 | 0,47 | 0,47 | 0,47 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 11,63 | (6,63) | 12,26 | 12,26 | 12,26 | 12,26 | 12,26 | 12,26 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 22,32 | (3,63) | 27,00 | 26,00 | 26,00 | 26,00 | 26,00 | 26,00 |
DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN | ||||||||
Totaal | 30,20 | (18,40) | 31,50 | 31,50 | 31,50 | 31,50 | 31,50 | 31,50 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 1,95 | (1,95) | 1,88 | 1,88 | 1,88 | 1,88 | 1,88 | 1,88 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 4,88 | (4,88) | 4,12 | 4,12 | 4,12 | 4,12 | 4,12 | 4,12 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 23,37 | (11,57) | 25,50 | 25,50 | 25,50 | 25,50 | 25,50 | 25,50 |
DIRECTIE FINANCIERING EN DEELNEMINGEN | ||||||||
Totaal | 27,03 | (5,34) | 31,00 | 30,00 | 30,00 | 30,00 | 30,00 | 30,00 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 9,50 | (3,50) | 9,00 | 9,00 | 9,00 | 9,00 | 9,00 | 9,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 17,53 | (1,84) | 22,00 | 21,00 | 21,00 | 21,00 | 21,00 | 21,00 |
ACCOUNTANTSDIENST | ||||||||
Totaal | 27,61 | (5,97) | 39,93 | 39,93 | 39,93 | 38,93 | 38,93 | 38,93 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 15,37 | (5,37) | 16,00 | 16,00 | 16,00 | 16,00 | 16,00 | 16,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 12,24 | (0,60) | 22,93 | 22,93 | 22,93 | 21,93 | 21,93 | 21,93 |
DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN | ||||||||
Totaal | 145,37 | (52,43) | 146,00 | 141,00 | 141,00 | 141,00 | 141,00 | 141,00 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 4,00 | 4,00 | 4,00 | 4,00 | 4,00 | 4,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 45,19 | (32,19) | 33,00 | 31,00 | 31,00 | 31,00 | 31,00 | 31,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 100,18 | (20,24) | 109,00 | 106,00 | 106,00 | 106,00 | 106,00 | 106,00 |
DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR ENERGIE | ||||||||
Totaal | 123,96 | (46,31) | 126,10 | 122,10 | 122,10 | 122,10 | 122 ,10 | 122,10 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 3,63 | (3,63) | 7,40 | 7,40 | 7,40 | 7,40 | 7,40 | 7,40 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 34,51 | (21,03) | 22,80 | 19,80 | 19,80 | 19,80 | 19,80 | 19,80 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 85,82 | (21,65) | 95,90 | 94,90 | 94,90 | 94,90 | 94,90 | 94,90 |
DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR ECONOMISCHE STRUCTUUR | ||||||||
Totaal | 216,16 | (83,87) | 222,70 | 213,70 | 213,70 | 209,70 | 209,70 | 209,70 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 2,92 | (2,92) | 12,50 | 12,50 | 12,50 | 12,50 | 12,50 | 12,50 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 61,53 | (43,53) | 39,70 | 36,70 | 36,70 | 36,70 | 36,70 | 36,70 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 151,71 | (37,42) | 170,50 | 164,50 | 164,50 | 160,50 | 160,50 | 160,50 |
ADVIESCOLLEGE TOETSING ADMINISTRATIEVE LASTEN | ||||||||
Totaal | 4,00 | (3,00) | 9,00 | 9,00 | 9,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 1,00 | (1,00) | 2,00 | 2,00 | 2,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 3,00 | (2,00) | 7,00 | 7,00 | 7,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
PROJECTORGANISATIE PROFESS. INKOPEN EN AANBESTEDEN | ||||||||
Totaal | 0,00 | (0,00) | 8,00 | 8,00 | 8,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 0,00 | (0,00) | 2,00 | 2,00 | 2,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 0,00 | (0,00) | 6,00 | 6,00 | 6,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR INDUSTRIE EN DIENSTEN | ||||||||
Totaal | 246,50 | (92,55) | 260,20 | 252,20 | 252,20 | 252,20 | 252,20 | 252,20 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 15,43 | (15,43) | 22,83 | 22,83 | 22,83 | 22,83 | 22,83 | 22,83 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 69,67 | (41,04) | 49,87 | 46,87 | 46,87 | 46,87 | 46,87 | 46,87 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 161,40 | (36,08) | 187,50 | 182,50 | 182,50 | 182,50 | 182,50 | 182,50 |
DIENST HERIJKING | ||||||||
Totaal | 11,85 | (4,85) | 15,00 | 15,00 | 15,00 | 15,00 | 15,00 | 15,00 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 11,85 | (4,85) | 15,00 | 15,00 | 15,00 | 15,00 | 15,00 | 15,00 |
OPLEIDINGSPLAATSEN | ||||||||
Totaal | 0,00 | (0,00) | 29,68 | 47,79 | 48,79 | 48,79 | 49,29 | 49,29 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 1,50 | 1,50 | 1,50 | 1,50 | 1,50 | 1,50 |
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 0,00 | (0,00) | 22,29 | 22,29 | 22,29 | 22,29 | 22,79 | 22,79 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 0,00 | (0,00) | 5,89 | 24,00 | 25,00 | 25,00 | 25,00 | 25,00 |
EVD | ||||||||
Totaal | 124,42 | (50,88) | 130,10 | |||||
– Lager pers. (1 t/m 4) | 4,56 | (0,56) | 4,50 | |||||
– Middb. pers. (5 t/m 10) | 78,36 | (43,72) | 88,00 | |||||
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 41,50 | (6,60) | 37,60 | |||||
BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM (OCTROOIRAAD) | ||||||||
Totaal | 145,11 | (49,82) | 167,30 | 167,30 | 167,30 | 167,30 | 167,30 | 167,30 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 14,63 | (5,63) | 23,90 | 23,90 | 23,90 | 23,90 | 23,90 | 23,90 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 83,71 | (36,79) | 91,90 | 91,90 | 91,90 | 91,90 | 91,90 | 91,90 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 46,77 | (7,40) | 51,50 | 51,50 | 51,50 | 51,50 | 51,50 | 51,50 |
CENTRAAL PLANBUREAU | ||||||||
Totaal | 144,89 | (22,73) | 139,60 | 138,60 | 138,60 | 138,60 | 138,10 | 138,10 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 5,13 | (1,13) | 6,35 | 6,35 | 6,35 | 6,35 | 6,35 | 6,35 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 36,53 | (11,48) | 46,25 | 45,25 | 45,25 | 45,25 | 44,75 | 44,75 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 103,23 | (10,12) | 87,00 | 87,00 | 87,00 | 87,00 | 87,00 | 87,00 |
STAATSTOEZICHT OP DE MIJNEN | ||||||||
Totaal | 41,27 | (9,59) | 46,00 | 46,00 | 46,00 | 46,00 | 46,00 | 46,00 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 11,59 | (8,59) | 12,00 | 12,00 | 12,00 | 12,00 | 12,00 | 12,00 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 29,68 | (1,00) | 34,00 | 34,00 | 34,00 | 34,00 | 34,00 | 34,00 |
NEDERLANDSE MEDEDINGINGS AUTORITEIT (incl. DTE) | ||||||||
Totaal | 95,65 | (47,39) | 122,10 | 121,10 | 120,10 | 120,10 | 120,10 | 120,10 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 4,00 | (2,00) | 2,00 | 2,00 | 2,00 | 2,00 | 2,00 | 2,00 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 31,29 | (17,64) | 33,60 | 32,60 | 32,60 | 32,60 | 32,60 | 32,60 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 60,36 | (27,75) | 86,50 | 86,50 | 85,50 | 85,50 | 85,50 | 85,50 |
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK1 | ||||||||
Totaal | 2 221,10 | (537,30) | 2 170,00 | 2 150,10 | 2 100,10 | 2 072,10 | 2 072,10 | 2 072,10 |
– Lager pers. (1 t/m 4) | 98,10 | (61,00) | 66,7 | 64,5 | 63 | 39 | 39 | 39 |
– Middb. pers (5 t/m 10) | 1 433,10 | (388,30) | 1 297,5 | 1 252,7 | 1 222,8 | 1 174 | 1 174 | 1 174 |
– Hoger pers. (11 t/m ..) | 689,90 | (88,00) | 805,8 | 832,9 | 814,3 | 859,1 | 859,1 | 859,1 |
Subtotaal | 3 995,06 | 1 170,82 | 4 110,73 | 3 971,84 | 3 917,24 | 3 867,24 | 3 867,24 | 3 867,24 |
SENTER | ||||||||
Totaal | 276,47 | (94,66) | 224,50 | 224,50 | 224,50 | 224,50 | 224,50 | 224,50 |
EVD | ||||||||
Totaal | 0,00 | (0,00) | 0,00 | 128,10 | 128,10 | 128,10 | 128,10 | 128,10 |
Totaal-generaal | 4 271,53 | (1 265,48) | 4 360,23 | 4 324,44 | 4 269,84 | 4 219,84 | 4 219,84 | 4 219,84 |
1 De in dit overzicht tussen haakjes vermelde getallen betreffen vrouwen die deel uitmaken van de werkelijke bezetting per 30-06-2000.