A. | Artikelsgewijze toelichting bij de wetsartikelen | 2 |
B. | Begrotingstoelichting | 3 |
Lijst met afkortingen | 203 | |
Trefwoordenregister | 206 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2005 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2005. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2005.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2005 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendiensten)
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Algemene Inspectiedienst, Dienst Landelijk Gebied, Dienst Regelingen, Plantenziektenkundige Dienst en Voedsel en Waren Autoriteit voor het jaar 2005 vastgesteld. Gezien eerdere overleggen met de Tweede Kamer is, lopende de voorhangprocedure, de Algemene Inspectiedienst reeds als nieuwe baten-lastendienst in de LNV-begroting opgenomen. Voor de Voedsel en Waren Autoriteit en de Dienst Regelingen geldt dat zij per 1 januari 2005 nog de status van baten-lastendienst in oprichting kennen.
De in de begroting opgenomen baten-lastendiensten worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.
Inhoudsopgave | blz. | |
Leeswijzer | 4 | |
Beleidsagenda | 7 | |
1. Hoofdlijnen van het beleid in 2005 | 7 | |
2. Financieel kader voor 2005 | 18 | |
01 | Versterking landelijk gebied | 21 |
02 | Realisatie van de ecologische hoofdstructuur (verwerving en inrichting) | 39 |
03 | Realisatie van de ecologische hoofdstructuur (Beheer) | 51 |
04 | Economisch perspectiefvolle agroketens | 57 |
05 | Bevorderen duurzame productie | 69 |
06 | Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid | 83 |
07 | Kennisontwikkelingen innovatie | 92 |
08 | Kennisvoorziening | 102 |
09 | Kennisverspreiding | 108 |
10 | Nominaal en onvoorzien | 118 |
11 | Algemeen | 119 |
Bedrijfsvoeringsparagraaf | 123 | |
Algemene Inspectiedienst | 126 | |
Dienst Landelijk Gebied | 132 | |
Dienst Regelingen | 138 | |
Plantenziektenkundige Dienst | 144 | |
Voedsel en Waren Autoriteit(VWA) | 149 | |
Verdiepingsbijlage | 167 | |
Bijlage moties en toezeggingen | 186 | |
Bijlage ZBO's en RWT's | 194 | |
Bijlage Europese geldstromen | 195 | |
Lijst met afkortingen | 203 | |
Trefwoordenregister | 206 |
Met het Beleidsprogramma LNV 2004–2007 heb ik vorig jaar in de begrotingstoelichting aangegeven hoe het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet wordt doorvertaald naar het LNV-beleid.
In het beleidsprogramma is aangegeven dat de kern van de beleidsopgave luidt:
het realiseren van een duurzame landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een hoogwaardig voedselaanbod op een samenhangende wijze combineren met de wensen van burgers op het gebied van wonen, werken en vrije tijd.
Met de verwezenlijking ervan is een voortvarende start gemaakt. Hoever het daarmee staat, wat er nog te doen staat, welke rollen en verantwoordelijkheden aan de orde zijn voor LNV, andere overheden en maatschappelijke groeperingen, welke middelen en instrumenten ingezet worden komt aan de orde in dit begrotingshoofdstuk.
In de Beleidsagenda gaat het om voortgang, vorderingen en verdere stappen bij de beleidsprioriteiten. In de Beleidsartikelen wordt verder toegespitst aangegeven wat LNV wil bereiken, wat het daarvoor gaat doen en wat dat mag kosten.
Mede in het licht van de rijksbrede VBTB-evaluatie is ten opzichte van vorige begrotingen vooralsnog afgezien van grote wijzigingen binnen en tussen de beleidsartikelen. De voorbereidingen daartoe zijn overigens inmiddels zover gevorderd dat ik verwacht later dit najaar als opmaat naar 2006 een voorbeeldbegroting te kunnen presenteren.
De memorie van toelichting van de LNV-begroting 2005 kent de volgende indeling:
– de beleidsagenda
– de beleidsartikelen (1 t/m 9)
– de niet-beleidsartikelen (10 en 11)
– de paragraaf inzake bedrijfsvoering
– de paragraaf inzake baten-lastendiensten
– de verdiepingsbijlage
– de bijlage moties en toezeggingen
– de bijlage inzake ZBO's en RWT's
– de bijlage Europese geldstromen
De bijlage Europese geldstromen verschaft, voor zover relevant voor het ministerie van LNV, inzicht in de vertaling van het Europese beleid in nationaal beleid, onze nationale inzet binnen de Europese Unie en de Europese geldstromen die buiten het nationale begrotingsverband lopen. Tot slot is achter de memorie van toelichting een trefwoordenregister, een lijst met afkortingen en het organogram van het ministerie van LNV opgenomen.
Deze leeswijzer vermeldt verder een aantal aandachtspunten van algemene aard.
Met ingang van 1 januari 2005 zullen nagenoeg alle uitvoerende taken, ook die op het gebied van de handhaving, binnen LNV belegd zijn in baten-lastendiensten. Daarop inspelend en omdat in het kader van VBTB uitvoeringskosten in beginsel toe te rekenen zijn aan (operationele) beleidsdoelstellingen, heeft in de LNV-begroting voor 2005 een herallocatie van de middelen voor uitvoering plaatsgevonden. Deze zijn volledig in de beleidsartikelen (onder apparaatsuitgaven) opgenomen als «bijdrage aan baten-lastendienst» en gebaseerd op de inzet per dienst per beleidsartikel. Bij de betreffende baten-lastendienst komen deze bijdragen gecumuleerd terug als «bijdrage moederdepartement».
Onder elk beleidsartikel is een overzicht opgenomen met de programmering van evaluatieonderzoek ex post van 2002 tot en met 2009. Hiermee wordt een zo compleet mogelijk beeld gegeven van afgeronde, lopende en geplande onderzoeken per operationele doelstelling.
De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een aparte budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Zo wordt inzicht verschaft in de belangrijkste uitgaven die Nederland jaarlijks doet in het kader van internationale samenwerking. Belangrijke uitgangspunten van de HGIS zijn het bevorderen van samenwerking en afstemming tussen de ministeries op het gebied van buitenlands beleid. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor wat betreft het ministerie van LNV komen de uitgaven uit hoofde van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland (inclusief de twee centra voor training en technologieoverdracht) en de contributie aan de Food and Agricultural Organisation (FAO) ten laste van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden in beleidsartikel 11 «Algemeen» nader toegelicht.
Het ministerie van LNV draagt tevens de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor internationale natuurprojecten die voortvloeien uit internationale verdragen. Het betreft projecten die worden gefinancierd uit middelen die op de begroting van LNV staan en die onderdeel uitmaken van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden nader toegelicht in Beleidsartikel 1 onder de operationele doelstelling «Internationaal natuurlijk».
In de begroting 2005 is tevens een overzichtsconstructie «Milieu» opgenomen. Deze overzichtsconstructie geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2005 tot en met 2009 voor het onderwerp Milieu. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van VROM. De hiermee gemoeide LNV-uitgaven hebben betrekking op beleidsartikel 1 «Versterking landelijk gebied», beleidsartikel 4 «Economisch perspectiefvolle agroketens» en beleidsartikel 9 «Kennisverspreiding».
Het beleidsinstrumentarium dat LNV inzet of ter beschikking staat om zijn doelstellingen te realiseren bestaat naast de instrumenten, die de LNV-begroting belasten, ook uit fiscale instrumenten. Deze fiscale instrumenten worden in de memorie van toelichting van deze begroting, voor zover ze direct betrekking hebben op een beleidsartikel, benoemd onder de beleidsinstrumenten bij de operationele doelstellingen van dat beleidsartikel. Er zijn ook fiscale instrumenten die niet direct aan een beleidsartikel zijn te koppelen, omdat ze worden ingezet ter realisering van een breder scala aan doelstellingen. Dit kunnen maatregelen zijn die specifiek op de LNV-sector zijn gericht dan wel sectoroverstijgende maatregelen. Het gaat hier om de volgende fiscale maatregelen:
Doelgroep | Directe belastingen | Indirecte belastingen |
LNV-sector | Landbouwvrijstelling | Landbouwregeling |
Sectoroverstijgend | O.m. zelfstandigenaftrek, doorschuiving stakingswinst, bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit successiewet, aftrek speur-/ontwikkelingswerk, vervroegde afschrijving milieu-investeringen, energie- en milieu-investeringsaftrek | O.m. tariefdifferentiatie accijnzen tractoren en mobiele werktuigen, vrijstelling overdrachtsbelasting bij overdracht aan de volgende generatie |
De budgettaire gevolgen van de fiscale instrumenten zijn onder de noemer belastinguitgaven te vinden in bijlage 5 van de Miljoenennota 2005.
1. Hoofdlijnen van het beleid in 2005
Voor het ministerie van LNV ligt er de komende jaren een belangrijke opgave om te bewerkstelligen dat regelgeving verdwijnt ten gunste van meer ruimte voor initiatief voor de burger en dat directe overheidscontrole waar mogelijk wordt vervangen door toezicht op controle. Hiermee geef ik uitvoering aan het streven van het kabinet de rol en taakopvatting van de overheid waar nodig en waar mogelijk te heroverwegen. De oplossing van maatschappelijke vraagstukken moet niet altijd in de eerste plaats bij de (rijks)overheid worden gezocht, maar waar mogelijk komt het initiatief bij burgers en bedrijven, andere overheden en maatschappelijke partijen.
De heroverweging van verantwoordelijkheden tussen overheid, bedrijven, burgers en civil society is ook een essentieel onderdeel van het Programma Andere Overheid, waaraan LNV het komende jaar de nodige prioriteit zal geven. In het kader van ditzelfde programma zullen tevens zowel departementale als rijksbrede takenanalyses worden uitgevoerd om na te gaan welke taken als rijksoverheidstaken dienen te worden aangemerkt en of deze nu optimaal worden uitgevoerd. Bij alle beleidsopgaven die in deze begroting aan de orde zijn, hecht ik er daarom aan duidelijk te markeren waar de verantwoordelijkheid van het rijk begint en ophoudt en waar ik verwacht dat andere overheden, ondernemers en burgers hun rol vervullen. In Vitaal en Samen heb ik die benadering samengevat in het credo dat de (rijks)overheid niet langer moet zorgen voor, maar moet zorgen dat.
In 2003 zijn de door LNV-beleid gegenereerde administratieve lasten reeds met 8% verminderd. De regelgeving inzake kwaliteitseisen voor landbouwproducten op basis van de Landbouwkwaliteitswet zal in 2005–2006 in het kader van de vereenvoudiging van regelgeving worden aangepast. Zo zullen bovenwettelijke eisen die uitgaan boven de EU regelgeving worden geschrapt en zullen verschillende regelingen worden vereenvoudigd en gestroomlijnd. Een overzicht van het verwachte verloop in de administratieve lasten in 2005 wordt gegeven in de toelichting bij artikel 11 van deze begroting.
Door «toezicht op controle» uit te oefenen kan aan de nieuwe rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven vorm gegeven worden. Het bedrijfsleven pakt daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de normen op en schept daartoe ook controlesystemen. De overheid kan in het verlengde hiervan het directe toezicht vervangen door toezicht op deze systemen van het bedrijfsleven. Hiermee zijn wederzijds voordelen te behalen, zoals een vermindering van de lasten voor het bedrijfsleven en een meer gerichte inzet van de toezichts- en controlecapaciteit door de overheid. In 2005 zal de ontwikkeling ervan verder vormgegeven kunnen worden, waarbij ruimte aanwezig is voor maatwerk. Ik zal de ontwikkeling van de arrangementen faciliteren. Initiatieven zullen echter vanuit de sector zelf moeten komen.
Ook wanneer op 1 januari 2005 het Nederlandse voorzitterschap van de EU is afgesloten, zal de oriëntatie van LNV op «Brussel» sterk blijven. Immers voor alle beleidsvelden van mijn departement geldt dat het Europese speelveld en de Europese spelregels sterk bepalend zijn voor de (invulling van de) nationale beleidsruimte. Daarnaast zijn de WTO en de lopende WTO-onderhandelingen van invloed op de Europese en daarmee de nationale speelruimte. Met het bereiken van een tussentijds raamwerkakkoord eind juli 2004 in Genève, heeft de Doha-ronde de nodige richting gekregen. Het raamwerkakkoord bevat specifieke afspraken over de wijze waarop landbouwsteun en -protectie zullen worden afgebouwd en vormt de basis voor slotonderhandelingen over landbouwmodaliteiten. Deze moeten in december 2005 leiden tot een nieuwe WTO-landbouwovereenkomst.
Het wetenschaps- en kennisbeleid van mijn ministerie is gericht op het waarborgen van een hoogkwalitatieve kennisinfrastructuur voor de agrofoodsector en natuur en platteland. Met de motie Van der Ham (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 XIV, nr. 35) is de regering opgeroepen een interdepartementale kennisontwikkelingsvisie voor het volledige agrocluster te ontwikkelen. In recent overleg met bedrijfsleven, kennisinstellingen en de minister van EZ is duidelijk geworden dat er meer regie gewenst is op de kennisontwikkelingsagenda van overheid en bedrijfsleven voor het brede terrein van voeding en gezondheid. LNV zal zich ervoor inzetten dat die sterkere regie tot stand komt.
Gelijke bekostiging is en blijft het uitgangspunt van het beleid voor het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving. Met het oog op de voortgaande harmonisatie tussen het groene en het overige onderwijs, is een bekostigingsonderzoek van de AOC's gestart. Doel daarvan is onder meer na te gaan hoe de huidige situatie met betrekking tot gelijke bekostiging is, welke knelpunten zich eventueel voordoen en hoe daar oplossingen voor kunnen worden gevonden.
Om de concurrentiepositie van Nederland te versterken en de werkgelegenheid te bevorderen verlaagt het kabinet in drie stappen het tarief van de vennootschapsbelasting van 34,5% naar 30% in 2007. Parallel hiermee zal voor zelfstandige ondernemers de zelfstandigenaftrek worden verhoogd met in totaal € 2650.
Om belemmeringen bij de bedrijfsovername te voorkomen zal per 1 januari 2005 de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in het successie- en schenkingsrecht worden verhoogd van 30% naar 50%. In de inkomstenbelasting wordt de bedrijfsoverdracht aan een mede-ondernemer/werknemer aantrekkelijker gemaakt. Hiertoe wordt de termijn van mede-ondernemerschap/werknemerschap voor de toepassing van de zogenaamde doorschuifregeling verkort van 3 jaar naar 2 jaar.
In het Hoofdlijnenakkoord is een verdere vergroening van het belastingstelsel aangekondigd. De energiebelasting zal in 2005 worden verhoogd. Deze verhoging maakt onderdeel uit van het pakket aan lastenverzwarende maatregelen waardoor financiering van de tariefverlaging vennootschapsbelasting en verhoging van de zelfstandigenaftrek mogelijk wordt gemaakt. De verhoging van de energiebelasting op (aard)gas en electriciteit wordt voor ongeveer 80% opgebracht door bedrijven. Ter compensatie wordt het budget van de milieu-investeringsaftrek met € 30 miljoen verhoogd.
Op basis van de bevindingen van een interdepartementale werkgroep zal een aantal andere vergroeningsmaatregelen worden ingevoerd. Zo wil het kabinet een uiterste inspanning doen om met ingang van 2006 biobrandstoffen, inclusief zuivere plantaardige oliën, fiscaal te stimuleren. Het kabinet staat open voor nieuwe mogelijkheden tot vergroening van het fiscale stelsel. Te onderzoeken mogelijkheden liggen onder andere op het terrein van transitie duurzame landbouw en van plattelandsontwikkeling.
Voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) wordt in 2005 € 25 miljoen uitgetrokken. In het Hoofdlijnenakkoord is voor de WBSO in totaal € 100 miljoen gereserveerd, waarvan € 50 miljoen al was ingevuld. Het restant wordt in 2006 beschikbaar gesteld. De WBSO zal inhoudelijk verbreed worden door meer werkzaamheden ten behoeve van procesinnovatie in aanmerking te laten komen. Voor zelfstandigen zal de urennorm in de WBSO worden verlaagd.
Vitale, duurzame land- en tuinbouw
Duurzaam produceren betekent niet alleen milieu- en mensvriendelijk produceren, maar zeker ook economisch duurzaam. De overheid houdt daarom rekening met de economische consequenties van haar beleid voor ondernemers, werknemers en andere maatschappelijke actoren. De onlangs door mij ingestelde Task Force Economie zal hierbij een belangrijke ondersteunende rol vervullen.
De noodzakelijke transitie naar meer duurzaamheid vraagt inspanningen die voor een deel pas op langere termijn vruchten zullen afwerpen. Het in 2004 goedgekeurde en door vele partijen gedragen BSIK-programma (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur) voor de transitie naar een duurzame landbouw betekent een extra impuls voor deze lange termijnbenadering. In 2005 zullen de eerste geïntegreerde projecten worden aangepakt.
In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet als ambitie uitgesproken 10% biologisch areaal in 2010. Op basis van de evaluatie van Een biologische markt te winnen wordt het beleid voor de komende jaren bepaald. De eindrapportage van de evaluatie zal samen met de plannen voor het beleid vanaf 2005, dit najaar naar de Kamer worden verstuurd.
Bij de andere overheidsrol die het kabinet voor ogen staat, past ook een klantvriendelijke en op dienstverlening gerichte opstelling. Terecht krijgt dit aspect momenteel rijksbreed de nodige aandacht binnen het Programma Andere Overheid. Reeds enkele jaren geleden heeft LNV samen met bedrijfsleven en andere overheden het programma CLIENT opgestart, bedoeld om bij de buitengrenscontroles informatiestromen en inspectieprocessen zo in te richten, dat de administratieve en logistieke processen bij zowel het bedrijfsleven als de overheid verbeteren. In 2004 is bovendien gestart met de analyse van mogelijke verbeteringen in processen en systemen bij de export van landbouwgoederen. Realisatie hiervan zal waarschijnlijk doorlopen tot 2006.
Herziening Gemeenschappelijke Landbouwbeleid
De Tweede Kamer is geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet de hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid in Nederland gestalte wil geven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 21501-32, nr. 73). Met name in de eerste jaren van de nieuwe ontkoppelde steunregeling zijn de uitvoeringskosten hoog. Om de risico's van een overhaaste invoering te vermijden zal de invoering van het nieuwe systeem met ingang van 1 januari 2006 geschieden.
Nederland staat na de veroordeling door het Europese Hof van Justitie inzake de implementatie van de Nitraatrichtlijn voor de opgave een aan de eisen beantwoordend mestbeleid te ontwerpen en te implementeren. Met het akkoord dat op 1 juli jl. is bereikt met de Europese Commissie over de invulling van het 3e actieprogramma Nitraatrichtlijn, is er nu volstrekte duidelijkheid over de normstelling én de Europese vereisten ten aanzien van vormgeving van het nieuwe stelsel van gebruiksnormen. Met het akkoord is tevens de steun van de Commissie verkregen voor het indienen van een derogatievoorstel van 250 kgN/ha bij het nitraatcomité. De invoering van het stelsel van gebruiksnormen, inclusief een derogatie, zal plaatsvinden vanaf 1 januari 2006.
Ook in het mestbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers voor het kabinet een centraal uitgangspunt. De rol van de overheid is enerzijds kaderstellend, anderzijds wil het kabinet bijdragen aan onderzoek en innovatie en waar mogelijk ruimte bieden voor oplossingen.
In het najaar van 2004 krijgt de Nationale Dialoog intensieve veehouderij een follow-up, waardoor een jaar na het afsluiten van het debat over de toekomst van de intensieve veehouderij de balans wordt opgemaakt. De activiteiten van LNV in 2005 zullen in belangrijke mate afhangen van de initiatieven die maatschappelijke actoren naar aanleiding van deze dialoog nemen.
De overheidsinzet met betrekking tot dierenwelzijn beschouw ik als een belangrijke lakmoesproef voor het realiseren van de omslag naar een beleid gericht op «zorgen dat». Fokkers, verkopers, eigenaren en maatschappelijke organisaties wil ik nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheden aanspreken. Daarbij wil ik de helpende hand bieden. Uiteraard blijft de overheid zelf handelend optreden bij excessen. Een werkconferentie in het najaar van 2004 over het welzijn van gezelschapsdieren moet aangrijpingspunten opleveren voor verdere implementatie van de nieuw in te zetten lijn.
Gezien de kwetsbaarheid van Nederland voor de insleep van ziekten en organismen die de gezondheid van planten kunnen schaden en de forse consequenties die dit voor onze productie- en handelspositie kan hebben, is per 1 januari 2004 de inzet op het fytosanitaire beleidsterrein versterkt. Daar waar internationaal voor ons land belangrijke discussies spelen, zal sterker worden ingezet op tijdige coalitievorming en zullen relevante discussies bijtijds worden aangezwengeld. Het noodzakelijke proces van het beter en efficiënter organiseren van keuringen, is in gang gezet (project Slim Fruit). In 2005 zullen de eerste verbetervoorstellen worden geïmplementeerd. Dat zal in ieder geval consequenties hebben voor de wijze waarop nu fyto- en kwaliteitskeuringen in de groenten- en fruitketen zijn georganiseerd. De versterkte inzet op het fytosanitaire beleid wordt in goed overleg met het bedrijfsleven uitgevoerd, met behoud van ieders verantwoordelijkheid.
In 2005 zal de ontwikkeling van fytosanitair beleid voor de groene ruimte worden voortgezet in overleg met relevante betrokkenen. Aandachtspunten daarbij zijn: EU-regelgeving, risico-analyses, management van risico's inclusief preventie, versterken van samenwerking.
Het eind 2003 tot stand gekomen EU-kader voor het visserijbeheer doet recht aan de tweezijdige opgave waarvoor het visserijbeleid zich gesteld ziet: enerzijds moet worden gestreefd naar een biologisch verantwoord niveau voor de visbestanden, anderzijds zal er voor de visserijsector sociaal-economisch perspectief moeten blijven bestaan. Vanuit beide gezichtspunten zijn rigoureuze schommelingen in de toegestane vangsthoeveelheden ongewenst. Een herstelplan voor Noordzeeschol is in voorbereiding. Ook voor andere visbestanden die onder druk staan, zijn herstelplannen in voorbereiding.
In het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid is niet voorzien in een verplichte reductie van de vlootcapaciteit. Maar de verwachting is gerechtvaardigd dat in de rondvis-, platvis- en garnalensegmenten van de vloot een aanhoudende behoefte aan capaciteitsvermindering blijft bestaan. De mogelijkheid wordt onderzocht om de segmenteringsgrenzen binnen de vloot meer flexibel te maken, zodat delen van de capaciteit kunnen overgaan naar andere segmenten. De overheid zal hierbij onnodige knelpunten en belemmeringen in de regelgeving wegnemen.
Om het mariene ecosysteem te ontlasten wordt de ontwikkeling van meer selectieve visserijtechnieken gestimuleerd. Het gaat daarbij met name om het doorontwikkelen van de zogenaamde elektropulskor, die in 2005 op praktijkschaal zal worden getest.
De privatisering van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), een zelfstandig bestuursorgaan, en de sportvisakte, zullen in 2005 verder ter hand worden genomen. Een wijziging van de Visserijwet is daartoe in voorbereiding.
De functies van het platteland voor de samenleving als geheel veranderen door de tijd en ook ontstaat er ruimte voor nieuwe vormen van ondernemerschap, zowel binnen als buiten de agrarische sector. Met de Agenda Vitaal Platteland (AVP) heeft het kabinet voor het eerst een integrale visie gegeven op een vitaal platteland in al zijn facetten: economisch, ecologisch en sociaal-cultureel. Uitgangspunt van het plattelandsbeleid zal zijn «decentraal, wat kan; centraal wat moet». Het kabinet wil op hoofdlijnen sturen. Daarom is de Agenda Vitaal Platteland op hoofdlijnen geformuleerd en is het aantal doelen waarop gestuurd wordt fors teruggebracht. Op gebiedsniveau moet de daadwerkelijke integratie van de doelen van het plattelandsbeleid plaatsvinden. Om de provincies in hun regisseursrol te ondersteunen komt er één investeringsbudget voor het landelijk gebied (ILG), waarvoor eind 2004 door het kabinet – in overleg met IPO, VNG en waterschappen – het implementatietraject zal worden vastgesteld.
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, onderdeel Plattelandsontwikkeling
Eind juli heeft de Europese Commissie voorstellen gepresenteerd voor een nieuw plattelandskader voor de periode 2007 tot en met 2013. De Europese Commissie wil de uitvoering van het plattelandsbeleid belangrijk vereenvoudigen, onder meer door de vorming van een Europees Plattelandsfonds. Onder het huidige Nederlandse EU-voorzitterschap start het besluitvormingsproces hierover.
Versterking van de concurrentiekracht en herstructurering van de landbouw in het algemeen wordt met steun vanuit Europese plattelandsgelden bevorderd door middel van gebiedsgerichte en ondernemersgerichte maatregelen. Tussen deze beide wil Nederland een goed evenwicht bewerkstelligen. Gelijktijdig met de besluitvorming over de Europese plattelandskaderverordening, werkt Nederland aan het opstellen van een nieuw plattelandsprogramma voor de periode na 2006. Dit ontwerp-POP 2007–2013 wil het kabinet rond de jaarwisseling 2005–2006 ter goedkeuring aan de Europese Commissie aanbieden. Het nieuwe POP zal een uitwerking bevatten van de Europese steunmogelijkheden, die zoveel mogelijk zal aansluiten bij de nationale beleidsprioriteiten.
Ons land staat voor de wezenlijke vraag hoe we de beschikbare bronnen – water, bodem, milieu, klimaat, ruimte & landschap – in de toekomst in goede staat kunnen houden. De milieudruk vanuit de landbouw neemt af (zie NMP 4), maar er ligt nog steeds een behoorlijke opgave voor de vermindering van de milieu-effecten. Het kabinet wil haalbare doelen stellen, die in Europees verband geharmoniseerd worden doorgevoerd.
In de eerste plaats staat de overheid de komende jaren voor de opgave om het watersysteem op orde te brengen. Voor de kwantiteitsproblemen is nieuw beleid ingezet (Nota Waterbeleid voor de 21ste Eeuw (WB21) en Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)): meer ruimte voor water, die vooral in het landelijk gebied moet worden gevonden. Tegelijkertijd is de waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater nog steeds niet aan de maat. Voor de waterkwaliteit is de Europese Kaderrichtlijn Water leidend. Het kabinet werkt aan een grotere samenhang tussen het natuurbeleid (verdroging en natte natuur), het landbouwbeleid (watervoorziening en groene diensten), het mest- en gewasbeschermingsbeleid (waterkwaliteit) en het recreatiebeleid (schoon en toegankelijk).
Ook het bodembeleid is in beweging. Een gezonde bodem is de basis van een vitaal platteland. De Europese Commissie stelt een Europese bodemstrategie op. Vertrekpunt voor de Commissie is de systeembenadering, waarbij onder andere gekeken wordt naar bodemverontreiniging, organische stof, bodembiodiversiteit en erosie. Tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU zal een consultatie van de lidstaten plaatsvinden. De verwachting is dat de Commissie begin 2005 met voorstellen komt.
Het kabinet heeft ervoor gekozen de intensiveringsgelden voor de reconstructie deze kabinetsperiode prioritair in te zetten op de drie thema's
– flankerend beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur,
– duurzame landbouw en
– water.
Het flankerend beleid beoogt een integrale aanpak van de verdrogings-, stikstof- en fosfaatproblematiek in en rond de grote natuurgebieden van de EHS. Duurzame landbouw richt zich op extensivering van de melkveehouderij (in het kader van het mestbeleid) en het concentreren van intensieve veehouderij in landbouwontwikkelingsgebieden (Nota Ruimte). In deze gebieden heeft de intensieve veehouderij vestigingszekerheid op de lange termijn, waardoor de dynamiek in de sector wordt bevorderd. Via het thema water wil het rijk ertoe bijdragen dat er voldoende schoon water voor alle functies in het landelijk gebied beschikbaar is en blijft.
De drie prioritaire rijksdoelen worden aangevuld met regionale doelen, zodat onder regie van de provincies een integrale gebiedsgerichte aanpak wordt gerealiseerd. Deze aanpak biedt ruimte voor innovatie en regionaal maatwerk, geeft ieder zijn eigen verantwoordelijkheid, en is vooral uitvoeringsgericht. Het rijk beperkt zich tot de hoofdlijnen, waarbij er sprake is van een koppeling van rijksgeld aan rijksdoelen. Een belangrijke voorwaarde voor succes is dat mensen in het reconstructiegebied en hun organisaties ruimte krijgen en uitgedaagd worden samen concreet aan de slag gaan. Het gaat immers om de toekomst van hun gebied, hun werk- en leefomgeving, hun platteland. De gekozen aanpak van de reconstructie is hier bij uitstek op gericht.
In de eerste helft van 2005 worden de laatste reconstructieplannen verwacht. Over de uitvoering van de plannen worden meerjarige afspraken gemaakt met de provincies waarbij aansluiting zal plaats vinden bij de in ontwikkeling zijnde ILG-systematiek.
Groene Hart en veenweidegebieden
Door het kabinet zijn vier interdepartementale ruimtelijke programma's in gang gezet, waardoor samenhang ontstaat tussen projecten op het gebied van ruimtelijk beleid van diverse departementen. Eén van deze programma's betreft het Groene Hart. LNV gaat dit coördineren. Dit zal in nauwe samenwerking met de bestuurders en betrokkenen in het Groene Hart gebeuren, temeer daar de provincie de regierol op zich zal nemen voor de verdere ontwikkeling van het nationale landschap het Groene Hart.
Binnen het Groene Hart vraagt de problematiek van de veenweide bijzondere aandacht. Het behoud en de ontwikkeling van de westelijke veenweidegebieden (ook binnen nationaal landschap Laag Holland) vraagt ingrijpende keuzes voor beheer en inrichting. Alleen door een goed samenspel met de grondgebruikers en inzet van alle overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap voor de toekomst worden gerealiseerd. De gezamenlijke overheden (Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten) hebben een belangrijke stap gezet door een Agenda op te stellen waarin deze ambitie is vastgelegd.
Voedselkwaliteit en diergezondheid
Samen met de minister van VWS heb ik een gedeelde verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid; de minister van VWS vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid, ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor voedselkwaliteit en -productie. Toekomstige ontwikkelingen, zoals verdergaande internationalisering, kunnen van invloed zijn op het te voeren voedselveiligheidsbeleid en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen beide ministeries. Een toelichting op de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen LNV en VWS zal op korte termijn aan de Kamer worden gezonden. Verder heb ik een gezamenlijke nota met de minister van VWS aangekondigd over de toekomst van het voedselveiligheidsbeleid. Inzet is om deze nota Voedselveiligheid in het najaar 2004 naar de Kamer te verzenden.
Nieuwe rolverdeling tussen overheid en bedrijfsleven
De andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven die het kabinet nastreeft, heeft als consequentie dat het bedrijfsleven niet alleen verantwoordelijk is voor de veiligheid van voedsel en voor de gezondheid van de dieren waarmee gewerkt wordt. Het betekent ook dat het bedrijfsleven moet aantonen en borgen dat overeenkomstig de normen geproduceerd wordt en dat wordt voldaan aan alle nationale regelgeving die hierop van toepassing is. Ook in de EU wordt meer en meer de nadruk gelegd op het verkrijgen van inzicht in huidige en toekomstige risico's op vooral primaire bedrijven. Ik wil mij dan ook gaan inzetten om een veterinair netwerk van de grond te krijgen met als doel risicoreductie in de keten en verbetering van het toezicht op de naleving van de veterinairrechtelijke voorschriften. In dit netwerk van toezicht zijn de hoofdrolspelers de primaire bedrijven en de particuliere dierenartsen.
De EU-General Food Law eist van het bedrijfsleven garanties aangaande de voortgebrachte producten. De overheid stimuleert met het oog hierop het produceren in ketengarantiestelsels. Dit houdt in dat de ketenpartijen elkaar onderling garanties geven, dat transparantie in de procesvoering wordt gewaarborgd, met name in de richting van de consument, en dat het gehele productieproces door daartoe geaccrediteerde private controle-instellingen wordt gecontroleerd.
De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) zal vanaf 1 januari 2006 volledig zijn geïntegreerd tot één baten-lastendienst. Hierdoor zullen de toezichtstaken, die onder andere de gehele keten van voedselveiligheid zullen beslaan, nog efficiënter en effectiever worden uitgevoerd. Voor de risicobeoordelingstaken van de VWA is de Wet Onafhankelijke Risicobeoordeling Voedsel en Waren Autoriteit in voorbereiding. Hiermee wordt de onafhankelijke status van de risicobeoordeling en de daarmee samenhangende advisering van de VWA vastgelegd. De VWA is voor Nederland het primaire contactpunt naar de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA).
Dierziektebestrijding dient te zijn gebaseerd op maatschappelijke acceptatie van bestrijdingsmethoden. In Europees verband blijft het dierziektebestrijdingsbeleid onverminderd gericht op de gezondheid van de dierpopulatie, de vrijwaring van (een toenemend aantal) bestrijdingsplichtige en handelsbelemmerende dierziekten en de intrinsieke waarde van het dier. In 2005 zal de inzet op een meer maatschappelijk verantwoorde dierziektebestrijding worden voortgezet, onder meer door aandacht voor de gewenste aanpassing van het Europese non-vaccinatiebeleid.
De bestrijding van dierziekten is en blijft de eerste verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. De kosten die hieraan verbonden zijn, worden dan ook tot een maximum bij het bedrijfsleven in rekening gebracht. Een deel van de kosten en uitgaven, zoals de kosten van de bestrijding bij particulieren en de kosten van opsporing en toezicht, blijft uitgezonderd van deze doorberekening en komt volledig ten laste van de overheid.
Overheid en bedrijfsleven hebben kenbaar gemaakt voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2010 de afspraken over de financiering van de dierziektebestrijding te willen aanpassen. Mede van invloed op deze afspraken is de geschapen mogelijkheid om bij de bestrijding van een uitbraak van mond- en klauwzeer vaccinatie als instrument te kunnen inzetten. Vaccinatie heeft tot gevolg dat de uitgaven voor de uitvoering van de bestrijding en voor de schadeloosstellingen dalen. Daarentegen neemt de gevolgschade toe. Voor vogelpest (AI) is vooralsnog geen effectief vaccin beschikbaar en zal bij een uitbraak preventief worden geruimd.
Tenslotte zullen de Nederlandse plannen voor noodvaccinatie zowel voor wat betreft KVP als MKZ in Brussel voorgelegd moeten worden. Binnen Nederland is de aanpassing van het beleidsdraaiboek MKZ in een ver gevorderd stadium en staat ook de aanpassing van het beleidsdraaiboek KVP en de opstelling van het beleidsdraaiboek AI op stapel. Daarna volgen de overige bestrijdingsplichtige ziekten. In alle gevallen zullen de mogelijkheden van vaccinatie zoveel mogelijk benut worden.
Met de herziening van het destructiebestel, waarover de Tweede Kamer laatstelijk per brief van 25 mei 2004 (Kamerstukken II, 2003-2004, 27 495, nr. 20) is geïnformeerd, wil ik ondernemers meer ruimte geven om invulling te geven aan hun eigen verantwoordelijkheid om dierlijke bijproducten (slachtafval en kadavers) op een veilige, en voor hen wellicht meer kosteneffectieve manier te verwerken. Ter uitwerking van dit uitgangspunt bezie ik de mogelijkheden om te komen tot een versterkte marktwerking op het terrein van het verwijderen en verwerken van dierlijke bijproducten. De huidige destructiewet- en -regelgeving bevat nog elementen die verdergaande marktwerking in de weg kunnen staan. Op korte termijn ontvangt u concrete voorstellen voor de herziening van het destructiebestel, waarvan de uitvoering in 2005 ter hand zal worden genomen.
Mede op basis van de uitkomst van de besluitvorming over de herziening van het destructiebestel zal ik een lange termijnvisie op de medefinanciering van destructiekosten door de overheid opstellen. Deze zal ik in het najaar van 2005 aan de Tweede Kamer aanbieden. In afwachting hiervan ben ik voornemens in 2005 een overheidsbijdrage op transport en verwerking van kadavers te handhaven.
Natuur en landschap: samen werken aan kwaliteit
Het versterken van de biodiversiteit en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving; dat is waar het in het natuurbeleid om draait, zowel nationaal als internationaal. De realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in 2018 is hiervoor cruciaal. Het kabinet hecht veel waarde aan de totstandkoming van de EHS en heeft daarom extra middelen uitgetrokken voor realisatie ervan; in deze kabinetsperiode € 700 mln. extra voor EHS én reconstructie en vanaf 2008 € 250 mln. per jaar extra.
De EHS omvat belangrijke natuurgebieden in Nederland en robuuste verbindingen tussen deze gebieden. Die robuuste verbindingen zijn als het ware de levensaders van de EHS. Zij maken het mogelijk dat bepaalde soorten van het ene gebied in het andere kunnen komen. Zonder de robuuste verbindingen is een goed functionerende EHS onmogelijk.
Behalve door verwerving zal een aanzienlijk deel van de EHS tot stand komen via particulier beheer (ca. 40 000 ha in 2018) en agrarisch natuurbeheer (ca. 100 000 ha in 2018). Voortzetting van de vereenvoudiging van Programma Beheer en omvorming naar Groene Diensten spelen daarbij een belangrijke rol. Dit mede in het licht van de ontwikkelingen in het EU-landbouw- en plattelandsbeleid. In vervolg op de evaluatie van Programma Beheer vindt in 2005 de derde tranche revisie plaats. De effecten van de omslag van minder verwerving naar meer beheer worden vanaf 2004 goed zichtbaar. Inzet is in 2005 te starten met de uitvoering van de pilots en verkenningen voor Groene Diensten.
Op basis van een onderzoek door het Milieu- en Natuurplanbureau naar de mogelijkheden voor het vergroten en optimaliseren van de samenhang van de EHS, uit te voeren in 2004, zal het rijk in overleg treden met provincies om hier in de komende periode verder uitwerking aan te geven. Herbegrenzing van delen van de EHS zal hierbij een van de mogelijkheden zijn.
De komende jaren (2005–2008) zal de Vogel- en Habitatrichtlijn verder worden geïmplementeerd. Dit gebeurt door het opstellen van de aanwijzingsbesluiten voor de Habitatrichtlijngebieden, het concretiseren van de instandhoudingdoelstellingen voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en het (doen) opstellen van beheerplannen. Uitgangspunt is het voldoen aan de internationale verplichtingen. Het kabinet staat echter wel een pragmatische aanpak voor ogen en zal de voor nationale afwegingen beschikbare beleidsruimte benutten. Er wordt de komende periode extra geïnvesteerd in communicatie over de implementatie van de richtlijnen met betrokken partijen, teneinde tot gezamenlijke afspraken te komen.
Op 28 juni jl. heeft het kabinet zijn reactie op het advies «Ruimte voor de Wadden» aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 684, nr. 1). Het kabinet trekt € 500 mln. uit voor additionele investeringen in de Waddenzee en het waddengebied. Dit wordt in beginsel verdeeld over de categorieën natuurherstel en -ontwikkeling, vermindering van bedreigingen, duurzame economische ontwikkeling en kennisinfrastructuur. Het kabinet zal het investeringsplan voor het zomerreces van 2005 vaststellen.
De mechanische kokkelvisserij wordt per 1 januari 2005 niet langer toegestaan in de Waddenzee. Op korte termijn wordt een plan opgesteld voor beëindiging van de mechanische kokkelvisserij. Een in te stellen commissie krijgt de opdracht advies uit te brengen over de hoogte van de schadevergoeding. Met de mosselsector streeft het kabinet naar afspraken over de ontwikkeling van alternatieve bronnen van mosselzaad. Daarmee kan de sector zich minder afhankelijk maken van de natuurlijke dynamiek en kunnen op een termijn van 10 tot 15 jaar delen van het waddensysteem extra worden ontzien.
Soortenbescherming en faunabeheer
Het doel van het beleid voor soortenbescherming is zekerstellen dat soorten die van nature in Nederland voorkomen in een duurzame staat van instandhouding verkeren of komen te verkeren. Voor veruit de meeste soorten is die duurzame staat momenteel gewaarborgd, maar circa 3% van de circa 36 000 bekende soorten in Nederland heeft speciale aandacht nodig. In 2005 zal daarom worden gestart met de uitvoering van het Werkprogramma Impuls Soortenbeleid, dat naar aanleiding van het eind 2004 verwachte advies van de Task Force Impuls Soortenbeleid wordt opgesteld. Onderdeel van dit werkprogramma zal een nieuw Meerjarenplan Soortenbescherming zijn, waarin de samenwerking tussen en bijdrage van verschillende partijen in concrete maatregelen en afspraken worden vertaald.
Een goede gegevensvoorziening is essentieel voor de uitvoering van het natuurbeleid. In 2004 is een aanzet gegeven om de gegevensvoorziening voor overheden, bedrijven en organisaties te verbeteren. Dit zal in 2005 worden voortgezet. Uitgangspunt is dat na een initiërende bijdrage van de overheid, de gegevensvoorziening kostendekkend wordt.
Op het gebied van beheer- en schadebestrijding zal in 2005 verder uitvoering worden gegeven aan het Beleidskader Faunabeheer. Daarmee wordt een duurzame instandhouding van ganzen en smienten én een ombuiging van de sterk stijgende uitgaven voor schadevergoeding beoogd. De monitoring en evaluatie van het beleid zal in 2005 worden gestart. Eveneens zal in 2005 het beleid inzake beheer en bestrijding van niet-inheemse soorten die schadelijk (kunnen) zijn voor de duurzame instandhouding van inheemse soorten planten en dieren verder vorm worden gegeven. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de internationale ontwikkelingen en afspraken op dit gebied.
Voor behoud en versterking van (inter)nationaal waardevolle landschappen heeft het rijk een bijzondere verantwoordelijkheid. Het rijk geeft daar prioriteit aan. Dat betekent onder meer dat het rijk binnen het thema landschap alleen in Nationale Landschappen de aanleg en het beheer van landschapselementen en recreatieve voorzieningen meefinanciert. Het rijk (LNV/VROM) stelt een bedrag van € 30 mln. in de periode 2005–2007 beschikbaar.
De begroting van de uitgaven voor 2005 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2004 bijgesteld met € 58 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Bedragen x € 1 mln. 2004 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand begroting 2004 | 1 915 | 1 918 | 2 107 | 2 098 | 2 078 | 2 078 |
1EHS | – 25 | – 22 | – 54 | – 50 | – 36 | – 34 |
2Gevolgen EU-beleid | 18 | 50 | 96 | 71 | 47 | 43 |
3Intertemporele compensaties | – 5 | – 12 | – 54 | 14 | 18 | 18 |
4Destructie | – 5 | 15 | – 8 | – 1 | – 1 | 0 |
5Loon en prijsbijstelling | 24 | 25 | 27 | 27 | 27 | 27 |
6Efficiencytaakstelling | – 2 | – 4 | – 6 | – 6 | – 6 | |
7Overig | 114 | 4 | – 21 | – 7 | – 6 | 1 |
Stand begroting 2005 | 2 036 | 1 976 | 2 089 | 2 146 | 2 121 | 2 127 |
De neerwaartse bijstelling is enerzijds het gevolg van een daling van de gemiddelde (agrarische) grondprijs in 2003. Anderzijds wordt bespaard door grondverwerving ten behoeve van de EHS niet rechtstreeks uit de begroting te financieren maar gebruik te maken van leningen met een looptijd van 30 jaar. Deze leningen worden aangegaan en afgelost door particuliere terreinbeherende organisaties als Natuurmonumenten. De uitgaven voor rente en aflossing worden door het Rijk vergoed.
De meerjarige verhoging heeft betrekking op:
– het opzetten en invoeren van een nieuw systeem voor het mestbeleid om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn van de EU;
– ICT-investeringen, ontwikkelingskosten, extra handhavingskosten en bezwaarschriften ten behoeve van de uitvoering van het hervormde gemeenschappelijke landbouwbeleid;
– Apparaatskosten (met name VWA en AID) voor de verplichte uitvoering en handhaving van diverse nieuwe EU-verordeningen.
3. Intertemporele compensaties
Bij voorjaarsnota 2004 heeft op een tweetal beleidsterreinen (intensieve veehouderij en kwaliteit EHS) fasering van de budgetten plaatsgevonden.
Voor de extra destructie-uitgaven in 2005 vindt binnen de LNV-begroting een horizontale budgetverschuiving plaats.
De loon- en prijsbijstellingstranche 2004 is structureel over de diverse artikelen verdeeld. Met de toedeling van de loonbijstelling is de meerjarige doorwerking van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid verwerkt. De toewijzing vindt plaats conform de voorschriften van het ministerie van Financiën.
Dit betreft de nog nader in te vullen efficiencytaakstelling voor LNV als gevolg van de besluitvorming over de uitgaventaakstelling van € 750 mln. m.i.v. 2005.
Het budget in 2004 is met € 21 mln. opgehoogd voor de laatste uitgaven in verband met de Vogelpestcrisis in 2003 (uitvoeringskosten, schadeloosstellingen, bijdrage Noodfonds) en de MKZ-crisis in 2001 (slachtpremie). Voorts is het budget met € 49 mln. verhoogd ten behoeve van de uitfinanciering van de laatste tranche Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV), beleidsvoorbereidende activiteiten voor het nieuwe mestbeleid en de evaluatie van de meststoffenwet 2004. De overige € 44 mln. verhoging is het gevolg van enkele technische wijzigingen, onder meer met betrekking tot uitvoerings- en handhavingskosten in het kader van het mestbeleid.
De verlaging in 2006 wordt met name veroorzaakt door een overboeking naar V&W in het kader van natte natuur (- € 10 mln.), de verzelfstandiging van de OVB (- € 6 mln.) en de genomen maatregelen bij het hoger onderwijs (- € 4 mln.) in het kader van de uitgaventaakstelling van € 750 mln. m.i.v. 2005.
De begroting van de ontvangsten voor 2005 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2004 technisch neerwaarts bijgesteld met € 24 mln.
Bedragen x € 1 mln. 2004 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand begroting 2004 | 432 | 443 | 405 | 361 | 358 | 358 |
1Vogelpest | 41 | – 41 | ||||
2Overig | 96 | 17 | – 9 | – 9 | – 10 | – 6 |
Stand begroting 2005 | 569 | 419 | 396 | 352 | 348 | 352 |
In 2004 komen de voor 2005 geraamde EU-ontvangsten vogelpest vervroegd binnen.
De verhoging van de ontvangsten in 2004 heeft voor het merendeel (€ 49 mln.) betrekking op een onttrekking aan het O&S-fonds voor de Landbouw ten behoeve van de uitfinanciering van de RBV (zie verder toelichting onder 2.1 uitgaven). Daarnaast is de raming voor ontvangsten aan landbouwheffingen verhoogd met € 15 mln. als gevolg van een volume-effect. Verder is de raming per saldo met € 32 mln. verhoogd als gevolg van enkele technische wijzigingen, onder meer met betrekking tot de uitfinanciering van de 2e tranche RBV en uitvoerings- en handhavingskosten in het kader van het mestbeleid.
01 Versterking landelijk gebied
Versterking van het landelijk gebied is gericht op kwaliteitsverbetering en het in onderlinge samenhang versterken van de verschillende functies in het landelijk gebied. Deze doelstelling valt uiteen in de volgende operationele doelen (OD):
• Gebiedenbeleid (1.11): een verbetering van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur;
• Reconstructie (1.12): een integrale aanpak van specifieke problemen in concentratiegebieden van landbouw en natuur;
• Landelijk Natuurlijk (1.13): de verbetering van de kwaliteit van natuur- en landschap in het landelijk gebied;
• De stedelijke omgeving (1.14): bevorderen van recreatie in en om de stad;
• Recreatie (1.15): het verder ontwikkelen van gevarieerde recreatiemogelijkheden op het platteland.
• Internationaal natuurlijk (1.16): een structurele ombuiging van het wereldwijde verlies aan biodiversiteit.
Daarnaast zijn in dit beleidsartikel de uitvoeringskosten opgenomen voor de realisatie van de versterking van het landelijk gebied, alsmede de bijdrage voor de baten lastendiensten Dienst Landelijk Gebied (DLG) en Dienst Regelingen (DR). De grafiek geeft een procentuele verdeling van alle posten.
Grafiek 2: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
De uitvoering van dit beleidsartikel steunt voor een groot deel op de verwervings- en inrichtingactiviteiten van DLG. Daarnaast komen deze beide activiteiten terug in beleidsartikel 2 (Ecologische Hoofdstructuur). Het overzicht van inrichting is opgenomen onder beleidsartikel 1, het overzicht van grondverwerving staat onder beleidsartikel 2.
De realisatie van inrichting vindt plaats in het kader van meerjarige programma's. Dit betekent dat de hier opgenomen kasuitgaven in eerste plaats betrekking hebben op het onderhanden werk en niet op de geraamde afgeronde taakstellingen. Afgeronde hectares zijn gedurende de voorgaande jaren ingericht en worden in 2005 opgeleverd.
Tabel Verwachte prestaties voor inrichting voor 2005 (in ha)
Prestaties in ha (tenzij anders vermeld) | Taakstellingen a) – GIOS t/m 2013 – EHS t/m 2018 | Restant taakstelling per 1 jan 2004 | Begroting 2005 prestaties (in ha) | |
---|---|---|---|---|
Afgerond | Onderhanden | |||
01 Versterking Landelijk Gebied | ||||
1.11 Gebiedenbeleid | ||||
– Ruimtelijke structuur (inrichting) | – | – | 35 000 | 560 000 |
– Ruimtelijke structuur (kavelruil) | – | – | 5 000 | 1 300 |
1.13 Landelijk Natuurlijk | ||||
– Bos & landschap | 26 830 | 22 986 | 180 | 2 100 |
– Groene lijnelementen landschap | – | – | 200 | 1 600 |
– Blauwe lijnelementen landschap | – | – | 100 | 520 |
1.14 Stedelijke omgeving | ||||
– Recreatie in de stad | pm | – | pm | pm |
– Recreatie om de stad; grootschalig groen | 15 891 | 9 690 | 220 | 2 190 |
– Recreatie om de stad; regionaal groen | 492 | – | 35 | – |
1.15 Recreatie op het platteland | ||||
– Nationaal landschap | pm | – | pm | pm |
– Toegankelijkheid in km (uitfinanciering) | 2 090 km | 1 389 km | 50 | 450 |
– Toegankelijkheid in ha (uitfinanciering) | – | – | 15 | 300 |
02 Realisatie EHS | ||||
2.13 Inrichting droge EHS | ||||
– Reservaat | 100 000 | 63 549 | 800 | 13 000 |
– Natuurontwikkeling | 50 000 | 41 793 | 600 | 9 300 |
– Robuuste verbindingen | 27 000 | 27 000 | 0 | 8 |
– Inrichting Nieuwe Natuur | – | – | 250 | 3 300 |
– Inpassing Bestaande Natuur | – | – | 120 | 2 800 |
– Inrichting Ecologische Verb. Zone | – | – | 200 | 2 900 |
2.14 Inrichting natte EHS | ||||
– Natte natuur b) | 7 000 | 6 486 | 400 | 3 700 |
a) Taakstellingen m.b.t. onderdelen Reconstructie en SGB zullen uitgewerkt worden aan de hand van de reconstructieplannen en de uitvoeringsprogramma's hiervan.
b) Inclusief bijdrage van V&W
Het programma betreft de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur in gebieden die perspectiefvol en/of waardevol en/of kwetsbaar zijn bezien vanuit landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, cultuurhistorie, water en milieu.
Versterking van het landelijk gebied krijgt vorm door:
• Verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw en van het landelijk gebied in zijn totaliteit, die (mede) worden gerealiseerd met het landinrichtingsinstrumentarium (o.a. aanpassing van de verkavelingstructuur en aanpassing van wegen en waterlopen). Een inrichtingsbehoefte bezien vanuit de landbouw resteert van ongeveer 560 000 ha. In 2005 wordt 35 000 ha ingericht.
• Verbetering van de ruimtelijke structuur van het platteland, de landbouw en de natuur, gerealiseerd met het instrument «vrijwillige kavelruil». In 2005 wordt 5 000 ha via vrijwillige kavelruil heringericht.
• Verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de ruimtelijke structuur worden mede gerealiseerd met de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB). Gericht wordt op bestrijding van de verdroging en verbetering van milieu- en watercondities. Afspraken over de met SGB te realiseren doelen zijn vastgelegd in de tussen rijk en provincies afgesloten Bestuursovereenkomst 2002–2005. Verantwoording over de gerealiseerde doelen vindt achteraf (2006) plaats. Deze verantwoording is deels opgebouwd uit doelen van het Meerjarenprogramma (MJP) van de Agenda Vitaal Platteland. Er zijn daarnaast tussentijdse rapportages, maar deze bestaan uitsluitend uit het aantal projecten (zie prestatietabel).
• Tot slot zullen in 2005 specifieke, externe projecten worden uitgevoerd onder auspiciën van het Ministerie van LNV (voorheen Stimuleringskaders of SMK). Merendeels betreft het hier de uitwerking van duurzaam beleid voor de omgevingsfactoren water, bodem, milieu, klimaat, ruimte en landschap.
Streefwaarden ruimtelijke structuur | |
---|---|
2005 | |
Landinrichting | 35 000 ha |
Kavelruil | 5 000 ha |
• Uitvoeringscontracten tussen rijk en provincies over de gebiedsgerichte inrichting van het landelijk gebied.
• Landinrichtingsinstrumentarium.
• Vrijwillige kavelruil.
• Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB)
De verbetering van de ruimtelijke structuur en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving is bedoeld voor alle gebruikers van het landelijk gebied.
Instrument | Aantal prestaties | Totale uitgaven (x € 1000) |
1.Landinrichting | Afronding: 35 000 ha | 41 574 |
Onderhanden: 560 000 ha | ||
2.Vrijwillige kavelruil | Afronding kavelruil 5 000 ha | 1 654 |
Onderhanden kavelruil 1 300 ha | ||
3.SGB | 300 projecten afgerond | 18 370 |
750 projecten onderhanden | ||
4.Specifieke projecten | 30 projecten | 3 318 |
5.Uitfinanciering NUBL | – 182 |
Oogmerk van de reconstructie van grote zandgebieden in de provincies Utrecht, Limburg, Noord Brabant, Gelderland en Overijssel is een integrale aanpak van verdrogings-, stikstof- en fosfaatproblematiek in en rond de grote natuurgebieden, verbetering van de milieukwaliteit en extensivering van de melkveehouderij. Ook de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en uitbreidingsmogelijkheden van de recreatie zijn beleidsthema's in de reconstructie. Gedifferentieerde gebiedsgerichte oplossingen staan daarbij voorop.
In maart 2003 hebben Rijk, reconstructieprovincies en VNG een bestuurlijke afspraak (Krokusakkoord) over de reconstructie ondertekend. Het akkoord bevat onder andere afspraken over financiële inspanningen van genoemde partijen in de reconstructie. Gelijktijdig is een start gemaakt met de uitvoering van de reconstructie in de vorm van een aantal urgente projecten (urgentieprogramma 2003), gevolgd door het urgentieprogramma 2004–2005.
Omschrijving | 2005 |
Uitvoering reconstructie (inclusief voorbereiding) | 12 uitvoeringsprogramma's |
Experiment verplaatsing intensieve veehouderij (urgente knelgevallen) | 16 bedrijven |
Reconstructie: van planvorming naar uitvoering
Sinds de inwerkingtreding van de Reconstructiewet Concentratiegebieden op 1 april 2002 is gewerkt aan de planvorming. Onder regie van de provincies worden twaalf reconstructieplannen uitgewerkt. In april 2004 is het eerste reconstructieplan (Limburg) goedgekeurd.
In juli 2004 is over het bijbehorende uitvoeringsprogramma een 4-jarige bestuursovereenkomst aangaande de uitvoering afgesloten. Hierin is naast de inzet van rijksmiddelen ter realisatie van de rijksdoelen ook de financiële inzet van de provincie en andere partijen geregeld conform het Krokusakkoord. Met het opstellen van deze bestuursovereenkomst is samen met Limburg tevens de slag gemaakt, vooruitlopend op het ILG, om meer te sturen op doelen. Voor het Rijk is hierbij het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland het vertrekpunt.
In de loop van 2004 en de eerste helft van 2005 zullen de overige reconstructieplannen aan het rijk ter goedkeuring worden voorgelegd. Het rijk zal daarbij alle plannen toetsen aan het rijkskader voor reconstructie. De uitvoering van deze plannen zal in 2005 en 2006 geregeld worden middels een voorloper van het ILG-contract.
Experiment Verplaatsing Intensieve Veehouderij
Dit betreft een experiment in het kader van het urgentieprogramma 2003 voor het oplossen van urgente knelgevallen in de intensieve veehouderij. Aan 16 bedrijven met investeringsplannen op korte termijn op een vanuit reconstructieoogpunt ongewenste plek wordt financiële ondersteuning geboden bij de verplaatsing naar een planologisch betere en duurzame locatie. Dit programma loopt medio 2006 ten einde.
• Reconstructiewet concentratiegebieden
• Uitvoeringscontracten gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied rijk-provincies
• Het LNV verwervings- en (land)inrichtingsinstrumentarium
• Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB)
• Experiment verplaatsing intensieve veehouderij
Instrument | Aantal prestaties | Totale uitgaven (x € 1 000) |
Voorbereiding en uitvoering reconstructie | 12 programma's | 9 206 |
Experiment verplaatsing intensieve veehouderij a) | 16 bedrijven | 4 800 |
a) Raming is inclusief VROM-aandeel.
In 2020 is de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteit van het landelijk gebied aanzienlijk versterkt. Voor de 20 Nationale Landschappen geldt een ontwikkelingsgericht ruimtelijk regime en cofinanciert het rijk beheer, herstel en aanleg van landschappelijke netwerken.
Buiten de Nationale Landschappen dienen provincies en gemeenten ontwikkelingen te koppelen aan kwaliteitsverbetering. Het rijk stimuleert en faciliteert dit met o.a.:
• landschapsontwikkelingsplannen
• uitwerken kwaliteitsagenda
• werkzaamheden rijkslandschapsarchitect
Met de Agenda voor een Vitaal Platteland zijn enkele operationele doelen vervallen of ondergebracht bij andere operationele doelen. De rijksmiddelen voor bosuitbreidingslocaties zijn alleen nog beschikbaar voor de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen. De rijksmiddelen voor aanleg van bos en landschap worden geconcentreerd ingezet binnen de EHS en de Nationale Landschappen.
De inzet van middelen voor landschap in landinrichtingsprojecten zal op termijn worden afgebouwd en deze middelen zullen worden ingezet voor landschapsontwikkeling in Nationale Landschappen.
Buiten de nationale landschappen en de GIOS gebieden is inzet van Rijksmiddelen voor aanleg van landschapselementen en recreatieve ontsluiting uitsluitend aan de orde in het kader van behoud en ontwikkeling van de basiskwaliteit voor landschap en ruimte bij mede door het Rijk gefinancierde ruimtelijke ontwikkelingen.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Opgestelde landschapsontwikkelingsplannen door gemeenten | 8 |
Start implementatie nationale landschappen | 20 |
Opstellen kwaliteitsagenda Landschap | 1 |
Verkenningen groene diensten in uitvoering | 2 |
Aantal opgestelde Soortenbeschermingsplannen | 5 |
Het belangrijkste instrument voor het beheer in het landelijk gebied is het gereviseerde Programma Beheer. Dit wordt verder uitgebouwd tot het vernieuwde beheersinstrumentarium Groene Diensten. De ambitie is om dit uitgebouwde instrument per 2007 in te kunnen zetten, in aansluiting op zowel de nieuwe Europese Kaderverordening Plattelandsontwikkeling als het hierop gebaseerde nieuwe Plattelands Ontwikkelingsprogramma (POP), die beide per 2007 van kracht worden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe instrumentarium vinden Verkenningen Groene Diensten plaats, onder andere in twee voormalige Proeftuinen. Momenteel is ook een pilot Groene Diensten in uitvoering, die mede is geïnitieerd door de Europese Commissie. Het doel hiervan is ervaringen op te doen die gebruikt zullen worden bij het opstellen van de nieuwe Kaderverordening Plattelandsontwikkeling.
Een ander instrument betreft de fiscale vrijstelling voor vergoeding van bos- en natuurbeheer. Het betreft (gedeeltelijke) vrijstelling van inkomstenbelasting over ontvangen subsidies voor functiewijziging en beheer op grond van de subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de regeling Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. De vrijstelling met betrekking tot de Subsidieregeling Natuur (SN) wordt ingevoerd onder voorbehoud van goedkeuring van zowel de regeling als de vrijstelling door de Europese Commissie. De regeling voor SN-functieverandering is onlangs goedgekeurd.
SBB, particuliere terreinbeherende organisaties, particuliere beheerders van natuur, bos en landschap en hun koepelorganisaties, agrariërs en agrarische verenigingen, provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en Defensie.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie | Totale uitgaven x € 1 000 |
1Verwerving overig bos/landschap in landinrichting | 79 ha | 35 000 | 2 780 |
2Inrichting bos uitbreidingslocaties in landinrichting, waarvan: | 3 458 | ||
– afronding | 60 ha | ||
– onderhanden | 520 ha | ||
3Inrichting overig bos/landschap in landinrichting, waarvan: | 4 060 | ||
Groene vlakelementen: | |||
– afronding | 180 ha | ||
– onderhanden | 2 100 ha | ||
Groene lijnelementen: | |||
– afronding | 200 km | ||
– onderhanden | 1 600 km | ||
Blauwe lijnelementen: | |||
– afronding | 100 km | ||
– onderhanden | 520 km | ||
4Opstellen landschapsontwikkelingsplannen | 8 | 105 000 | 839 |
5Verkenningen groene diensten | 2 | 2000 | |
6Beheer bestaand bos, natuurterreinen en landschap, waarvan: | |||
6a– beheerd door SBB | 10 719 | ||
6b– waarvan beheerd door PNB's | 47 000 ha | 108 | 5 098 |
7Bosaanleg op landbouwgrond | 1. 700 ha | 2 500 | |
8Weidevogelbeheer | 1 750 | ||
9Beheer wintergasten en natuurbraak | 16 491 ha | 169 | 2 780 |
10Landschapbeherende stichtingen | 12 stichtingen | 4 477 | |
11Inkomenscompensatie bos op landbouwgrond | 1 869 ha | 856 | 1 600 |
12Belvedèresubsidieregeling | 2 722 | ||
13Faunafonds | 5 701 | ||
14Regeling draagvlak natuur | 1 350 | ||
15Soortenbeschermingsplannen | 9 | 202 000 | 1 820 |
Ad. 2 Betreft uitfinanciering. Taakstelling is geschrapt in het meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland.
Ad. 3 Betreft uitfinanciering bestaande verplichtingen in landinrichting.
Ad. 6a Het areaal beheerd door SBB dat vanuit 01.13 gefinancierd wordt, maakt deel uit van het areaal genoemd in artikel 3 (216 813 ha).
Ad. 7 Betreft uitfinanciering. Taakstelling is geschrapt in het Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland.
Ad. 8 Het aantal ha weidevogelbeheer dat vanuit 01.13 gefinancierd wordt, maakt deel uit van het areaal agrarisch natuurbeheer genoemd in artikel 3 (214 487 ha).
Ad. 10 Betreft een bijdrage aan de twaalf landschapbeherende stichtingen.
Ad. 11 Betreft uitfinanciering.
In het MJP Vitaal Platteland is als beleidsopgave voor het recreatiebeleid in de stedelijke omgeving opgenomen «de realisatie van recreatiegebieden ter opheffing van de nog bestaande tekorten aan dagrecreatiemogelijkheden». LNV draagt hiertoe financieel bij aan de realisatie van recreatiegebieden in en om de stad. Recreatiegebieden om de stad dienen een gemiddelde opvangcapaciteit van ten minste 20 personen per dag per ha te hebben en bereikbaar te zijn vanuit de woonomgeving via met name wandel- en fietspaden.
• Recreatiegroen in de Stad: Gemeenten bepalen eind 2004 in de Meerjarenontwikkelingsprogramma's ISV 2 welke projecten worden gerealiseerd in de periode 2005–2009. Het rijk stuurt gemeenten aan via convenanten Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en Grote Steden Beleid (GSB);
• Recreatie om de Stad (Grootschalig Groen): aanleg van 15 891 ha recreatiegebied nabij de steden in de periode 1994–2013;
• Recreatie om de Stad (Regionaal Groen): aanleg van 492 ha recreatiegebied nabij nieuwe woonwijken met meer dan 5 000 woningen in de periode 2004–2010.
De regeling Kwaliteitsimpuls Groene Hart biedt aanvullend mogelijkheden om projecten te ondersteunen die mede zijn gericht op het vergroten van de recreatieve gebruiksmogelijkheden en de bereikbaarheid van het Groene Hart vanuit de stedelijke gebieden.
Omschrijving | 2005 |
1.Recreatiegroen in de stad | p.m. |
2.Recreatie om de stad (grootschalig groen) | |
• verwerven grond | 360 ha |
• inrichting | 220 ha |
3.Recreatie om de stad (regionaal groen) | 35 ha |
De streefwaarde Recreatiegroen in de stad voor 2005 is afhankelijk van nadere invulling van het beleid (Agenda Vitaal Platteland)
Een belangrijk deel van taakstelling voor Recreatie om de Stad is reeds als ruilgrond verworven en onderdeel van het BBL bezit.
• Convenanten rijk-individuele steden gebaseerd op het Grote Steden Beleid, Wet Stedelijke Vernieuwing en Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. De steden realiseren recreatiegroen in de Stad op basis van Stedelijke Meerjarenontwikkelingsprogramma's. Na 5 jaar beoordeelt het rijk de gerealiseerde prestaties.
Recreatie om de stad (grootschalig groen):
• Bufferzoneconvenant VROM-LNV (1996); VROM en LNV zijn overeengekomen de verwervingstermijn te verruimen naar 2011.
• Uitvoeringscontracten gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied rijk-provincies.
• Verstedelijkingsafspraken 2010 tussen rijk-provincies en stedelijke regio's. Dit houdt in dat recreatiegroen op basis van deze afspraken integraal wordt uitgewerkt in relatie tot wonen, werken, infrastructuur en milieu. In de Nota Ruimte is opgenomen dat vanaf 2005 bij nieuwe woningbouw sprake is van een integrale planvorming, uitvoering en financiering van «rood» en «groen».
• Verwerving en (land)inrichting, inclusief flankerende instrumenten zoals de Regeling Bedrijfsverplaatsingen en Bedrijfsbeëindiging, de inzet van onteigening en voorkeursrecht.
• Het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV). Het IPSV is bedoeld om de stedelijke vernieuwing te stimuleren bij de gemeenten en marktpartijen. LNV draagt niet financieel bij, maar beslist wel mee m.b.t. de inzet van dit instrument.
• Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Dit betreft subsidie aan gemeenten ter bevordering van de stedelijke vernieuwing; het ISV 1 loopt tot en met 2004, gevolgd door het ISV 2 (2005–2009).
• Regeling Kwaliteitsimpuls Groene Hart.
• Anticiperende aankopen; instrument dat in samenhang met de centrale leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën incidenteel wordt ingezet op het moment dat er behoefte is aan flexibele inzet van middelen op het moment dat er zich strategische aankoopmogelijkheden voordoen.
Recreatie om de stad (regionaal groen):
• Kaderwet LNV-subsidies
• Recreatiegroen in de stad: recreanten in de nabijheid van de woning voor de burgers van de G30 steden.
• Recreatie om de stad: recreanten in de stedelijke omgeving.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie | Totale Uitgaven (x € 1 000) |
1.Recreatiegroen in de stad (ISV-2) | p.m. a) | 1 500 b) | |
2a.Grootschalig groen; | |||
• Verwerving | 360 ha | 70 000 € | 25 045 |
• Inrichting | 220 ha afgerond 2 190 ha onderhanden | 17 653 | |
2b.Regionaal groen; | |||
• Kaderwet LNV projectbijdragen | 35 ha | 2 922 | |
3.Groene Hart Impuls | 35 Projecten | 2 663 | |
4.Bosaanleg buiten de randstad (PPS) | – | 460 |
a) Eind 2004 is een Convenant voorzien met de grote steden (G-30) en daarin zullen de prestaties verder worden uitgewerkt.
b) Bijdrage van Ministerie van LNV aan de begroting van Ministerie van VROM.
De kosten voor verwerving t.b.v. Recreatie om de Stad zijn gestegen. Kon de afgelopen jaren volstaan worden met een gemiddeld bedrag van € 59 000 per hectare, vanaf 2005 moet worden uitgegaan van € 70 000 per hectare. Tevens heeft LNV de normkosten en normbijdrage voor inrichting geactualiseerd.
De belangrijkste kritische factoren voor het realiseren van Recreatie om de Stad zijn:
• Een tijdige beschikbaarheid van voldoende grond tegen een prijs die niet leidt tot verstoring van de grondmarkt. Het rijk heeft provincies en gemeenten verzocht om zo snel mogelijk planologische helderheid te bieden en, waar nodig, onteigeningsprocedures in te zetten;
• De grondprijs in de betreffende locaties is in 2003 sterk gestegen. Er zal de komende jaren sprake zijn van een blijvend hogere grondprijs dan voorzien in 2003;
• Gelijktijdig met de vereenvoudiging van operationele doelen zijn de normkosten voor LNV doelen herzien. Gezien de grote kostenstijging vraagt het Rijk aan de provincies om zorg te gaan dragen voor een substantieel regionaal en Europees aandeel in de inrichtingskosten van Recreatie om de stad: 40% (bron: Meerjarenplan AVP);
• «Rood» en «groen» moeten beter aansluiten bij de uitvoering en er moet, mede gezien de concurrentie om de nog beschikbare ruimte, meer worden samengewerkt met marktpartijen om te kunnen komen tot een grotere wederzijdse meerwaarde wat betreft zowel het behaalde inhoudelijke eindresultaat als de financiering daarvan.
Afwijkende uitvoering Regionaal Groen
Voor het programma Recreatie om de Stad zijn de provincies opdrachtgever voor de verdere uitwerking en realisatie. Hiertoe leggen rijk en provincies afspraken vast in het uitvoeringscontract gebiedsgerichte ontwikkeling landelijk gebied en stelt het rijk instrumenten als landinrichting beschikbaar.
Omdat de projectuitvoerders voor Regionaal Groen individuele gemeenten en/of kaderwetgebieden Bestuur in verandering (straks WGR plus) betreft en er geen sprake is van provinciale programmering en uitvoering wordt voor Regionaal Groen een aparte voorziening getroffen. Tussen de Minister van LNV en de betrokken subsidieontvangers, te weten Regionaal Overlegorgaan Amsterdam, Bestuur Regio Utrecht, Haaglanden, Stads Regio Rijnmond, Heerhugowaard/Alkmaar, Stads Regio Eindhoven, Breda, Den Bosch, Tilburg, Knooppunt Arnhem-Nijmegen, Oegstgeest, worden individuele afspraken gemaakt over de uitvoering en de financiering. Het rijk stelt in de periode 2004 tot en met 2010 in totaal maximaal € 20,42 mln. beschikbaar. Op basis van de woningbouwtaakstelling is per project de maximale rijksbijdrage vastgesteld.
01.15 Recreatie in het landelijk gebied
In het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland is als beleidsopgave voor het recreatiebeleid in het landelijk gebied opgenomen «het vergroten van de toegankelijkheid van het landschap» t.b.v. recreatief medegebruik. LNV draagt hiertoe financieel bij aan recreatieve voorzieningen in de EHS (02.13), Recreatie om de Stad (01.14), de reconstructiegebieden (01.12) en in Nationale Landschappen. Tevens wordt de realisatie van een landelijk, aaneengesloten routenetwerk voor wandelen, fietsen en varen gesubsidieerd.
Op 01.15 is het beschikbaar budget en de te realiseren prestatie van de Landelijke Routenetwerken en van het vergroten van de toegankelijkheid in Nationale Landschappen aan de orde. Tevens is hier de financiering opgenomen van het beheer van recreatiegebieden door SBB en van de recreatiegebieden Grevelingen en Midden-Delfland alsmede de financiering van projecten ter bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie.
Omschrijving | 2005 |
1.Verbeteren toegankelijkheid Nationale Landschappen | p.m. |
2.Toegankelijkheid buiten Nationale Landschappen a) | |
•verwerven grond | 85 ha |
•inrichting (aanleg paden) | 50 km |
•inrichting (vlakelementen) | 15 ha |
3.Landelijke routenetwerken (RVR) | 1 000 km |
4.Beheer recreatieve voorzieningen | 221 302 ha |
5.Versterking recreatieve sector (overig RVR) | 75 projecten |
•Bevorderen kennis en deskundigheid (KIC) | |
•Overige projecten (niet KIC) |
De streefwaarde Verbeteren toegankelijkheid Nationale Landschappen voor 2005 afhankelijk van deze invulling van het beleid (Agenda Vitaal Plattelad)
a) Uitfinanciering van oude verplichtingen.
RVR = Regeling Versterking Recreatie; KIC = Kennis en innovatiecentrum Stichting Recreatie.
Het programma omvat het verbeteren van de toegankelijkheid in Nationale Landschappen door de aanleg van recreatieve voorzieningen (wandel- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelweiden etc.). Dit onderdeel is nieuw en komt voort uit het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland. Het is in ontwikkeling (zie groeiparagraaf) en daarom vooralsnog niet ingevuld voor middelen en prestaties.
Uitfinanciering LNV verwervings- en inrichtingsinstrumentarium
Buiten de Nationale Landschappen zijn in landinrichtingsverband al eerder verplichtingen aangegaan voor de aanleg van recreatieve voorzieningen. Deze oude verplichtingen zullen worden uitgefinancierd. Het gaat om de verwerving en inrichting van recreatieve paden en vlakelementen (bos) in het landelijk gebied.
Realisering van landelijke, aaneengesloten routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen. De lengte van het totaalnetwerk bedraagt ca. 13 000 km en is bijna geheel gerealiseerd. Voor een groot deel van de Landelijke Routenetwerken is een kwaliteitsimpuls noodzakelijk. Deze dient in de periode 2010 (wandelen, fietsen) tot 2012 (varen) te worden uitgevoerd. Per 1 januari 2004 is 6 370 km routenetwerk gerealiseerd (d.w.z. van voldoende kwaliteit).
Voor 2005 is voorzien in een bijdrage voor ruim 1 000 km, verdeeld over:
• Routenetwerk wandelen: 260 km kwaliteitsimpuls;
• Routenetwerk fietsen: 434 km kwaliteitsimpuls en 30 km uitbreiding;
• Routenetwerk varen: 283 km kwaliteitsimpuls.
Beheer recreatieve voorzieningen
LNV financiert het beheer van recreatiegebieden door Staatsbosbeheer en draagt bij aan de financiering van het beheer door rijksrecreatieschappen van de recreatiegebieden Midden-Delfland en Grevelingen.
In 2005 bedraagt de gemiddelde oppervlakte in beheer:
• 217 015 ha (Staatsbosbeheer);
• 4 287 ha (recreatieschappen)
Het rijk zal de bijdrage voor het beheer van het recreatiegebied Grevelingen in de toekomst afkopen en overweegt dezelfde actie voor het beheer van recreatiegebied Midden Delfland.
Bevorderen kennis en deskundigheid
• Het KIC voert voor LNV jaarlijks projecten uit ter bevordering van kennis en deskundigheid m.b.t. recreatie. Deze kennis is toegankelijk en bruikbaar voor derden.
• Uitvoeringscontracten gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied rijk-provincies;
• Het verwervings- en (land)inrichtingsinstrumentarium;
• Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB);
• Regeling versterking recreatie (RVR);
• Subsidieregeling netwerk landelijke wandelpaden (SNLW);
• Rijksbijdrage Staatsbosbeheer;
• Deelname Wet gemeenschappelijke regelingen m.b.t. Recreatieschappen Midden-Delfland en Grevelingen.
Recreanten en ondernemers
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per ha | Totale uitgaven (x € 1 000) |
1.Toegankelijkheid nationale landschappen | p.m. | – | p.m. |
2.Toegankelijkheid buiten nationale landschappen (uitfinanciering) | |||
a. Verwerving | 80 ha verwerving | € 35 000 | 2 739 |
b. Inrichting | 4 125 | ||
• Inrichting recreatieve paden | 50 km afgerond450 km onderhanden | ||
• Inrichting vlakelementen | 15 ha afgerond300 ha onderhanden | ||
3.Landelijke routenetwerken (RVR) | |||
• Wandelen | 260 km | 1 610 a) | |
• Fietsen | 464 km | ||
• Varen | 283 km | ||
4.Beheer recreatieve voorzieningen natuur- en bosgebieden | 23 172 | ||
• Staatsbosbeheer | 217 015 ha | ||
• Midden-Delfland & Grevelingen | 4 287 ha | ||
5.Versterking recreatie sector (overig RVR) | Projecten | 2 040 | |
• Bevorderen kennis- en deskundigheid (KIC) | 45 | ||
• Overige projecten | 30 |
De prestaties Toegankelijkheid nationale landschappen zijn afhankelijk van nadere invulling van het beleid (Agenda Vitaal Platteland)
a) Exclusief Bijdrage V&W voor vaarroutes
01.16 Internationaal natuurlijk
In internationaal verband is het streven gericht op een structurele ombuiging van het wereldwijde verlies aan biodiversiteit. Voorts is het streven gericht op behoud en ontwikkeling van het werelderfgoed en de diversiteit van cultuurlandschappen. Dit beleid krijgt vorm door:
1. het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen;
2. het actief bijdragen van Nederland in internationaal verband aan het behoud en het duurzaam gebruik van biodiversiteit en de billijke verdeling van de opbrengsten van het gebruik van genetische bronnen en het behoud van landschappelijke diversiteit.
In het kader van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI) (2002–2006) wordt aan de volgende drie programma onderdelen prioriteit gegeven:
• Het wereldwijd versterken van beschermde gebieden, bufferzones en andere elementen van ecologische netwerken;
• Het verduurzamen van het gebruik van biodiversiteit in de economische sectoren, agrobiodiversiteit in het bijzonder;
• Het verminderen van negatieve effecten van Nederlands handelen op de biodiversiteit in het buitenland
Eind 2004 begin 2005 is de ratificatie van de Europese Landschapsconventie (ECL) voorzien.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Het aantal Memorandums Of Understanding | 2 |
Het aantal in 2005 startende internationale natuurprojecten | 75 |
Grensoverschrijdende landschappen | 5 |
Uitvoeringsprogramma ELC | 1 |
UNESCO werelderfgoed cultuurlandschap | 1 |
De internationale natuurprojecten worden gefinancierd uit middelen die op de begroting staan van LNV en uit middelen die onderdeel uitmaken van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De HGIS is een gezamenlijk rijksbreed budget.
De internationale natuurprojecten worden gerealiseerd in samenwerking met de departementen BUZA/OS, V&W, VROM, EZ en OCW. Van de projecten binnen Nederland die voortvloeien uit internationale verdragen wordt de LNV-bijdrage verantwoord op beleidsartikel 03: Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer).
• internationale verdragen en richtlijnen binnen de EU op het gebied van natuur- en landschapsbescherming: Biodiversiteitsverdrag, Ramsar Conventie, Bern Conventie, Bon Conventie (inclusief Agreement), CITES, UNESCO Werelderfgoedverdrag, OSPAR, Pan-Europese Biologische en Landschapsdiversiteitsstrategie (PEBLDS), Europese Landschap Conventie, EU-Vogelrichtlijn, EU-Habitatrichtlijn, EU-Biodiversiteitsstrategie, EU-Kaderrichtlijn Water.
• Overeenkomsten met internationale organisaties (IUCN, Birdlife International, Eeconet Action Fund, Plantlife International, Wetlands International, UNEP), pre-accessie landen en Memorandums of Understanding (MoU's, overeenkomsten met landen);
• Projectsubsidies in het kader van:
– de ontwikkeling van het Europese biodiversiteitsbeleid, w.o. de ontwikkeling van een Pan-Europees Ecologisch Netwerk;
– natuur in Oost Europa;
– natuur buiten Europa in het kader van ontwikkelingssamenwerking;
• Concept Besluit Natuur Oost Europa;
• Contributies aan internationale organisaties en secretariaten van internationale verdragen op het gebied van natuurbescherming;
• Vertegenwoordiging in en bijdragen aan internationale gremia.
Partners bij de uitvoering van BBI zijn onder meer de doellanden, multilaterale organisaties, non-gouvernementele organisaties.
Instrument | Totale uitgaven x € 1 000 |
Internationale natuurprojecten en contributies | 2 214 |
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen in € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
01Versterking landelijk gebied | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 275 250 | 289 480 | 220 834 | 234 223 | 318 756 | 307 333 | 313 862 |
UITGAVEN | 320 914 | 270 700 | 279 881 | 279 366 | 359 571 | 350 362 | 356 891 |
Programma-uitgaven | 245 902 | 212 996 | 218 719 | 218 744 | 296 780 | 287 342 | 293 871 |
U0111 Gebiedenbeleid | 93 375 | 67 951 | 64 916 | 56 199 | 45 889 | 44 789 | 42 789 |
–Landinrichting | 67 885 | 48 101 | 41 574 | 36 671 | 35 479 | 37 479 | 40 479 |
–Kavelruil | 1 885 | 1 702 | 1 654 | 1 654 | 1 654 | 1 654 | 1 654 |
–SGB a) | 15 509 | 13 630 | 18 370 | 14 713 | 6 000 | 3 000 | – 2000 |
–Specifieke projecten | 6 126 | 4 236 | 3 318 | 3 161 | 2 756 | 2 656 | 2 656 |
–Uitfinanciering NUBL | 1 970 | 282 | |||||
U0112 kwaliteitsimpuls zandgebieden/ | |||||||
reconstructie | 4 371 | 6 480 | 14 006 | 19 869 | 106 401 | 96 643 | 99 643 |
–Reconstructie pilots | 1 311 | ||||||
–Reconstructievoorbereiding/uitvoering | 2 060 | 1 212 | 9 206 | 19 869 | 106 401 | 96 643 | 99 643 |
–Experiment intensieve veehouderij | – | 3 200 | 4 800 | – | – | – | – |
–Uitfinanciering NUBL | 1 000 | 2 068 | |||||
U0113 Landelijk Natuurlijk | 65 368 | 54 722 | 53 654 | 52 149 | 52 560 | 53 020 | 56 549 |
–Rijksbijdrage SBB | 10 771 | 10 804 | 10 719 | 10 605 | 10 773 | 11 133 | 11 133 |
–Verwerving | 6 638 | 2 749 | 2 780 | 2 780 | 2 780 | 2 780 | 2 780 |
–Landinrichting | 11 661 | 7 598 | 10 357 | 6 933 | 9 341 | 9 341 | 9 341 |
–Programma Beheer | 6 892 | 8 896 | 12 128 | 13 219 | 13 218 | 13 218 | 13 218 |
–Overig beheer | 26 365 | 20 794 | 14 500 | 15 442 | 13 278 | 13 378 | 16 907 |
–Overige regelingen | 3 041 | 3 881 | 3 170 | 3 170 | 3 170 | 3 170 | 3 170 |
U0114 De stedelijke omgeving «Groen in en om de stad» | 45 299 | 46 592 | 50 243 | 56 059 | 57 447 | 57 447 | 57 447 |
–Recreatiegroen in de stad (ISV) | 4 243 | 2 754 | 1 500 | 2000 | 2 500 | 2 500 | 2 500 |
–Grootschalig groen; verwerving | 28 799 | 23 071 | 25 045 | 27 004 | 27 690 | 27 690 | 27 690 |
–Grootschalig groen; inrichting | 9 325 | 14 570 | 17 653 | 20 729 | 20 887 | 20 887 | 20 887 |
–Regionaal groen | – | 2 922 | 2 922 | 2 922 | 2 921 | 2 921 | 2 921 |
–Groene Hart Impuls | 2 932 | 2 655 | 2 663 | 2 889 | 2 967 | 2 967 | 2 967 |
–Bosaanleg buiten de randstad (PPS) | – | 620 | 460 | 515 | 482 | 482 | 482 |
U0115 Realisering gevarieerde recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied | 35 535 | 35 032 | 33 686 | 32 259 | 32 274 | 33 234 | 35 234 |
–Verwerving | 3 175 | 2 298 | 2 739 | 2 936 | 3 005 | 3 005 | 3 005 |
–Inrichting | 3 804 | 4 982 | 4 125 | 3 454 | 3 563 | 4 563 | 6 563 |
–Landelijke routenetwerken b) | 2 407 | 2 678 | 1 610 | 1 714 | 1 751 | 1 751 | 1 751 |
–Rijksbijdrage SBB | 20 657 | 21 308 | 21 765 | 20 554 | 20 293 | 20 293 | 20 293 |
–Beheer recreatieschappen | 1 407 | 1 407 | 1 407 | 1 407 | 1 407 | 1 407 | 1 407 |
–Versterking sector | 4 085 | 2 359 | 2 040 | 2 194 | 2 255 | 2 215 | 2 215 |
U0116 Internationaal natuurlijk | 1 954 | 2 219 | 2 214 | 2 209 | 2 209 | 2 209 | 2 209 |
–Internationale natuurprojecten en contributies | 1 954 | 2 219 | 2 214 | 2 209 | 2 209 | 2 209 | 2 209 |
Apparaatsuitgaven | 75 012 | 57 704 | 61 162 | 60 622 | 62 791 | 63 020 | 63 020 |
U0121 Apparaat | 71 580 | 10 104 | 5 908 | 5 627 | 5 626 | 5 626 | 5 626 |
U0122 Baten-lastendiensten | 3 432 | 47 600 | 55 254 | 54 995 | 57 165 | 57 394 | 57 394 |
ONTVANGSTEN | 90 091 | 76 644 | 76 299 | 75 418 | 66 088 | 66 088 | 66 088 |
a) Exclusief mogelijke bijdrage VROM (2007 t/m 2009) en V&W (2004 t/m 2009).
b) Exclusief mogelijke bijdrage V&W (2005 t/m 2009).
De budgetten voor het verwervings- en landinrichtingsinstrumentarium zijn in onderhavige begroting verdeeld over de beleidsartikelen 1 en 2. De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.
De apparaatsuitgaven betreffen de beleidsdirecties Platteland (inclusief Raad voor Landelijk Gebied) en Natuur. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op de Dienst Regelingen, de Dienst Landelijk Gebied en de Algemene Inspectiedienst.
De ontvangsten hebben met name betrekking op landinrichting (landinrichtingsrente en bijdragen derden) en verder op EU-ontvangsten voor inrichting en op diverse overige ontvangsten. Soortgelijke ontvangsten komen ook terug in de beleidsartikelen 2 en 3.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Raming 2005 Totaal | |
Personeel DP/RLG | 63,5 | 62,4 | 3 960 |
Personeel DN | 21,5 | 57,4 | 1 234 |
Materieel | 593 | ||
Overig apparaat* | 121 | ||
Bijdrage aan DR | 175 | ||
Bijdrage aan DLG | 51 808 | ||
Bijdrage aan AID | 3 271 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 61 162 |
* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.
Ontvangsten (x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 76 299 |
Landinrichtingsrente | 40 161 |
Bijdragen van derden | 22 553 |
EU-ontvangsten | 10 496 |
Overige ontvangsten | 3 089 |
Bedragen in € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 279 881 | 279 366 | 359 571 | 350 362 | 356 891 | |||||
2.Waarvan apparaatuitgaven | 61 162 | 60 622 | 62 791 | 63 020 | 63 020 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 218 719 | 218 744 | 296 780 | 287 342 | 293 871 | |||||
Waarvan op 1 januari 2005: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 19% | 41 557 | 18% | 39 374 | 10% | 29 678 | 5% | 14 367 | 5% | 14 694 |
5.complementair noodzakelijk | 19% | 41 557 | 8% | 17 500 | 7% | 20 755 | 7% | 20 114 | 5% | 14 694 |
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 55% | 120 295 | 59% | 129 058 | 68% | 201 810 | 73% | 209 760 | 75% | 220 402 |
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 6% | 13 123 | 13% | 28 437 | 10% | 29 678 | 10% | 28 734 | 10% | 29 387 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 2 187 | 2% | 4 375 | 5% | 14 839 | 5% | 14 367 | 5% | 14 694 |
9.Totaal (=3) | 100% | 218 719 | 100% | 218 744 | 100% | 296 780 | 100% | 287 342 | 100% | 293 871 |
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoeka) | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
01.11 | SGB | X | |||||||
01.11 | ILGb) | X | |||||||
01.12 | Reconstructiewet | X | X | ||||||
01.13 | Landschapbeherende stichtingen | X | |||||||
01.13 | Programma Beheer | X | X | ||||||
01.13 | Realisatie EHS | X | |||||||
01.13 | Regelingen Landschapsontwikkelingsplannen (BOL) | X | |||||||
01.13 | FF-wet | X | |||||||
01.13/15 | Verzelfstandiging SBB | X | |||||||
01.13/16 | Natuurbalans | X | X | X | X | X | X | X | X |
01.13/16 | Nota Natuur voor Mensen | X | |||||||
01.14 | GSB, ISV | X | |||||||
01.15 | Openstelling landelijk gebied (deel I en II) | X | X |
a) Evaluatie van de interdepartementale Architectuurnota (gepland 2006) is komen te vervallen.
b) Ex ante evaluatie van ILG (gepland 2004) is komen te vervallen.
• SGB. In 2005 komt er een evaluatie van de stimuleringsregeling Gebiedsgericht beleid.
• ILG. Voor 2005–2006 zal er een overgangscontract zijn voor het ILG, dat aansluitend wordt geëvalueerd.
• Reconstructie. Na de eerdere evaluatie van pilots volgt in 2006 een evaluatie gericht op onder andere de uitwerking en de verplaatsing van intensieve veehouderij.
• GSB ISV (Grote Steden Beleid, Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing): de resultaten van deze evaluatie worden verwacht in het najaar van 2005.
• De werking van het Programma Beheer is in 2003 geëvalueerd. Dit betrof een onderzoek naar de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. In 2007 zal de effectiviteit van het Programma Beheer in het veld worden geëvalueerd.
• Met betrekking tot de realisatie van de EHS is in 2005 vooralsnog een doelmatigheidsonderzoek gepland dat de Algemene Rekenkamer gaat uitvoeren (verwachte start in 2004). Ten tijde van de opstelling van deze begroting was nog niet bekend of dit onderzoek daadwerkelijk gaat plaatsvinden.
Meerjarenprogramma Vitaal Platteland (MJP)
Het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland 2004 geeft een overzicht van het rijksbeleid en de rijksinzet van met name de Ministeries van LNV, VROM en V&W voor het platteland en omvat de thema's natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaal-economische vitalisering, milieu, water en reconstructie zandgebieden. Per thema zijn operationele doelen geformuleerd, die in de periode tot en met 2018 moeten worden gerealiseerd. Het MJP is derhalve het rijkskader voor het maken van afspraken over de uitvoering van het rijksbeleid. De gefinancierde rijksdoelen MJP zullen hun volledige weerslag krijgen in de begroting 2006, aan de hand van een nieuwe indeling van beleidsartikelen en operationele doelen.
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)
Voor de rijksdoelen, die via een gebiedsgerichte aanpak zullen worden gerealiseerd gaat het rijk in het vervolg sturen via meerjarige prestatieafspraken met de individuele provincies. Het rijk formuleert daartoe op hoofdlijnen beleidsdoelen, stelt prioriteiten en geeft daarbij aan met welke voorwaarden, kwaliteitseisen en taakstellingen rekening moet worden gehouden bij de verdere uitwerking en realisatie ervan (zie MJP). Het rijk geeft tevens aan wat de concrete meerjarige rijksbijdrage is voor de realisatie van de betreffende rijksdoelen. Het rijk zal zijn bijdrage gebundeld en meerjarig toezeggen aan de provincies in een investeringsbudget landelijk gebied.
Uitvoeringscontracten rijk-provincies
Op grond van het rijksbeleidskader (MJP) zullen meerjarige prestatieafspraken (5 of 7 jaar) worden gesloten tussen het rijk en de individuele provincies. Provincies maken daartoe een «provinciaal beleidskader». Dat wordt voor de periode van het eerstkomende ILG-contract geconcretiseerd in een provinciale gebiedsgerichte programmering. Provincies maken hun keuzen in nauw overleg met de betreffende gemeenten, waterschappen en regionale maatschappelijke actoren.
02 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)
Algemene beleidsdoelstellingen
Er wordt een samenhangend netwerk gerealiseerd van kwalitatief hoogwaardige natuurterreinen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), met de volgende doelstellingen:
• Biodiversiteit: voor alle in 1982 in Nederland voorkomende soorten en populaties zijn in 2020 duurzame condities voor hun voortbestaan gegarandeerd;
• Milieu: productie van schoon water en CO2-vastlegging;
• Bescherming: bescherming van landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden;
• Recreatie: het voldoen aan de recreatieve behoeften in de samenleving;
• Wonen en werken: het creëren van een aantrekkelijk leefklimaat en vestigingsklimaat.
De EHS is onderdeel van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) en vindt zijn grondslag in het Natuurbeleidsplan (1990) en het Structuurschema Groene Ruimte (1992). Aanvullende ambities (robuuste verbindingen) zijn geformuleerd in de regeringsnota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (2000). In 2004 is de betekenis van de EHS nogmaals bevestigd in de Agenda Vitaal Platteland (AVP) en is ruimtelijk verankerd in de Nota Ruimte.
De EHS bestaat uit verschillende soorten terreinen: bestaande natuurterreinen, nieuw aan te leggen natuurterreinen, beheersgebieden, de Noordzee, grote wateren en rivieren en robuuste verbindingen.
Grafiek 3: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaatRealisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)
Terreinsoort | Totale oppervlakte | Grondslag | Realisatietermijn |
Bestaande natuurterreinen | 453 500 ha | AVP en Nota Ruimte | 2 018 |
Reservaten en natuurontwikkelingsgebieden | 151 500 ha | AVP en Nota Ruimte | 2 018 |
Beheersgebieden binnen EHS | 90 000 ha | AVP en Nota Ruimte | 2 018 |
Noordzee, grote wateren en rivieren | 6 300 000 ha | AVP en Nota Ruimte | 2 018 |
Robuuste verbindingen* | 27 000 ha | AVP en Nota Ruimte | 2 018 |
Uitbreiding natte natuur | 6 500 ha | AVP en Nota Ruimte | 2 018 |
TOTAAL | 7 028 500 ha |
* 2e tranche robuuste verbindingen wordt deels na 2018 gerealiseerd
In 2018 zal de EHS zijn afgerond, inclusief de nieuwe robuuste verbindingen. Wat betreft de kwaliteit van de EHS stuurt het Kabinet op het realiseren van 27 soorten natuur (natuurdoelen). Op de landelijke natuurdoelenkaart is aangegeven waar in Nederland de realisatie van de verschillende natuurdoelen wordt nagestreefd. Een voorlopige versie van deze kaart is in 2003 vastgesteld. Het doel is om, in overleg met provincies en beheerders, de kaart eind 2005 definitief vast te stellen. Ook na 2005 zullen nieuwe (beleids)ontwikkelingen in de kaart opgenomen kunnen worden.
Om de maatschappelijke betrokkenheid bij en de verantwoordelijkheid voor de natuur te vergroten is het beleid er thans op gericht om minder grond aan te kopen en in te richten voor de grote terreinbeherende organisaties. Er wordt nu gestimuleerd dat meer natuur wordt beheerd door agrariërs en andere particulieren.
Van de uitgavenintensivering op grond van het Hoofdlijnenakkoord komen in de laatste twee jaren van de kabinetsperiode ruimere budgetten beschikbaar dan in de eerste twee jaren. Omdat het wenselijk is dat reeds vanaf 2004 de realisatie van de EHS met kracht ter hand wordt genomen, is met de provincies afgesproken dat zij voor zowel grondverwerving als voor inrichting uitgaven met eigen middelen voorfinancieren. Hierdoor ontstaat bovendien een meer gelijkmatige inzet van de verwervings- en inrichtingsmiddelen. Een dergelijke gelijkmatige inzet is beter te programmeren en leidt bovendien niet tot marktverstoringen.
Dit voorjaar heeft het kabinet besloten de benodigde verwervingsbudgetten voor de particuliere terreinbeherende nb-organisaties beschikbaar te stellen door middel van langlopende leningen van het rijk aan de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten. Het Rijk vergoedt de vereniging de kosten van rente en aflossing.
Op rijksniveau is de realisatie van de EHS niet alleen een verantwoordelijkheid van LNV. Voor specifieke programma's dragen ook andere departementen bij. Voor het bufferzoneprogramma in de EHS vindt financiering plaats door VROM. Bij het samengaan van veiligheidsaspecten en natuurontwikkeling in de grote rivieren financiert V&W mee. Maar de uitvoering van de EHS is niet alleen een zaak van het Rijk. Bij de uitvoering hebben de provincies een nadrukkelijke verantwoordelijkheid. Deze komt enerzijds tot uitdrukking in hun regie- en programmeringsrol en anderzijds in een financiële bijdrage. De provincies dragen jaarlijks bij in de kosten van grondverwerving uit hun autonome middelen. De financiële middelen van VROM, V&W en de provincies zijn niet verwerkt in het budgettaire beeld van LNV. Wel komt de medeverantwoordelijkheid tot uitdrukking in de prestatiecijfers voor de EHS.
In onderstaande tabel worden per EHS-categorie de restanttaakstellingen en het te verwerven areaal weergegeven. Het in 2004 te verwerven areaal voor de EHS-categorieën (nieuwe natuur, robuuste verbindingen en natte EHS) is gebaseerd op het beschikbare verwervingsbudget. In de restanttaakstellingen is het beleid van de verschuiving van minder grondaankopen naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer reeds doorgevoerd.
Taakstellingen en prestaties in ha. | Restant-taakstelling per 01-01-2004 | Realisatie 2004 | Restant-taakstelling per 01-01-2005 | Raming 2005 | Restant-taakstelling 2006 e.v.j. |
Nieuwe natuur | 31 016 ha | 2 058 ha | 29 003 ha | 2 277 ha | 26 726 ha |
Robuuste verbindingen | 15 808 ha | 405 ha | 15 403 ha | 439 ha | 14 964 ha |
Natte EHS | 2 126 ha | 288 ha | 1 838 ha | 304 ha | 1 534 ha |
1. In 2018 is het functioneren van de EHS als een ecologisch netwerk aanzienlijk versterkt door vergroting van de ruimtelijke en ecologische samenhang, mede door het tot stand komen van 27 000 ha robuuste verbindingen.
2. In de Nota Ruimte is de begrenzing van de EHS opgenomen alsmede het aantal en de globale begrenzing van de robuuste verbindingen.
3. In 2015 worden de laatste grondaankopen uitgevoerd om in 2018 de EHS te kunnen realiseren. Voor de 2e tranche robuuste verbindingen wordt ook na 2018 grond aangekocht.
4. De verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer heeft ook betrekking op de robuuste verbindingen.
5. Bij de grondaankopen wordt voorrang gegeven aan grondaanbieders die een beroep doen op de koopplicht.
6. In 2018 omvat de EHS op het land 728 500 ha bos en natuurterreinen, waarvan 453 500 ha bestaand bos en andere natuurterreinen, 178 500 ha dat een functiewijziging (151 500 ha nieuwe natuur en 27 000 ha robuuste verbindingen) heeft ondergaan.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Robuuste verbindingen te verwerven | 415 ha |
Uitbreiding EHS met functiewijziging (excl. Robuuste verbindingen) te verwerven | 2 479 ha |
De streefwaarden voor de verwerving van nieuwe natuur en robuuste verbindingen zijn gebaseerd op het beschikbare budget voor verwerving en de medefinanciering door andere ministeries en de provincies.
Voorfinanciering door de provincies kan leiden tot hogere prestaties dan hierboven is aangegeven. Terugbetaling aan de provincies vindt plaats in de jaren 2006, 2007 en 2008 wanneer ruimere verwervingsbudgetten beschikbaar zijn.
Het met de leningen van de Staat voor aankopen beschikbare volume (€ 20,7 mln. in 2005) is meegenomen in de streefwaarden en de prestatiecijfers. Verder zijn in de streefwaarden en de prestatiecijfers de garantielening (€ 9,076 mln.) medefinanciering van V&W (€ 4,0 mln. NURG), VROM (€ 2,9 mln. bufferzones) en de provincies (€ 10,4 mln.) autonome middelen) meegenomen.
In de voor grondverwerving beschikbare budgetten is rekening gehouden met een grondprijsdaling van gemiddeld 8%.
• Voor SBB door middel van directe rijksfinanciering via aankopen door DLG.
• Voor de aankopen van de particuliere natuurbeschermingsorganisaties wordt het aandeel van het Rijk gefinancierd door middel van jaarlijkse leningen van de Staat aan Natuurmonumenten. Deze vereniging ontvangt van het Rijk voor de jaarlijks te betalen bedragen voor rente en aflossing een subsidie op grond van de Regeling particuliere nb-organisaties.
• Voor de aankopen voor de particuliere nb-organisaties wordt het aandeel van de provincies gefinancierd met autonome provinciemiddelen via provinciale subsidieregelingen.
SBB, Natuurmonumenten en Provinciale Landschappen.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 | Totale uitgaven x € 1 000 |
Verwerving robuuste verbindingen | 415 ha | 35 | 14 518 |
Verwerving nieuwe natuur | 1 160 ha | 35 | 40 602 |
–waarvan NURG | 228 ha | 35 | |
–waarvan Maaswerken | 285 ha | 35 | |
Verwerving nieuwe natuur overig | 18 884 |
• In vergelijking met vorig jaar zijn thans ook de prestaties voor verwerving in NURG en Maaswerken zichtbaar gemaakt.
• De laatste aankopen voor de NURG vinden in 2012 plaats.
• In verband met de opgetreden grondprijsdaling zijn de gemiddelde kosten voor het verwerven van grond voor de EHS aangepast.
• Het budget voor de verwerving van nieuwe natuur zal prioritair worden ingezet voor grondaanbieders die een beroep doen op de koopplicht.
1. Deze operationele doelstelling heeft samen met artikel 02.14 betrekking op het in oppervlakte en kwaliteit versterken van de voor Nederland karakteristieke natte natuur in 2010 en het waarborgen van een duurzaam gebruik.
2. In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur met 6 500 ha toegenomen. Hiervan wordt 3 000 ha hectare verworven in de Zuid-Hollandse Delta. Het resterend areaal is reeds in overheidsbezit.
3. In 2007 en 2008 worden de laatste grondaankopen uitgevoerd om in 2010 de natte natuur doelstelling gerealiseerd te kunnen hebben.
4. In de Nota Ruimte is opgenomen dat de natte natuur als onderdeel van de netto begrensde EHS in 2008 in de bestemmingsplannen opgenomen moet zijn.
5. Realisering van deze doelstelling vindt plaats middels financiering met ICES2-middelen en vormt onderdeel van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur tussen LNV en V&W (maart 2000).
6. De realisatie van natte natuur betekent enerzijds een kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied en anderzijds veiligheid tegen het water. Voor die veiligheid is V&W primair verantwoordelijk. Door op het terrein van natte natuur goed samen te werken, realiseren LNV en V&W op een optimale manier hun doelen.
7. De verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer heeft geen betrekking op natte natuur.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Verwerving terreinen natte natuur | 304 ha |
Voor Staatsbosbeheer en particuliere natuurbeschermingsorganisaties vindt directe rijksfinanciering plaats via aankopen door DLG/BBL.
SBB, Natuurmonumenten en Provinciale Landschappen
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 | Totale uitgaven x € 1 000 |
Verwerving terreinen natte natuur | 304 ha | 38 | 11 563 |
Het budget voor de verwerving van natte natuur zal worden ingezet voor aankopen in de Zuid-Hollandse Delta.
1. In 2018 zijn de belangrijkste barrières voor de EHS (inclusief de Robuuste Verbindingen) opgeheven (ontsnippering), voor zover veroorzaakt door rijkswegen, spoorwegen en rijkswaterwegen. Deze geactualiseerde doelstelling is opgenomen in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). In het uitvoeringsprogramma MJPO staan deze belangrijkste barrières beschreven.
2. In 2018 zijn, via agrarisch of particulier natuurbeheer dan wel door verwerving en inrichting, tussen grote eenheden van de EHS robuuste verbindingen gerealiseerd met een oppervlakte van 27 000 ha.
3. In 2018 zijn in de EHS de fysieke condities gerealiseerd, die passen bij de voor de EHS geldende kwalitatieve natuurdoelen, zodat een effectief op de natuurdoelen gericht beheer mogelijk is. In het bijzonder zullen de gronden in de EHS, die een functiewijziging moeten ondergaan, zijn ingericht. Het te hanteren instrumentarium wordt afgestemd op de verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer.
4. De inrichting van de EHS dient mede te geschieden op basis van de eisen die ter plaatse voorkomende bedreigde soorten (met name doelsoorten Meerjarenprogramma Soortenbescherming) aan hun habitat/leefgebied stellen.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Percentage taakstelling ontsnippering gerealiseerd | 8 |
Inrichting robuuste verbindingen | 102 ha |
Uitbreiding EHS met functiewijziging (exclusief robuuste verbindingen) ingericht | 1 650 ha |
In 2005 zal het Meerjarenprogramma Ontsnippering in uitvoering komen. In het MJPO zijn ten opzichte van het oude ontsnipperingsbeleid nieuwe knelpunten geïdentificeerd. Het bepalen van de streefwaarde voor het percentage in 2005 te ontsnipperen knelpunten dient nog plaats te vinden.
De streefwaarden voor de inrichting van nieuwe natuur en robuuste verbindingen zijn gebaseerd op het beschikbare inrichtingsbudget. Door de voorfinanciering van de provincies kunnen de prestaties voor 2005 feitelijk hoger komen te liggen dan hierboven is aangegeven.
In het kader van de realisatie van natuur in de uiterwaarden in combinatie met veiligheidsaspecten (NURG) vindt medefinanciering ( € 4,0 per jaar) door V&W plaats.
• Landinrichting, SGB, reconstructie
• Inrichting buiten landinrichting
• Inrichtingsmaatregelen via Programma Beheer
• De voorlopige landelijke natuurdoelenkaart
• Inrichting van de NURG en Maaswerken verlopen via V&W
SBB, Natuurmonumenten, Provinciale Landschappen, Agrarische en andere particuliere beheerders van natuurterreinen, Provinciale wegbeheerders, Rijkswaterstaat, ProRail.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 | Totale uitgaven x € 1 000 |
Inrichting robuuste verbindingen: | |||
– onderhanden | 102 ha | 1 360 | |
Inrichting nieuwe natuur, waarvan: | 30 857 | ||
– afronding | 1 650 ha | ||
– onderhanden | 27 747 ha |
Het Rijk heeft voor de EHS inmiddels veel grond aangekocht. Een groot deel van die grond is nog niet ingericht. In veel gevallen gaat het hierbij om zogenaamde ruilgronden die bij de verwerving reeds aan de EHS worden toegerekend. Deze ruilgronden worden in landinrichtingsprojecten ingebracht. Het systeem van landinrichting brengt echter met zich mee dat het enkele jaren duurt voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk»), maar het wordt pas natuur als het gehele project gereed («afgerond») is en de ruilgronden worden doorgeleverd aan een particuliere natuurbeschermingsorganisatie of SBB. Dit leidt er toe dat er pas sprake is van gerealiseerde natuur als het landinrichtingsproject in zijn geheel wordt opgeleverd.
1. In 2010 is de voor Nederland karakteristieke natte natuur in oppervlakte en kwaliteit versterkt en is duurzaam gebruik gewaarborgd. Dit omvat versterken van natte natuur, in combinatie met maatregelen die de veerkracht van watersystemen vergroten (meegroeien met water, gedeeltelijk herstel van zoet-zoutovergangen), recreatiemogelijkheden vergroten en de identiteit van Nederland als waterland versterken.
2. Realisering van deze doelstelling vindt plaats door middel van financiering met ICES2-middelen en vormt onderdeel van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur tussen LNV en V&W (maart 2000).
• Er wordt circa 6500 ha natte natuur ingericht in en langs de grote wateren: 3 000 ha grootschalige, kenmerkende natte natuur in de Zuid-Hollandse Delta met mogelijkheden voor recreatief medegebruik.
• 3 000 ha grootschalige, kenmerkende natte natuur in het IJsselmeergebied met mogelijkheden voor recreatief medegebruik.
• Realisatie van beekherstel en natte oeverlanden van totaal circa 500 ha in de drie noordelijke provincies (herstel van reeds bestaande natuur).
• Daarnaast krijgt het reguliere programma Herstel en inrichting rijkswateren van V&W een impuls. Dit programma betreft fysieke herstel- en inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteit van de rijkswateren.
3. In de Nota Ruimte is opgenomen dat de natte natuur als onderdeel van de netto begrensde EHS in 2008 in de bestemmingsplannen opgenomen moet zijn.
4. Doelen van de natte onderdelen van de EHS zijn verdeeld over onderstaande partijen en in het verlengde daarvan zijn met deze partijen afspraken gemaakt (Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, VEWIN, SBB en particuliere terreinbeherende organisaties).
5. De verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer heeft geen betrekking op natte natuur.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Natte natuur ingericht | 255 ha |
De streefwaarde voor de inrichting van natte natuur is gebaseerd op het beschikbare rijksbudget, inclusief de projecten die worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat en derden, waarvoor budgetoverheveling respectievelijk subsidieverlening heeft plaatsgevonden.
• Inrichting vindt plaats op projectbasis (individuele planvorming);
• De kwaliteit van natte natuur wordt gestuurd door gebruik te maken van de natte bouwstenen van de landelijke Natuurdoelenkaart (december 2003). In afspraken met beheerders (o.a. met Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat) worden natte natuurwensen verwerkt.
SBB, Vereniging Natuurmonumenten, Provinciale landschappen, Rijkswaterstaat en Waterschappen.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 | Totale uitgaven x € 1 000 |
Inrichting terreinen natte natuur: | |||
–afronding | 255 ha | ||
–onderhanden | 1 905 ha | 13 281* |
* Na mutaties VJN 2004 overheveling naar V&W.
De inrichting van natte natuurprojecten heeft een meerjarig karakter. Hierdoor duurt het aantal jaren voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk»). Het project is pas afgerond als het klaar is om doorgeleverd te worden aan Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen in € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
02 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting) | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 184 672 | 118 593 | 136 313 | 202 037 | 215 308 | 222 805 | 219 805 |
Waarvan garanties | 9 076 | 9 076 | 9 076 | 9 076 | 9 076 | 9 076 | 9 076 |
UITGAVEN | 195 530 | 119 458 | 149 154 | 215 837 | 229 108 | 236 605 | 233 605 |
Programma-uitgaven | 174 239 | 101 300 | 131 065 | 196 605 | 210 952 | 217 927 | 214 927 |
U0211 Verwerving droge EHS | 135 232 | 58 931 | 74 004 | 124 107 | 129 326 | 109 304 | 106 304 |
–Verwerving | 135 232 | 58 931 | 74 004 | 124 107 | 129 326 | 109 304 | 106 304 |
U0212 Verwerving natte EHS | 5 360 | 9 550 | 11 563 | 11 563 | 11 563 | 11 563 | 11 563 |
–Verwerving | 5 360 | 9 550 | 11 563 | 11 563 | 11 563 | 11 563 | 11 563 |
U0213 Inrichting droge EHS | 27 386 | 23 874 | 32 217 | 47 353 | 46 481 | 73 478 | 73 478 |
–Landinrichting | 27 386 | 23 874 | 32 217 | 47 353 | 46 481 | 73 478 | 73 478 |
U0214 Inrichting natte EHS | 6 261 | 8 945 | 13 281 | 13 582 | 23 582 | 23 582 | 23 582 |
–Landinrichting | 6 261 | 8 945 | 13 281 | 13 582 | 23 582 | 23 582 | 23 582 |
Apparaatsuitgaven | 21 291 | 18 158 | 18 089 | 19 232 | 18 156 | 18 678 | 18 678 |
U0221 Apparaat | 19 226 | 3 244 | 2 949 | 2 763 | 2. 763 | 2 763 | 2 763 |
U0222 Baten-lastendienst | 2 065 | 14 914 | 15 140 | 16 469 | 15 393 | 15 915 | 15 915 |
ONTVANGSTEN | 41 004 | 4 757 | 10 568 | 12 788 | 3 338 | 3 338 | 3 338 |
De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.
De apparaatsuitgaven betreffen de directie Natuur. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op de Dienst Landelijk Gebied.
De ontvangsten hebben betrekking op EU-bijdragen in het kader van POP voor verwerving en inrichting en op bijdragen van derden (gemeenten en waterschappen) voor inrichting.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven
(bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Raming 2005 Totaal | |
Personeel DN | 43,6 | 57,4 | 2 505 |
Materieel | 338 | ||
Overig apparaat* | 106 | ||
Bijdrage aan DLG | 15 140 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 18 089 |
* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.
Ontvangsten 2005 (x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 10 568 |
EU-ontvangsten | 7 230 |
Bijdragen van derden | 3 175 |
Overige ontvangsten | 163 |
Bedragen in € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 149 154 | 215 837 | 229 108 | 236 605 | 233 605 | |||||
2.Waarvan apparaatuitgaven | 18 089 | 19 232 | 18 156 | 18 678 | 18 678 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 131 065 | 196 605 | 210 952 | 217 927 | 214 927 | |||||
Waarvan op 1 januari 2005: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 65% | 85 192 | 38% | 74 710 | 32% | 67 505 | 29% | 63 199 | 28% | 60 180 |
5.complementair noodzakelijk | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – |
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – |
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 35% | 45 873 | 62% | 121 895 | 68% | 143 447 | 71% | 154 728 | 72% | 154 747 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – |
9.Totaal (=3) | 100% | 131 065 | 100% | 196 605 | 100% | 210 952 | 100% | 217 927 | 100% | 214 927 |
• Voor 2005 is rekening gehouden met een gemiddelde grondprijsdaling van 8%. Het budget is in verband hiermede meerjarig naar beneden bijgesteld.
• De grondverwerving is zeer afhankelijk van het aanbod van grond. Is het grondaanbod laag of is er sprake van een lage grondmobiliteit in een bepaalde regio, dan kan dit leiden tot het niet behalen van de begrote prestaties.
De grondverwerving vindt plaats in één specifieke regio ten behoeve van de Zuid-Hollandse Delta. De te behalen prestaties zijn zeer afhankelijk van het grondaanbod en de grondmobiliteit. In de provincie Zuid-Holland zijn grondaanbod en grondmobiliteit over het algemeen laag.
• Inrichting van de EHS vindt plaats door de uitvoering van projecten zowel binnen als buiten landinrichting.
• Door de verschuiving van verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer wordt ook meer inrichting gerealiseerd door agrariërs en andere particulieren.
• De inrichting van de EHS vindt plaats op basis van de natuurdoelen op de landelijke Natuurdoelenkaart.
• Het realiseren van de prestaties is mede afhankelijk van de realisatie grondverwerving. Indien er minder gronden zijn verworven, zullen er minder inrichtingsprojecten kunnen starten.
• De inrichting van natte natuur vindt plaats op basis van de natuurdoelen op de landelijke natuurdoelenkaart.
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
02.11/12/13/14 | Natuurbalans | X | X | X | X | X | X | X | X |
02.11/12/13/14 | Nota Natuur voor Mensen | X | |||||||
02.11/12/13/14 | Realisatie EHS | X |
Met betrekking tot de realisatie van de EHS is in 2005 vooralsnog een doelmatigheidsonderzoek gepland dat de Algemene Rekenkamer gaat uitvoeren (verwachte start in 2004). Ten tijde van de opstelling van deze begroting was nog niet bekend of dit onderzoek daadwerkelijk gaat plaatsvinden.
De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. De provincies programmeren de te realiseren hectares. Daartoe wordt jaarlijks een uitvoeringscontract afgesloten tussen de minister van LNV en de provincies. Voor de jaren 2005 en 2006 is met de provincies een tweejarig uitvoeringscontract gesloten, dat anticipeert op het ILG.
De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. Planvorming en uitvoering vindt in samenspraak en samenwerking met andere overheden en maatschappelijke organisaties plaats. In het kader van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur is de regionale stuurgroepen een programmering- en uitvoeringbevoegdheid toegekend.
De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. De provincies programmeren de te realiseren hectares. Daartoe wordt jaarlijks een uitvoeringscontract afgesloten tussen de minister van LNV en de provincies. Voor de jaren 2005 en 2006 is met de provincies een tweejarig uitvoeringscontract gesloten, dat anticipeert op het ILG.
De verantwoordelijkheid voor NURG en ontsnippering ligt mede bij V&W.
De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor de te behalen resultaten. De doelen waar de natuurinrichting op is gericht worden landelijk bepaald op basis van de natuurdoelen op de landelijke Natuurdoelenkaart en de regionale stuurgroepen helpen de concrete invulling mede te bepalen. In het kader van de Samenwerkingsafspraak Veiligheid & Natte Natuur is aan de regionale stuurgroepen een programmering- en uitvoeringbevoegdheid toegekend.
03 Realisatie van de ecologische hoofdstructuur (Beheer)
Er wordt een samenhangend netwerk beheerd van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De omvang van de EHS zal in 2018 ca. 728 500 ha zijn. Een belangrijke kern hiervoor wordt gevormd door de 17 Nationale Parken en 1 grensoverschrijdend park. Ook historische buitenplaatsen, multifunctioneel bos en gebieden met agrarisch en particulier natuurbeheer vormen een onderdeel van de EHS. Beheer van bezoekerscentra, educatie en voorlichting vormen een onderdeel van het beheer.
Wat betreft de kwaliteit van de EHS stuurt het Kabinet op het realiseren van 27 soorten natuur (natuurdoelen) volgens de taakstellingen voor natuurkwaliteit uit NvM. Op de landelijke natuurdoelenkaart is aangegeven waar de realisatie van de verschillende natuurdoelen wordt nagestreefd. De landelijke natuurdoelenkaart zal met de onderliggende provinciale natuurdoeltypekaarten en met het Handboek Natuurdoeltypen, waarin de voor een bepaalde natuurkwaliteit benodigde milieu- en watercondities zijn aangegeven, de komende jaren richtinggevend zijn voor het milieu- en waterbeleid van rijk en provincie en voor de inzet van instrumenten voor het beheer (Programma Beheer).
Met de EHS wordt in belangrijke mate invulling gegeven aan een aantal internationale verplichtingen zoals het Biodiversiteitsverdrag, de Wetlands-conventie en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De EHS is onderdeel van het te ontwikkelen pan-Europese ecologische netwerk (Natura 2000). Het beheer van droge natuur vindt vooral plaats door Staatsbosbeheer, gemeenten, particuliere terreinbeherende organisaties en overige particulieren. Voor het beheer van de natte natuur is vooral Rijkswaterstaat verantwoordelijk.
In de realisatie van de EHS vormt beheer een onmisbare schakel. Naast verwerving en inrichting van gronden, worden door middel van beheer de noodzakelijke condities voor het bereiken van de gewenste natuurdoelen gerealiseerd. Habitats voor flora en fauna worden beschermd of ontwikkeld, waardoor de (o.a. in internationaal verband afgesproken) biodiversiteitsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Tot beheer behoort ook invulling van herstelbeleid, bijvoorbeeld door maatregelen te nemen tegen de effecten van verzuring, verdroging en vermesting. Programma Beheer is het belangrijkste instrument om het beheer tot uitvoering te brengen.
Om de maatschappelijke betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de natuur te vergroten blijft LNV de komende jaren inzetten op meer beheer. Het streven is om van de totale taakstelling 60% via verwerving te realiseren en 40% via beheer. Van die 40% dient 75% gerealiseerd te worden via particulier natuurbeheer en 25% via agrarisch natuurbeheer. In 2006 zal het Kabinet evalueren hoe deze nieuwe koers in de praktijk uitpakt.
Het beheer van de EHS is niet alleen gericht op het behoud en herstel van ecosystemen (grootschalig systeembeheer), maar ook op kleinschalig beheer ter behoud van bedreigde soorten die binnen de EHS voorkomen. Dit komt tot uitdrukking in de Rijksbijdrage aan SBB, het Programma Beheer, het beheer van de Nationale Parken en het Overlevingsplan Bos en Natuur. In de programmering van deze onderdelen zal hier expliciet aandacht aan worden gegeven.
Grafiek 4: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
Deze operationele doelstelling bevat -binnen de door internationale verdragen vastgestelde voorwaarden- het realiseren van de natuurdoelen, zoals vastgelegd op de natuurdoelenkaart, het beheer van bos en andere natuur, het beheer van natte natuur en het nakomen van internationale verdragen.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Uitbreiding beheer droge natuur exclusief particulier natuurbeheer | 3 000 ha |
Uitbreiding particulier natuurbeheer | 800 ha |
Uitbreiding beheer natte natuur | 850 ha |
Uitbreiding agrarisch natuur beheer | 22000 ha |
• De streefwaarden zijn een prognose voor de groei in 2005 op basis van het aantal ingediende aanvragen in 2004.
• In 2005 worden verwervingsmiddelen ingezet voor de recente overschrijding van de budgetplafonds voor agrarisch en particulier natuurbeheer.
• Internationale afspraken vastgelegd in de Wetlands-conventie, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn;
• Wettelijke verankering van de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet en de vigerende ruimtelijke plannen;
• Programma Beheer: Subsidieregeling natuurbeheer 2000, Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, Regeling Organisatiekosten Samenwerkingsverbanden;
• Natuurdoelenkaart, onderliggende provinciale natuurdoelenkaarten en Handboek Natuurdoeltypen;
• Convenanten met terreinbeherende organisaties;
• Besluit versterking natuur- en bosbeheer bij bosen landgoedeigenaren (VNBBL);
• Regeling effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen;
• Subsidieregeling nationale en grensoverschrijdende parken;
• Besluit behoud historische buitenplaatsen;
• Fiscale vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer: (gedeeltelijke) vrijstelling van inkomstenbelasting over ontvangen subsidies voor functiewijziging en beheer op grond van de subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de regeling Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. De vrijstelling met betrekking tot de subsidie SN wordt ingevoerd onder voorbehoud van goedkeuring van zowel de regeling als de vrijstelling door de Europese Commissie. De regeling SN-functieverandering is onlangs goedgekeurd.
• Fiscale vrijstelling bos- en natuurterreinen (forfaitair rendement): een vrijstelling voor de grondslag van het forfaitaire rendement in de inkomstenbelasting voor bos- en natuurterreinen en NSW-landgoederen (met uitzondering van gebouwde eigendommen).
Voorts vindt een klein deel van de doelrealisatie nog plaats via oude subsidieregelingen (waarvan de meeste inmiddels zijn opgegaan in Programma Beheer), waarbij nog slechts uitfinanciering plaatsvindt van lopende verplichtingen.
Staatsbosbeheer, Particuliere terreinbeherende organisaties, particuliere beheerders van natuur, bos en landschap en hun koepelorganisaties, agrariërs en agrarische verenigingen, provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en Defensie.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie | Totale uitgaven x € 1 000 |
1Beheer bestaand bos, natuurterreinen en landschap | |||
–waarvan beheerd door SBB | 216 813 ha | 49 827 | |
–waarvan beheerd door PNB's | 224 000 ha | 100 | 22 500 |
2Particulier natuurbeheer (functieverandering) | 2 074 ha | 2 000 | 3 500 |
3Agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer (SAN) | 85 500 ha | 760 | 56 668 |
4Bijdrage nationale parken | 5 563 | ||
5Overlevingsplan bos en natuur | 300 projecten | 9 348 | |
6Behoud historische buitenplaatsen* | 260 buitenplaatsen | 1 800 | |
7Herstel historische buitenplaatsen** | 35 buitenplaatsen | 277 | |
8Natuurbeschermingswet | 175 gebieden | 1 277 | |
9Specifieke thema's | 3 208 |
* voorheen genaamd: Onderhoud historische parken en tuinen.
** voorheen genaamd: Herstel historische parken en tuinen.
Ad. 2 Deelname aan particulier natuurbeheer groeit nog steeds, maar minder dan per jaar nodig is om de totale taakstelling voor particulier natuurbeheer te realiseren.
Ad. 3 Er is veel animo voor deelname aan agrarisch natuurbeheer, waardoor de totale taakstelling sneller gerealiseerd wordt dan voorzien.
Ad 2/3 In 2005 zullen verwervingsmiddelen worden vrijgemaakt voor de recente budgetoverschrijdingen voor agrarisch en particulier beheer. Dit wordt verwerkt in de Voorjaarsnota 2005. Als gevolg hiervan zijn de totale uitgaven niet in overeenstemming met het aantal prestaties x de gemiddelde kosten per prestatie.
Bedragen x € 1 000 | ||
---|---|---|
Aantal prestaties | Totale uitgaven | |
1Terreinbeheer | ||
1aDoeltypebeheer Natuur, Bos en Landschap | 216 813 ha | 31 149 |
1bDoeltypebeheer Recreatie | 217 785 ha | 22 459 |
1cBijzondere kosten | 8 849 | |
2Voorlichting, Educatie en Vermaatschappelijking | 18 301 | |
3Overige Producten en Bedrijfsonderdelen | 2 913 | |
Efficiency taakstelling | – 900 | |
totaal | 82 771 |
* De contractbesprekingen met Staatsbosbeheer zijn nog niet afgerond.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen in € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
03 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer) | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 174 662 | 332 157 | 142 075 | 149 889 | 140 381 | 150 342 | 158 532 |
UITGAVEN | 135 269 | 168 407 | 173 293 | 180 633 | 170 841 | 181 231 | 189 421 |
Programma-uitgaven | 120 169 | 149 981 | 153 968 | 161 192 | 151 404 | 161 664 | 169 835 |
U0311 Beheer van de EHS | 120 169 | 149 981 | 153 968 | 161 192 | 151 404 | 161 664 | 169 835 |
–Rijksbijdrage SBB | 43 602 | 53 081 | 49 827 | 46 494 | 46 641 | 47 077 | 47 077 |
–Programma Beheer | 55 346 | 65 460 | 79 168 | 89 783 | 79 233 | 89 057 | 97 228 |
–Beheer nationale parken | 4 889 | 5 372 | 5 563 | 5 522 | 5 522 | 5 522 | 5 522 |
–Overlevingsplan Bos en Natuur | 5 556 | 10 283 | 9 348 | 9 331 | 9 331 | 9 331 | 9 331 |
–Overige beheersregelingen | 10 776 | 15 785 | 10 062 | 10 062 | 10 677 | 10 677 | 10 677 |
Apparaatsuitgaven | 15 100 | 18 426 | 19 325 | 19 441 | 19 437 | 19 567 | 19 586 |
U0321 Apparaat | 5 791 | 2 146 | 2 155 | 2 022 | 2 022 | 2 022 | 2 022 |
U0322 Baten-lastendienst | 9 309 | 16 280 | 17 170 | 17 419 | 17 415 | 17 545 | 17 564 |
ONTVANGSTEN | 8 146 | 16 605 | 14 163 | 18 433 | 103 | 103 | 103 |
De programma-uitgaven zijn bij de vorenstaande operationele doelstelling toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.
De apparaatsuitgaven betreffen de directie Natuur. De uitgaven voor baten-lastendiensten hebben betrekking op de Dienst Regelingen en de Dienst Landelijk Gebied.
De ontvangsten hebben met name betrekking op EU-bijdragen in het kader van cofinanciering van het Programma Beheer en de regeling beheersovereenkomsten natuurontwikkeling RBON.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000)
Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Raming 2005 Totaal | |
Personeel DN | 31,8 | 57,4 | 1 825 |
Materieel | 256 | ||
Overig apparaat* | 74 | ||
Bijdrage aan DR | 11 073 | ||
Bijdrage aan DLG | 6 097 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 19 325 |
* Dit betreft uitgaven voor overige personeel en post-actieven.
Bedragen in € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 173 293 | 180 633 | 170 841 | 181 231 | 189 421 | |||||
2.Waarvan apparaatuitgaven | 19 325 | 19 441 | 19 437 | 19 567 | 19 586 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 153 968 | 161 192 | 151 404 | 161 664 | 169 835 | |||||
Waarvan op 1 januari 2005: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 81% | 124 714 | 44% | 70 924 | 24% | 36 337 | 26% | 42 033 | 26% | 44 157 |
5.complementair noodzakelijk | 2% | 3 079 | 38% | 61 253 | 45% | 68 132 | 43% | 69 515 | 43% | 73 029 |
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – | 0% | – |
7.beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 14% | 21 556 | 15% | 24 179 | 28% | 42 393 | 28% | 45 266 | 28% | 47 554 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | 3% | 4 619 | 3% | 4 836 | 3% | 4 542 | 3% | 4 850 | 3% | 5 095 |
9.Totaal (=3) | 100% | 153 968 | 100% | 161 192 | 100% | 151 404 | 100% | 161 664 | 100% | 169 835 |
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
03.11 | Verzelfstandiging SBB | X | |||||||
03.11 | Natuurbalans | X | X | X | X | X | X | X | X |
03.11 | Nota Natuur voor Mensen | X | |||||||
03.11 | Programma Beheer | X | X | ||||||
03.11 | Realisatie EHS | X | |||||||
03.11 | Nederlandse voorbereiding op EU-evaluatie Vogel- en Habitatrichtlijnen 2007 | X |
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
De realisatie is grotendeels afhankelijk van vrijwillige deelname (met name bij particulier natuurbeheer) die niet exact te prognosticeren is. Verondersteld wordt dat de restanttaakstellingen jaarlijks in gelijke stappen (lineair) gerealiseerd worden in de periode 2005-2018. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van EHS gebieden en voorts voor het opstellen van gebiedsplannen, op basis waarvan de meeste subsidies in het kader van Programma Beheer worden toegekend. Gemeentelijke bestemmingsplannen spelen een belangrijke rol bij de realisatie van Particulier natuurbeheer Voor het behalen van de kwaliteit van de rijks-natuurdoelen vormen de milieucondities een randvoorwaarde.
De werking van het Programma Beheer is in 2003 geëvalueerd. Dit betrof een onderzoek naar de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. In 2007 zal de effectiviteit van het Programma Beheer in het veld worden geëvalueerd.
Met betrekking tot de realisatie van de EHS is in 2005 vooralsnog een doelmatigheidsonderzoek gepland dat de Algemene Rekenkamer gaat uitvoeren (verwachte start in 2004). Ten tijde van de opstelling van deze begroting was nog niet bekend of dit onderzoek daadwerkelijk gaat plaatsvinden.
De Minister van LNV is verantwoordelijk voor het vastleggen van natuurdoelen, voor het formuleren van hectaretaakstellingen en voor het vormgeven van instrumenten. Deze verantwoordelijkheid kan niet geheel tot zijn recht komen zonder de inzet van de volgende actoren:
– provincies (begrenzen gebiedsplannen)
– beheerders (voeren het beheer uit).
LNV faciliteert beheerders van natuur in het behalen van de gewenste natuurkwaliteit op regionaal en lokaal niveau. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van EHS gebieden en voorts voor het opstellen van gebiedsplannen, op basis waarvan de meeste subsidies in het kader van Programma Beheer worden toegekend.
04 Economisch perspectiefvolle agroketens
De algemene beleidsdoelstelling is de bevordering van duurzame en vitale agroketens. Het rijk ziet zich geplaatst voor de uitdaging om de condities te scheppen waaronder de agrosector zich duurzaam kan ontwikkelen en rekening houdt met maatschappelijke wensen. Dit doet het rijk onder meer door:
• het stimuleren en faciliteren van maatschappelijk verantwoord ondernemen;
• het stimuleren van vernieuwing in de keten op het gebied van duurzaamheid, marketing, kwaliteit, garantiesystemen en differentiatie in niche markten zoals streek- en biologische producten;
• de inzet van het internationaliseringinstrumentarium (inclusief de instrumenten van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken);
• het ondersteunen van belangrijke processen van herstructurering in de veehouderij, de glastuinbouw en de visserij.
Op deze wijze draagt het rijk bij aan (her)nieuw(d) perspectief voor de agrosector en blijft de Nederlandse agrosector internationaal concurrerend op vooral hoog ontwikkelde markten.
Grafiek 5: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
04.11 Versterking concurrentiekracht agrofoodcomplex
Het kabinet heeft een duurzaam werkend, op eigen kracht internationaal concurrerend agro-foodcomplex voor ogen, dat midden in de samenleving staat en toonaangevend is binnen Europa. Een agrobedrijfsleven dat, ondanks afnemende marktondersteuning door de overheid, nieuwe strategieën ontwikkelt en zich richt op technologische en innovatieve ontwikkelingen die zich – deels buiten de agrosector – voltrekken en op de mogelijkheden in internationale markten.
De verantwoordelijkheid voor de concurrentiekracht ligt primair bij de sectoren c.q. bedrijven zelf. LNV streeft naar een effectieve bijdrage aan de gewenste ontwikkeling, met name bij het MKB, met de volgende subdoelstellingen:
• Het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentatie van Nederlandse bedrijven en agrarische producten op buitenlandse markten.
• Verbeteren van de energie-efficiency in bedrijven die gebaseerd is op reële en wettelijk voorgeschreven besparingsmogelijkheden.
• Agrologistieke systeeminnovaties richting meer duurzame, innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek.
• Verbeteren van informatiesystemen in ketens waardoor keteninformatie transparant en snel beschikbaar komt voor overheid, consument en bedrijfsleven.
Omschrijving | 2005 | 2007 |
Gerealiseerde bilaterale (agro-)economische samenwerkingsactiviteiten (BES) | 75% | |
Geactualiseerde energiebesparingsplannen en meerjarenplannen 2005–2008 van het totaal aantal toegetreden bedrijven en sectoren | 80% | |
Succesvolle agrologistieke pilotprojecten | 25% |
Een belangrijke indicator voor het effect van het programma Bilaterale Economische Samenwerking (BES) vormt de mate van realisatie van BES-activiteiten. Aangezien deelname aan activiteiten grotendeels voor rekening van de deelnemers komt, indiceert de mate van realisatie de aansluiting op de behoeften van de doelgroep.
De streefwaarde voor energie-efficiency vloeit voort uit de verantwoordelijkheid die de overheid heeft ten aanzien van het programma: namelijk het bedrijfsleven faciliteren bij het nemen van energiebesparende maatregelen en toetsen en monitoren van de voortgang van de afspraken. Concrete afspraken zijn vastgelegd in energiebesparingsplannen op bedrijfsniveau en in meerjarenplannen op sectorniveau. In de meerjarenplannen bepalen de sectoren zelf de energie-efficiency doelstelling van de sector. In 2005 worden de energiebesparingsplannen en meerjarenafspraken geactualiseerd.
In 2003 is gerapporteerd welke innovatieve agrologistieke pilotprojecten uitgevoerd zullen worden. LNV streeft ernaar dat in 2007 minimaal 25% van deze projecten succesvol zal zijn en een bijdrage zal leveren aan doelen als transportbesparing, filebestrijding, dierenwelzijn, ruimtelijke kwaliteit en voedselveiligheid.
Het instrument Transparantie en ICT wordt na consultatie bij de Europese Commissie in gewijzigde vorm voortgezet. Een streefwaarde is nog niet vastgesteld.
De uitvoering van de beleidsinstrumenten wordt voor een belangrijk deel bepaald door de inzet van het bedrijfsleven zelf. De agrosector in Nederland is internationaal van aard, waarbij het niet alleen om export, import en re-export van producten gaat, maar ook om langdurige relaties in de vorm van investeringen en participatie in productie en logistiek in andere landen, en om kennisoverdracht. In nauwe samenspraak met de LNV-vertegenwoordiging in het buitenland en het agrobedrijfsleven wordt jaarlijks een breed spectrum van activiteiten ontwikkeld en uitgevoerd om de bilaterale economische samenwerking (BES) te bevorderen. Onderdeel daarvan is onderhandelingen over de vermindering van handelsbelemmeringen, vooral op veterinair en fytosanitair terrein. De biologische landbouw wordt bij alle daartoe geëigende BES-instrumenten als een volwaardige sector meegenomen. Het accent van het programma ligt op de nieuwe EU-lidstaten, kandidaat EU-lidstaten en«Nieuwe Buren» van de EU.
De meerjarenafspraken energie-efficiency tussen overheid en voedings- en genotmiddelenindustrie lopen tot 2012. De afspraken zijn bedoeld om bedrijven te faciliteren bij het nemen van energiebesparende maatregelen, het opzetten van energiezorg, het monitoren van besparingsresultaten en het onderzoeken van nieuwe besparingsmogelijkheden in de keten.
Agrologistiek beoogt systeeminnovaties richting duurzaamheid en vervoersefficiëntie te bewerkstelligen door het uitvoeren van pilotprojecten. De projecten hebben een sterke voorbeeldwerking voor alle agrosectoren. Voor de ondersteuning van de pilots op bestuurlijk en ruimtelijk vlak is een platform opgericht. Het bedrijfsleven betaalt de kosten van de pilotprojecten, LNV financiert aanvullend onderzoek zoals planontwikkeling op overkoepelend niveau en de facilitatie van het proces.
Het Platform voor Transparantie is een partnerschap tussen de overheid (LNV/VWA) en het bedrijfsleven. Het totale project heeft een looptijd van 4 jaar, waarin 6 pilots worden uitgevoerd. De pilots hebben tot doel de transparantie van de betrokken ketens te vergroten door de informatie-uitwisseling tussen alle betrokken partijen in de keten beter op de behoefte af te stemmen. Hiermee wordt de transparantie ten behoeve van voedselveiligheid, ketenbrede tracing en tracking en de uitwisselbaarheid en kwaliteit van informatie verbeterd. Dit project is in 2002 Brussel aangemeld als steunmaatregel maar heeft tot op heden nog geen goedkeuring gekregen. De goedkeuring wordt eind 2004 verwacht.
Nederlandse productie-, verwerkings-, distributie- en handelsbedrijven van agrarische (food en non-food) producten, met name het MKB. Buitenlandse overheden, instituties en bedrijven. Maatschappelijke organisaties.
Instrument | Aantal projecten | Gemiddelde kosten per project (x € 1 000) | Totale uitgaven (x € 1 000) |
Bilaterale Economische Samenwerking | 120 | 3 378 | |
Energie | 1 552 | ||
Agrologistieke pilotprojecten | 9 | 1 000 | |
Overig (projecten) | 13 | 489 |
De activiteiten in het kader van BES, Energie en Agrologistiek zijn stimulerend en faciliterend van aard. Door de aard van de projecten en de moeilijke onderlinge vergelijkbaarheid is het niet zinvol te spreken over gemiddelde kosten per project.
04.12 Herstructurering (melk)veehouderij
De beleidsopgave voor de grondgebonden landbouw richt zich in het algemeen op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven en de verduurzaming van de landbouwproductie. Uitgangspunt voor de grondgebonden melkveehouderij bij een toekomstgerichte bedrijfsvoering is het bieden van de mogelijkheid voor weidegang dat gewenst is uit oogpunt van dierenwelzijn en milieu (beperking ammoniakvervluchting). Voor een deel van de melkveehouderij is tot 2010 een apart rijksbudget beschikbaar (zogenoemde Koopmansgelden) ten behoeve van het extensiveren van melkveehouderijbedrijven in nader aan te wijzen gebieden.
Een gemengde werkgroep waarin behalve LNV, ook VROM, IPO en LTO zitting hebben, onderzoekt momenteel vanuit een algemene schets van de ontwikkeling van de melkveehouderij voor de komende 10 á 20 jaar welke problemen door deze ontwikkeling kunnen bestaan. Het gaat daarbij vooral om de ontwikkeling naar grootschaligheid waarbij de verkaveling niet meegroeit én naar intensievere bedrijfsvoering terwijl dat niet past bij de kwetsbaarheid van een aantal gebieden.
Omdat de werkzaamheden van eerdergenoemde werkgroep nog niet zijn afgerond, is het momenteel niet mogelijk al streefwaarden te noemen. Het beleid richt zich echter op het volgende.
In gebieden waarin sprake is van een stapeling van problemen, zoals nitraat -en ammoniakproblemen en verdroging, en waarin de functie van het gebied specifieke eisen stelt (bijv. natuur of bijzondere landschappelijke kwaliteit), wordt gestreefd naar extensivering van de melkveehouderij. Ten behoeve van deze extensivering wordt gestreefd naar een huiskavel van tenminste 0,5 hectare per melkkoe.
In 2005 zullen enkele pilotprojecten in uitvoering zijn. Eén hiervan is het pilotproject «Inplaatsing melkveehouderij in de Veenkoloniën». Voorzien is dat in de periode 2004–2006 zes melkveebedrijven zullen worden ingeplaatst (á 60 hectare) en dat enkele akkerbouwbedrijven zullen zijn vergroot. Hiernaast worden drie pilotprojecten gestart, gericht op de extensivering van de bestaande melkveehouderij in drie verschillende gebieden.
• Stimuleren van kavelruil (door plus op de regeling of door gerichte inzet van kavelruilcoördinatoren, eventueel aangevuld met infrastructurele werken als bijvoorbeeld een veetunnel);
• Inzet grondbank voor een extensief graslandbeheer in kwetsbare gebieden;
• Inzet vergoedingsregeling voor extensief graslandbeheer in kwetsbare gebieden.
Melkveehouders en beheerders van landelijk gebied in kwetsbare gebieden.
In verband met de nog niet afgeronde werkzaamheden van de werkgroep extensivering melkveehouderij, zijn nog geen prestatiegegevens beschikbaar.
04.13 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energie
Het algemene operationele doel is het bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. Om perspectiefvol te zijn moet economisch en vraaggericht worden geproduceerd met aandacht voor kwaliteit en innovatie van producten en productieprocessen. Duurzaam houdt in dat de productie plaatsvindt binnen de (wettelijke) randvoorwaarden voor energie, milieu en ruimtelijke kwaliteit, dan wel op een vrijwillig gekozen hoger niveau. Subdoelen daarbij zijn:
• een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw in economische en milieutechnische zin;
• een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw qua ruimtelijke kwaliteit.
Deze subdoelen zijn onderling/wederzijds afhankelijk. Duurzaam gebruik van energie past in de context van het energiebesparingsbeleid en het klimaatbeleid.
Een tweede operationeel doel is de implementatie van het energiebesparingsbeleid voor de primaire productie. Dit beleid is geconcretiseerd in afspraken met de sector. Deze afspraken hebben betrekking op vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie (de Integrale Milieutaakstelling IMT). In het Aanvullend Convenant Glastuinbouw en Milieu (2002), is met de sector voorts overeengekomen dat betrokken partijen (overheid en bedrijfsleven) zich ten doel stellen de (ruimtelijke) herstructurering zodanig te bevorderen en te faciliteren, dat de haalbaarheid van de IMT wordt vergroot, duurzame ontwikkeling en inrichting van nieuwe glastuinbouwlocaties is gewaarborgd, de ruimtelijke en milieuhygiënische kwaliteit van bestaande concentratiegebieden belangrijk verbetert en de sociaal-economische positie en de concurrentiekracht van de sector verbetert.
Omschrijving | Realisatie t/m 2004 | Streefwaarde 2005 | Streefwaarde 2006 (tot.) | Streefwaarde 2010 (tot.) |
Herstructurering glastuinbouwareaal (RSG) | 750 ha | 115 ha | 1 000 ha | |
Ontwikkeling nieuwe duurzame vestigingsgebieden (STIDUG) | 1 247 ha | 2 700 ha | ||
Verbetering infrastructuur (IRG) | 3 projecten |
Herstructurering wordt gerealiseerd via de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG). De stimuleringsregeling duurzame glastuingebieden (Stidug) stimuleert de ontwikkeling van nieuwe duurzame vestigingsgebieden. Een volgende openstelling vindt plaats nadat de Raad voor het Landelijk (RLG) advies heeft uitgebracht en een tussentijdse evaluatie is afgerond.
De verbetering van de infrastructuur vindt plaats onder de Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG). In de komende jaren zullen een aantal nieuwe infrastructuurprojecten worden opgestart.
In de periode 1997 tot en met 2006 wordt de (achterhaalde) bedrijfsstructuur op 25% van het glastuinbouwareaal verbeterd. Tot en met 2004 is circa 750 ha nieuw glas gerealiseerd. In de periode tot en met 2006 zal nog ca. 250 ha nieuw glas worden gerealiseerd op bedrijven die hun bedrijfsstructuur hebben verbeterd.
In de periode 2000–2010 wordt de omslag gemaakt van (nu merendeels) autonome vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven naar landbouwontwikkelingsgebieden met een omvang van 2 700 ha netto glas. Naast de reeds eerder aangewezen en in de Nota Ruimte herbevestigde 10 gebieden, gaat het ook om hervestiging van glastuinbouwbedrijven in door provincies aan te wijzen regionale landbouwontwikkelingsgebieden.
Tenslotte wordt de basisinrichting van de infrastructuur in het Westland en Aalsmeer en omstreken verbeterd. Ongeveer de helft van de infrastructuurplannen is inmiddels gerealiseerd. Vanaf 2005 worden tenminste zeven nieuwe infrastructuurprojecten opgezet in de omgeving Westland.
Met betrekking tot energie is vastgelegd:
Sector | Efficiencyverbetering | Aandeel duurzame energie | ||
---|---|---|---|---|
2005 | 2010 | 2005 | 2010 | |
Glastuinbouw t.o.v. 1980 | 65% | 4% | ||
Paddestoelen t.o.v. 1995 | 20% | 5% | ||
Bloembollen t.o.v. 1995 | 22% | 4% |
In het Glami/IMT zijn voorts de volgende doelstellingen voor 2010 opgenomen (alle ten opzichte van 1984–1988, behalve stikstof en fosfaat).
Gewasbeschermingsmiddelen | 2010 |
Vermindering van het verbruik | 72% |
Emissiereductie (lucht) | 88–72% |
Emissiereductie (bodem en grondwater) | >75% |
Emissiereductie (oppervlaktewater) | 95% |
Vermesting: | |
Emissiereductie stikstof en fosfaat t.o.v. 1985 | 95% |
Het Besluit glastuinbouw (een bundeling van regels op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet, Wet Milieubeheer en Wet verontreiniging oppervlaktewater), regelt dat een glastuinder jaarlijks uiterlijk 1 mei zijn gebruik van energie, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen over het voorafgaande jaar rapporteert aan LNV, gemeenten en waterschappen. Op basis van deze registraties zal de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu jaarlijks een voortgangsrapport uitbrengen over het voorafgaande jaar, waarin voor de onderscheiden milieuvelden wordt ingegaan op de mate van doelbereiking.
Het beleid voor een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouwsector en energiebesparing kent diverse instrumenten: regelgeving, subsidies/fiscaal, onderzoek, communicatie/voorlichting. Specifieke belastinguitgaven ten behoeve van de glastuinbouw zijn de regulerende energiebelasting en het verlaagde BTW-tarief sierteelt.
Perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw:
• Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG): subsidie voor vernieuwende investeringen op bedrijven of clusters van bedrijven, die hun bedrijfsstructuur verbeteren en subsidie voor afbraak van glas op beëindigende bedrijven.
• Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG): ter verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.
• Stimuleringsregeling Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug): bevordert de ontwikkeling van landbouwontwikkelingsgebieden en de hoogwaardige en duurzame inrichting ervan.
• Stallingsbedrijf glastuinbouw Nederland: dit bedrijf is in 2001 opgericht als stimuleringsinstrument om de herstructurering van de glastuinbouw op gang te brengen.
Energiebesparingsbeleid:
• Het Besluit glastuinbouw vertaalt de Integrale Milieutaakstelling 2000–2010 op sectorniveau naar de individuele glastuinbouwbedrijven.
• LNV draagt bij aan energieonderzoek in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector.
• Communicatie/voorlichting, inclusief demonstratieen bestaande innovatieprojecten.
• Certificering: LNV sluit met registratie voor regelgeving aan bij certificeringsystemen in de markt, gericht op kwaliteit, milieu en de consument.
• Voorlichtingsproject, gericht op de verbetering van het energiemanagement in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelenteelt met het oog op de liberalisering van de energiemarkt.
• Stimulering van demonstratieprojecten in de glastuinbouw, bloembollen en paddestoelensector.
Doelgroep is de Nederlandse glastuinbouwsector bestaande uit 9 876 bedrijven (2002) met een totaal glasareaal van 10 538 ha (in 2002; bron land- en tuinbouwcijfers 2003).
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie x € 1 000 | Totale uitgaven x € 1 000 |
RSG-investeringen* | 115 ha | 50 | 5 734 |
RSG glasafbraak* | 40 ha | 45 | 1 815 |
Stidug* | 6 projecten | 12 385 | |
IRG* | 3 projecten Westland, Aalsmeer e.o. | ||
Energie en demoregeling | Voorlichting, demo en onderzoek | 2 986 | |
Diverse | 481 |
* Dit betreft uitfinanciering van voorgaande openstellingen. T.a.v. de RSG betreft het ook al de uitgaven van geplande openstelling. De IRG wordt uitgefinancierd vanuit de Brandstofcompensatiegelden.
04.14 Herstructurering visserij
Duurzaamheid krijgt in het visserijbeleid o.a. invulling door te streven naar biologisch verantwoorde visserij door een sector die vanuit een gezond sociaal-economisch perspectief de gevolgen voor het ecosysteem beperkt. Dit maakt in een aantal situaties vermindering van de vangstcapaciteit via herstructurering noodzakelijk.
Evenwicht tussen de te vangen hoeveelheden vis en de vangstcapaciteit van de visserijvloot. Om dit te bewerkstelligen:
• heeft de overheid middelen gereserveerd om de capaciteit van de kottervloot met 2 400 Bruto Ton te verminderen.
• wordt de visserijcapaciteit op het IJsselmeer in 2005 met ten minste 35% gereduceerd.
Voor het realiseren van deze doelstelling zijn de volgende instrumenten beschikbaar:
• openstelling van subsidieregelingen met bijdrage vanuit de Europese begrotingen (Europese Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij, FIOV) voor vrijwillige sanering van vaartuigen;
• beheersing van de visserij-inspanning op zee door middel van een regime van zeedagen. De aantallen uitgegeven zeedagen zijn gerelateerd aan de toegestane hoeveelheden te vangen vis;
• Een combinatie van warme sanering en beheersmaatregelen in de IJsselmeervisserij.
Schippereigenaren, reders en opvarenden van vissersvaartuigen.
Beleidsinstrument | Prestatie | Uitgaven (x € 1 mln.) |
Vrijwillige sanering zeevisserij | capaciteitsvermindering | 5 |
Vrijwillige sanering IJsselmeervisserij | capaciteitsvermindering | 1,9 |
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
04 Economisch perspectiefvolle agroketens | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 99 220 | 75 989 | 52 097 | 58 024 | 51 032 | 55 032 | 49 789 |
UITGAVEN | 82 619 | 72 230 | 66 475 | 74 572 | 66 080 | 70 050 | 64 882 |
Programma-uitgaven | 52 491 | 45 400 | 41 606 | 51 156 | 43 117 | 47 087 | 41 919 |
U0411 versterking concurrentiekracht | |||||||
agrofoodcomplex | 6 677 | 8 479 | 6 419 | 8 042 | 6 154 | 6 154 | 5 911 |
–Bilaterale economische samenwerking | 2 970 | 3 406 | 3 378 | 3 450 | 3 522 | 3 522 | 3 522 |
–Energie | 1 465 | 1 665 | 1 552 | 1 585 | 1 617 | 1 617 | 1 617 |
–Agrologistiek | 360 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 400 | 400 | 400 |
–Client | 1 286 | 225 | |||||
–Overig | 596 | 2 183 | 489 | 2007 | 615 | 615 | 372 |
U0412 Herstructurering veehouderij | 18 451 | 8 221 | 4 857 | 10 429 | 20 673 | 24 673 | 19 673 |
–RBV-1 | 4 088 | 246 | |||||
–SEP Veehouderij/IOZV | 3 464 | 100 | |||||
–Herstructurering veehouderij | 10 899 | 721 | 3 191 | 8 781 | 19 034 | 23 034 | 18 034 |
–Overig | 7 154 | 1 666 | 1 648 | 1 639 | 1 639 | 1 639 | |
U0413 Herstructurering glastuinbouw en duurzaam gebruik energie | 16 846 | 23 376 | 23 401 | 27 061 | 16 290 | 16 260 | 16 335 |
–RSG | 4 016 | 10 128 | 7 549 | 10 874 | |||
–Stidug | 6 197 | 10 475 | 12 385 | 12 255 | 12 198 | 12 198 | 12 198 |
–Energie en demoregeling | 1 784 | 2 153 | 2 986 | 3 147 | 3 291 | 3 261 | 3 336 |
–Inrichting | 4 064 | 420 | 429 | 438 | 447 | 447 | 447 |
–Overig | 785 | 200 | 52 | 347 | 354 | 354 | 354 |
U0414 Herstructurering Visserij | 10 517 | 5 324 | 6 929 | 5 624 | |||
–Vlootstructuurbeleid | 10 517 | 5 324 | 6 929 | 5 624 | |||
Apparaatsuitgaven | 30 128 | 26 830 | 24 869 | 23 416 | 22 963 | 22 963 | 22 963 |
U0421 Apparaat | 19 625 | 21 526 | 5 167 | 5 186 | 5 184 | 5 184 | 5 184 |
U0422 Baten-lastendienst | 10 503 | 5 304 | 19 702 | 18 230 | 17 779 | 17 779 | 17 779 |
ONTVANGSTEN | 16 695 | 10 816 | 12 842 | 4 737 | 2 507 | 1 107 | 1 107 |
De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens. De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de beleidsdirecties Landbouw en Industrie en Handel. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op Dienst Regelingen, AID en de Dienst Landelijk Gebied.
De ontvangsten hebben onder meer betrekking op inkomsten afkomstig uit het Europese Structuurfonds FIOV in het kader van de Regeling capaciteitsvermindering en andere maatregelen uit hoofde van het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD). Verder worden inkomsten van de Europese Unie geraamd voor de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw. Daarnaast worden ontvangsten geraamd uit het O&S-fonds voor de Visserijen en het O&S-fonds voor de Landbouw ten behoeve van vlootstructuurbeleid en capaciteitsvermindering resp. extensiveringsprojecten en experimenten knelgevallen intensieve veehouderij.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Raming 2005 Totaal | |
Personeel DL | 41,7 | 60,5 | 2 525 |
Personeel I&H | 40,7 | 57,2 | 2 330 |
Materieel | 198 | ||
Overig apparaat* | 114 | ||
Bijdrage aan DR | 5 097 | ||
Bijdrage aan DLG | 47 | ||
Bijdrage aan AID | 14 558 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 24 869 |
* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.
Ontvangsten 2005 (x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 12 842 |
EU-ontvangsten Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw | 2 852 |
Ontvangsten Visserij (o.a.FIOV) | 1 700 |
Overige ontvangsten | 8 290 |
Bedragen x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 66 475 | 74 572 | 66 080 | 70 050 | 64 882 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 24 869 | 23 416 | 22 963 | 22 963 | 22 963 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 41 606 | 51 156 | 43 117 | 47 087 | 41 919 | |||||
Waarvan op 1 januari 2005: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 59% | 24 741 | 50% | 25 738 | 18% | 7 609 | 16% | 7 277 | 5% | 2 121 |
5.complementair noodzakelijk | ||||||||||
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 6% | 2 422 | 7% | 3 494 | 4% | 1 926 | 3% | 1 617 | 4% | 1 617 |
7.beleidsmatig gereserveerd | 35% | 14 443 | 36% | 18 486 | 69% | 29 832 | 72% | 33 993 | 82% | 34 224 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | 7% | 3 438 | 9% | 3 750 | 9% | 4 200 | 9% | 3 957 | ||
9.Totaal (=3) | 100% | 41 606 | 100% | 51 156 | 100% | 43 117 | 100% | 47 087 | 100% | 41 919 |
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Bij de beleidsinzet inzake de versterking van de concurrentiekracht van het agrofoodcomplex is uitgangspunt dat met relatief weinig financiële middelen een maximaal beleidseffect gerealiseerd kan worden door gebruik te maken van stimulering en facilitering. In het komende decennium zal de Nederlandse agrosector zich zodanig aan moeten passen dat tenminste gelijke tred wordt gehouden met eisen op het gebied van milieu, voedselveiligheid en markt en maatschappij. Bovendien zal de Nederlandse agrosector haar weg moeten weten te vinden in een wereld waarin sprake is van een voortgaand proces van handelsliberalisatie, verschillen in cultuur over non-trade concerns, relatief hoge kostprijzen in het eigen land en toenemende concurrentie uit nieuwe productiegebieden.
De beleidsinzet bij het verbeteren van energie-efficiency is gebaseerd op het commitment dat Nederland en de Europese Unie zijn aangegaan in Kyoto (1997) voor het terugdringen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen.
Voor het behalen van de beleidsdoelen glastuinbouw is de economische situatie op het tijdstip en de mate waarin ondernemers investeren in beleidsmatig en op duurzaamheid gewenste voorzieningen van belang. Daarnaast zullen de bedrijven in regio's met een herstructureringsopgave, zelf prioriteit moeten geven aan de investeringsinhaalslag. Tenslotte is het stoppen van verspreide nieuwvestiging afhankelijk van de medewerking van ondernemers en het actualiseren van (streek- en) bestemmingsplannen.
Sanering zeevisserij: te verwachten is dat in de rondvis-, platvis- en garnalenonderdelen van de zeevarende vloot behoefte aan capaciteitsvermindering blijft bestaan. Als aanvullend instrument wordt een onderzoek gedaan om de segmenteringgrenzen binnen de vloot minder rigide te maken of deels op te heffen om mobiliteit van capaciteit mogelijk te maken.
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
04.11 | Bilaterale Agro Economische Samenwerking | X | X | ||||||
04.11 | Energie | X | X | ||||||
04.11 | Transparantie en ICT | X | |||||||
04.11 | Agrologistiek | X | X | ||||||
04.11 | Client | X | |||||||
04.12 | Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderij (RBV) | X | |||||||
04.13 | Ruimtelijke herstructurering glastuinbouw | X | |||||||
04.13 | Herstructurering bedrijfsstructuur glastuinbouw | X | |||||||
04.13 | Duurzaam gebruik energie glastuinbouw | X | |||||||
04.13 | Meerjarenafspraken energie (bloembollen en paddestoelen) | X | |||||||
04.14 | Uitvoering EPD | X | X |
In 2005 zal het BES programma worden geëvalueerd. In 2008 zullen de meerjarenafspraken energie-efficiency worden geëvalueerd conform art. 22 van de MJA. Over de voortgang van de uitvoering van agrologistiek ontvangt de 2e Kamer elk jaar een rapportage. In 2005 zal een tussentijdse evaluatie worden gehouden, in 2008 zal de totale uitvoering worden geëvalueerd. Het project Transparantie zal na afloop in 2007 worden geëvalueerd.
De toekomstige evaluatieprogrammering is afhankelijk van de te kiezen richting en de daaraan te koppelen streefwaarden.
In 2005 zal een evaluatie plaatsvinden inzake Duurzaam gebruik van energie in de glastuinbouw. In 2006 vindt de evaluatie Ruimtelijke herstructurering plaats, gericht op de projectvestigingslocaties en de bestaande gebieden Westland en Aalsmeer. In 2007 zal de eindevaluatie plaatsvinden van de Herstructurering bedrijfsstructuur glastuinbouw, nadat in 2006 de RSG zal zijn beëindigd.
Het agrofoodcomplex is zelf primair verantwoordelijk voor zijn concurrentiekracht. Desalniettemin zal het bedrijfsleven oplopen tegen handels-, vervoers- en bedrijfseconomische belemmeringen en sterke maatschappelijke eisen (voedselveiligheid, dierenwelzijn en duurzaamheid) over de wijze van produceren. Ter verbetering en behoud van de concurrentiekracht streeft LNV naar een vitaal agrofoodcomplex. Samen met het bedrijfsleven voelt LNV zich verantwoordelijk om bedrijfseconomische belemmeringen weg te nemen en een duurzame wijze van produceren te stimuleren.
Op het gebied van energie-efficiency zijn deelnemende bedrijven zelf verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering van de Energiebesparingsplannen en Meerjarenplannen. De overheid toetst en monitort de voortgang van deze plannen.
De Minister van LNV is, samen met de staatssecretaris van VROM, verantwoordelijk voor de te behalen resultaten.
LNV is verantwoordelijk voor de doelstellingen en streefwaarden met betrekking tot de economisch perspectiefvolle agroketens en voor de inzet van beleidsinstrumenten die gericht zijn op een effectieve bijdrage aan de ontwikkeling van de concurrentiekracht van de sectoren en bedrijven.
05 Bevorderen duurzame productie
Algemene doelstelling is de bevordering van duurzame productie door sectoren in land-, tuinbouw en visserij. Voor de laatstgenoemde sector betekent dit specifiek het bevorderen van een visserij die rekening houdt met de draagkracht van het ecosysteem in het water.
De productiesectoren staan de komende jaren voor een forse opgave om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van de samenleving ten aanzien van product en productiewijze. Deze verwachtingen – bijvoorbeeld ten aanzien van voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu – ontwikkelen zich snel en vormen de «licence to produce» voor het bedrijfsleven waarbij de op Europees niveau afgesproken normen, in principe richtinggevend zijn. Het is primair aan het bedrijfsleven zelf om daarop in te spelen en «tekorten» tussen dat wat de samenleving verlangt en dat wat het bedrijfsleven biedt, weg te werken.
De overheid ondersteunt dit proces door enerzijds heldere randvoorwaarden te stellen en anderzijds ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te stimuleren. Een voorbeeld van deze procesondersteuning is het maatschappelijk debat dat eind 2003 is gevoerd over de intensieve veehouderij in ons land.
Grafiek 6: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
05.11 Bevorderen biologische landbouw
De doelstelling van de Beleidsnota biologische landbouw 2001–2004 was de ontwikkeling naar een op eigen kracht internationaal concurrerende duurzame sector, die midden in de samenleving staat en toonaangevend is in Europa. In de beleidsnota was gekozen voor het centraal stellen van de vraaggerichte ketenbenadering met als doel zo voldoende aanzuigende werking te genereren om primaire producenten om te laten schakelen naar de biologische productiemethode. De evaluatie van deze nota is nagenoeg afgerond. In het najaar zal een nota naar de Tweede Kamer worden gezonden waarin het vervolgbeleid voor 2005–2007 wordt uiteengezet.
In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet bevestigd dat het streven blijft om 10% van de landbouwproductie in 2010 bestemd te hebben voor biologische landbouw.
Omschrijving | Realisatie 2003 | Begroting 2004 | Streefwaarde 2005 | Streefwaarde 2007 | Streefwaarde 2010 |
% biologische landbouw (ha) op totale areaal landbouw | 2,2% | 3% – 3,5% | PM | 10% | |
Aandeel biologisch in consumentenbestedingen | 1,6% | 5% | PM | 5% |
Bron: LEI i.s.m. Stichting Skal.
* De streefwaarden voor 2005 en verder zijn afhankelijk van besluitvorming over het vervolgbeleid.
De inzet van beleidsinstrumenten is afhankelijk van het te kiezen vervolgbeleid. Eventuele nieuwe instrumenten worden gepresenteerd in de nota die in het najaar uitkomt.
Uit het beleid van de beleidsnota 2001–2004 resteren nog:
• Regeling Stimulering Biologische Productie (RSBP);
• Investeringsregeling Biologische Varkenshouderij (IBV);
• Kaderregeling Kennis en Advies.
Alle actoren die een bijdrage kunnen leveren aan de groei en professionaliteit van de keten: primaire sector (zowel gangbare als biologische producenten), de relevante partijen in de keten en de consument.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000) | Totale uitgaven (x € 1 000) |
RSBP* | 2 534 | ||
IBV* | 330 | ||
Kaderregeling Kennis en Advies* | 350 | ||
Vervolgbeleid | PM | PM | 3 500 |
* Betreft uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in voorgaande jaren.
05.12 Duurzame landbouw/vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen
Doelstelling van de overheid is dat er transitie plaatsvindt naar een duurzame productie in de landbouw, waarbij een omslag wordt bewerkstelligd van «zorgen voor» naar «zorgen dat». De transitie naar een duurzame productie zal de komende jaren in het teken staan van het op gang brengen van veranderingsprocessen bij ondernemers en ketens, bij burgers en consumenten. Na het maatschappelijk debat over de intensieve veehouderij in 2003, de vaststelling van het kabinetsstandpunt ter zake en de behandeling in het parlement in 2004, zijn op dit vlak diverse initiatieven aan de orde, deels ook met betrokkenheid van de overheid.
Transitie naar duurzame productie
Aandachtsvelden bij een marktgerichte en duurzame landbouw zijn versterking van het ondernemerschap en innovatie/communicatie en transparantie/initiatieven in het kader van een toekomstgerichte intensieve veehouderij en initiatieven in het kader van de ontwikkeling van een duurzame glastuinbouw (o.m. energieleverende kassen).
De beleidsmatige inspanning met betrekking tot de transitie naar een duurzame landbouw is niet alleen aan deze operationele doelstelling verbonden. Projectmatige en thematische inspanningen worden in diverse onderdelen van de beleidsartikelen 4 en 5 beschreven.
Een specifieke doelgroep waar de overheid stimulansen aan wil geven, betreft de jonge boeren. De overname en de ontwikkeling van het bedrijf is een moeilijke stap voor jonge boeren: er zijn veel onzekerheden bij de bedrijfsovername en de hoge lasten na de overname leggen een groot beslag op de financiële ruimte. Het is van groot belang dat jongeren in deze situatie zich goed voorbereiden op de overname en bewust kiezen voor overname van levensvatbare, op duurzaamheid gerichte bedrijven. LNV wil bevorderen dat jongeren zich optimaal voorbereiden op het starten of overnemen van een bedrijf en een bewuste keuze maken. Door jonge boeren een steun in de rug geven om vernieuwingen door te voeren, leggen ze een goede basis voor hun toekomst en kunnen ze ook bijdragen aan een meer duurzame landbouw.
Bij een duurzame productie vindt het gebruik van mineralen in de land- en tuinbouw op bedrijfsniveau plaats binnen de milieurandvoorwaarden. Het mineralengebruik dient beperkt te worden tot een hoeveelheid waarbij de milieunormen (fosfaat en stikstof) voor grond- en oppervlaktewater niet worden overschreden. Daarnaast is uitgangspunt om landelijk evenwicht op de mestmarkt te bereiken. Daarvoor dient het landelijk mestoverschot tot een verantwoord niveau te worden gereduceerd. 2005 is het laatste jaar dat het huidige stelsel van verliesnormen (MINAS) van kracht zal zijn. De uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de inbreukprocedure Nitraatrichtlijn op 2 oktober 2003, betekent dat het huidige MINAS wordt vervangen door een stelsel dat is gebaseerd op gebruiksnormen. Aangezien hiervoor een wetswijziging nodig is, zal het nieuwe beleid niet eerder dan in 2006 van kracht zal kunnen zijn. Medio 2004 is het nieuwe beleid, in de vorm van een voorstel voor een nieuwe meststoffenwet, in procedure gebracht.
Met de Europese Commissie is overeenstemming bereikt over het nieuwe stelsel met gebruiksnormen vanaf 2006. De Europese Commissie staat tevens achter het Nederlandse derogatieverzoek. Dit verzoek zal pas definitief door de Commissie worden gehonoreerd nadat het Nitraatcomité een positief oordeel heeft gegeven en de desbetreffende wet- en regelgeving door het Nederlandse parlement is aangenomen.
In 2003 is tevens gestart met de (wettelijk verplichte) 2-jaarlijkse evaluatie van de (huidige) meststoffenwet. Deze evaluatie is inmiddels afgerond. In het onderdeel over de evaluatie van mestafzetovereenkomsten versus (dier)rechten, is geconcludeerd dat het stelsel van (dier)rechten adequater is dan het stelsel van mestafzetovereenkomsten (MAO) als het gaat om het beperken van het landelijk mestoverschot. Op basis hiervan heeft het kabinet besloten het MAO-stelsel reeds per 1 januari 2005 af te schaffen en het rechtenstelsel te behouden.
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Jonge agrariërs: | |
Overnames middels BF-faciliteiten* | 60 |
Mest en mineralen: | |
MINAS: percentage bedrijven dat voldoet aan de verliesnormen | 100% |
* Hiervoor zijn in 2004 vanuit de LNV begroting middelen beschikbaar gesteld aan het Borgstellingsfonds voor de landbouw.
Transitie naar een duurzame productie
Het uiteindelijke streven is het bereiken van een duurzaam en maatschappelijk geaccepteerd landbouwcomplex in 2030. De op verduurzaming gerichte concrete projecten en maatregelen van de overheid staan in de diverse beleidsartikelen weergegeven. Meer op het totale proces en de randvoorwaarden gerichte inspanningen alsmede enkele bijzondere activiteiten tot en met 2006 zijn:
• De transitie-ontwikkeling en de inspanningen van de diverse maatschappelijke actoren waaronder ook de overheid, zijn zichtbaar geworden door een adequate brede monitoring en door thematische verkenningen en berichten.
• Het LNV-instrumentarium ten behoeve van innovatie en kennisverspreiding vormt een helder en samenhangend pakket; alle ondernemers zijn bekend met de mogelijkheden voor kennisbenutting, bedrijfsontwikkeling, advies en ondersteuning.
• Vernieuwende ondernemers, met name samenwerkingsverbanden, kunnen aanspraak maken op overheidssteun in de vorm van processteun en gericht maatwerkonderzoek.
• De transitiebelemmerende of conflicterende onderdelen in de LNV-regelgeving en voorzieningen zijn in beeld gebracht en er zijn gerichte acties ten behoeve van uitzonderingen, integratie, vereenvoudiging of afschaffingen gestart.
• Enkele brede en ambitieuze projecten in het kader van intensivering veehouderij en glastuinbouw, worden actief gesteund of gestimuleerd.
De positie van starters en bedrijfsondernemers wordt door de overheid versterkt. De overheid streeft er naar dat jonge boeren een ondernemingsplan maken alvorens het bedrijf over te nemen.
Ook streeft de overheid er naar dat na de overname er financiële ruimte is om het bedrijf in duurzame richting te ontwikkelen.
De streefwaarden voor het mestbeleid in 2005 beperken zich tot het voldoen aan de verliesnormen in het kader van MINAS. Over het jaar 2005 moet uiterlijk op 1 september 2006 MINAS-aangifte zijn gedaan. De realisatie van de streefwaarden kan pas in 2007 worden beoordeeld.
In 2005 zullen de volgende instrumenten worden ingezet:
Transitie naar een duurzame productie
• Programma facilitering ondernemersgroepen: een programma om uiteenlopende groepen ondernemers op vraagbasis te faciliteren met procesondersteuning en/of gericht onderzoek bij vernieuwende, toekomstgerichte bedrijfsontwikkeling.
• Versterking maatschappelijk draagvlak duurzame landbouw: subsidies voor projecten van maatschappelijke organisaties inzake het bevorderen van duurzaam consumeren en het verkleinen van de kloof tussen producenten en consumenten.
• Steun/medefinanciering brede projecten/programma's: LNV steunt/stimuleert brede vernieuwende initiatieven in met name de intensieve veehouderij en de glastuinbouw financieel en/of door het geven van ruimte, bekendheid, processteun of onderzoekssteun. In dit kader moet ook de inzet van het BSIK-programma Kennisnetwerk Transitie Duurzame landbouw worden gezien.
• Voorbereiding bedrijfsovername door het maken van bedrijfsontwikkelingsplannen (middels Kaderregeling Kennis en Advies).
• Overname perspectiefvol bedrijf middels faciliteit vanuit het Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Het beleid is er op gericht dat jaarlijks ca. zestig jongeren een bedrijf overnemen met behulp van deze faciliteit.
• Investeringen met het oog op duurzame ontwikkeling. Hiervoor is een investeringsstimuleringsregeling voorzien. In deze kabinetsperiode is € 10 miljoen beschikbaar.
• Dierrechten: Het stelsel van dierrechten (varkens en pluimvee) en mestproductierechten (onder andere rundvee) blijft in 2005 nog ongewijzigd bestaan. In het kader van het nieuwe mestbeleid komt er een vereenvoudiging van dit stelsel.
• Mineralenheffing: MINAS reguleert, via een heffing, de mineralenstromen op bedrijfsniveau. Hierbij wordt achteraf vastgesteld of sprake is van evenwicht op bedrijfsniveau.
• Handhaving en controle: De controle-inspanning richt zich met name op bedrijven met een potentieel milieurisico. De groep van intermediaire bedrijven vormt daarvan een belangrijk onderdeel. Met behulp van integrale controles van de mestregelgeving en met een lik-op-stuk aanpak kan gerichter en met minder capaciteit naar verwachting een betere naleving van de regelgeving worden bewerkstelligd.
• De Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV). In 2005 zal het restant van de tweede tranche RBV worden uitbetaald. Het zal hierbij gaan om uitbetaling van rechten die reeds in voorafgaande jaren uit de markt zijn gehaald. Dit zal derhalve geen invloed meer hebben op de mestproductie in 2005.
Alle maatschappelijke actoren van producent tot consument alsmede milieuorganisaties en waterbeheerders.
Innovatieve agrarische ondernemers, met name in de intensieve veehouderij en jonge bedrijfsopvolgers.
Voor het mestbeleid betreft het in principe alle veehouderijen en akkerbouwbedrijven, intermediairs (met name mestvervoerders), mestverwerkende bedrijven en mestexporteurs.
Transitie naar een duurzame productie
Faciliteren vernieuwende ondernemersgroepen. Het steunen van 50 groepen, met waar mogelijk accent op intensieve veehouderijen.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000) | Totale uitgaven (x € 1 000) |
Kaderregeling Kennis en Advies (bedrijfsontwikkelingsplannen) | 1 749 | ||
Stimuleren van jonge boeren na bedrijfsovername door investeringssteun. | 2 000 |
05.13 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijk
Bij gewasbescherming staat het kabinet voor een lastige opdracht: enerzijds bewaken dat mens en milieu worden beschermd, anderzijds zorgen dat de land- en tuinbouw kan beschikken over middelen en mogelijkheden om op een concurrerende wijze te blijven produceren.
Aan deze ambitie heeft het kabinet concrete doelen verbonden inzake verlagen van de milieubelasting, verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterbereiding, overschrijding van residunormen en de arbeidsbescherming.
Begin 2003 hebben de overheid en enkele relevante maatschappelijke organisaties afgesproken gezamenlijk een programma uit te voeren dat moet leiden tot een meer duurzame gewasbeschermingspraktijk. Dit kader vormt een belangrijk onderdeel in het actieprogramma van de nota Duurzame gewasbescherming die het kabinet voorjaar 2004 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Duidelijker dan voorheen zijn in het nieuwe beleid rollen en verantwoordelijkheden van onderscheiden partijen vastgelegd. Gemarkeerd is dat noodzakelijke veranderingen niet kunnen worden bereikt als niet ook maatschappelijke organisaties zich er mede voor verantwoordelijk voelen dat gewenste resultaten worden bereikt.
• In 2010 is de milieubelasting t.o.v. 1998 met 95% verminderd; in 2005 met 75%.
• In 2010 is het aantal knelpunten voor drinkwaterwinning uit oppervlaktewater t.o.v. 1998 met 95% verminderd; in 2005 met 50%.
• In 2010 is de overschrijding van residunormen t.o.v. 2003 verminderd met 50%.
• In 2010 voeren alle teeltbedrijven hun gewasbescherming en werkzaamheden in behandeld gewas uit conform een goedgekeurde Risico-inventarisatie en -evaluatie.
Regelgeving voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: ten aanzien van milieudoelen, residunormen, harmonisatie communautaire regels, toezicht en handhaving.
Ontwikkelen en verspreiden van kennis: via het stimuleren van het bedrijfsleven, investeren in bredere toepassing van geïntegreerde gewasbescherming en kennisoverdrachtsprojecten.
Effectief middelenpakket: aansturing College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, versnelling EU-procedures, stimuleren natuurlijke beschermingsmiddelen met een kleine toepassing.
Doelgroepen zijn gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. Dat zijn vooral agrarische ondernemers, loonwerkers, hoveniers, beheerders van openbaar groen, beheerders van bedrijfsterreinen en niet-professionele gebruikers, zoals hobbytuinders.
Instrument | Aantal Prestaties* | Gemiddelde kosten per prestatie (x € 1 000) | Totale uitgaven (x € 1 000) |
Bevorderen innovatie en verbeteren management | 995 | ||
Bevorderen effectief en duurzaam middelenpakket | |||
Kleine toepassingen | 17 | 50 | 850 |
Gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO's) | 8,5 | 100 | 850 |
Intensivering handhaving, monitoring en verantwoording | 1 325 | ||
Stimuleren duurzaam produceren en consumeren | |||
Diverse projecten | 100 | ||
Bijdrage aan KCB en CTB | 395 |
* Het aantal prestaties is gebaseerd op de volledige periode tot en met 2007 o.b.v. het te verwachten aantal aanvragen.
05.14 Verbetering dierenwelzijn
Dierenwelzijn is een belangrijk thema bij duurzaamheid. Daarbij is en blijft op termijn het streven dat de gehouden dieren hun natuurlijk gedrag vertonen en de houderijsystemen zijn aangepast aan het dier in plaats van het dier aan het houderijsysteem. De overheid kan die omslag nadrukkelijk niet alleen bewerkstelligen. Andere partijen als veehouders, retail, ketenpartijen en de consument zijn hierbij van cruciaal belang.
De normstelling voor dierenwelzijn komt op EU-niveau tot stand. Ik pleit daar voor een scherpe normstelling en zal in principe geen beleid maken dat stringenter is dan de Europese normen.
Op langere termijn wordt gestreefd naar natuurlijk gedrag bij door de mens gehouden dieren. Voor de korte termijn gaat het om de volgende streefwaarden:
• Een verhoging van het niveau van dierenwelzijn in de op handen zijnde (en te wijzigen) Europese richtlijnen;
• Ontwikkelen van een welzijnsindex;
• Alle dierentuinen zijn in het bezit van een vergunning conform de Europese richtlijn Dierentuinen;
• Afbouw Honden- en Kattenbesluit;
• Uitwerking resultaten conferentie gezelschapsdieren inclusief discussie over bedrijfsmatig gehouden honden en katten.
• Nationale regelgeving op basis van EU-richtlijnen (o.a. GWWD);
• Regeling In Beslaggenomen Goederen (IBG);
• Onderzoek uitvoeren en beschikbaar stellen;
• Bevorderen van transparantie in de keten (o.a. welzijnsindex);
• Uitvoering en afbouw Honden- en Kattenbesluit;
• Medefinanciering Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID).
Partijen uit de keten, waaronder veehouders, retail en consumenten en houders van gezelschapsdieren.
05.15 Ecologisch duurzame visserij
Het visserijbeleid is gericht op duurzaamheid. Doelen daarbij zijn:
• Gezonde visbestanden door een verantwoorde visserij, die is gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die de gevolgen voor het ecosysteem beperkt en daar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor neemt.
• Integraal visstandbeheer op de (Staats)binnenwateren.
• Duurzame ontwikkeling van de aquacultuur, met specifieke aandacht voor welzijnsvriendelijke productie en doding van kweekvis.
• Een zelfstandige economisch rendabele visserijketen, die in sociaal-economische en culturele zin als waardevol wordt erkend.
• De Nederlandse zeevisserij vist in Europese wateren binnen de quota.
• Stimulering van visserijtechnieken die het mariene ecosysteem ontlasten. Het gaat daarbij met name om het doorontwikkelen van de zogenaamde elektropulskor, waarvan in 2005 de 1 jaar durende proef op praktijkschaal zal worden afgerond.
• Stimulering van innovatieve aquacultuurprojecten in lijn met het actieplan van de Europese Commissie voor een duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur.
• Duurzaam beheer van bestanden, die de Nederlandse zeevisserijvloot buiten de Europese wateren mag bevissen.
• Implementatie nieuw beleidskader voor de schelpdiervisserij in de kustwateren.
b. Integraal visstandbeheer op de (Staats)binnenwateren
• Privatisering van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij en fusie met de Nederlandse Vereniging van Sportvisfederaties (NVVS) tot het Nationaal Centrum voor Visstand en Sportvisserij (NCVS).
• Bevordering van beheers- en inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de migratie van geslachtrijpe aal.
• Stimulering van de Nederlandse viskweeksector. LNV stelt hierbij de randvoorwaarden. Het accent zal hierbij liggen op onder meer welzijnsvriendelijke productie- en dodingsmethoden.
• Bestandsonderzoek. Monitoring van visbestanden levert indicatoren voor het behoud en herstel van visbestanden.
• Vaststelling door de EU, in december van elk kalenderjaar, van maximale vangsthoeveelheden vis (TAC's en quota).
• Bijstandsprogramma's in het kader van de Europese Structuurfondsen (FIOV).
• Het beheer van de individuele vangsthoeveelheden door groepen vissers (co-management).
• Afgifte van publieke en privaatrechtelijke vergunningen.
• Controles op zee, bij aanlanding en in de keten.
• Onderzoek ter voorkoming van visserij op ondermaatse vis en ter voorkoming van ongewenste bijvangsten van zeezoogdieren in niet EU-wateren.
• Inventarisatie van de schelpdierbestanden in de kustwateren.
b. Integraal visstandbeheer (Staats)binnenwateren:
• Visstandbeheercommissies.
• Bestrijding van illegale visserij.
• Monitoring van beperkende visserijmaatregelen op het IJsselmeer.
• Onderzoek naar het natuurlijke gedrag van paling en meerval.
• Uitbreiding van de «lijst voor productie te houden diersoorten» met een aantal kansrijke vissoorten.
• Plaatsing van een aantal noodzakelijke diergeneesmiddelen op de vrijstellingslijst.
Visserijbedrijfsleven en zijn organisaties, visstandbeheercommissies, niet gouvernementele organisaties, EU.
Beleidsinstrument | Onderdelen | Prestatie | Uitgaven (x € 1 mln.) |
Samenwerkingsovereenkomst | Onderzoeken visserijniet-Europese wateren in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met Mauritanië | Bestandsinzichten; selectievere vistechnieken | 2,8 |
Verbetering Binnenvisserij | Omvorming OVB | Procesbegeleiding | 0,15 |
Monitoringsprogramma aal | Bestandsinzichten + Aanpak aalmigratie | 0,3 | |
Viskweek | Houderij- en welzijnsdossiers t.b.v. uitbreiding «lijst voor productie te houden diersoorten» | Aanbevelingen kweekvis | 0,1 |
Innovatie | Innovatieprojecten pelagische visserij | Vermindering milieubelasting | 1,0 |
Kustvisserij en viskweek | 1,2 | ||
Mosselsector | 0,15 | ||
EU-verplichting | Waarnemers walvisachtigen | Onderzoek ongewenste bijvang zeezoogdieren | 0,4 |
Opbouw gegevensbestand diergeneesmiddelen | Bepaling wachttijden | 0,1 | |
Technische maatregelen en Onderzoek (FIOV) | Selectieve vistechnieken | Praktijkproef pulskor | 1,2 |
«F-project» | Verbetering bestandsbeoordeling | 1 | |
Overig | 0,15 | ||
Voedselveiligheid, veterinair en welzijn | Evaluatie sanitair | 0,1 | |
Welzijn | 0,1 |
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
05 Bevorderen duurzame productie | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 156 916 | 202 371 | 197 046 | 224 182 | 198 889 | 165 976 | 162 176 |
UITGAVEN | 211 480 | 215 036 | 182 792 | 220 033 | 195 540 | 160 827 | 155 027 |
Programma-uitgaven | 113 143 | 111 045 | 37 568 | 40 926 | 33 416 | 21 119 | 19 119 |
U0511 Bevorderen biologische landbouw | 10 057 | 8 695 | 6 714 | 12 060 | 14 127 | 6 627 | 4 627 |
–Stimulering van de biologische primaire productie | 4 097 | 2 613 | 2 534 | 4 510 | 4 627 | 4 627 | 4 627 |
–Professionalisering van de ketens | 2 404 | 2 115 | |||||
–Platform biologica | 475 | 460 | |||||
–Publieksvoorlichting | 1 857 | 726 | |||||
–Investeringsregeling Biologische Varkens (IBV) | 1 026 | 2 635 | 330 | 50 | |||
–Intensivering | 3 500 | 7 500 | 9 500 | 2 000 | |||
–Overig | 198 | 146 | 350 | ||||
U0512 Vermindering milieubelasting door gebruik van dierlijke mest en mineralen binnen milieunormen | 83 823 | 69 519 | 17 274 | 19 683 | 9 882 | 7 163 | 7 163 |
–Duurzame landbouw | 3 833 | 3 821 | 4 345 | 3 847 | 4 458 | 5 464 | 5 464 |
–Vestigings-/investeringssteun jonge agrariërs | 3 233 | 3 749 | 5 000 | 3 000 | |||
–RBV-2 | 59 847 | 56 000 | |||||
–Overig (w.o. intensivering mest) | 20 143 | 6 465 | 9 180 | 10 836 | 2 424 | 1 699 | 1 699 |
U0513 Een duurzamer gewasbeschermingspraktijk | 2 788 | 5 278 | 4 515 | 4 036 | 4 202 | 4 389 | 4 389 |
–Bevorderen innovatie en verbeteren management | 1 158 | 995 | 52 | 1 044 | 1 231 | 1 231 | |
–Bevorderen effectief en duurzaam middelenpakket | 1 700 | 1 700 | 1 700 | 850 | 850 | 850 | |
–Bijdrage aan KCB en CTB | 1 607 | 395 | 395 | 509 | 533 | 533 | 533 |
–Intensivering handhaving, monitoring en verantwoording | 1 925 | 1 325 | 1 675 | 1 675 | 1 675 | 1 675 | |
–Stimuleringsprojecten | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | |
–Overig | 1 181 | ||||||
U0514 Verbetering dierenwelzijn | 7 192 | 12 088 | 342 | 842 | 842 | 842 | 842 |
–Vogelpest (noodfonds en sociaal) | 5 155 | 11 000 | |||||
–LID/IBG/Overig | 2 037 | 1 088 | 342 | 842 | 842 | 842 | 842 |
U0515 Ecologisch duurzame visserij | 9 283 | 15 465 | 8 723 | 4 305 | 4 363 | 2 098 | 2 098 |
–Samenwerkingsovereenkomst | 2 864 | 2 846 | 2 800 | ||||
–Verbetering van de binnenvisserij | 938 | 967 | 828 | 909 | 909 | 909 | 909 |
–Technische maatregelen en onderzoek | 5 481 | 6 152 | 2 545 | 3 396 | 3 454 | 1 189 | 1 189 |
–Innovatie visserij | 5 000 | 2 350 | |||||
–Overig | 500 | 200 | |||||
Apparaatsuitgaven | 98 337 | 103 991 | 145 224 | 179 107 | 162 124 | 139 708 | 135 908 |
U0521 Apparaat | 32 172 | 36 686 | 12 822 | 11 251 | 11 251 | 11 251 | 11 251 |
U0522 Baten-lastendienst | 66 165 | 67 305 | 132 402 | 167 856 | 150 873 | 128 457 | 124 657 |
ONTVANGSTEN | 80 624 | 91 244 | 30 660 | 16 512 | 11 226 | 10 378 | 10 378 |
De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens. De uitgaven voor het apparaat hebben betrekking op de beleidsdirecties Landbouw en Visserij. De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op Dienst Regelingen, de Plantenziektenkundige Dienst en de AID.
De ontvangsten betreffen Minas-heffing, diverse EU-ontvangsten voor o.a. biologische landbouw, en EU-demoregeling. Daarnaast worden ontvangsten geraamd uit het O&S-fonds voor de Visserijen uit hoofde van vergunningverlening en verhuur van percelen en visrechten.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Raming 2005 | Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Totaal |
Personeel DL | 47,6 | 64,5 | 3 070 |
Personeel Visserij | 103,4 | 54,1 | 5 594 |
Materieel | 3 854 | ||
Overig apparaat* | 341 | ||
Bijdrage aan Dienst Regelingen | 96 064 | ||
Bijdrage aan de Plantenziektenkundige Dienst | 12 081 | ||
Bijdrage aan de AID | 24 220 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 145 224 |
* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.
Ontvangsten 2005 (bedragen x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 30 660 |
Mineralenheffing | 7 261 |
Duurzame Visserij | 14 638 |
Overige (w.o. EU-ontvangsten) | 8 761 |
Bedragen in EUR 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 182 792 | 220 033 | 195 540 | 160 827 | 155 027 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 145 224 | 179 107 | 162 124 | 139 708 | 135 908 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 37 568 | 40 926 | 33 416 | 21 119 | 19 119 | |||||
Waarvan op 1 januari 2005: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 23% | 8 531 | 17% | 6 828 | 7% | 2 550 | 8% | 1 738 | 9% | 1 738 |
5.complementair noodzakelijk | ||||||||||
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 27% | 10 250 | 22% | 9 000 | ||||||
7.beleidsmatig gereserveerd | 42% | 15 684 | 47% | 19 132 | 58% | 19 298 | 25% | 5 342 | 18% | 3 342 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | 8% | 3 103 | 14% | 5 966 | 35% | 11 568 | 67% | 14 039 | 73% | 14 039 |
9.Totaal (=3) | 100% | 37 568 | 100% | 40 926 | 100% | 33 416 | 100% | 21 119 | 100% | 19 119 |
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Is afhankelijk van besluitvorming over het vervolgbeleid.
Mest en Mineralen:
Voor de beleidsuitvoering tot 2006 is gekozen voor een lik-op-stuk aanpak van risicovolle bedrijven. De veronderstelling die hieraan ten grondslag ligt, is dat bij deze bedrijven de grootste kans bestaat op overtreding van de regels. Deze aanpak zal een preventieve werking naar de andere bedrijven hebben. In 2005 zal het evenwicht op de mestmarkt door het rechtenstelsel moeten worden gerealiseerd.
De effectiviteit van de uitvoering zal in belangrijke mate worden bepaald door het effect van de lik-op-stuk aanpak. De ervaringen hiermee zullen van wezenlijk belang zijn voor de controle en handhaving van het nieuwe beleid.
Een belangrijk risico is dat bedrijven zich niet zullen houden aan de milieunormen bij de afvoer van mest. Ingevolge de systematiek van verrekening binnen MINAS kunnen bedrijven een overschrijding van de verliesnorm en de daaruit voortvloeiende heffing, in enig jaar compenseren met saldo's die zijn ontstaan door onderschrijding van de normen in daaraan voorgaande jaren. Dit betekent dat bedrijven in het verleden opgebouwde saldo's, kunnen gebruiken om minder mest af te voeren.
Met betrekking tot gewasbescherming wordt verondersteld dat:
• Het communautaire harmonisatieproces voor werkzame stoffen geen verdere vertraging ondergaat.
• Het Convenant gewasbescherming in stand blijft.
Met betrekking tot dierenwelzijn wordt verondersteld dat Europese richtlijnen worden ontwikkeld en waarbij ook andere partijen dan de overheid, zoals de veehouders, retail, ketenpartijen en consumenten, meewerken in het streven naar een veehouderij waarbij de dieren hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen.
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
05.11 | Biologische landbouw | X | |||||||
05.12 | Programma Nitraatprojecten | X | |||||||
05.12 | Meststoffenwet | X | X | X | |||||
05.12 | Duurzame landbouw | X | |||||||
05.13 | Gewasbeschermingsbeleid | X | |||||||
05.15 | Vaste vistuigen | X | X | ||||||
05.15 | Beleidsbesluit binnenvisserij | X | |||||||
05.15 | Uitvoering EPD | X | X |
De 2-jaarlijkse evaluatie van de meststoffenwet is in het voorjaar van 2004 afgerond. De eerstvolgende evaluatie zou in 2006 moeten plaatsvinden. In het voorstel voor een nieuwe meststoffenwet, zal ook een voorstel worden gedaan voor de evaluatie van de wet.
De beleidsperiode loopt tot 2010. Direct daarna wordt geëvalueerd. Tussentijdse evaluatie geschiedt in 2006. De Tweede Kamer ontvangt jaarlijks bericht over de voortgang in de uitvoering van het beleid.
Er wordt vooralsnog geen evaluatie voorzien.
De minister van LNV is direct verantwoordelijk voor het oplossen van het mest- en mineralenoverschot. Daarvoor zijn instrumenten ontwikkeld die landelijk voor evenwicht op de mestmarkt moeten zorgen (dierrechten) en op bedrijfsniveau voor evenwicht in de mineralenstromen (MINAS). Daarnaast hebben diverse opkoopregelingen (o.a. RBV), afroming en kortingen, de mestproductie de afgelopen jaren sterk gereduceerd.
LNV (en deels ook de medebetrokken departementen) is verantwoordelijk voor:
• De aansturing van het onderzoek.
• De implementatie van de EU-gewasbeschermingsrichtlijn in doelmatige nationale regelgeving.
• Adequate uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet door het CTB.
• Monitoring, procesbewaking en handhaving.
LNV is medeverantwoordelijk voor onderzoek naar verbetering van dierenwelzijn en de verspreiding van de uitkomsten daarvan. Gekozen is voor level-playing field waarbij LNV ten aanzien van dierenwelzijn kiest voor een stevige inzet op Europees niveau.
06 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid
Doelstelling is het ten behoeve van de consument bevorderen van de veiligheid en de kwaliteit van voedsel alsmede het handhaven van een hoog diergezondheidsniveau.
Het beleid op het gebied van voedselkwaliteit (inclusief voedselveiligheid) en diergezondheid wordt in hoge mate in internationaal verband vormgegeven. Vooral de rol van de Europese Unie en de VN-organisaties is groot. Inzet in Europees en multilateraal verband (Codex Alimentarius, OIE) is gericht op harmonisatie van normen. Harmonisatie levert een bijdrage aan een wereldwijde transparante handel en productie van levensmiddelen.
Binnen de internationale kaders wordt – vanuit een integrale benadering – gewerkt aan het beheersen en reduceren van risico's bij het houden van dieren en het produceren van voedsel. Dit krijgt invulling door de belangrijkste risico's in de keten te identificeren (o.a. microbiële contaminaties en voedselinfecties). De Voedsel en Waren Autoriteit vervult hierbij een belangrijke rol.
De overheid draagt niet de totale verantwoordelijkheid. Zij verschaft de randvoorwaarden, waarbinnen burgers en bedrijven problemen kunnen oplossen. LNV zal blijven investeren in heldere randvoorwaarden. Als onderdeel daarvan herijkt LNV de grenzen tussen de eigen verantwoordelijkheid en die van maatschappelijke actoren, om hen daarmee de maatschappelijk aanvaardbare en gewenste ruimte voor eigen handelen en innovatie te bieden.
Onverkort wordt ingezet op het eenduidig en transparant aansturen van de met uitvoeringstaken belaste instanties op het gebied van voedselveiligheid en diergezondheid binnen een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Dit betreft de verdeling tussen diverse betrokken overheidsinstanties onderling enerzijds en die tussen overheid en bedrijfsleven anderzijds. Uitgangspunt blijft dat de overheid eindverantwoordelijk is voor controle en handhaving, maar – binnen een stevig kader van gedeelde verantwoordelijkheden – steeds meer de rol van toezichthouder op zich zal nemen. De overheid faciliteert daartoe de ontwikkeling van ketengarantiestelsels en zelfcontrole door het bedrijfsleven. Waar dergelijke stelsels door het bedrijfsleven zelf worden ontwikkeld, kan de overheid mogelijk overgaan van direct toezicht naar toezicht op toezicht. Daarin zal de overheid maatwerk bieden om de verantwoordelijkheidsverdeling zo optimaal en transparant mogelijk te maken.
De overheid richt zich op vermindering van de administratieve lasten, een grotere verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en vermindering van de regelgeving. LNV streeft ernaar dat (inter)nationale normstelling is gebaseerd op wetenschappelijke onderbouwing, maar daarnaast ook op maatschappelijke en economische aspecten en technische haalbaarheid.
Grafiek 7: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
06.11 Bewaking en verhoging van het diergezondheidsniveau en effectieve bestrijding van dierziekten
In de afgelopen tijd is een ontwikkeling in gang gezet, die tot doel heeft de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de preventie van dierziekten meer aandacht te geven. Het preventiebeleid is gericht op het verminderen van de kans op een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte en de gevolgen daarvan. De implementatie van het met het bedrijfsleven overeengekomen beleid is in 2004 grotendeels afgerond. In 2005 wordt met name geïnvesteerd in de voorlichting aan dierhouders om deze te stimuleren zich te blijven inzetten voor een gezonde veestapel.
LNV is primair verantwoordelijk voor de bestrijding van de zogeheten lijst A-dierziekten en een aantal voor de mens (levens)bedreigende zoönosen. Een van de belangrijkste risicofactoren in de bestrijding van een dierziekte uitbraak is een lange periode tussen besmetting en ontdekking. In het kader van de preventieve aanpak is adequate en actieve monitoring, bewaking en early warning van groot belang voor het zo vroeg mogelijk kunnen signaleren van een (potentiële) uitbraak.
Ten behoeve van een effectieve en doelmatige bestrijding van dierziekte-uitbraken werkt LNV verder aan het optimaliseren van de crisisorganisatie op het terrein van diergezondheid en voedselveiligheid. Heldere meldstructuren en sluitende systemen voor identificatie en registratie van runderen, schapen en geiten, alsmede voor varkens leveren daaraan een belangrijke bijdrage. De maatschappelijke inbedding van methoden van dierziektebestrijding is een voortdurend punt van aandacht.
• In 2005 zullen diverse voorlichtingsacties over de regelgeving voortvloeiend uit het plan van aanpak preventieve diergezondheid ertoe bijdragen dat dierhouders zich inzetten voor een gezonde veestapel.
• Door herinrichting en integratie van bestaande monitoringsystematiek vordert de ontwikkeling van monitoring en early warningsystemen t.b.v. vroegtijdige signalering van potentiële risico's voor de volks- of diergezondheid.
• In 2005 vindt de oplevering plaats van het nieuwe operationele I&R systeem voor runderen. De huidige meldingsdiscipline (ca. 97%) wordt voortgezet. Het aantal zwevende runderen vermindert tot onder de 10 000 per eind 2005. Per 1 juli 2005 zijn de nieuwe I&R voorschriften voor schapen en geiten geïmplementeerd. Eind 2005 hebben houders van schapen en geiten voldoende bekendheid met de nieuwe verplichtingen.
• Continuering van de door de EU verleende status officieel vrij te zijn van OIE lijst A-ziekten en een belangrijk aantal OIE lijst B-ziekten. Voortzetting en verbetering van algemene en specifieke monitoring en early warning m.b.t. de bestrijdingsplichtige ziekten. In het kader van de Aviaire Influenza status worden alle bedrijven met AI gevoelige (hobby)dieren in 2005 minstens 1 maal bemonsterd. In 2005 maakt 90% van de pluimveepraktijken minstens 1 maal per maand melding in het Early Warning Systeem.
• In het kader van het landelijk scrapie fokkerijprogramma is de fokkerijpopulatie eind 2005 grotendeels ongevoelig. Dit blijkt uit een afname van het aantal geruimde gevoelige dieren.
• De LNV crisisorganisatie met betrekking tot dierziekten en voedselveiligheid wordt in 2005 verder geoptimaliseerd. Voor de belangrijkste bestrijdingsplichtige ziekten is het beleidsdraaiboek eind 2005 geoptimaliseerd en de draaiboeken van de uitvoerende diensten sluiten hier goed op aan. Signalen van (ernstige) incidenten worden snel gemeld en adequaat opgepakt en er worden oefeningen gehouden.
• De kans op insleep van dierziekten via reizigers en dierlijke producten uit derde landen wordt gereduceerd.
• Europese wet- en regelgeving;
• Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren;
• Voorlichting over preventie van dierziekten;
• Identificatie & Registratiesystemen voor runderen, varkens, schapen en geiten;
• Monitoring- en early warningsystemen t.b.v. vroegtijdige signalering van risico's voor de volks- en diergezondheid;
• Monitoring- en bewakingsprogramma's dierziekten: basismonitoring, specifieke monitoring- en early warningprogramma's voor bestrijdingsplichtige ziekten, scrapie-programma schapen, TSE bij schapen en Brucella melitensis bij schapen;
• Crisisorganisatie: draaiboeken crisisbeheersing, crisisoefening, aanhouden voorraden vaccin;
• Veterinaire buitengrenscontroles op reizigersbagage;
• Onderzoek dierziekten en zoönosen.
Alle professionele en particuliere dierhouders, partijen in de productieketen en controlerende organisaties.
Instrument | Prestatie | Aantal |
Voorlichting, communicatie | Voorlichtingsprogramma preventie en bestrijding van dierziekten | 1 |
Identificatie & Registratie | Oplevering operationeel I&R systeem rund | 1 |
Implementatie I&R schapen en geiten | ||
Controle en Handhaving I&R rund | 5% van de houderijen | |
Basismonitoring | Bedrijfsbezoeken | 1 000 |
Telefonische consulten | 11 000 | |
Secties | 8 500 | |
Monitoring KVP | Secties | 5 000 |
Monitoring Wild | Onderzoek wilde zwijnen | 300 |
Scrapieprogramma | Erfelijkheidstesten | 35 000 |
Geruimde bedrijven | 75 | |
Monitoring TSE's | Monitoring BSE | 500 000 runderen |
Monitoring TSE schapen en geiten | 24 000 schapen en geiten | |
Bewakingprogramma's | Prevalentieonderzoek Leucose en Brucella melitensis | 5 200 bedrijven |
Crisisorganisatie dierziektebestrijding | Beheer voorraad markervaccin KVP | |
High Containment Unit | ||
Oefening crisisorganisatie | 1 | |
Optimaliseren draaiboeken bestrijdingsplichtige ziekten | 5 |
06.12 Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming en de stimulering van voedselkwaliteit
Ook in 2005 zal het beleid gericht zijn op het waarborgen van productieprocessen in ketens van de primaire en secundaire sector, met als doel:
• veilige voedselproducten en ketens,
• handhaven (herstel) van consumentenvertrouwen, en
• verbeteren van de keuzemogelijkheden voor consumenten met betrekking tot de kwaliteit van voedingsmiddelen.
Dit gebeurt door implementatie en controle en handhaving van (meest Europese) wet- en regelgeving die voedselveiligheid en eerlijkheid in de handel beogen. Op grond van het Nationaal Plan Residuen heeft de wering van illegale groeibevorderaars daarbij speciale aandacht. In het kader van de nieuwe rolopvatting waarbij het «zorgen voor» plaats maakt voor «zorgen dat» faciliteert de overheid het proces van verdergaande samenwerking in de keten, bijvoorbeeld in de vorm van ketengarantiesystemen.
Transparante ketens zullen eveneens bijdragen aan een betere bewustwording van de consument met betrekking tot voedselkwaliteit. Het Consumentenplatform zal ook in 2005 worden ingezet om hieraan een bijdrage te leveren. Een pilotproject zal de essentiële elementen in kaart brengen om te komen tot vraaggestuurde ketens.
• LNV streeft ernaar in 2005 met twee ketens afspraken te maken over de voorwaarden waaronder op een ketengarantiesysteem kan worden overgestapt en de overheid «toezicht op controle» kan toepassen. Het initiatief hiervoor ligt bij de betrokken private partijen.
• Vergroting van het vertrouwen van de consument in de voedselproductie door vergrote betrokkenheid en bewustwording van de consument m.b.t. voedselkwaliteit en – veiligheid.
• Het huidige niveau van voedselveiligheid wordt gewaarborgd door (afspraken over) doeltreffend en doelmatig toezicht en controle op (meest Europese) wet- en regelgeving:
– de Europese kaderrichtlijn voedselveiligheid, de General Food Law.
– de (nieuwe) Europese diervoederregelgeving.
– de regelgeving met betrekking tot veilige en verantwoorde verwerking van destructiemateriaal;
– Europese verordeningen met betrekking tot de etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
• In het kader van het Programma Alternatieve verwerking slachtafvallen wordt gestreefd naar de realisering van drie praktisch toepasbare alternatieven.
• De registratiekosten van diergeneesmiddelen worden in 2005 volledig door de aanvragers opgebracht.
• De continuïteit en zorgvuldigheid van de vergunningverlening voor het biotechnologisch handelen bij dieren wordt geborgd door verdere professionalisering van de vergunningverlening. In 2005 worden alle vergunningen binnen de wettelijke termijnen afgehandeld. Door verbreding en verdieping van de discussie over biotechnologisch handelen bij dieren wordt beter inzicht verkregen in de ethische aanvaardbaarheid.
• Europese wet- en regelgeving op het gebied van voedsel- en diervoederveiligheid en diergeneesmiddelen;
• Destructiewet;
• Kaderwet diervoeders;
• Gezondheids -en Welzijnswet voor Dieren;
• Landbouwwet;
• Diergeneesmiddelenwet;
• Hygiënecodes en wet- en regelgeving op het gebied van traceerbaarheid en HACPP;
• Controle en handhaving;
• Keuring dierlijke (bij)producten;
• Overeenkomsten met ketens over de implementatie van private controle -en ketengarantiesystemen;
• Voorlichting en communicatie;
• Consumentenplatform;
• Pilotprojecten m.b.t. transparantie van de voedselproductie;
• Pilots in het kader van het stimuleringsprogramma Alternatieve verwerking slachtafvallen;
• Onderzoek naar (gebruik van) illegale groeibevorderaars;
• Discussiebijeenkomsten over de ethische aanvaardbaarheid van biotechnologisch handelen bij dieren.
Voedselproducenten (primaire sector én andere partijen in de keten) en certificerende organisaties, burgers en consumenten. De vergunningverlening voor biotechnologisch handelen bij dieren is zowel gericht op vergunninghouders (onderzoek) als maatschappelijke en koepelorganisaties die belang hebben bij de ethische aanvaardbaarheid van het biotechnologisch handelen bij dieren.
Instrument | Prestaties | Aantal |
Ketengarantiesystemen | Visie op de voorwaarden waaronder een ketengarantiesysteem kan gaan werken en de rol van de overheid | |
Overeenkomst met keten voor de toepassing van ketengarantiesystemen en overschakelen naar «toezicht op controle» | 2 | |
Traceerbaarheid en HACCP | Plan van aanpak stimulering met beschrijving van verantwoordelijkheid overheid en bedrijfsleven | |
General Food and Feed Law | Implementatie diverse onderdelen | |
Onderzoek | Onderzoeksproject vraagsturing | 1 |
Consumentenplatform | Bijeenkomsten Consumentenplatform | 3 |
Consumentenpanels | 9 | |
Consumentenenquêtes | 3 | |
Bestrijding en beheersing zoönosen | Salmonellaruiming, beheersing campylobacter | |
Transparantie product en productieprocessen | Pilotprojecten | 2 |
Communicatie en voorlichting | Consumentenonderzoek, informatievoorziening via internet, telefoon, media en lesmateriaal | |
Handhaving en toezicht | Inspecties, analyses, erkenningsverplichtingen en (overige) toezichtstaken overeenkomstig regelingsafspraken met de VWA/RVV, AID, COKZ, etc. | 12 rapportages |
Handhaving verbod illegale groeibevorderaars door inzet AID | 4 rapportages | |
Verwerking dierlijke bijproducten | Pilots alternatieve verwerking slachtafvallen | 3 |
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
06 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 424 698 | 107 076 | 90 647 | 71 333 | 70 745 | 70 745 | 71 745 |
UITGAVEN | 419 356 | 107 071 | 93 108 | 71 333 | 70 745 | 70 745 | 71 745 |
Programma-uitgaven | 360 097 | 66 301 | 50 077 | 28 713 | 27 917 | 27 917 | 28 917 |
U0611 Bewaking en verhoging van | |||||||
diergezondheidsniveau en effectieve | |||||||
bestrijding van dierziekten | 304 262 | 33 567 | 18 207 | 15 614 | 15 039 | 15 039 | 16 039 |
–Preventieve diergezondheid | 796 | 1 061 | 607 | 694 | 839 | 839 | 839 |
–Identificatie &Registratiesystemen | 3 688 | 6 163 | 4 000 | 2 820 | 2 000 | 2 000 | 3 000 |
–Monitoringsprogramma's | 7 256 | 7 425 | 6 000 | 5 800 | 5 800 | 5 800 | 5 800 |
–Handhaving EU dierziektevrije status | 3 548 | 3 534 | 1 000 | 700 | 700 | 700 | 700 |
–Crisisorganisatie dierziekte bestrijding | 4 483 | 3 207 | 6 600 | 5 600 | 5 700 | 5 700 | 5 700 |
–Vogelpest (Aviaire Influenza) | 259 919 | 7 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
–Overig | 24 572 | 4 577 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
U0612 Bevorderen van de veiligheid van voedsel ten behoeve van de consumentenbescherming en de stimulering van Voedselkwaliteit | 55 835 | 32 734 | 31 870 | 13 099 | 12 878 | 12 878 | 12 878 |
–Ketengarantiesystemen | 800 | 1 618 | 800 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 |
–Risicomanagement | 6 331 | 5 733 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
–Destructie | 33 569 | 14 000 | 19 000 | ||||
–Handhaving niveau van voedselveiligheid | 13 141 | 11 213 | 8 500 | 8 500 | 8 500 | 8 500 | 8 500 |
–Overig | 1 994 | 170 | 570 | 599 | 378 | 378 | 378 |
Apparaatsuitgaven | 59 259 | 40 770 | 43 031 | 42 620 | 42 828 | 42 828 | 42 828 |
U0621 Apparaat | 33 856 | 18 899 | 12 312 | 12 196 | 12 695 | 12 695 | 12 695 |
U0622 Baten-lastendiensten | 25 403 | 21 871 | 30 719 | 30 424 | 30 133 | 30 133 | 30 133 |
ONTVANGSTEN | 49 912 | 82 800 |
In 2005 blijft een overheidsbijdrage op transport en verwerking van kadavers gehandhaafd. Mede op basis van de uitkomst van de besluitvorming over de herziening van het destructiebestel zal ik een lange termijnvisie op de medefinanciering van destructiekosten door de overheid opstellen. Deze zal ik in het najaar van 2005 aan de Tweede Kamer presenteren.
De apparaatsuitgaven hebben betrekking op de beleidsdirectie Voedselkwaliteit en Diergezondheid (VD). De uitgaven voor de baten-lastendiensten hebben betrekking op de VWA/CE, VWA/RVV, de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Dienst Regelingen (DR).
Er zijn voor 2005 op dit artikel geen ontvangsten geraamd. Reden daarvoor is dat de eindafrekening van de EU-bijdrage aan de bestrijding van de AI-uitbraak in 2003, naar verwachting nog in 2004 plaatsvindt. Eerder was die afrekening voor 2005 voorzien.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Raming 2005 | Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Totaal |
Personeel VD | 77,2 | 68,2 | 5 264 |
Personeel BRD | 11,6 | 55,3 | 642 |
Personeel RDA | 1,8 | 71,1 | 128 |
Materieel | 9 105 | ||
Overig apparaat * | 344 | ||
Bijdrage aan VWA | 16 856 | ||
Bijdrage aan AID | 9 492 | ||
Bijdrage aan DR | 1 200 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 43 031 |
* Dit betreft uitgaven voor overig personeel en post-actieven.
Bedragen x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 93 108 | 71 333 | 70 745 | 70 745 | 71 745 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 43 031 | 42 620 | 42 828 | 42 828 | 42 828 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 50 077 | 28 713 | 27 917 | 27 917 | 28 917 | |||||
Waarvan op 1 januari 2005: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 70% | 35 056 | 70% | 20 262 | 70% | 19 544 | 70% | 19 544 | 70% | 20 244 |
5.complementair noodzakelijk | 30% | 15 021 | 30% | 8 451 | 30% | 8 373 | 30% | 8 373 | 30% | 8 673 |
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | % | % | % | % | % | |||||
7.beleidsmatig gereserveerd | % | % | % | % | % | |||||
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | % | % | % | % | % | |||||
9.Totaal (=3) | 100% | 50 077 | 100% | 28 713 | 100% | 27 917 | 100% | 27 917 | 100% | 28 917 |
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Er ligt een aantal veronderstellingen ten grondslag aan het kunnen realiseren van de doelstellingen van beleid. Zo moet er sprake zijn van betrokkenheid en inzet van voedselproducerende sectoren bij het opzetten van private ketengarantiesystemen. Een afbreukrisico is gelegen in het niet realiseren van beleidsdoelstellingen en posities in internationale onderhandelingen. Dit geldt in het bijzonder voor posities die Nederland inneemt in discussies rond veterinaire en voedselveiligheidsnormen in de Europese Unie. Ook moet de Europese regelgeving voldoende ruimte bieden voor de beoogde verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van controle en toezicht: primair door de keten zelf en «toezicht op controle» door de overheid.
Naast het Europese speelveld is ook de nationale politieke haalbaarheid van een aantal beleidsstappen essentieel. Voor zowel de handhaving van het veterinaire beleid als voor de crisisorganisatie dierziektebestrijding geldt dat het realiseren van de gestelde doelen afhankelijk is van het al dan niet optreden van een (zeer) besmettelijke dierziekte.
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
06.11 | Biotechnologie bij dieren | X | |||||||
06.11 | Crisisorganisatie voedselveiligheid en dierziekte bestrijding | X | |||||||
06.11 | Diergezondheid | X | |||||||
06.12 | Verordening genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders | X | |||||||
06.12 | Destructiewet | X | |||||||
06.12 | Dierlijke bijproducten | X | |||||||
06.12 | Voedselveiligheid | X |
Per 2006 is de (ex post) evaluatie voorzien van de verschillende operationele doelstellingen per beleidsveld. Daarnaast wordt in 2005 nog een aantal deelevaluaties uitgevoerd:
• De evaluatie van de uitvoering verordening Dierlijke bijproducten.
• De werking, inclusief administratieve lasten en uitvoeringslasten, van de twee nieuwe Europese verordeningen die betrekking hebben op de etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoerders.
• De evaluatie van oefeningen van de crisisorganisatie op het gebied van voedselveiligheid en dierziektebestrijding.
Op het gebied van diergezondheid is de houder van (landbouw)huisdieren primair verantwoordelijk voor de gezondheid van zijn dieren en de preventie van dierziekten. In geval van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige besmettelijke dierziekte is LNV verantwoordelijk voor een zo snel en effectief mogelijke bestrijding van de ziekte.
Op het gebied van voedselkwaliteit is LNV -voor wat betreft de voedselveiligheid samen met VWS- verantwoordelijk voor het vaststellen van de eisen waaraan moet worden voldaan en voor de controle op de naleving van deze eisen. Waar mogelijk wordt gestreefd naar toezicht door de overheid op eigen controlesystemen van het bedrijfsleven. In dat geval houdt de overheid toezicht op de inrichting en werking van zo'n controlesysteem.
07 Kennisontwikkeling en innovatie
De algemene beleidsdoelstelling is het ontwikkelen van kennis die van meerwaarde is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrofoodsector en een duurzaam gebruik van de groene ruimte door alle actoren.
Om inzicht te hebben in de effecten van kennisontwikkeling worden, op regelmatige basis, de bruikbaarheid en het gebruik van onderzoek door verschillende belanghebbenden beoordeeld. De volgende belanghebbenden worden onderscheiden: overheid, wetenschap, onderwijs, maatschappelijke groeperingen en bedrijfsleven.
Het doel wordt gerealiseerd langs de volgende drie beleidslijnen:
• Kennisbasisonderzoek: het instandhouden van een (onderzoeks)kennisinfrastructuur (7.13).
• Beleidsondersteunend onderzoek: onderzoek gericht op de beantwoording van kennisvragen (7.14).
• Wettelijke onderzoekstaken (7.15).
Enkele kenmerken van kennisbasis (KB), Beleidsondersteunend onderzoek (BO) en Wettelijke onderzoekstaken (WOT) zijn:
Doelstelling | Termijn tot realisatie doelstelling | Sturing | Verantwoording in VBTB-termen | |
KB | Kennisinfrastructuur | 5–15 jaar | Wageningen UR binnen kader strategische conferenties | Op hoofdlijnen |
BO | Kennis voor beleid | 1–4 jaar | LNV-beleid | Op beleidsrelevante resultaten |
WOT | Onderzoek t.b.v. wettelijke taken | doorlopend | LNV wettelijke verplichtingen | Op resultaat |
Het onderzoeksprogramma sluit aan op de 4 thema's uit het beleidsprogramma LNV 2004–2007. De onderzoeksmiddelen voor de stichting DLO (87% van de totale onderzoeksuitgaven op dit artikel) worden in 2005 als volgt per thema ingezet:
Kennisbasis | Beleidsondersteunend Onderzoek | Wettelijke onderzoekstaken | Totaal | |
Vitale, duurzame land- en tuinbouw | € 8 mln. | € 67 mln. | € 14 mln. | € 89 mln. |
Natuur en landschap | € 5 mln. | € 17 mln. | € 5 mln. | € 27 mln. |
Ruimte op het platteland | € 4 mln. | € 5 mln. | € 0 mln. | € 9 mln. |
Voedselkwaliteit/diergezondheid | € 10 mln. | € 5 mln. | € 32 mln. | € 47 mln. |
Totaal | € 27 mln. | € 94 mln. | € 51 mln. | € 172 mln. |
Onderzoek binnen het thema vitale, duurzame land- en tuinbouw is niet alleen gericht op productie maar ook op milieu. Voorbeelden zijn onderzoek in het kader van biologische landbouw en het mest- en mineralenonderzoek.
Nadere info over het DLO-onderzoeksprogramma is beschikbaar via http://www.kennisonline.wur.nl/.
Grafiek 8: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
Doel is het instandhouden van een (onderzoeks)kennisinfrastructuur voor de agrofoodsector en de groene ruimte door middel van het ontwikkelen van strategische expertise.
Nieuwe wetenschappelijke inzichten en vaardigheden als uitkomst van fundamenteel onderzoek zijn onontbeerlijk voor vernieuwingen en innovatie in een duurzame agrofoodsector en een duurzaam gebruik van de groene ruimte. De kans op succes wordt vergroot door gunstige voorwaarden te creëren voor (fundamenteel) onderzoek. Daarom investeert LNV in een solide kennisbasis op het terrein van voedsel en groen. Ook ontwikkelen en uitbouwen van wetenschappelijke en technologische kennis met als doel om op langere termijn een doorbraak te bewerkstelligen en innovatie te bevorderen op dit terrein behoort tot de kennisbasis. LNV kiest voor het ontwikkelen en uitbouwen van dergelijke kennis door structurele financiering van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) als onderdeel van Wageningen UR. Daarnaast wordt gekozen voor financiering van strategische speerpuntprogramma's bij andere kennisinstellingen en samenwerkingsverbanden. De ontwikkeling van de kennisbasis komt onder meer tot uitdrukking in aantallen en inhoud van proefschriften, wetenschappelijke artikelen en literatuur, octrooien/licenties, (internationale) onderzoeksnetwerken, innovatieve toepassingen, inzichten en verkenningen. De doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid op dit terrein worden bevorderd door de organisatie van een doorlopende discussie met vertegenwoordigers vanuit het beleid, de wetenschap, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties over de strategische thema's waarop de kennisbasis wordt gericht. Daarnaast is het van groot belang te onderkennen dat uitkomsten en resultaten van onderzoek niet op voorhand zijn vast te leggen, waarmee het doen van onderzoek als een risicovolle onderneming moet worden beschouwd.
A Aanwezigheid goedgekeurd strategisch plan en rapportage resultaten programma's kennisbasis | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Goedgekeurd strategisch plan | aanwezig |
Rapportage over de behaalde resultaten per kennisbasisprogramma. | aanwezig |
• De toekenning van middelen voor de kennisbasis bij DLO vindt plaats op basis van een strategisch plan van Wageningen Universiteit en Research en aan de hand daarvan opgestelde strategische agenda.
• Ten behoeve van beoordeling van de resultaten van kennisbasisonderzoek stelt DLO een rapportage op over de behaalde resultaten per kennisbasisprogramma over het voorafgaande jaar.
B Positieve beoordeling wetenschappelijke kwaliteit DLO | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Positieve beoordeling door visitatie | 100% |
De onderzoeksinstellingen van DLO worden afzonderlijk één maal per vier jaar gevisiteerd door een (internationaal) panel van deskundigen. Er wordt gestreefd naar een positieve beoordeling van de 9 onderzoeksinstellingen van DLO. Deze norm geldt voor alle uitgevoerde visitaties.
C Beoordeling DLO als «gezonde organisatie» | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Adequate verantwoording (periodieke managementrapportage en jaarverslag) | aanwezig |
Ten behoeve van een beoordeling vanuit de optiek van LNV als verantwoordelijke («eigenaarsrol») voor de (onderzoeks)kennisinfrastructuur verantwoordt DLO jaarlijks over kwaliteit van bedrijfsprocessen, weerstandsvermogen, rendement, ISO-certificering, en waarborgen op het terrein van scheiding van publieke en private activiteiten. Verantwoording vindt plaats in de periodieke managementrapportage (CCS-rapportage) en het jaarverslag van de Stichting DLO aan LNV. De indicatoren die bij deze beoordeling worden gehanteerd zijn in 2004 op bruikbaarheid geëvalueerd en waar nodig aangepast en/of aangevuld. De evaluatie van de verantwoording zal in 2006 opnieuw worden uitgevoerd.
• Regeling Subsidie Stichting DLO.
• Beoordeling van Strategische Plannen van Wageningen UR vastgelegd in de Regeling subsidie Stichting DLO.
• Visitatieprogramma DLO.
Doelgroepen zijn overheid, wetenschap, onderwijs, maatschappelijke groeperingen en bedrijfsleven.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
DLO kennisbasisonderzoek | 26 551 |
De kennisbasis is gericht op expertise-ontwikkeling voor het (middel-)lange termijn beleid van LNV. Het kennisbasisonderzoek is geënt op het Strategisch Plan van Wageningen UR. LNV oefent op de invulling van de kennisbasis invloed uit door op hoofdlijnen gewenste accenten aan te geven. Jaarlijks legt Wageningen UR op hoofdlijnen verantwoording af aan LNV over de besteding van de kennisbasismiddelen.
Medio 2003 hebben LNV en Wageningen UR besloten de kennisbasis in 2004 van start te laten gaan met een omvang van 17 miljoen euro. In 2005 wordt dit verhoogd met 4,1 miljoen euro (excl. BTW). De uiteindelijke omvang van de kennisbasis zal 35 miljoen euro (excl. BTW) gaan bedragen in 2007. Er zijn 9 thema's gekozen en per thema zijn kennisleemten benoemd die relevant zijn voor het middellange termijnbeleid van LNV en andere maatschappelijke stakeholders.
De thema's zijn:
1. Inrichting en gebruik van groene en blauwe ruimte
2. Klimaatverandering
3. Ketens en logistiek
4. Duurzame landbouw
5. Plant en dier voor de gezonde mens
6. Voedselveiligheid
7. Transitieprocessen, instituties en bestuur en beleid
8. Diergezondheid
9. Wetenschappelijke infrastructuur
07.14 Beleidsondersteunend onderzoek
Het genereren van nieuwe kennis ter beantwoording van (kennis)vragen van overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven.
Voor beleid en innovatie is kennis nodig. LNV verstrekt daartoe opdrachten aan publieke en private instellingen. Opdrachten komen tot stand door het formuleren van kennisvragen uit het beleidsproces (zie de algemene en operationele doelstellingen in deze begroting). Bijna altijd in interactie met belanghebbenden en op basis van beleidsambities, verkenningen en maatschappelijke signalen. Kennisontwikkeling is een proces waarbij beleid, maatschappij en wetenschap bij voortduring met elkaar in gesprek moeten zijn om de behoefte en het aanbod goed met elkaar te kunnen verbinden. Uitgaande van een breed gedragen kennisvraag worden daarmee op voorhand de mogelijkheden tot benutting vergroot. Met de voorgenomen fusie tussen de LNV-organisatieonderdelen Directie Wetenschap en Kennisoverdracht en Expertisecentrum wordt nagestreefd de benutting van onderzoeksresultaten te verbeteren.
De opdrachten worden langs twee lijnen uitgezet. Er wordt gewerkt met programmering van DLO-activiteiten op basis van de regeling subsidie Stichting DLO. Om de scope van het beleidsondersteunende onderzoek te verbreden en daar kennis te halen die voor LNV relevant is worden daarnaast opdrachten aanbesteed in een open kennismarkt. Het kan bij beide lijnen gaan om korte termijn (bijvoorbeeld 6 maanden) en middellange termijn (bijvoorbeeld 4 jaar) onderzoek. Kennis die voorziet in de behoefte vanuit maatschappij en beleid vormt een essentiële bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke problemen.
Beleidsondersteunend onderzoek levert verkenningen, oorzaak- en gevolganalyses, methodiekontwikkeling en evaluaties op, veelal in de vorm van rapporten en publicaties. Het genereert conceptontwikkeling of onderbouwt beleid en uitvoering zowel in de publieke als in de private arena. Deze producten lenen zich voor beoordeling van de mate waarin is beantwoord aan vooraf gestelde vragen en bepaling van de kennisdoorwerking en -benutting bij gebruikers.
Beoordeling beleidsondersteunend onderzoek vanuit het beleidsdomein voedsel en groen | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Percentage positief beoordeelde programma's | =>90% |
Het percentage positieve oordelen van het totaal aantal oordelen geeft de score. Er wordt gestreefd naar een score van minimaal 90%. Gezien de resultaten van de beoordeling van projecten op basis van de gehanteerde beoordelingsmethode, is het streefgetal voor 2005 en de ontwikkeling daarin t.o.v. 2004 naar boven bijgesteld.
• Regeling subsidie Stichting DLO, voor (routine)onderzoek, verkenningen en beleidsstudies.
• Open programmering: beleidsondersteunend onderzoek aanbesteed in een open kennismarkt.
• Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.
• Stimuleringsprogramma's beleidsondersteunend onderzoek.
Doelgroepen zijn overheid, wetenschap, onderwijs, maatschappelijke groeperingen en bedrijfsleven.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
DLO onderzoeksprogramma's | 94 407 | ||
DLO bouwtaken en integratievergoeding* | 4 878 | ||
Innovatienetwerk Groene ruimte en agrocluster** | 3 514 | ||
Open programmering onderzoek | 9 074 | ||
Stimuleringsprogramma's | 11 715 |
* Het betreft meerjarige afspraken in het kader van de verzelfstandiging DLO, met name vergoedingen aan DLO voor aflossing van leningen, overige vaste lasten ten behoeve van bedrijfsgebouwen en een compensatie voor vraaguitval derden.
** Het Innovatienetwerk is een arrangement op afstand dat zich richt op het ontwikkelen van systeeminnovaties.
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
• De beleidsmatige veronderstelling die aan de realisering van de operationele doelstelling ten grondslag ligt is dat de kennisbehoefte en de daaraan gekoppelde kennisleemte op de gerelateerde beleidsterreinen in een vrijwel continu proces van overleg kan worden vastgesteld. Op basis hiervan kunnen in overleg met en door de betrokken kennisinstituten de onderzoeksplannen worden aangeboden.
• Hiermee wordt de belangrijkste variabele voor het welslagen van het beleid en daarmee de legitimering van de besteding van het budget neergelegd bij de mogelijkheden van benutting van de resultaten van (beleids)ondersteunend onderzoek in beleid, maatschappelijke organisatie en het bedrijfsleven.
• De belangrijkste risico's liggen op het terrein van fasering, de tijd benodigd om adequaat onderzoek uit te voeren en het feit dat op voorhand niet vast staat dat de kennis die benodigd is ook daadwerkelijk ontwikkeld of gerealiseerd kan worden. Ook is het niet ondenkbaar dat uitkomsten van onderzoek er toe leiden dat bepaalde maatschappelijke problemen niet gekoppeld kunnen worden aan de meest voor de hand liggende oplossingen omdat die oplossingen op termijn leiden tot nieuwe problemen.
07.15 Wettelijke onderzoekstaken
Het nakomen van wettelijke verplichtingen en geratificeerde internationale verdragen voor zover daarin onderzoeksverplichtingen voor LNV zijn opgenomen.
Dit betreft met name onderzoek naar diergezondheid, voedselveiligheid, visserij, natuur en milieu, genetische bronnen en economische informatievoorziening. De minister stelt deze taken veilig door structurele financiering van faciliteiten en de uitvoering van dit onderzoek. Deze taken worden vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten.
Rapportage over behaalde resultaten | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Percentage jaarprogramma's WOT met positieve beoordeling | 100% |
Ten behoeve van de beoordeling van de werking rapporteert DLO per jaarprogramma over behaalde resultaten, in het licht van de gestelde doelen. De streefwaarde is dat voor 100% van het onderzoek uitgevoerd binnen de uitvoeringsovereenkomsten een positieve beoordeling kan worden afgegeven.
De kwaliteit van de betrokken kennisinstellingen wordt getoetst door middel van visitaties en audits. Op de beoordeling door middel van visitaties is ingegaan in onderdeel 7.13.
WOT-uitvoeringsovereenkomsten gebaseerd op de Regeling Subsidie Stichting DLO.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
DLO clusters WOT | 7 | 7 350 | 51 450 |
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
07 Kennisontwikkeling en innovatie | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 343 756 | 220 487 | 201 931 | 202 726 | 203 104 | 199 957 | 203 657 |
UITGAVEN | 316 098 | 311 488 | 205 997 | 204 164 | 204 541 | 201 394 | 205 094 |
Programma-uitgaven | 309 869 | 306 868 | 201 589 | 199 883 | 200 261 | 197 114 | 200 814 |
U0713 Kennisbasis | 118 067 | 119 690 | 26 551 | 32 780 | 37 489 | 37 489 | 37 489 |
–Bekostiging WU | 97 779 | 96 189 | |||||
–DLO, strategisch onderzoek | 20 288 | 23 501 | 26 551 | 32 780 | 37 489 | 37 489 | 37 489 |
U0714 Beleidsondersteunend onderzoek | 158 552 | 144 684 | 123 588 | 115 379 | 110 986 | 107 839 | 111 539 |
–Stimuleringsprogramma's | 17 771 | 13 676 | 11 715 | 14 518 | 14 561 | 13 601 | 17 301 |
–Bijdrage Innovatienetwerk | 3 280 | 3 438 | 3 514 | 2 220 | 2 264 | 2 264 | 2 264 |
–Bijdrage DLO | 136 101 | 120 772 | 99 285 | 89 365 | 84 682 | 82 495 | 82 495 |
–Open programmeringonderzoek | 1 400 | 6 798 | 9 074 | 9 276 | 9 479 | 9 479 | 9 479 |
U0715 Wettelijke onderzoekstaken | 33 250 | 42 494 | 51 450 | 51 724 | 51 786 | 51 786 | 51 786 |
Apparaatsuitgaven | 6 229 | 4 620 | 4 408 | 4 281 | 4 280 | 4 280 | 4 280 |
U0721 Apparaat | 6 229 | 4 620 | 4 408 | 4 281 | 4 280 | 4 280 | 4 280 |
ONTVANGSTEN | 16 171 | 21 934 | 15 158 | 13 975 | 13 875 | 12 875 | 16 575 |
De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.
De apparaatsuitgaven van de beleidsartikelen 7 (Kennisontwikkeling en innovatie), 8 (kennisvoorziening) en 9 (kennisverspreiding) zijn onder dit beleidsartikel (7) gebracht en hebben betrekking op de beleidsdirectie Wetenschap en Kennisoverdracht en het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.
In 2005 gaan directie Wetenschap en Kennisoverdracht en het Expertisecentrum LNV volgens planning op in een te vormen beleidsdirectie Kennis. De apparaatsuitgaven van het Expertisecentrum LNV zijn voor 2005 nog opgenomen binnen artikel 11 Algemeen.
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Raming 2005 | Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Totaal |
Personeel DWK | 49,1 | 59,8 | 2 936 |
Personeel Innovatienetwerk | 10,5 | 81,6 | 857 |
Materieel DWK | 95 | ||
Materieel Innovatienetwerk | 208 | ||
Overig apparaat | 312 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 4 408 |
Ontvangsten 2005 (x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 15 158 |
Rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO inzake aankoop van grond en gebouwen | 11 141 |
FES ontvangsten | 4 000 |
Apparaat DWK | 17 |
Bedragen x € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 205 997 | 204 164 | 204 541 | 201 394 | 205 094 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 4 408 | 4 281 | 4 280 | 4 280 | 4 280 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 201 589 | 199 883 | 200 261 | 197 114 | 200 814 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4.juridisch verplicht | 3% | 5 036 | 1% | 1 552 | 0% | 803 | ||||
5.complementair noodzakelijk | ||||||||||
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 93% | 187 805 | 92% | 184 069 | 92% | 183 800 | 91% | 179 001 | 91% | 181 734 |
7.beleidsmatig gereserveerd | 4% | 8 748 | 7% | 14 262 | 8% | 15 658 | 9% | 18 113 | 9% | 19 080 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | ||||||||||
9.Totaal (=3) | 100% | 201 589 | 100% | 199 883 | 100% | 200 261 | 100% | 197 114 | 100% | 200 814 |
De apparaatsuitgaven zijn naar hun aard op korte termijn niet flexibel. Dit zelfde geldt voor de bijdragen aan DLO, waar LNV een structurele subsidierelatie mee onderhoudt. DLO verricht structurele werkzaamheden in het kader van de subsidieregeling waaronder wettelijke onderzoekstaken, strategische expertise ontwikkeling en meerjarige onderzoeksprogramma's. Ook onderzoekscontracten in het kader van de open programmering kunnen meerjarig zijn.
De bekostiging van het universitair onderzoek uitgevoerd door Wageningen Universiteit vindt vanaf het bekostigingsjaar 2005 plaats binnen artikel 8. Tot en met 2004 vond bekostiging plaats binnen artikel 7.
Reden voor de aanpassing is het feit dat bij OCW universitair onderzoek en universitair onderwijs ook gezamenlijk in één begrotingsonderdeel worden gepresenteerd.
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
07.13 | Kennisbasis | X | |||||||
07.14 | Beleidsondersteunend onderzoek | X | |||||||
07.14 | Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster | X | |||||||
07.14 | Open programmering onderzoek | X | |||||||
07.15 | Waarborgen wettelijke onderzoekstaken | X | X | X |
• Wetenschappelijke kwaliteit wordt beoordeeld door interne en externe visitaties van de instellingen.
• In 2003 zijn nadere afspraken gemaakt over de uitvoering van de regeling subsidie Stichting DLO. In 2006 zal een evaluatie van de regeling plaatsvinden.
• Het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster wordt in 2005 geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bepaald hoe de activiteiten van het Innovatienetwerk na 2005 worden voortgezet.
• In het kader van de vernieuwing van het aansturen van het onderzoek ten behoeve van LNV is in 2001 begonnen met een verbreding van de scope van het onderzoek via een systeem van open programmering. De ervaringen met de eerste tenders open programmering zijn in 2003 geëvalueerd ten behoeve van de verdere ontwikkeling en bijstelling.
• Evaluatie van wettelijke onderzoekstaken vindt per uitvoeringsovereenkomst plaats. Het jaar waarin wordt geëvalueerd is afhankelijk van het startjaar van de uitvoeringsovereenkomst. Eind 2009 zijn alle overeenkomsten geëvalueerd.
LNV is direct verantwoordelijk voor het doen instandhouden en het ontwikkelen van de kennisbasis (infrastructuur). Organisaties die daar deel van uitmaken zijn verantwoordelijk voor de resultaten.
LNV is direct verantwoordelijk voor het doen beantwoorden van de kennisvragen die beantwoording behoeven in het kader van het beleidsproces. Opdrachtnemers van onderzoekopdrachten zijn resultaatverantwoordelijk.
LNV is direct verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van wettelijke onderzoekstaken. Opdrachtnemers zijn resultaatverantwoordelijk.
De algemene beleidsdoelstelling is het waarborgen van een kwalitatief hoogwaardig stelsel van groen voorbereidend, middelbaar en hoger beroepsonderwijs, alsmede universitair onderwijs dat goed toegankelijk is en doelmatig functioneert.
08.11 Voorzieningen groen onderwijs
Het bevorderen en waarborgen van aanbod en kwaliteit van voorzieningen van groen voorbereidend middelbaar en hoger beroepsonderwijs alsmede universitair onderwijs door adequate bekostiging, toezicht en monitoring van financiële en inhoudelijke kengetallen.
A Kwaliteit van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek LNV-instellingen | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Positieve beoordeling Onderzoekscholen (erkenning KNAW) | gerealiseerd |
Positieve beoordeling WO en HBO onderwijs (accreditatie NVAO) | gerealiseerd |
Positieve beoordeling MBO onderwijs (volgens kwaliteitsonderzoek inspectie) | gerealiseerd |
Positieve beoordeling VMBO onderwijs (volgens kwaliteitsonderzoek inspectie/kwaliteitskaart) gerealiseerd |
Het aanbod van voorbereidend, middelbaar en hoger onderwijs en universitair onderzoek wordt verzorgd door bij de wet erkende instellingen. Daarom moeten instellingen een systeem voor kwaliteitszorg hebben. Kwaliteitszorg- en accreditatiesystemen worden steeds meer als basis voor het waarborgen van algemene kwaliteit van instellingen en hun opleidingen benut. LNV kiest er voor als norm aan te houden dat de kwaliteit bij alle instellingen voldoet. Bij onvoldoende kwaliteit op één of meer punten worden naar de betreffende instelling maatregelen genomen. De kwaliteitsoordelen worden verkregen van de onafhankelijke instanties aan wie de beoordeling is opgedragen:
• De onderzoeksscholen van Wageningen Universiteit, waarbinnen alle onderzoek is georganiseerd, worden eenmaal per 6 jaar beoordeeld door de KNAW op thematische organisatie van onderzoek en de kwaliteit van opleiding van jonge onderzoekers. Uitgangspunt van het systeem is (openbare) zelfevaluatie door de onderzoekscholen; deze dient ten minste twee maal per vijf jaar te worden uitgevoerd. De zelfevaluatie dient als basis voor de beoordeling door de KNAW. De beoordeling leidt bij een positieve uitkomst tot de status van formeel erkend instituut. Alle 6 onderzoekscholen zijn erkend. LNV streeft naar een positieve beoordeling van alle zes onderzoekscholen.
• De kwaliteit van opleidingen van het universitair en hoger beroeps onderwijs wordt gewaarborgd via accreditatie van opleidingen door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De basis voor de accreditatie door de NVAO zijn visitatierapporten, opgesteld door een visiterende en beoordelende instantie die wordt erkend door de NVAO. De visitaties van de opleidingen vinden binnen een cyclus van 6 jaar plaats volgens de systematiek van de NVAO.
• De Wet op het Onderwijstoezicht bepaalt dat de Inspectie van het Onderwijs periodiek de instellingen binnen de BVE-sector (waaronder MBO) beoordeelt op kwaliteit. Zowel jaarlijks (beperkt) als minimaal eens per 4 jaar (uitgebreid) voert de inspectie onderzoek uit. Jaarlijks rapporteert de inspectie over de kwaliteit van de instellingen. Het gaat daarbij over drie domeinen: de kwaliteitszorg, het proces van onderwijs en leren én de resultaten. Aan de hand van de drie domeinen wordt vervolgens beoordeeld of de instellingen onderwijs van voldoende kwaliteit bieden.
• Beoordeling van het VMBO-onderwijs vindt jaarlijks plaats door de Inspectie van het Onderwijs op drie onderdelen: kwaliteitszorg, onderwijs en leren, en resultaten. Het resultaat van de kwaliteit bij het VMBO wordt uitgedrukt in de kwaliteitskaart. De beoordeling geschiedt hetzelfde als bij het MBO-onderwijs.
B Alle instellingen voor «groene opleidingen» hebben hun solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit (ten behoeve van continuïteit van de instellingen) op orde | ||
---|---|---|
Omschrijving | Totaal aantal Instellingen | Streefwaarde 2005 |
Aantal WO-groen instellingen | 1 | 1 |
Aantal HBO-groen instellingen | 6 | 6 |
aantal MBO/VMBO-groen instellingen (inclusief IPC's en Aequor) | 15 | 15 |
Solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit worden bepaald aan de hand van de meest recente jaarrekening:
• De solvabiliteit wordt als acceptabel beoordeeld indien het eigen vermogen (inclusief egalisatierekening, exclusief voorzieningen) groter is dan 10% van het totaal vermogen.
• De liquiditeit wordt als acceptabel beoordeeld indien de vlottende activa groter zijn dan 60% van de kortlopende schulden.
• De rentabiliteit wordt als acceptabel beoordeeld indien het resultaat groter is dan – 1% van de totale baten (uit gewone bedrijfsvoering).
C Er is sprake van een geslaagde instroom binnen het groen onderwijs | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Geslaagde instroom WO-groen | => 90% |
Geslaagde instroom HBO-groen | => 90% |
Geslaagde instroom MBO-groen | |
VMBO-groen instellingen | => 90% |
Geslaagde instroom VMBO-groen | |
VMBO-groen instellingen | => 90% |
De niet geslaagde instroom wordt gemeten aan de hand van het aantal voortijdige schoolverlaters, dat in het 1e jaar van inschrijving de instelling verlaat. De instroom per onderwijssector wordt als geslaagd beschouwd als het aantal voortijdige schoolverlaters niet groter is dan 10%.
D Alle instellingen voor «groene opleidingen» realiseren een acceptabel diplomarendement | ||
---|---|---|
Omschrijving | Totaal aantal Instellingen | Streefwaarde 2005 |
WO-groen | 1 | 1 |
HBO-groen | 6 | 6 |
MBO-groen | 12 | 12 |
VMBO-groen | 12 | 12 |
Het diplomarendement van een WO-, HBO- of MBO-instelling wordt acceptabel geacht als minimaal 75% van de uitstroom een diploma behaalt. Voor het VMBO bedraagt dit percentage 85%
E Alle instellingen voor «groene opleidingen» realiseren een acceptabele gemiddelde verblijfsduur | ||
---|---|---|
Omschrijving | Totaal aantal Instellingen | Streefwaarde 2005 |
WO-groen | 1 | 1 |
HBO-groen | 6 | 6 |
MBO-groen | 12 | 12 |
VMBO-groen | 12 | 12 |
De gemiddelde verblijfsduur van ingeschreven deelnemers aan een instelling wordt acceptabel geacht indien de gemiddelde duur waarin het einddiploma wordt behaald minder dan 15% boven het landelijk gemiddelde ligt.
In het kader van harmonisatie groen onderwijs wordt er naar gestreefd probleempunten (harmonisatiepunten) tussen het groen en overig onderwijsstelsel op te lossen (in uitwerking op de beleidsbrief Groen onderwijs 2010, maart 2002). Als onderdeel hiervan is een bekostigingsonderzoek AOC's gestart met doel na te gaan hoe de huidige situatie met betrekking tot gelijke bekostiging is, welke knelpunten zich eventueel voordoen (ongelijke bekostiging bij vergelijkbare taken) en hoe daar oplossingen voor kunnen worden gevonden.
• Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) op basis waarvan het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek worden bekostigd, alsmede het hierop gebaseerde Bekostigingsbesluit.
• Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan AOC's (VBO en MBO), IPC's en Aequor worden bekostigd.
• Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) op basis waarvan categoriale scholen VBO, mavo's, scholengemeenschappen, en afdelingen praktijkonderwijs worden bekostigd.
• Wet op het Onderwijs Toezicht op basis waarvan het toezicht wordt uitgevoerd.
• Afspraken met betrekking tot (gelijke) bekostiging van onderwijs LNV t.o.v. OCW. Het betreft overeenkomstige behandeling bij mutaties in onderwijsvraag en als gevolg van beleidsintensiveringen of ombuigingen.
• Maatregelen ter verbetering van verantwoording, toezicht en controle.
• Kaders van KNAW en NVAO voor visitatie en beoordeling.
• Onderwijsinstellingen.
• Diegenen die onderwijs genieten binnen door LNV bekostigde onderwijsinstellingen.
Instelling | Aantal | Prijs/eenheidx € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
Wageningen Universiteit basisvoorziening/SOC/investeringen | 85 704 | ||
Wageningen Universiteit component 1e jaars | 1 144 | 3,88 | 4 441 |
Wageningen Universiteit getuigschriften ongedeeld | 523 | 38,00 | 19 872 |
Wageningen Universiteit getuigschriften bachelor | 32 | 21,32 | 682 |
Wageningen Universiteit getuigschriften master | 90 | 16,68 | 1 501 |
Wageningen Universiteit promoties | 179 | 83,39 | 14 926 |
Wageningen Universiteit Onderzoekscholen | 6 | 998,32 | 5 990 |
ISRIC (International Soil Reference and Information Centre) | 1 097 | ||
KNAW-fellows | 599 | ||
HBO-groen (aantal studenten) | 8 436 | 6,56 | 55 367 |
AOC's (niet gebaseerd op leerlingaantallen) | 21 860 | ||
AOC's BOL (aantal deelnemers) | 15 060 | 5,16 | 77 692 |
AOC's BBL (aantal deelnemers) | 8 761 | 3,01 | 26 375 |
AOC's VMBO/LWOO (aantal leerlingen) | 13 600 | 8,26 | 112 363 |
AOC's overig VMBO (aantal leerlingen) | 22 200 | 5,49 | 121 789 |
IPC's (aantal leerling cursistweken) | 19 441 | 0,54 | 10 579 |
ASC-subsidie (Afrika Studie Centrum) | 664 |
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
08 Kennisvoorziening | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 513 614 | 571 885 | 573 758 | 580 457 | 579 810 | 577 586 | 577 096 |
UITGAVEN | 423 230 | 455 107 | 561 501 | 571 516 | 578 521 | 579 146 | 577 586 |
Programma-uitgaven | 423 230 | 455 107 | 561 501 | 571 516 | 578 521 | 579 146 | 577 586 |
U0811Voorzieningen groen onderwijs | 423 230 | 455 107 | 561 501 | 571 516 | 578 521 | 579 146 | 577 586 |
–Bekostiging WU | 35 244 | 39 450 | 134 812 | 135 365 | 135 460 | 135 540 | 134 470 |
–Bekostiging HBO-groen | 52 600 | 55 271 | 55 367 | 55 010 | 54 351 | 54 434 | 53 944 |
–Bekostiging VMBO/MBO groen | 334 717 | 348 543 | 360 079 | 370 161 | 377 730 | 378 192 | 378 192 |
–IPC's | 11 179 | 10 579 | 10 316 | 10 316 | 10 316 | 10 316 | |
–ASC-subsidie | 669 | 664 | 664 | 664 | 664 | 664 | 664 |
ONTVANGSTEN | 339 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
Vanaf 2006 zal, in uiterking op het Hoger Onderwijs en Onderzoekplan (HOOP) 2004, een nieuw bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs in werking treden. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het Ministerie van OCW.
Kern van het nieuwe model is dat de instellingen voor hoger onderwijs op basis van de volgende uitgangspunten worden bekostigd:
• afgebakend leerrecht van één bachelor en één masteropleiding per student;
• alleen EU-studenten;
• er moet voor het 30e levensjaar gestart zijn met de studie;
• verlaging van de publieke bekostiging in combinatie met een verhoging van het collegegeld.
Op basis van de bovenstaande uitgangspunten is een besparing op de bekostiging van het groen hoger onderwijs ingeboekt oplopend tot ongeveer € 3,5 mln. in 2007.
Het niet meer generiek bekostigen van niet EU-studenten gaat gepaard met de introductie van een nieuw beurzenarrangement en een impuls voor centres of excellence.
Ontvangsten 2005 (x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 30 |
Vergoeding dyslexie | 30 |
Bedragen x € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 561 501 | 571 516 | 578 521 | 579 146 | 577 586 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | ||||||||||
3.Dus programma-uitgaven | 561 501 | 571 516 | 578 521 | 579 146 | 577 586 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | % | % | % | % | ||||||
4.juridisch verplicht | 100% | 561 501 | 100% | 571 516 | 100% | 578 521 | 100% | 579 146 | 100% | 577 586 |
5.complementair noodzakelijk | ||||||||||
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | ||||||||||
7.beleidsmatig gereserveerd | ||||||||||
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | ||||||||||
9.Totaal (=3) | 100% | 561 501 | 100% | 571 516 | 100% | 578 521 | 100% | 579 146 | 100% | 577 586 |
De bekostiging van het universitair onderzoek uitgevoerd door Wageningen Universiteit vindt vanaf het bekostigingsjaar 2005 plaats binnen artikel 8. Tot en met 2004 vond bekostiging plaats binnen artikel 7.
Reden voor de aanpassing is het feit dat bij OCW universitair onderzoek en universitair onderwijs ook gezamenlijk in een begrotingsonderdeel worden gepresenteerd.
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
08.11 | Kennisvoorziening (evaluatie CFI) | X |
• Evaluaties met betrekking tot algemeen onderwijsbeleid worden uitgevoerd door OCW (OCW-volgend beleid).
• Voor het algemeen onderwijsbeleid zijn de kaders voor toezicht wettelijk vastgelegd. De resultaten van toezicht worden in het jaarlijkse (landbouw-)onderwijsverslag opgenomen. LNV kan de inspectie opdrachten geven voor een aantal specifieke evaluaties.
• Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen worden door het Ministerie van LNV (in samenwerking met de baten-lastendienst CFI van OCW) analyses van de financieel economische positie van groene onderwijsinstellingen als totaal uitgevoerd welke kunnen fungeren als benchmark voor afzonderlijke instellingen.
LNV is direct verantwoordelijk voor het waarborgen van het stelsel van LNV-onderwijs en voor de bekostiging van de bij wet erkende instellingen van het groene onderwijs. De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het geven van goed onderwijs.
De algemene beleidsdoelstelling is het bevorderen van kennisbenutting ter ondersteuning van het LNV-beleid met het zwaartepunt op de volgende actuele hoofdthema's:
• Vitale, duurzame land- en tuinbouw.
• Natuur en Landschap.
• Ruimte op het platteland.
• Voedselkwaliteit.
De ontwikkelingen in de LNV-sectoren en de veranderende arbeidsmarkt vragen om voortdurende inhoudelijke aanpassing van het curriculum van het groene onderwijs. Het curriculum zal steeds meer de vorm krijgen van een competentiegerichte leeromgeving met doorlopende leerlijnen. Deze richt zich op de individuele wensen en mogelijkheden van de leerling/student en op leren in een praktische context. Daarmee zullen initieel en postinitieel onderwijs gaan convergeren. Onderwijsinstellingen kunnen zich op deze wijze ontwikkelen tot kenniscentra met een schakelfunctie tussen enerzijds (praktijk)onderzoek en LNV en anderzijds bedrijfsleven en maatschappij als geheel. Het groene onderwijs kan een belangrijke, centrale rol vervullen bij kennisverspreiding (scholing/voorlichting) ter ondersteuning van LNV-beleid. LNV wil daarnaast ook aandacht besteden aan een betere ontsluiting en beheer van publieke kennis in het LNV-domein.
Het groene onderwijs is relatief homogeen en overzichtelijk. Binnen het groene onderwijs zijn, anders dan bij het overige onderwijs, VMBO en MBO via de AOC's institutioneel verbonden. AOC's vormen samen met het HAO de groene beroepskolom. De netwerken met het bedrijfsleven en de overheid zijn van oudsher goed ontwikkeld. Dit biedt bij uitstek kansen voor het groene onderwijs om zich, als voorloper, te onderscheiden bij herontwerp van het onderwijs (inhoud en vorm) en bij kenniscirculatie aansluitend bij de urgentie vanuit de LNV-sectoren. De groene instellingen zijn relatief klein. Voorwaarde voor welslagen met het gewenste behoud van de bestaande regionale spreiding is dat het groene onderwijs «de kleinschaligheid grootschalig organiseert». Maximale synergie is wenselijk tussen de groene instellingen en het overig onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. Een adequate infrastructuur dient deze ontwikkeling te ondersteunen.
Het doel wordt gerealiseerd langs de volgende drie beleidslijnen:
• Vakdepartementaal onderwijsbeleid (9.16)
– Bevorderen van verspreiding en benutting van kennis ten behoeve van LNV-beleid in het onderwijs.
– Instandhouding en ontwikkeling van de ondersteuningsstructuur van het groene onderwijs.
• Algemeen onderwijsbeleid: vernieuwing van het groene onderwijsstelsel (9.17).
• Voorlichting gericht op specifieke doelgroepen (9.18).
LNV wil meer samenhang brengen in deze drie beleidslijnen en geeft hiertoe in 2004 de aanzet. LNV maakt in 2004 met de groene kennisinstellingen (AOC's, HAO en WUR) afspraken over een meerjarenprogramma voor de periode 2004–2007, alsmede over een hierop toegesneden overleg- en uitvoeringsstructuur. Realisatie (voortgang en resultaten) van de vernieuwing zullen gevolgd worden door middel van een jaarlijkse monitor. In 2004 wordt een nulmeting uitgevoerd, waarna in 2005 de eerste meting kan plaatsvinden.
Grafiek 9: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat
09.16 Vakdepartementaal onderwijsbeleid
1. Bevorderen van kenniscirculatie en netwerken tussen onderwijsinstellingen, (praktijk)onderzoek en/of bedrijfsleven ter ondersteuning van de realisatie van LNV-beleid (de eerdergenoemde thema's). De resultaten dienen verankerd te worden in het initiële en postinitiële onderwijs (scholing, voorlichting).
2. Instandhouden en verdere ontwikkeling van een hoogwaardige ondersteuningsstructuur voor het groene onderwijs c.q. kennissysteem in aanvulling op de algemene infrastructuur (OCW).
De LNV-sectoren hebben te maken met ingrijpende veranderingen. Huidige en toekomstige beroepsbeoefenaren in de agrosector en groene ruimte zullen hierop moeten inspelen. Ontwikkeling en afzet van nieuwe producten, diensten en processen vereisen innovatievermogen en creativiteit. Voor het verwerven en de synthese van de noodzakelijke kennis zijn netwerken essentieel. De overheid ziet een sleutelrol voor het onderwijs met name in regionale netwerken met het midden- en kleinbedrijf. De van oudsher goede sectorale netwerken en relatief grote investeringen in publieke kennis bieden het groene onderwijs in principe een goede uitgangspositie. Hierop voortbouwend wil LNV het onderwijs meer benutten als schakel tussen enerzijds (praktijk)onderzoek en LNV en anderzijds de regionale ontwikkelingen (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, e.d.). LNV zal daartoe regionale innovatieprojecten van het groene onderwijs subsidiëren die een concrete bijdrage leveren aan realisatie van het LNV-beleid. LNV zal voorts bevorderen dat waar mogelijk en zinvol studenten en docenten uit het groene onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van LNV-opdrachten voor onderzoek en voorlichting.
De ondersteuningsstructuur van het groene onderwijs behoeft aanpassing vanwege onderwijskundige ontwikkelingen (maatwerk, buitenschools leren, doorlopende leerlijnen, ICT). LNV wil samen met de instellingen investeren in een functionele, efficiënte en samenhangende ondersteuningsstructuur. Dit betreft o.a. een hoogwaardige sectorale informatie- en ICT-infrastructuur voor publieke kennis (Kennisplatform, Groen Kennisnet). Hiermee worden samenwerkingsprojecten van onderwijs, onderzoek, praktijk en LNV ondersteund. Via portals worden de kennisontsluiting en -circulatie bevorderd naar/met doelgroepen, zoals (groen) onderwijs, ondernemers, burgers/consumenten, internationaal.
In 2004 is een nieuwe kaderbrief voor de vernieuwing van het groene onderwijs verschenen. In deze kaderbrief wordt voorzien in stimulering van projecten voor regionale innovatie/kenniscirculatie tussen onderwijs, praktijk en onderzoek. De procedure voor het aanvragen van subsidie door groene onderwijsinstellingen wordt in een meerjarige regeling vastgelegd. Op basis van de beschikbare middelen tranche 2004 zullen tot en met 2006 ongeveer 50 regionale projecten, ter ondersteuning van LNV-beleid, starten. Er worden tenminste 1000 leerlingen bereikt. Voor volgende jaren wordt dit doorgezet. Thema's en prioriteiten zullen in samenspraak met instellingen jaarlijks worden vastgesteld. Er wordt gestreefd naar spreiding over regio's, beleidsthema's en onderwijsniveaus.
In 2005 zullen in overleg met de instellingen streefwaarden voor de regionale kenniscirculatie worden vastgesteld. Hierbij zullen de ervaringen van de eerste tranche projecten die in 2004 start als basis dienen.
B Aangescherpte regeling praktijkleren
Het betreft specifieke bekostiging van de LNV-instellingen ten behoeve van leren in de praktijk in gesimuleerde situaties met dure en bijzondere apparatuur (deels centraal bij innovatieve praktijkcentra, IPC's).
In 2005 zullen streefwaarden voor het praktijkleren worden vastgesteld nadat herijking van de regeling heeft plaatsgevonden waarbij de inzet van praktijkleren wordt gekoppeld aan de nieuwe exameneisen. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald welke vormen van praktijkleren, voor welke beroepsopleidingen en bij welke instellingen door LNV (mede) gefinancierd worden.
C Vernieuwing van vorm en inhoud van de groene infrastructuur | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Aantal beleidsthema's vastgelegd en ontsloten in Virtueel kennisplatform | 5 beleidsthema's |
Aantal gerealiseerde aansluitingen Groen kennisnet | 32 000 |
• Er wordt een beleidskader ondersteuningsstructuur groen onderwijs opgesteld dat zich richt zich op de realisatie van een functionele, efficiënte en samenhangende ondersteuningsstructuur voor het groene onderwijs.
• In 2007 moet een virtueel kennisplatform gerealiseerd zijn. Hierin worden kennisthema's en uitvoeringsinstrumenten (bijvoorbeeld DLO-programma's, onderwijsregelingen, voorlichtingsprojecten) vastgelegd en ontsloten voor groene instellingen. In 2004 is een pilot gestart. In 2005 moet de formele start plaatsvinden. Eind 2005 zijn 5 beleidsthema's (waaronder gewasbescherming, energie, voedselveiligheid en regionale kennisvernieuwing groene opleidingen) van in totaal ongeveer 20 beleidsthema's vastgelegd.
• Eind 2005 zijn ruim 30 000 aansluitingen op Groen Kennisnet gerealiseerd. Hieronder wordt een specificatie gegeven van de aansluitingen:
doelgroep | 2005 | 2007 |
Leerlingen | 25 000 | 65 000 |
Docenten | 5 000 | 7 500 |
Onderzoek | 500 | 1 000 |
Leerbedrijven | 1 000 | 10 000 |
overheid | 500 | 500 |
• Regeling innovatie groen onderwijs: een nieuwe regeling waarmee jaarlijks subsidiemiddelen ter beschikking komen van groene onderwijsinstellingen voor innovatieve projecten in samenwerking met regionaal bedrijfsleven. Deze regeling vervangt de huidige regelingen Cursusonderwijs en VIA (Versterking Innovatie Agrarisch Onderwijs).
• Regeling praktijkleren ten behoeve van opleidingen voor de agrofoodsector en de groene ruimte. Met dit instrument wordt het leren in gesimuleerde praktijksituaties met specifieke en dure apparatuur en faciliteiten gestimuleerd. Het gaat om instructie met machinerie dan wel apparatuur die niet in de beroepspraktijk op bedrijven kan plaatsvinden vanwege bedrijfsen/of gezondheidsrisico's.
• Ondersteunende projecten voor het groene onderwijs. Dit betreft onderzoek ten behoeve van kenniscirculatie. Voorts gaat het om financiering van organisaties die een functie (incl. ICT) hebben in het netwerk van onderwijs, onderzoek, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
Zij die onderwijs genieten en zij die betrokken zijn (o.a. werkzaam) bij maatschappelijke activiteiten op de aandachtsgebieden van LNV.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
VIA-regeling* | 2 201 | ||
Regeling cursusonderwijs* | 1 759 | ||
Regeling praktijkleren** | 15 960 | ||
Overig vakdepartementaal*** | 8 974 | ||
Innovatie groen onderwijs | 800 |
* VIA-regeling en regeling cursusonderwijs lopen af. Middelen die niet meer aan deze aflopende regelingen worden besteed zijn bestemd voor de regeling innovatie groen onderwijs.
** Het aantal deelnemers wordt bepaald op basis van onderzoek naar de vormen van praktijkleren (voor welke beroepsopleidingen en bij welke instellingen) die door LNV (mede) gefinancierd worden.
*** Het betreft ongeveer 20 projecten met doel onderzoek ter ondersteuning van beleid voor groen onderwijs.
09.17 Algemeen onderwijsbeleid
Bevorderen van algemene onderwijskundige vernieuwingen van het onderwijs in de LNV-instellingen in lijn met het OCW-beleid ter zake, rekening houdend met de specifieke situatie van het groene onderwijs.
LNV volgt voor de algemene onderwijskundige vernieuwing het beleid van OCW. LNV en OCW geven daarnaast gezamenlijk prioriteit aan de aanpak van knelpunten in de wet- en regelgeving en aan een verdere integratie van het algemene onderwijsbeleid met als doel: gelijke ontwikkelingsmogelijkheden en integrale regelingen voor LNV en OCW-instellingen (ICT, impulsregelingen, kenniskringen) en meer ruimte voor samenwerking met OCW-instellingen.
Het curriculum van het initiële groene onderwijs zal net als in het niet-groene onderwijs steeds meer de vorm krijgen van een competentiegerichte leeromgeving met doorlopende leerlijnen. Thema's als «Minimaal bereiken van de startkwalificatie», «Vermindering van uitval«, «Doorstroom», «Elders en eerder verworven competenties» en «Kwaliteitsverbetering van examens» krijgen prioriteit. Een en ander vraagt hechte(re) samenwerking en kenniscirculatie tussen bedrijfsleven en het (beroeps)onderwijs. ICT wordt «state-of-the-art» gebruikt met het oog op een goede aansluiting van het onderwijs op de maatschappij én ondersteuning (van innovatie) van het onderwijs.
A Vernieuwing van de vorm en inhoud van de initiële groene opleidingen
De onder 9.16 vermelde kaderbrief voor de vernieuwing van het groene onderwijs voorziet in de realisatie van projecten voor onderwijskundige thema's (competentiegericht leren en benutting ICT). De procedure voor het aanvragen van subsidie wordt in een meerjarige regeling vastgelegd. Op basis van de beschikbare middelen starten in 2004 ongeveer 13 nieuwe meerjarige projecten. Thema's, prioriteiten en studiebelastingsuren worden in samenspraak met instellingen jaarlijks vastgesteld. Er wordt gestreefd naar spreiding over onderwijsniveaus en beleidsthema's. De streefwaarden voor de periode tot en met 2007 moeten nog worden vastgesteld. Dit gebeurt eind 2004/begin 2005. De nulmeting uit 2004 dient hiervoor als basis.
Streefwaarden voor Virtueel kennisplatform en Groen kennisnet (waarvoor de middelen binnen dit onderdeel zijn opgenomen) komen bij vakdepartementaal onderwijsbeleid (9.16) aan de orde.
B Competentiegerichte kwalificatiestructuur | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Aantal wettelijke beroepsvereisten LNV in de competentiegerichte kwalificatiestructuur | 1 |
Aantal gestarte pilots op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving | 1 |
• Ten behoeve van de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur in 2006 worden met ingang van het schooljaar 2005 één of meer pilots (gericht op nieuwe exameneisen en eerder verworven competenties) gestart.
• De 7 wettelijke beroepsvereisten moeten voor eind 2007 worden opgenomen in de competentiegerichte kwalificatiestructuur. In 2005 wordt gewasbescherming opgenomen. Met betrekking tot licenties gewasbescherming, paraveterinaire beroepen, mestmonsternemer etc. wordt waar nodig een wetswijziging voor LNV wet- en regelgeving in gang gezet voor opname in de competentiegerichte kwalificatiestructuur.
C Doorlopende leerlijnen | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Pilot starten in het kader van vermindering van het aantal soorten diploma's vmbo en mbo | gerealiseerd |
Haalbaarheid bekend om in 4 jaar vmbo + niveau 1 mbo en in 7 jaar vmbo + niveau 4 mbo te halen | gerealiseerd |
Geslaagde doorstroom van groen VMBO naar groen MBO | => 40%1 |
Geslaagde doorstroom van groen MBO naar groen HBO | => 15% |
1 Daarnaast stroomt 35% door naar het niet groen MBO.
• In 2005 worden de curricula van vmbo en mbo verder op elkaar afgestemd. Streefwaarde voor 2007 is een vermindering ten opzichte van 2004 van het aantal soorten diploma's vmbo en mbo met 50%. In 2005 wordt een pilot gestart.
• Tevens zal worden bezien of en waar verkorte leertrajecten kunnen worden ontwikkeld. Streefwaarde is het bieden van de mogelijkheid om in 2007 in 4 jaar het vmbo en een niveau 1 mbo-diploma te halen en in 7 jaar een vmbo en niveau 4 mbo-diploma te halen. De haalbaarheidsvraag zal in 2005 worden beantwoord.
• Er start een project om doorlopende leerlijnen te ontwikkelen van vmbo tot en met mbo. Dit project moet leiden tot een verbeterde doorstroom.
• Ook de doorstroom groen MBO naar HBO wordt gestimuleerd.
D Kenniskringen/lectoren | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Aantal kenniskringen/lectoren HBO-groen | 15 |
Lectoren en kenniskringen zijn bedoeld als meerjarige impuls voor het (hoger) beroepsonderwijs om de kenniscirculatie te verbeteren met onderzoek en praktijk. LNV neemt deel in deze OCW-regeling. De komende jaren is intensivering voorzien, in lijn met OCW.
• Regeling innovatie groen onderwijs (ook opgenomen als instrument in onderdeel 9.16). De groene onderwijsinstellingen kunnen projectaanvragen indienen o.a. voor landelijke projecten gericht op vernieuwing van de vorm van het initiële groene onderwijs (herontwerp van opleidingen).
• Overige subsidies die zijn aangegeven bij het onderdeel prestatiegegevens.
• Ontheffingen van wet- en regelgeving bij pilots (ook bij doorlopende leerlijnen).
Zij die onderwijs genieten binnen door LNV bekostigde onderwijsinstellingen.
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
ICT* | 7 181 | ||
Overige regelingen (OCW-conforme regelingen t.b.v. onderwijskundige vernieuwing)** | 17 619 |
* € 3,7 mln. is bestemd voor een ICT-vergoeding (inclusief internet) per leerling (VMBO en MBO, ongeveer 55 000 leerlingen). Het resterende bedrag wordt besteed aan projecten waaronder innovatie groen onderwijs tranche 2005. De ICT-middelen voor de regeling innovatie groen onderwijs tranche 2004 zijn opgenomen bij 9.16 onderdeel innovatie groen onderwijs.
** Het betreft ongeveer 35 projecten (OCW-conform) gericht op (onder andere) het realiseren van een competentiegerichte kwalificatiestructuur, doorlopende leerlijnen, en verbetering kenniscirculatie.
Het realiseren van een optimale kennisdoorstroming over beleidsmatige ontwikkelingen met betrekking tot de thema's van LNV-beleid.
Betrokkenen moeten de juiste maatregelen kunnen treffen om aan doelstellingen van LNV-beleid te voldoen. Voor het communiceren met diverse doelgroepen worden voorlichtingsopdrachten verstrekt. De opdrachten zijn afgeleid van beleidsnota's van LNV en worden, indien mogelijk c.q. wettelijk vereist, openbaar aanbesteed.
A Afgeronde voorlichtingsprojecten die een positief effect laten zien ten opzichte van de nulmeting | |
---|---|
Omschrijving | Streefwaarde 2005 |
Positieve effecten van in 2005 afgeronde voorlichtingsprojecten ten opzichte van de nulmeting nulmetingafgeronde | gerealiseerd |
Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties handelen zoveel mogelijk met LNV-kennis die efficiënt wordt gedeeld en doorgegeven. Gemeten worden de effecten van voorlichtingsprojecten op het handelen van de doelgroepen.
Voorlichtingsopdrachten: met de opdrachten worden voorlichtingsopdrachten voor het domein voedsel en groen gefinancierd. De nota's van het ministerie van LNV zijn hierbij leidend.
Actoren binnen het LNV-beleidsdomein (producenten, consumenten en kenniswerkers op het gebied van voedselvoorziening en groene ruimte).
Instrument | Aantal prestaties | Gemiddelde kosten per prestatiex € 1 000 | Totale uitgavenx € 1 000 |
Voorlichting | 8 400 |
Er zijn 10 projecten in uitvoering die doorlopen in 2005. Het aantal nieuwe projecten met uitgaven in 2005 is nog niet bekend.
Budgettaire gevolgen van beleid
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
09 Kennisverspreiding | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 71 649 | 62 418 | 62 246 | 66 935 | 70 513 | 70 773 | 70 773 |
UITGAVEN | 62 419 | 64 049 | 63 506 | 68 481 | 71 915 | 72 205 | 72 130 |
Programma-uitgaven | 62 011 | 63 684 | 62 894 | 67 870 | 71 304 | 71 583 | 71 508 |
U0916 Vakdepartementaal onderwijsbeleid | 36 001 | 29 794 | 29 694 | 29 286 | 30 056 | 30 200 | 30 200 |
–VIA-regeling | 1 105 | 890 | 2 201 | 1 961 | 2 440 | 2 452 | 2 452 |
–Regeling cursusonderwijs | 153 | 389 | 1 759 | 1 884 | 1 946 | 1 956 | 1 956 |
–Regeling praktijkleren | 25 833 | 14 795 | 15 960 | 16 785 | 17 434 | 17 512 | 17 512 |
–Overig vakdepartementaal | 8 910 | 7 320 | 8 974 | 7 856 | 8 236 | 8 280 | 8 280 |
–Innovatie groen onderwijs | 6 400 | 800 | 800 | ||||
U0917 Algemeen onderwijsbeleid | 19 583 | 22 844 | 24 800 | 28 223 | 30 633 | 30 738 | 30 738 |
–Overige regel. WU, Alg. | 0 | 267 | 371 | 382 | 107 | 111 | 111 |
–Overige regel. HBO-groen, Alg. | 1 781 | 3 541 | 3 794 | 4 118 | 4 734 | 4 748 | 4 748 |
–Overige regel. VMBO/MBO-groen, Alg. | 9 055 | 12 171 | 13 454 | 15 774 | 17 474 | 17 539 | 17 539 |
–Regelingen ICT | 8 747 | 6 865 | 7 181 | 7 949 | 8 318 | 8 340 | 8 340 |
U0918 Voorlichting | 6 427 | 11 046 | 8 400 | 10 361 | 10 615 | 10 645 | 10 570 |
Apparaatsuitgaven | 408 | 365 | 612 | 611 | 611 | 622 | 622 |
U09.22 Baten-lastendienst | 408 | 365 | 612 | 611 | 611 | 622 | 622 |
ONTVANGSTEN | 940 | 937 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 |
• De programma-uitgaven zijn bij vorenstaande operationele doelstellingen toegelicht aan de hand van prestatiegegevens.
• Voor normatieve uitgaven ten behoeve van agrarische innovatie- en praktijkcentra (IPC's) is vanaf 2004 meerjarig budget overgeheveld ten laste van het artikelonderdeel vakdepartementaal onderwijsbeleid (U09.16).
• De uitgaven baten-lastendienst hebben betrekking op DR.
De ontvangsten betreffen diverse ontvangsten in het kader van het vakdepartementaal onderwijsbeleid.
Bedragen in € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 63 506 | 68 481 | 71 915 | 72 205 | 72 130 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 612 | 611 | 611 | 622 | 622 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 62 894 | 67 870 | 71 304 | 71 583 | 71 508 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | % | % | % | % | ||||||
4.juridisch verplicht | 10% | 6 431 | 4% | 2 947 | 2% | 1 761 | 1% | 750 | ||
5.complementair noodzakelijk | ||||||||||
6.bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) | 62% | 38 627 | 58% | 38 931 | 56% | 39 929 | 55% | 39 676 | 57% | 40 426 |
7.beleidsmatig gereserveerd | 28% | 17 836 | 38% | 25 992 | 42% | 29 614 | 44% | 31 157 | 43% | 31 082 |
8.beleidsmatig nog niet ingevuld | ||||||||||
9.Totaal (=3) | 100% | 62 894 | 100% | 67 870 | 100% | 71 304 | 100% | 71 583 | 100% | 71 508 |
Operationele doelstelling | Evaluatieonderzoek | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
09.16 | VIA-regeling | X | |||||||
09.16 | Regeling cursusonderwijs | X | |||||||
09.16 | Regeling praktijkleren | X | X | ||||||
09.16 | Kaderbrief groen onderwijs | X | |||||||
09.16 | Regeling innovatie groen onderwijs | X | |||||||
09.17 | Algemeen onderwijsbeleid (Evaluatie CFI) | X | |||||||
09.18 | Voorlichting | X | X |
Evaluaties met betrekking tot algemeen onderwijsbeleid worden uitgevoerd door OCW (OCW-volgend beleid).
LNV is direct verantwoordelijk voor vakdepartementaal onderwijsbeleid. De begunstigden zijn verantwoordelijk voor het daadwerkelijk te behalen resultaat.
De minister van LNV is systeemverantwoordelijk voor algemene onderwijskundige vernieuwing voor het groen onderwijs. LNV volgt het algemene onderwijsbeleid van OCW. De begunstigde instellingen zijn verantwoordelijk voor resultaten. Op basis van resultaten vindt eventueel aanpassing van beleid plaats.
LNV is direct verantwoordelijk voor kennisverspreiding. De begunstigden zijn verantwoordelijk voor het daadwerkelijk te behalen resultaat.
Dit niet-beleidsartikel heeft een bijzonder karakter. Vanuit dit artikel vinden overboekingen naar de overige beleidsartikelen plaats. Daarnaast worden onvoorziene uitgaven op het artikel geraamd. Het artikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.
Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen.
Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen.
De grondslag van deze post ligt in de Comptabiliteitswet 2001, waarin de mogelijkheid is opgenomen om een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.
Bedragen x € 1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
10 Nominaal en onvoorzien | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 0 | 1 754 | – 2 262 | – 4 224 | – 6 187 | – 6 187 | – 6 187 |
UITGAVEN | 0 | 1 754 | – 2 262 | – 4 224 | – 6 187 | – 6 187 | – 6 187 |
U1021 Prijsbijstelling | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
U1022 Loonbijstelling | 0 | 1 754 | 69 | 69 | 69 | 69 | 69 |
U1023 Onvoorzien | 0 | 0 | – 2 331 | – 4 293 | – 6 256 | – 6 256 | – 6 256 |
ONTVANGSTEN | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De loonbijstelling 2004 wordt in het najaar 2004 over de relevante artikelen verdeeld.
Op onvoorzien is opgenomen de nog nader in te vullen LNV-efficiencytaakstelling in het kader van de uitgaventaakstelling van € 750 mln. m.i.v. 2005.
Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de voorgaande beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, uitgaven in het kader van het actieplan emancipatie, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.
Grafiek 10: Procentuele verdeling uitgaven 2005 over operationele doelstellingen en apparaat.
Bedragen x €1 000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
11 Algemeen | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
VERPLICHTINGEN | 287 051 | 251 064 | 202 851 | 207 609 | 204 892 | 204 662 | 206 443 |
UITGAVEN | 287 320 | 251 059 | 202 847 | 207 605 | 204 888 | 204 658 | 206 439 |
Programma-uitgaven | 48 944 | 43 645 | 43 161 | 42 734 | 42 338 | 42 338 | 42 338 |
U1111 Emancipatie | 60 | 203 | 204 | 206 | 209 | 209 | 209 |
U1113 Internationale contributies | 7 471 | 7 417 | 7 419 | 7 420 | 7 421 | 7 421 | 7 421 |
U1114 Uitvoering van EU-maatregelen | 41 413 | 36 025 | 35 538 | 35 108 | 34 708 | 34 708 | 34 708 |
Apparaatsuitgaven | 238 376 | 207 414 | 159 686 | 164 871 | 162 550 | 162 320 | 164 101 |
U1121 Apparaat | 204 863 | 170 572 | 159 686 | 164 871 | 162 550 | 162 320 | 164 101 |
U1122 Baten-lastendienst | 33 513 | 36 842 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
ONTVANGSTEN | 389 150 | 263 618 | 259 534 | 254 534 | 254 334 | 254 334 | 254 334 |
Toelichting op de programma-uitgaven
In het kader van emancipatie subsidieert LNV projecten waar aandacht is voor het voorkomen van uitsluiting en het versterken van verscheidenheid.
U11.13 Internationale contributies
Het ministerie van LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), het cluster van buitenlanduitgaven en -ontvangsten op de rijksbegroting.
U11.14 Uitvoering van EU-maatregelen
Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder «interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningsproducten zuivel, rundvlees en granen.
De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Een nadere toelichting betreffende de uitvoering door de productschappen uit hoofde van medebewind wordt in de EU-bijlage gegeven.
Ten behoeve van de afwikkeling van declaraties over afgesloten jaren met het EOGFL, afdeling Garantie, door middel van de zogenaamde apurement-procedure is op dit artikel een stelpost opgenomen.
Toelichting op de aparaatsuitgaven
Gegevens inzake apparaatsuitgaven (bedragen x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Raming 2005 | Gemiddelde sterkte | Gemiddelde prijs | Totaal |
Personeel algemene leiding en stafdirecties1 | 648 | 51,7 | 33 491 |
Personeel overige directies2 | 635 | 67,8 | 43 067 |
Materieel | 24 753 | ||
Materieel Ministerie algemeen en huisvesting | 33 489 | ||
Overig personeel en post-actieven | 24 886 | ||
Totaal apparaatsuitgaven | 159 686 |
1 Dit betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Bureau Bestuursraad, Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Aangelegenheden, de Auditdienst en de directie Voorlichting.
2 Dit betreffen de personele uitgaven voor de directies Juridische Zaken, Internationale Zaken (incl. LNV-VB) en Regionale Zaken, de (tijdelijke) projectdirecties en het Expertisecentrum LNV.
Op dit artikel worden tevens de materiële uitgaven ministerie algemeen geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.
Met ingang van 2005 worden op dit artikel niet langer apparaatsuitgaven baten-lastendiensten geraamd. Dit budget is overgeheveld naar de relevante beleidsartikelen die betrekking hebben op de activiteiten van deze baten-lastendiensten.
Ontvangsten 2005 (x € 1 000) | |
---|---|
Totaal | 259 534 |
Landbouwheffingen | 245 000 |
EU-ontvangsten | 5 684 |
Overige ontvangsten | 8 850 |
De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen per landbouwproduct weergegeven. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouwmaatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten, met name apparaatsontvangsten.
De administratieve lastenverlichting voor 2005 wordt voorzien op 4%. In onderstaande tabel worden de acties weergegeven die in 2005 worden ondernomen en de gevolgen daarvan voor de administratieve lasten. Na een goede start in 2003, waarin 8% lastenverlichting werd gerealiseerd uit relatief gemakkelijke ingrepen, nemen de maatregelen zoals voorzien voor 2004 en 2005 meer (beleids- en juridische) incubatietijd in beslag. De voorziene reducties voor deze jaren bedragen respectievelijk 1% en 4%. In 2006 wordt vervolgens een reductie voorzien van 11%, waarmee cumulatief een nettoreductie voor de periode 2003–2006 van 25% in zicht blijft.
Regeling | Actie | Raming mutatie AL in 2005 x € 1 mln. |
Landbouwwet• landbouwtelling | combineren met inwinning voor basisregistratie | – 2,7 |
Kwaliteitswet | ||
• COKZ regelingen | • opheffen rijkskeurmerken | – 1,6 |
• controle KCB | • combineren met PD-inspectie | – 0,8 |
Diergezondheid | ||
• regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten | • afschaffen bezoekersregister | – 13,0 |
• I&R rund | • toepassingen ICT | – 3,6 |
Gewasbescherming• convenant AMvB | Vormvrije invulling voor bedrijfsleven | + 4,0 |
Totaal geraamde afname administratieve lasten | – 17,7 | |
Percentage wijziging t.o.v. de stand van 31/12/2002 (€ 430 miljoen) | Minus 4,1% |
Met de zogenaamde Houtskoolschets is twee jaar geleden onder het motto «minder beleid, minder inzet, minder regels» een traject gestart waarmee LNV slank, maar slagvaardig de agenda voor de toekomst tegemoet kon treden. Daaraan lag niet alleen de forse financiële en personele taakstelling ten grondslag. Ook gewijzigde opvattingen over de rol van de overheid en de daarmee verbonden zich wijzigende verhoudingen tussen overheden en maatschappelijke groeperingen gaven daartoe aanleiding.
Het pad dat LNV is ingeslagen had en heeft voor het ministerie grote operationele, organisatorische en personele gevolgen. De financiële en personele taakstelling, die het hoofd moest worden geboden, leidt in amper 4 jaar tijd tot een afname van het personeelsbestand met ruim 20% (ca. 1 200 fte). Een dergelijke majeure operatie kon en kan niet uitsluitend gerealiseerd worden met -interne- organisatorische maatregelen, zoals de samenvoeging van een viertal uitvoerende diensten in de Dienst Regelingen, het bundelen van de regiodirecties in één directie Regionale Zaken en de clustering van ICT-activiteiten in een Dienst ICT-Uitvoering (DICTU). Bijna alle onderdelen van het departement hebben een formele reorganisatie moeten doorvoeren om de krimptaakstelling te kunnen realiseren. Daarnaast is een versterkte uitstroom slechts mogelijk gebleken met behulp van de zogenaamde FPU-regeling.
Deze interne maatregelen stonden niet op zichzelf. Een integrale beleidsdoorlichting van het LNV-domein leidt tot het beëindigen van activiteiten, afschaffing van regelgeving en aanmerkelijke verlaging van administratieve lasten, zoals neergelegd in de zogenaamde Pakketbrief. Deze actie liep vooruit op de doorlichting die rijksbreed aan de orde is in het Programma Andere Overheid. De omslag van zorgen voor naar zorgen dat is in dit verband een belangrijk vertrekpunt. Primair heeft dit betrekking op de rol van de overheid richting doelgroepen en maatschappelijke groeperingen. Daarnaast werkt het ook door in de rolverdeling tussen overheden (bijv. de ILG-constructie).
Bij dit alles blijft een waakzaam oog geboden voor de eisen die de ministeriële verantwoordelijkheid – ook vanuit de relatie met de EU – stelt.
In onderstaande grafiek is het verloop van de personeelsbezetting vanaf 31 december 2002 in beeld gebracht, afgezet tegen de streefbezetting te bereiken in 2004. De cijfers zijn gericht op de krimptaakstelling in het kader van de houtskoolschets dus nog exclusief de VWA. In het eerste halfjaar van 2004 is ook een afname van de bezetting van de VWA waar te nemen met in totaal 77,3 fte.
Verandering in organisatie en besturing
In 2004 zijn op het vlak van bedrijfsvoering vervolgstappen gezet, die er op zijn gericht het sturingsvermogen van LNV verder te versterken. Scherpere processturing en toenemende verzakelijking tussen beleid en uitvoering staan centraal bij het laten doorwerken van de VBTB-criteria. Gebleken is dat het werken met uitvoeringsorganisaties die een baten-lastenstelsel voeren, in dat verband belangrijke prikkels oplevert.
Met ingang van 1 januari 2005 wordt ook de AID baten-lastendienst. Daarmee zijn dan nagenoeg alle uitvoeringstaken binnen LNV ondergebracht in baten-lastendiensten. Het aantal baten-lastendiensten binnen LNV neemt overigens nog wel af, omdat bij de Voedsel en Waren Autoriteit en bij de Dienst Regelingen fusietrajecten gaande zijn. Dit heeft ook organisatorische gevolgen. Zo zal bij de VWA 2005 in het teken staan van de integratie van de Keuringsdienst van Waren (KvW) en de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees (RVV).
Als baten-lastendienst, beheersmatig ressorterend onder BZK, zal P-direkt vanaf 1 januari 2006 voor 12 departementen de personeelsregistratie en salarisadministratie gaan verzorgen. De wijzigingen die dat voor LNV met zich meebrengt worden geïmplementeerd door een speciaal daarvoor opgerichte programmaorganisatie. De grootste veranderingen betreffen de manier van werken, de ICT-architectuur en het digitaliseren van de P-dossiers. Voor de introductie ervan wordt gebruik gemaakt van een tijdelijk systeem: «Emplaza». Het is de bedoeling dat Emplaza per 1 januari 2005 voor geheel LNV beschikbaar is.
Eind 2004 zal duidelijk worden of de oprichting zal plaatsvinden van een interdepartementaal HRM-Ontwikkel- en/of Expertisecentrum (OC/EC). Dit zal consequenties hebben voor het P&O-werk binnen LNV.
Bij de herinrichting van de ICT-functie binnen LNV zal sprake zijn van een scheiding tussen uitvoering en beleid. De nieuw te vormen directie Informatiebeleid en Facilitaire Zaken (IFZ) zal zich richten op het beleid van ICT voor het concern en de inbedding van ICT-investeringen in de planning- en controlcyclus. De nieuw te vormen Dienst ICT-Uitvoering (DICTU) wordt verantwoordelijk voor de ontwikkeling van applicaties, het technisch beheer daarvan en levert de ICT-services zoals infrastructuur en helpdesk. Op deze wijze kan binnen LNV beter gebruik worden gemaakt van schaalvoordelen, gedeelde inkoop en standaarden. Bovendien is LNV zo ook beter toegerust voor eventuele verdere aansluiting bij interdepartementale ontwikkelingen zoals shared services ICT.
De Algemene Inspectiedienst (AID) is de controle- en opsporingsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De kerntaak van de AID is handhaving van de wet- en regelgeving op de beleidsterreinen van LNV. De daarbij benoemde producten zijn controle, verificatie, opsporing, handhavingcommunicatie en beleidsadvisering. Onder handhaving wordt «het geheel van activiteiten gericht op de bevordering van naleving van wet- en regelgeving» verstaan. In het kader van de uitvoering van deze taak beschikken de ambtenaren AID over toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden worden in onderlinge samenhang ingezet.
Toezicht betreft enerzijds verificatie (waarbij de juistheid van een opgave gedaan in het kader (financiële) EU-regelgeving wordt vastgesteld) en anderzijds controle (waarbij naleving van ge- of verbodsbepalingen aan de orde is). Bij de opsporingstaak staat het gericht het zoeken van strafbare feiten voorop. Bij de uitvoering van de handhavingstaak verkrijgt de AID informatie over de naleving van regelgeving.
De producten/diensten van de AID zijn weergegeven in onderstaande figuur en bestaan uit productgroepen: een productief uur controle, opsporing, verificatie, beleidsadvisering en/of handhavingscommunicatie in combinatie met doelgroepen, handhavingsaspecten (wet- en regelgeving) en regio's.
Binnen deze productgroepen wordt afgesproken met de opdrachtgever op welke beleidsonderwerpen de inspanning van de AID zich specifiek moet richten, eventueel aangevuld met een nadere afbakening naar doelgroep en/of regio. Op deze wijze ontstaan de individuele producten, gerangschikt naar productgroepen, die elk worden gekwantificeerd in (bestede) productieve uren.
De producten van de AID vormen een bijdrage aan het realiseren van operationele doelen van de volgende resultaatgebieden van het ministerie van LNV. In de onderstaande tabel wordt de verdeling over de jaren 2004 en 2005 weergegeven.
Inzet in % verdeeld over resultaatgebieden | ||
---|---|---|
Beleidsartikel | 2004 | 2005 |
1.Versterking landelijk gebied | 6,5 | 6,3 |
4.Economisch perspectiefvolle agroketens | 32,9 | 28,3 |
5.Bevorderen duurzame productie | 44,5 | 47,0 |
6.Voedselveiligheid etc. | 16,1 | 18,4 |
Totaal | 100 | 100 |
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005 Algemene Inspectiedienst
Bedragen x € 1 000 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Baten | |||||
opbrengst moederdepartement (meerjaren begroting) | 51 541 | 55 495 | 54 488 | 51 643 | 51 643 |
opbrengst derden | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 |
rentebaten | 2 | 8 | 15 | 19 | 19 |
Totaal baten | 51 943 | 55 903 | 54 903 | 52 062 | 52 062 |
Lasten | |||||
apparaatskosten | |||||
*personeel | 34 568 | 37 405 | 36 757 | 34 421 | 34 409 |
*materieel | 12 799 | 13 848 | 13 595 | 12 731 | 12 727 |
rentelasten | 289 | 318 | 320 | 316 | 283 |
afschrijvingskosten | |||||
*materieel | 2 935 | 2 759 | 2 859 | 3 222 | 3 271 |
*immaterieel | 1 102 | 1 323 | 1 122 | 1 122 | 1 122 |
dotaties voorzieningen | – | ||||
buitengewone lasten | 250 | 250 | 250 | 250 | 250 |
Totaal lasten | 51 943 | 55 903 | 54 903 | 52 062 | 52 062 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Van het moederdepartement worden jaarlijks opdrachten ontvangen, zoals afgesproken in het aansturingprotocol AID. De opbrengst van de AID wordt gevormd door te leveren diensten in aantallen productieve uren te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs en de parameter voor de kwaliteit. Voor de omzet van de AID wordt uitgegaan van de bedragen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting LNV.
De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op subsidies voor investeringen in handhavinginstrumentarium door de Europese Commissie en dienstverlening aan andere handhavingorganisaties.
De rentebaten worden verkregen uit het positieve saldo op de rekening courant. Er is gerekend met 3,2% rente.
De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel.
De gemiddelde prijs in 2005 bedraagt € 51 900 per fte. De personele kosten komen dan uit op zo'n € 34,6 mln.
De materiële kosten bestaan uit beleidsondersteunende kosten (circa € 1,5 mln.), de directe kosten voor de operationele uitvoering (€ 6,8 mln.) en indirecte kosten (€ 6 mln.).
De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van de AID via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. In het overzicht van baten en lasten wordt voorlopig uitgegaan van een rentepercentage van 3,2%.
De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa zoals opgenomen in de indicatieve openingsbalans. De afschrijvingskosten volgen uit de geraamde boekwaarde van de activa per 1 januari 2005 en uit het investeringsprogramma van de AID. De afschrijvingen vinden lineair plaats. De afschrijvingstermijn van de activa varieert afhankelijke van het type activa van 3 tot 10 jaar. In de definitieve openingsbalans worden de gegevens uit de complete inventarisatie en de daarop gebaseerde waardering opgenomen. Deze zal bij 1e suppletore begroting 2005 worden opgenomen.
Indicatieve openingsbalans per 1 januari 2005 | |||
---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | |||
Activa | Passiva | ||
01-01-05 | 01-01-05 | ||
Immateriële vaste activa | 2 066 | Eigen vermogen | |
materiele vaste activa | exploitatie reserve | – | |
grond | – | verplichte reserve | – |
installaties + inventarissen | 2 293 | onverdeeld resultaat | – |
overige materiele vaste activa | 3 918 | Leningen bij Financiën | 8 277 |
Voorraden | – | Voorzieningen | |
Debiteuren | 20 | Crediteuren | 0 |
nog te ontvangen | 1 770 | Nog te betalen kosten | 1 791 |
liquide middelen | 1 | ||
Totaal activa | 10 068 | Totaal passiva | 10 068 |
De indicatieve openingsbalans geeft een prognose van de stand van zaken per 1 januari 2005. De definitieve openingsbalans zal begin 2005 worden opgesteld als onderdeel van de verantwoording over 2004 en worden voorzien van een accountantsverklaring en worden opgenomen in de 1e suppletore begroting 2005.
Grondslagen voor de waardering van activa en passiva
– De activa en passiva zijn opgenomen tegen nominale waarde.
– De waarde van de vaste activa is gebaseerd op een inventarisatie van de aanwezige activa. Van de activa is op basis van de historische aanschaf de aanschafwaarde en cumulatieve afschrijvingen de boekwaarde per 1 januari 2005 bepaald. Hierbij is ook rekening gehouden met investeringen die in 2004 plaatsvinden.
Toelichting op de onderscheiden posten van de openingsbalans
– De immateriële vaste activa bestaan voornamelijk uit het bedrijfsinformatiesysteem SPIN en de softwarepakketten voor de kantoorautomatisering. De gehanteerde afschrijvingstermijn bedraagt 5 jaar; er is geen restwaarde.
Waardeverloop van de activa in 2005 | |||
---|---|---|---|
Materiële vaste activa | Immateriële vaste activa | Totaal vaste activa | |
Boekwaarde 1/1/2005 | 6 211 | 2 066 | 8 277 |
Investeringen | 3 295 | 420 | 3 715 |
Afschrijvingen | – 2 935 | – 1 102 | – 4 037 |
Saldo mutaties | 360 | – 682 | – 322 |
Boekwaarde 31/12/2005 | 6 571 | 1 384 | 7 955 |
– De post debiteuren wordt gevormd door nog te ontvangen bedragen voor het privé gebruik van de dienstauto's.
– Nog te ontvangen bestaat uit gereserveerd vakantiegeld van de medewerkers op het moment van baten-lastendienstvorming.
– Eigen vermogen. Voorlopig wordt er van uit gegaan dat er zich een beperkt eigen vermogen zal ontwikkelen. Bij de toekomstige vermogensontwikkeling wordt uitgegaan van een geleidelijke opbouw van de exploitatiereserve op basis van het risicobeleid. De exploitatiereserve groeit tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet.
– De uitstaande leningen bij het ministerie van Financiën zijn rentedragend met een looptijd langer dan een jaar, te weten:
Bedragen x € 1 000 | |
---|---|
1-1-2005 | |
Leningen uit hoofde overdracht vaste activa | 8 277 |
Lening tbv nieuwe investeringen in 2005 | 5 465 |
Totaal | 13 742 |
– De post Nog te betalen kosten is als volgt gespecificeerd:
Bedragen x 1000 euro | |
---|---|
1-1-2005 | |
Nog te betalen vakantiegeld | 1 350 |
Nog te betalen interim-uitkering | 420 |
Diversen | 21 |
Totaal | 1 791 |
Kasstroomoverzicht Algemene Inspectiedienst
Bedragen x € 1 000 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 0 | 1 | 1 | 1 | 123 |
2.Totaal operationele kasstroom | 4 037 | 4 082 | 3 981 | 4 344 | 4 393 |
3a.-/- totaal investeringen | – 3 715 | – 3 180 | – 3 180 | – 3 180 | – 3 180 |
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen | |||||
3.Totaal investeringskasstroom | – 3 715 | – 3 180 | – 3 180 | – 3 180 | 3 180 |
4a.-/- uitkering aan moederdepartement | – 8 277 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b.+ storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c.-/- aflossingen op leningen | – 4 036 | – 4 082 | – 3 981 | – 4 222 | 4 271 |
4d.+ beroep op leenfaciliteit | 11 992 | 3 180 | 3 180 | 3 180 | 3 180 |
4.Totaal financieringskasstroom | – 321 | – 902 | – 801 | – 1 042 | – 1 091 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | 1 | 1 | 1 | 123 | 245 |
Het beginsaldo op de rekening courant per startdatum van de baten-lastendienst is 0.
Het saldo van de vermogensstromen met betrekking tot de uitkering naar het moederdepartement, aflossing op lening, en lening bij het Ministerie van Financiën, aangevuld met de operationele kasstroom is voldoende om de investeringen te dekken.
Overzicht vermogensontwikkeling Algemene Inspectiedienst
Bedragen x € 1 000 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
1.Eigen vermogen per 1 januari | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.Saldo van baten en lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3c.Overige mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3Totaal directe mutaties in eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.Eigen vermogen per 31 december (=1+2+3) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De AID start per 1-1-2005 met een eigen vermogen van 0. In principe zal een mogelijk positief resultaat over 2005 worden toegevoegd aan het eigen vermogen.
De prestaties van de AID bestaan uit het aantal directe uren per product/dienst waartoe de AID een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten. In 2004 vindt de nulmeting plaats van de prestatie-indicatoren.
Onderstaande tabel geeft per productgroep het aandeel in de verwachte omzet van de AID in 2005 weer. Deze verdeling is gebaseerd op de verdeling 2004.
Prestaties per productgroep | ||
---|---|---|
productgroep | prestaties (in uren) | aandeel(in %) |
controle | 425 600 | 58,5 |
verificatie | 179 900 | 24,7 |
opsporing | 102 620 | 14,1 |
beleidsadvisering | 16 520 | 2,3 |
communicatie | 2 800 | 0,4 |
Totaal | 727 440 | 100 |
In verband met EU regelgeving (cross compliance) wordt verwacht dat er de komende jaren een verschuiving zal optreden van controle naar verificatie. Bij de overige productgroepen wordt geen ingrijpende verschuiving verwacht.
De AID onderscheidt een mix van indicatoren en prikkels met betrekking tot de doelmatigheid. De kengetallen zijn opgenomen in het meetplan dat moet dienen om de verbetering van de doelmatigheid bij de AID aan te geven. Dit meetplan is opgenomen in de bundel «Instellingsproducten kandidaat-baten-lastendienst AID».
In 2004 vindt de nulmeting plaats van de doelmatigheidsindicatoren. De gegevens zullen worden geleverd bij eerste suppletore begroting 2005.
De Dienst Landelijk Gebied is een uitvoerende dienst van LNV die in opdracht van het rijk, provincies en andere overheden beleid voor het inrichten van groene gebieden voor natuur, recreatie, water en landbouw, vertaalt naar uitvoering in concrete projecten. DLG verwerft hiervoor gronden, richt die gronden opnieuw in en draagt gebieden vervolgens over aan gebiedsbeherende instanties en agrariërs. Daarnaast worden geldstromen bij elkaar gebracht. DLG zoekt naar samenwerking en oplossingen die passen bij de (bestuurlijke) wensen en de eigenschappen van het gebied. Als EU-betaalorgaan is DLG verantwoordelijk voor het uitbetalen van een breed scala aan POP-regelingen.
De producten van DLG ten behoeve van LNV zijn gericht op uitvoeren van beleid dat is vastgelegd in de LNV-begroting in de artikelen Versterking landelijk gebied, Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en Economisch perspectiefvolle agroketens;
DLG werkt binnen één opdracht voor meerdere overheden, gericht op publieke doelen en vanuit een unieke positie tussen verschillende publieke domeinen waarvoor werk wordt uitgevoerd. De kracht van DLG ligt in de combinatie van het kennen van het gebied, het kennen van de mensen in het gebied en het kennen van het beleid van verschillende overheden.
Het werkgebied van DLG is zeer divers. DLG werkt aan ruim 150 gebiedsgerichte projecten in het landelijk gebied. Waar voorheen projecten een lange looptijd hadden, zijn de landinrichtingsprojecten tegenwoordig opgeknipt in termijnen met kortere doorlooptijden. Daarbij worden steeds vaker nieuwe media als internet en GIS-visualisaties ingezet. In navolging van het project Groningen Meerstad wordt samen met diverse internationale universiteiten een GIS-viewer verder ontwikkeld.
DLG stimuleert en begeleidt grondeigenaren zoveel mogelijk om gronden vrijwillig te ruilen, zoals in het Zeeuwse Ponthe. Eén derde van de groenprojecten van DLG ligt binnen een straal van 10 km van de grote steden. DLG helpt steden (zoals Rotterdam en Breda) met ontwikkelingsgericht werken, PPS-constructies en anticiperend aankopen, de groenprojecten in de stadsranden te realiseren. DLG koopt daarnaast grond aan voor de realisatie van de EHS. De producten/diensten van DLG zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Overzicht bedrijfsprocessen en producten/diensten | |
---|---|
Bedrijfsproces | Product/Dienst |
1. Omzetten grond | 1.1 Verwerving grond 1.2 Vervreemding grond 1.3 Exploitatie grond |
2. Inrichten landelijk gebied | 2.1 Planvorming 2.2 Planuitvoering |
3. Uitvoeren subsidieregelingen | 3.1 Adviezen aanvragen 3.2 Uitvoering subsidieregelingen |
4. Adviseren | 4.1 Advisering algemeen en beleid 4.2 Informatieverstrekking |
De grondverwervingtransacties die plaatsvinden in het bedrijfsproces omzetten grond (1.) worden verricht door het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). De medewerkers van DLG voeren de werkzaamheden uit voor BBL.
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005
Dienst Landelijk Gebied | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Baten | ||||||
Opbrengst moederdepartement | 67 141 | 73 093 | 74 527 | 75 721 | 76 469 | 76 469 |
Opbrengst overige departementen | 1 745 | 1 919 | 1 919 | 1 919 | 1 919 | 1 919 |
Opbrengst derden | 7 947 | 8 740 | 8 740 | 8 740 | 8 740 | 8 740 |
Rentebaten | 122 | 88 | 88 | 88 | 88 | 88 |
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Exploitatiebijdrage | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verborgen opbrengsten | 6 721 | 6 721 | 6 721 | 6 721 | 6 721 | 6 721 |
Totale baten | 83 676 | 90 561 | 91 995 | 93 189 | 93 937 | 93 937 |
Lasten | ||||||
Apparaatskosten | ||||||
*personeel | 54 596 | 58 281 | 58 281 | 58 281 | 58 281 | 58 281 |
*materieel | 16 872 | 18 629 | 18 631 | 18 630 | 18 630 | 18 630 |
Rentelasten | 499 | 459 | 663 | 834 | 875 | 875 |
Afschrijvingskosten | ||||||
*materieel | 2 933 | 3 452 | 4 000 | 4 434 | 4 665 | 4 665 |
*immaterieel | 1 485 | 1 769 | 2 449 | 3 039 | 3 515 | 3 515 |
Dotaties aan voorzieningen | 570 | 450 | 450 | 450 | 450 | 450 |
Buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verborgen lasten | 6 721 | 6 721 | 6 721 | 6 721 | 6 721 | 6 721 |
Totale lasten | 83 676 | 89 761 | 91 195 | 92 389 | 93 137 | 93 137 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 |
Het moederdepartement geeft jaarlijks een opdracht aan DLG, zoals afgesproken in het aansturingprotocol DLG. In die opdracht wordt het vastgesteld welke werkzaamheden DLG verricht en welke bijdrage hiervoor wordt ontvangen. De raming van 2005 is gebaseerd op de opdracht van 2004 en de afgesproken krimp ingevolge het Hoofdlijnenakkoord 2002 met betrekking tot de volumetaakstelling. Voor de raming van 2006 en verder is deze lijn doorgezet.
De opbrengsten overige departementen hebben voornamelijk betrekking op het ministerie van Verkeer en Waterstaat en samenwerkingsverbanden tussen diverse departementen.
De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op provincies en samenwerkingsverbanden waarin ook gemeenten en waterschappen participeren.
De opbrengsten zijn als volgt verdeeld over de producten:
Bedragen x € 1 000 | |||
---|---|---|---|
Producten 2005 | Moederdepartement | Tweeden | Derden |
verwerving grond | 7 724 | 114 | 2 378 |
vervreemding grond | 1 894 | 0 | 44 |
exploitatie grond | 2 093 | 0 | 9 |
inrichting: planvorming | 10 933 | 586 | 1 920 |
inrichting: planuitvoering | 27 869 | 421 | 2 654 |
adviezen aanvragen Programma Beheer | 5 366 | 0 | 0 |
uitvoeren subsidieregelingen | 10 248 | 0 | 435 |
adviezen | 5 172 | 798 | 1 097 |
informatieverstrekking | 1 794 | 0 | 204 |
Rentebaten: gerekend is met 1% rente.
De verborgen opbrengsten hebben een fictief karakter en betreffen huisvestingskosten. Voor de bepaling van de integrale kosten is het namelijk noodzakelijk dat de kosten die andere diensten c.q. directies van LNV verantwoorden, voor de voortbrenging van DLG-producten en diensten worden meegenomen.
Deze diensten berekenen deze kosten echter niet door aan DLG.
De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel. De gemiddelde sterkte ambtelijk personeel is geraamd op 1032 fte tegen een gemiddelde prijs van € 52 463.
Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om werk te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met het onderhoud van de geautomatiseerde systemen.
De materiële kosten bestaan uit personeelsgerelateerde kosten (reis- en verblijfskosten, opleidingskosten) 22%, bureaukosten 10%, huisvestingskosten 29%, automatiseringsuitgaven 13% en overige kosten (waaronder diensten derden) 15%. Onder de materiële kosten vallen ook de uitvoeringskosten voor opdrachten van het moederdepartement en voor opdrachten voor tweeden en derden, 11%.
De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van DLG via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:
3 jaar: 2,51%
4 jaar: 2,82%
7 jaar: 3,62%
De afschrijvingskosten hebben betrekking op materiële en immateriële vaste activa die volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van DLG. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 7 jaar.
Onder de materiële activa vallen onder andere kantoorverbouwingen en kantoorinventaris, beide met een afschrijvingstermijn van 7 jaar, en computerhardware met een afschrijvingstermijn van 4 jaar. De immateriële vaste activa betreffen voor het grootste deel software uit eigen ontwikkeling met een afschrijvingstermijn van 4 jaar en softwarelicenties die in 3 jaar worden afgeschreven. Deze sofware is ontwikkeld door extern personeel.
Als Dotaties aan voorzieningen zijn opgenomen: wachtgeld en dubieuze debiteuren. Een voorziening voor de reorganisatie per 1-1-2005 is als pm opgenomen.
De verborgen lasten betreffen kosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van DLG, maar door andere directies en diensten van LNV worden verantwoord. Het betreft hier de kosten van huisvesting.
Het saldo van baten en lasten is bestemd voor geleidelijke opbouw van een exploitatiereserve om risico's te kunnen opvangen. De exploitatiereserve groeit tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet.
Dienst Landelijk Gebied | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 0 | 2 120 | 2 921 | 3 720 | 4 520 | 5 320 |
2.Totaal operationele kasstroom | 6 538 | 6 021 | 7 249 | 8 273 | 8 980 | 8 980 |
3a.-/- totaal investeringen | 4 900 | 10 060 | 10 040 | 11 640 | 5 830 | 5 338 |
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3.Totaal investeringskasstroom | – 4 900 | – 10 060 | – 10 040 | – 11 640 | – 5 830 | – 5 338 |
4a.-/- uitkering aan moederdepartement | 10 380 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b.+ storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c.-/- aflossingen op leningen | 4 418 | 5 220 | 6 450 | 7 473 | 8 180 | 8 180 |
4d.+ beroep op leenfaciliteit | 15 280 | 10 060 | 10 040 | 11 640 | 5 830 | 5 338 |
4.Totaal financieringskasstroom | 482 | 4 840 | 3 590 | 4 167 | – 2 350 | – 2 842 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | 2 120 | 2 921 | 3 720 | 4 520 | 5 320 | 6 120 |
Stijging van de operationele kasstroom wordt veroorzaakt door stijging van de afschrijvingskosten als gevolg van investeringen. De daling van de operationele kasstroom in 2005 wordt veroorzaakt door de post nog te ontvangen van het moederdepartement uit de openingsbalans van de per 1-1-2004 ingestelde baten-lastendienst.
De investeringen betreffen vervangingsinvesteringen van bestaande materiële en immateriële vaste activa. Het bedrag voor 2005 is als volgt opgebouwd:
– Verbouwingen € 4,50 mln.
– Hard- en software, inventaris, overige materiële vaste activa € 2,01 mln.
– Immateriële vaste activa (software uit eigen ontwikkeling) € 3,55 mln.
Overzicht vermogensontwikkeling
Dienst Landelijk Gebied | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Eigen vermogen per 1 januari | 0 | 0 | 800 | 1 600 | 2 400 | 3 200 |
2.Saldo van baten en lasten | 0 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3b.Bijdrage moederdepartement aan versterking eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3c.Overige mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.Eigen vermogen per 31 december | 0 | 800 | 1 600 | 2 400 | 3 200 | 4 000 |
Het eigen vermogen wordt opgebouwd door middel van een exploitatieresultaat van 1% tot maximaal 5% van de gemiddelde omzet. De reserve is bestemd voor het opvangen van risico's.
De prestaties die DLG levert bestaan uit het aantal directe uren per product/dienst waartoe DLG een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten. In 2003 heeft de nulmeting plaatsgevonden van de prestatie-indicatoren.
Uren en % van totaal uren | aantallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Producten | 2003 | % | Raming 2004 | % | Raming 2005 | % | Prestatie | 2003 | Raming 2004 | Raming 2005 |
Verwerving grond | 81 817 | 9% | 83 852 | 11% | 83 852 | 11% | Ha verworven | 6 600 | 6 700 | 6 700 |
Vervreemding grond | 16 461 | 2% | 20 563 | 3% | 20 563 | 3% | Ha vervreemd | 4 600 | 5 800 | 5 800 |
Exploitatie grond | 21 609 | 3% | 22 722 | 3% | 22 722 | 3% | Ha gemiddeld in bezit | 43 600 | 43 600 | 43 600 |
Planvorming | 143 449 | 17% | 118 698 | 15% | 118 698 | 15% | Ha onderhanden | 360 000 | 364 000 | 364 000 |
Planuitvoering | 312 686 | 36% | 302 558 | 38% | 302 558 | 38% | Ha onderhanden | 627 110 | 587 110 | 587 110 |
Adviezen aanvragen | 46 135 | 5% | 58 256 | 7% | 58 256 | 7% | Geleverde adviezen aanvragen | 8 686 | 7 100 | 7 100 |
Uitvoering subsidieregelingen | 100 062 | 12% | 111 261 | 14% | 111 261 | 14% | N.v.t. | |||
Advisering algemeen en beleid | 120 668 | 14% | 56 147 | 7% | 56 147 | 7% | Schriftelijke Adviesopdrachten 1e, 2e en 3e | 109 | 152 | 152 |
Informatieverstrekking | 19 243 | 2% | 19 474 | 2% | 19 474 | 2% | N.v.t. | |||
Totaal | 862 130 | 100% | 793 531 | 100% | 793 531 | 100% |
De cijfers geven het resultaat weer van de nulmeting die is uitgevoerd over 2003 alsmede een raming van de indicatoren over 2004 en 2005. Omdat de opdracht 2005 nog niet bekend is, is uitgegaan van eenzelfde niveau als 2004. De prestatie-indicatoren geven een beeld van wat DLG realiseert met de inzet van uren op de verschillende producten van DLG.
De cijfers m.b.t. grond hebben betrekking op opdrachten 1e, 2e en 3e en zijn excl. toedeling en inbreng van het Bureau Beheer Landbouwgronden in landinrichtingsprojecten. De cijfers voor 2003 zijn voorlopig, in afwachting van de rekening en verantwoording Bureau Beheer Landbouwgronden.
De stijging van het aantal uren t.b.v. adviezen aanvragen is bijna in zijn geheel te verklaren door aanvraagbegeleiding Programma Beheer die in 2004 voor het eerst plaatsvindt. De daling van het aantal geleverde adviezen komt door de intensivering van de werkwijze m.b.t. afhandeling van aanvragen en een verwachte groei van de inrichtingssubsidies.
Projecten die DLG uitvoert dragen veelal bij aan realisatie van meerdere beleidsartikelen. Producten zijn daarom niet rechtstreeks aan één artikel te koppelen. De beleidsdoelen zijn hieronder genoemd met daarbij het percentage van de geraamde tijdbesteding:
– Versterking landelijk gebied (55%)
– Realisatie ecologische hoofdstructuur (32%)
– Economisch perspectiefvolle agroketens (1%)
– Overige (12%)
2003 | Raming 2004 | Raming 2005 | |
Gemiddeld aantal direct productieve uren per fte werkzaam in de projecten | 1 043 | 1 050 | pm |
Verhouding tussen directe en indirecte uren | 61%:39% | 62%:38% | 63,9%:36,1% |
Verhouding tussen directe en indirecte uren (waarbij financiële toeslag is toegerekend aan directe uren | 64%:36% | 66%:34% | 68%:32% |
Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief) * | – | € 86,92 | Pm |
* Incl. opslag voor financiële diensten
In 2003 en 2004 is de doelmatigheid van DLG flink toegenomen. Door efficiencywinst is de formatie in deze jaren met circa 100 fte gekrompen. Verdere efficiencywinst moet worden bereikt met een toename van het werkpakket en een verbetering van de ICT-voorzieningen. Daarnaast biedt stroomlijning van de aansturing kansen voor verhoging van de efficiency.
De set doelmatigheidsindicatoren zal de komende jaren worden uitgebreid met kwaliteitsindicatoren, zoals de doorlooptijd van subsidieaanvragen en klanttevredenheid. Deze aanvullende kwaliteitsindicatoren worden ontwikkeld in 2005. In 2006 zal hiermee worden gestart.
De Dienst Regelingen (DR) is een (beoogde) baten-lastendienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Per 1 januari 2004 heeft de Dienst Regelingen een tijdelijke baten-lastendienststatus. Het is de bedoeling dat de voorhangprocedure in mei 2005 start, zodat DR op 1 januari 2006 volwaardig kan opereren als baten-lastendienst.
De begroting 2005 is nog gebaseerd op de verschillende productenkaders en waarderingsgrondslagen van de baten-lastendiensten waaruit DR is samengesteld: Front Office (Loket, Dienst Basisregistraties), LASER en Bureau Heffingen. Het definiëren van producten en diensten, tarieven en doelmatigheidsindicatoren is nog in volle gang. In de ontwerpbegroting 2006 kan een compleet beeld worden gegeven.
Tezamen met enkele andere uitvoerende organisaties van het Ministerie is de DR «huisuitvoerder» van LNV regelingen. De DR streeft er daarnaast naar om – op niet-commerciële basis – ook andere (overheids)opdrachtgevers te verwerven. De DR streeft er naar partner in beleid voor opdrachtgevers te zijn vanuit een transparante en zakelijke verhouding. De belangrijkste opdrachtgever van DR is het moederdepartement LNV. Het betreft ondermeer regelingen op het terrein van:
• De uitvoering van EU-regelingen, verordeningen en verplichtingen;
• Identificatie en Registratie van dieren, percelen en bedrijven;
• Vergunningen en ontheffingen;
• Subsidieregelingen en financieringsregelingen;
• Het plattelandsontwikkelingsbeleid;
• Het mestbeleid;
• De crisisbestrijding.
Het gaat hierbij enerzijds om het uitvoeren van subsidieregelingen (bijvoorbeeld: ooipremieregeling), waarbij de subsidieverkrijger «voordeel» heeft bij de uitvoering. Maar anderzijds gaat het om het uitvoeren van «regulerende regelingen» (bijvoorbeeld in het mestbeleid, dat gericht is op het bereiken van milieudoelstellingen). Doelgroepen zijn met name agrarische ondernemers, maar ook bijv. organisaties als bijvoorbeeld natuurbeschermingsorganisties.
Naar verwachting zal het takenpakket van de dienst in de toekomst aanzienlijk wijzigen. LNV streeft vereenvoudiging van regelgeving na, in het bijzonder van het mestbeleid, en beperking van het aantal subsidies. Andere tendensen zijn:
• Internationale ontwikkelingen: er is binnen de EU sprake van een trend naar «cross compliance» («koppeling van onderling niet direct gerelateerde regelingen»), hetgeen o.a. een uitbreiding van controlepunten tot gevolg zal hebben.
• Nationale omgevingsontwikkelingen: er is al geruime tijd sprake van een afnemend aantal agrarisch ondernemers, waarbij enerzijds sprake is van grotere bedrijven en verdere professionalisering, anderzijds van toenemende diversificatie binnen bedrijven. Daarnaast blijft de aandacht voor natuurbeleid en -ontwikkeling hoog, waardoor de taken van DR op dit terrein mogelijk verder toe zullen nemen.
• Ontwikkelingen binnen de Rijksoverheid: Streven naar meer klantgerichtheid van de uitvoering en verlaging van de administratieve lastendruk. Hierbij wordt ondermeer gestreefd naar éénmalig inwinnen van gegevens en meervoudig gebruik daarvan.
De fusie van LASER, Bureau Heffingen, Dienst Basisregistraties en Het LNV-Loket tot één Dienst Regelingen maakt de invoering van één generiek bedrijfsprocesmodel mogelijk. Naar verwachting leidt dit ook tot efficiencyvoordelen.
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005
Dienst Regelingen | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003* | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Baten | |||||||
Opbrengst moederdepartement | 101 696 | 103 644 | 114 222 | 143 870 | 127 051 | 107 661 | 103 861 |
Overige financiering | 10 112 | 1 972 | |||||
Opbrengst tweeden/derden | 10 923 | 8 680 | 9 753 | 9 548 | 9 298 | 9 217 | 9 217 |
Leges/Opbrengst I&R | 776 | 11 200 | 11 200 | 6 900 | 6 900 | 6 900 | 6 900 |
Rentebaten | 135 | 170 | 254 | 256 | 261 | 238 | 238 |
Buitengewone baten | 91 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verborgen baten | 5 353 | 5 290 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal baten | 118 974 | 139 096 | 137 401 | 160 574 | 143 510 | 124 016 | 120 216 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
Personeel | 57 340 | 69 822 | 75 192 | 83 718 | 74 050 | 64 344 | 62 496 |
Materieel | 42 313 | 52 834 | 52 245 | 56 281 | 51 188 | 42 649 | 40 726 |
Afschrijvingskosten | 9 146 | 11 516 | 12 812 | 17 004 | 17 379 | 16 287 | 15 105 |
materieel | 3 754 | 4 416 | 3 326 | 3 722 | 3 486 | 3 048 | 2 863 |
immaterieel | 5 392 | 7 100 | 9 486 | 13 282 | 13 893 | 13 239 | 12 242 |
Rentelasten | 861 | 900 | 977 | 1 104 | 1 103 | 1 071 | 1 019 |
Dotatie voorzieningen | – 1 536 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Buitengewone lasten | 6 309 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verborgen lasten | 5 159 | 4 024 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 119 592 | 139 096 | 141 226 | 158 107 | 143 720 | 124 351 | 119 346 |
Saldo van baten en lasten | – 618 | 0 | – 3 825 | 2 467 | – 210 | – 335 | 870 |
* 2003 is in de som van de realisatie LASER en Bureau Heffingen (exclusief Front Office).
Toelichting op de staat van baten en lasten
Uit bovenstaande blijkt dat de baten en lasten nog niet volledig met elkaar in evenwicht zijn. In het najaar van 2004 zullen er nadere besprekingen tussen opdrachtgevers en DR plaatsvinden over omvang werkpakket 2005 en financiering daarvoor.
De opbrengsten LNV bestaan naast het reguliere werkpakket uit het opstarten van het nieuwe mestbeleid en de implementatie van het vernieuwde GLB. Een nadere specificatie is gegeven onder het productenkader.
Overige financiering betreft incidentele overloop van werkzaamheden en de daarmee gemoeide lasten. Na de conversie vervalt deze post. In het bedrag 2004 zit o.m. een bijdrage vanuit het eigen vermogen ad € 1,940 mln. inbegrepen (zijnde het positieve resultaat, dat Bureau Heffingen in 2003 heeft gerealiseerd en dat ultimo 2003 aan het eigen vermogen is toegevoegd).
De opbrengsten tweeden/derden hebben betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van VROM en BZK.
De post leges/I&R-opbrengsten heeft betrekking op de vergoedingen voor de behandeling van overdracht van mestproductierechten dan wel varkens- en pluimveerechten en voor de registratie van dieren.
De rentebaten hebben betrekking op de rentevergoeding over het saldo van de rekening-courant bij het Ministerie van Financiën.
De verborgen baten (opgenomen in 2003 en 2004) hebben een fictief karakter. Voor de bepaling van de integrale kosten is het noodzakelijk dat de kosten die andere LNV diensten verantwoorden voor de voortbrenging van LASER producten en diensten worden meegenomen. Desbetreffende diensten berekenen deze kosten echter niet door aan LASER. LASER brengt deze kosten dan ook niet in rekening bij de LNV-opdrachtgevers. Deze kosten worden aan opdrachtgevers buiten LNV wel in rekening gebracht. De fusiepartners Bureau Heffingen en Front Office kennen een dergelijke systematiek niet waardoor besloten is om vanaf 2005 deze systematiek op te heffen vanwege het gecompliceerde en moeilijk communiceerbare karakter. Vanaf 2005 wordt gewerkt met de eenvoudiger systematiek van een minimumtarief voor opdrachten van tweeden en derden.
De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie.
De materiële kosten hebben betrekking op huisvestingskosten, automatiseringskosten, logistieke kosten, diensten derden en overig personeelsgebonden kosten (opleiding, reis- en verblijfkosten e.d.).
De rentelasten hebben betrekking op de financiering van de vast activa d.m.v. leningen bij het Ministerie van Financiën.
De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. Onder de materiële activa vallen o.a. de kantoorinventaris, kantoormachines en hardware. De immateriële vaste activa betreft de inzet van Informatie Technologie voor de uitvoering van de regelingen. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van Dienst Regelingen. De afschrijvingen vinden lineair plaats met afschrijvingstermijnen van 3 tot 30 jaar.
De afschrijvingslasten zijn berekend op basis van verschillende waarderingsgrondslagen bij de fusiepartners. Dit heeft als gevolg dat bij het vaststellen van de te hanteren waarderingsgrondslagen ten tijde van de openingsbalans DR er een correctie dient plaats te vinden op de afschrijvingslasten.
De verborgen lasten betreffen voor 2003 en 2004 kosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van LASER. Deze kosten worden echter elders op de LNV-begroting verantwoord. Het betreft o.a. de gecalculeerde huur voor de regionale vestigingen, en de calculatorische afschrijvingen. Voorts worden hieronder kosten geraamd voor verrichte werkzaamheden van interne LNV-diensten. Vanaf 2005 wordt deze systematiek opgeheven (zie de toelichting bij de verborgen baten.)
Dienst Regelingen | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 7 730 | 28 016 | 29 065 | 11 192 | 11 862 | 12 198 | 11 917 |
2.Totaal operationele kasstroom | 26 107 | 11 184 | – 4 211 | 17 650 | 17 639 | 16 966 | 16 272 |
3a.-/- totaal investeringen | – 4 842 | – 22 212 | – 21 215 | 14 530 | 12 400 | 11 900 | 17 651 |
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen | 4 915 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3.Totaal investeringskasstroom | 73 | – 22 212 | – 21 215 | – 14 530 | – 12 400 | – 11 900 | – 17 651 |
4a.-/- uitkering aan moederdepartement | 1 663 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b.+ storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c.-/- aflossingen op leningen | – 8 096 | – 10 135 | – 13 662 | – 16 980 | – 17 303 | – 17 247 | – 14 548 |
4d.+ Beroep op leenfaciliteit | 3 865 | 22 212 | 21 215 | 14 530 | 12 400 | 11 900 | 17 651 |
4.Totaal financieringskasstroom | – 5 894 | 12 077 | 7 553 | – 2 450 | – 4 903 | – 5 347 | 3 103 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | 28 016 | 29 065 | 11 192 | 11 862 | 12 198 | 11 917 | 13 641 |
De operationele kasstroom in 2005 toont een negatief saldo. Dit komt voort uit een aflossing van kortlopende schulden. De operationele kasstroom bestaat verder uit de afschrijvingen en het saldo van baten en lasten.
Overzicht vermogensontwikkeling
Dienst Regelingen | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Eigen vermogen per 1 januari | 6 715 | 4 434 | 2 494 | – 1 331 | 1 136 | 926 | 591 |
2.Saldo van baten en lasten | – 618 | 0 | – 3 825 | 2 467 | – 210 | – 335 | 870 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | – 1 663 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3c.Overige mutaties | 0 | – 1 940 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3Totaal directe mutaties in eigen vermogen | – 1 663 | – 1 940 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.Eigen vermogen per 31 december (=1+2+3) | 4 434 | 2 494 | – 1 331 | 1 136 | 926 | 591 | 1 461 |
Het verschil in baten en lasten veroorzaakt een schommelende lijn in het eigen vermogen van de Dienst Regelingen. In de loop van 2004 zullen er nadere besprekingen plaatsvinden tussen opdrachtgevers en DR over omvang werkpakket en financiering daarvoor.
De daling in het eigen vermogen in 2004 (overige mutaties) wordt verklaard doordat € 1 940 mln. wordt aangewend ter financiering van het werkpakket 2004.
Productenkader | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel | Integrale kosten (x € mln.) | Subsidie omvang (x € mln.) | ||||
2004 | 2005 | 2006 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Artikel 1 Versterking Landelijk gebied | 1,6 | 2,2 | 2,2 | 7 | 7 | 7 |
Artikel 3 Beheer EHS | 10,2 | 9,3 | 9,3 | 0 | 0 | 0 |
Artikel 4 Economisch perspectiefvolle agroketens | 1,1 | 0,8 | 0,8 | 132 | 132 | 132 |
Artikel 5 Bevorderen Duurzame Productie | 57,7 | 105,5 | 126,9 | 16 | 348 | 348 |
Artikel 6 Voedselveilgheid, -kwaliteit en diergezondheid | 2,0 | 1,8 | 1,8 | 13 | 13 | 13 |
Artikel 9 Kennisverspreiding | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 8 | 8 | 8 |
Artikel 11 Algemeen | 40,7 | 332 | ||||
Totaal | 113,7 | 120,0 | 141,4 | 508 | 508 | 508 |
Bovenstaande tabel toont het productenpakket van de Dienst Regelingen, dat wordt afgenomen door LNV, onderverdeeld naar beleidsartikel. Vanaf 2005 wordt onder artikel 5 rekening gehouden met de lasten van het vernieuwde GLB en van het nieuwe mestbeleid. In 2005 betreft dit, inclusief lasten Front Office, in totaal € 41 mln.
Bij het streven naar één integraal tarief voor DR als geheel is gebleken dat de fusiepartners op verschillende wijze het uurtarief hebben opgebouwd. Zo wordt er verschillend met overhead en productiviteit omgegaan. Dit maakt het vooralsnog onmogelijk de uurtarieven onderling te vergelijken en een gemiddelde voor DR als totaal te berekenen. De fusiewerkzaamheden zijn er op gericht dat in de ontwerpbegroting 2006 inzicht kan worden geboden in de kosten per product/dienst.
Aantal af te handelen telefoongesprekken | |||
---|---|---|---|
2004 | 2005 | ||
650 000 | 650 000 |
Het betreft de 1ste en 2de lijns telefoon. De norm is dat 70% van de binnenkomende telefoongesprekken (servicelevel) binnen 30 seconden wordt opgenomen. Voor de bereikbaarheid geldt een norm van 95%.
Aantal af te handelen bezwaarschriften | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
Minas | 9 843 | 18 600 | 8 000 |
% toegewezen | 18% | 20% | 30% |
% afgewezen | 82% | 80% | 70% |
Overige | 5 877 | 7 018 | 6 230 |
% toegewezen | 33% | 30% | 30% |
% afgewezen | 67% | 70% | 70% |
Het verschil in aantal af te handelen bezwaarschriften in 2004 ten opzichte van 2003 en 2005 wordt veroorzaakt door de doelstelling van DR om ten aanzien van de bezwaarschriften MINAS de voorraad op 31 december 2004 terug te brengen tot maximaal 3 000.
Aantal af te handelen beroepschriften | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
Minas | 188 | 500 | 300 |
Overig | 175 | 787 | 726 |
De kerntaak van de Plantenziektenkundige Dienst (PD) is het weren, bestrijden en beheersen van ziekten en plagen. Hiermee wordt beoogd een duurzame, concurrerende en veilige land- en tuinbouw te bevorderen, de handel zoveel mogelijk ongestoord te laten plaatsvinden en het Nederlandse landschap in stand te houden. Een duurzame, veilige en concurrerende land- en tuinbouw betekent onder andere minder gebruik en minder afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen. Het voorkómen, dan wel beperken van ziekten en plagen levert daaraan een belangrijke bijdrage. Hiertoe levert de PD de volgende producten: inspecties, diagnoses, beschikkingen, audits, adviezen aan beleidsdirecties en adviezen in opdracht van derden.
De wettelijke basis van de werkzaamheden van de PD ligt besloten in de Plantenziektenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet, Europese regelgeving en internationale verdragen.
Producten en diensten worden in beginsel in rekening gebracht bij de bedrijven waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Indien het wettelijk niet mogelijk is de tarieven door te berekenen aan het bedrijfsleven of indien de tarieven om beleidsmatige redenen onder de kostprijs worden vastgesteld, zijn de kosten voor de opdrachtgevers, doorgaans LNV.
De financiering van werkzaamheden in opdracht van derden komt voor diens rekening. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de PD niet concurreert met derden.
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005
Plantenziektenkundige Dienst | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Baten | |||||||
Opbrengst moederdepartement | 15 017 | 16 137 | 12 081 | 12 049 | 12 048 | 12 048 | 12 048 |
Opbrengst derden | 13 510 | 13 930 | 15 012 | 15 360 | 15 361 | 15 361 | 15 361 |
Totaal baten | 28 527 | 30 067 | 27 093 | 27 409 | 27 409 | 27 409 | 27 409 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
*personeel | 16 846 | 17 014 | 17 011 | 17 011 | 17 011 | 17 011 | 17 011 |
*materieel | 5 928 | 5 852 | 5 676 | 5 552 | 5 552 | 5 552 | 5 552 |
*huisvesting | 2 995 | 3 166 | 3 221 | 3 221 | 3 221 | 3 221 | 3 221 |
Rentelasten | 146 | 200 | 220 | 220 | 220 | 220 | 220 |
Afschrijvingskosten | |||||||
*materieel | 664 | 750 | 897 | 897 | 897 | 897 | 897 |
*immaterieel | 362 | 360 | 478 | 478 | 478 | 478 | 478 |
Dotaties voorzieningen | 1 023 | 225 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
Buitengewone lasten | 0 | 2 500 | 1 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 27 964 | 30 067 | 28 533 | 27 409 | 27 409 | 27 409 | 27 409 |
Saldo van baten en lasten | 563 | 0 | – 1 440 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De opbrengst moederdepartement van € 12,1 mln. betreft een vergoeding voor het uitvoeren van fytosanitaire en kwaliteitsregelgeving. Het betreft activiteiten gericht op uitroeien, beheersen en monitoring van quarantaine of quarantaine waardige organismen (q-organismen). Daarnaast levert de PD fytosanitaire beleidsondersteuning en beleidsondersteuning gericht op geïntegreerde gewasbescherming. Naast deze algemene beleidsondersteuning is ook sprake van concrete opdrachten zoals bijvoorbeeld ondersteuning op het gebied van het biodiversiteit en genetisch gemanipuleerde organismen of de ontwikkeling van een systeem dat de afhandeling van im- en exportprocedures efficiënter en effectiever zal doen verlopen.
De opbrengsten derden bestaan uit retributies ten behoeve van inspecties, diagnoses, toezicht, beschikkingen en adviezen derden.
In het meerjarig budgettair kader is rekening gehouden met een structurele stijging van de baten vanaf 2005 met € 1,5 mln. (ten opzichte van 2003). Het uitgangspunt daarvoor is de reeds aangekondigde tariefverhogingen per 1 januari 2005, welke al deels medio 2004 zijn doorgevoerd.
De personele kosten van € 17 mln. zijn gebaseerd op een formatie van 375 fte en een middensom van € 45 365. De personeelskosten betreffen zowel het vast personeel als uitzendkrachten/detachering en opleidingskosten. Externe inhuur wordt verantwoord onder materiële kosten.
De materiële kosten bedragen in 2005 € 5,7 mln. Het betreffen hoofdzakelijk reis- en verblijfsvergoedingen, bureauen laboratoriumbenodigdheden en dienstverlening door derden. Daarnaast zullen in 2005 onder andere de volgende kosten gemaakt worden: het gebruiksrecht TOP-vector, onderhoud van het afvalwatersterilisatiesysteem en kosten met betrekking tot de herhuisvesting van Diagnostiek.
De huisvestingskosten hebben betrekking op het hoofdkantoor te Wageningen, de buitenlocaties, kassen en garages. In 2005 wordt de buitendienst geconcentreerd in een viertal districtskantoren met bijbehorende steunpunten. In de huisvestingslasten is rekening gehouden met een gemiddelde huurstijging van 5% ten opzichte van 2004.
De rentelasten van € 0,2 mln. hebben betrekking op de lening bij het ministerie van Financiën voor het doen van nieuwe investeringen.
De afschrijvingskosten bedragen voor 2005 € 1,4 mln. De afschrijvingstermijn voor investeringen in automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De afschrijvingstermijn voor investeringen in installaties laboratorium is 5 jaar en afschrijvingen op inventaris is 10 jaar.
Er is een vast bedrag aan dotaties voorzieningen voor met name dubieuze debiteuren en wachtgelden. Ervaring leert dat een dotatie per jaar van € 0,03 mln. voldoende is om de voorzieningenstand op peil te houden.
De buitengewone lasten betreffen de aanpassingen nodig om te blijven voldoen aan de instellingseisen baten-lastendiensten.
Het saldo van baten en lasten in deze begroting bedraagt – € 1,44 mln. Dit is met name toe te rekenen aan de buitengewone lasten. Gedurende 2005 zal er dekking worden gezocht voor dit tekort. Het streven is dat de PD met een neutraal saldo het jaar 2005 zal afsluiten.
Plantenziektenkundige Dienst | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 391 | 4 536 | 6 613 | 5 082 | 4 617 | 4 050 | 3 226 |
2.Totaal operationele kasstroom | 2 871 | 1 335 | – 35 | 1 405 | 1 405 | 1 405 | 1 405 |
3a.-/- totaal investeringen | – 1 497 | – 2 286 | – 2 700 | – 2 700 | – 2 700 | – 2 700 | – 2 700 |
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen | |||||||
3.Totaal investeringskasstroom | – 1 497 | – 2 286 | – 2 700 | – 2 700 | – 2 700 | – 2 700 | – 2 700 |
4a.-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement | |||||||
4b.+ eenmalige storting door moederdepartement | 700 | 2000 | |||||
4c.-/- aflossingen op leningen | – 760 | – 1 258 | – 1 496 | – 1 870 | – 1 972 | – 2 229 | – 2 274 |
4d.+ beroep op leenfaciliteit | 2 831 | 2 286 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 2 700 | 2 700 |
4.Totaal financieringskasstroom | 2 771 | 3 028 | 1 204 | 830 | 728 | 471 | 426 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | 4 536 | 6 613 | 5 082 | 4 617 | 4 050 | 3 226 | 2 357 |
De investeringen hebben betrekking op: het ontwikkelen van automatiseringssystemen, herhuisvesting laboratorium, laboratoriumbenodigdheden en vervanging van computers en het ontwikkelen van een garantiesysteem zodat het erkennen van exportbedrijven mogelijk wordt en vervanging elektra.
Overzicht vermogensontwikkeling
Plantenziektenkundige Dienst | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Eigen vermogen per 1 januari | – 594 | 669 | 2 669 | 1 229 | 1 229 | 1 229 | 1 229 |
2.Saldo van baten en lasten | 563 | 0 | – 1 440 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | |||||||
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen | 700 | 2 000* | |||||
3c.Overige mutaties | |||||||
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen | 700 | ||||||
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3) | 669 | 2 669 | 1 229 | 1 229 | 1 229 | 1 229 | 1 229 |
* Zie 4b kasstroomoverzicht.
Prestaties | |||
---|---|---|---|
Producten (in aantallen) | Productgroep | 2004 | 2005 |
Inspectiebezoeken weren (fytosanitair en kwaliteit) | Weren | 27 377 | 27 377 |
Inspectiebezoeken vrijwaren (fytosanitair en kwaliteit) | Vrijwaren | 96 447 | 96 447 |
Inspectiebezoeken uitroeien | Uitroeien | PM | PM |
Inspectiebezoeken beheersen | Beheersen | PM | PM |
Inspectiebezoeken monitoring | Monitoring | 20 187 | 21 187 |
Inspectiebezoeken toezicht | Toezicht | 70 | 70 |
Mutaties besmetverklaringen | Fytosan. Opsporing | 500 | 500 |
Monstername bruinrot/ringrot | Fytosan. Opsporing | 85 000 | 85 000 |
Monsters detectie en identificatie | Detectie en identificatie | 40 700 | 40 700 |
Adviesuren landbouwkundige deugdelijkheid | Duurzaam gebruik van gewasbeschermings-middelen | 1 600 | 1 600 |
Verstrekte vergunningen | Duurzaam gebruik van gewasbeschermings-middelen | 10 475 | 2000 |
In de begroting zijn de prestaties opgenomen conform voorgaande jaren. In het programma «instellingseisen baten-lastendiensten» wordt de output van de PD opnieuw gedefinieerd. De juiste omschrijving is thans nog niet vastgesteld.
Inzet arbeidscapaciteit (%) | |||
---|---|---|---|
2003 (%) | 2004 (%) | 2005(%) | |
Bruto capaciteit | 100 | 100 | 100 |
Bezettingsgraad (= netto capaciteit) | 82 | 83 | 83 |
Afwezigheid (verlof en ziekte) | 18 | 17 | 17 |
Netto capaciteit | 100 | 100 | 100 |
Primair proces | 61 | 69 | 69 |
Management en beheer | 39 | 31 | 31 |
In verband met het programma «instellingseisen baten-lastendiensten» wordt de output omschrijving van de PD gerelateerd aan het te bereiken effect. Dit leidt tot een herziening van de doelmatigheidsgegevens en de onderstaande doeltreffendheid -en kwaliteitsgegevens. Om die reden zijn de aantallen van 2004 ook opgenomen voor 2005.
Wering schadelijke organismen | 2003 | 2004 | 2005 |
Aantal geïnspecteerde zendingen | 113 347 | 75 000 | 75 000 |
Aantal geweerde zendingen | 345 | 200 | 200 |
Percentage geweerde zendingen | 0,3 | 0,27 | 0,27 |
Kwaliteit | 2003 | 2004 | 2005 |
Klachten | 8 | 10 | 10 |
Aantal afgehandeld | 7 | 8 | 8 |
Aantal gegrond verklaard | 0 | 0 | 0 |
Beroeps- en bezwaarschriften | |||
Aantal uitspraken | 37 | 11 | 11 |
Afgewezen (%) | 100 | 100 | 100 |
Toegekend (%) | 0 | 0 | 0 |
De beroepschriften worden afgehandeld door een rechtbank, de bezwaarschriften door DR en klachten door de PD zelf.
De Voedsel en Waren Autoriteit werkt aan zichtbare risicoreductie op het gebied van voedsel en consumentenproducten in relatie tot volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn. De VWA is opgericht om het vertrouwen van de consumenten en burgers op een hoog niveau te houden c.q. te verbeteren.
Het werkterrein van de VWA betreft de gezondheidsbescherming van mens en dier en de veiligheid van (zowel voedselgerelateerde als niet-voedselgerelateerde) producten. Het werkterrein beslaat complete productieketens, van grondstof en hulpstof tot aan de consumptie, het gebruik van het eindproduct en alle processen die daarbij een rol spelen. Dit omvat overigens mede de zorg voor gezondheidsbescherming op het vlak van alcohol en tabak. De VWA maakt deel uit van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.
De VWA als geheel heeft de status van «tijdelijke baten-lastendienst». Er is een project gestart met als doel om per 1 januari 2006 aan de instellingsvoorwaarden voor een baten-lastendienst te kunnen voldoen. Het jaar 2005 is daarmee een proefjaar.
Op dit moment bestaat de VWA-organisatie (nog) uit drie onderdelen: de Centrale Eenheid (CE), de Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees (VWA/RVV) en de Keuringsdienst van Waren (VWA/KvW). De begroting van de VWA bestaat daarom nog uit drie afzonderlijke (deel)begrotingen.
Het reorganisatieproject VWA 2006 zal leiden tot een nieuwe organisatiestructuur. De fusie van de VWA/KvW en VWA/RVV zal dan zijn gerealiseerd. Daarnaast zullen andere organisatie-onderdelen opnieuw vorm krijgen. Hierbij wordt o.a. gestreefd naar een verbetering van de doelmatigheid. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe e.e.a. exact zal uitwerken. Daarom is er van afgezien om rekening te houden met de gevolgen van dit reorganisatieproces in de gepresenteerde begrotingscijfers voor de jaren ná 2005. In de begroting 2006 zal sprake zijn van één begroting voor de hele VWA.
De doelstellingen van de VWA zijn:
a. het concreet en aantoonbaar bijdragen aan het verminderen, dan wel pro-actief beheersen van gezondheids- en veiligheidsrisico's.
b. het bijdragen aan c.q. herstellen van het vertrouwen van burgers en consumenten in veilig voedsel en veilige producten.
De VWA voert de volgende taken uit:
a. Toezicht: het zorgdragen voor een ketenbreed en ketendekkend toezicht dat professioneel en effectief wordt uitgeoefend.
b. Risicobeoordeling: de VWA zorgt voor onafhankelijke, deskundige en eenduidige risicobeoordelingen.
c. Risicocommunicatie: bedrijfsleven, consumenten en burgers worden in een vroeg stadium betrokken bij (proactieve) risicobeoordeling. Bij een mogelijk nieuw gevaar of incident zorgt de VWA voor een eenduidig, helder en betrouwbaar oordeel dat publiek bekend en toegankelijk wordt gemaakt (o.a. op de VWA-website).
d. Incidenten- en calamiteitenmanagement: de VWA beheert één centraal meldpunt voor meldingen van incidenten en calamiteiten op het hele terrein van voedsel en waren, inclusief dierziekten. Hierdoor kan alert op signalen van consumenten, bedrijven, laboratoria, de Europese Commissie of andere landen worden gereageerd.
e. Beleidsadvisering: de VWA adviseert de Ministers van LNV en VWS gevraagd en ongevraagd over:
– de kwaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wet- en regelgeving en normstellingen op het gebied van de veiligheid van voedsel en waren (inclusief dierziekten);
– beleidsmatige aspecten van het bevorderen van de veiligheid van voedsel en waren (inclusief dierziekten);
– de Nederlandse inbreng in internationale fora;
– de beoordeling van signalen, incidenten en calamiteiten;
– te nemen maatregelen in een crisissituatie en bij situaties van grote politieke gevoeligheid;
– de evaluatie van crises;
– onderzoeksprogrammering m.b.t. risicobeoordeling;
– publieksvoorlichting.
f. Internationale contacten: de VWA coördineert internationale contacten op het gebied van toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie, o.a. met de EFSA en FVO.
Voedsel en Waren Autoriteit/Centrale Eenheid (VWA/CE)
De belangrijkste taken van de Centrale Eenheid VWA zijn:
• strategieontwikkeling op het gebied van toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie;
• hoofdinspectietaken (toezichtbeleid, risicobeoordeling, signalering en advisering);
• onderzoeksprogrammering;
• communicatie naar de media, maatschappelijk veld en publiek;
• incidenten- en calamiteitenmanagement;
• beleidsadvisering ministers LNV en VWS;
• (coördinatie van) internationale contacten en inbreng;
• metatoezicht/auditfunctie;
• strategische bedrijfsvoering;
• aansturing en contractering met de opdrachtgevers resp. de werkmaatschappijen;
• (concernbrede) bestuurlijke juridische zaken;
• strategische interne communicatie alsmede strategische communicatiemiddelen (internet/intranet).
De Centrale Eenheid van de VWA bestaat uit vier directies: Toezicht, Onderzoek en Risicobeoordeling, Communicatie en Voorlichting en Bedrijfsvoering en Bestuursondersteuning.
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005
VWA/CE | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Baten | |||||||
Opbrengst moederdepartement/LNV | 14 257 | 9 175 | 9 175 | 9 175 | 9 175 | 9 175 | 9 175 |
Opbrengst overige departementen/VWS | 7 363 | 7 059 | 6 918 | 6 801 | 6 801 | 6 801 | |
Opbrengsten VWA/KvW en VWA/RVV | 5 284 | 5 284 | 5 284 | 5 284 | 5 284 | 5 284 | |
Opbrengst derden | 39 | ||||||
Rentebaten | 17 | ||||||
Buitengewone baten | 108 | ||||||
Exploitatiebijdrage | |||||||
Totaal baten | 14 421 | 21 822 | 21 518 | 21 377 | 21 260 | 21 260 | 21 260 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
*personele kosten | 5 191 | 6 135 | 6 360 | 6 360 | 6 360 | 6 360 | 6 360 |
*materiële kosten | 7 883 | 14 250 | 13 742 | 13 778 | 13 842 | 13 885 | 13 915 |
Rentelasten | 311 | 297 | 264 | 220 | 177 | 147 | |
Afschrijvingskosten | |||||||
*materieel | 487 | 1 126 | 1 119 | 975 | 838 | 838 | 838 |
*immaterieel | |||||||
Dotaties voorzieningen | |||||||
Buitengewone lasten | 32 | ||||||
Totaal lasten | 13 593 | 21 822 | 21 518 | 21 377 | 21 260 | 21 260 | 21 260 |
Saldo van baten en lasten | 828 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De opbrengst moederdepartement betreft de bijdrage in de kosten van de activiteiten van de Centrale Eenheid van de VWA. Deze activiteiten vloeien hoofdzakelijk voort uit de nieuwe taken van de VWA, te weten: onderzoek, risicobeoordeling, toezicht en risicocommunicatie.
De VWA/CE ontvangt een opbrengst overige departementen van het ministerie van VWS voor het (laten) doen van onderzoek bij het RIVM. Dit is een aflopende reeks in verband met de taakstelling vanuit het Hoofdlijnenakkoord.
De opbrengsten VWA/KvW en VWA/RVV hebben betrekking op bijdragen van de VWA/KvW en de VWA/RVV voor diensten die van de VWA/CE worden afgenomen. De bijdragen hebben onder meer betrekking op diensten/adviezen van de centrale directie Toezicht over toezichtarrangementen. Vooruitlopend op de integratie van de begrotingen vindt in 2005 interne doorbelasting plaats.
De personele kosten betreffen de salariskosten. Het totaal aantal fte in 2005 wordt geraamd op 87 en de gemiddelde loonkosten per fte komen uit op ruim € 73 000.
De materiële kosten bestaan uit huurkosten voor het Centre Court (€ 2,3 mln.), exploitatiekosten Centre Court (€ 1,6 mln.), onderzoekskosten (o.a. RIVM) (€ 7,9 mln.), bureau-, reis- en verblijfkosten (€ 1,3 mln.) en inhuur derden (€ 0,6 mln.).
De rentelasten hebben volledig betrekking op lasten als gevolg van het afsluiten van leningen bij het ministerie van Financiën. Het rentepercentage dat van toepassing is op de leningen varieert tussen de 2,69% en de 4,67%. Dit percentage is afhankelijk van de looptijd van de lening en het moment van afsluiten.
Voor de afschrijvingskosten is de gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris/inrichting gebouw 10 jaar. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in hard -en software is 3 jaar.
Voor de afschrijvingen geldt dat in het jaar van aanschaf een half jaar aan afschrijvingen wordt berekend ongeacht het werkelijke moment van aanschaf. Vervolgens wordt elk jaar volledig afgeschreven, in het laatste jaar wordt dan wederom een halfjaar aan afschrijvingen berekend. Door te kiezen voor deze methode is het tijdstip van aanschaf gedurende het jaar niet relevant.
VWA/CE | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 2 | 12 813 | 2 323 | 2 408 | 2 430 | 2 315 | 2 232 |
2.Totaal operationele kasstroom | 12 999 | – 9 222 | 1 119 | 975 | 838 | 837 | 837 |
3a.-/- totaal investeringen | – 8 295 | – 500 | – 293 | – 293 | |||
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen | |||||||
3.Totaal investeringskasstroom | – 8 295 | – 500 | – 293 | – 293 | |||
4a.-/- uitkering aan moederdepartement | – 142 | ||||||
4b.+ storting door moederdepartement | |||||||
4c.-/- aflossingen op leningen | – 1 126 | – 1 034 | – 953 | – 953 | – 920 | – 920 | |
4d.+ beroep op leenfaciliteit | 8 107 | 500 | 293 | 293 | |||
4.Totaal financieringskasstroom | 8 107 | – 768 | – 1 034 | – 953 | – 660 | – 920 | – 627 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | 12 813 | 2 323 | 2 408 | 2 430 | 2 315 | 2 232 | 2 149 |
Overzicht vermogensontwikkeling
VWA/CE | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x €1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Eigen vermogen per 1 januari | 35 | 863 | 721 | 721 | 721 | 721 | 721 |
2.Saldo van baten en lasten | 828 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | – 142 | ||||||
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen | |||||||
3c.Overige mutaties | |||||||
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen | 0 | – 142 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3) | 863 | 721 | 721 | 721 | 721 | 721 | 721 |
De uitkering aan het moederdepartement is het gevolg van het overschrijden van het maximaal toelaatbare eigen vermogen. Het eigen vermogen is gemaximeerd op 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen 3 jaren. Op basis van de omzet over 2003, € 14,4 mln., zou het eigen vermogen maximaal € 721 000 mogen bedragen. Het meerdere, ad € 142 000, wordt uitgekeerd aan het moederdepartement.
Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van Waren (VWA/KvW)
De VWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenartikelen in de gehele productieketen; van grondstof tot eindproduct. De belangrijkste taak van de VWA/KvW is het toezicht houden op en bevorderen van de naleving van voorschriften voor eet- en drinkwaren, consumentenartikelen en veterinaire zaken. Het werkterrein is vastgelegd in verschillende wetten en verordeningen. De belangrijkste wetten en voorschriften zijn:
• Warenwet
• Gezondheidswet
• Vleeskeuringswet
• Veewet
• Destructiewet
• Wet op de dierproeven
• Bestrijdingsmiddelenwet
• Wet Milieugevaarlijke stoffen
• Drank- en Horecawet
• Tabakswet
• PBO-voorschriften
• Diergeneesmiddelenwet
• Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren
• Besluit Veiligheid attractie- en speeltoestellen
De aandacht van de VWA/KvW richt zich primair op de volksgezondheid en daarnaast op consumentenbescherming. De Minister van VWS is hoofdopdrachtgever van de VWA/KvW en heeft op grond van artikel 38 van de Gezondheidswet een aanwijzingsbevoegdheid. Daarnaast bestaat in het kader van de opsporing een duidelijke lijn naar het Openbaar Ministerie.
De belangrijkste taken van de VWA/KvW zijn handhaving en signalering/advisering. Hoewel beide taken hier separaat zijn genoemd, is er een duidelijke relatie. Alleen gezamenlijk kunnen deze activiteiten de invulling van de missie op een kwalitatief goed niveau garanderen. Naast deze twee kerntaken draagt de VWA/KvW bij aan consumentenvoorlichting en handhavingscommunicatie van de VWA en worden klachten en vragen van burgers behandeld. Voor de uitoefening van zijn taken kan de VWA/KvW een aantal middelen inzetten. De belangrijkste daarvan zijn plaatsen voor onderzoek betreden, ter plekke onderzoeken of monsters nemen, zakelijke bescheiden inzien en kopiëren, proces-verbaal opmaken en ondeugdelijke goederen in beslag nemen. Daarnaast heeft de minister de bevoegdheid om bestuurlijke boeten op te leggen aan overtreders van de Warenwet. Met dit middel is de VWA/KvW beter in staat een lik-op-stukbeleid te voeren bij deze overtredingen.
Gekoppeld aan de hoofdtaken handhaving en signalering worden twee doelstellingen gehanteerd:
1. Het bewerkstelligen van normconform gedrag door toezicht op het naleven van wetten en opsporen van overtredingen.
De beleidsintensivering die het opdrachtgevende departement VWS heeft ingezet in 2004, zet zich in 2005 als volgt door:
Met prioriteit zal aandacht worden geschonken aan:
• importproducten en grondstoffen van niet-veterinaire herkomst, die als zodanig of door besmetting of verontreiniging potentieel schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid;
• veiligheid van producten (mede dan wel vooral) bestemd voor kinderen;
• consumenteninformatie, met name ten aanzien van aspecten van eerlijkheid in de handel en de etikettering en aanprijzing van bijzondere eet- en drinkwaren;
• genotmiddelen, in het bijzonder de leeftijdsgrenzen bij verstrekking;
• effectiviteit van de handhavingsinspanningen.
Relatief minder capaciteit zal worden ingezet op:
• het toezicht op filialen van ketenbedrijven met een adequaat georganiseerd en ingezet intern voedselveiligheidsbeleid;
• de specifieke productcontrole in de detailhandel, wanneer het toezicht in een eerdere verhandelingsfase effectiever is;
• die delen van de horecasector waar het hygiëne-aspect niet prominent aan de orde is, dan wel adequaat wordt beheerst;
• traditionele ambachtelijke levensmiddelenbedrijven, zoals slagers, bakkers en poeliers.
Per saldo worden in 2005 in vergelijking met de jaren vóór 2004 aanmerkelijke verschuivingen gerealiseerd in de capaciteitsverdeling over de vier veiligheidsthema's binnen het werkterrein van de KvW. Als uitgangspunt voor de herprioritering wordt de planning 2003 genomen. Herprioritering gebeurt in deze fase vooralsnog richtinggevend op basis van outputgegevens, het aantal geplande inspecties.
Er vindt binnen voedselveiligheid een verschuiving naar import plaats zoals aangegeven in de VWS-koers.
Als tijdens een inspectie geen uitspraak gedaan kan worden over het betreffende product, worden er monsters genomen. Laboratoriumonderzoek biedt dan uitkomst. Ook in het kader van algehele surveillance wordt monsteronderzoek uitgevoerd. De raming van de aantallen inspecties en monsteronderzoeken 2005 en verder is in tabel 1 weergegeven. De productie-aantallen zijn van 2000 tot 2005 jaarlijks (lineair) met ca. 5% toegenomen (bij gelijkblijvende kosten) als gevolg van efficiencyverbetering. Vanaf 2005 is sprake van een daling van de totale aantallen inspecties en monsteronderzoeken, vanwege de dalende financiële middelen in 2005 en verder en het verschuiven van inspecties met verschillende kostprijs tussen de veiligheidsthema's.
De VWA/KvW houdt toezicht op keuringsinstanties van zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke aard (tweedelijnstoezicht). Tot de taken van de VWA/KvW behoort ook voorlichting om de handhavingstaak te ondersteunen.
Tabel 1: Realisatie (2003) en raming aantallen inspecties en monsteronderzoeken | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004* | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Inspecties | 155 615 | 156 488 | 149 700 | 148 100 | 145 500 | 145 500 | 145 500 |
Monsteronderzoek | 127 878 | 127 850 | 127 850 | 126 500 | 124 300 | 124 300 | 124 300 |
CIPI: 2 * In de ontwerpbegroting 2004 werd uitgegaan van resp. 127 976 inspecties en 106 141 monsteronderzoeken.
In 2004 is een onderzoek gestart naar de inzet van het instrument monsteronderzoek. Naar verwachting zal de productie op dit terrein minimaal op het aangegeven niveau gehandhaafd kunnen worden.
2. Het leveren van een bijdrage aan het adviseren en informeren van de Ministers en decentrale overheden.
De VWA/KvW levert deze bijdrage o.a. door: het stellen van diagnoses (op grond van handhaven, surveillance en monitoren) en het aangeven van mogelijke oplossingen. Signalering moet inzicht geven in de mate van gezondheidsbedreiging van een categorie producten, een proces of een bepaalde sector bedrijven. De activiteiten van de VWA/KvW bestaan voor ca. 20% uit signaleringsprojecten in het kader van Staatstoezicht. Het effect dat met signaleren en adviseren wordt beoogd is een risicoreductie van levensmiddelen en producten op de volgende terreinen: chemische productveiligheid; primaire land- en tuinbouwproducten en veterinaire producten; samengestelde levensmiddelen en mechanische productveiligheid.
De VWA kan de Minister van LNV en VWS en lagere overheden ongevraagd adviseren als het gaat om aanwezige gezondheidsrisico's. Behalve adviezen over de staat van de volksgezondheid, kan de VWA ook adviseren over de mate waarin de regelgeving te handhaven is voordat deze van kracht wordt en over effecten van nieuwe wetgeving op de volksgezondheid. De VWA/KvW draagt bij aan het opstellen van de adviezen van de Centrale Eenheid.
De VWA/KvW verricht onderzoek naar de staat van de volksgezondheid en de determinanten daarvan. Via internet worden periodieke rapportages gepubliceerd en up-to-date gehouden. Er wordt een overzicht gegeven van waarnemingen, onderzoeksresultaten en effecten van het handelen op de diverse deelterreinen van de VWA/KvW. Dergelijke rapportages sluiten aan bij de VolksgezondheidsToekomstVerkenningen en Het Nationaal Kompas Volksgezondheid op de website van het RIVM.
De handhavingspraktijk draagt niet alleen bij aan de eerste doelstelling, ten dele vormt het ook een instrument voor advisering en signalering: de signaleringsafdelingen sturen inhoudelijk de handhavingspraktijk. De VWA/KvW besteedt voor zijn wettelijke, reguliere, handhavings- en signaleringstaak onder meer aandacht aan:
• import: producten die als zodanig of door besmetting of verontreiniging potentieel schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid;
• productveiligheid: producten voor kinderen;
• voedselveiligheid: bijzondere eet- en drinkwaren;
• consumenteninformatie: etikettering over onder meer genetisch gemodificeerde organismen (ggo's), virale besmettingen en parasitaire zoönosen;
• genotmiddelen: verstrekking van alcoholhoudende dranken en tabak;
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005
VWA/KvW | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x €1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Baten | |||||||
Opbrengst moederdepartement/LNV | |||||||
Opbrengst overige departementen/VWS | 72 572 | 67 748 | 69 939 | 69 087 | 68 303 | 68 303 | 68 303 |
Opbrengst derden | 1 383 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 | 1 000 |
Rentebaten | 44 | ||||||
Buitengewone baten | 1 385 | ||||||
Totaal baten | 75 384 | 68 748 | 70 939 | 70 087 | 69 303 | 69 303 | 69 303 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
*personele kosten | 50 128 | 45 660 | 45 310 | 44 626 | 43 550 | 43 186 | 44 507 |
*materiële kosten | 21 389 | 17 402 | 19 486 | 19 979 | 20 924 | 21 260 | 20 286 |
Rentelasten | 645 | 881 | 938 | 840 | 812 | 784 | 464 |
Afschrijvingskosten | |||||||
*materieel | 3 553 | 4 705 | 5 105 | 4 542 | 3 917 | 3 973 | 3 946 |
*immaterieel | |||||||
Dotaties voorzieningen | 196 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Buitengewone lasten | 1 133 | ||||||
Totaal lasten | 77 044 | 68 748 | 70 939 | 70 087 | 69 303 | 69 303 | 69 303 |
Saldo van baten en lasten | – 1 660 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Er is geen opbrengst moederdepartement geraamd. LNV verstrekt geen opdrachten.
De opbrengst overige departementen bestaat uit de vergoeding van het ministerie van VWS voor inspecties, monsternames en signaleringsactiviteiten die door de VWA/KvW worden uitgevoerd en is inclusief een vergoeding voor de uitvoering van de Drank- en Horecawet. De VWS-bijdrage aan de VWA/KvW wordt geraamd op artikel 21 van de begroting VWS.
De opbrengst derden bestaan bij de VWA/KvW uit opbrengsten voor laboratoriumwerk t.b.v. aanverwante Rijksdiensten, het organiseren van ringonderzoeken en het vervaardigen van standaard referentie materialen (SRM) en uit het verstrekken van exportverklaringen. Onder exportverklaringen verstaat men een zogenaamde «no doubt» verklaring. Hierin verklaart de VWA/KvW dat op basis van zijn bevindingen geen reden bestaat te twijfelen aan de door het bedrijf zelf opgestelde verklaring m.b.t. de te exporteren producten. Ook is opgenomen in de verklaring dat het bedrijf onder regelmatige controle van de VWA/KvW staat. Door uitbreiding van de Europese Unie zullen de inkomsten uit het verstrekken van exportverklaringen in de komende jaren wellicht afnemen.
De personele kosten worden voor 2005 geraamd op € 45,3 mln. De salariskosten worden geraamd op € 43,0 mln. op basis van een verwachte bezetting van 937 fte. Verder zijn er andere directe personeelskosten zoals opleidings- en reiskosten. Deze zijn begroot op een bedrag van € 2,3 mln.
Onder de materiële kosten zijn ook de huisvestingskosten begrepen. Voor 2005 betreft dit € 6,4 mln. Een bedrag van € 0,7 mln. voor het aandeel van VWA/KvW in de kosten van de gezamenlijke huisvesting van de centrale staven van de VWA is hierin inbegrepen. Voor de volgende jaren zijn de huren met 2,5% per jaar geïndexeerd. De overige huisvestingskosten bedragen € 1,8 mln.
De overige materiële kosten bestaan uit bureaukosten (€ 2,0 mln.), overige bedrijfskosten (€ 2,8 mln.), analyse- (€ 3,4 mln.) en inspectiekosten (€ 3,0 mln.). Hierin zijn de diensten die van de VWA/CE worden afgenomen en de kosten voor de uit te voeren taken van het Bureau Bestuurlijke Boetes opgenomen.
De rentelasten zijn het gevolg van het aantrekken van vreemd vermogen ten behoeve van investeringen. Dit vreemd vermogen is via de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën aangetrokken.
Voor leningen afgesloten met een looptijd van 10 jaar geldt een gemiddeld percentage van ongeveer 5%, voor leningen met een looptijd van 5 jaar geldt een percentage van ongeveer 4% en voor leningen met een looptijd van 3 jaar geldt een gemiddeld percentage van ongeveer 3,5%.
Voor de afschrijvingskosten is de gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in laboratoriumapparatuur en inventaris 10 jaar. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in hulpapparatuur en dienstauto's is 5 jaar en voor investeringen in hard- en software 3 jaar. Hierbij is zoals te doen gebruikelijk bij de VWA/KvW, de helft van de normale afschrijvingen berekend in het jaar van aanschaf.
De dotatie is bestemd voor de voorzieningen wachtgelders en claimrisico.
VWA/KvW | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x €1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 6 237 | 2 119 | 4 084 | 6 341 | 8 152 | 9 344 | 10 490 |
2.Totaal operationele kasstroom | 686 | 4 704 | 5 105 | 4 543 | 3 917 | 3 973 | 3 946 |
3a.-/- totaal investeringen | – 9 849 | – 3 400 | – 5 179 | – 2 269 | – 2 269 | – 2 269 | – 2 269 |
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen 349 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3.Totaal investeringskasstroom | – 9 500 | – 3 400 | – 5 179 | – 2 269 | – 2 269 | – 2 269 | – 2 269 |
4a.-/- uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b.+ storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c.-/- aflossingen op leningen | – 2 606 | – 2 739 | – 2 848 | – 2 732 | – 2 725 | – 2 827 | – 3 123 |
4d.+ beroep op leenfaciliteit | 7 302 | 3 400 | 5 179 | 2 269 | 2 269 | 2 269 | 2 269 |
4.Totaal financieringskasstroom | 4 696 | 661 | 2 331 | – 463 | – 456 | – 558 | – 854 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | 2 119 | 4 084 | 6 341 | 8 152 | 9 344 | 10 490 | 11 313 |
De investeringen hebben met name betrekking op het aanschaffen van inventaris en installaties (€ 2,878 mln.), hard- en software (€ 1,051 mln.) en vervoermiddelen (€ 1,085 mln.).
Overzicht vermogensontwikkeling
VWA/KvW | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x €1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Eigen vermogen per 1 januari | 3 116 | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 |
2.Saldo van baten en lasten | – 1 660 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | |||||||
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen | |||||||
3c.Overige mutaties | |||||||
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3) | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 | 1 456 |
Naar verwachting zal er geen verandering in het eigen vermogen optreden.
Prestatie- en kwaliteitsindicatoren 2005
De prestaties worden uitgedrukt in kengetallen en hebben betrekking op de doelmatigheid en de kwaliteit van de uitgevoerde taken.
Product | Aantallen | Kostprijs | Opbrengst |
Inspecties levensmiddelen | 87 189 | 191 | 16 653 099 |
Inspecties niet-levensmiddelen | 12 649 | 358 | 4 528 342 |
Inspecties vet.-technologisch | 13 026 | 586 | 7 633 236 |
Inspecties Drank, Horeca, Tabak | 32 536 | 185 | 6 019 160 |
Inspecties import | 4 300 | 346 | 1 487 800 |
Monsteronderzoek microbiologisch | 51 890 | 123 | 6 382 470 |
Monsteronderzoek chemisch | 63 360 | 139 | 8 807 040 |
Monsteronderzoek (centrale handh.) | 12 600 | 415 | 5 229 000 |
De kwaliteitskengetallen en de voor 2005 geldende prognoses zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Kwaliteitskengetal | Prognose |
---|---|
Doorlooptijd monsters van monsterneming tot monsterafhandeling | 90% < 10 weken |
Doorlooptijd proces-verbaal | 90% < 1 jaar |
Doorlooptijd bestuurlijke boete | 90% < 20 weken |
Percentage te bezoeken bedrijven | 60% |
Percentage herinspecties | 20% |
Percentage maatregelen n.a.v. inspecties | 20% |
Percentage maatregelen n.a.v. monsteronderzoek | 20% |
Realisatie geïncasseerde t.o.v. opgelegde bestuurlijke boeten | 96% |
Voedsel en Waren Autoriteit/Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (VWA/RVV)
De VWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenartikelen in de gehele productieketen; van grondstof tot eindproduct. In dit proces ziet de VWA/RVV erop toe dat bij de productie en afzet van dieren en producten van dierlijke oorsprong voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van diergezondheid, volksgezondheid en het welzijn van dieren. Daarnaast draagt de VWA/RVV zorg voor de bestrijding van dierziekten. De werkzaamheden zijn vastgelegd in o.m. de volgende wetten en verordeningen:
• Warenwet
• Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren
• Destructiewet
• Diergeneesmiddelenwet
• Vleeskeuringswet
• Veewet
• Kaderwet diervoeders
• Landbouwwet
• Landbouwkwaliteitswet
• PBO-verordeningen
• Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990
• Vogelziektenwet
• Wet tot wering van besmettelijke ziekten bij knaagdieren
• Nertsen-Ziektenwet
Het producten- en dienstenpakket van de VWA/RVV bestaat uit het verrichten van keuringswerkzaamheden, controle & audit, dierziektebestrijding en beleidsondersteunende werkzaamheden. Deze producten en diensten vinden hun oorsprong in de Nederlandse wetgeving en in een aantal Europese richtlijnen en verordeningen. De VWA/RVV onderscheidt vier hoofdproducten, te weten: (1) het verlenen, verlengen of intrekken van erkenningen, (2) controle en toezicht, (3) het verstrekken van (export-)certificaten en (4) dierziektebestrijding. In onderstaande vier paragrafen worden de producten kort toegelicht.
Het verlenen, verlengen en intrekken van erkenningen
De VWA/RVV toetst in het kader van de zgn. toelating of inrichtingen (bijvoorbeeld slachterijen) voldoen aan de wettelijke eisen. Indien dit het geval is wordt de inrichting erkend. Periodiek vinden checks plaats en periodiek – meestal 1 keer per kwartaal – wordt een grondige systematische inspectie verricht. Als blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan een procedure tot intrekken van de erkenning worden gestart. Vergelijkbaar met het erkennen van inrichtingen zijn de erkenningen van schepen, bedrijfsprocessen (HACCP), de registratie van handelaren, de afgifte van kentekenplaten aan houders van veewagens/voertuigen, enz.
De VWA/RVV neemt tevens keuringsbeslissingen met betrekking tot partijen dieren en dierlijke producten. Hierbij wordt getoetst of aan de gestelde eisen wordt voldaan. Indien dit het geval is volgt een goedkeuring in de vorm van bijvoorbeeld een stempel of certificaat. De keuring wordt zowel verricht op basis van een verplichte melding als op basis van initiatief van de VWA/RVV. De keuring, controle en toezichtwerkzaamheden door de VWA/RVV zijn voorwaarde om de dieren of de dierlijke producten in het handelsverkeer te brengen.
In verband met de export van dieren en dierlijke producten kunnen de ontvangende landen (al of niet op basis van een bilaterale overeenkomst) eisen dat de zending vergezeld gaat van een door de VWA/RVV afgegeven certificaat. Uit dit certificaat moet blijken dat voldaan is aan de eisen die worden gesteld.
De VWA/RVV heeft op grond van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) taken op het gebied van dierziektebestrijding. Het gaat hierbij om preventie, monitoring, het afhandelen van verdenkingen en het bestrijden van uitbraken (crisis).
Op 1 januari 2006 zal de totale samenvoeging van de VWA/CE, VWA/KvW en de VWA/RVV zijn beslag krijgen. Dit houdt in dat gedurende 2005 de nieuwe organisatie vorm gaat krijgen. Zo zullen de vaststelling van het Voorgenomen Organisatiebesluit en de plaatsingsprocedure een groot deel van het komend jaar gaan beheersen. Verder zal intensief gewerkt worden aan de invoering van de nieuwe General Food Law, Feed to Food 2006 en de nieuwe Hygiënerichtlijn en zal de Post Mortem-keuring Roodvlees buiten de VWA worden gepositioneerd.
Overdracht Post Mortem-keuring Roodvlees
Doordat met het bedrijfsleven lange tijd geen overeenstemming bereikt kon worden over de wijze van inning van de bijdrage in de transitiekosten, kan de voorgenomen aanvangsdatum van de overdracht van 1 januari 2005 niet meer bereikt worden. De overdrachtsdatum zal nu tegelijk met de vorming van de VWA op 1 januari 2006 komen te liggen.
Bij het opstellen van de opbrengstbegroting is rekening gehouden met een daling van de bedrijfsdrukte. Hierbij is rekening gehouden met ontwikkelingen in de diverse sectoren, zowel in de vraag naar producten en diensten als in de tarieven. Zo zal de vraag naar levend vee naar verwachting met 10% dalen en is de vraag naar producten en diensten inhet cluster invoer derde landen gehandhaafd op het niveau 2004. Overall is rekening gehouden met een daling van 4% in de vraag naar fee-earners van de VWA/RVV.
Begroting van baten en lasten voor het jaar 2005
VWA/RVV | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x €1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Baten | |||||||
Opbrengst LNV | 14 947 | 8 631 | 7 681 | 7 565 | 7 449 | 7 449 | 7 449 |
Opbrengsten DGF | 7 266 | 3 100 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 |
Opbrengst VWS | 6 095 | 1 170 | 450 | ||||
Opbrengst derden | 78 465 | 87 565 | 78 500 | 68 000 | 68 000 | 68 000 | 68 000 |
Rentebaten | |||||||
Overige opbrengsten | 1 720 | 1 000 | 750 | 382 | 382 | 382 | 382 |
Buitengewone baten | |||||||
Exploitatiebijdrage LNV/VWS | 8 200 | ||||||
Buitengewone baten LNV/bedrijfsleven | 4 000 | ||||||
Totaal baten | 116 693 | 105 466 | 89 881 | 78 447 | 78 331 | 78 331 | 78 331 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
*personele kosten | 86 507 | 70 056 | 66 745 | 57 104 | 56 418 | 55 928 | 55 768 |
*materiële kosten | 29 984 | 28 160 | 22 613 | 18 913 | 18 913 | 18 913 | 18 313 |
Rentelasten | 447 | 350 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 |
Afschrijvingskosten | |||||||
*materieel | 504 | 1 250 | 888 | 1 430 | 2000 | 2 490 | 3 250 |
*immaterieel | 650 | ||||||
Dotaties voorzieningen | 677 | 1 000 | 780 | 600 | 600 | 600 | 600 |
Buitengewone lasten | 157 | 4 000 | |||||
Totaal lasten | 118 276 | 105 466 | 91 426 | 78 447 | 78 331 | 78 331 | 78 331 |
Saldo van baten en lasten | – 1 583 | 0 | – 1 545 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Alle producten en diensten van de VWA/RVV worden in rekening gebracht bij de afnemers. In beginsel betreft dit de bedrijven waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Indien het wettelijk niet mogelijk is om tarieven in rekening te brengen of indien de tarieven om beleidsmatige reden beneden kostprijs worden vastgesteld, worden de kosten in rekening gebracht bij de opdrachtgevende beleidsdirecties van LNV en VWS. Voor alle activiteiten zijn regelingsafspraken gemaakt die zijn verankerd in protocollen.
De opbrengst LNV heeft betrekking op de lopende regelingafspraken in 2005.
Regelingsafspraak | Omschrijving | Opdrachtgever | Opbrengsten 2005 (x € 1 000) |
C01 | Roodvlees | LNV/VD | 960 |
L02 | Levende dieren | LNV/VD | 1 271 |
L03 | Export dierlijke producten | LNV/VD | 140 |
L04 | Welzijn | LNV/DL | 40 |
L05 | Diervoeders | LNV/VD | 1 300 |
L06 | Dierlijke bijproducten | LNV/VD | 960 |
L07 | Aquacultuur | LNV/VISS | 45 |
L10 | Dierziekten | LNV/VD | 2 500 |
L11 | Toezicht op Toezicht | LNV/VD | 140 |
L12 | Watergehalte pluimveevlees | LNV/I&H | 5 |
L13 | Restactiviteiten LNV | LNV/VD | 320 |
Totaal | 7 681 |
De opbrengst VWS heeft betrekking op de lopende regelingsafspraken in 2005. De opbrengsten VWS bestaan voor circa € 0,33 mln. uit een financieringstekort in verband met de 5% tariefsverlaging in de roodvleessector, € 0,1 mln. inzake TSE monsterneming en € 35 000 voor begeleiding van buitenlandse bezoeken.
Voor de opbrengsten derden wordt aangenomen dat het werkaanbod overall 4% daalt t.o.v. 2004. De extra opgeleide keuringsassistenten zullen het gat opvullen dat de met FPU gaande keurmeesters achterlaten. Verder is in de opbrengstenraming rekening gehouden met extra inkomsten als gevolg van de invoering van tarieven voor onder meer Nationale Plan zuivel en Diervoeders alsmede 3% loon- en prijsbijstelling. Ook is rekening gehouden met de nieuwe tarieven voor de bijzondere slachtplaatsen, het levend vee cluster en de aanpassingen in de tarieven van de Post Mortem-keuring Roodvlees (geen loon- en prijsbijstelling en de tariefsverlaging per 1 juli 2005).
De overige opbrengsten zijn conform de verwachte realisatie van 2004 neerwaarts bijgesteld naar € 0,75 mln. Dit heeft onder andere te maken met de afschaffing van de Rabiëscertificering.
De personele kosten zijn geraamd op grond van de werkelijke bezetting rekening houdend met de zekere mutaties: in de lonen en salarissen is rekening gehouden met een uitstroom van circa 95 keurmeesters, circa 13 dierenartsen en circa 13 niet-fee-earners aan het eind van 2004. De opengevallen plaatsen door het vertrek van deze keurmeesters zullen waar nodig opgevuld worden door de keuringsassistenten die dit jaar worden opgeleid. In deze begroting is rekening gehouden met de 164 aanwezige keuringsassistenten en een instroom van 20 fte begin 2005. Daarnaast is bij de dierenartsen rekening gehouden met instroom van 25 fte keuringsdierenartsen.
Ten opzichte van de gemiddelde bezetting van eigen personeel in 2003 (1 471 fte) zal de verwachte bezetting voor 2005 (1 117 fte) flink afgenomen zijn, hetgeen de oorzaak is van de aanzienlijke daling in de personeelskosten ten opzichte van 2003.
Bij de raming van de materiële kosten is rekening gehouden met de forse daling in het eigen personeelsbestand. De materiële kosten kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Omschrijving | Kosten 2005 (x € 1 000) |
Kosten inhuur derden | 2 000 |
Huisvestingskosten | 4 000 |
Reis, verblijf, representatiekosten | 5 300 |
Opleidingskosten | 1 000 |
Kantoorkosten | 5 100 |
Specifieke kosten RVV | 5 000 |
Algemene kosten | 213 |
Totaal | 22 613 |
De rentelasten hebben te maken met de leningen voor materiële vaste activa van de VWA/RVV. Voor 2005 wordt een beroep op de leenfaciliteit voor nieuwe investeringen verwacht van € 2,7 mln. De rente, ad € 0,4 mln., is berekend op basis van de Regeling Leen- en Depositofaciliteit agentschappen 2003 van de Minister van Financiën.
Voor de afschrijvingskosten is de gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in automatiseringsapparatuur en datacommunicatie 3 jaar. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatieapparatuur is 5 jaar.
De dotaties aan de voorzieningen dubieuze debiteuren betreft een bedrag van circa 1% van de begrote opbrengsten. Verder zijn er geen dotaties aan voorzieningen opgenomen.
Het saldo van baten en lasten bedraagt € 1,545 mln. negatief en wordt veroorzaakt door boventalligheid in de overhead. Dit wordt veroorzaakt door de onevenredige afbouw van overhead fte ten opzichte van fee-earner fte, waardoor de kosten van overhead niet geheel gedekt zijn.
VWA/RVV | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Rekening-courant RHB 1 januari | 0 | – 38 | – 38 | 1 252 | 1 252 | 1 252 | 1 252 |
2.Totaal operationele kasstroom | 32 | 750 | 645 | 1 430 | 2 000 | 2 490 | 3 250 |
3a.-/- totaal investeringen | – 664 | – 750 | – 2 700 | – 3 900 | – 3 900 | – 3 900 | – 3 900 |
3b.+ totaal boekwaarde desinvesteringen 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
3.Totaal investeringskasstroom | – 664 | – 750 | – 2 700 | – 3 900 | – 3 900 | – 3 900 | – 3 900 |
4a.-/- uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b.+ storting door moederdepartement | 0 | 0 | 1 545 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c.-/- aflossingen op leningen | – 246 | – 750 | – 900 | – 1 430 | – 2 000 | – 2 490 | – 3 250 |
4d.+ beroep op leenfaciliteit | 840 | 750 | 2 700 | 3 900 | 3 900 | 3 900 | 3 900 |
4.Totaal financieringskasstroom | 594 | 0 | 3 345 | 2 470 | 1 900 | 1 410 | 650 |
5.Rekening-courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) | – 38 | – 38 | 1 252 | 1 252 | 1 252 | 1 252 | 1 252 |
Vooruitlopend op de overdracht van de Post Mortem-keuring Roodvlees en de integratie van de VWA zijn de investeringen in 2005 op een lager niveau begroot.
Overzicht vermogensontwikkeling
VWA/RVV | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen x € 1 000 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
1.Eigen vermogen per 1 januari | 0 | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 |
2.Saldo van baten en lasten | – 1 583 | 0 | – 1 545 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3a.Uitkering aan moederdepartement | |||||||
3b.Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen | 2 800 | 1 545 | |||||
3c.Overige mutaties | |||||||
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen | 2 800 | 0 | 1 545 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4.Eigen vermogen per 31 december (1+2+3) | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 | 1 217 |
Het eigen vermogen per 1 januari 2005 bedraagt € 1,217 mln. Het negatieve exploitatieresultaat, ad € 1,545 mln., wordt in beginsel verrekend met de schuld van de VWA/RVV aan het moederdepartement. De restant schuld aan het moederdepartement is dan nihil. Het eigen vermogen blijft ruim onder het gestelde plafond.
Aantal directe uren fee-earners (x 1 000) | Prijs per direct uur (x €) | Opbrengst (x € 1 000) | |
Artikel 10 slachterijen runderen | 70,75 | 75,24 | 5 323 |
Artikel 10 slachterijen kalveren | 63,75 | 71,20 | 4 538 |
Artikel 10 slachterijen varkens | 352,5 | 77,96 | 27 480 |
Artikel 10 slachterijen schapen/geiten | 15 | 86,4 | 1 297 |
Artikel 10 slachterijen eenhoevigen | 0,15 | 119,1 | 18 |
Artikel 4 roodvlees slachterijen | 18,75 | 133,83 | 2 509 |
Bijzonder slachtplaatsen | 15 | 107,88 | 1 618 |
Vleesverwerkende bedrijven e.d. | 107,5 | 74,02 | 7 957 |
Pluimvee- en wildslachterijen | 74,5 | 91,44 | 6 812 |
Levend vee e.d. | 29,5 | 163,36 | 4 923 |
Invoer 3e landen | 46,25 | 160,57 | 7 426 |
Werkzaamheden op verzoek | 17,5 | 263,79 | 4 616 |
Erkenningverlening en onderhoud | 22 | 80 | 1 743 |
Diervoeders | 15,9 | 84,2 | 1 340 |
Overige primaire activiteiten* | divers | divers | 900 |
Totaal | 78 500 |
* De opbrengsten uit de overige primaire activiteiten bestaan uit een grote hoeveelheid verschillende producten en diensten zoals entrepots, analyses Laboratorium RVV etc., met diverse tariefeenheden.
Omschrijving | Regelgeving | Realisatie 2003 | Begroot 2005 |
Aantal bezwaarschriften | LNV | 97 | 90 |
VWS | 8 | 10 | |
Dierziekten | 138 | P.M. | |
Aantal schadeclaims | LNV/VWS | 135 | 100 |
Schadebedrag | € 331 220 | P.M. | |
Aantal klachten | Algemeen | 135 | 130 |
Diertransport (Animo) | 209 | 200 |
Als indicatoren van kwaliteit zijn de bezwaarschriften, schadeclaims en het aantal klachten opgenomen. Het betreft het aantal ingediende bezwaarschriften, schadeclaims en klachten. De klachten over diertransporten betreft met name de onjuiste invulling van certificaten. Bezwaarschriften zijn onder andere gericht op het intrekken van erkenningen, in rekening gebrachte keurlonen en tegen besluiten bijvoorbeeld in kader van dierziektebestrijding.
In deze verdiepingsbijlage zijn de begrotingsmutaties opgenomen, na de vaststelling van de 1e suppletore begroting 2004.
De loonbijstellingstranche 2004 is structureel over de diverse artikelen verdeeld. De toewijzing heeft plaatsgevonden conform de voorschriften van het ministerie van Financiën.
Dit betreft de meerjarige doorwerking van de 2004. Voor zover juridische verplichtingen daartoe aanleiding geven heeft toewijzing plaatsgevonden conform de voorschriften van het ministerie van Financiën.
Invulling restant subsidietaakstelling
Dit betreft de invulling van het restant subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord. De restant taakstelling was gestationeerd op artikel 10 en is thans over de diverse beleidsartikelen verdeeld. De hiermee gemoeide bedragen zijn:
2004: – 8,5 mln.
2005: – 17,8 mln.
2006: – 5,8 mln.
2007 en volgende jaren: – 3,8 mln.
Hiervoor zijn de volgende maatregelen genomen:
• De regeling Natuurbraak en twee regelingen in het kader van de particuliere historische buitenplaatsen worden afgebouwd (beleidsartikel 1).
• Op beleidsartikelen 4 en 5 wordt compensatie geboden door het toepassen van enkele kasschuiven (transparantie van ketens en biologische landbouw), en eenmalige kortingen op de uitgaven voor de glastuinbouw en dierenwelzijn.
• De uitvoeringskosten van de Regeling Varkensleveringen (RVL) worden vanaf 2005 doorbelast aan het bedrijfsleven. Daarnaast wordt de voorzieningenstructuur van de crisisorganisatie doorgelicht en wordt op monitoringsprogramma's voor dierziekten structureel een besparing gerealiseerd met name door het stopzetten van de programma's voor brucellose (beleidsartikel 6).
• Taakstellende kortingen zijn opgelegd op de openprogrammering en voorlichting in het kader van het kennisbeleid (artikelen 8 en 9) en een deel van de in 2004 toegekende prijsbijstelling (art. 11).
De verdeling over de verschillende operationele doelstellingen is als volgt:
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
U01.13 Landelijk natuurlijk | – 1 300 | – 2 300 | – 2 889 | – 2 889 | – 646 | |
U04.11 Versterking concurrentiekracht | – 1 366 | – 1 166 | 1 652 | 243 | 243 | |
U04.13 Herstructurering glastuinbouw | – 2 000 | |||||
U05.11 Bevordering biologische landbouw | – 4 000 | 2 000 | 2 000 | |||
U05.14 Verbetering dierenwelzijn | – 500 | |||||
U05.15 Ecologisch duurzame visserij | – 100 | |||||
U06.11 Diergezondheid | – 3 000 | – 4 000 | – 2 000 | – 2 000 | – 2 000 | |
U07.14 Kennisbasis | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | |
M07.13 Rente en aflossing DLO | 7 000 | 2 100 | ||||
U09.18 Voorlichting | – 1 000 | |||||
U10.23 Onvoorzien | 8 545 | 17 845 | 5 825 | 3 825 | 3 825 | 3 825 |
U10.23 Onvoorzien | – 179 | – 179 | – 177 | – 179 | – 179 | – 179 |
U11.21 Apparaat | – 1 500 |
Beleidsartikel 1 Versterking landelijk gebied
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 195 473 | 223 577 | 281 413 | 285 254 | 270 108 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 35 243 | – 14 084 | – 63 518 | 4 533 | 8 287 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Omslag verwerving naar beheer | 51 000 | ||||||
2Natuur Voor Mensen | 11 239 | 11 239 | 24 478 | 24 478 | |||
3Strategisch en regionaal groen | 7 029 | 7 029 | 7 029 | 7 029 | 7 029 | ||
4Subsidieregeling jonge agrariërs | – 6 000 | ||||||
5Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 300 | – 2 300 | – 2 889 | – 2 889 | |||
6Baten-lastendienst DR | – 1 247 | – 1 245 | – 1 244 | – 1 241 | |||
7Loonbijstelling | 1 106 | 1 169 | 1 173 | 1 172 | 1 176 | ||
8Prijsbijstelling | 187 | 188 | 181 | 180 | 182 | ||
9Overige | – 558 | 263 | 251 | 243 | 203 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 275 250 | 289 480 | 220 834 | 234 223 | 318 756 | 307 333 | 313 862 |
1. Omslag verwerving naar beheer
De omslag van verwerving naar beheer leidt tot een groot aantal aanvragen voor de Subsidieregelingen Natuurbeheer en Agrarisch natuurbeheer. Daartoe dient het verplichtingenbudget te worden verhoogd met € 60 mln. waarvan € 51 mln. op het onderhavige artikel wordt verwerkt en € 9 mln. op artikel 3. Deze verplichtingenverhoging buiten de EHS op artikel 1 is éénmalig voor 2004 en wordt gecompenseerd uit de meerjarige verplichtingenbudgetten van verwerving (artikel 2). Op dit moment is nog niet bekend hoe het effect op het kasritme exact zal zijn. Die begrotingswijziging zal daarom bij Voorjaarsnota 2005 worden verwerkt.
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 256 357 | 265 069 | 322 804 | 326 645 | 311 499 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 6 626 | – 1 329 | – 56 766 | 5 757 | 9 925 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Natuur Voor Mensen | 11 239 | 11 239 | 24 478 | 24 478 | |||
2Strategisch en regionaal groen | 7 029 | 7 029 | 7 029 | 7 029 | 7 029 | ||
3Subsidieregeling jonge agrariërs | – 1 200 | – 3 000 | – 1 800 | ||||
4Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 300 | – 2 300 | – 2 889 | – 2 889 | |||
5Baten-lastendienst DR | – 1 247 | – 1 245 | – 1 244 | – 1 241 | |||
6Loonbijstelling | 1 106 | 1 169 | 1 173 | 1 172 | 1 176 | ||
7Prijsbijstelling | 187 | 188 | 181 | 180 | 182 | ||
8Overige | – 605 | 263 | 251 | 243 | 203 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 320 914 | 270 700 | 279 881 | 279 366 | 359 571 | 350 362 | 356 891 |
In het kader van de nota Natuur Voor Mensen (NVM) zijn in de begroting 2001 middelen beschikbaar gesteld op artikel 2. Een deel van deze middelen is niet voor de EHS bestemd maar voor verwerving en inrichting van gronden behorend bij doelstelling Landelijk natuurlijk, ressorterend onder het onderhavige beleidsartikel. Dit leidt tot een budgetoverheveling vanaf 2005 van € 11,2 mln. vanuit artikel 2. Voorts is in de begroting 2003 een deel van de middelen voor Natuur voor Mensen (NVM), geraamd op doelstellingen Verwerving- en inrichting droge EHS (artikel 2) ten gunste gekomen van de categorie Kwaliteitsimpuls Landschap en verantwoord op het onderhavige beleidsartikel. Horizontale compensatie is verwerkt op het jaar 2007. Om het budget voor NVM voor 2007 en verder meerjarig op peil te houden vindt vanaf 2007 een budgetoverheveling plaats van € 13,2 mln. vanuit artikel 2.
2. Strategisch en regionaal groen
Op grond van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Actualisatie (VINAC) zijn voor de jaren 2004 t/m 2010 middelen vrij gemaakt voor de inrichting en verwerving van strategisch en regionaal groen. De uitgaven ter zake worden verantwoord op doelstelling Groen in- en om de stad, ressorterend onder het onderhavige beleidsartikel. Compensatie vindt plaats vanuit artikel 2.
3. Subsidieregeling jonge agrariërs
Tijdens de begrotingsbehandeling 2004 is toegezegd om binnen de LNV-begroting € 10 miljoen te reserveren ten behoeve van een subsidieregeling voor investeringen door jonge boeren. Binnen artikel 5 Bevorderen duurzame productie is hiervoor € 4 mln. vrijgemaakt. Uit de reconstructiemiddelen, die in het kader van de intensiveringen uit het Hoofdlijnenakkoord in de begroting 2004 zijn geplaatst op het onderhavige artikel, wordt in de periode 2004 t/m 2006 in totaal € 6 mln. beschikbaar gesteld. Het verplichtingenbedrag wordt in 2005 in zijn geheel overgeheveld.
Vanuit dit artikel vindt vanaf 2005 compensatie plaats ten behoeve van artikel 5 van € 1,2 mln. Deze mutatie is noodzakelijk in verband met een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de Dienst Regelingen plaats vindt.
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004/2005 | 90 091 | 76 644 | 76 299 | 75 418 | 66 088 | 66 088 | 66 088 |
Beleidsartikel 2 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (verwerving en inrichting)
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 174 998 | 201 103 | 303 337 | 306 749 | 300 249 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | – 44 440 | – 32 568 | – 64 596 | – 50 338 | – 36 341 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Omslag verwerving naar beheer | – 10 000 | – 10 000 | – 10 000 | – 10 000 | |||
2Natuur Voor Mensen | – 11 239 | – 11 239 | – 24 478 | – 24 478 | |||
3Strategisch en regionaal groen | – 7 029 | – 7 029 | – 7 029 | – 7 029 | – 7 029 | ||
4Grondaankopen via leningen | – 5 100 | – 3 600 | – 8 300 | ||||
5Overige | 164 | – 354 | – 136 | 404 | 404 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 184 672 | 118 593 | 136 313 | 202 037 | 215 308 | 222 805 | 219 805 |
1. Omslag verwerving naar beheer
Deze mutatie is toegelicht onder Beleidsartikel 1.
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 176 490 | 204 245 | 307 137 | 310 549 | 304 049 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | – 45 067 | – 32 869 | – 64 596 | – 50 338 | – 36 341 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Omslag verwerving naar beheer | PM | PM | PM | PM | |||
2Natuur Voor Mensen | – 11 239 | – 11 239 | – 24 478 | – 24 478 | |||
3Strategisch en regionaal groen | – 7 029 | – 7 029 | – 7 029 | – 7 029 | – 7 029 | ||
4Grondaankopen via leningen | – 5 100 | – 3 600 | – 8 300 | ||||
5Overige | 164 | – 354 | – 136 | 404 | 404 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 195 530 | 119 458 | 149 154 | 215 837 | 229 108 | 236 605 | 233 605 |
1. Omslag verwerving naar beheer
Op dit moment is nog niet bekend hoe het effect op het kasritme exact zal zijn. Die begrotingswijziging zal daarom bij Voorjaarsnota 2005 worden verwerkt.
Deze mutatie is toegelicht onder Beleidsartikel 1.
3. Strategisch en regionaal groen
Deze mutatie is toegelicht onder Beleidsartikel 1.
In de 1e suppletore begroting is een structurele budgetverlaging verwerkt als gevolg van het besluit om grondverwerving door particuliere terreinbeherende organisaties ten behoeve van de EHS niet rechtstreeks uit de begroting te financieren maar gebruik te maken van leningen met een lange looptijd. In dit kader vindt thans een verdere verlaging plaats voor 2004 t/m 2006. De vrijvallende middelen worden ingezet ten behoeve van financiering van destructieuitgaven. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid.
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004/2005 | 41 004 | 4 757 | 10 568 | 12 788 | 3 338 | 3 338 | 3 338 |
Beleidsartikel 3 Realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (beheer)
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 157 907 | 166 164 | 173 468 | 163 646 | 174 617 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 163 712 | – 24 579 | – 24 106 | – 23 822 | – 24 251 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Omslag verwerving naar beheer | 9 000 | ||||||
2Baten-lastendiensten DR en AID | – 1 304 | – 1 301 | – 1 301 | – 1 980 | |||
3Loonbijstelling | 1 255 | 1 512 | 1 548 | 1 577 | 1 672 | ||
4Prijsbijstelling | 283 | 282 | 280 | 281 | 284 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 174 662 | 332 157 | 142 075 | 149 889 | 140 381 | 150 342 | 158 532 |
1. Omslag verwerving naar beheer
De omslag van verwerving naar beheer leidt tot een groot aantal aanvragen voor de Subsidieregelingen Natuurbeheer en Agrarisch natuurbeheer. Daartoe dient het verplichtingenbudget te worden verhoogd met € 60 mln. waarvan € 51 mln. op artikel 1 wordt verwerkt en € 9 mln. op het onderhavige artikel. Zie toelichting bij artikel 1.
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 164 280 | 172 829 | 180 132 | 170 310 | 181 281 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 2 589 | – 26 | – 26 | – 26 | – 26 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
2Baten-lastendiensten DR en AID | – 1 304 | – 1 301 | – 1 301 | – 1 980 | |||
3Loonbijstelling | 1 255 | 1 512 | 1 548 | 1 577 | 1 672 | ||
4Prijsbijstelling | 283 | 282 | 280 | 281 | 284 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 135 269 | 168 407 | 173 293 | 180 633 | 170 841 | 181 231 | 189 421 |
Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de Dienst Regelingen en de Algemene Inspectiedienst plaats vindt.
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004/2005 | 8 146 | 16 605 | 14 163 | 18 433 | 103 | 103 | 103 |
Beleidsartikel 4 Economisch perspectiefvolle agroketens
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 75 047 | 55 910 | 56 284 | 40 328 | 40 328 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | – 336 | – 1 242 | 7 158 | 7 158 | 7 158 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Mestbeleid | 3 924 | ||||||
2Diverse onderzoeken DLO | – 1 214 | ||||||
3Brandstofcompensatie | 1 305 | ||||||
4Koopmansgelden | – 5 471 | – 5 084 | 5 254 | 9 254 | |||
5Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij | 6 800 | ||||||
6Baten-lastendienst AID | – 2 294 | – 2 241 | – 2 177 | – 2 177 | |||
7Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 366 | – 3 166 | 1 652 | 243 | 243 | ||
8Loonbijstelling | 287 | 304 | 304 | 275 | 275 | ||
9Overige | – 353 | – 49 | – 49 | – 49 | – 49 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 99 220 | 75 989 | 52 097 | 58 024 | 51 032 | 55 032 | 49 789 |
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 70 950 | 70 400 | 72 881 | 55 421 | 55 421 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | – 279 | – 1 242 | 7 158 | 7 158 | 7 158 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Mestbeleid | 3 924 | ||||||
2Diverse onderzoeken DLO | – 933 | – 112 | – 49 | – 45 | – 75 | ||
3Brandstofcompensatie | 1 305 | ||||||
4Koopmansgelden | – 5 471 | – 5 084 | 5 254 | 9 254 | |||
5Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij | 6 800 | ||||||
6Baten-lastendienst AID | – 2 294 | – 2 241 | – 2 177 | – 2 177 | |||
7Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 366 | – 3 166 | 1 652 | 243 | 243 | ||
8Loonbijstelling | 287 | 304 | 304 | 275 | 275 | ||
9Overig | – 353 | – 49 | – 49 | – 49 | – 49 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 82 619 | 72 230 | 66 475 | 74 572 | 66 080 | 70 050 | 64 882 |
Vanuit het O&S-fonds voor de Landbouw worden middelen overgeheveld naar de LNV-begroting, ter financiering van de kosten van het mestbeleid.
Ten behoeve van de uitvoering van diverse onderzoeken en projecten door DLO wordt budget overgeboekt naar de beleidsartikelen 7 en 9.
Vanuit het O&S-fonds voor de Visserij worden middelen overgeheveld naar de LNV-begroting, welke worden ingezet voor vlootstructuurbeleid en capaciteitsvermindering.
Ter verhoging van de transparantie worden met ingang van 2005 de Koopmansgelden volledig op beleidsartikel 4 verantwoord. Daarnaast wordt voor de invoering van het nieuwe mestbeleid een verlaging en een kasschuif doorgevoerd.
5. Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij
Voor de betaling van de extensiveringsprojecten en de experimenten knelgevallen intensieve veehouderij worden middelen uit het O&S-fonds voor de Landbouw overgeheveld.
Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de baten-lastendienst AID plaatsvindt.
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 4 465 | 4 737 | 4 737 | 2 507 | 1 107 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 2 427 | ||||||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Mestbeleid | 3 924 | ||||||
2Extensiveringsprojecten/knelgevallen intensieve veehouderij | 6 800 | ||||||
3Brandstofcompensatie | 1 305 | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 16 695 | 10 816 | 12 842 | 4 737 | 2 507 | 1 107 | 1 107 |
Beleidsartikel 5 Bevorderen duurzame productie
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 117 889 | 116 142 | 113 725 | 113 408 | 101 660 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 75 946 | 31 072 | 43 878 | 31 478 | 22 078 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Verzelfstandiging OVB | – 5 600 | – 5 600 | – 5 600 | – 5 600 | |||
2Mestbeleid | 10 651 | 1 200 | |||||
3Subsidieregeling jonge agrariërs | 6 000 | ||||||
4Brandstofcompensatie | 3 453 | ||||||
5Diverse onderzoeken DLO | – 2 109 | – 1 666 | – 2 099 | – 2 187 | |||
6Koopmansgelden | – 3 529 | – 3 916 | – 4 254 | – 4 254 | |||
7Baten-lastendienst AID | 1 358 | 4 618 | 4 357 | 2 357 | |||
8Baten-lastendienst DR | 48 954 | 73 387 | 61 475 | 49 540 | |||
9Invulling restant subsidietaakstelling | – 600 | ||||||
10Loonbijstelling | 767 | 746 | 673 | 696 | 679 | ||
11Overig | – 773 | – 484 | – 484 | – 484 | – 484 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 156 916 | 202 371 | 197 046 | 224 182 | 198 889 | 165 976 | 162 176 |
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 121 837 | 110 338 | 106 576 | 106 259 | 94 511 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 75 616 | 31 422 | 43 878 | 31 478 | 22 078 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Verzelfstandiging OVB | – 5 600 | – 5 600 | – 5 600 | – 5 600 | |||
2Mestbeleid | 19 651 | 1 200 | |||||
3Subsidieregeling jonge agrariërs | 1 200 | 3 000 | 1 800 | ||||
4Brandstofcompensatie | 3 453 | ||||||
5Diverse onderzoeken DLO | – 2 109 | – 1 666 | – 2 099 | – 2 187 | |||
6Koopmansgelden | – 3 529 | – 3 916 | – 4 254 | – 4 254 | |||
7Baten-lastendienst AID | 1 358 | 4 618 | 4 357 | 2 357 | |||
8Baten-lastendienst DR | 48 954 | 73 387 | 61 475 | 49 540 | |||
9Invulling restant subsidietaakstelling | – 4 600 | 2 000 | 2 000 | ||||
10Loonbijstelling | 767 | 746 | 673 | 696 | 679 | ||
11Overig | – 726 | – 484 | – 484 | – 484 | – 484 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 211 480 | 215 036 | 182 792 | 220 033 | 195 540 | 160 827 | 155 027 |
Door de verzelfstandiging van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) worden de uitgaven en ontvangsten met betrekking tot visakten niet langer op de begroting van LNV geraamd.
Zie de toelichting beleidsartikel 4.
3. Subsidieregeling jonge agrariërs
Zie de toelichting bij beleidsartikel 1.
Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.
Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.
Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.
Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.
Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan Dienst Regelingen plaatsvindt
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 24 715 | 32 441 | 30 206 | 24 920 | 24 072 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 47 157 | ||||||
1Verzelfstandiging OVB | – 5 600 | – 5 600 | – 5 600 | – 5 600 | |||
2Mestbeleid | 19 651 | 1 200 | |||||
3Verlaging Minas-heffing | – 7 260 | – 7 260 | – 7 260 | ||||
4Brandstofcompensatiemiddelen | 3 453 | ||||||
5Overig | – 279 | – 834 | – 834 | – 834 | – 834 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 80 624 | 91 244 | 30 660 | 16 512 | 11 226 | 10 378 | 10 378 |
Met ingang van 2006 verdwijnt het stelsel van regulerende Mineralenheffingen (MINAS). De ontvangsten uit hoofde van deze heffingen ad. € 7,3 mln. zullen vanaf 2006 niet meer worden gerealiseerd.
Beleidsartikel 6 Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 90 374 | 67 358 | 68 261 | 66 884 | 66 884 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 15 144 | 4 907 | 4 907 | 4 907 | 4 907 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Destructiekosten | 19 000 | – 1 000 | – 1 000 | ||||
2Baten-lastendienst AID | 2 669 | 2 570 | 2 475 | 2 475 | |||
3Invulling restant subsidietaakstelling | – 3 000 | – 4 000 | – 2 000 | – 2 000 | |||
4Loonbijstelling | 349 | 368 | 366 | 366 | 366 | ||
5Overig | 1 209 | – 655 | – 771 | – 887 | – 887 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 424 698 | 107 076 | 90 647 | 71 333 | 70 745 | 70 745 | 71 745 |
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 90 369 | 69 819 | 68 261 | 66 884 | 66 884 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 15 144 | 4 907 | 4 907 | 4 907 | 4 907 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1Destructiekosten | 19 000 | – 1 000 | – 1 000 | ||||
2Baten-lastendienst AID | 2 669 | 2 570 | 2 475 | 2 475 | |||
3Invulling restant subsidietaakstelling | – 3 000 | – 4 000 | – 2 000 | – 2 000 | |||
4Loonbijstelling | 349 | 368 | 366 | 366 | 366 | ||
5Overig | 1 209 | – 655 | – 771 | – 887 | – 887 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 419 356 | 107 071 | 93 108 | 71 333 | 70 745 | 70 745 | 71 745 |
Om de tarieven voor het ophalen en verwerken van kadavers in 2005 op hetzelfde niveau te kunnen handhaven, wordt een rijksbijdrage van € 19 mln. beschikbaar gesteld. Hiervoor wordt binnen beleidsartikel 6 in totaal € 2 mln. compensatie geboden (zie ook beleidsartikel 2).
Zie de toelichting bij beleidsartikel 4.
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 50 700 | 50 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 32 100 | – 50 700 | – 9 700 | – 9 700 | – 9 700 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 49 912 | 82 800 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Beleidsartikel 7 Kennisontwikkeling en innovatie
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 292 544 | 288 687 | 284 423 | 285 095 | 285 338 | ||
Mutatie Nota van Wijziging | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 10 152 | 5 448 | 4 949 | 4 948 | 4 948 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Bekostiging onderzoek WU naar beleidsartikel 8 | – 93 869 | – 99 487 | – 95 472 | – 95 760 | – 96 003 | ||
2Diverse projecten | 2 936 | 1 796 | 2 229 | 2 317 | 130 | ||
3Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | |||
4TransitieDuurzame Landbouw | 4 200 | 4 000 | 5 100 | 5 000 | 4 000 | ||
5Loonbijstelling | 5 924 | 3 187 | 3 197 | 3 204 | 3 204 | ||
6Overig | – 1 400 | – 700 | – 700 | – 700 | – 660 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 343 756 | 220 487 | 201 931 | 202 726 | 203 104 | 199 957 | 203 657 |
1. Bekostiging onderzoek WU naar beleidsartikel 8
De bekostiging van het universitair onderzoek uitgevoerd door Wageningen Universiteit vindt vanaf het bekostigingsjaar 2005 plaats binnen beleidsartikel 8 (Kennisvoorziening). Tot en met 2004 vindt bekostiging plaats binnen beleidsartikel 7 (Kennisontwikkeling en innovatie). Deze aanpassing vindt plaats omdat bij OCW universitair onderzoek en universitair onderwijs ook gezamenlijk in één begrotingsonderdeel worden gepresenteerd.
Voor de uitvoering van diverse projecten, o.a. op het gebied van energiebesparende maatregelen en mestbeleid door de Stichting DLO, is budget overgeheveld vanuit de beleidsartikelen 4 en 5.
4. Transitie Duurzame Landbouw
Voor het Kennisnetwerk Transitie Duurzame Landbouw is op grond van het Besluit subsidies investering in de kennisinfrastructuur (Bsik) en ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) een rijksbijdrage vastgesteld van € 30 mln. voor de periode 2004–2009.
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 294 770 | 288 903 | 285 860 | 286 532 | 286 775 | ||
Mutatie Nota van Wijziging | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 10 448 | 5 448 | 4 949 | 4 948 | 4 948 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Bekostiging onderzoek WU naar beleidsartikel 8 | – 95 675 | – 95 467 | – 95 758 | – 96 003 | |||
2Dekking tekort WU | – 3 073 | ||||||
1Diverse projecten | 2 806 | 1 796 | 2 229 | 2 317 | 130 | ||
2Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | – 1 000 | |||
4Transitie Duurzame Landbouw | 4 200 | 4 000 | 5 100 | 5 000 | 4 000 | ||
4Loonbijstelling | 3 037 | 3 225 | 3 193 | 3 202 | 3 204 | ||
5Overig | – 700 | – 700 | – 700 | – 700 | – 660 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 316 098 | 311 488 | 205 997 | 204 164 | 204 541 | 201 394 | 205 094 |
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 9 984 | 9 758 | 9 575 | 9 575 | 9 575 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 1 450 | ||||||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Invulling restant subsidietaakstelling | 7 000 | 2 100 | |||||
2Transitie Duurzame Landbouw | 4 200 | 4 000 | 5 100 | 5 000 | 4 000 | ||
3Overig | – 700 | – 700 | – 700 | – 700 | – 700 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 16 171 | 21 934 | 15 158 | 13 975 | 13 875 | 12 875 | 16 575 |
Beleidsartikel 8 Kennisvoorziening
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 440 946 | 453 618 | 465 917 | 475 732 | 477 799 | ||
Mutatie amendement 28 600-XIV, nr.37 | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 5 981 | 5 881 | 6 282 | 5 707 | 5 702 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Bekostiging onderzoek WU van beleidsartikel 7 | 95 675 | 95 467 | 95 758 | 96 003 | 96 003 | ||
2Bijstelling verplichtingenbudget | 17 379 | 11 477 | 8 653 | 2 062 | |||
3Loonbijstelling | 9 784 | 5 305 | 5 412 | 5 434 | 5 434 | ||
4ILO tranche 2006–2008 | – 1 495 | – 3 018 | – 3 682 | ||||
5Diverse maatregelen | – 470 | – 2 440 | – 3 440 | – 3 440 | |||
6Huisvesting WU | 1 600 | 2 220 | 2 110 | 1 070 | |||
7Overig | 520 | 260 | 260 | 260 | – 230 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 513 614 | 571 885 | 573 758 | 580 457 | 579 810 | 577 586 | 577 096 |
1. Bekostiging onderzoek WU van beleidsartikel 7
Zie de toelichting onder beleidsartikel 7
2. Bijstelling verplichtingenbudget
Uitgangspunt is dat het kaseffect plaatsvindt, volgend op het jaar waarin verplichtingen worden aangegaan. Deze bijstelling is het gevolg van een analyse om dit uitgangspunt meerjarig in de begroting te actualiseren. Met name de leerlingen- en studentenstijging bij de Wageningen Universiteit, het Hoger Beroepsonderwijs en het VMBO geven aanleiding deze aanpassing door te voeren.
In de bekostiging hoger onderwijs wordt een leeftijdsgrens van dertig jaar ingevoerd en wordt het collegegeld verhoogd. Daarnaast zullen de instellingen van hoger onderwijs geen bijdrage meer ontvangen voor studenten van buiten de Europese Unie.
Voor het aandeel Wageningen Universiteit in de enveloppemiddelen «Huisvesting in het Wetenschappelijk Onderwijs» worden door OCW middelen overgeheveld naar de LNV-begroting.
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 440 946 | 453 618 | 465 917 | 475 732 | 477 799 | ||
Mutatie amendement 28 600-XIV, nr. 37 | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 5 981 | 5 881 | 6 282 | 5 707 | 5 702 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Bekostiging onderzoek WU van beleidsartikel 7 | 95 675 | 95 467 | 95 758 | 96 003 | |||
2Loonbijstelling | 4 607 | 5 177 | 5 305 | 5 412 | 5 434 | ||
3Dekking tekort WU | 3 073 | ||||||
4ILO tranche 2006–2008 | – 1 495 | – 3 018 | – 3 682 | ||||
5Diverse maatregelen | – 470 | – 2 440 | – 3 440 | – 3 440 | |||
6Huisvesting WU | 240 | 1 360 | 2 220 | 2 110 | 1 070 | ||
7Overig | 260 | 260 | 260 | 260 | 260 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 423 230 | 455 107 | 561 501 | 571 516 | 578 521 | 579 146 | 577 586 |
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | |||||||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Overig | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 339 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
Beleidsartikel 9 Kennisverspreiding
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 60 564 | 59 522 | 61 096 | 62 940 | 63 184 | ||
Mutatie Nota van Wijziging | |||||||
Mutatie amendement | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 375 | 2 588 | 4 680 | 6 392 | 6 392 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 000 | ||||||
2Loonbijstelling | 803 | 851 | 874 | 896 | 901 | ||
3Overig | 676 | 285 | 285 | 285 | 296 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 71 649 | 62 418 | 62 246 | 66 935 | 70 513 | 70 773 | 70 773 |
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 62 126 | 61 020 | 62 593 | 64 297 | 64 541 | ||
Mutatie Nota van Wijziging | |||||||
Mutatie amendement | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 725 | 2 238 | 4 680 | 6 392 | 6 392 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 000 | ||||||
2Loonbijstelling | 803 | 851 | 874 | 896 | 901 | ||
3Overig | 395 | 397 | 334 | 330 | 371 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 62 419 | 64 049 | 63 506 | 68 481 | 71 915 | 72 205 | 72 130 |
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 | |
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 892 | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 940 | 937 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 |
Beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien
A. Opbouw uitgaven en verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | – 8 366 | – 17 666 | – 5 648 | – 3 646 | – 3 646 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 23 196 | 24 264 | 26 168 | 26 547 | 26 433 | ||
Nieuwe mutaties | |||||||
1HLA 2003 uitgavenbeperking | 8 366 | 17 666 | 5 648 | 3 646 | 3 646 | ||
2Loonbijstelling | – 11 621 | – 14 471 | – 14 498 | – 14 659 | – 14 771 | ||
3Prijsbijstelling | – 9 821 | – 9 724 | – 11 601 | – 11 819 | – 11 593 | ||
4Efficiencytaakstelling 2004 | – 2 331 | – 4 293 | – 6 256 | – 6 256 | |||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 0 | 1 754 | – 2 262 | – 4 224 | – 6 187 | – 6 187 | – 6 187 |
De loonbijstellings- en prijsbijstellingstranche 2004 zijn bij Voorjaarnota 2004 aan de LNV-begroting toegevoegd en op onderstaande wijze verdeeld over de diverse artikelen.
Loonbijstelling | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
K=V | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
Totaal U0111 Gebiedenbeleid | 86 | 86 | 86 | 86 | 86 | 86 |
Totaal U0113 Landelijk Natuurlijk | 341 | 328 | 339 | 340 | 344 | 344 |
Totaal U0115 Real.recr. In land.gebied | 215 | 232 | 224 | 222 | 222 | 222 |
Totaal U0116 Internationaal natuurlijk | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 |
Totaal U0121 Apparaatsuitgaven | 98 | 95 | 92 | 92 | 92 | 92 |
Totaal U0122 Baten-lastendienst | 387 | 420 | 424 | 424 | 424 | 424 |
Totaal U0213 Inrichting droge EHS | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 |
Totaal U0221 Apparaatsuitgaven | 36 | 35 | 33 | 33 | 33 | 33 |
Totaal U0222 Baten-lastendienst | 121 | 114 | 96 | 96 | 96 | 96 |
Totaal U0311 Beheer droge EHS | 1 132 | 1 378 | 1 414 | 1 443 | 1 531 | 1 531 |
Totaal U0321 Apparaatsuitgaven | 23 | 25 | 23 | 23 | 23 | 23 |
Totaal U0322 Baten-lastendienst | 100 | 109 | 111 | 111 | 118 | 118 |
Totaal U0414 Herstructurering Visserij | 27 | 29 | 29 | 0 | 0 | 0 |
Totaal U0421 Apparaatsuitgaven | 217 | 230 | 230 | 230 | 230 | 230 |
Totaal U0422 Baten-lastendienst | 43 | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 |
Totaal U0515 ecologisch duurzame viss. | 96 | 73 | 70 | 93 | 76 | 76 |
Totaal U0521 Apparaatsuitgaven | 315 | 331 | 313 | 313 | 313 | 313 |
Totaal U0522 Baten-lastendienst | 356 | 342 | 290 | 290 | 290 | 290 |
Totaal U0611 Bewaking en verhoging diergezondheid en bestrijding dierziekten | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 |
Totaal U0612 Voorlichting en Voeding | 34 | 33 | 34 | 34 | 34 | 34 |
Totaal U0621 Apparaatsuitgaven | 137 | 145 | 143 | 143 | 143 | 143 |
Totaal U0622 Baten-lastendienst | 135 | 147 | 146 | 146 | 146 | 146 |
Totaal U0713 Kennisbasis | 2 490(V) | 1 284(V) | 1 288(V) | 1 290(V) | 1 290(V) | 1 290(V) |
Totaal U0713 Kennisbasis | 1 196(K) | 1 294(K) | 1 284(K) | 1 288(K) | 1 290(K) | 1 290(K) |
Totaal U0714 Beleidsonderst.onder. | 2 625(V) | 1 450(V) | 1 457(V) | 1 462(V) | 1 462(V) | 1 462(V) |
Totaal U0714 Beleidsonderst.onder. | 1 423(K) | 1 478(K) | 1 457(K) | 1 462(K) | 1 462(K) | 1 462(K) |
Totaal U0715 Wett.onderz.taken | 750(V) | 391(V) | 391(V) | 391(V) | 391(V) | 391(V) |
Totaal U0715 Wett.onderz.taken | 359(K) | 391(K) | 391(K) | 391(K) | 391(K) | 391(K) |
Totaal U0721 Apparaatsuitgaven | 59 | 62 | 61 | 61 | 61 | 61 |
Totaal U0811 Voorzien.groen onderw. | 9 784(V) | 5 305(V) | 5 412(V) | 5 434(V) | 5 434(V) | 5 434(V) |
Totaal U0811 Voorzien.groen onderw. | 4 607(K) | 5 177(K) | 5 305(K) | 5 412(K) | 5 434(K) | 5 434(K) |
Totaal U0916 Vakdep.onderwijsbeleid | 367 | 397 | 400 | 413 | 415 | 415 |
Totaal U0917 Alg. onderwijsbeleid | 279 | 312 | 322 | 327 | 330 | 330 |
Totaal U0918 Voorlichting | 154 | 139 | 149 | 153 | 153 | 153 |
Totaal U0922 Baten-lastendienst | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 |
Totaal U1022 Loonbijstelling | – 13 799 | – 14 964 | – 14 991 | – 15 152 | – 15 264 | – 15 264 |
Totaal U1114 Uitvoering EU maatr. | 321 | 318 | 315 | 315 | 315 | 315 |
Totaal U1121 Apparaatsuitgaven | 864 | 914 | 881 | 882 | 883 | 883 |
Totaal U1122 Baten-lastendienst | 210 | 224 | 223 | 223 | 223 | 223 |
Prijsbijstelling | |||||
---|---|---|---|---|---|
K=V | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008/9 |
U0113 Landelijk Natuurlijk | 58 | 57 | 57 | 58 | 60 |
U0115 Recreatie landelijk gebied | 129 | 131 | 124 | 122 | 122 |
U0311 Beheer van de EHS | 283 | 282 | 280 | 281 | 284 |
U1021 Prijsbijstelling | – 9 821 | – 9 724 | – 11 601 | – 11 819 | – 11 593 |
U11.21 Apparaat | 9 351 | 9 254 | 11 140 | 11 358 | 11 127 |
A. Opbouw verplichtingen beleidsartikel (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 245 338 | 239 251 | 240 842 | 239 035 | 239 035 | ||
Mutatie Nota van Wijziging | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | – 4 192 | 4 151 | 31 845 | 19 245 | 4 645 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1HLA 2003 apparaatstaakstellingen | – 1 293 | – 1 445 | – 1 445 | – 1 445 | – 1 445 | ||
2Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 500 | ||||||
3Baten-lastendienst DR | – 25 077 | – 25 018 | – 25 007 | – 25 007 | |||
4Loonbijstelling | 1 390 | 1 451 | 1 414 | 1 415 | 1 416 | ||
5Prijsbijstelling | 9 351 | 8 923 | 10 574 | 10 252 | 10 021 | ||
6EU-verplichtingen | – 23 300 | – 51 000 | – 38 800 | – 24 200 | |||
7Overig | 470 | 397 | 397 | 197 | 197 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 287 051 | 251 064 | 202 851 | 207 609 | 204 892 | 204 662 | 206 443 |
B. Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 245 333 | 239 247 | 240 838 | 239 031 | 239 031 | ||
Mutatie Nota van Wijziging | |||||||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | – 4 192 | 4 151 | 31 845 | 19 245 | 4 645 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1HLA 2003 apparaatstaakstellingen | – 1 293 | – 1 445 | – 1 445 | – 1 445 | – 1 445 | ||
2Invulling restant subsidietaakstelling | – 1 500 | ||||||
3Baten-lastendienst DR | – 25 077 | – 25 018 | – 25 007 | – 25 007 | |||
4Loonbijstelling | 1 390 | 1 451 | 1 414 | 1 415 | 1 416 | ||
5Prijsbijstelling | 9 351 | 8 923 | 10 574 | 10 252 | 10 021 | ||
6EU-verplichtingen | – 23 300 | – 51 000 | – 38 800 | – 24 200 | |||
7Overig | 470 | 397 | 397 | 197 | 197 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 287 320 | 251 059 | 202 847 | 207 605 | 204 888 | 204 658 | 206 439 |
Deze mutatie is noodzakelijk om te komen tot een correcte verdeling tussen de beleidsartikelen van waaruit op grond van opdrachten een bijdrage aan de Dienst Regelingen plaatsvindt.
De voor uitvoering van het vernieuwde GLB en implementatie Nitraatrichtlijn (mest) gereserveerde middelen worden toegevoegd aan beleidsartikel 5 (Bevorderen duurzame productie).
C. Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 244 435 | 244 435 | 244 435 | 244 435 | 244 435 | ||
Mutatie 1e suppletore begroting 2004 | 18 910 | 15 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | ||
Nieuwe mutaties: | 273 | 99 | 99 | – 101 | – 101 | ||
Stand ontwerpbegroting 2005 | 389 150 | 263 618 | 259 534 | 254 534 | 254 334 | 254 334 | 254 334 |
BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Omschrijving motie | Vindplaats | Stand van zaken |
Spreekt uit dat in Europees verband gekomen moet worden tot een substantiële verbetering van de vervoersomstandigheden voor vee. | 21 501, nr. 32, Motie Vos c.s. | Zie brief aan TK d.d. 06-05-2004 |
Verzoekt de regering Richtlijn EU 91/414 zodanig te wijzigen dat optimale toepassing van aflever- en opgebruiktermijnen wettelijk geregeld kan worden tot een maximum van twee teeltseizoenen. | 27 858, nr. 25, Motie Van Ardenne-Van der Hoeven c.s. | Zie brief aan TK d.d. 25-05-2004 |
Verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre nieuwe vormen van pacht geïntroduceerd kunnen worden om zo tegemoet te komen aan de rechtvaardige wensen van betrokken partijen. | 27 924, nr. 12, Motie Waalkens c.s. | Onderzoek wordt binnenkort afgerond. |
Verzoekt de regering bij de modernisering van de huidige pachtwet een prijsbeheersingsmechanisme te ontwikkelen in samenspraak met maatschappelijke organisaties met daarbij meer aandacht voor onder meer het opbrengend vermogen van de grond. | 27 924, nr. 14, Motie Koomen c.s. | Wordt binnenkort afgerond. |
Verzoekt de regering te komen tot een gewijzigde waardeverdeling bij verkoop van het melkquotum die meer recht doet aan de pachter als producent. | 27 924, nr. 15, Motie Slob c.s. | Zie brief aan TK d.d. 28-06-2004 |
Verzoekt de regering de Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van aanpassing van de pachtwet. | 27 924, nr. 16, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. | Zie brief aan de TK d.d. 25-06-2004 |
Roept het kabinet op daar waar knelpunten worden ervaren over de grootte van habitatrichtlijngebieden in overleg te treden met de betrokkenen in die gebieden en te zoeken naar een oplossing, de Kamer hierover te informeren en tevens bij de Europese Commissie de mogelijke oplossingen vanuit Nederland neer te leggen. | 28 171, nr. 41, Motie Jager | Wordt aan gewerkt. |
Roept het kabinet op zo spoedig mogelijk in overleg te treden met betrokken partijen en te inventariseren in hoeverre het opnemen van begrippen in de wet tot meer duidelijkheid kan leiden en daarover de Kamer binnen vier maanden te informeren. | 28 171, nr. 42, Motie Jager | Wordt uitgevoerd. |
Verzoekt de regering in samenspraak met de eigenaren, gebruikers, belanghebbenden en andere overheden over te gaan tot het opstellen van duidelijke kaders voor de beheersplannen om zo zekerheid te bieden en de Kamer hierover te informeren. | 28 171, nr. 45, Motie Snijder-Hazelhoff en Jager | Wordt uitgevoerd. |
Verzoekt de regering in het kader van de Wet Ammoniak en Veehouderij (zonering maximaal 250 meter) alleen de voor ammoniak gevoelige HR-gebieden aan te wijzen en vervolgens voor de andere natuurgebieden de WAV te heroverwegen. | 28 171, nr. 58, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. | Wordt meegenomen. |
Verzoekt de regering een beleidskader te ontwikkelen waardoor onder meer het begrip «significante gevolgen» zo strikt mogelijk geduid wordt en tevens een helder afwegingskader inzake een balans tussen economie en ecologie te ontwikkelen, teneinde de economische ontwikkelingsmogelijkheden niet onnodig in te perken en dit kader voor het zomerreces aan de Kamer voor te leggen. | 28 171, nr. 62, Motie Jager | Wordt uitgevoerd. |
Verzoekt de regering, in samenwerking met de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA), aan te geven hoe de wettelijke basis voor het welzijn en het houden van gezelschapsdieren nader kan worden ingevuld en de Kamer hierover voor 1 januari 2005 te informeren. | 28 286, nr. 7, Motie Ormel c.s. | Komt tijdens Werkconferentie Gezelschapsdieren in oktober aan de orde. |
Verzoekt de regering, bij de aanstaande nadere invulling van artikel 56 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) deze toetsing en certificering van de verkoop van huisdieren een wettelijk kader te geven. | 28 286, nr. 10, Motie Waalkens c.s. | Certificering komt tijdens Werkconferentie Gezelschapsdieren in oktober aan de orde. |
Verzoekt de regering te streven naar een verbod op het castreren van biggen in de Europese Unie. | 28 286, nr. 12, Motie-Oplaat/Ormel | Op basis van de bevindingen van het EFSA onderzoek zal de minister de EU-commissie verzoeken een castratieverbod in te stellen. |
Verzoekt de regering, stappen te ondernemen om te komen met algemene regels voor groepen van huisdieren hoe men deze dient te houden, waarbij een voorbeeld wordt genomen aan het systeem zoals dat in Duitsland wordt gehanteerd. | 28 286, nr. 13, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. | Komt tijdens Werkconferentie Gezelschapsdieren in oktober aan de orde. |
Verzoekt de regering, actie te ondernemen en ervoor te zorgen dat er zo spoedig mogelijk een algemeen keuringspunt zal komen op Schiphol zodat lange vervoerstijden worden vermeden in het belang van dierenwelzijn en er een betere controle is op welke dieren er ons land binnenkomen. | 28 286, nr. 14, Motie Snijder-Hazelhoff c.s. | Zie brief aan TK d.d. 22-06-2004 |
Verzoekt de regering om binnen het ESFA-onderzoek aan te dringen op specifiek onderzoek naar de mogelijkheden tot een eenvoudige vorm van verdoving bij castratie van biggen, eventueel door varkenshouders zelf. | 28 286, nr. 16, Motie Van der Ham c.s. | Zie brief aan TK d.d. 22-06-2004 |
Verzoekt de regering zich in te spannen om te komen tot Europese regelgeving betreffende het houden en verzorgen van gezelschapsdieren. | 28 286, nr. 19, Motie Van den Brink c.s. | Zie brief aan TK d.d. 22-06-2004 |
Verzoekt de regering mogelijkheden te verkennen om in EU-verband, waar het gaat om landen die qua klimaat en overige teeltomstandigheden vergelijkbaar zijn, te komen tot afstemming van toelatingsbeleid en tot bundeling van toelatingsinstituten. | 28 358, nr. 12, Motie van Mastwijk en Van den Brink | Zie brief aan TK d.d. 25-05-2004 |
Verzoekt de regering om informatie over de werkwijzen van met het CTB vergelijkbare colleges in andere EU-lidstaten, specifiek als het gaat over de contra-expertise en beroepsmogelijkheden. | 28 358, nr. 16, Motie Teeven | Zie brief aan TK d.d. 25-05-2004 |
Verzoekt de regering in het najaar van 2004 met voorstellen te komen om mestbewerking en mestverwerking te stimuleren en tevens voorstellen te doen om de belemmeringen zo veel mogelijk weg te nemen. | 28 385, nr. 31, Motie van der Vlies c.s. | Wordt uitgevoerd. |
Schrappen van artikel 46, lid 3, volgens welke jacht in beschermde natuurmonumenten, wetlands en vogelrichtlijngebieden is verboden. | 28 600, XIV, nr. 18, Motie Schreijer c.s. | Over de uitwerking van de motie wordt overlegd met betrokken partijen in het kader van Beleidskader faunabeheer. |
Verzoekt de regering de WRR een rapport uit te laten brengen over de perspectieven voor de landelijke gebieden in de EU na de uitbreiding. | 28 600, XIV, nr. 41, Motie Tichelaar | Motie wordt uitgevoerd. Onderzoeksresultaten worden najaar 2004 verwacht. |
Verzoekt de regering de herstructurering van de Veenkoloniën als prioriteit te handhaven, de Veenkoloniën als pilot aan de te wijzen voor een experiment met een gebiedsgerichte aanpak en met voorrang aan te wijzen t.b.v. het ILG. | 28 600, XIV, nr. 42, Motie Tichelaar c.s. | Zie brieven aan de TK d.d. 27-10-2003 & 27-04-2004 |
Verzoekt de regering te komen tot randvoorwaarden voor viskweek met betrekking tot milieu en dierenwelzijn | 28 600, XIV, nr. 74, Motie Van den Brand c.s. | Zie brieven aan de TK d.d. 18-07-2003 & 20-01-2004. |
Verzoekt de regering op korte termijn visgeleidingssystemen verplicht te stellen voor zowel bestaande als nieuwe waterkrachtcentrales. | 28 600, XIV, nr. 79, Motie Van der Vlies & Buijs | Kamer wordt eind 2004 geïnformeerd over voortgang (AO Duurzame Visserij d.d. 30-06-2004) Zie ook brief d.d. 25-04-2003, brief d.d. 25-06-2003 & brief d.d. 11-11-2003. |
De regering wordt verzocht binnen een half jaar de natuurdoelenkaart met uitvoeringsprogramma's vast te leggen en aan de Kamer te rapporteren. | 28 600, XIV, nr. 83, Motie Dijsselbloem | Zie brief aan TK d.d. 12-12-2003 |
De regering wordt verzocht om provincies en gemeenten maximale ruimte te geven om natuurontwikkeling en woningbouw te combineren. | 28 600, XIV, nr. 94, Motie Geluk en Van den Brink | Zie brief aan TK d.d. 27-04-2004 |
De regering wordt verzocht op korte termijn voorstellen te doen voor een duidelijke overzichtelijke structuur binnen een beheersgebied. | 28 600, XIV, nr. 97, Motie Van der Vlies c.s. | Zie WGO NB-wet d.d. 08-12-2003 |
Roept het kabinet op de beschikbare middelen flexibel in te zetten voor agrarisch en particulier natuurbeheer, EHS en reconstructie en niet nu al precies en definitief voor de komende jaren te verdelen en vast te leggen. | 29 200, XIV, nr. 26, Motie Schreijer-Pierik en Koopmans | Zie brief aan de TK d.d. 20-01-2004 |
Verzoekt de regering om het importeren van en de handel in honden- en kattenbont en van producten waarin dit is verwerkt, te verbieden. | 29 200, XIV, nr. 29, Motie Van Velzen c.s. | Zie brieven aan de TK d.d. 09-12-2003, d.d. 20-01-2004 en d.d. 08-04-2004 |
Verzoekt de regering, met handhaven van het coupeerverbod een algemene ontheffingsmaatregel te maken onder de navolgende voorwaarden: 1. een praktiserend dierenarts dient vast te stellen dat ontheffing uit overwegingen van gezondheid en welzijn noodzakelijk is; 2. het couperen dient te geschieden binnen zeven dagen na de geboorte; 3. een praktiserend dierenarts dient de handeling te verrichten. | 29 200, XIV, nr. 33, Motie Van den Brink (LPF) c.s. | Zie brieven d.d. 17-12-2003, d.d. 19-01-2004 en 20-01-2004 |
Roept de regering op om een interdepartementale kennisontwikkelingsvisie voor het volledige agrocluster te ontwikkelen | 29 200, XIV, nr. 35, Motie Van der Ham c.s. | Zie brief aan de TK d.d. 20-01-2004. |
Verzoekt de minister alles in het werk te stellen om te bereiken dat de visserijdruk op de Oosterscheldekreeft in overeenstemming wordt gebracht met de draagkracht van de Oosterschelde. | 29 200, XIV nr. 48, Motie Geluk c.s. | Zie brief aan TK d.d. 20-01-2004 |
Verzoekt de regering, naast de extensiveringsgebieden met primaat wonen, ook de niet-concentratiegebieden volledig onder de werkingssfeer van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden te brengen. | 29 200 XIV, nr. 55, Motie Koopmans c.s. | Zie brief staatssecretaris VROM d.d. 23–07-2004 |
Door de bewindslieden gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer
Toezegging | Vindplaats | Stand van zaken |
Algemeen | ||
Tijdens het EU-voorzitterschap in 2004 zal Nederland expliciet aandacht besteden aan de gevolgen van regelgeving voor agrariërs en het terugdringen van administratieve lasten. | Brief d.d. 02-07-2003 en Begrotings-behandeling d.d. 29/30 okt. 2003 | Zie brief aan TK d.d. 08-04-2004 |
Op basis van de nulmeting en de voorstellen van die gemengde commissie zal ik de Kamer in het voorjaar van 2004 melden hoe wij deze lastenvermindering met ca. 25% denken te realiseren. Ik zal de consequenties van die beleidskeuzes zo transparant mogelijk aan de Kamer voorleggen, o.a. op het gebied van handhaving, wat bij benadering de kostenbesparing zal zijn en wat anderen zouden kunnen doen zonder reëel gevaar van uitholling van de handhaving. Ik zal de consequenties van grofmazige regelgeving duidelijk maken. | Begrotingsbehandeling d.d. 29/30 okt. 2003 | Zie brief d.d. 08-04-2004 |
Voor 31 oktober 2004 zullen alle bezwaarschriften op de aanvraag zoogkoeienpremie 2002 zijn afgehandeld. | AO Laser d.d. 17-06-2004 | In uitvoering. |
Vitaal platteland, natuur en recreatie | ||
Het beleid inzake de ombuigingen op het budget natuuraankopen wordt in 2005 geëvalueerd. | Brief aan TK d.d. 09-10-2002 | Zal gebeuren. |
Op korte termijn zal de minister de Kamer een wetsvoorstel voorleggen waarin (o.a.) in artikel 65 de mogelijkheid wordt toegevoegd vrijstelling te verlenen op grond van het belang van duurzame instandhouding van de fauna. | Brieven aan TK d.d. 09-10-2003 en 27-02-2004 en Begrotings-behandeling d.d. 29/30 okt. 2003 | Wetsvoorstel is bij brief van Hare Majesteit aan de TK verzonden, d.d. 02-03-2004 |
De minister zal de Kamer in het kader van de voorhangprocedure op korte termijn een AMvB voorleggen om de kauw en de kraai op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen (wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren). | Brief aan de TK d.d. 09-10-2003 | Zie brief aan TK d.d. 23-01-2004 |
De Agenda Vitaal Platteland wordt begin 2004 naar de Kamer verzonden. | Schriftelijke voorbereiding Begroting LNV, d.d. 10-10-2003 | Zie brief aan TK d.d. 27-04-2004 |
Uitvoeringsprogramma Vitaal Platteland naar Kamer. | 28 600 XIV, LNV Begroting 2003 | Zie brief aan de TK d.d. 27-04-2004 |
De Kamer ontvangt een overzicht van de netto-positie van Europese LNV-uitgaven en ontvangsten, inclusief de geldstromen die buiten de begroting om lopen. | WGO Begrotingsonderzoek d.d. 23-10-2003 | Zie brief aan TK d.d. 22-01-2004 |
De minister organiseert deze winter een «LNV-landdag», bedoeld om het draagvlak voor het beleid voor agrarisch- en particulier natuurbeheer te versterken. | AO Programma Beheer en Groene Diensten d.d. 23-10-2003 | Zie brief aan TK d.d. 27-04-2004 |
Een task force van Rijk en provincies gaat na hoeveel geld wij kunnen vrijspelen door oude en gedateerde landinrichtingsprojecten te beëindigen of af te slanken. Als wij op die manier een impuls kunnen geven aan de inrichting in 2004, eventueel met terugbetaling in 2006 en 2007, wordt de intentie van het amendement van mevrouw Snijder geëerbiedigd. Ik zal de Kamer hier te zijner tijd over informeren. | Begrotings-behandeling d.d. 29/30 oktober 2003 | Zie brieven aan TK d.d. 20-01-2004, d.d. 02-06-2004, en brief aan TK d.d. 01-07-2004 |
T.b.v. populatiebeheer van de diersoorten edelhert, ree, damhert en wild zwijn wordt artikel 4 van het besluit beheer en schadebestrijding dieren gewijzigd. Het besluit wordt binnen afzienbare tijd aan de TK voorgelegd (voorhangprocedure). | Brief d.d. 28-11-2003 | Zie brief aan de TK d.d. 23-01-2004 |
De Kamer ontvangt voor 1 mei 2004 de reactie van de minister op het rapport van de commissie evaluatie Staatsbosbeheer. | Brief d.d. 30-01-2004 | Zie brief aan TK d.d. 11-06-2004 |
Ik ben voornemens een nota van wijziging t.a.v. het wetsvoorstel in te dienen strekkende tot wijziging van «belangrijke schade aan de fauna» in «schade aan de fauna». | Brief aan de TK d.d. 31-03-2004 | Nota van wijziging wordt najaar 2004 ingediend. |
Zodra ik afspraken heb gemaakt met de provincies over voorfinanciering zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. | Brief aan de TK d.d. 05-04-2004 & Verzamel AO d.d. 17 maart 2004 | Zie brief aan TK d.d. 05-07-2004 |
Gelet op de toenemende aandacht voor het internationale waterdossier zullen de FAO en Nederland begin februari 2005 een conferentie organiseren (Dutch Conference on Water for Food and Ecosystems). Hierover zal ik u dit najaar nader informeren. | Brief aan TK d.d. 03-06-2004 | Nadere informatie volgt dit najaar. |
Minister zegt toe de Kamer bij brief te informeren over de mogelijke juridische implicaties van het schrappen van de varkensvrije zones. | NO toekomst intensieve veehouderij d.d. 07-06-2004 | Brief volgt najaar 2004. |
Duurzaam ondernemen | ||
De minister zal op grond van de resultaten van het debat over de toekomst intensieve veehouderij eind 2003 een vervolgbrief aan de TK zenden, met zijn visie, de voorgestelde maatregelen, en de inzet die van andere partijen mag worden verwacht of wordt overeengekomen. | Brief d.d. 20-06-2003 | Zie brief aan TK d.d. 19-12-2003 |
Uit de tussentijdse evaluatie van de RSBP is gebleken dat een vorm van ondersteuning voor de omschakeling wenselijk is. Op dit moment is dat de RSBP en daarom stel ik deze in 2004 nogmaals open. | Brief aan de TK d.d. 29-10-2003 (LNV-begrotingsbehandeling) | Zie brief aan TK d.d. 01-06-2004 |
In december zal naar de Kamer een brief worden verzonden over de inhoud van het actieprogramma 2004-2007, dat mede dient ter uitvoering van het Hofarrest. | Zie brief aan TK d.d. 03-11-2003 | Zie brief aan TK d.d. 19-12-2003 |
Onderdeel van de evaluatie van de MSW 2004 is een analyse van het mestoverschot. | AO Nitraatrichtlijn d.d. 09-12-2003 | Zie brief aan TK d.d. 28-04-2004 |
Over enkele maanden zal er een positieve lijst worden gepubliceerd van producten die met mest vergist mogen worden. | Brief aan de TK d.d. 11-12-2003 | Zie brief aan TK d.d. 25-06-2004 |
De kamer ontvangt een brief met een nadere uitleg over belemmeringen voor deelnemers die gebruik maken van forfaitaire spoor. | Plenair debat wijziging Meststoffenwet en expiratie dierrechten d.d. 12-02-2004 | Zie brief aan de TK d.d. 25-02-2004 |
De kamer zal worden geïnformeerd over de aanpak van de problematiek rondom zwarte mest. | Plenair debat wijziging Meststoffenwet en expiratie dierrechten d.d. 12-02-2004 | Zie brief aan de TK d.d. 19-03-2004 |
De minister zal er naar streven om de behandeling van het Actieplan Biologische Landbouw tijdens het voorzitterschap af te ronden met conclusies van de Raad. | Brief aan TK d.d. 15-6-2004 | Naar verwachting najaar 2004. |
Minister informeert Kamer over consequenties van verhandelbare toeslagrechten, specifiek waar het gaat om successie- en schenkingsrechten in relatie tot de problematiek van jonge boeren en starters. | AO Implementatie Hervorming GLB d.d. 24-06-2004 | Naar verwachting najaar 2004. |
De huidige beleidsnota biologische landbouw zal begin 2004 in zijn geheel worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zal het vervolgbeleid voor na 2004 worden vorm gegeven. De Kamer zal hierover in september worden geïnformeerd. | Brieven aan TK d.d. 16-10-2002, d.d. 21-10-2003 & brief aan TK d.d. 01-06-2004 | Naar verwachting verschijnt de eindevaluatie in september 2004. |
Visserij | ||
Zodra het EVA II eindrapport (Evaluatieprogramma Schelpdiervisserij in de kustwateren 1999-2003) gereed is, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. | Brieven aan de TK d.d. 09-10-2003 en 04-11-2003 | Zie brieven aan de TK d.d. 11-12-2003 en 14-01-2004 |
Ik zal de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie van het FIOV-programma meenemen bij een eventuele aanpassing van het Programma. | Schriftelijke voorbereiding Begroting LNV, d.d. 10-10-2003 | Zie brief aan TK d.d. 17-06-2004 |
De Kamer wordt geïnformeerd over de opvolgerproblematiek in de visserij. | WGO Visserij d.d. 10-11-2003 | Zie brieven aan TK d.d. 20-01-2004 en 16-02-2004 |
Op langere termijn zal de minister kijken naar eventuele mogelijkheden voor een compensatieregeling voor de visserijsector (met EU middelen & cofinanciering). | AO LB&VR d.d. 09-12-2003 | Zie brief aan TK d.d. 17-06-2004 |
De Kamer wordt op korte termijn nader geïnformeerd over de wijze waarop de vergunningaanvragen voor de schelpdiervisserij in de fase tussen oud en nieuw beleid afgehandeld zullen worden in het licht van de nu beschikbare informatie. | Brief aan de TK d.d. 11-12-2003 | Zie brief aan TK d.d. 11-02-2004 |
Medio 2004 zal de Stuurgroep Nijpels in haar eindrapportage verslag uitbrengen van de vorderingen. | Brief d.d. 18-12-2003 | Eindrapportage verschijnt naar alle waarschijnlijkheid in november 2004. |
De minister is voornemens om in het najaar een aantal discussies te organiseren over de toekomst van een duurzaam visserijcluster met sector en maatschappelijke organisaties. | Zie brief d.d. 17-06-2004 | Wordt uitgevoerd. |
De minister zal overleg voeren met sector en gemeentes over financiële deelname bij de sanering van de IJsselmeervisserij. | AO Duurzame Visserij d.d. 30-06-2004 | Wordt uitgevoerd. |
Minister zegt toe een onderzoek uit te voeren naar het afhaken van vissers als gevolg van stroperij en de kamer over de uitkomsten te zullen informeren. | AO Duurzame Visserij d.d. 30-06-2004 | Nadere informatie volgt t.z.t. |
Voedselveiligheid, voedselkwaliteiten diergezondheid | ||
Bekijken mogelijkheden voor preventieve vaccinatie m.b.t. monitoring AI. | AO L&VR d.d. 18-03-2004 | Loopt momenteel. |
De Minister is bereid om na te gaan in hoeverre de bevoegde mededingingsautoriteiten van mening zijn of onderzoek gewenst is naar de machtspositie van de integratiebedrijven in de kalverhouderij. | Brief d.d. 15-04-2004 | Zie brief aan TK d.d. 13-05-2004 |
De minister zal tijdens de rondvraag van de Landbouwraad het punt van de ethische toets voor biotechnologie bij dieren opbrengen. | AO LB&VR d.d. 20-04-2004 | Zie brief aan TK d.d. 06-05-2004 |
De minister zegt toe op korte termijn een brief naar de TK te zenden over de precieze verantwoordelijkheidsverdeling tussen VWS en LNV inzake de VWA. | Vragenuurtje TK d.d. 08-06-2004 | Wordt naar verwachting in september 2004 aan de TK verzonden. |
De minister deelt de conclusie dat het gewenst is de mogelijkheid voor vaccineren tegen bestrijdingsplichtige ziekten uit te breiden en hij richt zich dan ook op een verder aanpassing van het EU-beleid. NL organiseert een internationale conferentie over maatschappelijk verantwoorde dierziektebestrijding. | Brief d.d. 25-06-2004 | Internationale conferentie vindt in december 2004 plaats. |
De minister zal het beleidsdraaiboek AI naar de TK zenden. | AO Evaluatie AI d.d. 29-06-2004 | Volgt t.z.t. |
De Minister zegt 1,5 miljoen euro toe als cofinanciering voor vermeerderaars (mits PVE ook 1,5 miljoen euro geeft). | AO Evaluatie AI d.d. 29-06-2004 | Wordt uitgevoerd. |
Kennisontwikkeling en innovatie | ||
Uitwerking Mansholtleerstoel (& brief aan dochter/zoon van Mansholt) | AO Veenkoloniën d.d. 16-02-2004 | Wordt aan gewerkt. |
Over de in gang gezette activiteiten rondom de financiële perikelen bij STOAS zal de Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd. | Brief aan de TK d.d. 09-02-2004. | Wordt aan gewerkt. |
Door de bewindslieden gedane toezeggingen aan de Eerste Kamer
Toezegging | Vindplaats | Stand van zaken |
Indiening novelle reconstructiewet in MR voor het zomerreces. | Behandeling Wijziging Reconstructiewet EK d.d. 08-06-2004 | Naar verwachting behandeling novelle in MR kort na het zomerreces. |
De minister zal dhr Holdijk schriftelijk informeren over de stand van zaken m.b.t. tot de aanwending van gelden van het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD) Oost-Nederland. | EK Beleidsdebat d.d. 18-05-2004 | Zie brief aan EK d.d. 05-07-2004 |
De minister zal dhr Pormes informeren hoe andere landen modulatie hebben vormgegeven en of die aanwending nadelig uitwerkt voor Nederlandse bedrijven. | EK Beleidsdebat d.d. 18-05-2004 | De Eerste Kamer wordt geïnformeerd. |
De minister zegt toe de onderzoeken naar een ecotax op gangbaar vlees en een verhoging dan wel verlaging van het BTW tarief aan de EK toe te zenden. | EK Beleidsdebat d.d. 18-05-2004 | Zie brief aan EK d.d. 15-07-2004 |
Instelling | RWT | ZBO | Bijdrage LNV 2005 (x € 1 000) | (Beleids-)artikel(en) |
1.Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen(HAS) (6) | j | n | 55 367 | 8 |
2.Wageningen Universiteit | j | j | 134 812 | 8 |
3.Agrarische Opleidingscentra (AOC's) (13) | j | n | 360 079 | 8 |
4.Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst Tuinbouw | j | j | – | |
5.Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) (NAK) | j | j | – | |
6.Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD) | j | j | – | |
7.Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) | j | j | 2 200 | 6 |
8.Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en eiproducten(CPE) | j | j | – | |
9.Stichting Kwaliteitscontrolebureau voor Groente en Fruit (KCB) | j | j | 135 | 5 |
10.Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden (SKAL) | j | j | – | |
11.Staatsbosbeheer | j | n | 82 311 | 1, 2 en 3 |
12.Faunafonds | j | j | 5 701 | 1 |
13.Bureau Beheer landbouwgronden | j | n | 38 338 | 1 en 2 |
14.Commissie Beheer Landbouwgronden | n | j | Pm | |
15.Centrale Grondkamer | n | j | 156 | 11 |
16.Regionale Grondkamers Z, ZW, NW, N, O | n | j | – | |
17.Reconstructiecommissie Grevelingen-Midden Delfland | n | j | 1 407 | 1 |
18.Commissies voor de samenstelling van de Rassenlijst voor Landbouw-, Groente-, Fruit-, Sier- en Bosbouwgewassen | n | j | – | |
19.College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) | j | j | 260 | 5 |
20.Stichting Landelijke Inspectie Dienst voor Dieren (LID) | n | j | 182 | 5 |
21.Inspectiedienst Gezelschapsdieren | n | j | – | |
22.Raad voor het Kwekersrecht | n | j | 485 | 11 |
23.Voedselvoorzienings in- en verkoopbureau | n | j | Pm | |
24.Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw (BF) | j | j | – | |
25.Stichting Ontwikkelings- en saneringsfonds voor de Landbouw | j | j | – | |
26.Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserij | j | j | – | |
27.Kamer voor de Binnenvisserij | n | j | – | |
28.Stichting examens vakbekwaamheid honden en kattenbesluit (SEV) | j | j | – | |
29.Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) | n | j | – | |
30.Erkende stamboekverenigingen (28x) | n | j | – | |
31.Stichting DLO | j | n | 177 286 | 7 |
32.Rendac | j | n | 0 | 6 |
Het nationale beleid op de terreinen van LNV hangt nauw samen met het Europese beleid. In deze bijlage wordt een samenhangend overzicht geboden tussen de nationale doelstellingen van LNV, zoals weergegeven in de diverse beleidsartikelen, en het Europese beleid. Op deze wijze wordt inzicht verschaft in de vertaling van het Europese beleid in nationaal beleid, onze nationale inzet binnen de Europese Unie en de Europese geldstromen die buiten het nationale begrotingsverband lopen.
Het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid (GLB en GVB) en het Structuurbeleid
In juni 2003 heeft de EU besloten tot een ingrijpende hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Belangrijke kenmerken van deze hervorming zijn:
– de steun wordt ontkoppeld van productie en gebaseerd op ontvangsten in het verleden;
– de agrarische producent moet voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden (ten aanzien van dierenwelzijn, voedselveiligheid, milieu, arbeidsomstandigheden etc.), de zogeheten cross-compliance, om voor deze inkomenssteun in aanmerking te komen. Bij onvoldoende naleving wordt de producent gekort op zijn inkomenssteun.
Verder zijn besluiten genomen over het financiële kader van het GLB en een verschuiving van middelen van de eerste (markt- en prijsbeleid) naar de tweede pijler (plattelandsbeleid) van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid. Afgesproken is dat er vanaf 2005 een verplichte verlaging komt van de rechtstreekse betalingen aan grotere landbouwbedrijven met 3%, oplopend tot 5% in 2007 en volgende jaren (modulatie). De hiermee vrijkomende gelden zijn beschikbaar voor de versterking van het plattelandsbeleid. Dat is in lijn met de Nederlandse positie dat versterking van het plattelandsbeleid moet plaatsvinden via modulatie (geen extra uitgaven) De zuivelsector heeft al in 2004 te maken gekregen met de hervormingen. In akkerbouwsector gaat het nieuwe beleid in per 2006. De premies in de rundvleessector zullen in eerste instantie voor vier jaar worden gehandhaafd.
Naast bovenstaande 2 pijlers van het GLB voert de Europese Unie ook het zogenaamde structuurbeleid. Het structuurbeleid is gericht op versterking van de sociale en economische cohesie tussen de regio's in de EU. Vanaf 2000 kent het EU-structuurbeleid nog slechts drie doelstellingsgebieden, het visserijstructuurbeleid en een beperkt aantal Communautaire Initiatieven, zoals Leader+ en Interreg.
In Nederland is er sprake van een zekere samenhang tussen het plattelandsbeleid van het GLB zoals dat is uitgewerkt in het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP, opgesteld op grond van Verordening 1257/99) en het regionale beleid dat gevoerd wordt in het kader van de Doelstelling 2 (voor zover dit betrekking heeft op plattelandsontwikkeling) en Leader+ (Verordening 1260/99). De acties in het kader van Doelstelling 2 (agrarisch luik) en Leader+ hebben een aanvullend karakter t.a.v. de acties in het kader van het POP.
Sinds januari 2003 is een nieuw Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) van kracht, gericht op duurzaamheid op ecologisch en sociaal-economisch gebied. Hierbij wordt uitgegaan van:
– verantwoorde en duurzame visserij- en aquacultuuractiviteiten, die bijdragen aan gezonde mariene ecosystemen. De situatie van de visbestanden en de daaruit voortvloeiende maatregelen zullen bepalen of er voor de visser economisch perspectief is om zijn beroep uit te blijven oefenen dan wel een beroep te doen op saneringsmogelijkheden;
– een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, met een redelijke levensstandaard voor wie van de visserij afhankelijk is, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de consument.
Uitgaven en ontvangsten Europese Unie
In tabel 1 zijn de financieringsstromen voor het jaar 2005 weergegeven die samenhangen met het plattelandsbeleid, het structuurbeleid en het markt- en prijsbeleid. In deze tabel zijn de programma-uitgaven gepresenteerd. De ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen zijn in tabel 2 weergegeven.
De uitgaven uit hoofde van markt- en prijsbeleid worden buiten begrotingsverband verantwoord. Het betreft voornamelijk betalingen wegens exportrestituties, hectaresteun en dierpremies. Uitgaven en ontvangsten voor plattelandsbeleid die zijn ondergebracht in het Plattelandsontwikkelingsplan (POP) worden voor wat betreft de uitgaven door LNV en de bijbehorende financiering door de EU uit EOGFL-Garantie (ontvangsten) op de LNV-begroting verantwoord.
Ten aanzien van de Structuurfondsen draagt LNV coördinerende primaire verantwoordelijkheid voor het Enkelvoudig Programmerings Document (EPD) Oost-Nederland uit Doelstelling 2 en primaire verantwoordelijkheid voor Leader+. Voor EPD-Zuid-Nederland uit Doelstelling 2 heeft LNV gebiedsverantwoordelijkheid, maar is EZ het eerste aanspreekpunt voor de EU. De structuurprogramma's D2 en Leader+ ontvangen vanuit de EU bijdragen uit respectievelijk het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) en EOGFL-Oriëntatie. Rijk, provinciale en lokale overheden en private partijen nemen het Nederlandse deel van de financiering voor hun rekening. De ramingen voor 2005 zijn gebaseerd op prognoses uit de regio. Tot slot is LNV ook verantwoordelijk voor het Financierings Instrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV).
Tabel 1: geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2005 (bedragen x €1 mln.) | ||||
---|---|---|---|---|
Financieringsbron Beleid | LNV | Overig* | Totaal | Waarvan gedekt door EU bijdrage |
Plattelandsbeleid | ||||
Duurzame landbouw | 51,72 | 46,97 | 98,69 | 19,62 |
Natuur en landschap | 42,98 | 22,32 | 65,30 | 24,09 |
Waterbeheer | 14,20 | 15,27 | 29,47 | 8,30 |
Diversificatie | 0,52 | 3,55 | 4,07 | 1,31 |
Recreatie en toerisme | – | 10,35 | 10,35 | 3,62 |
Leefbaarheid | – | 14,46 | 14,46 | 5,06 |
Totaal | 109,42 | 112,92 | 222,34 | 62,00 |
EU | LNV | Overig* | Totaal | |
Structuurbeleid | ||||
D2 Oost -en Zuid-Nederland | 68,3 | p.m.** | p.m.** | 148,7 |
FIOV (inclusief FIOV-Flevoland) | 5,6 | 7,1 | – | 12,7 |
Leader+ | 12,3 | – | 18,9 | 31,2 |
Totaal | 86,2 | p.m. | p.m. | 192,6 |
Markt en prijsbeleid | ||||
Premieregelingen | 545 | n.v.t. | n.v.t. | 545 |
Interventies en restituties | 555 | n.v.t. | n.v.t. | 555 |
Totaal | 1 100 | n.v.t. | n.v.t. | 1 100 |
* Overig, zijnde provincies, gemeenten, waterschappen en private partijen.
** De verhouding tussen rijks- en overige cofinanciering is voor een belangrijk deel afhankelijk van de projecten die de provincies in het kader van de reconstructie (Urgentieprogramma 2005) zullen indienen bij het Rijk.
In tabel 2 is een overzicht van de Eigen Middelen van de Europese Unie opgenomen voor zover het de douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen betreft. Een overzicht van alle bijdragen van de lidstaat Nederland aan de Europese Unie is ten behoeve van de integrale presentatie op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken opgenomen.
Tabel 2: Geraamde bijdragen aan de EU (bedragen x € 1 mln.) | ||
---|---|---|
2005 | ||
1.Douanerechten op landbouwproducten | ||
–Hoofdproductschap Akkerbouw | 7 | |
–Productschap Zuivel | ||
–Productschap Vee, Vlees en Eieren | 2 | |
–Productschap Tuinbouw | ||
–Douane | 213 | |
–Subtotaal douanerechten | 222 | |
2.Productieheffingen | ||
–Bijdrage in de opslagkosten suiker | ||
–Productieheffing suiker | 22 | |
–Productieheffing isoglucose en insuline | 1 | |
–Subtotaal productieheffingen | 23 | |
Totaal douanerechten en productieheffingen | 245 |
Uitvoering markt en prijsbeleid
Ten aanzien van het markt- en prijsbeleid is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering. De programma-uitgaven (zie ook tabel 1 met de geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2005) worden ten laste van het EOGFL-garantie gebracht en worden buiten begrotingsverband verantwoord.
De nationale uitvoering van het markt- en prijsbeleid is aan stringente Europese voorwaarden verbonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Het aantal en de omvang van financiële correcties geven een indicatie van de mate van rechtmatigheid van de uitvoering. Daarnaast wordt ingezet op een doelmatige uitvoering van het markt- en prijsbeleid. In tabel 3 is een aantal prestatiegegevens m.b.t. de uitvoering van het markt- en prijsbeleid opgenomen.
Tabel 3: Aanvragen voor exportrestituties/productiesteun/certificaten invoer | |||||
---|---|---|---|---|---|
Landbouwproducten/superheffingmuta ties 2003 | aantal gerealiseerde aanvragen (x 1000) | 2004 aantal aanvragen (x 1000) | 2005 aantal aanvragen (x 1000) | 2005 Geraamde uitgaven (x € 1 mln.) | 2005 Gemiddeld financieel belang per aanvraag (x € 1) |
Akkerbouw | |||||
Restituties, productiesteun en invoer van akkerbouwproducten | 68 | 57 | 59 | 170 | 2 883 |
Restituties voor verwerkte grondstoffen in voedselproducten | 123 | 108 | 107 | 67 | 630 |
Zuivelproducten en melk | |||||
Restituties en veredeling van zuivelproducten | 57 | 58 | 58 | 275 | 4 741 |
Productiesteun | 0,5 | 75 | 150 000 | ||
Uitvoercertificaten | 5 | 7 | 9 | ||
Invoercertificaten | 17 | 12 | 6 | ||
Superheffing | 51 | 45 | 40 | ||
Vlees en eieren | |||||
Exportrestituties | 30 | 25 | 26 | ||
Invoerformulieren | 18 | 20 | 14 | ||
Certificaten | 13 | 12 | 11 | ||
Slachtpremies kalveren | 2 | 2 | 2 | 40 | 20 000 |
(aantal premiabele kalveren) | (675) | (720) | (800) | ||
Groenten en fruit | |||||
Exportrestituties en | 5 | 10 | 4 | 0,75 | 18,75 |
marktordening | 67 | 4 785 714 | |||
Certificaten | 2 | 9 | 2,5 | ||
Margarine, vetten en oliën | |||||
In- en uitvoerformulieren/certificaten | |||||
Totaal aantal aanvragen (x 1000) | 391 | 364 | 339 | ||
Uitgaven medebewind (x € 1 mln.) | 31,4 | 31,2 | 29,8 | ||
Totale personeelsinzet medebewind in mensjaren | 416 | 428 | 404 | ||
Berekend gemiddeld aantal aanvragen per mensjaar | 940 | 850 | 839 | ||
Berekende gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag (x € 1,–) | 80 | 85 | 88 | ||
Berekend gemiddeld uitgaven per mensjaar (x € 1000) | 75 | 73 | 74 | ||
Apurement (x € 1 mln.) | 0 | 2,3 | 2,3 |
De vertaling van Europees beleid naar nationaal beleid
Europees plattelandsbeleid/tweede pijler GLB
Na de hervorming van het GLB in juni 2003, is een verbreed pakket aan Europese plattelandsmaatregelen beschikbaar gekomen voor de lidstaten (tweede pijler GLB). Lidstaten kunnen ervoor kiezen om deze maatregelenin de plattelandsontwikkelingsprogramma's op te nemen. Tevens zijn in juni 2003 afspraken gemaakt over afroming (modulatie) van gelden uit de eerste pijler van het GLB ten behoeve van het Europese plattelandsbeleid. Deze gelden komen vanaf 2006 beschikbaar.
In juni 2004 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de manier waarop Nederland nu in het huidige POP invulling geeft aan de hervormingsbesluiten van het GLB (TK 2003–2004, 21 501-32, nr. 73).
Het huidige Europese plattelandsbeleid loopt tot en met 2006. Het POP is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het rijk en de provincies. De afspraken tussen rijk en provincie worden vastgelegd in een bestuursovereenkomst op hoofdlijnen en provinciale uitvoeringsprogramma's. Hiervoor is een juridisch kader gecreëerd op grond waarvan de uitvoering van de provinciale programma's plaatsvindt. Niettemin is het rijk eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het POP.
Met het POP wordt Europese financiering verkregen van gemiddeld ca € 60 mln. per jaar. Rijk en provincie zullen naar verwachting € 150 mln. per jaar bijdragen. Jaarlijks wordt voor 30 juni gerapporteerd aan de Europese Commissie over de voortgang van de uitvoering. Dit gebeurt op basis van communautair voorgeschreven criteria.
Tabel 4: Verdeling van de POP-uitgaven en de EU-bijdrage POP over de beleidsartikelen (x € 1 mln.) in 2005 | ||
---|---|---|
POP-uitgaven | EU-bijdrage | |
Beleidsartikel 1 | 35,36 | 9,24 |
Beleidsartikel 2 | 18,74 | 7,23 |
Beleidsartikel 3 | 36,45 | 14,06 |
Beleidsartikel 4 | 8,74 | 2,85 |
Beleidsartikel 5 | 10,13 | 3,79 |
Totaal | 109,42 | 37,17 |
Op 14 juli 2004 heeft de Europese Commissie voorstellen gepresenteerd voor een nieuw plattelandskader voor de periode 2007 tot en met 2013. Onder Nederlands EU-voorzitterschap wordt een begin gemaakt met de besluitvorming hierover door de 25 lidstaten van de EU. In lijn met de Europese conferentie over het plattelandsbeleid in Salzburg in november 2003, zal het Europese plattelandsbeleid zich op drie doelstellingen richten, te weten verbetering van de concurrentiekracht van de landbouw, verbetering van de kwaliteit van milieu, natuur en landschap op het plattelands en een verbrede plattelandsontwikkeling. Deze doelstellingen sluiten op hoofdlijnen goed aan bij de prioriteiten van Nederland.
De Europese Commissie wil een belangrijke slag maken in de vereenvoudiging van de uitvoering, onder meer door de vorming van een Europees Plattelandsfonds. Dit streven past bij het Nederlandse kabinetsbeleid met betrekking tot vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten.
Gelijktijdig met de besluitvorming over de Europese plattelandskaderverordening, werkt Nederland ook aan het opstellen van een nieuw plattelandsprogramma voor de periode na 2006. Dit ontwerp-POP 2007–2013 zal een uitwerking bevatten van de Europese steunmogelijkheden in relatie tot nationale beleidsprioriteiten. Een belangrijke basis hiervoor vormen de Agenda Vitaal Platteland, de toekomst van het beleid inzake de biologische landbouw, naast de verdere ontwikkeling van het concept «groene diensten» en een vereenvoudiging in de uitvoering door middel van het inrichten van een ondernemersprogramma.
Doelstelling 2: Enkelvoudig Programmerings Documenten (EPD) voor Oost en Zuid-Nederland, reconstructie van de regio's. Via de uitvoering van de EPD's Oost en Zuid beoogt het kabinet onder meer een impuls te geven aan de noodzakelijke reconstructie van delen van Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg door hier ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen te stimuleren. Voor LNV van belang zijn met name de 2 maatregelen onder prioriteit 1, «ruimtelijke ontwikkeling»:
• Maatregel 1.1 herschikking functies buitengebied: duurzaam herschikken van de functies middels een ruimtelijke zonering, zodat de ruimtelijke structuur geen barrière vormt voor en perspectief biedt aan verdere duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied.
• Maatregel 1.2 natuur-, water- en milieuontwikkeling: het vergroten van de attractiviteit van het landelijk gebied, het behouden en versterken van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving, het verbeteren van de ecologische basis ten behoeve van de landbouw en andere (economische) activiteiten en het realiseren van duurzaam waterbeheer.
De nationale vertaling van de Europese structuurfondsen naar de reconstructie van de zuidelijke en oostelijke zandgebieden, is nader uitgewerkt in de operationele doelstelling Gebiedenbeleid» dat onder het beleidsartikel «Versterking landelijk gebied» (beleidsartikel 1) valt. Rijk en provincies zorgen voor de nationale financiering.
Mede doordoor de vertraging in het reconstructie proces heeft nog geen optimale benutting van de Doelstelling 2 gelden ten behoeve van Reconstructie plaatsgevonden. Om te voorkomen dat door onderuitputting middelen terug zouden vloeien naar Brussel is eind 2003 besloten om een substantieel deel van de programma's in Oost en Zuid, met name de maatregel gericht op herschikking van functies in het buitengebied (maatregel 1.1) over te hevelen naar de beter presterende maatregelen: 1.3 (revitalisering bedrijventerreinen) en 1.5 (versterking toeristische infrastructuur). Defacto is hiermee een bedrag van 11,6 mln. voor reconstructie doelen verloren gegaan. De verwachting is dat een groot deel van de achterstanden aan het begin van het programma in 2005 deels wordt ingelopen.
De verdeling van formele verantwoordelijkheden voor een rechtmatig en doelmatig beheer van en controle en toezicht op de Europese Structuurfondsen in de landsdelen Oost en Zuid is door het Rijk (LNV en EZ) en de provincies vastgelegd in convenanten. De provincies Gelderland en Noord-Brabant zijn daarin aangewezen als beheers -en betaalautoriteit voor de uitvoering van de EPD's in respectievelijk Oost- en Zuid-Nederland. Daarbij vervult de minister van LNV naar de Europese Commissie en de betrokken provincies de rol van coördinerende verantwoordelijke op het niveau van de lidstaat voor het EPD van Oost-Nederland (met betrokkenheid van EZ). Tegelijkertijd is de staatssecretaris van EZ voor Brussel het eerste aanspreekpunt voor het EPD van Zuid-Nederland (met betrokkenheid van LNV).
In de verordening voor de structuurfondsen (Vo 1260/99) wordt de evaluatie van alle structuurprogramma's geregeld (dus inclusief Leader+ en FIOV). Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de structurele bijstandsverlening worden de programma's aan een evaluatie vooraf, een evaluatie halverwege de looptijd en een evaluatie achteraf onderworpen, teneinde het effect op de specifieke structurele problemen te analyseren. De tussentijdse evaluatie is eind 2003 afgerond. Mede op basis hiervan hebben overhevelingen plaatsgevonden in Zuid en Oost en hebben met name in Oost-Nederland programma wijzigingen plaatsgevonden om de maatregel 1.1 (herschikking functies buitengebied) beter aan te laten sluiten bij de projectmogelijkheden in Oost-Nederland.
Financieringsinstrument voor Oriëntatie van de Visserij (FIOV)
Vanuit dit Europese structuurfonds worden middelen beschikbaar gesteld voor structuurmaatregelen in de visserijsector. Nederland kent twee programma's voor de periode 2000–2006, die zijn vastgelegd in twee Enkelvoudige Programmeringsdocumenten (EPD's). Doelstellingen van het FIOV zijn 1) de ontwikkeling van de visserij-inspanning die aansluit bij de duurzame exploitatie van de visbestanden en 2) het stimuleren van modern ondernemerschap. Voor de Provincie Flevoland is via het EPD Flevoland een Europese bijdrage voor de visserijsector beschikbaar. Het ministerie van Economische Zaken is voor de uitvoering van dat programma de eerstverantwoordelijke. De minister van LNV blijft echter eindverantwoordelijk voor het FIOV-gedeelte. Voor het programma van Nederland, exclusief Flevoland, kan ook een beroep worden gedaan op een FIOV-bijdrage. De nationale uitgaven voor de structuurmaatregelen in de visserijsector die onder het EPD vallen, komen ten laste van de beleidsartikelen «Economisch perspectiefvolle agroketens» (beleidsartikel 4) en «Bevorderen duurzame productie» (beleidsartikel 5).
LEADER+: het stimuleren en integreren van lokale initiatieven gericht op plattelandsontwikkelingen
Het communautair initiatief LEADER+ richt zich op plattelandsontwikkeling en heeft als belangrijkste doel «het stimuleren en integreren van innovatieve bottom-up initiatieven gericht op het ontwikkelen van een duurzaam en multifunctioneel platteland waar sociale en economische ontwikkeling samengaan met een behoud en versterking van natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden». Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen steun voor gebiedsgebonden, geïntegreerde en experimentele strategieën voor plattelandsontwikkeling, steun voor samenwerkingsverbanden tussen gebieden en op transnationaal niveau en de vorming van een netwerk voor plattelandsgebieden binnen de Gemeenschap. In totaal is in de periode 2000–2006 ongeveer € 82,9 mln. beschikbaar aan Europese middelen. Per landsdeel (Noord, West, Oost en Zuid) is een programmeringsdocument opgesteld. De provincies hebben hierbij het initiatief en zijn beheers -en betaalautoriteit. Het nationale deel van de financiering (€ 121,6 mln.) is vooral afkomstig van provincies, gemeenten en private partijen.
LNV heeft de uitvoering en de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de Leader+ programma's gedecentraliseerd naar de provincies. LNV houdt wel toezicht op de uitvoering en op de financiële en inhoudelijke voortgang van de Leader+ programma's. De indicatoren en streefwaarden zijn op regionaal niveau ingevuld en verschillen per regio. Om deze redenen worden in deze bijlage geen streefwaarden en indicatoren voor Leader+ opgenomen.
De inzet van Nederland binnen de Europese Unie
Hervorming van de traditionele marktordeningsinstrumenten ten behoeve van een duurzaam agrofoodcomplex en ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van het platteland.
De inzet van Nederland in de Europese Unie is tweeledig: enerzijds wordt er op ingezet dat de marktwerking moet toenemen en dat aanpassingen van het beleid moeten passen in de trend van liberalisatie van de wereldhandel. Deze inzet volgt uit de overtuiging dat vermindering van de bescherming en vergroting van de marktwerking op termijn de beste garanties bieden voor de ontwikkeling van een duurzaam en gezond agrofoodcomplex. In dat licht heeft Nederland ingestemd met de hervorming van het GLB medio 2003.
Daarnaast vindt Nederland dat de bestaande ondersteuning in de landbouw sterker gekoppeld moet worden aan de maatschappelijke functies die de landbouw vervult. Deze functies hebben o.a. te maken met het feit dat landbouw plaatsvindt in de open ruimte en daarmee sterk bepalend is voor het aanzien van het landelijk gebied. Voorts speelt mee dat landbouwproductie bijzondere kenmerken heeft als gevolg van het feit dat gewerkt wordt met levend materiaal en dat een basisproduct (voedsel) wordt voortgebracht. Aspecten als dierenwelzijn, voedselveiligheid, natuur en landschap hebben ook daarom een belangrijke plaats in het landbouwbeleid. Deze specifieke kenmerken verklaren voor een deel de nog steeds vrij grote overheidsbemoeienis in Nederland en de EU, voor de landbouw.
Veronderstellingen die aan het nationale beleid ten grondslag liggen
Het Europese landbouwbeleid komt tot stand in samenspel tussen de Europese Commissie, de lidstaten in de Raad van Ministers en het Europese parlement. Het Europees parlement heeft overigens slechts adviesrecht waar het klassieke landbouwonderwerpen betreft. Op terreinen als voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu heeft het Europees Parlement medebeslissingsbevoegdheid. De nationale vertaling is dus enerzijds zeer sterk afhankelijk van de wettelijke communautaire kaders waarbinnen men dient te opereren. Anderzijds is ook onze inzet binnen de Europese Unie sterk afhankelijk van het samen- dan wel tegenspel tussen Commissie, Raad en Parlement. Kortom, het nationale speelveld dient bezien te worden binnen het institutionele communautaire kader.
Daarnaast zijn er nog diverse andere factoren die ons handelen binnen de Europese Unie bepalen. De belangrijkste factor is ongetwijfeld de ontwikkeling van de internationale markt. Driekwart van de productie in het Nederlandse agro-foodcomplex wordt afgezet buiten de eigen grenzen. Voor de agrosector geldt net als voor andere economische sectoren: de (internationale) markt wordt sturend en de marktbescherming door de overheid neemt af.
AI | Aviaire Influenza |
AID | Algemene Inspectiedienst |
AO | Administratieve Organisatie |
AOC | Agrarisch Opleidingscentrum |
ASC | Afrika studie centrum |
AVP | Agenda Vitaal Platteland |
Awb | Algemene wet bestuursrecht |
B&B | Bedrijfsvoering en Bestuursondersteuning |
BBI | Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal Natuurbeheer |
BBL | Beroepsbegeleidende Leerweg |
BBL | Bureau Beheer landbouwgronden |
BES | Bilaterale (agro-)economische samenwerkingsactiviteiten |
BOL | Beroeps Opleidende Leerweg |
BSE | Bovine Spongiform Encephalopathy |
BSIK | Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur |
BUZA | Buitenlandse Zaken |
CCS | Concern- en Control Systeem |
CE | Centrale Eenheid |
CFI | Centrale Financiën Instellingen |
CTB | College Toelating Bestrijdingsmiddelen |
DBR | Dienst Basisregistratie |
DL | Directie Landbouw |
DLG | Dienst Landelijk Gebied |
DLO | Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek |
DN | Directie Natuurbeheer |
DP | Directie Platteland |
DR | Dienst Regelingen |
DWK | Directie Wetenschap en Kennisoverdracht |
EFSA | European Food Safety Authority |
EGM | Effect Gerichte Maatregelen |
EHS | Ecologische Hoofd Structuur |
ERP | Enterprise Resource Planning |
EU | Europese Unie |
EZ | Economische Zaken |
FAO | Food and Agricultural Organisation |
FIOV | Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de Visserij |
FVO | Food en Veterinary Office |
GIOS | Groen in en om de stad |
Glami | Convenant Glastuinbouw en Milieu |
GLB | Gemeenschappelijke Landbouwbeleid |
GNO | Gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong |
GSB | Grote Steden Beleid |
GVB | Gemeenschappelijke Visserijbeleid |
GWWD | Gezondheids- en Welzijnswet Dieren |
HACCP | Hazards Analysis of -Critical Control Points |
HAO | Hoger Agrarisch Onderwijs |
HBO | Hoger Beroeps Onderwijs |
HGIS | Homogene Groep International Samenwerking |
I&H | Directie Industrie en Handel |
I&R | Identificatie en Registratie |
IBG | In Beslaggenomen Goederen |
IBV | Investeringsregeling Biologische Varkenshouderij |
ICES | Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking |
ICT | Informatie Communicatie Technologie |
ILG | Inrichting landelijk gebied |
IMT | Integrale Milieutaakstelling |
IOZV | Inkomensvoorziening voor oudere gewezen zelfstandigen in de veehouderij |
IPC | Innovatiepraktijkcentra |
IPO | Interprovinciaal overleg |
IPSV | Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing |
IRG | Infrastructuurregeling Glastuinbouw |
ISO | Internationale Organisatie voor Standaardisatie |
ISRIC | International Soil Referende and information Centre |
ISV | Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing |
KCB | Kwaliteits Controlebureau Groenten en Fruit |
KIC | Kennis en innovatiecentrum voor de recreatie |
KLPD | Korps Landelijke Politiedienst |
KNAW | Koninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen |
KVP | Klassieke varkenspest |
KvW | VWA/Keuringsdienst van Waren |
LASER | Dienst Landelijke Service Regelingen |
LID | Landelijke Inspectiedienst voor Dieren |
LMO | Living Modified Organism |
LNV | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
LTO | Land- en Tuinbouw Organisatie |
LWOO | Leerweg Ondersteunend Onderwijs |
MAO | Mestafzetovereenkomsten |
MBO | Middelbaar beroepsonderwijs |
Minas | Mineralenaangiftesysteem |
MJA | Meerjaren afspraken |
MJP | Meerjarenprogramma Vitaal Platteland |
MJPO | Meerjarenprogramma Ontsnippering |
MKB | Midden- en Kleinbedrijf |
MKZ | Mond- en Klauwzeer |
MoU | Memorandum of Understanding |
NCD | Newcastle Disease |
NCVS | Nationaal Centrum voor Visstand en Sportvisserij |
NSW | Natuurschoonwet |
NURG | Nadere Uitwerking Rivierengebied |
NVAO | Nederlandse Vlaamse Accreditatie Organisatie |
NvM | Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur |
NVVS | Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties |
OCW | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
OD | Operationele Doelstelling |
OIE | Office Internationale des Epizoöties |
OVB | Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij |
PD | Plantenziektenkundige Dienst |
PEBLDS | Pan-Europese biologische en landschaps diversiteits strategie |
PNB | Particulier Natuurbeheer |
POP | Plattelandsontwikkelingsprogramma |
PRA | Pest Risk Analyses |
RBV | Regeling Beëindiging Veehouderijtakken |
RIVM | Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne |
RSBP | Regeling Stimulering Biologische Productie |
RSG | Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw |
RVR | Regeling versterking recreatie |
RVV | VWA/Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees |
RWT | Rechtspersoon met een wettelijke taak |
SAN | Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer |
SBB | Staatsbosbeheer |
SEP | Sociaal Economisch Plan |
SGB | Subsidie gebiedsgericht beleid |
SGR | Structuurschema Groene Ruimte |
SMK | Stimuleringskader |
SN | Subsidieregeling Natuurbeheer |
SNLW | Subsidieregeling netwerk landelijke wandelpaden |
SNN | Samenwerkingsverband Noord-Nederland |
SPIN | Systeem Platform Integratie |
Stidug | Stimulering Inrichting Duurzame Glastuinbouwgebieden |
TAC | Total allowable catches |
UNESCO | United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization |
UR | Universiteit en Researchcentrum |
V&W | Verkeer en Waterstaat |
VBC | Visstandbeheercommissies |
VCN | Stichting Voedingscentrum Nederland |
VEWIN | Vereniging van Waterbedrijven in Nederland |
VIA | Versterking InnovatieAgrarisch onderwijs |
VINAC | Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra – Actualisering |
VJN | Voorjaarsnota |
VMBO | Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs |
VNBBL | Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren |
VROM | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu |
VWA | Voedsel en Waren Autoriteit |
WEB | Wet Educatie en Beroepsonderwijs |
WHW | Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek |
WO | Wetenschappelijk onderwijs |
WOT | Wettelijke onderzoekstaken |
WU | Wageningen Universiteit |
WUR | Wageningen Universiteit en Research centrum |
WVO | Wet op het voortgezet onderwijs |
ZBO | Zelfstandig bestuursorgaan |
ZOGT | Zicht op gezonde teelt |
Administratieve lasten 7, 83, 91, 121, 122, 189, 199
Agrarisch onderwijs 205
Agrobiodiversiteit 33
Agrocluster 8, 188
Agrofoodcomplex 57, 65, 66, 68, 202
Agrologistiek 58, 59, 65, 67, 68
Aviaire Influenza 85, 89, 203
Beleidsnota Biologische Landbouw 2001–2004 69
Belvedère 27
Bestrijdingsmiddelenwet 63, 82, 144, 154
Bilaterale economische samenwerking 58, 65
Biodiversiteit 12, 15, 21, 33, 34, 39, 51, 145, 203
Biologische landbouw 59, 69, 70, 79, 81, 92, 167, 168, 191, 199
Biologische Varkens (IBV) 70, 79
Biotechnologie 91, 192
Brandstofcompensatie 64, 173, 174, 175, 176
BSE 86, 203
Concurrentiekracht 11, 57, 61, 65, 66, 68, 168, 199
Convenant Glastuinbouw en Milieu 61, 203
Dierenwelzijn 10, 58, 60, 68, 69, 76, 79, 81, 82, 167, 168, 187, 188, 195, 202
Diergezondheid 3, 13, 83, 84, 85, 89, 91, 92, 95, 97, 142, 149, 160, 168, 177, 183, 192
Diergezondheidsniveau 83, 84, 89
Dierziekten 14, 84, 85, 86, 89, 91, 150, 160, 163, 167, 183
Duurzame ontwikkeling 61, 73, 76, 77, 200
EHS Ecologische Hoofdstructuur 3, 12, 15, 21, 24, 34, 39, 40, 51, 132, 170, 171, 203
Energiebesparingsbeleid 61, 62, 63
EOGFL-Garantie 196
Europese non-vaccinatiebeleid 14
Evaluatieprogrammering 5, 68
FAO 5, 120, 190, 203
FIOV 64, 65, 66, 77, 78, 191, 196, 197, 200, 201, 203
Fytosanitair 10, 59, 145, 147
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) 9, 11, 195
Gewasbescherming 12, 74, 75, 79, 81, 82, 110, 113, 145, 147
Gewasbeschermingsmiddelen 61, 62, 63, 75, 203
Glastuinbouw 57, 61, 62, 63, 66, 67, 68, 71, 72, 73, 167, 204, 205
Habitatrichtlijn 16, 34, 51, 52, 55, 186
Herstructurering glastuinbouw 61, 65, 67, 168
Herstructurering (melk)veehouderij 60
Herstructurering visserij 64
HGIS 5, 34, 120, 203
Hoofdlijnenakkoord 4, 8, 9, 41, 70, 133, 152, 167, 169
Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster. 96, 97,
99, 100, 101
Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing 29, 204
Innovatie 3, 8, 9, 10, 13, 31, 57, 58, 59, 61, 63, 71, 72, 74, 77, 78, 79, 83, 92, 93, 95, 97, 99, 101, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 178, 192, 201, 204, 205
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 28, 29, 37, 204
I&R-systeem 84, 86
Kennisinfrastructuur 8, 9, 16, 92, 93, 94, 178, 203
Kennisontwikkeling 3, 8, 92, 96, 99, 178, 188, 192
Ketenbenadering 69
Klimaatbeleid 61
Landinrichting 22, 23, 25, 27, 30, 31, 35, 36, 45, 47, 49, 132, 137, 190
Landschap 12, 13, 15, 17, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 30, 31, 33, 34, 37, 38, 39, 42, 44, 45, 47, 53, 54, 60, 92, 108, 144, 169, 197, 199, 201, 202, 204
Meerjarenafspraken energie 59, 68
Melkveehouderij 12, 24, 60, 61
Mestafzetovereenkomsten (MAO) 72, 204
Mestbeleid 10, 12, 18, 19, 20, 73, 74, 138, 139, 142, 173, 174, 175, 176, 178
Mestoverschot 71, 72, 190
Meststoffenwet 19, 71, 72, 81, 191
MINAS 71, 72, 73, 81, 82, 143, 176
Mineralenheffing 73, 80, 176
MKZ 14, 19, 204
Nationale landschappen 25, 26, 32
Nationale Parken 51, 53, 54
Natte natuur 12, 19, 22, 40, 43, 44, 46, 47, 49, 51, 52
Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur 39, 204
Natuurbeschermingswet 52, 53
Nitraatrichtlijn 10, 18, 71, 184, 190
Onderwijsbeleid 107, 108, 109, 112, 115, 116, 117, 183
Plattelandsbeleid 11, 15, 195, 196, 197, 198, 199
Plattelandsontwikkeling 11, 26, 138, 195, 196, 199, 201, 204
POP 12, 26, 48, 132, 195, 196, 199, 204
Programma Beheer 15, 26, 35, 37, 38, 45, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 134, 137, 190
RBV 19, 20, 65, 67, 73, 79, 82, 204
Reconstructie 12, 13, 15, 21, 22, 24, 25, 30, 35, 37, 38, 45, 169, 188, 193, 194, 197, 200
RSBP 70, 190, 204
RSG 63, 64, 65, 68, 204
Salmonella 88
Scrapie 85, 86
SGR 205
Stidug 63, 64, 65, 205
Transitie 9, 71, 72, 73, 74, 95, 161, 178, 179
Visserij 11, 16, 57, 64, 65, 66, 67, 69, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 97, 168, 173, 175, 183, 188, 191, 192, 194, 195, 196, 201, 203, 204
Voedsel en groen 93, 96, 115
Voedsel en Warenautoriteit 2, 3, 14, 83, 124, 149, 151, 154, 160, 205
Voedselkwaliteit 1, 2, 3, 13, 83, 86, 87, 89, 91, 92, 108, 126, 138, 177, 192, 204
Voedselveiligheid 3, 13, 14, 58, 59, 67, 68, 69, 78, 83, 84, 85, 86, 87, 89, 90, 91, 95, 97, 110, 127, 155, 157, 177, 192, 195, 202
Vogelpest 14, 19, 79, 89
Vogelrichtlijn 34, 52, 188
Wageningen UR 92, 93, 95
WEB 104, 205
(WOT) Wettelijke onderzoekstaken 92, 205
WTO 7, 8
Zicht op gezonde teelt 205