Base description which applies to whole site

11. STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld 2014.

Tabel 11.1 Normbedragen studiefinanciering 2014 per maand in euro's

Normbedragen ho

Normbedragen mbo/bol

 

Uitwonend

Thuiswonend

 

Uitwonend

Thuiswonend

Basisbeurs

€ 279,14

€ 100,25

Basisbeurs

€ 257,93

€ 79,04

Aanvullende beurs

€ 258,35

€ 237,46

Aanvullende beurs

€ 344,98

€ 324,10

Maximaal leenbedrag

€ 295,73

€ 295,73

Maximaal leenbedrag

€ 172,17

€ 172,17

Collegegeldkrediet

€ 152,92

€ 152,92

Collegegeldkrediet

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

€ 986,14

€ 786,36

Totaal

€ 775,08

€ 575,31

peildatum 1 januari 2014

Beleidswijzigingen

De belangrijkste wijzigingen op het terrein van studiefinanciering worden beschreven in de beleidsagenda.

Studievoorschot

In mei 2014 is er een politiek akkoord gesloten over wijzigingen in de studiefinanciering. Door invoering van een studievoorschot in de vorm van een lening met een terugbetaalregeling tegen sociale voorwaarden voor alle studenten in het hoger onderwijs en een verhoging van de aanvullende beurs voor studenten van minder draagkrachtige ouders, maakt dit akkoord het mogelijk dat iedereen in Nederland die wil studeren, ook kan studeren.

Tegelijkertijd komt er door deze maatregelen geld vrij op de begroting om te investeren in de toegankelijkheid en kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek.

Ook bevat het akkoord maatregelen om het leven lang leren in Nederland te stimuleren, zoals uitbreiding van de groep naar 30+ met de mogelijkheden voor het verkrijgen van collegegeldkrediet. Daarnaast wordt de bijverdiengrens in de studiefinanciering afgeschaft.

De OV-kaart

De OV-kaart voor studenten blijft behouden. Uiterlijk per 1 januari 2017 krijgen ook minderjarige deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) recht op de reisvoorziening.

De OV-bedrijven en de overheid zullen, in samenwerking met de onderwijsinstellingen en studenten, bezien hoe de onderwijstijden en reizen van studenten beter kunnen worden gespreid over de dag, zodat de huisvesting van instellingen beter benut kan worden en de spits in het openbaar vervoer kan worden ontzien.

Programma Vernieuwing Studiefinanciering

Voor de uitvoering van het nieuwe stelsel wordt op dit moment in het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) geïnvesteerd in de vernieuwing van de huidige verouderde uitvoeringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Dit gaat gepaard met de vernieuwing van de corresponderende processen en organisatiedelen. PVS zal uiteindelijk de basis vormen voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. De invoering van PVS is naar verwachting begin 2016.

Versterking handhaving studiefinanciering

In lijn met de rijksbrede aanpak van fraude worden voor enkele specifieke onderdelen van de studiefinanciering aanvullende maatregelen getroffen om fraude en misbruik krachtig tegen te gaan. Met name wordt de handhaving versterkt ten aanzien van buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren en Nederlandse (ex-)studenten die naar het buitenland vertrekken. Het betreft verbetering van de voorlichting, een investering in fraudedetectie en uitbreiding van al bestaande controles.

Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 11.2 Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit artikel 11 (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

4.150.351

4.919.618

4.246.402

4.654.404

4.797.345

4.863.739

4.927.007

Totale uitgaven

4.150.351

4.919.618

4.246.402

4.654.404

4.797.345

4.863.739

4.927.007

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

100,0%

       
               

Inkomensoverdracht

2.446.647

3.060.505

2.214.066

2.340.172

2.193.552

2.065.351

1.903.267

Basisbeurs

1.226.945

1.340.662

1.224.947

871.683

667.354

503.869

300.197

 

– 

Gift (R)

1.001.245

1.012.764

1.053.070

1.116.036

1.166.952

1.166.262

1.171.760

 

– 

Prestatiebeurs (NR)

225.700

327.898

171.877

– 244.353

– 499.598

– 662.393

– 871.563

Aanvullende beurs

616.914

670.918

690.044

741.451

759.498

782.710

808.121

 

– 

Gift (R)

528.140

541.468

579.416

616.157

640.098

661.135

683.613

 

– 

Prestatiebeurs (NR)

88.774

129.450

110.628

125.294

119.400

121.575

124.508

Reisvoorziening

450.303

836.935

135.506

585.949

644.970

665.537

692.208

 

– 

Bijdrage aan vervoerbedrijven (R)

681.165

1.132.659

414.922

855.574

907.328

928.829

955.118

 

– 

Gift (R)

541.148

533.061

577.661

613.862

644.127

665.460

693.431

 

– 

Prestatiebeurs (R)

– 772.010

– 828.785

– 857.077

– 883.487

– 906.485

– 928.753

– 956.341

Overige uitgaven

152.485

211.990

163.569

141.089

121.730

113.235

102.741

 

– 

Overige uitgaven relevant (R)

103.700

115.096

117.242

119.259

121.197

123.014

124.928

 

– 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

48.785

96.894

46.327

21.830

533

– 9.779

– 22.187

                   

Leningen

1.576.661

1.735.990

1.913.040

2.214.932

2.517.612

2.715.976

2.941.317

 

– 

Rentedragende lening (NR)

1.434.492

1.565.798

1.723.876

2.006.300

2.300.455

2.489.447

2.705.850

 

– 

Collegegeldkrediet (NR)

142.169

170.192

189.164

208.632

217.157

226.529

235.467

               

Bijdragen aan agentschappen

127.043

123.123

119.296

99.300

86.181

82.412

82.423

 

– 

Dienst Uitvoering Onderwijs

127.043

123.123

119.296

99.300

86.181

82.412

82.423

Ontvangsten

737.384

770.514

804.481

850.159

907.617

969.427

1.033.623

 

– 

Ontvangen rente en relevant hoofdsom (R)

213.912

228.273

236.592

254.654

283.512

316.430

353.432

 

– 

Kortlopende vorderingen (R)

105.077

88.756

88.329

88.119

87.733

87.368

85.020

 

– 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

418.395

453.485

479.560

507.386

536.372

565.629

595.171

Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant

Tabel 11.3 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

relevante uitgaven:

2.210.431

2.629.386

2.004.530

2.536.701

2.659.398

2.698.359

2.754.932

niet relevante uitgaven:

1.939.920

2.290.232

2.241.872

2.117.703

2.137.947

2.165.379

2.172.075

relevante ontvangsten:

318.989

317.029

324.921

342.773

371.245

403.798

438.452

niet relevante ontvangsten:

418.395

453.485

479.560

507.386

536.372

565.629

595.171

Budgetflexibiliteit

Alle programmamiddelen zijn meerjarig 100% verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het kader en daarmee het EMU-saldo, niet relevant heeft alleen effect op de EMU-schuld. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen.

Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Door de invoering van het studievoorschot per 1 september 2015 vervalt de basisbeurs voor studenten in het hoger onderwijs.

Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2.

Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden.

Tabel 11.4 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (vanaf 2014 afgeronde raming)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Studerenden met basisbeurs

645.065

669.400

647.900

504.800

417.800

328.100

266.000

bol

229.484

238.600

247.000

254.500

252.800

248.200

249.700

hbo

277.294

289.100

274.000

183.100

129.300

73.700

16.300

wo

138.287

141.700

126.900

67.200

35.700

6.200

0

Alleen (nul)lening

104.322

107.800

140.900

293.300

384.600

476.900

546.700

bol

5.409

5.600

5.800

6.000

5.900

5.800

5.900

hbo

48.277

50.300

69.300

162.800

221.800

283.200

344.400

wo

50.636

51.900

65.800

124.500

156.900

187.900

196.400

Totaal

749.387

777.200

788.800

798.100

802.400

805.000

812.700

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering.

Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (maximale duur is verbruikt), maar nog wel recht heeft op een lening en de reisvoorziening. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot vindt een verschuiving plaats van het aantal studerenden met een basisbeurs naar het aantal studerenden met een (nul)lening. Er zijn vanaf 2015 minder ho-studenten met een basisbeurs en meer ho-studenten met alleen een (nul)lening.

In de gegevens zijn de aantallen studerenden die met meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen opgenomen. Ter indicatie: in 2013 betrof dit circa 10.000 studenten in het ho en 650 in de bol.

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

110.606

124.238

129.261

130.125

129.109

127.291

125.551

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

187.213

193.309

207.450

222.647

236.452

245.701

252.174

ho direct gift (ho met diploma)

4.670

4.983

4.981

4.977

5.000

5.035

5.071

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

698.756

690.233

711.378

758.287

796.391

788.235

788.965

Totaal

1.001.245

1.012.764

1.053.070

1.116.036

1.166.952

1.166.262

1.171.760

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Tabel 11.6 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

bol toekenningen

234.212

254.665

260.967

269.147

267.498

262.407

265.087

bol omzettingen

– 187.213

– 193.309

– 226.940

– 248.319

– 262.324

– 271.495

– 281.628

ho toekenningen

925.618

1.006.247

932.156

579.696

380.741

219.717

72.896

ho omzettingen

– 746.916

– 739.705

– 794.305

– 844.877

– 885.513

– 873.023

– 927.918

Totaal

225.700

327.898

171.878

– 244.353

– 499.598

– 662.394

– 871.563

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.5 en 11.6 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot daalt het aantal toekenningen in het ho vanaf 2015.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.

Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.

Tabel 11.7 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs (vanaf 2014 afgeronde raming)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

bol

106.760

110.800

114.500

122.400

121.600

119.500

120.200

hbo

82.873

86.400

87.400

90.600

91.900

93.400

94.400

wo

26.765

27.400

27.300

28.000

28.100

28.300

28.700

Totaal

216.398

224.600

229.200

241.000

241.600

241.200

243.300

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.4 blijkt dat in 2015 ongeveer 35% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

219.124

239.137

247.577

262.649

262.622

260.653

261.886

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

121.248

124.617

130.570

136.556

145.851

154.320

163.281

ho direct gift (ho met diploma)

35.416

39.767

52.289

56.055

56.967

57.831

57.187

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

152.352

137.947

148.980

160.897

174.658

188.332

201.259

Totaal

528.140

541.468

579.416

616.157

640.098

661.135

683.613

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Tabel 11.9 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

bol toekenningen

146.730

158.418

163.669

168.334

167.346

164.475

165.486

bol omzettingen

– 121.248

– 124.617

– 140.971

– 149.368

– 158.576

– 166.815

– 177.425

ho toekenningen

234.261

252.832

256.996

287.795

306.387

333.720

359.619

ho omzettingen

– 170.969

– 157.182

– 169.066

– 181.468

– 195.757

– 209.804

– 223.173

Totaal

88.774

129.450

110.628

125.294

119.400

121.575

124.508

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.8 en 11.9 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Voor de huidige studenten is deze naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs is vanaf 2010 met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging betreffende het collegegeld.

Voor studenten in het hoger onderwijs die onder het studievoorschot vallen, wordt de aanvullende beurs verhoogd met maximaal € 127,87 per maand voor thuiswonende- en maximaal € 106,98 per maand voor uitwonende studenten. De woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend) is dan niet langer bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs.

Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.10 Totaal aantal studenten met reisvoorziening (vanaf 2014 een afgeronde raming)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal gebruikers van het reisrecht

637.645

660.900

670.300

677.700

840.300

841.700

845.800

bol

202.518

210.200

217.200

223.400

381.000

376.100

375.100

ho

435.127

450.700

453.100

454.300

459.300

465.600

470.700

Aantal RBS

17.688

18.200

18.400

18.500

18.700

18.800

19.100

bol

2.553

2.600

2.700

2.800

2.800

2.700

2.800

ho

15.135

15.600

15.700

15.700

15.900

16.100

16.300

Totaal

655.333

679.100

688.700

696.200

859.000

860.500

864.900

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart (week- of weekendabonnement) of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).

Voltijdstudenten in het ho kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studieduur en één uitloopjaar. Meerderjarige deelnemers in de bol kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studieduur en drie uitloopjaren. Uiterlijk per 1 januari 2017 krijgen ook minderjarige deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) recht op de reisvoorziening.

De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.

Tabel 11.11 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Betaling aan vervoerbedrijven

681.165

1.132.659

414.922

855.574

907.328

928.829

955.118

bol prestatiebeurs

– 222.726

– 239.353

– 252.270

– 264.663

– 268.128

– 268.555

– 275.613

bol omzettingen

144.958

157.026

171.211

187.890

201.478

211.090

221.161

ho prestatiebeurs

– 549.284

– 589.432

– 604.807

– 618.824

– 638.357

– 660.198

– 680.727

ho omzettingen

370.278

348.559

378.312

397.217

413.214

424.212

441.309

RBS en overig

25.912

27.476

28.138

28.755

29.436

30.159

30.961

Totaal reisvoorziening

450.303

836.935

135.506

585.949

644.970

665.537

692.208

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs. Daarnaast nemen de kosten toe doordat ook minderjarige deelnemers in de bol recht op de reisvoorziening krijgen. Voor de OV-studentenkaart heeft een kasschuif van 2015 naar 2014 van € 450 miljoen plaatsgevonden voor de optimalisatie van het kasritme van de staat. Dit verklaart de hogere betaling aan vervoerbedrijven in 2014 en de lagere betaling in 2015. Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de OV-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de staat over de jaren heen.

Overige uitgaven

De geraamde overige uitgaven omvatten voornamelijk technische posten, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Op dit artikelonderdeel staan ook de uitgaven geraamd voor EG-studerenden, voorschotten en handbetalingen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat. Door het studievoorschot worden de leenmogelijkheden verruimd.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het ho gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld jaarlijks lenen, met een jaarlijks maximum bedrag van 5 keer het wettelijke collegegeldbedrag.

Tabel 11.12 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Rentedragende lening

1.343.509

1.471.693

1.580.172

1.849.288

2.139.490

2.332.574

2.469.259

Omzettingen Prestatiebeurs naar RL

90.983

94.105

143.705

157.011

160.966

156.872

236.591

Collegegeldkrediet

142.169

170.192

189.164

208.632

217.157

226.529

235.467

Totaal

1.576.661

1.735.990

1.913.040

2.214.932

2.517.612

2.715.976

2.941.317

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet. In de komende jaren zal meer worden geleend als gevolg van de invoering van het studievoorschot.

Bijdragen aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.13 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Hoofdsom (NR)

418.395

453.485

479.560

507.386

536.372

565.629

595.171

Relevante rentedragende lening

3.656

3.027

2.345

1.816

1.407

1.090

844

Rente ontvangsten

204.922

219.950

229.087

247.810

277.206

310.567

347.937

Renteloos voorschot

5.334

5.296

5.160

5.028

4.899

4.773

4.651

Totaal ontvangsten

632.307

681.758

716.152

762.040

819.884

882.059

948.603

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.

Tabel 11.14 kortlopende vorderingen (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Achterstallig Lager Recht (ALR)

48.662

48.662

48.662

48.662

48.662

48.662

48.662

Reisvergoeding

46.724

30.852

30.852

30.852

30.852

30.852

30.852

Overig

9.692

9.242

8.816

8.606

8.220

7.855

5.506

Totaal Kortlopende vorderingen

105.077

88.756

88.329

88.119

87.733

87.368

85.020

Bron 2013: realisatiegegevens DUO; Bron 2014 – 2019: ramingsmodel SF

Toelichting:

De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.

Artikel

Licence