Nederland heeft al zijn talent nodig voor duurzame groei. Waar de Nederlandse economie de afgelopen decennia ook kon groeien door een toename van de beroepsbevolking, zal groei de komende decennia vooral afhangen van de arbeidsproductiviteit. In ontwikkelde economieën loopt de groei van arbeidsproductiviteit echter terug. Nederland is hier geen uitzondering op. Omdat de Nederlandse economie bovendien al relatief kapitaalintensief is, zal menselijk kapitaal, oftewel de kennis, competenties en vaardigheden van werknemers, in belangrijke mate bepalend zijn voor de toekomstige welvaart.
Onderwijs
De coronacrisis onderstreept het belang van een beroepsbevolking die zich makkelijk kan aanpassen aan veranderende omstandigheden. Het is mogelijk dat er door het coronavirus permanente veranderingen optreden of dat reeds ingezette veranderingen worden versneld. Ook kan niemand voorspellen hoe de volgende crisis eruit ziet of hoe technologische ontwikkelingen zich voltrekken. Door in te zetten op het vergroten van de vaardigheden en dynamiek van de beroepsbevolking, bijvoorbeeld door het bevorderen van een "leven lang leren", kan Nederland zich blijven aanpassen aan de economie van morgen. Het coronavirus heeft ook gevolgen gehad voor het onderwijs van nu. De afgelopen maanden is er samen met de verschillende sectoren in het onderwijs hard gewerkt om onderwijs op afstand mogelijk maken en om kwetsbare leerlingen en studenten op te vangen, net als kinderen van ouders in cruciale beroepen. Dit is een prestatie van formaat. Zo vond het onderwijs op afstand plaats, wat een grote impuls heeft gegeven aan de ontwikkeling en innovatie van digitalisering van het onderwijs. Sommige ouders waren echter beter in staat om thuisonderwijs te organiseren dan anderen. Het kabinet investeert 500 miljoen euro in het onderwijs om de gevolgen van het coronavirus voor leerlingen en studenten te verzachten en onderwijsachterstanden in het funderend onderwijs als gevolg van corona terug te dringen. Dat neemt niet weg dat er ook voor corona al een grote opgave lag om te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs verbetert.
De kwaliteit van het basis en voortgezet onderwijs staat onder druk. Een dynamische en productieve beroepsbevolking begint bij goed basis- en voortgezet onderwijs, ook wel funderend onderwijs genoemd. Onderwijs is ook essentieel om te zorgen dat iedereen de kans krijgt om zich goed te ontwikkelen en mee te doen in de samenleving. De onderwijsinspectie waarschuwde in haar Staat van het Onderwijs over de druk op de onderwijskwaliteit. Ook nemen de gemiddelde scores van Nederlandse leerlingen volgens internationale studies op het gebied van belangrijke basisvaardigheden – denk aan lezen, wiskunde of natuurwetenschappen – sinds 2003 af. De figuur hieronder laat dit zien. Het aandeel leerlingen dat op vijftienjarige leeftijd onvoldoende kan lezen om aan de samenleving deel te nemen neemt toe. Een kwart van de vijftienjarigen heeft een risico op laaggeletterdheid. Laaggeletterdheid betekent dat zij geen verbanden kunnen zien in simpele teksten. De gemiddelde score voor lezen ligt onder het OESO-gemiddelde. Meer dan de helft van de leerlingen voldoet aan het einde van de basisschool niet aan het streefniveau voor rekenen. Dit ligt onder het ambitieniveau van 65 procent. Bij wiskunde en natuurwetenschappen doet Nederland het vooralsnog wat beter dan het OESO-gemiddelde. Door de afnemende prestaties bestaat het risico dat kinderen uiteindelijk van school af gaan zonder dat ze over de juiste vaardigheden beschikken. De kwaliteit van het onderwijs staat verder onder druk door het lerarentekort.
Figuur 3.3.1 PISA-scores, Nederland en OESO-gemiddelde
Bron: OESO
Ook in Nederland beschikt niet iedereen over gelijke onderwijskansen. De druk op de onderwijskwaliteit wordt door sommige leerlingen meer ervaren dan andere. In vergelijking met andere landen zijn de verschillen in prestaties tussen leerlingen relatief klein. Zorgelijk zijn de verschillen op basis van het opleidingsniveau van de ouders. Leerlingen met ouders met een lager opleidingsniveau presteren in verhouding slechter dan leerlingen met ouders met een hoger opleidingsniveau, zo laten de meest recente PISA-cijfers zien. Ook worden scholen met veel leerlingen met onderwijsachterstanden harder getroffen door het lerarentekort. Sociaaleconomische status en vooral het opleidingsniveau van de ouders zijn bepalender geworden voor het niveau dat een kind in het voortgezet onderwijs behaalt.62 Het noodgedwongen thuisonderwijs, als gevolg van het tijdelijk sluiten van de scholen vanwege het coronavirus, heeft deze verschillen weer benadrukt. Sommige ouders waren beter in staat om thuisonderwijs te organiseren dan anderen. Naast leerlingen in het funderend onderwijs hebben ook studenten last gehad het coronavirus. Een aanzienlijke groep studenten is later afgestudeerd dan gepland.
Het kabinet heeft diverse stappen gezet om de kwaliteit van onderwijs te verbeteren. Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Goed onderwijs valt of staat bij de kwaliteit van leraren. Daarom is er extra geld ingezet voor de verhogingen van salarissen in het primair onderwijs en het verminderen van de werkdruk. Met gemeentes en bestuurders uit de G5 is afgesproken om gezamenlijk te investeren in het tegengaan van het lerarentekort. Een toekomstbestendig onderwijsstelsel vraagt naast voldoende leraren ook om de juiste focus in het lesaanbod. Samen met partners uit het onderwijsveld is daarom gewerkt aan een vernieuwing van het curriculum. Ook zijn er stappen gezet om de leesvaardigheid weer op een hoger niveau te krijgen. Het effect van veel van deze maatregelen zal pas later zichtbaar worden. Een fundamentele verbetering van de kwaliteit van het onderwijs is een kwestie van de lange adem.
Een blijvende focus op kwaliteit in de toekomst verstevigt het fundament voor iedereen en is goed voor de ontwikkeling van kinderen en de economie. De afgelopen periode zijn er rapporten verschenen die een versteviging van het fundament bepleiten.63 Daaruit volgen verschillende richtingen om de kwaliteit van het (funderend) onderwijs te verhogen. Dat kan bijvoorbeeld door de inspectie een hogere kwaliteitsnorm te laten hanteren, de beroepsgroep beter te helpen ontwikkelen en de vroege selectie van leerlingen te laten samengaan met voldoende doorstroommogelijkheden in de onderbouw van het voorgezet onderwijs. Tot slot blijft het belangrijk te kijken de verschillen in prestaties tussen scholen en deze terug te dringen, bijvoorbeeld door het aantrekkelijker te maken voor scholen om aanbod voor leerlingen met een onderwijsachterstand te ontwikkelen.
Inclusieve arbeidsmarkt
Talent optimaal benutten betekent ook dat iedereen de kans krijgt om zich te ontplooien op de werkvloer. Dat is helaas niet voor iedereen het geval. Nederlanders met een niet-westerse achtergrond zijn twee tot drie maal zo vaak werkloos als (vergelijkbare) Nederlanders met een westerse achtergrond. Dit kan deels verklaard worden door harde kenmerken als onderwijsniveau, richting of werkervaring. De rest wordt onverklaarde achterstand genoemd en heeft onder andere te maken met discriminatie en negatieve beeldvorming. Uit onderzoek blijkt dat veel Nederlanders discriminatie ervaren op en tijdens de zoektocht naar werk.64 Dit is niet alleen buitengewoon onrechtvaardig, maar kan ook breder zijn weerslag hebben op de samenleving en de economie. Oneerlijke behandeling schaadt het onderling vertrouwen, de onderlinge tolerantie en aanpassing en draagt bij aan gevoelens van achterstelling en onveiligheid. Dit leidt tot spanningen tussen groepen, en ondergraaft het gezag van instituties. Zwakke identificatie en solidariteit met ‘de ander’ ondergraaft het fundament onder het stelsel van sociale zekerheid.
Het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie is daarom onverminderd belangrijk. In de zomer is het wetsvoorstel ‘Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie’ - waarmee de Inspectie SZW toezichthoudende bevoegdheden krijgt op het proces van werving en selectie - ter advisering aangeboden aan de Raad van State. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in het najaar bij de Tweede Kamer worden ingediend. Binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) wordt verder samen met gemeenten, scholen en werkgevers gewerkt aan een evidence base aan aantoonbaar effectieve interventies voor het tegengaan van de achterstand van Nederlanders met een migratieachtergrond. De resultaten van de pilots (en daarmee beleidskeuzen over de inzet van interventies) komen begin 2021 beschikbaar. Tussenresultaten van de pilots worden al wel ingezet bij bijvoorbeeld de aanpak van stagediscriminatie in samenwerking met het ministerie van OCW en ter ondersteuning van werkgevers bij het inrichten van discriminatievrije werving- en selectieprocedures. Ook zal een onderzoek naar de effectiviteit van anoniem solliciteren worden uitgevoerd. Deze pilot, die door TNO zal worden uitgevoerd, is vertraagd door de coronacrisis. De verwachting is dat het onderzoek eind van dit jaar of begin volgend jaar opnieuw opgestart kan worden en eind 2021 afgerond zal worden.
Nederlanders met een migratieachtergrond hebben gemiddeld een lager welzijn en lagere welvaart. Op veel aspecten van brede welvaart staan zij er minder goed voor dan gemiddeld.65 Zo zijn er hardnekkige inkomensverschillen tussen Nederlanders met en zonder migratieachtergrond, ook als rekening wordt gehouden met verschillen in opleidingsniveau. Zorgwekkender: bij een gelijk inkomen van hun ouders verdienen ook kinderen met een migratieachtergrond later minder.66 Niet alleen bij mensen met een migratieachtergrond, maar ook bijvoorbeeld op basis van geslacht, seksuele voorkeur of geloof is er in Nederland sprake van discriminatie. Op verschillende terreinen van de samenleving is discriminatie zichtbaar, waaronder de arbeidsmarkt, onderwijs en woningmarkt. In 2018 gaf meer dan een kwart van de ondervraagde Nederlanders aan zonder twijfel discriminatie te hebben ervaren. Dat is uit principe onwenselijk en onacceptabel, maar ook economisch onwenselijk. Zo stoppen sommige jongeren met hun opleiding als gevolg van discriminatie, en zoeken sommige mensen ander werk of stoppen ze hun zoektocht naar werk.67 Het Nederlandse kabinet zal zich blijven uitspreken tegen elke vorm van racisme en discriminatie, en daar ook in daad vervolg aan geven. Daarbij geldt dat migratie van alle tijden is. De redenen om te migreren kunnen divers zijn; arbeid, gezinsmigratie of vanwege oorlog of geweld. De overheid pakt daarin de rol om bij binnenkomst duurzaam te voorzien in tijdige en zorgvuldige procedures op verblijfsaanvragen. Daartegenover staat dat van iedere migrant verwacht mag worden dat hij of zij de verantwoordelijkheid neemt en zich inzet om binnen de normen en regels van de Nederlandse samenleving mee te doen en bij te dragen. Dat is niet vrijblijvend en in het belang van zowel de Nederlandse maatschappij als de migrant zelf.
Demografische ontwikkeling
De omvang en samenstelling van de bevolking gaat de komende tientallen jaren sterk veranderen. Zo neemt de bevolkingsomvang volgens de meest recente prognose van het CBS toe van 17,4 miljoen nu naar 19,3 miljoen inwoners in 2050, met name gedreven door migratie. Ook de gevolgen van de vergrijzing zijn goed zichtbaar. Zo neemt de omvang van de groep 20- tot 65-jarigen tot 2050 nauwelijks toe (van 10,2 miljoen nu naar 10,4 miljoen in 2050), terwijl het aantal 65-plussers fors toeneemt (van 3,4 miljoen nu naar 4,8 miljoen in 2050). Het aantal 80-plussers laat zelfs een ruime verdubbeling zien (van 0,8 naar 2,0 miljoen in 2050). Deze ontwikkeling brengt grote uitdagingen met zich mee, zowel voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën als voor een breed scala aan beleidsterreinen. Op verschillende beleidsterreinen zijn namelijk aanpassingen nodig om de demografische veranderingen te kunnen ondervangen. Op het terrein van de zorg bijvoorbeeld, zal de zorgvraag – hoofdzakelijk ingegeven door de vergrijzing – de komende jaren fors blijven oplopen, waardoor ook de vraag naar arbeidskrachten in de zorg steeds verder toeneemt, terwijl de beroepsbevolking tot aan 2050 hooguit beperkt zal groeien. Een dergelijk beroep op de arbeidsmarkt is niet realistisch. Dit is slechts één van de voorbeelden, maar ook op andere beleidsterreinen (zoals de woningmarkt of het onderwijs) liggen er grote opgaven.
We kunnen het ons niet veroorloven dat deze opgaven ons overkomen zonder dat we erop voorbereid zijn. Daarom is het juist nu noodzakelijk vooruit te kijken en de verschillende opgaven in samenhang te bezien. Daarom acht het kabinet het van belang dat wordt toegewerkt naar een integrale beleidsagenda ten aanzien van het Nederland van de toekomst. Daarvoor is in het bijzonder de laatste rapportage in het kader van de uitvoering van de motie-Dijkhoff68 relevant. Deze laatste rapportage zal bestaan uit het doordenken van de maatschappelijke gevolgen van de zeven bevolkingsvarianten, zoals geschetst in de vorige rapportage69, en zal ingaan op de aanknopingspunten voor beleid. Deze rapportage wordt begin 2021 verwacht, en het kabinet ziet deze met veel belangstelling tegemoet.