Algemeen
Overdrachtsbelasting is verschuldigd ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken, van beperkte rechten daarop alsmede van de economische eigendom daarvan. Onder voorwaarden wordt ook de verkrijging van aandelen in een zogeheten onroerende zaaklichaam (hierna: OZL) belast. Dit om te voorkomen dat via het tussenschuiven van een rechtspersoon de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Voorts wordt door deze meer economische benadering het in wezen gelijke ook fiscaal gelijk behandeld. De samenstelling van de bezittingen van een lichaam is echter relatief eenvoudig «maakbaar». Hierdoor kan de heffing van overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van aandelen in een OZL op eenvoudige wijze worden ontlopen. Dit geldt met name voor de eis dat de bezittingen van een OZL hoofdzakelijk (dat wil zeggen voor 70% of meer) moeten bestaan uit onroerende zaken. Dit criterium vormt in het zicht van een verkoop van de aandelen in een lichaam, een welhaast natuurlijke prikkel om voor meer dan 30% overige bezittingen, al dan niet geforceerd of kunstmatig, te verwerven. Hierbij is van belang dat de exploitatie van onroerende zaken toch al de nodige overige (niet onroerende) bezittingen met zich meebrengt. Hierbij kan worden gedacht aan liquide middelen die nodig zijn om een ongestoorde bedrijfsuitoefening te waarborgen, of beleggingen die worden aangehouden ter financiering van verwacht groot onderhoud. Ook het reserveren van gemaakte winsten, in plaats van het uitkeren ervan, kan tot verwatering van de bezittingen leiden. Het kabinet stelt diverse maatregelen voor waarmee de bovenstaande constructies in de overdrachtsbelasting bestreden worden. Deze worden hieronder verder toegelicht.
Van 70% naar 50%
Het kabinet stelt voor het «hoofdzakelijkheidscriterium» (> 70%) te vervangen door het «grotendeelscriterium» (> 50%). Zodoende wordt voortaan reeds aan de bezitseis voldaan indien de bezittingen van het lichaam voor meer dan de helft bestaat uit onroerende zaken. Deze uitbreiding van de belastinggrondslag past beter bij het uitgangspunt dat economisch gelijke gevallen, fiscaal gelijk behandeld dienen te worden. De criteria voor de doeleis, op grond waarvan de onroerende zaken geheel of hoofdzakelijk dienstbaar moeten zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken, blijven onveranderd.
Kunstmatig gecreëerde bezittingen
Een ander punt is de kunstmatige creatie van niet uit de normale bedrijfsuitoefening voortvloeiende roerende bezittingen, zoals vorderingen op verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen. Via deze kunstmatig gecreëerde bezittingen en de daaruit voortvloeiende verwatering van de onroerende bezittingen, kan de bezitseis worden ontlopen. Om dit tegen te gaan, stelt het kabinet voor bezittingen waarvan is gebleken dat ze in de praktijk veelal «gecreëerd» worden om de OZL-status te ontlopen, voor de bepaling of aan de bezitseis wordt voldaan, niet langer mee te tellen.
Buitenlandse onroerende zaken
Onroerende zaken die niet in Nederland zijn gelegen, tellen onder de huidige regelgeving niet mee voor de bezitseis. Het gevolg daarvan is onder meer dat lichamen die alleen in Nederlandse onroerende zaken handelen in een slechtere concurrentiepositie kunnen verkeren dan lichamen die tevens in buitenlandse onroerende zaken handelen. Dit is ongewenst. Het kabinet stelt daarom voor om voor de bezitseis niet langer onderscheid te maken tussen in Nederland en in het buitenland gelegen onroerende zaken.
Overige maatregelen
Het toerekeningsvoorschrift bij OZL’s wordt aangepast. Hierdoor worden de bezittingen en schulden van een lichaam waarin een ander lichaam een derde belang of meer heeft, in meer gevallen aan dit andere lichaam toegerekend. Hiermee wordt voorkomen dat de heffing van overdrachtsbelasting ontweken wordt.
Voorts worden verkrijgingen ingevolge een samenhangende overeenkomst uitgebreider gedefinieerd. Niet alleen verkrijgingen door dezelfde verkrijger binnen een periode van twee jaren worden beschouwd als verkrijgingen ingevolge een samenhangende overeenkomst. Ook verkrijgingen door een «nauw verwante groep» worden beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge een samenhangende overeenkomst. Dit om te voorkomen dat door spreiding van de aankoop van aandelen in een OZL een deel van de aandelen ongewenst buiten de heffing blijft.
Ten slotte wordt ook de verkrijging van rechten uit bestaande aandelen expliciet onder de heffing van overdrachtsbelasting gebracht. Door met name het wetsvoorstel Flexibilisering BV-recht en de bijbehorende invoeringswet5 wordt het, meer dan voorheen, mogelijk om via deze weg een belang in een OZL te verkrijgen. Zo kunnen bijvoorbeeld aandelen zonder winstrecht alsnog een, al dan niet volledig, recht op de winst krijgen. Gesteld zou kunnen worden dat een dergelijke wijziging van de aandeelhoudersrechten uit een bestaand aandeel geen verkrijging van aandelen vormt. Voorgesteld wordt daarom het belastbaar feit ter zake van de verkrijging van aandelen in een OZL nader te preciseren op dit gebied. Naast de verkrijging van aandelen die een «belang» in het OZL hebben, wordt ook de verkrijging van een «belang» als gevolg van wijziging van aandeelhoudersrechten in bestaande aandelen onder de gestelde voorwaarden een belastbaar feit voor de heffing van overdrachtsbelasting. Deze aanpassing is nu al van belang en zal na inwerkingtreding van de eerdergenoemde wetsvoorstellen in belang toenemen.