Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
A. | ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL | 2 |
B. | ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING | 3 |
1. | Inleiding | 3 |
1.1 | Inleiding | 3 |
1.2 | Beleidsagenda | 3 |
1.3 | Beleidsdoelstellingen | 6 |
1.4 | Budgettaire gevolgen van beleid | 9 |
2. | Algemene uitkering en integratie-uitkeringen: omvang en opbouw | 9 |
2.1 | Inleiding | 9 |
2.2 | Vermoedelijke uitkomsten verplichtingen- en uitgavenbedrag gemeentefonds 2000 | 10 |
2.3 | Totstandkoming verplichtingen- en uitgavenbedrag gemeentefonds 2001 en meerjarenraming gemeentefonds 2002 tot en met 2005 | 11 |
2.4 | Integratie-uitkeringen | 16 |
3. | Specifieke uitkeringen en eigen inkomsten | 17 |
3.1 | Inleiding | 17 |
3.2 | Specifieke uitkeringen | 17 |
3.3 | Eigen inkomsten | 18 |
C. | TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL | 21 |
4. | Artikelsgewijze toelichting op de begroting | 21 |
4.1 | Uitgaven en verplichtingen | 21 |
4.2 | Ontvangsten | 25 |
D. | BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING | 26 |
Bijlage 1. Economische en functionele classificaties | 26 | |
Bijlage 2. Stand wetgeving | 27 | |
Bijlage 3. Artikel 12-gemeenten | 28 | |
Bijlage 4. Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 1999–2000 | 29 | |
Bijlage 5. Overzicht circulaires gemeentefonds | 34 | |
Bijlage 6. Adviezen Raad voor de financiële verhoudingen | 35 | |
Bijlage 7. Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 2001 | 37 | |
Bijlage 8. Evaluatieonderzoeken | 87 | |
Bijlage 9. Lijst van belangrijke termen en hun betekenis | 88 |
A ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het gemeentefonds voor het jaar 2001 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2001. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2001.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en ontvangsten voor het jaar 2001 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
De Minister van Financiën,
G. Zalm
B ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING
In 1999 heeft de regering vergaande voorstellen gedaan om de presentatie en inhoud van begrotingsstukken te verbeteren. Deze voorstellen zijn neergelegd in de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB; zie kamerstukken II 1998/1999, 26 573, nr. 2).
In het voorjaar van 2000 is een VBTB-voorbeeldbegroting van het gemeentefonds bij de Tweede Kamer ingediend (zie kamerstukken II 1999/2000, 26 573, nr. 21 voor de begeleidende brief). In de voorliggende begroting is een aantal kenmerken van VBTB, voorzover de vigerende comptabele wetgeving dat toelaat, reeds toegepast. De begroting gemeentefonds 2001 kan worden gezien als een overgangsbegroting, een tussenstation op weg naar een begroting nieuwe stijl per 2002.
De belangrijkste verandering ten opzichte van de vorige begroting betreft de indeling van de algemene toelichting bij de begroting. In het vervolg van deze inleiding van de algemene toelichting wordt ingegaan op de ontwikkelingen binnen het gemeentefonds, op de beleidsprioriteiten en op de algemene en geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen van het gemeentefonds. De inleiding wordt afgesloten met een overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid, en komt zodoende in grote mate overeen met wat bij VBTB wordt verstaan onder de beleidsparagraaf. De artikelindeling is nog niet in VBTB-stijl weergegeven en het onderdeel toelichting per begrotingsartikel is gehandhaafd.
In het kader van VBTB en van de verantwoordelijkheid voor het verdeelsysteem van het gemeentefonds past het Periodiek Onderhoudsrapport gemeentefonds (POR). Sinds 1997 wordt jaarlijks het POR voor het gemeentefonds gepubliceerd. In dit rapport wordt de relatie tussen het verdeelstelsel van het gemeentefonds en de kostenverhoudingen beoordeeld. Het POR gemeentefonds is, samen met de onderhoudsagenda voor de komende periode, opgenomen als bijlage bij deze begroting.
De begroting van het gemeentefonds behandelt de verschillende aspecten van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten. Naast de uitkering uit het gemeentefonds wordt ingegaan op de specifieke uitkeringen aan gemeenten en op de lokale belastingen die gemeenten zelf heffen krachtens wettelijk vastgelegde bevoegdheden.
Bestuursakkoord nieuwe stijl (BANS)
Tijdens het Overhedenoverleg van 18 mei 2000 hebben het Rijk, het IPO en de VNG in het kader van BANS vastgesteld dat het gunstige economische klimaat de ruimte biedt om de in het BANS genoemde prioriteiten voortvarender ter hand te nemen. Het kabinet trekt van zijn kant substantiële middelen uit voor gezamenlijke maatschappelijke prioriteiten als sociale infrastructuur, veiligheid en ruimtelijk-economische infrastructuur. Ook de kwaliteit van het openbaar bestuur blijft een belangrijk thema. In het Overhedenoverleg is de intentie met IPO en VNG afgesproken om een deel van de gemeente- en provincie(fonds)middelen hiervoor in te zetten, zonder de autonomie van de bestuurslagen aan te tasten. Momenteel vindt overleg plaats tussen bewindslieden met IPO en VNG over de manier waarop de (wederzijdse) inspanningen vorm kunnen krijgen.
Het gemeentefonds kent in 2000 en 2001 een forse ontwikkeling. Door de koppeling aan de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgt het fonds in nominale bedragen volgens de huidige ramingen (stand Miljoenennota 2001) met f 1 814,7 miljoen in 2000 en met f 993,5 miljoen in 2001. In het Regeerakkoord is de verwachting geuit dat het gemeentefonds in deze kabinetsperiode gemiddeld met ruim 2 procent reëel per jaar stijgt. Afgezet tegen de ontwikkeling van het prijspeil van het Bruto Binnenlands Product (BBP) wordt deze verwachting naar huidig inzicht gehaald. Afgezet tegen het prijspeil van de netto materiële overheidsconsumptie bedraagt de voorziene reële groei inmiddels gemiddeld 2,6 procent per jaar voor de kabinetsperiode 1999–2002.
Tabel 1 Verplichtingenstand gemeentefonds 1999–2005 ( in NGL 1000) | |||||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemeentefonds | 23 821 693 | 25 677 085 | 26 148 691 | 26 225 991 | 26 471 291 | 26 488 191 | 26 655 706 |
Al met al ziet de ontwikkeling van het gemeentefonds er in deze kabinetsperiode veel rooskleuriger uit dan in de vorige kabinetsperiode. De gezamenlijke intentie van het Rijk, de VNG en het IPO om een deel van het accres volgens gezamenlijke maatschappelijke prioriteiten in te zetten, kan in dit licht worden bezien.
Beoordeling van de ontwikkelingen in de financiële positie van gemeenten
Uit de verschillende stukken, waarin de ontwikkelingen van de gemeentelijke financiën aan de orde komen, blijkt dat de gemeenten in 2000 substantieel meer geld ontvangen en uitgeven dan in voorgaande jaren. Die ontwikkeling trekt de aandacht, zowel vanuit het perspectief van beheersing van collectieve lastendruk als van een beheerste uitgavenontwikkeling.
Zo blijkt uit de Monitor Inkomsten uit Lokale heffingen dat de microlastendruk voor gezinnen stijgt terwijl de microlastendruk op bedrijven daalt. Per saldo stijgt de microlastendruk met circa f 30 miljoen. Bij het Rijk daalt deze indicator overigens reeds een aantal jaren.
Een stijging van rijksuitgaven (netto, gecorrigeerd) leidt onder de huidige normeringssystematiek tot een evenredige stijging van het gemeentefonds. Bij het regeerakkoord is voor de periode 1998–2002 een jaarlijks reëel accres voorzien van gemiddeld 2%. Inmiddels blijkt die reële groei 2,6% te bedragen.
Uit het POR2001 blijkt dat stijgende inkomsten samenlopen met stijgende uitgaven in specifieke clusters. De stijging van uitgaven is met name groot in het cluster Zorg en in het Verzamelcluster. Uit analyse van het achterliggend materiaal lijkt dat het daar met name gaat om uitgaven aan Openbare Orde en Veiligheid en aan Infrastructuur. Binnen het cluster Zorg ligt de nadruk op onderwijshuisvesting.
De hierboven aangegeven clusters indiceren dat de stijgende uitgaven voor een belangrijk deel neerslaan op beleidsterreinen waar ook op rijksniveau prioriteiten liggen. Daarbij wordt aangetekend, dat het daar om gegevens gaat die nadere analyse behoeven alvorens meer definitieve conclusies kunnen worden getrokken.
Ook wordt aangetekend dat bij deze gegevens niet bekend is wat het mogelijk effect is van de verdeling van specifieke uitkeringen of de invloed van de gemeentelijke balanspositie, waarbij enerzijds de inschatting van risico's en anderzijds de vorming van reserves en voorzieningen een rol spelen. Deze gegevens zijn op dit moment niet op voldoende betrouwbare wijze beschikbaar. Op het inzicht in de verdeling van specifieke uitkeringen gaan wij nader in in het kader van het onderzoek naar de samenloop van geldstromen bij de 50 grootste gemeenten.
Uit het voorgaande trekken wij de conclusie dat daaruit het grote belang naar voren komt van meer transparantie in de verschillende gemeentelijke geldstromen, zoals wij dat in de brief van 14 juli 2000 (kamerstukken II 1999/2000, 26 800 B, nr. 13) reeds aangaven.
Wij zullen in het plan van aanpak tot meer transparantie in de financiële verhouding, dat wij de Tweede Kamer voor het eind van het jaar hebben toegezegd, dan ook met name aandacht schenken aan de vraag hoe door grotere transparantie een beter oordeel over de ontwikkeling van inkomsten en uitgaven mogelijk wordt. De gegevens, die in het kader van die grotere transparantie verzameld en bewerkt worden, kunnen dan betrokken worden bij de beoordeling van de uitkomst van de normering en de ontwikkelingen van de lokale heffingen. Ook wordt daarmee de beoordeling van de verdeling van de diverse geldstromen over de gemeenten beter ondersteund.
Met ingang van 2001 zal het gehele gemeentefonds volgens dezelfde, nieuwe methodiek worden verdeeld. De hoofdlijnen voor deze verdeling zijn kosten- en inkomstenoriëntatie binnen het kader van een globale verdeling. De tweede en tevens laatste stap die daartoe moet leiden, is de nieuwe verdeling van ongeveer een derde deel van de middelen uit het gemeentefonds. Aangezien deze aanpassing herverdeeleffecten met zich zal brengen, zal een overgangsmaatregel in de vorm van een suppletie-uitkering worden getroffen om het herverdeeleffect per gemeente geleidelijk door te voeren. Deze suppletie-uitkering is qua opzet analoog aan de uitkering die bij de eerste stap van de herverdeling van het gemeentefonds in 1997 is toegepast.
In september dit jaar wordt een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden tot de invoering van een BTW-compensatiefonds voor gemeenten en provincies. Het fonds heeft met name tot doel de keuze die gemeenten en provincies maken tussen het zelf uitvoeren van taken en het uitbesteden daarvan, te verbeteren.
Het BTW-compensatiefonds wordt voor het Rijk, voor de gezamenlijke gemeenten en voor de gezamenlijke provincies budgettair neutraal ingevoerd. Gelijktijdig met de invoering wordt daarom een bedrag uit het gemeentefonds en provinciefonds uitgenomen. Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar de hoogte van de BTW-uitgaven van gemeenten en provincies. Op basis daarvan kan de hoogte van de uitname worden bepaald.
Het streven is het fonds per 1 januari 2002 in werking te laten treden.
Inmiddels is de zevende voortgangsrapportage over de invoering van de euro aan de Tweede Kamer aangeboden (kamerstukken II 1999/2000, 25 107, nr. 45). In deze rapportage wordt ook ingegaan op de voortgang bij de mede-overheden. In het najaar van 2000 zal een nieuwe voortgangsrapportage worden aangeboden.
Per 2001 zal het Fonds Werk en Inkomen (FWI) in werking treden. Dit brengt een overheveling van middelen uit het gemeentefonds naar de begroting van het ministerie van SZW met zich mee, aangezien het 10%-aandeel van de gemeenten in de bijstandsuitkeringen (inclusief de toeslagen) komt te vervallen. In plaats daarvan komt de budgetteringsregeling van het FWI. In totaal gaat het om een uitname uit het gemeentefonds van f 879,1 miljoen.
Versnelling Regeerakkoord: Intensivering WVG
In verband met de verwachte toename van het beroep op de WVG (Wet voorziening gehandicapten) vindt in 2001 een extra toevoeging van f 25 miljoen aan het gemeentefonds plaats. Dit bedrag komt in aanvulling op de f 50 miljoen die reeds bij Regeerakkoord voor het jaar 2001 voor de WVG was toegekend. De middelen zijn bedoeld voor maatregelen gericht op het ondersteunen van chronisch zieken en mensen met een handicap. Het structurele niveau van de toevoeging wordt in 2002 bereikt en bedraagt f 199,6 miljoen.
1.3.1 Algemene beleidsdoelstellingen
Bij het huidige gemeentefonds kunnen in algemene zin twee hoofdbeleidsdoelstellingen worden onderscheiden. Ten eerste wordt een adequate omvang van het gemeentefonds nagestreefd. De tweede algemene beleidsdoelstelling betreft een adequate verdeling van de middelen over de gemeenten.
1.3.2 Nader geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen
Nader geoperationaliseerde omvangsdoelstelling
De eerste algemene beleidsdoelstelling, een adequate omvang, is nader te operationaliseren in: de gemeenten via het gemeentefonds – mede in relatie tot de omvang van de specifieke uitkeringen en de eigen middelen – voorzien van voldoende financiële mogelijkheden voor het uitvoeren van gemeentelijke taken.
Sinds enkele jaren geldt de normeringssystematiek ter bepaling van de omvang. De huidige normeringssystematiek legt een directe relatie tussen de ontwikkelingen bij het Rijk en de ontwikkeling van het gemeentefonds. De normeringssystematiek bestaat niet alleen uit een rekenkundige component, maar ook uit een bestuurlijke. Indien majeure redenen dit verlangen, is het mogelijk de rekenkundige uitkomst aan een bestuurlijke weging te onderwerpen.
In het voorjaar van 2000 zijn het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) overeengekomen de normeringssystematiek regulier toe te passen.
Op een aantal punten wordt hier dieper ingegaan, namelijk de tegemoetkoming in verband met WOII-tegoeden en de gevolgen van de invoering van het FWI.
Het kabinet heeft besloten tot een tegemoetkoming aan een aantal bevolkingsgroepen in verband met WOII-tegoeden. Daarbij is nadrukkelijk aangegeven dat deze tegemoetkoming namens alle overheden wordt gedaan. Mogelijke collectieve claims op gemeenten zijn begrepen in de overeenstemming die met de betreffende organisaties is bereikt. In het overleg met de VNG en het IPO is afgesproken dat deze tegemoetkoming niet wordt betrokken bij de normering.
Naar aanleiding van de invoering van het FWI en de daarmee gepaard gaande uitname uit het gemeentefonds is de vraag aan de orde geweest of dit nog consequenties zou moeten hebben voor de wijze waarop de bijstandsuitgaven in de normeringssystematiek worden meegenomen. Daarbij is door alle betrokken partijen geconcludeerd dat deze wijziging in de bekostiging van de bijstand geen consequenties voor de normering dient te hebben. De bijstandsuitgaven op de Rijksbegroting blijven dus volledig meetellen bij de normering. In de normeringssystematiek wordt immers geen «post-voor post» benadering gehanteerd, waarbij voor elke afzonderlijke mutatie wordt bezien wat de kostengevolgen voor gemeenten zijn. Nu de uitkeringslasten van gemeenten voortaan niet meer worden bekostigd uit de algemene uitkering is er des te minder aanleiding om zo'n partiële benadering wel voor de bijstand te hanteren.
Nader geoperationaliseerde verdelingsdoelstelling
De tweede algemene doelstelling, te weten een adequate verdeling van middelen, is nader te operationaliseren in het verdelen van beschikbare middelen over gemeenten op zodanige wijze dat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenpakket kunnen leveren tegen globaal gelijke lasten. Dit doel keert jaarlijks terug en wordt gemonitord in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR) gemeentefonds. De lokale lasten worden jaarlijks onderzocht in de Monitor Inkomsten uit Lokale heffingen, die gelijktijdig met de ontwerpbegroting verschijnt.
De Tweede Kamer heeft ingestemd met de voorstellen van de regering inzake de verdeling van het gemeentefonds per 2001. Het betreft de herziening van de onderdelen van het gemeentefonds, die bij de vorige herziening in 1997 niet zijn aangepast (het zogenoemde niet-geijkte deel). Dit zijn de uitgaven voor wegen en water, openbare orde en veiligheid (brandweer), fysiek milieu, bestuursorganen en bevolkingszaken. De herziening van het gemeentefonds 2001 komt de verdelingsdoelstelling ten goede aangezien zij een meer kosten- en inkomstengeoriënteerde verdeling van de gemeentefondsmiddelen nastreeft.
Een indicator ten behoeve van de verdelingsdoelstelling kan gevonden worden in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Dit is een jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Het Periodiek Onderhoud wordt uitgevoerd door de fondsbeheerders. Het POR gemeentefonds met de onderhoudsagenda voor de komende periode is te vinden in bijlage 7 van deze begroting.
Een andere (globale) indicator die inzicht kan geven in de verdelingsdoelstelling is het aantal artikel 12-aanvragen. De omvang van het aantal artikel 12-gemeenten en het daarmee gepaard gaande geraamde bedrag heeft de laatste jaren een dalende ontwikkeling laten zien.
In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het aantal artikel 12-gemeenten en de omvang van de uitkeringen die daarmee gemoeid zijn weergegeven.
Tabel 2 Aantal gemeenten dat beroep doet op een aanvullende uitkering (artikel 12) en het geraamde bedrag van de verstrekte aanvullende uitkeringen (in NLG 1 000) | |||||||
1990 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | |
aantal gemeenten | 17** | 21** | 19 | 13 | 9 | 7 | 8 |
artikel 12-uitkering | 121 400 | 178 600 | 194 700 | 214 700 | 101 500 | 64 600 | 53 100 |
** exclusief Amsterdam
In 1999 is er met de artikel 12-uitkeringen een bedrag gemoeid van circa f 65 miljoen. In aanvulling hierop (niet in de tabel opgenomen) vindt er uit het gemeentefonds in de periode 1998–2004 een gespreide terugbetaling plaats van een voorfinanciering van f 1024,4 miljoen in verband met het ineens beëindigen van de artikel 12-status van de gemeente Den Haag.
Zoals uit de tabel blijkt stabiliseert het aantal artikel 12 gemeenten zich na een afname in het vorige decennium.
1.4 Budgettaire gevolgen van beleid
In tabel 3 worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten voor de jaren 1999 tot en met 2005 integraal gepresenteerd.
Tabel 3 Budgettaire gevolgen van beleid (in NLG 1000) | |||||||||
Art. | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||
Verplichtingen | 23 821 693 | 25 677 085 | 26 126 591 | 26 203 891 | 26 449 191 | 26 466 091 | 26 633 606 | ||
Uitgaven | 23 967 779 | 25 507 581 | 25 666 591 | 25 743 891 | 25 989 191 | 26 006 091 | 26 173 606 | ||
01 | Algemeen | 4 514 | 7 000 | 16 882 | 16 882 | 16 882 | 16 882 | 16 882 | |
03 | Kosten uitvoering Financiële verhouding | 3 014 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5500 | 5 500 | |
04 | Kosten Waarderingskamer | 1 500 | 1 500 | 1 600 | 1 600 | 1 600 | 1 600 | 1 600 | |
07 | Bijdrage stichting A+O fonds Gemeenten | 9 782 | 9 782 | 9 782 | 9 782 | 9 782 | |||
02 | Algemene uitkering | 23 372 771 | 24 910 881 | 25 235 842 | 25 492 376 | 25 858 209 | 25 884 509 | 26 063 324 | |
01 | Algemene uitkering | 23 372 771 | 24 910 881 | 25 235 842 | 25 492 376 | 25 858 209 | 25 884 509 | 26 063 324 | |
03 | Integratie-uitkeringen | 589 594 | 589 700 | 413 867 | 234 633 | 114 100 | 104 700 | 93 400 | |
02 | IU WUW-middelen | 142 859 | 133 800 | 126 800 | 117 100 | 108 400 | 99 000 | 87 700 | |
06 | IU huisvesting onderwijs | 202 525 | 167 900 | 148 100 | |||||
07 | IU Verdi (personele consequenties) | 5 650 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | |
09 | IU sociale vernieuwing | 144 306 | 144 300 | ||||||
10 | IU afschaffing milieuleges | 68 132 | 76 600 | ||||||
11 | IU precariobelasting omroepkabels | 26 122 | 61 400 | 97 600 | 97 600 | ||||
12 | IU sociaal vervoer AWBZ | 35 667 | 14 233 | ||||||
Ontvangsten | 23 967 776 | 25 507 581 | 25 666 591 | 25 743 891 | 25 989 191 | 26 006 091 | 26 173 606 | ||
01 | Algemeen | ||||||||
04 | Terugontvangsten waarderingskamer | 194 | PM | PM | PM | PM | PM | PM | |
02 | Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet | 23 967 582 | 25 507 581 | 25 666 591 | 25 743 891 | 25 989 191 | 26 006 091 | 26 173 606 |
2. ALGEMENE UITKERING EN INTEGRATIE-UITKERINGEN: OMVANG EN OPBOUW
De meeste in § 1.3 genoemde beleidsprioriteiten hebben directe gevolgen voor de omvang van het gemeentefonds. Zo bedraagt de overheveling uit het gemeentefonds naar de begroting van het ministerie van SZW in verband met de inwerkingtreding van het Fonds Werk en Inkomen per 2001 f 879,1 miljoen (inclusief toeslagen). Ook de intensivering van de Wet Voorziening Gehandicapten, in het kader van de versnelling van het Regeerakkoord, is van invloed op de algemene uitkering van het gemeentefonds. In het begrotingsjaar 2001 vindt in dit kader een extra toevoeging van f 25 miljoen aan het gemeentefonds plaats.
Op het vlak van de integratie-uitkeringen kan worden gemeld dat de integratie-uitkeringen afschaffen milieuleges en sociale vernieuwing vanaf 2001 en de integratie-uitkering afschaffen precariobelasting omroepkabels vóór 2003 in de algemene uitkering van het gemeentefonds geïntegreerd zullen worden. De totale omvang van de integratie-uitkeringen neemt daardoor af.
2.2 Vermoedelijke uitkomsten verplichtingen- en uitgavenbedrag gemeentefonds 2000
De bedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de relatief kleine categorie «algemeen gemeentefonds» (hieronder vallen de kosten in verband met de uitvoering van de Financiële-verhoudingswet alsmede de gemeentelijke bijdrage aan de kosten voor de Waarderingskamer) zijn op kas- en verplichtingenbasis opgenomen in tabel 4. Deze tabel is toegevoegd om de verschillende begrotingsonderdelen beter in onderlinge samenhang te kunnen overzien.
Tabel 4 Overzicht gemeentefonds 2000 (in NLG 1 000) | |||
Vermoedelijke Uitkomsten 2000 | Verplichtingen | Kasmutaties | Uitgaven |
Algemeen gemeentefonds | 7 000 | 7 000 | |
Algemene uitkering | 25 080 385 | – 169 504 | 24 910 881 |
Integratie-uitkeringen | 589 700 | 589 700 | |
Algemene uitkering + integratie-uitkeringen | 25 670 085 | 25 500 581 | |
Totaal gemeentefonds | 25 677 085 | – 169 504 | 25 507 581 |
Totaal gemeentefonds (EUR 1 000) | 11 651 753 | – 76 918 | 11 574 836 |
De totale kasmutatie bestaat uit de volgende mutaties (in NLG 1 000):
• Inhouden behoedzaamheidsreserve 2000 | – 460 000 |
• Uitbetalen behoedzaamheidsreserve 1999 | 251 100 |
• Eindejaarsmarge 1999 | 39 396 |
– 169 504 |
Het verplichtingenbedrag 2000 voor de algemene uitkering bedraagt volgens de eerste wijziging (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het gemeentefonds voor het jaar 2000 f 25 076 285 000. Dit bedrag wordt thans als volgt nader gewijzigd:
Tabel 5 Vermoedelijke uitkomsten algemene uitkering 2000 (in NLG 1 000) | |
---|---|
Omschrijving mutatie | Bedrag per mutatie |
Verplichtingenbedrag algemene uitkering Voorjaarsnota 2000 | 25 076 285 |
Algemene mutaties | |
1. IU/AU precariobelasting | + 100 |
2. Amendement afschaffen omroepbijdrage | + 4 000 |
Totaal mutaties | + 4 100 |
Verplichtingenbedrag algemene uitkering Vermoedelijke Uitkomsten 2000 | 25 080 385 |
Kasmutatie algemene uitkering (zie tabel 4) | – 169 504 |
Uitgavenbedrag algemene uitkering Vermoedelijke Uitkomsten 2000 | 24 910 881 |
1. IU/AU precariobelasting omroepkabels
Als gevolg van controle op de gegevens die als basis dienen voor de verdeling van de integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels, vindt een verlaging van dit artikel plaats van f 100 000. De verlaging van de integratie-uitkering precario komt ten gunste van de algemene uitkering.
2. Amendement afschaffen omroepbijdrage
De Tweede Kamer heeft een amendement aangenomen op de eerste suppletore begroting van het gemeentefonds voor het uitkeringsjaar 2000 (kamerstukken II 1999/2000, 27 121, nr. 7). Dit amendement strekt ertoe de financiële gevolgen van de fiscalisering van de omroepbijdrage voor regionale omroepen te compenseren door een verhoging van de algemene uitkering aan gemeenten met f 4 miljoen. Daarmee wordt het totaalbedrag voor deze compensatie voor het uitkeringsjaar 2000 opgehoogd van f 10 miljoen tot f 14 miljoen. Het feit dat eerder met VNG en IPO overeenstemming was bereikt over deze compensatie is aanleiding geweest om de extra uitgaven van het amendement niet structureel door te trekken. Dit besluit zal in een brief aan de Tweede Kamer nader worden toegelicht.
2.3 Totstandkoming verplichtingen- en uitgavenbedrag gemeentefonds 2001 en meerjarenraming gemeentefonds 2002 tot en met 2005
De algemene uitkering en de integratie-uitkeringen nemen in 2001 op verplichtingenbasis ten opzichte van 2000 (stand Miljoenennota 2001) per saldo toe met een bedrag van f 439 624 000 en komen daarmee uit op een bedrag van f 26 109 709 000.
Bij het lezen van de tabel is het volgende op te merken. Bij de opbouw van de uitkering wordt gerekend op basis van de bedragen uit het vorige jaar. Als bijvoorbeeld in 2000 een bedrag van f 100 miljoen wordt toegevoegd aan het fonds, dan blijft dit in 2001 deel uitmaken van het basisbedrag van waaruit de fondsomvang voor 2001 opgebouwd wordt. Wanneer de f 100 miljoen een ophoging met een eenmalig karakter betreft, dan dient het bedrag in 2001 weer in mindering te worden gebracht.
Tabel 6 Opbouwtabel gemeentefonds 2001–2005 (in NGL 1000) | |||||
Omschrijving mutatie | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Verplichtingenbedrag gemeentefonds ultimo vorig jaar (stand Miljoenennota 2001) | 25 677 085 | 26 126 591 | 26 203 891 | 26 449 191 | 26 466 091 |
Algemene mutaties | |||||
1. Accres | 1 160 900 | Pm | Pm | Pm | Pm |
2. Wachtgelden herindeling | 700 | 300 | 100 | 100 | |
3. Afschaffen milieuleges | 8 500 | ||||
4. Afschaffen precario | 36 100 | ||||
5. Ophoging budget stichting A+O fonds | -276 | ||||
6. Ophoging budget Waarderingskamer | -100 | ||||
Cluster sociale dienst/bijstand | |||||
7. Van SZW/OCW: Wet inkomensvoorziening kunstenaars | – 1 200 | 6 300 | 6 800 | ||
8. SWI-besparingen | – 1 200 | – 1 200 | |||
9. Toeslagenbudget | – 135 600 | ||||
10. Regeerakkoord: efficiency SWI/Arbvo | – 12 000 | – 11 000 | |||
11. Regeerakkoord: impuls bijzondere bijstand | 50 000 | 25 000 | |||
12. Amendement bijzondere bijstand | – 25 000 | ||||
13. Nieuwe vreemdelingenwet | 17 900 | 4 000 | 800 | – 2 400 | – 4 800 |
14. Uitname FWI | – 743 500 | ||||
Cluster Zorg | |||||
15. Leerlingenvervoer | 1 000 | ||||
16. Sociaal vervoer AWBZ | 49 900 | – 7 200 | |||
17. Kinderopvang | 250 000 | ||||
18. Dure woningaanpassingen | 2 900 | – 6 800 | |||
19. Regeerakkoord: impuls WVG | – 50 000 | – 25 000 | |||
20. RA-WVG chronisch zieken | 50 000 | 75 000 | |||
21. Huisvesting onderwijs | – 2 000 | ||||
22. RA: kwaliteit onderwijs | 40 000 | 50 000 | |||
23. Motie APB: algemeen maatschappelijk werk | 25 000 | ||||
24. Afloop planningstaak verzorgingshuizen | – 1 300 | ||||
Cluster niet-uitgesplitst | |||||
25. Milieuapparaatskosten | 500 | ||||
26. Afloop verfijning monumenten | – 4 100 | – 7 200 | – 5 400 | – 5 800 | – 9 500 |
27. Apparaatskosten Bouwstoffenbesluit | – 30 000 | ||||
Cluster kunst en ontspanning | |||||
28. Compensatie afschaffen omroepbijdrage | – 4 000 | ||||
Correctie vaste bedragen | |||||
29. WTS-Compensatie Wadden | – 200 | – 200 | |||
Overige mutaties | |||||
30. Voorfinanciering artikel 12 Den Haag | 181 815 | ||||
Subtotaal mutaties uitkering gemeenten | 439 624 | 77 300 | 245 300 | 16 900 | 167 515 |
Andere mutaties1 | |||||
31. Bijdrage stichting A+O fonds Gemeenten | 9 506 | ||||
32. Ophoging budget stichting A+O fonds | 276 | ||||
33. Ophoging budget Waarderingskamer | 100 | ||||
Totaal mutaties | 449 506 | ||||
Verplichtingenbedrag gemeentefonds (stand Miljoenennota 2001) | 26 126 591 | 26 203 891 | 26 449 191 | 26 466 091 | 26 633 606 |
Behoedzaamheidsreserve | – 460 000 | – 460 000 | – 460 000 | – 460 000 | – 460 000 |
Uitgavenbedrag gemeentefonds (stand Miljoenennota 2001) | 25 666 591 | 25 743 891 | 25 989 191 | 26 006 091 | 26 173 606 |
1 Het betreft hier mutaties op artikel 1 Algemeen van het gemeentefonds.
2.3.1 Belangrijkste mutaties 2001
De belangrijkste mutaties op het gemeentefonds voor het jaar 2001, en indien van toepassing voor latere jaren, worden hieronder toegelicht. Deze toelichting beperkt zich tot de mutaties die groter zijn dan f 25 miljoen. Tevens worden mutaties in nieuwe artikelonderdelen toegelicht.
Ten gevolge van de ontwikkelingen in de netto gecorrigeerde rijksuitgaven is het accres 2001 op de aanvullende post «Accres gemeentefonds» bij Voorjaarsnota 2000/Kaderbrief 2001 vastgesteld op f 1 160 900 000. Omdat de Voorjaarsnota-/Kaderbriefbesluitvorming een bijstellingsmoment is voor de uitkering van het gemeentefonds, is dit bedrag overgeboekt van de aanvullende post naar het gemeentefonds. De bevoorschotting aan de gemeenten zal tot de Voorjaarsnota 2001 op dit bedrag gebaseerd zijn, waarna een nieuw bijstellingsmoment is aangebroken. Deze systematiek is op verzoek van de VNG ingevoerd, om een grotere stabiliteit in de fondsuitkering te bewerkstelligen.
Het accres 2001 is gebaseerd op een stijging van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven van 4,49 % voor 2001 ten opzichte van 2000. Tabel 7 geeft de accressen voor de periode 2001–2004 op basis van de Voorjaarsnota 2000.
Tabel 7 Accressen stand Voorjaarsnota 2000 | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Accres in duizenden | 1 160 900 | 598 500 | 991 100 | 1 036 600 |
Ter informatie geeft tabel 8 de accressen voor het gemeentefonds op basis van de stand Miljoenennota 2001. Voor de bevoorschotting van het jaar 2001 heeft het verschil tussen de stand Voorjaarsnota en de stand Miljoenennota geen consequenties. Op basis van de ontwikkelingen bij de Voorjaarsnota 2001 wordt, zoals hierboven reeds aangegeven, het accres opnieuw aangepast.
Tabel 8 Accressen stand Miljoenennota 2001 | ||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Accres in duizenden | 993 500 | 920 200 | 908 700 | 947 100 |
4. Afschaffen precariobelasting
Als onderdeel van de Telecommunicatiewet is de mogelijkheid voor gemeenten om precariobelasting op omroepkabels te heffen, afgeschaft. De inkomstenderving voor gemeenten die daarmee gepaard gaat, wordt gericht en reëel gecompenseerd. De compensatie is gebaseerd op de opgaven van gemeenten, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. De gemeenten krijgen voor het wegvallen van de precariobelasting op omroepkabels dus een compensatie op basis van de feitelijke inkomstenderving. Ter compensatie wordt in 2001 f 36,1 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd. Hiermee komt de compensatie op het structurele niveau van f 97,6 miljoen.
11. Regeerakkoord: impuls bijzondere bijstand
De regering heeft overeenkomstig het Regeerakkoord extra middelen beschikbaar voor de bijzondere bijstand als onderdeel van het lokale inkomensondersteuningsbeleid. Deze middelen zijn vanaf 1999 aan het gemeentefonds toegevoegd, oplopend tot f 150 miljoen in 2002. In 2001 en 2002 wordt een bedrag van f 50 miljoen respectievelijk f 25 miljoen voor bijzondere bijstand toegevoegd.
12. Amendement bijzondere bijstand
In 1999 en 2000 heeft, ten gevolge van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement, een eenmalige toevoeging aan het gemeentefonds plaatsgevonden van f 50 miljoen respectievelijk f 25 miljoen. Het in de opbouwtabel voor het jaar 2001 opgenomen bedrag van -f 25 miljoen is een boekhoudkundige tegenboeking.
Met ingang van 2001 zal het Fonds Werk en Inkomen (FWI) in werking treden. Dit gaat gepaard met een structurele uitname uit het gemeentefonds, omdat het 10%-aandeel van de gemeenten in de bijstandsuitkeringen (inclusief de toeslagen, zie punt 9) komt te vervallen. In de plaats daarvan komt de budgetteringsregeling van de FWI. In totaal gaat het om een uitname uit het gemeentefonds van f 879,1 miljoen.
In 2001 worden de middelen voor het sociaal vervoer AWBZ-instellingen, die tot en met 2000 via de tijdelijke specifieke uitkering van het ministerie van SZW lopen, overgeheveld naar het gemeentefonds. De Tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten (de genoemde specifieke uitkering) is afhankelijk van de beddencapaciteit van AWBZ-instellingen, waarbij wordt gedifferentieerd naar soort instellingen. Het merendeel van de gemeenten ontvangt hierdoor geen of slechts een relatief kleine uitkering. Voor de gemeenten die een relatief omvangrijke specifieke uitkering ontvangen, zal de herverdeling van de bijdrageregeling via het gemeentefonds een financieel nadeel veroorzaken. Om hiervoor te compenseren, is een gedetailleerd overgangstraject uitgewerkt. Het betreft in 2001 een bedrag van f 49,9 miljoen dat via het gemeentefonds verdeeld wordt. In 2001 en 2002 wordt tweederde respectievelijk eenderde van de middelen voor sociaal vervoer AWBZ-instellingen via een integratie-uitkering verdeeld.
Het kabinet acht een versnelling van de WVG-middelen noodzakelijk in verband met het voortdurend stijgend beslag van WVG-voorzieningen op de algemene gemeentelijke middelen. Daarom zal in 2001 een extra bijdrage worden verstrekt van f 25 miljoen (eenmalig). Deze bijdrage komt bovenop de in 1999 structureel toegevoegde reeks van f 25 miljoen en de eenmalige extra toevoeging in 2000 van f 75 miljoen.
20. Regeerakkoord-WVG chronisch zieken
In het kader van het Regeerakkoord 1998–2002 is besloten tot uitbreiding van de middelen voor uitvoering van de Wet Voorziening Gehandicapten. De middelen zijn bedoeld voor maatregelen gericht op het ondersteunen van chronisch zieken en mensen met een handicap. In 2001 wordt voor dit doel f 50 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd, in 2002 f 75 miljoen. Het structurele niveau van de toevoeging wordt in 2002 bereikt en bedraagt f 199,6 miljoen.
21. Regeerakkoord: kwaliteit onderwijs
In het Regeerakkoord 1998 is geld vrijgemaakt ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Deze intensiveringen hebben onder andere betrekking op de verkleining van de klassen in de onderste groepen van de basisschool. In dit kader wordt in 2001 en 2002 respectievelijk f 40 miljoen en f 50 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat in 2002 het structurele niveau van f 180 miljoen wordt bereikt.
31. Bijdrage stichting A+O fonds Gemeenten
In het gemeentefonds wordt per 2001 een nieuw artikel (art. 1.7) geopend ter grootte van bijna f 9,8 miljoen ten behoeve van het A + O fonds. Als uitvloeisel van de invoering van het sectorenmodel is het (centrale) A + O fonds in 1994 opgeheven. Het bedrag dat behoort bij de sector gemeenten is sindsdien opgenomen op de begroting van BZK en wordt ieder jaar uitgekeerd aan de stichting A + O fonds Gemeenten. Een dergelijke bekostiging past slecht bij de gedachte van een sectorenmodel.
De gemeentelijke sociale partners hebben zich altijd afhoudend opgesteld ten opzichte van een overheveling van de middelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Zij voorzagen dat overheveling naar de algemene uitkering tot gevolg zou hebben, dat niet langer verzekerd zou zijn de A + O middelen die destijds in het arbeidsvoorwaardenoverleg waren afgezonderd, voor dat doel beschikbaar bleven. Bovendien werd de overheveling naar de algemene uitkering en het vervolgens noodzakelijke «collecteren» door de Stichting bij de afzonderlijke gemeenten als inefficiënt en omslachtig gezien. Na overleg is daarom besloten dat de middelen met ingang van 2001 worden overgeboekt naar een nieuw te openen afzonderlijk (sub)artikel van de begroting van het gemeentefonds.
2.3.2 Belangrijkste mutaties 2002–2005
De belangrijkste mutaties op het gemeentefonds voor de jaren 2002–2005, voor zover nog niet in het vorenstaande besproken, worden hieronder toegelicht. Deze toelichting beperkt zich tot de mutaties die groter zijn dan f 25 miljoen.
De regering heeft besloten om de extra middelen voor kinderopvang uit hoofde van het Regeerakkoord in eerste instantie uit te keren door middel van een specifieke uitkering van het Ministerie van VWS. Deze specifieke uitkering loopt eind 2002 af. In 2003 worden de extra middelen voor kinderopvang ter grootte van f 250 miljoen structureel overgeheveld naar het gemeentefonds.
23. Motie APB: algemeen maatschappelijk werk
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2000 zijn extra middelen ter beschikking gekomen voor versterking van de eerstelijns gezondheidszorg. Aan uitbreiding van de capaciteit van het algemeen maatschappelijk werk (AMW) zal f 25 miljoen per jaar extra worden besteed. Hiertoe is de Tijdelijke stimuleringsmaatregel algemeen maatschappelijk werk in het leven geroepen. Op grond van deze regeling kunnen de gemeenten voor de jaren 2000–2003 van het Ministerie van VWS een bijdrage ontvangen voor de personele versterking van het AMW. Na afloop van de Tijdelijke stimuleringsmaatregel AMW zullen de middelen met ingang van 2004 overgeheveld worden naar het gemeentefonds. Op grond van een bestuurlijke afspraak met de VNG en het IPO blijven de uitgaven voor de stimuleringsmaatregel tot het uitkeringsjaar 2004 buiten de normering van de fondsen.
27. Apparaatskosten Bouwstoffenbesluit
In het kader van het Bouwstoffenbesluit is aan de gemeenten een aantal toezichts- en handhavingstaken toegewezen. Om de kosten voor gemeenten te compenseren is in totaal f 30 miljoen van de VROM-begroting naar het gemeentefonds overgeboekt. Dit bedrag blijft vooralsnog tot en met het uitkeringsjaar 2001 in het gemeentefonds en wordt per 2002 uitgenomen. De gemeentelijke inspanningen worden voor de periode 1998–2000 geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zullen worden gebruikt bij de besluitvorming over een structurele overboeking van de begroting van VROM naar het gemeentefonds na 2001.
30. Voorfinanciering artikel 12 gemeente Den Haag
In 1997 is de artikel 12-status van de gemeente Den Haag in één keer beëindigd. Het gemeentefonds is hiervoor destijds verhoogd. Voor de jaren 1998–2004 staat hier een uitname uit het gemeentefonds tegenover. Vanaf 1999 bedraagt de uitname f 181,8 miljoen. Het laatste jaar van uitname is 2004. In 2005 wordt het gemeentefonds ten opzichte van 2004 weer met f 181,8 miljoen verhoogd.
Van 1994 tot en met 1997 kende het gemeentefonds twee integratie-uitkeringen. Vanaf 1998 is het aantal integratie-uitkeringen gestegen tot zes. Dit is onder andere veroorzaakt door het beleid ter verlichting van de lokale lasten. Dit beleid bestond onder meer uit het afschaffen van milieuleges en precariobelasting op omroepkabels. Vanaf 2001 kent het gemeentefonds vijf integratie-uitkeringen. In samenhang met de herverdeling van het niet-geijkte deel (het «verzamelcluster») van het gemeentefonds per 2001 worden de middelen van de integratie-uitkeringen afschaffing milieuleges en sociale vernieuwing in de algemene uitkering geïntegreerd. Het totaal via een integratie-uitkering te verdelen bedrag bedraagt in 2001 f 413,9 miljoen.
De Financiële-verhoudingswet biedt de mogelijkheid om middelen voor gemeenten niet via de algemene uitkering te verdelen, maar via een integratie-uitkering. Bij een integratie-uitkering aan de gemeenten worden de middelen niet via de reguliere maatstaven van het gemeentefonds verdeeld, maar op een andere wijze. Een integratie-uitkering is altijd tijdelijk van karakter.
Van het integratie-artikel wordt onder meer gebruik gemaakt om herverdeeleffecten te beperken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de integratie-uitkering WUW-middelen en bij de integratie-uitkering huisvesting onderwijs. Door middel van een overgangsregeling worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Voor de integratie-uitkering huisvesting onderwijs is reeds vastgelegd dat 2001 het laatste jaar zal zijn. Vanaf 2002 zullen de bijbehorende middelen in de algemene uitkering worden opgenomen. De integratie-uitkering WUW-middelen is nog veel langer van belang. Deze loopt tot en met 2017.
Een andere reden om het integratie-artikel te gebruiken, is wanneer er geen eenduidige verdelingsmogelijkheid bekend is. In afwachting van een definitieve verdeling via de maatstaven van het gemeentefonds worden de middelen dan per integratie-uitkering verdeeld. Deze reden geldt bijvoorbeeld bij de integratie-uitkeringen afschaffing precariobelasting op omroepkabels. Het kabinet is voornemens de integratie-uitkering afschaffen precariobelasting op omroepkabels per (uiterlijk) 2003 in de algemene uitkering te integreren.
De verwachting is dat er na 2002 nog slechts drie integratie-uitkeringen in het gemeentefonds zitten, namelijk de integratie-uitkering WUW-middelen, de integratie-uitkering sociaal vervoer AWBZ-instellingen en de integratie-uitkering Verdi (personele consequenties). De laatstgenoemde uitkering gaat alleen naar gemeenten die niet zijn gelegen in een Kaderwet-gebied. Zolang de personele consequenties van het Verdi-convenant voor gemeenten die wel in een Kaderwet-gebied zijn gelegen anders worden bekostigd, ligt integratie in de algemene uitkering niet in de rede.
3. SPECIFIEKE UITKERINGEN EN EIGEN INKOMSTEN
In dit hoofdstuk komt de verhouding algemene en specifieke uitkeringen aan bod en wordt stilgestaan bij de ontwikkeling van specifieke uitkeringen. Tevens wordt aandacht besteed aan de lokale lastenverlichting voor gezinshuishoudingen (f 100-maatregel) en het wetsvoorstel tariefdifferentiatie.
De onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van de hoogte van de algemene uitkering gerelateerd aan de hoogte van de specifieke uitkeringen.
In 2000 is met specifieke uitkeringen een totaalbedrag van circa f 32,9 miljard gemoeid (in 1999 circa f 31,3 miljard). Van dit bedrag gaat f 26,7 miljard (81%) naar de gemeenten, f 2,1 miljard (6,2%) naar de provincies en f 1,9 miljard (5,8%) naar de Wgr-organen en de Kaderwetgebieden. De 15 grootste specifieke uitkeringen hebben een budgettair beslag van f 27,7 miljard. Dit betekent dat circa 84% van het totale bedrag aan specifieke uitkeringen wordt gegenereerd door deze 15 specifieke uitkeringen. De drie grootste specifieke uitkeringen zijn de Algemene Bijstandswet (SZW) met bijna f 8 miljard, de Wet Sociale Werkvoorziening (SZW) met f 3,9 miljard en de Bijdrage personeelskosten voor het primair onderwijs (OCW) met f 2,8 miljard.
Voor het jaar 2000 doet zich een stijging voor van het aantal specifieke uitkeringen. Bedroeg het aantal specifieke uitkeringen in 1999 nog 116, in 2000 stijgt het naar 131. Deze stijging is het gevolg van 11 vervallen specifieke uitkeringen en 26 nieuw geïnventariseerde specifieke uitkeringen. De belangrijkste oorzaak van de stijging is gelegen in nieuw beleid. Daarnaast is door een enigszins gewijzigde manier van inventariseren een aantal specifieke uitkeringen opgenomen dat al langer bestaat doch om uiteenlopende redenen niet in eerdere overzichten van specifieke uitkeringen is opgenomen. Er kan bij de stijging van het aantal specifieke uitkeringen als gevolg van nieuw beleid wel een kanttekening geplaatst worden. Door het samenvoegen van een aantal specifieke uitkeringen is er een aantal brede doeluitkeringen ontstaan, met name als gevolg van het grotestedenbeleid (Investeringen Stedelijke Vernieuwing en Sociale Integratie en Veiligheid). Als gevolg daarvan blijven in enkele gevallen naast de nieuwe uitkering de oude uitkeringen tijdelijk bestaan (begrotingstechnisch of voor het afdoen van oude verplichtingen). Op termijn vervallen de oude regelingen zodat het aantal specifieke uitkeringen ceteris paribus zal dalen.
Lokale lastenverlichting voor gezinshuishoudingen (f 100-maatregel)
In 1998 en 1999 waren gemeenten verplicht f 100 lokale lastenverlichting aan alle gezinshuishoudens uit te keren. Gemeenten konden de lastenverlichting doorgeven via de gebruikersheffing OZB, het rioolafvoerrecht voor gezinshuishoudingen of de afvalstoffenheffing c.q. het reinigingsrecht voor gezinshuishoudingen. De kosten voor de uitkering van f 100 per huishouden zijn gecompenseerd door een toevoeging aan het gemeentefonds in 1998 van 680 miljoen. In de Monitor Lokale lasten van 1998 en 1999 bleek dat gemeenten de meeste huishoudens, waaronder ook onzelfstandige huishoudens, f 100 lastenverlichting verschaften.
Met ingang van 2000 hebben gemeenten meer vrijheid gekregen in de vormgeving van de f 100-maatregel. Gemeenten kunnen zoals in 1998 en 1999 een vast bedrag uitkeren, maar verdiscontering in de tarieven is binnen randvoorwaarden ook toegestaan. Ook het zogenaamde Leidse model, waarbij f 75 als vast bedrag wordt uitgekeerd en de overige middelen voor gericht nieuw minimabeleid worden ingezet, is als uiterste invulling van de f 100-maatregel toegestaan. Zestien procent van de gemeenten maakt gebruik van de geboden vrijheid en keert minder dan f 100 uit dan wel heeft de f 100 verdisconteerd in de tarieven.
Zowel (varianten op) het Leidse model als de inzet van (delen van) de f 100 ter financiering van uitgaven leidt tot een verminderde inzet ten behoeve van lastenverlichting. Van het oorspronkelijk ten behoeve van lokale lastenverlichting aan het Gemeentefonds toegevoegde bedrag van f 680 miljoen wordt in 2000 f 618 miljoen via een vast bedrag dan wel verdiscontering in de tarieven besteed aan generieke lokale lastenverlichting. De resterende f 62 miljoen wordt aangewend voor uitgaven (bijvoorbeeld minimabeleid, kwijtscheldingsbeleid of WVG).
In de wet voortzetting f 100-maatregel is vastgelegd dat als de regering aanleiding ziet tot een andere structurele regeling (op basis van de Monitor Inkomsten uit Lokale heffingen 2001) zij hiertoe tijdig een wetsvoorstel zal indienen. Teneinde te bezien of daartoe aanleiding bestaat zal de wijze waarop gemeenten de lastenverlichting in 2000 en 2001 hebben uitgevoerd, in de Monitor Inkomsten uit Lokale heffingen 2001 geëvalueerd worden.
Wetsvoorstel tariefdifferentiatie c.a.
Gemeenten hebben in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) in 1999 en 2000 het totale onroerend goed opnieuw (laten) taxeren. De nieuwe taxatiewaarden vormen vanaf het begin van het tweede WOZ-tijdvak in 2001 de grondslag voor de OZB. Uit de taxatieresultaten van de herwaardering zal naar verwachting blijken dat de waardestijging van woningen in het algemeen veel hoger zal zijn dan de stijging van niet-woningen. Ook is er sprake van een forse diversiteit binnen de beide categorieën. Deze ontwikkelingen zullen zonder aanpassingen leiden tot grote verschuivingen in de belastingdruk in het tweede WOZ-tijdvak. Dit staat los van de veronderstelling dat gemeenten, zoals ook in het eerste tijdvak is gebeurd, in het algemeen hun tarieven neerwaarts zullen bijstellen ter compensatie van de waardetoename van het onroerend goed.
Eind juli 2000 is een voorstel tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de OZB bij de Tweede Kamer ingediend (wetsvoorstel tariefdifferentiatie c.a.: kamerstukken II 1999/2000, 27 246). Het voorstel strekt ertoe gemeenten in staat te stellen de verschuivingen in de belastingdruk die vanwege de hertaxatie van het onroerend goed optreden, te matigen. De aanpassingen van de Gemeentewet houden het volgende in. Gemeenten hebben de mogelijkheid verschillende tarieven voor woningen en niet-woningen vast te stellen. Thans mogen de tarieven met niet meer dan 20% verschillen. Vanaf 2001 wordt de mate van differentiatie afhankelijk gesteld van de feitelijke waardeontwikkeling van woningen en niet-woningen die in een gemeente heeft plaatsgevonden. Voor de berekening van de toegestane tariefdifferentiatie zijn in de wet rekenregels opgenomen. Dit voorstel bewerkstelligt dat elke gemeente in staat zal zijn de bestaande belastingdrukverhouding tussen woningen en niet-woningen te continueren.
Verder voorziet het wetsvoorstel in een verlaging van het minimumpercentage in de ingroeivariant en het structureel maken van de aftopvariant. Gemeenten hebben nu de mogelijkheid in geval van een schoksgewijze toename van de te betalen OZB, die wijziging gefaseerd tot stand te laten komen (de zogenaamde ingroeivariant). Momenteel geldt dat het te betalen OZB-bedrag tenminste 125% van het bedrag van het vorige jaar dient te zijn. Het wetsvoorstel regelt dat het percentage wordt verlaagd tot 115%. Daarmee kan dit instrument effectiever worden ingezet. De aftopvariant biedt gemeenten de gelegenheid het te betalen OZB-bedrag te maximeren op 130% van het bedrag van het vorige jaar. Via het wetsvoorstel wordt het voor gemeenten mogelijk de aftopvariant structureel in te zetten. Deze beide laatste voorstellen stellen gemeenten in staat om uitschieters binnen de categorie woningen en/of niet-woningen te matigen. Daarmee wordt een instrument geboden dat inspeelt op de grote diversiteit binnen die categorieën.
Wettelijke vrijstelling OZB voor substraatteelt
Het voorstel van wet van de leden Van der Hoeven en Luchtenveld tot wijziging van de Gemeentewet (vrijstelling OZB voor substraatteelt; kamerstukken I 1998–1999, 26 423, nr. 286) heeft, in afwachting van het oordeel van de Europese commissie over dit voorstel, nog geen kracht van wet verkregen. In het voorstel was een datum van inwerkingtreding van 1 januari 2000 opgenomen. Inmiddels heeft de Europese Commissie bij brief van 12 mei 2000, kenmerk SG(2000)D/103 619, meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen genoemd voorstel, omdat geen sprake is van staatssteun.
Omdat de beoogde datum van inwerkingtreding gepasseerd is, is bij de Tweede Kamer een voorstel van wet tot wijziging van het voorstel van genoemde leden ingediend (kamerstukken II 1999/2000, 27 215, nr. 2). In het wijzigingsvoorstel wordt de terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 verzekerd. Verwacht mag worden dat de wettelijke vrijstelling van OZB voor substraatteelt binnenkort zal zijn geëffectueerd. Met ingang van het uitkeringsjaar 2000 zal de substraatteelt dan bij de negatieve inkomstenmaatstaf van de algemene uitkering van het gemeentefonds op dezelfde wijze worden behandeld als de grondgebonden teelt, waarvoor al jaren de wettelijke vrijstelling van OZB voor cultuurgronden geldt.
Onverbindendheid van retributieverordeningen
Tijdens het Algemeen Overleg op 28 september1999 over Lokale lastendruk is aandacht gevraagd voor een brief van de VNG van 23 september 1999, waarin werd gewezen op het feit dat een toen recent arrest van de Hoge Raad een risico oplevert dat retributieverordeningen onverbindend worden verklaard wegens strijd met artikel 229b Gemeentewet. In dat artikel staat dat via dergelijke retributies niet meer dan de geraamde kosten verhaald mogen worden. Dat leidde bij de rechter in casu tot de conclusie dat de belastingverordening op dit punt onverbindend was, omdat bepaalde kosten ten onrechte via die retributie in rekening waren gebracht, en dat de op grond daarvan opgelegde aanslagen waartegen beroep was aangetekend dientengevolge moesten worden vernietigd.
De VNG heeft in genoemde brief gepleit voor een zodanige aanpassing van de regelgeving dat een geconstateerde strijd met artikel 229b Gemeentewet als boven bedoeld niet meer leidt tot onverbindendverklaring van de verordening, maar dat kan worden volstaan met een proportionele vermindering van de aanslag. De toenmalige Minister van BZK heeft toegezegd deze kwestie te doen bestuderen (zie kamerstukken II 1999/2000, 25 011, nr.21, blz.8 en 11).
Op dit punt is advies gevraagd aan het Erasmus Studiecentrum Lokale overheden (ESBL). Het ESBL heeft op 21 juli 2000 advies uitgebracht. Dit advies is ter kennisname gezonden aan de VNG met de vraag tot welke opmerkingen dat advies aanleiding geeft. Zodra de reactie van de VNG is ontvangen zal het kabinet terzake een standpunt bepalen en de Tweede Kamer informeren.
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
4. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE BEGROTING
4.1 Uitgaven en verplichtingen
De totale uitgaven van het gemeentefonds voor 2001 worden geraamd op f 25 666 591. In het navolgende wordt per artikel aangegeven welk verplichtingen- en uitgavenbedrag wordt geraamd.
– artikel 01.03. De raming voor de kosten uitvoering financiële verhoudingen wordt gesteld op f 5 500 000. Op dit artikel worden de kosten voor het benodigde onderzoek voor het onderhoud van de verdeelmaatstaven voor zowel het gemeentefonds als het provinciefonds geraamd. Een overschot of tekort op dit artikel wordt verrekend met het generale beeld.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | ||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 3 014 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5 500 | 5 500 |
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 1 368 | 2 496 | 2 496 | 2 496 | 2 496 | 2 496 | 2 496 |
– artikel 01.04. De raming van het artikel kosten Waarderingskamer wordt gesteld op f 1 600 000.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | ||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 1 500 | 1 500 | 1 600 | 1 600 | 1 600 | 1 600 | 1 600 |
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 681 | 681 | 726 | 726 | 726 | 726 | 726 |
– artikel 01.07. De raming voor de bijdrage stichting A +O fonds Gemeenten wordt geraamd op f 9 782 000.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | |||||||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 9 782 | 9 782 | 9 782 | 9 782 | 9 782 | ||
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 4 439 | 4 439 | 4 439 | 4 439 | 4 439 |
– artikel 02.01. De algemene uitkering wordt voor het jaar 2001 geraamd op f 25 235 842.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 24 094 985 | 24 234 085 | 24 495 785 | 24 749 085 | 24 752 785 | ||
1e suppletore wet 2000 | 981 300 | 884 300 | 885 700 | 885 700 | 885 700 | ||
Mutatie | 4 100 | 577 457 | 570 891 | 683 424 | 706 024 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 23 227 585 | 25 080 385 | 25 695 842 | 25 952 376 | 26 318 209 | 26 344 509 | 26 523 324 |
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 10 540 219 | 11 380 983 | 11 660 264 | 11 776 674 | 11 942 682 | 11 954 616 | 12 035 759 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 23 634 985 | 23 774 085 | 24 035 785 | 24 289 085 | 24 292 785 | ||
1e suppletore wet 2000 | 1 271 796 | 884 300 | 885 700 | 885 700 | 885 700 | ||
Mutatie | 4 100 | 577 457 | 570 891 | 683 424 | 706 024 | ||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 23 372 771 | 24 910 881 | 25 235 842 | 25 492 376 | 25 858 209 | 25 884 509 | 26 063 324 |
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 10 606 101 | 11 304 065 | 11 451 525 | 11 567 935 | 11 733 943 | 11 745 878 | 11 827 020 |
– artikel 03.02. In 2001 zal f 126 800 000 van de middelen in verband met de herverdeling wegenbeheer via de integratie-uitkering WUW-middelen gemeentefonds worden verdeeld.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 133 800 | 126 800 | 117 100 | 108 400 | 99 000 | ||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 142 859 | 133 800 | 126 800 | 117 100 | 108 400 | 99 000 | 87 700 |
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 64 827 | 60 716 | 57 539 | 53 138 | 49 190 | 44 924 | 39 797 |
– artikel 03.06. Van de middelen voor de onderwijshuisvesting zal in 2001 naar verwachting f 148 100 000 via de integratie-uitkering worden verdeeld. Per 2002 worden de middelen voor onderwijshuisvesting geïntegreerd in de algemene uitkering.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 166 400 | 146 700 | |||||
1e suppletore wet 2000 | 1 500 | 1 400 | |||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 202 525 | 167 900 | 148 100 | ||||
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 91 902 | 76 190 | 67 205 |
– artikel 03.07. De middelen voor de integratie-uitkering Verdi (personele consequenties) worden geraamd op f 5 700 000.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | ||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 5 650 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 | 5 700 |
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 2 564 | 2 587 | 2 587 | 2 587 | 2 587 | 2 587 | 2 587 |
– artikel 03.11. In 2001 zal f 97 600 000 via de integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels worden verdeeld.
Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 61 500 | 97 600 | 97 600 | ||||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | – 100 | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 26 122 | 61 400 | 97 600 | 97 600 | |||
Stand ontwerpbegroting EUR 1 000 | 11 854 | 27 862 | 44 289 | 44 289 |
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | 61 500 | 97 600 | 97 600 | ||||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | – 100 | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 27 022 | 61 400 | 97 600 | 97 600 | |||
Stand ontwerpbegroting EUR 1 000 | 12 262 | 27 862 | 44 289 | 44 289 |
– artikel 03.12. Van de middelen in verband met het sociaal vervoer AWBZ-instellingen zal in 2001 naar verwachting f 35 667 000 via de integratie-uitkering sociaal vervoer AWBZ-instellingen worden verdeeld.
Opbouw uitgaven en verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (in NLG 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Stand ontwerpbegroting 2000 | |||||||
1e suppletore wet 2000 | |||||||
Mutatie | |||||||
Stand ontwerpbegroting 2001 | 35 667 | 14 233 | |||||
Stand ontwerpbegroting EUR 1000 | 16 185 | 6 459 |
– artikel 01.04. Op dit ontvangstenartikel worden eventuele terugontvangsten van de Waarderingskamer opgenomen. Voor 2001 wordt een pro memorie raming opgenomen.
2. Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet
– artikel 02. Wetsartikel 4, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het gemeentefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de «afgezonderde» inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het gemeentefonds een post «ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet» geraamd.
Economische en functionele classificaties
Overzicht verplichtingen en uitgaven met economische en functionele codering per begrotingsartikelonderdeel | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
VERPLICHTINGEN | UITGAVEN | CODERING | ||||||||
Art. | 1999 | 2000 | 2001 | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | funct. | ||
1 | Algemeen | |||||||||
03 | Kosten uitvoering financiële verhoudingen | 3 014 | 5 500 | 5 500 | 3 014 | 5 500 | 5 500 | 12 | 13.2 | |
04 | Kosten Waarderingskamer | 1 500 | 1 500 | 1 600 | 1 500 | 1 500 | 1 600 | 43.A | 13.2 | |
07 | Bijdrage aan stichting A+O fonds gemeenten | 9 782 | 9 782 | 43.C | 13.2 | |||||
2 | Algemene uitkering | |||||||||
01 | Algemene uitkering | 23 227 585 | 25 080 385 | 25 695 842 | 23 372 771 | 24 910 881 | 25 235 842 | 43.C | 13.2 | |
3 | Integratie-uitkeringen | |||||||||
02 | Integratie-uitkering WUW-middelen | 142 859 | 133 800 | 126 800 | 142 859 | 142 900 | 133 800 | 43.C | 13.2 | |
06 | Integratie-uitkering huisvesting onderwijs | 202 525 | 167 900 | 148 100 | 202 525 | 167 900 | 148 100 | 43.C | 13.2 | |
07 | Integratie-uitkering Verdi | 5 650 | 5 700 | 5 700 | 5 650 | 5 700 | 5 700 | 43.C | 13.2 | |
09 | Integratie-uitkering sociale vernieuwing | 144 306 | 144 300 | 144 306 | 144 300 | 43.C | 13.2 | |||
10 | Integratie-uitkering afschaffing milieuleges | 68 132 | 76 600 | 68 132 | 76 600 | 43.C | 13.2 | |||
11 | Integratie-uitkering precariobelasting omroepkabels | 26 122 | 61 400 | 97 600 | 27 022 | 61 400 | 97 600 | 43.C | 13.2 | |
Totaal (NLG 1000) | 23 821 693 | 25 677 085 | 26 126 591 | 23 967 779 | 25 507 581 | 25 666 591 |
ONTVANGSTEN | CODERING | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. | 1999 | 2000 | 2001 | Econ. | funct. | ||
1 | Algemeen | ||||||
04 | Terugontvangsten Waarderingskamer | 194 | PM | PM | 47.A47.A | 13.213.2 | |
2 | Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet | ||||||
01 | Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet | 23 967 687 | 25 507 581 | 25 666 591 | 3637 | 13.6 | |
Totaal | 23 967 881 | 25 507 581 | 25 666 591 |