A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (uitgaven en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van het Spaarfonds AOW voor het jaar 2002 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2002. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2002.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2002 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De instelling van het Spaarfonds AOW is verankerd in de Wet financiering volksverzekeringen. Met de instelling van het spaarfonds komt de verantwoordelijkheid van het Rijk tot uitdrukking om over een lange periode gelden te reserveren, teneinde in het licht van de toenemende vergrijzing de toekomstige financiering van de AOW zeker te stellen. Vanaf 2020 is het mogelijk om uit het spaarfonds bijdragen te onttrekken ten gunste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor aanvullende financiering van het Ouderdomsfonds.
Een belangrijke gedachte achter het Spaarfonds AOW is om (een deel van) de vrijvallende rentelasten als gevolg van een dalende schuld te oormerken voor het opvangen van een piek in de AOW-uitgaven. Het spaarfonds is in feite een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld en bevat zodoende geen werkelijke vermogenstitels. De voeding van het spaarfonds bestaat uit bijdragen vanuit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, alsmede rentevergoedingen over de aanwezige saldi van het fonds. Stortingen in het spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo, omdat bij de berekening van het EMU-saldo de betaling van het Rijk aan het fonds wordt gesaldeerd met de ontvangsten van het fonds. Daar staat tegenover dat opname uit het spaarfonds voor de AOW-uitgaven na 2020, ceteris paribus, zal leiden tot een navenante stijging van de overheidsschuld.
Op basis van artikel 31 van de Wet financiering volksverzekeringen worden in afwijking van de artikelen 4, tweede lid, en 65, tweede lid, onderdeel a, van de Comptabiliteitswet de begroting en de financiële verantwoording van het Spaarfonds AOW uitsluitend op kasbasis gepresenteerd. Als gevolg hiervan zijn in de ontwerpbegroting geen verplichtingen opgenomen.
1.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft, in die zin dat de AOW-premie ten hoogste 18,25% bedraagt.
Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW in de toekomst toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn door deze vergijzing zeker te stellen. Door de instelling van het spaarfonds kan de te innen AOW-premie worden beperkt tot maximaal 18,25% waardoor de koopkrachtontwikkeling niet te zeer onder druk komt te staan. Vanaf 2020 kan het Ouderdomsfonds een beroep doen op middelen uit het spaarfonds om de toegenomen uitgaven aan AOW-uitkeringen zonder extra premieverhogingen te kunnen financieren.
1.2 Operationele doelstellingen
Voor een toelichting op de operationele doelstellingen wordt verwezen naar de toelichting onder 16.2 «Operationele doelstellingen» van beleidsartikel 16 «Rijksbijdrage Spaarfonds AOW» van hoofdstuk XV «Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» van de rijksbegroting 2002.
1.3 Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1 mln)
nr. | Artikelonderdeelomschrijving | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 |
Totaal uitgaven | 2 449,1 | 2 695,1 | 2 943,3 | 3 203,9 | 3 477,5 | 3 764,8 | 4 066,6 | |
Programmauitgaven en -ontvangsten | ||||||||
1 | Onttrekkingen aan het Spaarfonds | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
2 | Toevoegingen aan het Spaarfonds | 2 449,1 | 2 695,1 | 2 943,3 | 3 203,9 | 3 477,5 | 3 764,8 | 4 066,6 |
1.4 Toelichting bij de cijfers (bedragen x € 1000)
Het artikel omvat twee onderdelen, één voor de onttrekkingen (uitgaven) aan en één voor de toevoegingen (ontvangsten) van het fonds.
Artikelonderdeel | Uitgaven | Ontvangsten |
1. Onttrekkingen aan het Spaarfonds | 0 | |
2. Toevoegingen aan het Spaarfonds | 2 943 264 |
Onttrekkingen aan het Spaarfonds worden op grond van artikel 33 van de Wet financiering volksverzekeringen niet voor 2020 voorzien. De toevoegingen aan het Spaarfonds bestaan uit een storting ad € 2 405 mln van SZW als voorziening in de door het Ouderdomsfonds in de toekomst te maken kosten en € 538,2 mln rente-ontvangsten. Bij de rente-ontvangsten over 2002 is gerekend met een percentage van 5%; dit percentage is gebaseerd op het 9–10 jaars effectief rendement op staatsobligaties en wordt jaarlijks op grond van de meest recente inzichten aangepast. Voor 2003 en volgende jaren is eveneens gerekend met een rente van 5% per jaar. Door deze toevoegingen bedraagt het saldo van het spaarfonds eind 2002:
Bedrag (x € 1000) | |
Saldo eind 2001 | 9 730 409 |
Mutatie in 2002 | 2 943 264 |
Saldo eind 2002 | 12 673 673 |
In de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) is een minimum groeipad vastgelegd. Op grond hiervan wordt de toevoeging van SZW aan het Spaarfonds ieder jaar met € 113,4 miljoen verhoogd. De Wfv staat wel hogere bijdragen aan het Spaarfonds toe, maar geen lagere. Vermindering van de jaarlijkse verhoging van de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW tot onder € 113,4 miljoen vergt wetswijziging.