Blz. | ||
A. | Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel | 3 |
B. | Begrotingstoelichting | 4 |
1. | Leeswijzer | 4 |
2. | Beleidsagenda | 7 |
3. | Beleidsartikelen | 31 |
3.1 | Belastingen | 31 |
3.2 | Financiële markten | 44 |
3.3 | Financieringsactiviteiten publiek-private sector | 59 |
3.4 | Internationale financiële betrekkingen | 67 |
3.5 | Exportkredietverzekering en investeringsgaranties | 81 |
3.6 | Staatsloterij | 88 |
3.7 | Beheer materiële activa | 90 |
3.8 | Financieel-economisch beleid van de overheid | 100 |
4. | Niet-beleidsartikelen | 109 |
4.1 | Algemeen | 109 |
4.2 | Onvoorzien | 110 |
5. | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 111 |
6. | Baten-lastenparagraaf | 114 |
7. | Verdiepingsbijlage | 136 |
8. | Bijlage moties en toezeggingen | 167 |
9. | Lijst met afkortingen | 187 |
10. | Begrippenlijst | 189 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Financiën voor het jaar 2003 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2003. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2003.
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2003 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
Wetsartikel 2 (begrotingsstaat Belastingdienst)
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst Belastingdienst voor het jaar 2003 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.
Hoe hoog zijn belastingontvangsten volgend jaar? Welke beleidsdoelstellingen worden nagestreefd op het gebied van de fiscaliteit, de financiële markten, de beheersing van de collectieve uitgaven? Hoe gaat de Staat om met roerende en onroerende zaken? Wat is het aandeel van de Staat in de internationale instellingen?
In de begroting IXB wordt antwoord gegeven op deze en vele andere vragen. De begroting IXB is opgebouwd uit acht beleidsartikelen met uiteenlopende beleidsterreinen en twee niet-beleidsartikelen (algemeen en nominaal). Deze beleidsartikelen weerspiegelen bijna het gehele werkterrein van het ministerie van Financiën; het beheer van de staatsschuld en het kasbeleid is in een aparte begroting opgenomen, namelijk begroting IXA.
De beleidsartikelen zijn:
1. Belastingen
2. Financiële markten
3. Financieringsactiviteiten publiek-private sector
4. Internationale financiële betrekkingen
5. Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
6. Staatsloterij
7. Beheer materiële activa
8. Financieel-economisch beleid van de overheid.
Hoewel de inhoud van elk beleidsartikel verschillend is, is de opbouw die wordt gevolgd bij elk artikel gelijk. Elk beleidsartikel beoogt immers antwoord te geven op de drie W-vragen: «Wat willen we bereiken», «Wat gaan we daarvoor doen» en «Wat mag het kosten». Op deze wijze wordt de begroting zo toegankelijk mogelijk gemaakt.
De begrotingstoelichting is als volgt opgebouwd. In de beleidsagenda (hoofdstuk 2) worden het werkterrein van het ministerie, de beleidsprioriteiten (waaronder het beleidsprogramma 2003–2006) en de begroting op hoofdlijnen beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt op de beleidsartikelen respectievelijk de niet-beleidsartikelen ingegaan. Daarna volgen de bedijfsvoeringsparagraaf (hoofdstuk 5) en de baten-lastenparagraaf (hoofdstuk 6). Als bijlagen zijn de verdiepingsbijlage en de moties en toezeggingen opgenomen, waarna ten slotte een lijst met afkortingen en de begrippenlijst volgt.
Elk beleidsartikel bevat een algemene beleidsdoelstelling die weergeeft waarnaar wordt gestreefd voor het desbetreffend beleidsterrein. Bij de algemene beleidsdoelstelling wordt een toelichting gegeven, waarin onder meer wordt ingegaan op de vraag of er sprake is van systeem- of resultaatverantwoordelijkheid. Voorts worden toekomstige acties beschreven die zullen worden ondernomen om het beleidsartikel nog meer in overeenstemming te brengen met de VBTB-uitgangspunten. Dit betreft de zogenaamde VBTB-groeiparagraaf. Zeven beleidsartikelen worden vervolgens geoperationaliseerd door het benoemen van operationele doelstellingen. In de toelichting op de operationele doelstellingen wordt beschreven hoe de operationele doelstellingen worden bereikt, door het inzetten van welke instrumenten, de uitvoering van wetten of door uitvoering van concrete activiteiten. In de toelichting wordt ook ingegaan op de vraag hoe in de toekomst kan worden vastgesteld of de doelstelling ook is bereikt. Per beleidsartikel wordt daartoe een totaaloverzicht geboden van de prestatiegegevens en geplande evaluatieonderzoeken. De vraag wat het beleid mag kosten of wat het beleid opbrengt komt aan de orde in de tabel budgettaire gevolgen van beleid, het derde onderdeel van elke beleidsartikel. Apparaatsuitgaven worden als totaal per beleidsartikel opgenomen. De programma-uitgaven worden zoveel mogelijk gekoppeld aan één of meer operationele doelstellingen, waaraan wordt bijgedragen. De budgettaire gevolgen worden vervolgens toegelicht en onderbouwd. In de verdiepingsbijlage wordt per beleidsartikel de aansluiting gepresenteerd tussen de begroting 2002 en de begroting 2003. Dit gebeurt door het zichtbaar maken van de mutaties die gedurende de tussenliggende periode zijn opgetreden. Voor beleidsartikelen 1, 2, 4, 7 en 8 wordt nog extra informatie gegeven, door uitgaven of ontvangsten nader onder te verdelen.
Als gevolg van de nieuwe artikelindeling in het kader van VBTB zijn ter wille van de vergelijkbaarheid in de tabellen bij de beleidsartikelen inzake budgettaire gevolgen van beleid en in de verdiepingsbijlage de cijfers voor het jaar 2001 herrekend naar de nieuwe artikelindeling. Bij de herrekening zijn op ervaringsgegevens gebaseerde verdeelsleutels gebruikt. De herrekening is derhalve niet 100% exact.
De budgetflexibiliteit per beleidsartikel betreft de voorgestelde mutaties voor nieuw beleid en voorts het nog niet verplichte deel van budget voor bestaand beleid. Voor beleidsartikelen 1, 2, 3, 4, 5 en 7 wordt hierin voor de programma-uitgaven door middel van een tabel inzicht gegeven. Voor de apparaatsuitgaven geldt (de fictie van) verplichtingen = kas. Een groot deel van het apparaatsbudget betreft personele uitgaven. Deze zijn naar hun aard op korte termijn weinig flexibel. Voor de materiële uitgaven geldt voor een groot deel dat deze zijn gekoppeld aan de personele uitgaven en daarmee ook moeilijk alternatief aanwendbaar zijn. In de rijksbegrotingsvoorschriften wordt gesteld dat inzicht kan worden gegeven in de flexibiliteit van apparaatsuitgaven door het natuurlijk verloopcijfer. Continuering van het in de begroting gepresenteerde beleid veronderstelt uiteraard herbezetting van vacatures. Het natuurlijk verloop cijfer bij het departement van Financiën (incl. apparaat van begroting IXA) in 2001 heeft 8,6% bedragen.
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Per beleidsartikel is in het onderdeel «toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid» plaats ingeruimd voor de ramingsveronderstellingen. Met veronderstellingen in effectbereiking is wisselend omgegaan. Soms zijn deze verwerkt in de toelichting op de te bereiken doelstellingen of in een aparte subparagraaf (artikel 4 en artikel 8). Voor de begroting 2004 zal worden bezien of per beleidsartikel een dergelijke paragraaf kan worden opgenomen.
De vraag hoe de bedrijfsvoering wordt beheerst wordt beantwoord in de bedrijfsvoeringsparagraaf (hoofdstuk 6). In het departementaal jaarverslag over 2003 zal vervolgens hierop worden teruggeblikt. Daarnaast wordt kort ingegaan op enkele belangrijke ontwikkelingen in de bedrijfsvoering bij de Belastingdienst.
Met ingang van 1 januari 2003 zal de Belastingdienst als baten-lastendienst gaan functioneren. In de baten-lastenparagraaf (hoofdstuk 7) wordt onder meer uitgebreid ingegaan op de producten, kosten en investeringen van de Belastingdienst.
De gedachte dat de invoering van VBTB een groeiproces is, wordt geïllustreerd door de vergelijking van de voorbeeldbegroting IXB-1999 en de onderhavige VBTB-begroting IXB. De indeling van de beleidsartikelen is herzien en ook alle doelstellingen zijn opnieuw geformuleerd. Voorts is veel aandacht besteed aan de uitwerking van prestatiegevens of het programmeren van beleidsevaluatieonderzoek. Dit betekent niet dat nu al het eindstation is bereikt. In de groeiparagrafen bij de beleidsartikelen wordt uiteengezet welke acties in ieder geval zullen worden ondernomen om de beleidsartikelen (nog) meer in overeenstemming te brengen met de VBTB-beginselen. Mogelijke toekomstige acties laten onverlet dat de onderhavige begroting de Staten-Generaal een goed beeld geeft van wat het ministerie van Financiën in 2003 wil bereiken, wat zij daarvoor gaat doen en wat dat mag kosten.
2.1 Het werkterrein van het ministerie van Financiën op hoofdlijnen
Het ministerie van Financiën draagt de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding en uitvoering van onder meer:
a) het algemeen financieel-economische en internationale financiële beleid;
b) het begrotingsbeleid en doelmatig beheer van 's-Rijks financiën;
c) het financieringsbeleid;
d) het vormgeven van het fiscale beleid;
e) het heffen, controleren en innen van de belastingen en
f) het beheer van materiële eigendommen van het Rijk.
Het begrotingsbeleid wordt toegelicht in de Miljoenennota en komt beknopt aan de orde in de IXB-begroting. Voor het algemeen financieel-economische beleid geldt eveneens dat een groot deel in de Miljoenennota wordt toegelicht. Voor de toelichting op het financieringsbeleid wordt verwezen naar de begroting IXA Nationale Schuld. De financiën van decentrale overheden, waarvoor de minister van Financiën medeverantwoordelijk is, komen aan de orde in de Miljoenennota en in de begrotingen van het Gemeenteen Provinciefonds. Het beleid terzake wordt kort toegelicht in deze begrotingen.
In deze paragraaf worden de beleidsprioriteiten en de daarvoor te ondernemen activiteiten beschreven die van belang zijn om de geformuleerde beleidsdoelstellingen bij de beleidsartikelen te realiseren. Deze prioriteiten zijn over het algemeen niet gekoppeld aan de inzet of uitgave van programmagelden, omdat veel werkzaamheden van het ministerie van Financiën liggen op het gebied van ontwikkeling van regelgeving en wetten, coördinatie en uitvoering. Hiermee is vooral de inzet van het apparaat gemoeid, namelijk circa 70% van de geraamde uitgaven voor 2003 op de IXB-begroting. Eerst worden prioriteiten voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord gepresenteerd in het beleidsprogramma Financiën 2003–2006 (A). Daarna volgen de prioriteiten voortvloeiend uit staand beleid (B).
A. Beleidsprogramma Financiën 2003–2006
In aansluiting op het Strategisch Akkoord zijn op de beleidsterreinen van Financiën de volgende uitgangspunten en kaders van toepassing.
Een robuust begrotingsbeleid en een solide financieel kader
Een robuust begrotingsbeleid dient een gezonde ontwikkeling van de overheidsfinanciën te waarborgen en een stabiele budgettaire ontwikkeling te bevorderen. Eenduidige budgettaire normen gecombineerd met structuurversterkend beleid zijn nodig om het groeivermogen van de Nederlandse economie te verbeteren. Gelet op de toenemende kosten die samenhangen met ondermeer de vergrijzing is de lange termijn oriëntatie van het begrotingsbeleid gericht op het aflossen van de staatsschuld in één generatie. Zodoende is het beleid erop gericht te voorkomen dat op termijn bezuinigingen op zorg, onderwijs en veiligheid noodzakelijk zijn om de oplopende vergrijzingslasten budgettair in te kunnen passen. Met het oog daarop wordt gekoerst op een verbetering van het EMU-saldo tot 0,6% BBP in 2006, met zichtbaar perspectief op een verdere oploop van het begrotingssaldo in volgende jaren. Het beleid gaat uit van het hanteren van meerjarige reële uitgavenkaders, een scheiding van inkomsten en uitgaven en de volledige werking – binnen signaalwaarden van 0 en 2,5% BBP – van de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant. De werking van de automatische stabilisatoren draagt bij aan een zekere demping van conjuncturele bewegingen. Inkomstenmeevallers die het begrotingsoverschot boven de 1% brengen mogen voor 25% en tot een maximum van € 1 mld. worden aangewend voor lastenverlichting van burgers en/of bedrijven. Met dit beleid is het voor Nederland mogelijk binnen de randvoorwaarden te blijven van het Verdrag van Maastricht in het stabiliteits- en groeipact. In de Miljoenennota worden het algemeen financieel-economisch beleid en meer in het bijzonder het begrotingsbeleid nader beschreven.
Ruimte creëren voor aanpakken van knelpunten
Het kabinet zal een aantal ingrijpende maatregelen nemen om ruimte te creëren voor een ambitieus beleidsprogramma, lastenverlichtende maatregelen en om het begrotingssaldo te kunnen verbeteren. Er zullen ombuigingen worden gedaan en een pakket van grondslagverbredende maatregelen zal worden doorgevoerd.
Effectieve inzet van fiscaal instrumentarium
De laatste jaren is een groot aantal regelingen in de fiscaliteit geïntroduceerd. Een aantal van deze regelingen is complex en weinig transparant. Sommige regelingen leiden tot een grote bureaucratie en een hiermee gepaard gaande uitvoeringslast voor burgers, bedrijven en de Belastingdienst. Ook staat naar aanleiding van uitgevoerde evaluaties de effectiviteit van enkele regelingen ter discussie. Daarmee hangt samen dat de beoogde effecten van een aantal regelingen beter op een andere wijze gerealiseerd kunnen worden (bijvoorbeeld in het geval van het arbeidsmarktinstrumentarium). Tevens sluiten bepaalde regelingen niet aan bij de prioriteiten van dit kabinet. Tegen deze achtergrond beoogt het kabinet een verdere vereenvoudiging, scherpere prioriteitsstelling en een effectievere en doelmatige werking van het fiscaal stelsel te bewerkstelligen en de opbrengst hiervan terug te sluizen naar burgers en bedrijven. Het fiscale beleidsplan zal leiden tot grotere transparantie en eenvoud van het fiscale stelsel en tot minder regelgeving.
In dit verband zal een toetsingskader voor de inzet van belastinguitgaven gehanteerd worden. Dit kader is onderdeel van de begrotingsregels (bijlage 10 Miljoenennota). Het toetsingskader fungeert als een soort trechter voor de haalbaarheid en wenselijkheid van belastinguitgaven. Door middel van een zestal vragen worden onder andere doel en noodzaak getoetst. Bijvoorbeeld: «Kan worden aangetoond waarom een subsidie de voorkeur verdient boven een heffing?» Pas als alle vragen bevredigend kunnen worden beantwoord komt een belastinguitgave aan de orde. Doel van het toetsingskader is om de introductie van nieuwe of de intensivering van bestaande belastinguitgaven verplicht vooraf te laten gaan door een expliciet en transparant afwegingsproces.
Het kabinet zal maatregelen treffen die de lasten voor burgers en ondernemingen verlichten op terreinen waar dit kabinet prioriteiten stelt. Het beleid zal gericht zijn op vergroting van het arbeidsaanbod. Dit betekent een verschuiving van het bestaande instrumentarium gericht op arbeidsvraag naar arbeidsaanbod. De armoedeval zal worden verminderd door onder andere het verhogen van de arbeidskorting. Voor het bereiken van een evenwichtig inkomensbeeld wordt, mede in samenhang met de invoering van een nieuw zorgstelsel in 2005, een samenstel van financiële maatregelen ingezet waaronder de introductie van een robuuste zorgtoeslag, invoering van een inkomensafhankelijke kinderkorting en een verhoging van de algemene heffingskorting. De afschaffing van de OZB voor woningen en het «kwartje van Kok» moeten ook in dit verband gezien worden.
Uitbreiding Europese Unie moet bijdragen aan veiligheid en stabiliteit in Europa
De aanstaande uitbreiding van de Europese Unie heeft belangrijke financiële consequenties. Daarover vinden onderhandelingen plaats zowel binnen de Raad als tussen de EU en de kandidaat-lidstaten. Onderwerpen waar het vooral om gaat, zijn het al dan niet toekennen van directe inkomenssteun aan producenten in de nieuwe lidstaten en het al dan niet toekennen van budgettaire compensatie aan de nieuwe lidstaten. Parallel hieraan loopt de discussie over hervorming van het Europese landbouwbeleid en structuurbeleid. De uitkomsten van beide discussies, die elkaar beïnvloeden, zijn van grote invloed op de toekomstige financiële houdbaarheid van de EU en vormen een voorschot op de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven 2007–2013. De nog openstaande vraagstukken op de terreinen landbouw, regionaal beleid en begroting moeten in samenhang worden behandeld. In dit verband is vooral een besluit nodig over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Nederland is van mening dat in het kader van dit beleid geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten dient plaats te vinden. Indien dit onontkoombaar zou zijn, versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van de steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voordat toetreding van nieuwe lidstaten een feit is. Tevens zal Nederland zich inzetten voor een strikte naleving van de verbintenis van de EMU-lidstaten uiterlijk in 2004 te beschikken over een begrotingspositie nabij evenwicht of in overschot. Vergrijzing en in het verlengde daarvan de houdbaarheid en kwaliteit van de overheidsfinanciën dienen volgens Nederland binnen de economische beleidscoördinatie blijvende nadruk te krijgen.
Goed functioneren van financiële markten
De dynamiek in de financiële sector vergt een alerte houding van de overheid. Primaire drijfveer van het overheidsbeleid is het bevorderen van goed functionerende en internationaal concurrerende financiële markten en van het vertrouwen in het financiële stelsel. Kernelementen zijn het bevorderen van de stabiliteit van het financiële stelsel en van financiële instellingen, goede werking van effectenmarkten, marktwerking, goed gedrag van financiële marktpartijen ten opzichte van de consument en integriteit van het financiële systeem. Het kabinet zal het ingezette beleid op terrein van hervorming van het toezicht en de integriteit van de financiële sector krachtdadig voortzetten.
Het beleid op het terrein van de integriteit van de financiële sector zal zich onder meer richten op verbetering van de handhavingsketen toezicht-opsporing-vervolging en op versterking van de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme in nationaal en internationaal verband, met inbegrip van wetgeving en rechtshandhaving op deze terreinen in Koninkrijksverband. Verbetering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen diverse diensten moet bijdragen aan een doelmatige aanpak, het voorkomen van dubbele werkzaamheden en een tijdige signalering om waar nodig personen of instanties aan te kunnen pakken. Wanneer financiële toezichthouders optimaal gebruik maken van hun bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boeten zal dat leiden tot het ontzien van de rechterlijke macht en tot het sneller aanpakken van personen en instellingen in de financiële sector.
Onderstaand wordt bij wijze van spoorboekje beknopt de inhoud van het beleidsprogramma Financiën beschreven waarbij wordt ingegaan op de doelstellingen, de beoogde datum van inwerkingtreding en het budgettaire beslag.
1. Voornemens strategisch akkoord | 2. Doelen | 3. Acties Financiën | 4. Actoren | 5. Deadlines | 6. Budget |
---|---|---|---|---|---|
Grondslagverbreding; Ruimte creëren voor aanpakken | |||||
a. afschaffen spaarloon Uitkeringen op grond van een spaarloonregeling of een winstdelingsregeling en premies in het kader van een premiespaarregeling zijn thans voor de werknemer onbelast. De analyse van de Verkenning Belastingen en Premies 2001 leidt tot de conclusie dat het spaarloon geen effectief instrument is voor het stimuleren van het arbeidsaanbod. Deze faciliteiten komen te vervallen. | Grondslagverbreding. Afschaffen van ineffectieve regeling. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 3,20 mld. |
b. afschaffen basisaftrek lijfrente Uitgangspunt van het lijfrenteregime is een ieder de mogelijkheid te bieden een adequate oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarbij is beoogd uitsluitend lijfrentepremie aftrek toe te staan in situaties waarin daadwerkelijk sprake is van een pensioentekort. De basisaftrek lijfrente komt daarom te vervallen. | Grondslagverbreding. Optimalere uitwerking lijfrenteregime. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,90 mld. |
c. afschaffen afdrachtvermindering lage lonen (SPAK) d. afschaffen afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) Het accent in het arbeidsmarktbeleid verschuift van stimulering van arbeidsvraag naar arbeidsaanbod. Zowel de SPAK als de VLW worden afgeschaft. Daartegenover staat een gefaseerde verhoging van de arbeidskorting ter vergroting van de arbeidsparticipatie. | Grondslagverbreding. Accent in het arbeidsmarktbeleid verschuiven van stimulering van arbeidsvraag naar arbeidsaanbod. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 2,26 mld. 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,50 mld. |
e. Beperking freerider-effect fiscaal milieu en energiepakket Binnen het fiscale milieu en energiepakket wordt een versobering aangebracht door enerzijds het freerider-effect uit de REB-faciliteiten duurzame energie te halen en anderzijds een aantal regelingen af te schaffen, niet in te voeren, dan wel te rationaliseren. Voor de duurzame energie gaat het om het omzetten van het nilhiltarief REB in een verlaagd tarief en een defiscalisering van de diverse afdrachtkortingen in de REB. De energiepremieregeling (EPR) zal worden gedefiscaliseerd en gerationaliseerd. De duurzame ondernemersaftrek (DOA) en de regeling boscertificaten worden niet ingevoerd. De milieu-investeringsaftrek (MIA), de energie-investeringsaftrek (EIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) worden gerationaliseerd. | Grondslagverbreding. Aanpakken Freerider-effect in REB-faciliteiten. Rationaliseren van regelingen. Effectiviteit en doelmatigheid vergroten. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 2,00 mld. |
f. Afschaffen belastingsubsidies beleggen De heffingskortingen voor beleggingen in durfkapitaal en maatschappelijke beleggingen worden afgeschaft. De belastingvrijstelling (box 3) blijft wel in stand, alleen de extra stimulans met een extra heffingskorting wordt geschrapt. | Grondslagverbreding. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,30 mld. |
g. Vpb over commerciële activiteiten pensioenfondsen In het kader van eerlijke concurrentie wordt over de commerciële activiteiten van pensioenfondsen per 1 januari 2004 ook vennootschapsbelasting geheven. | Grondslagverbreding. Bevorderen van eerlijke concurrentie bij commerciële activiteiten pensioenfondsen. | Fiscale wetgeving aanpassen. | 1 januari 2004. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,15 mld. | |
h. Afschaffen vrijstelling overdrachtsbelasting woningcorporaties De vrijstelling overdrachtsbelasting woningcorporaties wordt opgeheven per 1 januari 2003. Het betreft een vrijstelling van overdrachtsbelasting bij verkrijging door woningbouwcorporaties. | Grondslagverbreding. De marktverstorende werking neutraliseren door opheffing van subjectieve vrijstelling overdrachtsbelasting woningcorporaties. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,20 mld. |
i. Afschaffen fiscale subsidie verlof De ruimte voor de opbouw van een levensloopfaciliteit wordt gezocht binnen het huidige kader van de mogelijkheden van de opbouw van een ouderdomspensioen (Witteveenkader). De beperking van het Witteveenkader per 1 januari 2003 behelst een bijstelling van de maximale begrenzingen van de opbouw van een ouderdomspensioen van 2% eindloon per dienstjaar en 2,25% middelloon per dienstjaar naar respectievelijk 1,75% en 2%. Tevens wordt in samenhang met de introductie van een levensloopfaciliteit de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof afgeschaft. Ook de niet-fiscale verlofregelingen de Wet Finlo en de Wet langdurend zorgverlof worden afgeschaft. | Grondslagverbreding. Ruimte voor de opbouw van een levensloopfaciliteit. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 voor de verlofregelingen gezamenlijk op kasbasis cumulatief € 0,60 mld. |
j. Afschaffen overige maatregelen Gezien de geringe effectiviteit van de willekeurige afschrijving van gebouwen aangewezen gebieden en immateriële activa worden deze regelingen afgeschaft. Dit geldt eveneens voor de fietsaftrek. Ook wordt de willekeurige afschrijving continentaal plat afgeschaft. | Grondslag verbreding. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 voor de overige maatregelen gezamenlijk op kasbasis cumulatief € 0,15 mld. |
* Deze maatregelen zijn reeds uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2003 Deel I
1. Voornemens strategisch akkoord | 2. Doelen | 3. Acties Financiën | 4. Actoren | 5. Deadlines | 6. Budget |
---|---|---|---|---|---|
Lastenverlichting | |||||
a. Arbeidskorting Het bestrijden van de armoedeval is een essentieel onderdeel van een beleid dat is gericht op een goed functionerende arbeidsmarkt. De armoedevalbestrijding vergt een meerjarige aanpak op fiscaal en niet-fiscaal terrein. Op fiscaal gebied is de inzet een verhoging van de arbeidskorting om de inkomensverbetering bij aanvaarding van (meer) werk te vergroten. | Lastenverlichting. Bestrijding armoedeval; Vergroten inkomensverbetering bij aanvaarding van (meer) werk. | Fiscale wetgeving aanpassen. | * | 1 januari 2003. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 2,50 mld. |
b. Levensloopfaciliteit In het Strategisch Akkoord is besloten tot de introductie van een levensloopfaciliteit. Deze regeling wordt vormgegeven via de uitgavenkant. Met de levensloopfaciliteit worden de mogelijkheden voor het opnemen van verlof over de gehele levensloop heen vergroot en wordt gekomen tot een meer neutrale behandeling van verlof gedurende de gehele levensloop. | Een neutralere behandeling van verlof gedurende de gehele levensloop. Mogelijkheden tot opnemen verlof over de gehele levensloop vergroten. | Omzetten van huidige levensloopregelingen in een nieuwe levensloopfaciliteit via de uitgavenkant. Deze regeling valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van SZW. | De minister van SZW is verantwoordelijk voor de uitwerking van deze faciliteit. | In het kader van deze levensloopbenadering is met ingang van 2003 € 0,20 mld à € 0,40 mld gereserveerd. Het budgettaire beslag voor de periode 2003–2006 bedraagt op kasbasis cumulatief € 0,80 mld à € 1,60 mld. | |
c. Compensatie kwartje Kok | |||||
Er vindt per februari 2004 een compensatie van het «Kwartje van Kok» voor benzineauto's plaats. | Lastenverlichting. | Fiscale wetgeving aanpassen. | Februari 2004. | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 1,50 mld. | |
d. Beperking eigen woningforfait tot betaalde hypotheekrente Per 2005 wordt een maatregel genomen waardoor het eigen woningforfait nooit méér kan bedragen dan de hypotheekrente. | Lastenverlichting. Tegemoetkomen van huiseigenaren die geen of nog slechts een kleine hypotheekschuld hebben. | Fiscale wetgeving aanpassen. | 2005 | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,50 mld. | |
e. Successie- en schenkingsrechten Op het terrein van successie- en schenkingsrechten is vanaf 2005 een lastenverlichting voorzien van € 0,08 mrd. De vormgeving van deze lastenverlichting moet nog nader worden ingevuld. | Lastenverlichting. | Fiscale wetgeving aanpassen. | 2005 | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,16 mld. | |
f. Afschaffen OZB- huishoudens | |||||
De OZB voor woningen wordt afgeschaft per 2005. Hiervan zullen zowel eigenaren als huurders direct profiteren. | Lastenverlichting. | Gemeente wet aanpassen. | Rfv VNG | 2005 | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 4,0 mld. |
g. Inkomensafhankelijke kinderkorting | |||||
Per 2005 komt er een inkomensafhankelijke kinderkorting. De exacte vormgeving moet nog nader worden ingevuld. | Lastenverlichting in samenhang met invoering zorgstelsel. | Fiscale wetgeving aanpassen. | 2005 | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 1,00 mld. | |
h. Compensatie via bestaand instrumentarium Ter compensatie van de inkomenseffecten die door voorgenomen nieuwe zorgfinanciering optreden is via het bestaande instrumentarium vanaf 2005 een bedrag beschikbaar van € 0,92 mrd. Om een evenwichtiger koopkrachtbeeld bij ouderen te bereiken, wordt de AOW gebruteerd in combinatie met een verlaging van de AOW-premie (bij een gelijkblijvend gecombineerd tarief 1e en 2e schijf) en enkele aanpassingen in de vormgeving en maatvoering van de huidige ouderenkortingen. | Lastenverlichting. Compensatie inkomenseffecten zorgstelsel. | Fiscale wetgeving aanpassen. | 2005 | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 1,84 mld. | |
i. Reservering Binnen het pakket van lastenverlichting is een nog nader in te vullen reservering opgenomen. De hoogte van de reserveringspost hangt samen met de maatvoering van de levensloopregeling. | Lastenverlichting. | De invulling geschiedt stapsgewijs vanaf 2004 tot een bedrag van € 0,20 à € 0,40 mld in 2006. | 2004 | 2003–2006 op kasbasis cumulatief € 0,30 mrd à € 0,85 mld. |
* Deze maatregelen zijn reeds uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2003 Deel I
1. Voornemens strategisch akkoord | 2. Doelen | 3. Acties | 4. Actoren | 5. Deadlines | 6. Budget |
---|---|---|---|---|---|
Premie-inning werknemersverzekeringen(beleidsartikel 1) | |||||
Het laten innen van de premies van de werknemersverzekeringen wordt uitbesteed aan de Belastingdienst. Dit levert een efficiencywinst voor de collectieve sector op. | • Structurele kosten-besparing van € 65 mln. in collectieve sector. • Extra besparing administratieve lasten voor bedrijfsleven van € 80 mln. in aanvulling op wetsvoorstellen Walvis/aansluitingswet Walvis. • Realisatie van één polisadministratie in Nederland als authentieke registratie voor alle werknemerswerkgeversrelaties. | • Uitwerken randvoorwaarden en aandachtspunten voor uitbesteding. • Vaststellen dekking van initiële kosten, inclusief de daarmee samenhangende uitvoeringskosten van het wetsvoorstel Walvis. • Invoering wetsvoorstel Walvis (randvoorwaarde harmonisatie inkomensbegrip in de fiscale en verzekeringswetgeving). • Implementatieplan opstellen in overleg met alle actoren. • Bouw polisadministratie. • Implementatie inning door Belastingdienst. | • Ministerie van Financiën. • Belastingdienst. • Ministerie van SZW. • UWV.• Sociale partners. | • Nadere uitwerking voorstellen/inventarisatie beslispunten; afgerond 1-10-2002. • Implementatieplan begin 2003. • Starten bouw polisadministratie zo spoedig mogelijk. • Start inning door Belastingdienst per 1-1-2005. | • Instel- en opstartkosten nog onderwerp van onderhandeling. • Structureel besparing van € 65 mln. op uitvoering (inning en controle).N.B. Voor Belastingdienst een toename van budget; voor UWV een afname. |
1. Voornemens strategisch akkoord | 2. Doelen | 3. Acties | 4. Actoren | 5. Deadlines | 6. Budget |
---|---|---|---|---|---|
Integriteit financiële sector(beleidsartikel 2) | |||||
Criminaliteitsbestrijding De samenwerking en informatie-uitwisseling tussen diverse diensten worden verder verbeterd. | • Verbeteren doelmatigheid en effectiviteit bestuursrechtelijke en strafrechtelijke rechtshandhaving in de financiële sector. • Voorkomen dubbele werkzaamheden. • Tijdige signalering. | • Verder versterken van de rol en uitbreiding van de kern van het Financieel Expertisecentrum (FEC).• Opstellen van de «Wet op het FEC» waarin de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen FEC-participanten wordt geregeld. | Ministeries van Financiën en Justitie, DNB, PVK, Au-FM, OM, Belastingdienst, FIOD-ECD, Politie, MOT. | Ministerraad eind 2002. | |
Optimaal gebruik van bestuurlijke boetes De capaciteit van de rechtspraak en van andere schakels in de justitieketen zullen moeten worden aangepast aan de stijgende behoefte. Tegelijk zullen evenwel mogelijkheden en alternatieven moeten worden voorgesteld om het groeiend beroep op de rechter af te remmen. | • Ontzien rechterlijke macht. • Sneller aanpakken personen en instellingen in de financiële sector. • Gerichte aanpak van die zaken die tot strafrechtelijke aanpak nopen. • Versterken rol Functioneel OM binnen de handhavingsketen van de financiële toezichtswetten. | • Evalueren van de werking van de bepalingen omtrent bestuurlijk boeten en dwangsommen in de financiële toezichtwetten en eventueel aanpassen van de bepalingen. • Versterken overleg tussen OM en financiële toezichthouders met betrekking tot het opleggen van bestuurlijke boeten en dwangsommen. • Toetreden vertegenwoordiger FOM in het FEC. | Ministeries van Financiën en Justitie DNB, PVK, Au-FM, (F)OM. | Begin 2003 zal evaluatie plaatsvinden, met de voorbereiding is reeds begonnen. | |
Internationale samenwerking en het Konkinkrijksverband Internationale samenwerking is geen verlengstuk, maar steeds vaker een wezenlijke voorwaarde voor een adequate nationale rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding. Waar nodig worden wetgeving en organisatie van de inzet aangepast aan de eisen van de internationale samenwerking. Het Koninkrijksverband behoeft herbezinning en revitalisering. Het Statuut dient de basis te bieden voor een hechtere integratie in Koninkrijksverband. Door bepaalde onderwerpen (wetgeving, rechtshandhaving) en de regeling van de instellingen voor rechtspraak, controle en advies sterker als gezamenlijke aangelegenheid van de betrokken landen te organiseren, kan ruimte ontstaan om meer van de resterende taken en bevoegdheden op het niveau van de afzonderlijke eilanden te leggen. | • Invloed uitoefenen op het internationale beleid op het gebied van witwassen en financieren van terrorisme. • Aantoonbaar falen in wetgeving en rechtshandhaving (i.c. het niet volledig voldoen aan alle aanbevelingen van de FATF) van de witwaswasbestrijding op de Nederlandse Antillen en Aruba mag niet leiden tot een aantasting van de integriteit van het financiële stelsel van Nederland. Verder moet worden voorkomen dat Nederland kan worden aangesproken op het feit dat een deel van het Koninkrijk een vrijhaven voor witwassers en financiers van terrorisme kan zijn. | • Leveren van beleidsbepalende input (bijvoorbeeld in kader 3e anti-witwasrrichtlijn) bij de Financial Action Task Force on money laundering (FATF), de Caribbean Financial Action Task Force on money laundering (CFATF) en de organen van de Europese Unie.• Internationale aanbevelingen op het gebied van witwasbestrijding en financiering van terrorisme dienen uiterlijk eind 2003 volledig te zijn geïmplementeerd in de Nederlandse Antillen en Aruba. De koninkrijksdelen laten zich uiterlijk eind 2003 vrijwillig examineren door een FATF-team van Nederlandse e/o internationale experts, enige tekortkoming in de wetgeving en rechtshandhaving heeft tot gevolg dat artikel 43 lid 2 van het Statuut zal worden ingeroepen. | Ministeries van Financiën en Justitie. | Doorlopend proces. |
1. Voornemens strategisch akkoord | 2. Doelen | 3. Acties | 4. Actoren | 5. Deadlines | 6. Budget |
---|---|---|---|---|---|
Publiek Private Samenwerking (PPS)(beleidsartikel 3) | |||||
De komende jaren zal de budgettaire ruimte voor beleidsintensivering en lastenverlichting ondermeer verdiend moeten worden uit een scherpere prioriteitsstelling en overheid die efficiënter werkt. Eén van de manieren om dit te bereiken is door bij de uitvoering van het beleid meer samen te werken met de private sector. | • Stimulering en toepassing van PPS in verschillende sectoren en daarmee profiteren van de inventiviteit en creativiteit van deze sector. • Vergroten van de kwaliteit van de publieke dienstverlening en de doelmatigheid van de uitvoering van deze diensten. • Totaaloplossingen voor huisvestings- en beheersingsvraagstukken in het onderwijs en de zorg ontwikkelen, waardoor onderwijzers en zorgverleners zich kunnen richten op hun kerntaken. | • De betrokken departementen zullen concrete actieplannen maken voor de stimulering en toepassing van PPS in de sectoren weginfrastructuur, railinfrastructuur, scholen, overheids- en zorghuisvesting, nuts en stedelijke ontwikkeling. • Het kabinet zal nadere voorstellen voor publiek-private samenwerking in deze sectoren aan de Tweede Kamer zenden. | Financiën, V&W, VROM, BZK, OC&W Justitie, VWS. | Eind 2002 bespreking in Ministerraad en verzending aan de Tweede Kamer. |
1. Voornemens strategisch akkoord | 2. Doelen | 3. Acties | 4. Actoren | 5.Deadlines | 6. Budget |
---|---|---|---|---|---|
Ombuigingstaakstellingen | |||||
Uiteraard draagt – in het verlengde van de rijksdienst – ook Financiën bij aan het kabinetsstreven om de uitgaven op de departementen en bij de uitvoeringsinstellingen terug te dringen. In het najaar 2002 vindt nadere besluitvorming over de uitwerking plaats. | Terugdringen van de uitgaven op het departement en bij de uitvoeringsinstellingen. | Bedrijfsvoering kritisch op effectiviteit en efficiency bezien. Besluitvorming over uitgangspunten en opstellen en uitwerking plan van aanpak. | Financiën DNB. | Najaar 2002. | De omvang van de taakstelling bedraagt voor Financiën 5% volumekorting (uitgezonderd de Belastingdienst), 4% efficiency korting (uitgezonderd de FIOD en Douane) en een vermindering van inhuur externen door Financiën groot € 22 mln. De Nederlandsche Bank (DNB) dient een efficiency-winst te realiseren van 4% (uitgezonderd de stelseltaken). |
B. Beleidsprioriteiten voortvloeiend uit staand Financiën-beleid
2.2.1 Fiscaliteit (beleidsartikel 1)
Het fiscale beleids- en wetgevende programma voor 2003 zal voor een belangrijk deel in het teken staan van ondersteuning van het algemeen sociaal-economisch beleid. Daarbij kan gedacht worden aan de betrokkenheid bij de totstandkoming van het nieuwe zorgstelsel. In het kader van voortdurend onderhoud en verbetering zal de Wet IB 2001 op onderdelen nader worden bezien.
Tot de grote projecten kan de herziening van de heffing en invordering van de premies werknemersverzekeringen worden gerekend. Met een hechtere samenwerking tussen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en de Belastingdienst kan grote efficiencywinst worden geboekt, zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven. Door het vorige kabinet is een wetgevingsoperatie gestart die moet leiden tot een modernisering van de successiewetgeving. Met ingang van 1 januari 2002 zijn reeds enkele maatregelen op deelonderwerpen in werking getreden. De hoofdmoot van de modernisering moet de komende tijd zijn beslag krijgen.
Wat betreft de verbruiksbelastingen zullen de activiteiten op BTW-gebied onder andere liggen op de implementatie in nationale wetgeving van een tweetal Europese richtlijnen (te weten een richtlijn over de BTW-behandeling van e-commerce en over de factuurvereisten en electronisch factureren), een evaluatie van de sociaal-culturele vrijstelling en een evaluatie van de tijdelijke regeling voor het verlaagde BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten. Bij de beleidsvoorbereiding en wetgeving op het gebied van de milieubelastingen is een onderzoek gestart naar de mogelijkheid van een wetstechnische herziening van de Wet belastingen op milieugrondslag (WBM), met als doel de (uitvoeringstechnische) opzet van de diverse bepalingen te stroomlijnen. Eén van de onderwerpen zal zijn het bezien van de mogelijkheden voor het integreren van de brandstoffenbelasting in de regulerende energiebelasting (REB). Bij de autobelastingen zullen vooral de effecten van recente Europese jurisprudentie nader worden bekeken op hun consequenties voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM).
In EU-verband zal het zogenoemde belastingpakket een belangrijk onderwerp zijn. Het belastingpakket is een voorstel tot een politiek akkoord inzake de EU-gedragscode, de spaartegoedenrichtlijn en de interest en royalty richtlijn. Aan het einde van 2002 zouden de EU-lidstaten hierover een definitief akkoord moeten bereiken. Verder heeft de Europese Commissie een rapport uitgebracht over de toekomst van de belastingheffing op winst («Company Taxation in the Internal Market» het zogenoemde Bolkestein-rapport). In het Bolkestein-rapport is als maatregel voor de korte termijn onder meer voorgesteld om het bereik van de moeder-dochterrichtlijn en de fusierichtlijn uit te breiden. In maart 2002 zijn de besprekingen over deze uitbreiding van de richtlijnen begonnen. Verder heeft de Europese Commissie in 2001 een staatssteunprocedure geopend tegen het Nederlandse concernfinancieringregime («CFA»). Nederland is het niet eens met de opvatting van de Commissie dat het regime als verboden steun moet worden aangemerkt en heeft daartoe in de procedure reeds schriftelijk verweer ingediend. De beschikking van de Commissie wordt in het najaar van 2002 verwacht. De onderhandelingen over de totstandkoming van een richtlijn voor de energiebelasting zullen worden voortgezet. Ook zal Nederland binnen een breder pakket van voorgestelde aanpassingen aan de zesde BTW-richtlijn (o.a. wetstechnische herziening en reisbureaus) het initiatief ondersteunen van het Deense voorzitterschap om het BTW-richtlijnvoorstel«harmonisatie aftrekrecht en grensoverschrijdende aftrek» weer op de Europese fiscale agenda te plaatsen. Dit richtlijnvoorstel beoogt onder meer een oplossing te bieden voor de problemen die het bedrijfsleven ondervindt bij het terugvragen van BTW in andere lidstaten. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan een nieuw richtlijn-voortstel voor de harmonisering van de tarieven voor zogenaamde commerciële diesel in Europa en een communicatie van de Europese Commissie over de aanschafbelastingen voor auto's. Ook zal op het terrein van de verbruiksbelastingen internationaal fiscaal-technische bijstand worden verleend.
Op douanegebied zal in 2003 de focus gericht zijn op een aantal ontwikkelingen. In de aanloop naar de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie met een tiental kandidaat-lidstaten zullen de «oude» lidstaten worden aangezocht om ondersteuning te bieden bij de verdere opbouw van de douaneorganisatie om gereed te kunnen zijn voor de daadwerkelijke toetreding. Nederland zal daaraan actief een bijdrage leveren. Voorts zal in 2003 concretisering plaatsvinden – in communautair verband – van de strategische visie rond «Electronic Customs», vrij vertaald de digitale douanedienst. Deze concretisering zal enerzijds zien op vereenvoudiging van het communautaire douanerecht en anderzijds op het bereiken van interconnectiviteit en compatibiliteit van in de lidstaten gebruikte IT-systemen van de douane. De reeds in 2002 – onder auspiciën van de Wereld Douane Organisatie – in gang gezette ontwikkeling van een multilateraal verdrag onder bestuurlijke bijstand tussen de douanediensten zal in 2003 naar verwachting uitmonden in de vaststelling van een verdragstekst.
Het nationale douanerecht zal worden aangepast met het oog op de totstandkoming van een uniform bevoegdhedenkader voor de uitvoering van alle aan de douane toegewezen fiscale en niet-fiscale taken.
In 2003 zal worden gewerkt aan herziening van oudere belastingverdragen en de verdere uitbreiding van het netwerk van belastingverdragen. Het streven is ook gericht op actieve participatie in OESO- en EU-verband. Belangrijk onderdeel van de werkzaamheden in 2003 zal er op gericht zijn tot een afronding te komen van de herziening van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk, en zo mogelijk de gedeeltelijke herziening van het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika. In OESO-verband zal de discussie inzake schadelijke belastingconcurrentie worden voortgezet.
2.2.2 Nota Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector (beleidsartikel 2)
Na steun van de Tweede Kamer voor de kabinetsnota Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector in 2002 is gestart met de hervorming van het toezicht op de financiële marktsector. De herschikking van het toezicht heeft in eerste instantie grotendeels op basis van bestaande wetgeving vorm gekregen. De kanteling van het toezicht van sectoraal naar functioneel kan een noodzakelijke bijdrage leveren aan (i) doeltreffend toezicht gericht op financiële soliditeit en op gedrag van instellingen onderling alsmede richting consument, (ii) marktgericht toezicht geënt op concurrentiekracht van financiële instellingen en (iii) beheersing van administratieve en toezichtlasten. Om vervolgens de voordelen van het nieuwe model volledig tot hun recht te kunnen laten komen, zal ook de huidige wetgevingsstructuur worden gekanteld van sectoraal naar functioneel (prudentieel, gedrag). In 2002 is een plan van aanpak over de hervorming van de financiële toezichtwetgeving voor de financiële marktsector opgesteld, waarin een herordeningsvoorstel van het regelgevingscomplex is neergelegd. In 2003 zal op deze omvangrijke wetgevingsoperatie een aantal belangrijke slagen worden gemaakt, met name in het schrijven van de wetteksten en het afstemmen met betrokken partijen zoals de toezichthouders, marktpartijen en de Consumentenbond. Naar verwachting krijgt de juridische implementatie van het nieuwe toezichtmodel zijn verdere beslag in 2003 en 2004.
2.2.3 Nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding (beleidsartikel 2)
In 2003 wordt de uitwerking van de beleidsvoornemens uit de Nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding voortgezet, alsmede overige intensiveringen op het terrein van de integriteit financiële sector. Kernpunten van deze beleidsvoornemens zijn:
(i) verbetering van de werking van de handhavingsketen toezicht-opsporing-vervolging, met inbegrip van de verbetering van de werking van het instrument bestuurlijke boetes en dwangsommen;
(ii) herziening van de Wet melding ongebruikelijke transacties (MOT) en de Wet identificatie bij dienstverlening;
(iii) aanpassing van de indicatoren op grond van de Wet MOT. Eveneens zal de meldplicht met betrekking tot het tegengaan van het financieren van terrorisme beleidsmatig worden verankerd;
(iv) afronding van de Wet inzake de trustkantoren met het doel om trustkantoren onder de reikwijdte van het (integriteits)toezicht te brengen en
(v) bijdragen aan versterking van de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme in nationaal en internationaal verband, met inbegrip van het bijdragen aan de versterking van wetgeving en rechtshandhaving op deze terreinen in Koninkrijksverband.
2.2.4 Deelnemingenbeleid (beleidsartikel 3)
Naar aanleiding van de nota «Deelnemingenbeleid Rijksoverheid» wordt het deelnemingenbeleid in 2003 aangepast. Kern van de nota betreft de scheiding van verschillende verantwoordelijkheden rond staatsdeelnemingen. Publieke belangen die met een deelneming samenhangen, kunnen het best publiekrechtelijk worden verankerd in wet- en regelgeving, concessievoorwaarden en dergelijke. Aandeelhouderschap biedt voor de borging van publieke belangen slechts beperkte sturingsmogelijkheden en dient in beginsel uitsluitend voor de behartiging van de zakelijke aandeelhoudersbelangen te worden aangewend. Verkoop van -de aandelen van- een deelneming (privatisering) vindt alleen plaats indien de publieke belangen afdoende zijn geborgd. Deze borging dient echter niet pas ten tijde van afstoting, maar al bij het aangaan van de deelneming geregeld te worden. In het kader van het nieuwe beleid zal het aandeelhouderschap van staatsdeelnemingen door vakdepartementen aan de minister van Financiën worden overgedragen. Met deze centralisatie wordt beoogd een verdere professionalisering van het beheer mogelijk te maken. Het beheer zal zich primair richten op de financiële belangen van de Staat. Doel is om groei van aandeelhouderswaarde op langere termijn te bevorderen. Voor bewaking van «publieke belangen» blijft primair het vakdepartement verantwoordelijk. In 2003 zullen in dit verband de volgende activiteiten plaatsvinden. Eén vijfde van de Staatsdeelnemingen wordt geëvalueerd, waarbij een toets plaatsvindt van o.a. de corporate governance, de in het geding zijnde publieke belangen en de financiële situatie. De Tweede Kamer zal van de uitkomsten op de hoogte worden gebracht. Daarnaast wordt een systeem van rapportages door deelnemingen aan de aandeelhouder Staat opgezet.
2.2.5 Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (beleidsartikel 7)
De in 2001 ingestelde Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) beoogt de samenwerking te waarborgen tussen de vastgoedorganisaties binnen het Rijk, namelijk die van Financiën, VROM, VenW, LNV en Defensie. Bij de RVR staat voorop het doelmatig aankopen, verkopen en beheren van vastgoed voor het Rijk om publieke doelen te realiseren (vastgoed is een middel, geen doel op zich). De RVR stimuleert onder andere een gebiedsgerichte aanpak voor de verwerving en afstoot van vastgoed in regio's waar meerdere departementen beleidsdoelen willen realiseren. Zo wordt bezien of onder regie van de RVR de herbestemming van militaire objecten bestuurlijk en financieel kan worden geoptimaliseerd, in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en natuurbeheerders. In 2003 zal een nieuw werkprogramma voor de RVR worden opgesteld, dat aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Dit werkprogramma zal de ontwikkeling van de RVR tot 2004 beschrijven, het jaar waarin de Raad wordt geëvalueerd.
2.2.6 Landelijk beslaghuis (beleidsartikel 7)
In 2001 heeft er overleg plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en Domeinen om te komen tot een efficiëntere werkwijze voor de bewaring van in beslag genomen goederen. Justitie wil de bewaring van beslagzaken op de politiebureaus en de rechtbankgriffies overhevelen naar Domeinen c.q. naar een door Domeinen te exploiteren Landelijk Beslaghuis. In 2002 wordt in overleg met Justitie en Politie een voorstel gemaakt voor de over te hevelen taken en bijbehorende middelen. In 2003 zal na het verkrijgen van goedkeuring door de betrokken bewindslieden worden overgegaan tot de daadwerkelijke realisatie van het Landelijk Beslaghuis.
Het kabinet heeft als doelstelling een verantwoorde vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% ten opzichte van de situatie in 1994. Hieronder wordt toegelicht op welke wijze het ministerie van Financiën een bijdrage levert aan het bereiken van deze doelstelling.
In tabel 1 wordt voor een zestal domeinen een kwantitatief overzicht gegeven van de ontwikkelingen in de administratieve lasten op fiscaal terrein vanaf 1995. Voor de belangrijkste terreinen (loon- en omzetbelasting) is vanaf 1995 een vergelijking van de ontwikkeling van de administratieve lasten mogelijk.
Tabel 1. Ontwikkeling in administratieve lasten op fiscaal terrein | ||
---|---|---|
Administratieve lasten (in € mld.)1 | Idem in % (1995 = 100%) | |
Administratieve lasten in 1995 | 1,81 | 100 |
Afname 1995–2002 | – 0,30 | – 17 |
Stand ultimo 2002 | 1,51 | 83 |
Verwachte afname in 2003 | – 0,06 | – 3 |
Stand ultimo 2003 | 1,45 | 80 |
Verwachte afname 2004–2005 | – 0,10 | – 5 |
Streefbeeld ultimo 2005 | 1,35 | 75 |
1Het betreft hier de administratieve lasten van de volgende domeinen: loonbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting en douanebepalingen/accijnzen. Ten behoeve van een beter inzicht in de effecten van beleidsmaatregelen zijn de bedragen gecorrigeerd naar prijspeil en volume van bedrijven in 1995. De administratieve lasten van de overige fiscale wetgevingsdomeinen zijn ter wille van de vergelijkbaarheid met voorgaande jaren hierin nog niet opgenomen; deze bedroegen in 2000 ongeveer 0,3 mld.
Het complex van fiscale uitvoeringsbesluiten en -regelingen is in 2001 bezien op vereenvoudiging en terugdringing van administratieve lasten. De resultaten van deze exercitie zijn in het voorjaar van 2002 aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstukken II 2001/02, 28 346, nr. 1). De maatregelen die hieruit voortvloeien zijn grotendeels in de loop van 2002 gerealiseerd. De hiermee gemoeide verlichting van de administratieve lasten bedraagt naar verwachting circa € 35 mln. structureel. Samen met de eerder bereikte besparing van € 270 mln. bedraagt de afname van de administratieve lasten in de periode 1995–2002 ruim € 300 mln.
De invulling van de voorgenomen stroomlijning van de heffingsgrondslag tussen de loonheffing en de werknemersverzekeringen bevindt zich in de wetgevende fase. Een wetsvoorstel voor de invulling op fiscaal terrein is in het voorjaar van 2002 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 2001/02, 28 371, nr. 1–3). Samen met de voorstellen over de werknemersverzekeringen is hiermee in totaal een administratieve lastenverlichting mogelijk van netto € 186 mln. structureel. Dit bedrag is samengesteld uit een jaarlijkse opbrengst van € 245 mln. bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen en uit extra kosten ter grootte van € 59 mln. op fiscaal terrein. Doelstelling is de desbetreffende wetgeving begin 2003 in het Staatsblad te plaatsen.
De projecten frontoffice en Elektronische Heerendiensten dragen bij aan de vergemakkelijking en versnelling van het proces van aangifte doen en betalen van omzet- en loonbelasting en aan de inrichting van een elektronische dienst voor informatievragen van ondernemers. Het betreft meerjarenprojecten waarmee in de periode tot 2005 naar verwachting een structurele administratieve lastenverlichting van ruim € 150 mln. kan worden bereikt. Naar verwachting zullen in 2003 als gevolg van de beoogde activiteiten de eerste resultaten bij ondernemers zichtbaar worden. De verwachte structurele verlichting die aan de activiteiten in 2003 is toe te rekenen bedraagt circa € 50 mln. Daarnaast zullen vanaf 2003 de structurele effecten zichtbaar worden van de maatregelen zoals deze in het Belastingplan 2003 zijn opgenomen. Het betreft hier onder andere het afschaffen van de spaarloonregeling en het vervallen van de accountantsverklaringen bij enkele fiscale regelingen. Als gevolg van deze maatregelen kunnen de administratieve lasten naar verwachting structureel met € 70 mln. verminderen. Met inbegrip van de hiervoor aangegeven lastenverzwaring van € 60 mln. bedraagt de voor 2003 verwachte afname van de administratieve lasten dus circa € 60 mln.
In 2002 wordt een cross-sectoraal onderzoek gestart naar de administratieve lasten van effecteninstellingen, kredietinstellingen, verzekeraars en beleggingsinstellingen voortvloeiend uit de wet- en regelgeving op het gebied van de financiële markten. Het doel van het onderzoek is te bepalen:
– Wat de omvang en samenstelling van de administratieve lasten zijn op het gebied van de financiële markten. De omvang geeft op macroniveau een kwantificering van de administratieve lasten. De samenstelling verschaft inzicht op microniveau over de kosten per handeling alsmede over de frequentie van deze handelingen.
– Welke administratieve lasten vanuit de EU verplicht zijn, welke worden voorgeschreven maar nationaal kunnen worden ingevuld en welke nationaal bepaald worden.
Aan de hand van de nulmeting dient binnen het onderzoek een standaardkostenmodel ontwikkeld te worden. Dit rekenmodel dient de gebruiker in staat te stellen om zelf berekeningen uit te voeren. Daarnaast heeft het ministerie van Financiën met de financiële toezichthouders een start gemaakt om hun begrotingen en verantwoordingen aan de hand van het begrotingsmodel «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB) op te stellen. Hierdoor kunnen de effecten van het beleid, waaronder administratieve lasten, beter in kaart worden gebracht en gemonitord.
De nieuwe functionele toezichtarchitectuur, zoals toegelicht in 2.2.9, biedt gelegenheid om efficiencyvoordelen op te sporen en om overlap binnen het toezicht te vermijden waardoor de kosten van toezicht (waaronder administratieve lasten) kunnen verminderen. Door de heldere scheiding van taken in de nieuwe toezichtstructuur zullen er betere incentives voor de toezichthouders zijn om verder oog te krijgen voor administratieve lasten. In het kader van de brede herziening van de Wet melding zeggenschap worden de bestaande meldingsplichten kritisch bezien en worden meldingen vereenvoudigd. Daarnaast wordt bezien hoe het one-stop meldingssyteem, waarbij meldingen onder de ene wet tevens dienst doen als meldingen onder de andere wet, en het gebruik van ICT-mogelijkheden verder kunnen worden ontwikkeld.
Duurzame Ontwikkeling kan met een aantal beleidsdoelstellingen van Financiën in verband worden gebracht. In het kader van «Vergroening belastingstelsel» zijn fiscale fundamenten gelegd waarmee Duurzame Ontwikkeling wordt ondersteund (doelstelling 3.1.2.1). Bij het bevorderen van financieel-economische ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding in minder ontwikkelde landen en transitielanden worden sociale, economische en ecologische factoren wereldwijd en met het oog op de toekomst met elkaar verbonden (doelstelling 3.4.2.4). Voor eigen land is het streven naar doelmatig en doeltreffend overheidsbeleid van belang voor Duurzame Ontwikkeling (doelstelling 3.8.2.2). In dit verband kan het overheidsbeleid in relatie tot de problematiek van de vergrijzing genoemd worden.
2.3 De begroting op hoofdlijnen
In deze paragraaf wordt op hoofdlijnen een inzicht gegeven in de samenstelling en ontwikkeling van de uitgaven, niet-belastingontvangsten en belastingontvangsten op de IXB-begroting. Voorts wordt stilgestaan bij de belangrijkste wijzigingen (kasuitgaven en ontvangsten) die verwerkt zijn in de begroting 2003 ten opzichte van de begroting 2002. De mutaties inzake terrorisme en ombuigingen worden eveneens toegelicht in paragraaf 2.2.
De ontwikkeling van de uitgaven en een uitsplitsing naar een viertal categorieën, wordt in navolgende grafiek gepresenteerd.
Grafiek 2.1. Ontwikkeling uitgaven 1997–2007
De apparaatsuitgaven in grafiek 2.1 zijn voor 2003 geraamd op € 2,5 mld. Door de taakstellingen uit het Strategisch Akkoord en verwerkte versnellingen zullen de apparaatsuitgaven de komende jaren dalen.
De programma-uitgaven zullen in 2003 in totaal naar verwachting € 655 mln. bedragen.
Grafiek 2.2. Ontwikkeling niet-belastingontvangsten 1997–2007
De ontvangsten uit heffings- en invorderingsrente in grafiek 2.2 zijn hoger geraamd vanwege een hogere rentestand in 2001 die een structurele doorwerking heeft. De winstuitkering DNB bedraagt in 2002 € 1198 mln. De stijging van de winstafdracht 2002 ten opzichte van de begroting 2002 wordt vooral veroorzaakt door hoger dan geraamde verkoopopbrengsten als gevolg van een daling van de VS- en EMU-rente (waardoor koerswinsten op de verkochte obligaties zijn behaald). De verschillen met de raming voor de winstafdracht 2003 – 2006 worden veroorzaakt door (i) lagere renteopbrengsten als gevolg van een daling van de lange VS- en EMU-rente en (ii) lager monetair inkomen als gevolg van een daling van de bankbiljettencirculatie.
Grafiek 2.3. Ontwikkeling belastingontvangsten 1997–2003
De belastingontvangsten op kasbasis zijn voor 2003 geraamd op € 111,8 mld. Bij de vennootschapsbelasting is in 2002 sprake van een lichte daling van de kasopbrengst in verband met de negatieve winstontwikkeling van bedrijven in 2001.
Onderstaande tabellen bevatten de belangrijkste wijzigingen (uitgaven en ontvangsten) die verwerkt zijn in de begroting 2003 ten opzichte van de begroting 2002. Een volledig overzicht van de mutaties is opgenomen in de verdiepingsbijlage.
Tabel 1: Overzicht belangrijkste uitgavenmutaties begroting 2003 (x € 1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgaven | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | artnr. |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 3 394 377 | 3 371 372 | 3 315 755 | 3 296 845 | 3 271 641 | |||
Beleidsmatige mutaties | ||||||||
Vergoeding bezwaarkosten | 12 500 | 16 100 | 16 100 | 16 100 | 16 100 | 1 | ||
Uitvoeringskosten fiscale wetsvoorstellen | 27 500 | 91 154 | 9 695 | 9 543 | 9 543 | 1 | ||
Terrorisme | 9 980 | 10 440 | 10 890 | 10 890 | 9 080 | 1,2,9 | ||
Overige mutaties | ||||||||
Heffings- en invorderingsrente | 166 556 | 166 556 | 166 556 | 166 556 | 166 556 | 1 | ||
Amendement Atsma | – 32 000 | 1 | ||||||
Loonbijstelling | 71 101 | 65 488 | 65 422 | 65 312 | 65 323 | 1–10 | ||
Prijsbijstelling | 7 236 | 7 058 | 6 777 | 6 786 | 6 786 | 1–10 | ||
Strategisch Akkoord, taakstelling | – 35 320 | – 48 559 | – 60 300 | – 73 738 | 1–10 | |||
Versnelling en extra taakstelling | – 1 025 | – 1 038 | – 1 050 | – 50 | 10 | |||
Overig | 149 404 | 4 234 | 43 604 | 685 | 11 123 | 1–10 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 3 673 599 | 3 806 654 | 3 705 487 | 3 591 632 | 3 518 797 | 3 489 794 | 3 481 054 |
Het besluit proceskosten bestuursrecht is aangevuld met een regeling voor vergoeding van gemaakte bezwaarkosten indien een belastingplichtige in het gelijk wordt gesteld. De mutatie heeft betrekking op de vergoedingskosten die hiermee gemoeid zijn. De verhoging van de uitvoeringskosten fiscale wetsvoorstellen is onder andere bestemd voor het vangnet WOZ en de uitvoering van de energiepremieregeling. Bij het aantreden van het nieuwe kabinet is echter besloten deze energiepremieregeling om te zetten in een subsidieregeling waardoor in 2003 de uitgaven zijn gehalveerd en meerjarig tot nul zijn teruggebracht.
Tijdens de behandeling van de OCW-begroting 2002 heeft de Tweede Kamer het amendement Atsma aangenomen. De daarin genoemde dekking is voorlopig op het beleidsartikel Belastingen verwerkt.
In het kader van de terrorismebestrijding zullen taken worden geïntensiveerd. De taken van de FIOD/ECD, de uitbreiding van de controle naleving toezicht- en integriteitwetgeving en het uitbreiden van het materiële toezicht op de luchthaven behoren hiertoe.
In het Strategisch Akkoord komen generieke ombuigingen aan de orde. Voor Financiën betekent dit dat er een efficiency- en volumetaakstelling geldt en dat tevens een vermindering van de inhuur van externen moet worden bewerkstelligd. Deze taakstelling is verwerkt op het apparaat van de diverse beleidsartikelen. Tevens is later besloten tot een versnelling van de volume- en subsidietaakstelling. Deze extra taakstelling is tijdelijk geparkeerd op artikel 10 «onvoorzien».
De overige mutaties betreffen ramingbijstellingen bij onder meer loon- en prijsbijstelling en heffings- en invorderingsrente.
Tabel 2: Overzicht belangrijkste niet-belastingontvangstenmutaties begroting 2003 (x € 1000) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Ontvangsten | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | artnr. |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 2 656 990 | 2 366 174 | 2 418 279 | 2 349 398 | 2 353 882 | |||
Verkopen Domeinen | 42 000 | 27 300 | – 3 700 | 6 000 | 5 000 | 7 | ||
Exportkredietverzekering | – 42 000 | – 25 000 | – 25 000 | 5 | ||||
Ontvangsten muntwezen | – 19 000 | – 4 900 | 20 000 | 3 500 | 2 | |||
Winst DNB | 196 000 | – 299 148 | – 289 667 | – 289 705 | – 280 893 | 2 | ||
Heffings- en invorderingsrente | 160 086 | 160 086 | 160 086 | 160 086 | 160 086 | 1 | ||
Overdracht vermogensbestandsdelen | 475 000 | 1 | ||||||
Overige mutaties | 38 150 | 9 127 | 36 020 | 35 980 | 31 930 | 1–10 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 3 844 086 | 3 032 226 | 2 708 639 | 2 316 018 | 2 265 259 | 2 270 005 | 2 204 792 |
De mutaties verkopen Domeinen hebben betrekking op de lagere opbrengsten uit agrarische gronden als gevolg van handhaving van de verkoopstop. Daarnaast is er sprake van hogere opbrengsten uit de verkoop van het areaal met niet-agrarische bestemmingen en overige objecten.
Gezien de slechte economische situatie in Argentinië wordt een sterke daling van de provenuontvangsten verwacht en is de raming meerjarig bijgesteld. Mutaties van de heffings- en invorderingsrente en van de winstuitkering DNB zijn een gevolg van ramingbijstellingen. De ontvangsten muntwezen zijn bijgesteld omdat het project om de guldenmunten te ontwaarden later is gestart.
De Belastingdienst heeft per 1-1-2003 de baten-lastendienststatus. De Belastingdienst heeft een beroep op de leenfaciliteit gedaan ter financiering van de boekwaarde van de vaste activa. De door de Belastingdienst betaalde vergoeding voor de overgedragen vermogensbestanddelen (€ 475 mln.) is een niet-relevante ontvangst op de begroting van Financiën.
3.1.1 Algemene beleidsdoelstelling
De hoofddoelstelling van de fiscale activiteiten van het ministerie van Financiën is:
Optimaal vorm en uitvoering geven aan de fiscale politiek van de regering.
Binnen het ministerie van Financiën draagt Fiscale Zaken bij aan deze doelstelling door advisering over en implementatie van het algemeen fiscaal- en douanebeleid voor de korte en langere termijn, het vormgeven van het fiscale stelsel en het verzorgen van het wetgevingsproces daartoe. Ook vervult Fiscale Zaken een centrale rol in de standpuntbepaling van Nederland over voorstellen tot belastingharmonisatie binnen de Europese Unie.
De Belastingdienst is binnen het ministerie verantwoordelijk voor het uitvoeringsaspect van deze doelstelling. Deze bestaat uit de inrichting én de uitvoering van de heffing, controle en inning van de rijksbelastingen inclusief de douanerechten. Met inbegrip van het adviseren over en implementeren van het uitvoeringsbeleid, voert de Belastingdienst daarnaast ook niet-fiscale taken uit zoals de controle op invoer, doorvoer en uitvoer van goederen ten behoeve van andere departementen, de premieheffing volksverzekeringen en handhavingstaken op het terrein van economische ordening en financiële integriteit.
Met ingang van 1 januari 2003 heeft de Belastingdienst de status van een baten-lastendienst. Dit betekent onder meer dat de apparaatsbegroting van de Belastingdienst het resultaat is van een gepland aantal te realiseren producten waarvoor een standaard vergoeding per product wordt verkregen. De begroting van de Belastingdienst is opgenomen in de baten-lastenparagraaf (hoofdstuk 6). Voor meer specifieke informatie over de bedrijfsvoering van de Belastingdienst en in het bijzonder over de uitvoeringskosten in relatie tot de te realiseren producten wordt verwezen naar deze paragraaf.
Vanuit zijn taak als rechtshandhavingorganisatie heeft de Belastingdienst zijn strategische doelstelling geformuleerd:
Het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen tot nakoming van hun wettelijke verplichtingen (compliance).
De Belastingdienst streeft er naar deze doelstelling te realiseren door elke belastingplichtige de aandacht te geven die correspondeert met zijn nalevingsgedrag en met de risico's die worden gelopen. Een dienstverlenende attitude van de Belastingdienst onderhoudt of versterkt de bereidheid van de belastingplichtige tot het voldoen aan zijn verplichtingen.
Door een effectief toezicht en intensieve opsporing van fraude wordt non-compliant gedrag tegengegaan. Dit alles wordt ondersteund door een doelmatige bedrijfsvoering. De basisgedachte is dus, dat – gegeven de fiscale wetgeving – de opbrengsten uit rijksbelastingen worden geoptimaliseerd als de compliance van de belastingplichtigen wordt bevorderd en de non-compliance (pro-)actief wordt tegengegaan.
Verantwoordelijkheid | Resultaatverantwoordelijk |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | Met ingang van 1 januari 2003 is de Belastingdienst een baten-lastendienst. Verwezen wordt naar de baten-lastenparagraaf 6. |
De Belastingdienst introduceert met ingang van 2003 een resultaatgericht besturingsmodel. Dit betekent onder andere dat voor een viertal resultaatgebieden strategische en operationele doelstellingen worden geformuleerd. Deze resultaatgebieden geven de verschillende besturingsperspectieven weer waarbinnen de organisatie resultaten wenst te bereiken om als geheel effectief te zijn. De resultaatgebieden van de Belastingdienst hebben betrekking op de rechtshandhaving, de waardering door de stakeholders, de interne procesbeheersing en het innovatief vermogen. Voor elk resultaatgebied wordt een aantal doelstellingen geformuleerd met voor elke doelstelling minimaal één kritische succesfactor die aangeeft op welke wijze de doelstelling gerealiseerd wordt. De kritische succesfactoren worden vervolgens meetbaar gemaakt door middel van prestatie-indicatoren. In de begroting 2004 worden de doelstellingen, kritische succesfactoren en prestatie-indicatoren conform het nieuwe besturingsmodel opgenomen. | |
Wettelijke grondslag | Aan de Belastingdienst zijn ingevolge verschillende heffingswetten taken opgedragen met betrekking tot de heffing, inning en controle van belastingen, premies volksverzekeringen, premies voor sociale verzekeringen en rechten. De belangrijkste zijn de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Douanewet. |
3.1.2 Operationele doelstellingen
3.1.2.1 Operationele doelstelling 1 Financieringsfunctie en instrumentele inzet van de belastingheffing.
Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsuitgaven en het bijdragen aan de realisatie van niet-fiscale doelstellingen van overheidsbeleid.
Hoofddoelstelling van de belastingheffing vormt het voortbrengen van inkomsten voor de financiering van de overheidsuitgaven. Daarnaast heeft de belastingheffing een instrumentele functie. Dit houdt in dat het fiscale instrument, door de wijze waarop het fiscale stelsel is ingericht, kan worden ingezet voor de realisatie van niet-fiscale doelstellingen van overheidsbeleid. De inrichting van het fiscale stelsel omvat zowel de primaire heffingsstructuur als fiscale stimuleringsregelingen (belastinguitgaven) en regulerende heffingen. Deze regelingen kunnen worden ingezet voor de realisatie van niet-fiscale doelstellingen die vaak mede op het beleidsterrein van andere departementen liggen.
Op nationaal niveau spelen de ontwikkeling en aanpassing van fiscale wet- en regelgeving een cruciale rol bij de invulling van deze doelstelling. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om aspecten van rechtmatigheid en samenhangende wetopbouw, maar ook om een scherp oog voor economische gevolgen van wetgeving. Daarnaast is de Europese context zeer relevant voor de ontwikkeling van fiscale beleidsvoorstellen. Ook hiervoor geldt, net als op nationaal niveau, dat wordt gekeken naar de macro-economische doorwerking (economische groei, werkgelegenheid, inflatie), naar de micro-economische consequenties (gevolgen voor marktordening, keuzevrijheid), naar de juridische implicaties (wetsystematiek, gevolgen voor andere wetgeving) en naar budgettaire inpasbaarheid.
Voor het monitoren van de mate waarin de operationele doelstelling wordt bereikt en van de daarmee samenhangende uitgaven wordt gebruik gemaakt van de volgende prestatiegegevens en evaluatieonderzoeken:
• De doelmatigheid en de micro- en macro-economische doorwerking worden regelmatig geanalyseerd en geëvalueerd. De evaluatie van de belastingherziening 2001 (inclusief de vermogensrendementsheffing) zal onder meer aandacht schenken aan deze aspecten. Bij deze evaluatie wordt tevens de werking van het fiscale stelsel beoordeeld op onder meer de aspecten rechtmatigheid en doeltreffendheid.
• Het genereren van inkomsten wordt verantwoord in bijlage 3 van de Miljoenennota. Daar wordt een overzicht gegeven van de ramingen en realisaties van de belastingopbrengst en een analyse van de ontwikkeling in de ontvangsten.
• In bijlage 5 van de Miljoenennota wordt een overzicht gegeven van het met de belastinguitgaven gemoeide budgettaire beslag. De prestatiegegevens inzake de maatschappelijke economische effecten van de belastinguitgaven (outcome) worden vermeld in de begrotingen van de vakdepartementen, voor zover sprake is van een directe relatie tussen belastinguitgaven en de in die begrotingen opgenomen beleidsartikelen.
3.1.2.2 Operationele doelstelling 2 Terugkoppeling
Het tijdig signaleren en oplossen van knelpunten in de uitvoering van fiscale wetgeving.
Ten aanzien van de terugkoppeling van het uitvoeringstraject naar de fiscale wetgeving kunnen twee fasen worden onderscheiden, te weten de voorbereidingsfase en de uitvoeringsfase.
Fiscale wet- en regelgeving die inhoud geeft aan de algemene en specifieke doelstellingen van het fiscale beleid, kan niet zonder een adequate uitvoering. De voorgenomen fiscale weten regelgeving wordt in de ontwerpfase dan ook getoetst op kwaliteit en op uitvoeringsaspecten. Bij de uitvoerings-toets wordt onder meer gekeken naar de eenvoud en begrijpelijkheid van de wet- en regelgeving, alsmede naar de controleerbaarheid. Tevens moet nieuwe fiscale wet- en regelgeving zodanig worden vormgegeven dat misbruik en oneigenlijk gebruik alsmede onnodige administratieve lasten zo veel mogelijk worden voorkomen.
Uitgangspunt bij nieuwe fiscale wet- en regelgeving is dat de Belastingdienst en indien mogelijk ook maatschappelijke organisaties al in de ontwerpfase bij het wetgevingstraject worden betrokken teneinde knelpunten in de sfeer van de uitvoeringspraktijk zoveel mogelijk voor te zijn.
Na de invoering van fiscale regelgeving kunnen er toch onvoorziene knelpunten opkomen. Het signaleren van dergelijke knelpunten is voor een deel een spontaan proces, waarbij in de praktijk geconstateerde knelpunten met betrekking tot de vormgeving van de regelgeving – doorgaans via zogenoemde kennisgroepen van de Belastingdienst – worden gemeld aan de betrokken beleidsdirecties van het ministerie. Voor grote projecten wordt het signaleren van knelpunten vaak meer geformaliseerd. Een voorbeeld daarvan is de Commissie voor de invoerings- en uitvoeringsaspecten van de belastingherziening 2001 (Commissie Thunnissen-De Waard).
Een derde benadering voor het signaleren van knelpunten is de periodieke toetsing van de bestaande fiscale regelgeving door middel van signaaltoetsen en evaluatieonderzoeken. In signaaltoetsen worden bepaalde signalen uit de samenleving over mogelijke problemen bij de uitvoering van regelgeving onderzocht. De uitkomst hiervan kan zijn dat knelpunten in de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid bij specifieke (kleinere) onderdelen van het bestaande recht worden vastgesteld en onder de aandacht van de wetgever gebracht. In 2003 is de signaaltoets Ruimterekening inzake de kostenaftrek buitenlandse deelnemingen (artikel 13 lid 1 VpB) gepland. Wat de evaluatieonderzoeken betreft zijn in dit verband alleen de evaluatieonderzoeken relevant die zich (tevens) richten op de grotere knelpunten in de uitvoering, voor zover deze knelpunten zijn toe te schrijven aan de wetgeving. Voor de begrotingsperiode zijn dit de Evaluatie Belastingherziening 2001 (waaronder de vermogensrendementsheffing) die zal worden afgerond in 2005, de Evaluatie Wet fiscale infrastructuur die in 2003 wordt uitgevoerd, de Evaluatie Wet Bestuurlijke Boeten en de Evaluatie Aandelenoptieregeling die in 2004 worden afgerond.
3.1.2.3 Operationele doelstelling 3 Dienstverlening
De dienstverlening van de Belastingdienst is er op gericht het voor de belastingplichtigen zo gemakkelijk en transparant mogelijk te maken om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen. De dienstverlening kenmerkt zich door bereikbaarheid, snelheid en klantgerichtheid. De dienstverlening levert daarmee een bijdrage aan de compliance doelstelling van de Belastingdienst.
Bij de dienstverlening van de Belastingdienst kan worden gedacht aan voorlichting en informatieverstrekking. De informatieverstrekking kan zowel reactief als pro-actief zijn, maar is wel steeds gericht op bij de klant levende vragen. Daarnaast kan bij de dienstverlening ook worden gedacht aan het mogelijk maken van elektronische aangiften en van een snelle teruggaaf van te veel betaalde of te veel ingehouden belasting. Voor de komende jaren zijn de volgende beleidsintenties geformuleerd.
1. Intensivering elektronische informatievoorziening en dienstverlening
De Belastingdienst biedt de dienstverlening aan via een aantal kanalen, te weten elektronisch (via internet en diskette), telefonisch, fysiek (informatieverstrekking aan de balie of hulp bij aangifte) en via het «papieren kanaal». De belastingplichtige kan zich tot de Belastingdienst wenden via het medium (kanaal) dat hem/haar zelf het beste uitkomt. Er wordt naar gestreefd om door een verdere intensivering van de elektronische informatievoorziening door middel van e-mail en informatiediensten via internet, de papieren informatievoorziening verder terug te dringen.
2. Uitbreiding elektronische transactiediensten
In de loop van 2003 kan een deel van de transacties met de Belastingdienst met een elektronisch formulier via het net worden gedaan. Op de website zijn verschillende gestructureerde formulieren aanwezig, die gebruikt kunnen worden om transacties te plegen. Een aantal Douanetransacties kan elektronisch plaatsvinden: uitvoer (nu en 2003), periodieke aangifte (2003), invoer (nu en 2003), doorvoer (2004) en binnenbrengen (2004). Fiscale hulp wordt niet aangeboden. Op termijn moet de belastingplichtige een groot aantal elektronische formulieren op internet kunnen vinden. Het totale project neemt enkele jaren in beslag.
3. Verdere integratie van informatiekanalen
De verschillende kanalen worden verder geïntegreerd. De klant krijgt in beginsel hetzelfde antwoord op een vraag ongeacht het gekozen kanaal: telefonie (met dialoogondersteuning), e-mail (met een antwoordenbibliotheek), internet (met antwoorden op FAQ's). De antwoorden worden beheerd in één kennissysteem.
De kerncijfers dienstverlening schetsen een beeld van de prestaties van de Belastingdienst op dit terrein. De zes kerncijfers zijn geïndexeerd, waarbij 1995 het basisjaar vormt. De index dienstverlening is opgebouwd uit het gewogen gemiddelde van de zes kerncijfers. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verloop van de kerncijfers vanaf 1995.
Tabel 1: Kerncijfers dienstverlening | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Index | 100 | 101 | 99 | 96 | 107 | 106 | 104 | 108 | 108 |
Duidelijkheid correspondentie | 100 | 106 | 107 | 98 | 108 | 106 | 109 | 109 | 109 |
Ervaren snelheid | 100 | 109 | 117 | 125 | 130 | 131 | 132 | 133 | 133 |
Ervaren bereikbaarheid | 100 | 104 | 107 | 101 | 106 | 99 | 91 | 92 | 93 |
Nakomen afspraken | 100 | 108 | 108 | 109 | 109 | 105 | 102 | 102 | 103 |
% afgehandelde telefoongesprekken | 100 | 76 | 47 | 33 | 79 | 85 | 76 | 101 | 101 |
Tijdigheid afdoen aangiften en bezwaar | 100 | 102 | 107 | 111 | 111 | 111 | 111 | 111 | 111 |
Toelichting: De norm voor het percentage afgehandelde telefoongesprekken is in de eerste vier maanden van 2002 voor het eerst weer gehaald, waardoor weer het niveau van 1995 is bereikt. Dit is toe te schrijven aan maatregelen in het najaar van 2001 om de capaciteit te vergroten alsmede aan het achterblijven van het telefonische aanbod bij de prognose voor 2002 als gevolg van veelvuldig gebruik van internet en aangifteprogrammatuur. Doel is om dit niveau in 2003 vast te houden. Voor de overige kerncijfers wordt – als uitvloeisel van bovengenoemde beleidsintenties – een beperkte verbetering ten opzichte van 2002 nagestreefd dan wel een stabiele situatie vanaf 2002.
3.1.2.4 Operationele doelstelling 4 Intensief toezicht en opsporing (ITO)
Het toezicht van de Belastingdienst is gericht op het pro-actief en repressief tegengaan van non-compliant gedrag van belastingplichtigen.
De toezichts- en opsporingsfunctie van de Belastingdienst is gericht op de feitelijke handhaving van de belastingwetgeving volgens het rechtsgelijkheidsbeginsel. Beoordeeld wordt of en in hoeverre belastingplichtigen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. Ook wordt door middel van toezicht en opsporing het niet nakomen van deze verplichtingen gecorrigeerd. Om de effectiviteit en de efficiency van het toezichtsproces te verhogen wordt ervoor gekozen om risicogericht te werken. Risicogericht toezicht betekent dat vooraf wordt bepaald waar het risico van non-compliant gedrag van belastingplichtigen het grootst is. Vervolgens wordt het toezicht daadwerkelijk gericht op en beperkt tot deze vooraf bepaalde risico's.
Voor de komende jaren zijn wat betreft het toezicht de volgende beleidsintenties geformuleerd:
1. Geautomatiseerd afdoen aangiften
Waar mogelijk vindt het toezicht langs geautomatiseerde weg plaats. Door middel van onder meer bestandsvergelijkingen en selectiemodules kunnen aangiften e.d. automatisch worden beoordeeld. Dit wordt ook wel massaal toezicht genoemd (zie hierna onder 1.2.5). Daarnaast blijft individueel toezicht door deskundige medewerkers noodzakelijk. Dit wordt intensief toezicht genoemd. Er wordt de komende jaren naar gestreefd minimaal 70% van de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting automatisch af te doen, zo nodig inclusief correcties op basis van vergelijking van gegevens. Dit betekent dat maximaal 30% van deze aangiften wordt aangeboden aan de kantoren voor intensieve behandeling op basis van geselecteerde risico's. Een noodzakelijke voorwaarde hiervoor is – wat de vennootschapsbelasting betreft – dat de landelijke invoering van de gestructureerde winstaangifte de komende jaren van de grond komt.
De risicoselectie vindt steeds meer geautomatiseerd plaats aan de hand van vooraf vastgestelde criteria, zoals de kans op een positief correctieresultaat, het fiscaal en financieel belang en de aandachtscategorie. Daarnaast speelt bij de risicoselectie de uitstraling naar en de beeldvorming bij de omgeving een rol (bijvoorbeeld brancheacties).Tenslotte wordt bij de selectie gekeken naar het gewenste minimale percentage of aantal posten dat behandeld moet worden om invulling te geven aan de preventieve werking van het toezichtsproces. Een evenwichtige spreiding over alle belastingmiddelen is daarbij gewenst.
In 2003 moet in het geautomatiseerde selectieproces een volledig beeld beschikbaar zijn van de risico's in de niet-winstsfeer. Het proces van zoeken, vinden, analyseren en vaststellen van de risico's in de winstsfeer moet de komende jaren verder ontwikkeld worden. Dat geldt zowel voor de reikwijdte (niet alleen de grote belastingmiddelen, maar ook de kleinere) als voor de inhoud van het proces: meer aandacht voor materiële en actuele risico's.
Wat het selectieproces voor de winstrisico's betreft, moet in 2003 een besluit worden genomen – op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de tot nu toe gehouden proeven – over de landelijke invoering de komende jaren van de gestructureerde winstaangifte.
3. Intensivering toezicht Douane
In 2003 wordt het toezicht van de Douane geïntensiveerd door middel van surveillance te water en langs de kust en mobiel toezicht in het binnenland. Het mobiel toezicht wordt onder meer verbeterd door een centrale regiefunctie voor het ontvangen van meldingen en uitzetten van controleopdrachten. Er wordt gestreefd naar een groei van het aantal administratieve en fysieke controles, onder meer door een verdere digitalisering van het aangifteproces, het werken op lokatie bij de klant en een verbetering van de risicoanalyse en -selectie. De streefwaarden ten aanzien van de controleresultaten van de Douane zijn verwerkt in de kerncijfers «intensief toezicht en opsporing» (zie hierna).
4. Beleidsintenties fraudebestrijding
De opsporingsactiviteiten en de strafrechtelijke vervolging vormen het sluitstuk van het toezicht. Tegen belastingplichtigen die de meest vergaande vorm van non-compliance – fraude – vertonen, wordt repressief opgetreden. Repressief optreden heeft tevens een preventieve werking ter bevordering van compliance in het algemeen.
Aangezien opsporing de zwaarste vorm van rechtshandhaving is, moeten in beginsel alle zaken die door de Fiscale Inlichtingenen Opsporingsdienst-Economische Controledienst (FIOD-ECD) worden aangeboden aan het Openbaar Ministerie, vervolgingswaardig zijn. Voor 2003 is uitgangspunt dat 90% van de zaken die bij het Openbaar Ministerie worden aangemeld leidt tot strafrechtelijke veroordelingen. In alle niet strafrechtelijk veroordeelde gevallen worden administratieve boeten opgelegd. In het opsporingsproces gaat het niet alleen om fiscale (Douane)fraude. Ook bij financieel-economische en goederenfraude heeft de FIOD-ECD een taak. Zo wordt in de komende periode op de aandachtsgebieden financiële integriteit, terrorisme en veiligheid het handhavingsbeleid versterkt.
De kwaliteit van de toepassing van wet- en regelgeving bij de belangrijkste middelen wordt jaarlijks gemeten door middel van de fiscale kwaliteitsindex (FIX). Het indexcijfer steeg van 100 in 1999 naar 108 in 2001. Voor de overige belastingmiddelen en de niet-fiscale douanetaken geschiedt deze toetsing in een 5-jarige cyclus.
Kerncijfers intensief toezicht en opsporing
Hieronder worden de resultaten van het primair proces intensief toezicht en opsporing toegelicht.
Tabel 2: Kerncijfers intensief toezicht en opsporing | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Index | 100 | 97 | 102 | 109 | 101 | 107 | 107 | 108 | 109 |
Aantal correcties inkomensheffing (excl. ambtshalve aanslagen) | 100 | 77 | 81 | 84 | 77 | 93 | 101 | 101 | 101 |
Totaal gecorrigeerd belastingbedrag (IB, VpB, LB en OB) | 100 | 90 | 93 | 110 | 111 | 145 | 153 | 153 | 153 |
Aantal bekeuringen Douane | 100 | 99 | 145 | 171 | 196 | 176 | 149 | 150 | 151 |
Aantal processen-verbaal FIOD-ECD* | 100 | 86 | 75 | 109 | 108 | 113 | 116 | 116 | 117 |
Invordering | 100 | 104 | 103 | 110 | 100 | 76 | 75 | 73 | 71 |
Aantal definitieve aanslagen inkomensheffing | 100 | 98 | 105 | 108 | 102 | 117 | 125 | 127 | 130 |
Aantal veldtoetsingen | 100 | 84 | 79 | 75 | 73 | 68 | 57 | 57 | 57 |
Aantal fysieke en scancontroles bij invoer en uitvoer** | 100 | 108 | 105 | 106 | 71 | 76 | 101 | 102 | 103 |
Aantal administratieve controles Douane | 100 | 123 | 127 | 117 | 101 | 101 | 85 | 90 | 95 |
Aantal verwerkte renterenseignementen inkomensheffing | 100 | 100 | 104 | 104 | 100 | 104 | 108 | 108 | 108 |
*De cijfers over 1999 en 2000 zijn opwaarts bijgesteld wegens gebleken onvolledigheid van de gegevens over die jaren.
**Vanaf 1999 inclusief controles met de containerscanners.
Toelichting:
Met betrekking tot het kerncijfer achterstand in de invordering wordt rekening gehouden met een trendmatige stijging van het bedrag aan aanslagen waartegen bezwaar wordt ingediend of beroep ingesteld. Gedurende deze periode wordt de invordering opgeschort totdat de verschuldigdheid definitief vast staat. Op grond hiervan wordt een toename in de achterstand voorzien en derhalve een daling van het kerncijfer. De stijging van het aantal definitieve aanslagen inkomensheffing is een gevolg van de toename van het aantal belastingplichtigen in verband met de Wet IB 2001. Aangezien in 2001 veel energie is gestoken in opleidingen over de Wet IB 2001 en daarnaast prioriteit is gegeven aan het wegwerken en voorkomen van voorraden in de aanslagregeling inkomensheffing, is het aantal veldtoetsingen in 2001 afgenomen. In 2002 vereist de uitvoering van en communicatie over de nieuwe belastingwetgeving extra aandacht, waardoor geen stijging van het aantal veldtoetsen ten opzichte van 2001 wordt verwacht. Voor 2003 wordt handhaving van het niveau van 2002 haalbaar geacht. De nagestreefde stijging in de controles en bekeuringen van de douane geeft concreet de beoogde intensivering van het toezicht van de douane weer. De versterking van de fraudebestrijding leidt hoogst waarschijnlijk tot een stijging van het aantal processen-verbaal FIOD-ECD. Voor de overige kerncijfers met betrekking tot toezicht en opsporing wordt een stabiele situatie vanaf 2002 nagestreefd.
3.1.2.5 Operationele doelstelling 5 Massale (bedrijfs)processen
De massale processen ondersteunen de dienstverlening en de toezichts- en opsporingsfunctie van de Belastingdienst door het snel afwikkelen van gegevens- en documentstromen.
Grofweg worden alle processen in de organisatie waarin substantiële informatiestromen verwerkt worden, behalve daar waar fiscale kennis nodig is voor de behandeling van de informatiestroom, tot de massale processen gerekend. Door een efficiënte verwerking en selectie van informatie in de massale processen ontstaat meer ruimte voor gericht toezicht en een goede dienstverlening. De massale processen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de operationele doelstellingen dienstverlening en intensief toezicht en opsporing. In het algemeen kan gesteld worden dat de massale processen de snelheid (in termen van doorlooptijden) en de doelmatigheid van het gehele primaire proces van de Belastingdienst verhogen.
Voor de komende jaren zijn de volgende beleidsintenties geformuleerd.
1. Snel en foutloos verwerken van gegevens
Alle aangeleverde gegevens worden binnen vijf werkdagen verwerkt. In minimaal 95% van de gevallen worden de aangeleverde gegevens correct verwerkt.
Bij het inningsproces moet de klant beter worden ondersteund. Zo zal in dit proces de klant, met name zijn betalingsgedrag en risicoprofiel, meer centraal staan dan zijn openstaande aanslag. Inningshandelingen moeten voorts verder worden gestandaardiseerd en zoveel mogelijk geautomatiseerd (massaal) worden uitgevoerd.
3. Massale verwerking aanslagbelastingen
Het gehele proces van de centrale massale verwerking van de aanslagbelastingen inclusief de deelprocessen risicoweging, risicotoedeling en berekening wordt generiek ingericht en operationeel gemaakt. In 2003 wordt ten aanzien van de verwerking van de aangiftebelastingen en de teruggaaf- en subsidieregelingen een visie ontwikkeld alsmede een ontwikkelings- en implementatieplan opgesteld. Daarbij zijn uiterlijk in 2003 de eerste gegevensstromen (milieubelastingen en btw-compensatiefonds) geïmplementeerd. In 2006 is de centrale verwerking van de aangiftebelastingen en de teruggaaf- en subsidieregelingen operationeel.
Kerncijfers massale (bedrijfs)processen
Hieronder wordt een beeld geschetst van de prestaties van de Belastingdienst op het gebied van de (massale) bedrijfsprocessen. Het geïndexeerd kengetal voor bedrijfsprocessen is opgebouwd uit drie kerncijfers, te weten de volumeproductiviteit, de arbeidsproductiviteit en het tempo kasstroom.
Tabel 3: Kerncijfers bedrijfsprocessen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Index | 100 | 103 | 104 | 105 | 111 | 115 | 114 | 116 | 120 |
Arbeidsproductiviteit | 100 | 102 | 108 | 108 | 116 | 124 | 124 | 129 | 131 |
Volumeproductiviteit | 100 | 100 | 103 | 104 | 112 | 116 | 114 | 120 | 128 |
Tempo kasstroom | 100 | 100 | 102 | 104 | 104 | 105 | 103 | 100 | 100 |
Toelichting:
De arbeidsproductiviteit geeft de relatie weer tussen het productievolume en de personele bezetting van de Belastingdienst. Het productievolume omvat onder meer de voorlopige en definitieve aanslagen, naheffingsaanslagen en dwangbevelen. De verwachte stijging van het productie-aanbod wordt in toenemende mate geautomatiseerd verwerkt. Dit leidt – bij een stabiele personele bezetting – tot een stijging van de arbeidsproductiviteit. In het kerncijfer volumeproductiviteit wordt gemeten hoe het productievolume en de reële apparaatsuitgaven zich tot elkaar verhouden. In 2002 stabiliseren de reële apparaatsuitgaven zich, terwijl deze met ingang van 2003 dalen. Dit alles bij een voortgaande lichte stijging van het productievolume. Dit leidt tot een stijging van de volumeproductiviteit in 2002 en 2003. Het tempo kasstroom geeft aan in welke mate de Belastingdienst erin slaagt de over een belastingjaar verschuldigde belasting al binnen dat jaar te innen. Daartoe worden de kasopbrengsten uitgedrukt in een percentage van de verschuldigde belasting.
3.1.2.6 Samenvatting prestatiegegevens
Onderstaand figuur geeft het verloop weer van de verschillende kengetallen. De cijfers zijn geïndexeerd, waarbij 1995 het basisjaar is. De streefwaarden voor 2002 en 2003 zijn eveneens meegenomen in de grafiek.
Figuur 1: Strategische kengetallen
Toelichting:
Uit de grafiek blijkt dat het strategische kengetal dienstverlening en het strategische kengetal toezicht en opsporing in 2003 op een hoger niveau liggen dan in 2001. Ten opzichte van 2002 wordt voor het strategische kengetal dienstverlening een stabiele situatie nagestreefd, terwijl voor het strategische kengetal toezicht en opsporing opnieuw een lichte verbetering mogelijk wordt geacht. Dit ambitieniveau moet mede worden bezien in het licht van de in 2003 door te voeren veranderingen in de organisatie en besturing van de Belastingdienst, alsmede de taakstellingen voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord van het nieuwe kabinet. Voor de massale bedrijfsprocessen geldt dat voor 2003, evenals voor 2002, een stijging wordt verwacht. Een nadere onderbouwing van de ontwikkeling van de drie strategische kengetallen wordt in de paragrafen 3.1.2.3 t/m 3.1.2.5 gegeven.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek per doelstelling | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Algemene beleidsdoelstelling Belastingen | |||||
Operationele doelstelling 1 | |||||
Evaluatie Belastingherziening 2001 | • | ||||
Overzicht ramingen en realisaties belastingontvangsten | • | • | • | • | • |
Overzicht ramingen en realisaties belastinguitgaven | • | • | • | • | • |
Operationele doelstelling 2 | |||||
Evaluatie Belastingherziening 2001 | • | ||||
Aandelenoptieregeling | • | ||||
Evaluatie Wet Fiscale Infrastructuur | • | ||||
Evaluatie Wet Bestuurlijke Boeten | • | ||||
Operationele doelstelling 3 | |||||
Kerncijfers dienstverlening* | • | • | • | • | • |
Operationele doelstelling 4 | |||||
Geautomatiseerd afdoen aangiften | • | ||||
% van aanmeldingen OM die leiden tot strafrechtelijke veroordelingen | • | ||||
Kerncijfers ITO* | • | • | • | • | • |
FIX | • | • | • | • | • |
Audits kleine middelen | • | • | • | • | • |
Operationele doelstelling 5 | |||||
Snel en foutloos verwerken van gegevens | • | ||||
Kerncijfers bedrijfsprocessen* | • | • | • | • | • |
*Vanaf 2004 worden in de begroting andere kerncijfers opgenomen dan in de huidige begroting 2003 (zie groeiparagraaf).
3.1.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen x € 1000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 2 958 934 | 3 045 257 | 3 086 261 | 2 994 286 | 2 980 575 | 2 967 606 | 2 967 468 |
Uitgaven | 2 927 024 | 3 045 189 | 3 086 193 | 2 994 217 | 2 980 506 | 2 967 478 | 2 967 340 |
Programma-uitgaven | 552 644 | 578 284 | 681 497 | 614 204 | 615 565 | 615 565 | 615 565 |
doelst. 4 Intensief en effectief toezicht en opsporing | |||||||
Programma | 36 022 | 28 284 | 131 497 | 64 204 | 65 565 | 65 565 | 65 565 |
doelst. 5 Optimalisatie bedrijfsprocessen | |||||||
Heffing- en invorderingsrente | 516 622 | 550 000 | 550 000 | 550 000 | 550 000 | 550 000 | 550 000 |
Apparaatsuitgaven | 2 374 380 | 2 466 905 | 19 266 | 13 225 | 12 976 | 12 727 | 12 727 |
Bijdrage moederdepartement | 2 385 430 | 2 366 788 | 2 351 965 | 2 339 186 | 2 339 048 | ||
Ontvangsten | 85 603 908 | 95 118 299 | 98 928 789 | 105 265 644 | 113 733 644 | 119 987 644 | 126 084 144 |
Programma-ontvangsten | 85 563 189 | 95 071 951 | 98 430 723 | 105 242 723 | 113 710 723 | 119 964 723 | 126 065 723 |
Algemene doelstelling | |||||||
Belastingontvangsten | 84 498 485 | 94 096 000 | 97 454 000 | 104 266 000 | 112 734 000 | 118 988 000 | 125 089 000 |
doelst. 4 Intensief en effectief toezicht en opsporing | |||||||
Programma | 231 289 | 225 951 | 226 723 | 226 723 | 226 723 | 226 723 | 226 723 |
doelst. 5 Optimalisatie bedrijfsprocessen | |||||||
Heffing- en invorderingsrente | 669 841 | 750 000 | 750 000 | 750 000 | 750 000 | 750 000 | 750 000 |
Overige programma ontvangsten/EU | 163 574 | ||||||
Apparaatsontvangsten | 40 719 | 46 348 | 23 066 | 22 921 | 22 921 | 22 921 | 18 421 |
overdracht vermogensbestandsdelen | 475 000 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
De strategische doelstellingen die zijn opgenomen in het beleidsartikel Belastingen worden uitgevoerd binnen de in de tabel opgenomen reeks apparaatsuitgaven. Met ingang van 1 januari 2003 is de Belastingdienst een baten-lastendienst die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën. De apparaatsuitgaven van de Belastingdienst worden toegelicht in de afzonderlijke baten-lastenbegroting. Hieronder is een overzicht opgenomen waarin de aansluiting tussen de baten-lastenbegroting van de Belastingdienst en het beleidsartikel is weergegeven.
Aansluiting met IXB | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
---|---|---|---|---|---|
Stand BLS begroting | 2 385 430 | 2 366 788 | 2 351 965 | 2 339 186 | 2 339 048 |
DGFZ | 13 472 | 13 225 | 12 976 | 12 727 | 12 727 |
Uitvoering derden | 5 794 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Stand beleidsartikel | 2 404 696 | 2 380 013 | 2 364 941 | 2 351 913 | 2 351 775 |
De programma-uitgaven onder doelstelling 4 omvatten vooral waarderingskosten op grond van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ). De WOZ geeft algemene regels voor de waardering van onroerende zaken ten behoeve van verschillende belastingen. De kosten van de waardering worden gedragen door de gemeenten, de waterschappen en door de Belastingdienst. De kosten van de WOZ zullen in 2003 incidenteel stijgen als gevolg van de vangnet regeling. Deze vangnetregeling is ingesteld om gemeenten die noodzakelijkerwijs meer kosten moeten maken dan thans wordt vergoed, met terugwerkende kracht aanvullend te compenseren.
De ontvangst in 2003 van € 475 mln. is van boekhoudkundige-technische aard en is de consequentie van de baten-lastendienst status per 1-1-2003 van de Belastingdienst. Op de openingsbalans van de Belastingdienst wordt tegenover de lening van Financiën aan de Belastingdienst de overdracht van vermogensbeheer geactiveerd voor de boekwaarde. Er vindt nu als het ware een verrekening plaats voor de overdracht van vermogensbestanddelen van Financiën naar de Belastingdienst.
De belastingontvangsten in de tabel budgettaire gevolgen zijn netto-ontvangsten na aftrek van de ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd op basis van de Financiële-verhoudingswet (Fvw).
De belastingontvangsten in de tabellen 1 en 2 van de verdiepingsbijlage zijn voor aftrek van de afzondering ten behoeve van het gemeente- en provinciefonds. In de onderstaande tabel staat de aansluiting van de Miljoenennota 2003 met de begroting IX-B. De nadere toelichting van de belastingontvangsten staat in de verdiepingsbijlage.
Tabel: aansluiting belastingontvangsten Miljoenennota 2003 met begroting IX-B | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Totale belastingontvangsten MN 2003 (kasbasis) | 94 574 | 101 264 | 108 248 | 111 768 | 117 280 | 127 488 | 133 737 |
Aandeel van de Europese Unie1 | |||||||
– in de invoerrechten | 1 691 | 1 520 | |||||
– in de omzetbelasting | 1 961 | 2 074 | |||||
Aandeel gemeentefonds | 11 543 | 12 159 | 13 069 | 13 217 | 12 041 | 13 801 | 13 796 |
Aandeel provinciefonds | 940 | 1 013 | 1 083 | 1 097 | 973 | 953 | 953 |
Ten bate van begroting IX-B | 82 091 | 84 498 | 94 096 | 97 454 | 104 266 | 112 734 | 118 988 |
1 Vanaf 2002 worden de afdrachten aan en ontvangsten van de eigen middelen van de Europese Unie op de Rijksbegroting verantwoord; voorheen werden deze buiten de Rijksbegroting geboekt.
x € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel 1 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 3 086 193 | 2 994 217 | 2 980 506 | 2 967 478 | 2 967 340 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 2 404 696 | 2 380 013 | 2 364 941 | 2 351 913 | 2 351 775 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 681 497 | 614 204 | 615 565 | 615 565 | 615 565 | |||||
4.Waarvan juridisch verplicht | ||||||||||
Uitgaven betreffende aangegane verplichtingen tot 1-1-2003 | 100% | 681 497 | 7% | 44 603 | 7% | 45 964 | 7% | 45 964 | 7% | 45 964 |
5.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden | 0% | 0 | 93% | 569 601 | 93% | 569 601 | 93% | 569 601 | 93% | 569 601 |
6.Niet onder 4 en 5 begrepen | ||||||||||
7.Totaal | 100% | 681 497 | 100% | 614 204 | 100% | 615 565 | 100% | 615 565 | 100% | 615 565 |
Toelichting:
Van de totaal geraamde kasuitgaven betreft gemiddeld 80% apparaatuitgaven. Van de geraamde programma-uitgaven heeft € 550 mln. betrekking op de raming voor uitgaven op het gebied van de heffings- en invorderingsrente, die een wettelijke grondslag hebben. Overigens staan hier ook renteontvangsten tegenover van € 750 mln. In geval dat naar een andere systematiek zou worden overgegaan is de veronderstelling dat na een overgangsperiode van 1 jaar deze uitgaven waarschijnlijk niet langer als juridisch verplicht zijn te beschouwen. Voor de geraamde WOZ-uitgaven zijn contractuele verplichtingen en daarmee juridisch verplicht. De overige uitgaven hebben voornamelijk betrekking op de vergoeding proceskosten. Een aanpassing van onderliggende regelingen zal leiden tot aflopende juridische verplichtingen. Ook hiervoor wordt vooralsnog verondersteld dat samenhangende uitgaven dientengevolge vanaf 2004 niet als juridisch verplicht zullen worden beschouwd.
3.2.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het bijdragen aan condities voor goed functionerende en internationaal concurrerende financiële markten.
De dynamiek in de financiële sector vergt een alerte houding van de overheid. Primaire drijfveer van het overheidsbeleid is het bevorderen van goed functionerende en internationaal concurrerende financiële markten en van het vertrouwen in het financiële stelsel. Kernelementen zijn het bevorderen van de stabiliteit van het financiële stelsel en van financiële instellingen, goede werking van effectenmarkten, marktwerking, goed gedrag van financiële marktpartijen ten opzichte van de consument, een adequate muntcirculatie, een soepel betalingsverkeer en integriteit van het financiële systeem.
Verantwoordelijkheid | Systeemverantwoordelijkheid voor wat betreft het bijdragen aan de condities van financiële markten zoals genoemd bij de operationele doelstellingen 1, 2, 3, 4 en 5. |
---|---|
Resultaatverantwoordelijkheid voor de operationele doelstelling 6, rekening houdend met de daarbij genoemde voorwaarden. | |
VBTB Groeiparagraaf | In 2003 zal de focus vooral liggen op de verdere verbetering van de prestatiemeting, die zal worden bezien aan de hand van ervaringen hiermee gedurende het jaar. Specifieke aandachtspunten die in de begroting 2004 tot uitdrukking kunnen komen zijn de rol die marktpartijen en consumenten kunnen spelen bij evaluaties (bij doelstelling 1 tot en met 5), het vergroten van de dekkendheid van de prestatiemeting (vooral bij de doelstellingen 3,4 en 5) en het formuleren van streefwaarden (bij alle doelstellingen). |
Wettelijke grondslag | Wet toezicht kredietwezen, Wet toezicht verzekeringsbedrijf, Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, Wet toezicht effectenverkeer, Wet toezicht beleggingsinstellingen, Wet inzake de Wisselkantoren, Wet melding zeggenschap, Wet giraal effectenverkeer, Wet Consumentenkrediet, Muntwet, Wet identificatie bij dienstverlening, Wet melding ongebruikelijke transacties, Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, Bankwet, Wet aansprakelijkheid kernongevallen, Wet financiering decentrale overheden. |
3.2.2 Operationele doelstellingen
3.2.2.1 Operationele doelstelling 1 Toezicht op de financiële sector
Het creëren van een slagvaardige en effectieve institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële markten.
De dynamiek in de financiële marktsector (cross-sector ontwikkelingen en internationalisering) maakt een continue aandacht voor de doeltreffendheid, marktgerichtheid en efficiëntie van het toezicht noodzakelijk. Beleidsuitgangspunt daarbij is het voorkomen van overlap en lacunes in het toezicht, toezichtarbitrage en het blijvend faciliteren en stimuleren van de concurrentiekracht van de Nederlandse financiële marktsector.
In dit licht is in 2002, na steun van de Tweede Kamer voor de nota Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector, gestart met de hervorming van het toezicht op de financiële marktsector. De sectorale toezichtbenadering (separaat toezicht op banken, verzekeraars en effecteninstellingen) is vervangen door een functionele benadering van het toezicht waarin een eenduidige en gelijke aanpak voor de gehele financiële marktsector centraal staat op prudentiële en gedragsaspecten. De kanteling van het toezicht van sectoraal naar functioneel (prudentieel, gedrag) kan aldus een noodzakelijke bijdrage leveren aan (i) doeltreffend toezicht gericht op financiële soliditeit en op gedrag van instellingen onderling alsmede richting consument, (ii) marktgericht toezicht geënt op concurrentiekracht van financiële instellingen en (iii) beheersing van administratieve en toezichtlasten. Bij de analyse voorafgaand aan de keuze voor de nieuwe functionele vormgeving van het toezicht zijn de in de praktijk gebleken voor- en nadelen van het sectorale model, aangevuld met de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT) op sectoroverstijgend terrein meegewogen. De in de begroting 2002 aangekondigde evaluatie van de RFT komt daarmee te vervallen.
De herschikking van het toezicht heeft in eerste instantie grotendeels op basis van bestaande wetgeving vorm gekregen. Om vervolgens de voordelen van het nieuwe model volledig tot hun recht te kunnen laten komen, zal ook de huidige wetgevingstructuur worden gekanteld van sectoraal naar functioneel. In 2003 zal op dit terrein een aantal belangrijke slagen worden gemaakt. Naar verwachting krijgt de juridische implementatie van het nieuwe toezichtmodel zijn verdere beslag in 2003 en 2004.
Prestatie-indicator is de mate van realisatie van versterking van de operationele slagkracht en efficiëntie in de institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële markten. Operationele beleidsdoelstelling 1 schept de voorwaarden voor operationele beleidsdoelstellingen 2, 3, 4 en 5. De prestatiemeting van operationele beleidsdoelstelling 1 vindt daarom plaats door de operationele beleidsdoelstellingen 2, 3, 4 en 5 gezamenlijk te toetsen op (i) doeltreffendheid van het toezicht, (ii) efficiëntie van het toezicht en (iii) wet- en regelgeving en (iv) internationaal gebied. Onderstaand is per aspect weergegeven hoe deze toetsing plaatsvindt.
• Doeltreffendheid van het toezicht. Dit geeft aan in welke mate de doelstellingen van het toezicht worden verwezenlijkt. De doeltreffendheid van het toezicht zal hoofdzakelijk worden gemeten aan de hand van de vijfjaarlijkse evaluaties van de financiële toezichthouders. Daarnaast zal voor de jaarlijkse prestatiemeting gebruik worden gemaakt van de mate waarin de toezichthouders hun doelstellingen realiseren aan de hand van de gegevens in jaarverslagen en de begrotingen van de financiële toezichthouders alsmede in het jaarverslag van de RFT.
• Efficiëntie van het toezicht. Hierbij gaat het om de vraag of de doelstellingen van het toezicht worden bereikt met zo min mogelijk vermijdbare financiële en administratieve lasten. De efficiëntie van het toezicht zal jaarlijks worden gemonitord aan de hand van de jaarlijkse kosten van het toezicht. Daarnaast zal de monitoring plaatsvinden aan de hand van de omvang van administratieve lasten voor onder toezicht gestelden voortvloeiend uit toezichtwet- en regelgeving. In dit kader zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de administratieve lasten voortvloeiend uit wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten.
• Wet- en regelgeving. De prestatie op het gebied van wet- en regelgeving wordt gemeten aan de hand van het aantal wetten en het gerealiseerde tijdpad.
• Internationaal gebied. Prestaties op internationaal gebied worden gemonitord aan de hand van de mate en tijdsduur van implementatie van de internationale normen (waaronder Europese richtlijnen). Daarbij zij opgemerkt dat een groot deel van het beleid en de regelgeving op het terrein van de financiële markten in de EU-onderhandelingen tot stand komt en slechts beperkt beïnvloedbaar is vanuit Nederland.
3.2.2.2 Operationele doelstelling 2 Goed functionerende markt voor financiële diensten
Het realiseren van randvoorwaarden voor een goed functionerende markt voor financiële diensten en het bevorderen van een goede positie van de consument door middel van het stellen van eisen aan het gedrag van financiële instellingen en andere marktpartijen.
Het beleid ziet toe op de relaties tussen marktpartijen op de markten van financiële diensten (van aanbieders met consumenten en tussen aanbieders onderling). De focus ligt op het bevorderen van de kwaliteit van de dienstverlening, onder meer door de transparantie van financiële producten en diensten te verbeteren en de betrouwbaarheid en deskundigheid van de financiële dienstverleners te borgen. Ook zijn de toegankelijkheid van de financiële markten en de mobiliteit van consumenten op deze markten belangrijke aandachtsvelden. Daarnaast worden randvoorwaarden ontwikkeld voor een efficiënt en veilig betalingsverkeer.
Marktwerking staat daarbij voorop. Het beleid moet maximaal ruimte laten voor nieuwe ontwikkelingen en aanbieders en tussenpersonen dienen onder gelijke voorwaarden met elkaar te kunnen concurreren. Belangrijk uitgangspunt is dat marktpartijen en consumenten ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het beleid dient, waar nodig, de randvoorwaarden hiervoor te creëren.
• Ter verbetering van de inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid van complexe financiële producten is per 1 juli 2002 de financiële bijsluiter (FB) verplicht geworden1. Eind 2003 zal een evaluatie van de financiële bijsluiter plaatsvinden.
• Op 16 april 2002 zijn in een brief aan de Tweede Kamer2 de kabinetsvoornemens gepresenteerd ten aanzien van bemiddeling in financiële diensten. Hoofddoelstelling hiervan is het sectoroverstijgend en distributieconsistent vormgeven van een wettelijk kader voor bemiddeling in financiële diensten, waarin zorgplichten voor bemiddelaars worden neergelegd. De Autoriteit-FM zal hiervoor worden aangewezen als toezichthouder.
• Voortvloeiend uit het rapport «Opvangregeling Schadeverzekeringen» van het Verbond van Verzekeraars en de Pensioen- en Verzekeringskamer wordt de mogelijkheid van een vangnetconstructie voor schadeverzekeringen uitgewerkt. In 2002/2003 wordt een follow-up gegeven aan de uitkomsten van het werkgroeprapport.
• Eind 2002 zal een integrale herziening van de Wet op het Consumentenkrediet aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Hierbij zal met name de rol van de toezichthouder verder worden versterkt.
• In 2002 en 2003 worden ten aanzien van betalingsverkeer een aantal initiatieven geïmplementeerd ter verbetering van de corporate governance structuur van betaalsystemen, de marktsetting en het (mededingings)toezicht en wordt gestreefd naar vergroting van de potentiële mobiliteit van consumenten. Tevens worden initiatieven ontplooid ter bevordering van voldoende aanwezigheid van betaalfaciliteiten, verbetering van de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, verkorting van de verwerkingsduur van overboekingen, een verbeterde informatievoorziening over bancaire diensten en een grotere veiligheid van geldautomaten en bankkantoren.
• Naar aanleiding van de aanslagen van 11 september 2001 hebben verzekeraars wereldwijd de dekking voor schaden voortvloeiend uit terrorisme beperkt. De meest urgente problemen ontstonden in de luchtvaartsector. De overheid heeft ter instandhouding van de luchtverbindingen deze dekkingen tijdelijk overgenomen. Momenteel wordt bezien of en zo ja, in welke vorm overheidsbetrokkenheid ook in de toekomst noodzakelijk is.
• Daarnaast hebben Nederlandse verzekeraars aangekondigd de terrorismedekking van de overige polissen per 1 januari 2003 te willen beperken. Een werkgroep heeft de problematiek en mogelijke oplossingen in kaart gebracht. In 2002 zal worden bepaald welke beleidsmaatregelen in 2003 moeten worden gekoppeld aan de situatie in de markt.
Voor de prestatiemeting wordt aansluiting bij beleidsinitiatie (nulmeting en streefwaarde) en de beleidsevaluatie (prestatiemeting) gezocht.
Prestatie-indicatoren: | |||||
---|---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator | Jaar | Nulmeting | Streefwaarde | Prestatiemeting | Jaar |
Beleidsinitiatief: invoering financiële bijsluiter* | |||||
Aandeel consumenten voor wie FB complexe financiële producten inzichtelijker maakt | 2001 | –* | 75% | – | 2004 |
Aandeel consumenten voor wie FB complexe financiële producten beter vergelijkbaar maakt | 2001 | –* | 75% | – | 2004 |
Beleidsinitiatief: Betalingsverkeer | |||||
Vermelding boekings- en valuteringsdatum op rekeningafschriften | 2002 | Geen vermelding | 100% | – | 2003 |
Verkorten verwerkingsduur van overboekingen tussen Interpay en Postbank | 2002 | – | Verkorting verwerkingsduur met 1 dag | – | 2003 |
*Het theoretisch maximum blijkt in een labaratoriumsituatie (in het kader van een NIPO-onderzoek naar voorbeelden van financiële bijsluiters) te liggen op respectievelijk 90 en 87%. Dit maximum is onder meer afhankelijk van het niveau en de kennis van consumenten.
3.2.2.3 Operationele doelstelling 3 Bevorderen goede werking van effectenmarkten
Het bevorderen van een goede werking van effectenmarkten waarbij de kernelementen zijn toezicht op de infrastructuur, regels omtrent transparantie, en adequate zeggenschapsstructuren binnen (beursgenoteerde) vennootschappen.
Het doel is het vanuit effectentypische invalshoek bevorderen van de transparante en integere werking van effectenmarkten, en het versterken van de positie van de beleggers vis-à-vis uitgevende instellingen, andere beleggers en de bewaarders van effecten. Beleggers moeten in staat worden gesteld om – vanuit hun eigen verantwoordelijkheid – geïnformeerd beleggingsbeslissingen te nemen. Het doel wordt mede bereikt door het bevorderen van adequate zeggenschapsstructuren binnen vennootschappen, in het bijzonder vanuit de optiek van de werking van effectenmarkten («corporate governance»). Onderstaand zijn enkele belangrijke activiteiten weergegeven.
• In het kader van het EU Actieplan Financiële Diensten zijn nieuwe richtlijnen voorzien met betrekking tot onder meer het toezicht op effecteninstellingen en effectenbeurzen, overnamebiedingen (herziene 13de richtlijn) en informatieverplichtingen van beursgenoteerde ondernemingen. Voor het Nederlandse effectenrecht en het Nederlandse toezicht betekent dit een belangrijke ontwikkeling. In 2003 zal het zwaartepunt van de onderhandelingen in Brussel liggen, met als complement het parallel voorbereiden van aanpassingen in wet- en regelgeving.
• De richtlijnen met betrekking tot het prospectus en voorwetenschap/koersmanipulatie die naar verwachting spoedig zullen worden aangenomen, zullen in 2003 in de nationale wet- en regelgeving worden verankerd.
• De versterking en modernisering van de wet- en regelgeving op het terrein van het effectenverkeer zal in 2003 verder gestalte krijgen door:
• een nadere uitwerking van het kabinetsstandpunt inzake de invoering van het verplichte bod;
• een herziening van de biedingsregels in het kader van de zogenoemde tweede fase van de Wet openbare biedingen op effecten;
• een herziening van de Wet giraal effectenverkeer: hierbij zal de aandacht liggen op het inspelen op het toenemende grensoverschrijdende effectenverkeer als ook op het faciliteren van proxy voting en solicitatation, mede voortbouwend op het kabinetsstandpunt over de aanbevelingen van de Werkgroep effecten aan toonder;
• een integrale herziening van de Wet melding zeggenschap in beursgenoteerde vennootschappen.
• Op basis van het kabinetsstandpunt «toezicht externe financiële verslaggeving beursgenoteerde ondernemingen» zal wetgeving worden voorbereid, opdat de Autoriteit Financiële Markten vanaf 1 januari 2004 toezicht gaat houden op de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen.
• In de sfeer van corporate governance zullen in 2003 initiatieven worden ontplooid met het oog op een adequaat werkend systeem van proxy voting en solicitation en het verschaffen van transparantie over de corporate governance structuur van beursgenoteerde vennootschappen.
• Daarnaast zal bekeken worden of de aanbevelingen van de EU High Level Group of Company Law Experts (commissie Winter) aanpassing van wet- en regelgeving vergen.
Bij de periodieke evaluatie corporate governance (eerstkomende evaluatie rond de jaarwisseling 2002/2003) wordt gedacht aan een onderzoek naar de opvolging door de beursgenoteerde ondernemingen van de aanbevelingen van de commissie Peters uit 1997, rekening houdend met de internationale ontwikkelingen en de recente jurisprudentie, en de meting van actievere participatie van aandeelhouders aan besluitvorming op de aandeelhoudersvergaderingen (opkomstpercentages) en gebruikmaking van nieuw gecreëerde rechten (bijvoorbeeld agenderingsrecht, aanvragen van volmachten in geval van certificering).
3.2.2.4 Operationele doelstelling 4 Het bevorderen van een stabiel financieel stelsel
Het bevorderen van een stabiel financieel stelsel door de soliditeit en continuïteit van afzonderlijke instellingen te bevorderen, primair gericht op de interne bedrijfsvoering en de solvabiliteit van financiële instellingen.
Beleid en regelgeving voor het bedrijfseconomische toezicht op financiële instellingen worden zowel binnen Nederland als internationaal geformuleerd. Het speelveld waarop gewerkt wordt aan de bevordering van soliditeit en continuïteit van afzonderlijke instellingen, is meer dan bij de overige doelstellingen internationaal. Een groot deel van het beleid en de regelgeving komt in Brussel tot stand. In het onderhandelingsproces in Brussel kan wel een belangrijke inbreng vanuit Nederland worden geleverd, maar de uitkomst van het onderhandelingsproces is onzeker. Onderstaand zijn de belangrijkste activiteiten voor het komende jaar weergegeven.
• Het komende jaar zal in Brussel worden onderhandeld over Europese richtlijnen voor nieuwe solvabiliteitseisen voor het bank- (Bazel II richtlijn) en verzekeringswezen (Solvency II). De reeds aangenomen Europese richtlijnen inzake solvabiliteitsmargevereisten voor levens- en schadeverzekeraars (Solvency I) dient in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 te worden geïmplementeerd. Een wetsvoorstel hiertoe zal in de eerste helft van 2003 worden ingediend.
• De onderhandelingen voor een Europese richtlijn voor toezicht op financiële conglomeraten zullen naar verwachting in 2002 worden afgerond. De implementatie van eerdere beleidsvoornemens inzake het toezicht op financiële conglomeraten zal synchroon verlopen met de implementatie van bedoelde Europese richtlijn.
• De procedures voor de totstandkoming en implementatie van het prudentiële toezicht op de banken- en verzekeringssector (conform de voorstellen van Lamfalussy voor de effectensector) zullen worden verbeterd. Hierdoor wordt de convergentie van de toezichtpraktijken in de EU bevorderd.
• Het wetsvoorstel waarin de aanbevelingen van de deskundigengroep Traas ter verbetering van de vergelijkbaarheid van de verslaggeving van verzekeraars ten behoeve van het toezicht en de financiële markten zijn neergelegd, ligt thans bij de Raad van State voor advies. In 2003 zal, in overleg met de Pensioen- & Verzekeringskamer, de aanpassing van de relevante lagere regelgeving plaatsvinden.
• Zoals vermeld in de brief van 10 december 1999 (Kamerstukken II 1999/00, 26 965, nr. 1) en de brief van 16 mei 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 26 965, nr. 2) worden momenteel de bepalingen voor het verklaringen van geen bezwaar stelsel herzien, waarbij wordt gestreefd naar liberalisering en grotere efficiëntie van dit stelsel. Doelstelling is om in 2003 de uitkomsten van deze herziening in een wetsvoorstel neer te leggen.
• De implementatie van toezichtinstrumenten in de bank- en verzekeringssector vindt niet steeds op een zelfde wijze plaats, waardoor financiële stabiliteit en marktwerking nadelig beïnvloed kunnen worden. In 2003 zal de omslag naar risico-georiënteerd toezicht verder gestalte worden gegeven.
Systeemstabiliteit en noodmaatregelen
• Wettelijke inkadering van het toezicht op zogeheten clearing members met het oog op, mede naar aanleiding van de samenvoeging van de clearing activiteiten van euronext in Clearnet SA.
• Explicitering van de taken en bevoegdheden van de overheid en De Nederlandsche Bank ten aanzien van systeemstabiliteit.
• Implementatie van de Europese richtlijnen inzake liquidatie en sanering van kredietinstellingen en van verzekeraars in respectievelijk de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.
De prestatie-indicator voor het risico-geörienteerd toezicht is de mate van omslag naar risico-georiënteerd toezicht, welke voortvloeit uit de Nota toezicht op financiële conglomeraten (Kamerstukken II 1999/00, 27 241, nr. 1). In 2002 zal ten behoeve hiervan een nulmeting worden gedaan. Per sector wordt onderzocht in hoeverre het prudentieel toezicht risico-georiënteerd is. In 2006 wordt een tweede meting gedaan, opdat geëvalueerd kan worden of de omslag naar risico-georiënteerd toezicht bereikt is. Daarnaast zal er jaarlijks een voortgangsrapportage worden opgesteld. Kernvragen daarbij zijn of de verschillende bronnen van risico in financiële instellingen door risico-georiënteerde regulering beheerst worden en of banken en verzekeraars dezelfde hoeveelheid solvabiliteit moeten aanhouden voor soortgelijke risicocategorieën.
Door het herzien van de bepalingen voor het verklaringen van geen bezwaar (vvgb) stelsel, zal de afgifte van vvgb's efficiënter verlopen, waardoor er minder afgegeven hoeven te worden. Het aantal afgegeven vvgb's is een prestatie-indicator voor de herziening van dit beleid. In onderstaande tabel is de ontwikkeling weergegeven van het aantal vvgb's dat is afgegeven door de financiële toezichthouders.
Aantal afgegeven vvgb's | ||||
---|---|---|---|---|
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
kredietinstellingen | 918 | 1 096 | 1 338 | 1 206 |
effecteninstellingen | 269 | 553 | 471 | 352 |
verzekeraars | 134 | 178 | 71 | 124 |
totaal | 1 321 | 1 827 | 1 880 | 1 682 |
3.2.2.5 Operationele doelstelling 5 Integriteit
Het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel door het stellen van randvoorwaarden voor onder meer anti-witwaswet- en regelgeving en voor het toezicht op de financiële sector.
Bij het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel ligt de nadruk op drie beleidsprocessen:
• Ten behoeve van de systematische ontsluiting van de financiële stromen in een economie dient voorzien te zijn in een adequate financiële toezichtwetgeving en anti-witwaswetgeving die niet alleen de bescherming van de belangen van de consumenten en de werking van de financiële markten bevordert, maar ook de integriteit van de financiële sector;
• Het verder ontwikkelen van adequate wet- en regelgeving om informatie die uit financiële stromen beschikbaar komt op een goede manier te kunnen gebruiken ten behoeve van de integriteit van het financiële stelsel. Dit mede in samenhang met de (voortgaande) uitbouw van het Financieel Expertisecentrum (FEC);
• De sturing van de effectieve handhaving en uitvoering van de integriteitswet- en regelgeving.
Naast de lopende activiteiten zoals de Begeleidingscommissie Meldpunt ongebruikelijke transacties (BC MOT) en de Wet identificatie bij dienstverlening zijn voor 2003 de belangrijkste activiteiten, die ten dele voortkomen uit de Nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding (Kamerstukken II 2001/02, 28 106):
• In het kader van de versterking van de samenwerking tussen toezicht-, opsporing-, en vervolgingsinstanties in het kader van het FEC zal de opstelling van een «Wet op het FEC» ter hand worden genomen.
• Verbetering van de werking van de handhavingsketen toezicht-opsporing-vervolging, met inbegrip van de werking van het instrument bestuurlijke boetes en dwangsommen.
• Aan de hand van de in 2003 uit te voeren evaluatie van de Nederlandse anti-witwaswetgeving en anti-witwasbeleid door de Financial Action Task Force on money laundering (FATF), is het voornemen een checklist te ontwikkelen aan de hand waarvan wetgeving en beleid kunnen worden verbeterd.
• De 40 aanbevelingen die in gezamenlijk verband door de FATF-landen zijn opgesteld en in 2002 zijn herzien, zullen in de wetgeving van het Koninkrijk geïmplementeerd moeten worden. Ook zal Nederland bevorderen dat de herziene aanbevelingen in de rest van de wereld zullen worden geïmplementeerd.
• Naar aanleiding van de Nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding zal de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij dienstverlening worden herzien en zullen de indicatoren op grond van de Wet MOT worden aangepast. Eveneens zal de meldplicht met betrekking tot het tegengaan van het financieren van terrorisme beleidsmatig worden verankerd.
• Bijdragen aan versterking van bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme in nationaal en internationaal verband, met inbegrip van het bijdragen aan de versterking van wetgeving en rechtshandhaving op deze terreinen in Koninkrijksverband.
• Afronding van de Wet inzake de trustkantoren met het doel om trustkantoren onder de reikwijdte van het (integriteits)toezicht te brengen.
• Prestatie-indicator is de versterking van en het inzicht in de handhavingsketen toezicht-opsporing-vervolging naar aanleiding van de voornemens uit de Nota Integriteit van de financiële sector. Voor de jaarlijkse prestatiemeting kan gebruik worden gemaakt van de gegevens van de financiële toezichthouders en de overige partijen in de handhavingsketen zoals het aantal opgelegde boeten en dwangsommen, aangiftes en opsporingsonderzoeken met betrekking tot de financiële toezichtwetgeving en anti-witwaswetgeving.
• In 2003 zal door middel van de evaluatie Boetes en dwangsommen de doelstelling gedeeltelijk worden geëvalueerd. Daarnaast zal gebruik worden gemaakt van de mate van realisatie van de beleidsvoornemens uit de Nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding, alsmede de mate van realisatie van het aantal zaken zoals afgesproken in de lopende handhavingsarrangementen.
• De prestatie-indicator voor de Wet MOT is het verbeteren van het inzicht in de meldketen (meldende instellingen – MOT – opsporing/vervolging) door middel van de input en output bij het MOT van het aantal ongebruikelijke transacties en het aantal door het MOT aan opsporingsinstanties als verdacht doorgemelde transacties. Daarnaast zal de effectiviteit van het meldsysteem worden gemeten door inzicht te krijgen in het aantal verdachte transacties dat leidt tot opsporingsonderzoeken. Dit laatste houdt een inspanningsverplichting in voor het ministerie van Justitie en het OM.
3.2.2.6 Operationele doelstelling 6 Muntwezen
Het zorgdragen voor een goed functionerend chartaal betalingsverkeer via een ongestoorde muntvoorziening van voldoende munten met als randvoorwaarde kostenefficiëntie.
Op grond van de Muntwet 2002 worden uitsluitend in opdracht van de Staat munten vervaardigd en uitgegeven. Op grond van een muntcontract worden de euromunten door De Koninklijke Nederlandse Munt NV (KNM) vervaardigd. De Nederlandsche Bank NV (DNB) verzorgt de distributie van de euromunten.
De voormalige guldenmunten zijn tot 1 januari 2007 inwisselbaar tegen de voormalige nominale waarde. Het is de bedoeling het metaal van de ingewisselde guldenmunten te verkopen. Uit veiligheidsoverwegingen zullen de ingewisselde guldenmunten eerst worden ontwaard. De ontwaarding van in 2002, 2003 en 2004 ingewisselde guldenmunten zal plaatsvinden in het Opslag- en Distributiecentrum te Lelystad en wordt uitgevoerd door KNM. Volgens planning dient het project eind 2004 te zijn afgerond. Guldenmunten die na 2004 worden ingewisseld, zullen op ad hoc-basis worden ontwaard.
De belangrijkste activiteiten voor 2003 zijn:
• Monitoring van de muntproductie door middel van controle op de naleving door KNM van het muntcontract.
• Het ontwaarden van de voormalige guldenmunten op een veilige wijze.
• Mogelijke herziening van de relatie tussen Financiën en KNM mede aan de hand van de bevindingen van de evaluatie van KNM in 2002 in verband met de afsluiting van een nieuw muntcontract.
Jaarlijks zal de doelstelling worden gemonitord aan de hand van drie prestatie-indicatoren:
• Muntvoorziening ten opzichte van muntvraag;
• Werkelijke ten opzichte van de geplande productie;
• Kosten van de muntvoorziening.
Voorts is eind 2004/begin 2005 een evaluatie van de hele beleidsdoelstelling gepland.
Productie euromunten 1999–2003 (aantallen x 1000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
2 euro | 9 900 | 24 500 | 146 600 | 24 200 | 448 |
1 euro | 63 500 | 62 900 | 67 200 | 41 400 | 448 |
50 eurocent | 99 600 | 87 000 | 79 000 | 94 400 | 515 |
20 eurocent | 86 500 | 67 500 | 92 300 | 73 700 | 515 |
10 eurocent | 149 700 | 156 700 | 194 200 | 39 400 | 515 |
5 eurocent | 213 100 | 184 100 | 206 400 | 46 400 | 560 |
2 eurocent | 109 000 | 122000 | 142 100 | 66 900 | 560 |
1 eurocent | 47 800 | 276 800 | 179 800 | 45 600 | 560 |
Totaal | 779 100 | 981 500 | 1 107 400 | 432000 | 4 121 |
Voorraden euromunten Muntdepot 1999–2002 (jaarultimo; aantallen x 1000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
1999 | 2000 | 2001 | 2002* | ||
2 euro | 9 900 | 34 400 | 180 800 | 72 670 | |
1 euro | 63 500 | 126 400 | 193 600 | 96 510 | |
50 eurocent | 99 600 | 186 600 | 265 600 | 177 620 | |
20 eurocent | 86 500 | 154 000 | 246 300 | 123 870 | |
10 eurocent | 149 700 | 306 400 | 500 600 | 295 250 | |
5 eurocent | 213 100 | 397 200 | 603 600 | 410 640 | |
2 eurocent | 109 000 | 231 000 | 373 100 | 153 780 | |
1 eurocent | 47 800 | 324 600 | 504 400 | 257 620 | |
Totaal | 779 100 | 1 760 600 | 2 868 000 | 1 587 960 |
*raming.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek per doelstelling | |||||
---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling FM | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Operationele doelstelling 1 | |||||
Doeltreffendheid | • | • | • | • | • |
Efficiëntie | • | • | • | • | • |
Wet- en regelgeving | • | • | • | • | • |
Internationaal | • | • | • | • | • |
Evaluatie De Nederlandsche Bank | • | ||||
Evaluatie Pensioen-& Verzekeringskamer | • | ||||
Operationele doelstelling 2 | |||||
Evaluatie Financiële Bijsluiter | • | ||||
Aandeel consumenten voor wie FB complexe financiële producten inzichtelijker en beter vergelijkbaar maakt | 75% | ||||
Betalingsverkeer | • | ||||
Bemiddeling financiële diensten | • | ||||
Operationele doelstelling 3 | • | ||||
Corporate Governance | • | ||||
Operationele doelstelling 4 | |||||
Evaluatie risico-georiënteerd toezicht | • | ||||
Omslag naar risico-georiënteerd toezicht | • | • | • | • | • |
Vvgb-beleid | • | • | • | • | • |
Operationele doelstelling 5 | |||||
Evaluatie Boetes en dwangsommen | • | ||||
Versterking en inzicht in handhavingsketen toezicht-opsporing-vervolging | • | • | • | • | • |
Realisatie beleidsvoornemens Nota Integriteit | • | • | • | • | • |
Inzicht in meldketen en -systeem MOT | • | • | • | • | • |
Operationele doelstelling 6 | |||||
Evaluatie | |||||
Muntvoorziening tov de marktvraag | • | • | • | • | • |
Werkelijke tov geplande productie | • | • | • | • | • |
Kosten van de muntvoorziening | • | • | • | • | • |
3.2.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 162 334 | 182 909 | 21 311 | 20 064 | 19 958 | 19 855 | 19 855 |
Uitgaven | 201 918 | 227 483 | 21 311 | 20 064 | 19 958 | 19 855 | 19 855 |
Programma-uitgaven | 196 944 | 220 220 | 16 519 | 15 636 | 15 623 | 15 611 | 15 611 |
doelst. 2 Goed functionerende markt voor fin. diensten | |||||||
Financiële bijsluiter | 3 500 | ||||||
Toezicht Wck | 800 | 1 000 | |||||
doelst. 6 Zorgdragen chartaal betalingsverkeer | |||||||
Muntcirculatie | 109 394 | 30 114 | 10 987 | 11 104 | 11 091 | 11 079 | 11 079 |
Uit circulatie terugontvangen munten | 129 942 | ||||||
doelst. 7 Bevorderen soepele overgang euro | |||||||
Voorlichting euro | 35 472 | 13 000 | |||||
Publiekssets euromunten | 52 078 | 40 832 | |||||
doelst. 5 Bevorderen van de integriteit | |||||||
Caribbean Financial Action Taskforce | 45 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 |
Bijdrage toezicht MOT/WID | 2000 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | 4 500 | |
Apparaatsuitgaven | 5 250 | 7 263 | 4 792 | 4 428 | 4 335 | 4 244 | 4 244 |
Ontvangsten | 1 402 133 | 1 215 619 | 447 130 | 563 418 | 575 468 | 585 318 | 593 868 |
Totaal programma-ontvangsten | 1 402 133 | 1 215 619 | 447 130 | 563 418 | 575 468 | 585 318 | 593 868 |
doelst. 4 Bevorderen stabiel financieel stelsel | |||||||
Winstuitkering DNB | 1 399 466 | 1 198 854 | 402 850 | 522 600 | 551 150 | 564 500 | 573 050 |
doelst. 6 Zorgdragen chartaal betalingsverkeer | |||||||
Ontvangsten muntwezen | 2 242 | 6 442 | 23 945 | 20 484 | 3 984 | 484 | 484 |
Toename munten in circulatie | 0 | 0 | 20 012 | 20 012 | 20 012 | 20 012 | 20 012 |
Budgetten met meer dan 1 doelstelling | |||||||
Overige programma-ontvangsten | 425 | 10 323 | 323 | 322 | 322 | 322 | 322 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
Hervorming van het toezicht leidt er toe dat taken op het gebied van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) naar de Autoriteit FM worden overgeheveld. Na herziening van de Wck (naar schatting in 2004) zullen de kosten volledig kunnen worden doorberekend aan de onder toezicht gestelden.
Muntcirculatie bestaat uit uitgaven die betrekking hebben op het muntmuseum, de muntproductie, muntontwaarding en het NACM. De muntproductie in de jaren 2003 en verder is hierbij afhankelijk gesteld van veronderstellingen in ontwikkelingen in de muntvraag.
De bijdrage toezicht wordt ingezet om naleving van de meldplicht ingevolge de Wet MOT en de WID te handhaven. Dit toezicht heeft betrekking op tussenpersonen, accountants, belastingadviseurs, notarissen, advocaten en andere juridische adviseurs. Het gaat om een bedrag van € 4,5 mln. structureel.
Voor een volledig inzicht in mogelijke ontwikkelingen in de programma-uitgaven wordt onderstaand inzicht gegeven in verleende garanties.
Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Wako)
De Staat dient, voorzover de vergoedingen uit andere hoofde niet toereikend zijn, openbare middelen tot een bedrag van maximaal € 2,27 mld. beschikbaar te stellen per kerninstallatie om schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden. Momenteel zijn er in Nederland zeven kerninstallaties.
Verplichtingen van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer
De Staat garandeert de verplichtingen van het Waarborgfonds, naar rato van het aantal (rijks)motorrijtuigen waarvan de Staat bezitter of houder is. De Staat garandeert eveneens de verplichtingen van het Waarborgfonds samenhangend met de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden.
Herverzekering van schepen en luchtvaartuigen bij buitengewone omstandigheden
De Staat kan in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden optreden als verzekeraar van door Nederlandse exploitanten van schepen en luchtvaartuigen te lopen risico's. Tevens kan de Staat optreden als herverzekeraar voor deze risico's. In dit kader is een garantie verstrekt aan luchtvaartmaatschappijen als gevolg van de terrorristische aanslagen van 11 september 2001. Ten aanzien van de mogelijke verplichtingen die de overheid op zich heeft genomen, geldt dat de verzekering voor de grootste vliegtuigen een dekking biedt van 1,75 mld. dollar tegen schade voortvloeiend uit molestaansprakelijkheid aan derden, niet zijnde passagiers. Slechts in de situatie dat meerdere vliegtuigen tegelijkertijd schade aan derden veroorzaken als gevolg van een terrorristische daad, zou de schade hoger uitpakken dan dit grensbedrag. De grootste post voor luchtvaartgerelateerde activiteiten betreft een dekking van € 0,95 mld. voor een aantal vliegvelden. De overheid heeft het recht voorbehouden de verzekering bij schade per direct op te zeggen. In verband met de onmogelijkheid van het maken van zelfs een globale schatting is hiervoor geen bedrag in de verplichtingenraming opgenomen.
Vrijwaring van schade van de Pensioen- en Verzekeringskamer en de Autoriteit Financiële Markten
Door de Staat zijn vrijwaringen verleend ter zake van schade als gevolg van uit de toezichtstaak voortvloeiende aansprakelijkheidsclaims.
Garantie toezicht jaarverslaggeving
De Autoriteit FM zal naar verwachting in 2004 toezicht houden op de jaarverslaggeving. Daartoe worden voorbereidingskosten van ca. € 2,7 mln. gemaakt. Om het geringe risico af te dekken dat dit niet doorgaat, en hierdoor een wettelijke basis ontbreekt voor kostendoorberekening door de Autoriteit-FM, is een garantie afgegeven van ca. € 2,7 mln.
De Staat der Nederlanden is enig aandeelhouder van De Nederlandsche Bank (DNB). Ingevolge artikel 19 van de Statuten van DNB wordt de winst vastgesteld door de Raad van commissarissen. Na inhoudingen voor de reserves wordt de overige winst ter beschikking van de aandeelhouder gesteld. Artikel 16 van de Bankwet 1998 bepaalt dat DNB een storting in de reserves ter goedkeuring aan de Minister moet voorleggen. De overige winst wordt aan de Staat uitgekeerd. De winstuitkering aan de Staat vindt eenmaal per jaar plaats over de winst van het voorgaande boekjaar. Van deze winst wordt 95% aan de Staat uitgekeerd en 5% aan de reserves toegevoegd.
De ontvangsten muntwezen hebben betrekking op de afdracht van KNM aan de Staat van de totale nominale waarde verkregen door de afgifte van bijzondere (en niet voor het betalingsverkeer bestemde) munten en van royalty's. Royalty's zijn een vergoeding die de Staat ontvangt voor dukaten die KNM produceert en verkoopt. De ontvangsten muntwezen hebben tevens betrekking op de betaling aan de Staat van het verkochte metaalschroot (dit is het muntmetaal van vernietigde munten).
In 2002 is per saldo sprake van een uitgave in verband met terugvloei van bijzondere munten. In 2003 en 2004 is sprake van hogere ontvangsten door verschrotting van terugontvangen guldenmunten.
Het in omloop brengen van reguliere euromunten leidt tot ontvangsten voor de Staat en tegelijkertijd tot een schuld aan het publiek. Vanwege de uitbreidings- en vervangingsvraag naar munten is doorgaans sprake van een netto-ontvangst voor de Staat. In 2002 is door terugvloei van guldenmunten geen sprake van een ontvangst. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de verdiepingsbijlage.
Deze ontvangsten in 2003 en verder hebben betrekking op door exploitanten van kerninstallaties te betalen premies in verband met de garantie die door de Staat is afgegeven voor dekking van schade bij kernongelukken. Deze ontvangsten worden geraamd op ca. € 320 000 per jaar.
x € 1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel 2 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 21 311 | 20 064 | 19 958 | 19 855 | 19 855 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 4 792 | 4 428 | 4 335 | 4 244 | 4 244 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 16 519 | 15 636 | 15 623 | 15 611 | 15 611 | |||||
4.Waarvan juridisch verplicht | 31% | 5 174 | 37% | 5 722 | 6% | 1 000 | 6% | 1 000 | 6% | 1 000 |
Uitgaven betreffende aangegane verplichtingen tot 1-1-2003 | ||||||||||
5.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden | 64% | 10 532 | 63% | 9 900 | 67% | 10 500 | 67% | 10 500 | 67% | 10 500 |
6.Niet onder 4 en 5 begrepen | 5% | 813 | 0% | 14 | 26% | 4 123 | 26% | 4 111 | 26% | 4 111 |
7.Totaal | 100% | 16 519 | 100% | 15 636 | 100% | 15 623 | 100% | 15 611 | 100% | 15 611 |
Toelichting op budgetflexibiliteit
Juridisch verplichte uitgaven betreffen onder meer contractuele verplichtingen in het kader van het ontwaardingsproject guldenmunten en de productie van munten. Het toezicht op de naleving van de meldplicht MOT/WID, alsmede de zorg voor een ongestoorde muntvoorziening maken deel uit van categorie 5. De raming van categorie 6 staat onder meer onder invloed van andere ontwikkelingen zoals op het gebied van financieel toezicht.
3.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
3.3.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het wegnemen van knelpunten voor ondernemingsfinanciering, het beheren van overheidsdeelnemingen, bredere toepassing van publiek-private samenwerking bij de totstandkoming van overheidsinvesteringen.
Verantwoordelijkheid | Voor operationele doelstelling 1 en 2 systeemverantwoordelijkheid en resultaat-verantwoordelijkheid, voor operationele doelstelling 3 en 4 systeemverantwoordelijkheid. |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | Voor de begroting 2004 wordt bezien of de huidige doelstelling bij operationele doelstelling 1 Staatsdeelnemingen aanpassing behoeft. |
Wettelijke bepalingen | Regeling Bijzondere Financiering 1971, Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 1981, Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland, Comptabiliteitswet artikel 29. |
3.3.2 Operationele doelstellingen
3.3.2.1 Operationele doelstelling 1 Staatsdeelnemingen
Het aangaan (verwerven en creëren), beheren en afstoten van staatsdeelnemingen en de coördinatie daarvan.
Conform verwachting is de nieuwe nota «Deelnemingenbeleid Rijksoverheid» (Kamerstukken II, 2001/02, 28 165, nrs. 1–2) in de tweede helft van 2001 tot stand gekomen. De nota is inmiddels door het kabinet goedgekeurd. In deze nota wordt ingegaan op het aangaan, beheren en afstoten van deelnemingen. Ook aan het veilig stellen van het publieke belang ten aanzien van deelnemingen wordt in deze nota aandacht geschonken.
De kern van de nota is de scheiding van verschillende verantwoordelijkheden. Publieke belangen die met een deelneming samenhangen kunnen het best worden verankerd in wet- en regelgeving, concessievoorwaarden, overeenkomsten en dergelijke. Aandeelhouderschap biedt voor de borging van publieke belangen slechts beperkte sturingsmogelijkheden en dient in beginsel uitsluitend voor de behartiging van de zakelijke aandeelhoudersbelangen te worden aangewend. In het kader van dit nieuwe beleid zal het aandeelhouderschap van staatsdeelnemingen waar mogelijk in de loop van 2002 aan de minister van Financiën worden overgedragen, waardoor het beheer van staatsdeelnemingen in belangrijke mate zal worden gecentraliseerd.
Het beheer zal zich primair richten op de financiële belangen van de Staat. Doel is om groei van aandeelhouderswaarde over langere termijn te bevorderen. Voor borging van publieke belangen blijft primair het vakdepartement verantwoordelijk. Indien behartiging van financiële belangen kan botsen met publieke belangen, maken het ministerie van Financiën en het vakdepartement afspraken over de opstelling van de Staat.
Centralisatie van het beheer van Staatsdeelnemingen vraagt om een actieve en tegelijkertijd evenwichtige opstelling van de Staat naar de deelnemingen toe, of met andere woorden om professionalisering van het aandeelhouderschap. Een balans zal moeten worden gevonden tussen enerzijds het bewaren van de juiste afstand tot de vennootschap, dat wil zeggen het respecteren van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bestuur en de raad van commissarissen, en anderzijds een actieve rol als aandeelhouder ter behartiging van de belangen van de Staat. Ten behoeve hiervan zal in de tweede helft van 2002 een raamwerk worden uitgewerkt, waarin de taken van de aandeelhouder Staat in zijn relatie tot de vennootschap gestalte zullen krijgen. Professionalisering van het aandeelhouderschap zal onder meer neerkomen op de formulering van heldere doelstellingen ten aanzien van deelnemingen en het houden van toezicht daarop. Dit zal gepaard moeten gaan met een zakelijkere en intensievere communicatievorm met de deelneming en een actieve monitoring van de performance van de deelneming.
Scheiding van verschillende verantwoordelijkheden ligt ook aan het nieuwe beleid ten grondslag, dat ten aanzien van commissarissen van overheidswege in de nota «Beleid commissarissen van overheidswege» (Kamerstukken II 2000/01, 22 064, nr. 5) is geformuleerd. Voorkomen moet worden dat er een verstrengeling optreedt tussen het publiek belang enerzijds en het ondernemingsbelang anderzijds doordat rijksambtenaren als commissarissen bij de staatsdeelnemingen worden benoemd. Inmiddels is Financiën tezamen met de vakdepartementen bezig met de implementatie van het nieuwe beleid dat in de loop van 2002 zal worden afgerond. De hoofdregel van het implementatiebeleid is dat alle ambtenaar-commissarissen worden teruggetrokken, de wettelijke mogelijkheid om bij structuurvennootschappen commissarissen te benoemen wordt geschrapt en gelijktijdig worden de statuten van de deelneming in overeenstemming met het nieuwe beleid gebracht.
Het deelnemingenbeleid wordt breed gecommuniceerd en dient voor alle departementen als leidraad bij daadwerkelijke verzelfstandigingen naar BV of NV, bij het beheer van deze deelnemingen en bij privatiseringen. De Staat zal zijn zakelijke belangen, gegeven de (beleidsmatige) randvoorwaarden, zo goed mogelijk behartigen. Dit betekent onder meer bij het aangaan en afstoten dat het doel is om, binnen de randvoorwaarden, een optimaal financieel resultaat te behalen voor de Staat. Over iedere transactie (zowel het aangaan van een deelneming als het afstoten) wordt aan de Tweede Kamer verantwoording afgelegd. Jaarlijks wordt aan de Tweede Kamer een overzicht met relevante gegevens van alle staatsdeelnemingen gepresenteerd.
Iedere staatsdeelneming zal eens in vijf jaar afzonderlijk worden geëvalueerd, waarbij drie verschillende met het functioneren van een deelneming samenhangende onderwerpen worden behandeld, te weten de bedrijfseconomische resultaten en strategische omgeving van de onderneming, de vormgeving van de zeggenschapsverhoudingen tussen verschillende organen van de vennootschap (corporate governance) en de plaats van de deelneming in het stelsel van publieke belangen. De evaluaties moeten leiden tot een uitspraak over de wenselijkheid de staatsdeelneming in de vennootschap te behouden. Daarnaast kunnen de evaluaties leiden tot adviezen over aanpassing van het publieke kader of de corporate governance.
Op concrete (ver)kooptransacties, en de precieze timing daarvan kan moeilijk worden vooruit gelopen, daar deze sterk afhankelijk zijn van onder andere bedrijfsresultaten, marktomstandigheden en wet- en regelgeving om bijvoorbeeld het publieke belang te kunnen waarborgen.
3.3.2.2 Operationele doelstelling 2 Bijzondere marktgerelateerde operaties
Het bewerkstelligen van een optimale opbrengst van bijzondere marktgerelateerde operaties, zoals de uitgifte van vergunningen.
Zorgdragen voor een zakelijke aanpak van bijzondere marktgerelateerde operaties, zoals de financiële dimensie bij de uitgifte van vergunningen (bijvoorbeeld de verdeling van frequenties). Door advies en ondersteuning te bieden aan de departementen die dergelijke operaties uitvoeren in werk- en stuurgroepen wordt gestreefd naar een optimaal resultaat, ook in financiële zin. Over iedere operatie wordt door middel van een evaluatie aan de Tweede Kamer gerapporteerd.
3.3.2.3 Operationele doelstelling 3 Verhelpen van knelpunten voor ondernemingsfinanciering
Het verhelpen van knelpunten in de ondernemingsfinanciering van goed geleide, rendabele Nederlandse ondernemingen met positieve rendementsvooruitzichten, met name door de regeling Bijzondere Financiering (BF-regeling).
Een instrument dat ingezet wordt om deze beleidsdoelstelling te bereiken is de regeling Bijzondere Financiering. NIB Capital Bank NV, de uitvoerder van de regeling, verstrekt risicodragend vermogen aan goed geleide, rendabele ondernemingen met positieve rendementsvooruitzichten, onder garantie van de Staat. De garanties geven geen 100% dekking voor het kredietrisico. Bij de zogenaamde AA-kredieten (achtergestelde kredieten) draagt NIB Capital Bank NV een eigen risico van 10%; bij zogenaamde B-kredieten (niet achtergestelde kredieten) varieert dit eigen risico tussen de 10% en 50%. Het karakter van de regeling is aanvullend. De vorm van de regeling is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Staat en NIB Capital Bank NV. In tabel 1 wordt het aantal kredieten dat jaarlijks is verstrekt naar omvang weergegeven.
Tabel 1: Aan bedrijven verleende kredieten naar omvang (bedragen x € 1 mln.) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |||||
bedrag | aantal | bedrag | aantal | bedrag | aantal | bedrag | aantal | |
€ 0,45 t/m 2,26 mln. € 2,26 t/m 4,54 mln. > 4,54 mln.. | 17,92 12,71 110,18 | 12 5 15 | 8,67 26,09 53,46 | 6 7 6 | 7,44 3,49 45,47 | 4 1 5 | 2,04 4,00 11,35 | 1 1 1 |
Totaal | 140,81 | 32 | 88,22 | 19 | 56,40 | 10 | 17,39 | 3 |
Riciso NIBC Risico Staat | 16,02 124,79 | 8,8 79,42 | 5,63 50,77 | 1,74 15,65 |
Naar aanleiding van een evaluatie eind 1999 is in 2001 de aangepaste regeling in werking getreden. De aanpassingen hebben de regeling meer marktconform gemaakt; de over een krediet verschuldigde rente is afhankelijk van het risico van het krediet.
Streven is dat de regeling nieuwe stijl op portefeuilleniveau over een termijn van vijftien jaar kostendekkend is. Onderstaande tabel laat zien dat met name vóór 1990 met betrekking tot de regeling oude stijl geen sprake was van kostendekkendheid op portefeuilleniveau. Hoewel in 2001 geen kredieten zijn verstrekt onder de oude regeling lopen de uitgaven en ontvangsten toch nog enige tijd door.
Voor 2003 geldt een maximumbedrag voor het aangaan van verplichtingen uit hoofde van de regeling BF van € 79,41 mln.
Het instrument zal in de toekomst in principe elke vijf jaar geëvalueerd worden op effectiviteit en op kwaliteit van de uitvoering. De volgende evaluatie staat gepland voor 2004.
Kostendekkendheid Regeling BF oude stijl
3.3.2.4 Operationele doelstelling 4 Publiek private samenwerking
Het bijdragen aan de acceptatie en de toepassing van publiek private samenwerking bij de totstandkoming van overheidsinvesteringen.
Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om bij het realiseren van overheidsdoelstelling meer gebruik te maken van publiek-private samenwerking (pps). Om deze doelstelling te bereiken is door het Kabinet als onderdeel van het ministerie van Financiën het Kenniscentrum PPS opgericht. Het Kenniscentrum PPS levert een bijdrage aan deze doelstelling van het kabinet te realiseren door de overheden die de regie voeren over pps-projecten te adviseren over de toepassing van pps. Daarbij wordt de volgende werkwijze gevolgd: het Kenniscentrum is actief betrokken bij de eerste pps-projecten in een bepaalde sector, waarna het vakdepartement de opgedane kennis/ervaring zelf moet toepassen in de volgende lichting projecten. Het Kenniscentrum dient zich daarna op andere sectoren te richten.
Het Kenniscentrum PPS dient ook de aanwezige en opgedane kennis over pps te verspreiden. Het Kenniscentrum PPS doet dat op twee manieren:
a. instrumentontwikkeling
Het Kenniscentrum heeft tot taak solide beleidskaders te ontwikkelen en te «onderhouden» voor pps en om pps-beleidsinstrumenten te ontwikkelen (bijvoorbeeld vergelijkingsinstrumentarium en benefit sharing). Daarnaast zorgt het Kenniscentrum, onder meer door evaluaties van de projecten, dat de in de projecten opgedane kennis en ervaring wordt vertaald naar beleidsproducten en naar standaarden en modellen (bijvoorbeeld contracten).
b. kennisoverdracht/promotie
Het Kenniscentrum draagt kennis over door actieve verspreiding van de ontwikkelde beleidsprodukten en standaarden en modellen door brochures, handleidingen, het geven van presentaties, het beheer van een internetsite, het verzorgen van opleidingen (leertrajecten Rijkswaterstaat en VROM, post-academische opleiding pps aan de Erasmus Universiteit Rotterdam) en de voortgangsrapportages aan het parlement.
Eens in de twee jaar zal geëvalueerd worden in welke mate het kenniscentrum PPS heeft bijgedragen aan de acceptatie en de toepassing van publiek private samenwerking bij de totstandkoming van overheidsinvesteringen.
De komende jaren zal de budgettaire ruimte voor beleidsintensivering en lastenverlichting vooral verdiend moeten worden uit een scherpere prioriteitstelling en een overheid die efficiënter werkt. Een van de manieren om dit te bereiken is door bij de uitvoering van het beleid meer samen te werken met de private sector. Het kabinet zal deze kabinetsperiode de ontwikkeling van publiek private samenwerking verder stimuleren om de inventiviteit en de efficiency van de private sector te benutten. Sectoren met goede mogelijkheden zijn infrastructuur (wegen waaronder betaalstroken en spoor), overheidsgebouwen (departementen, schoolgebouwen, huisvesting van ziekenhuizen, nutssector (waterzuivering en afval) en opleidings- en trainingscentra. Daarbij zal worden voortgebouwd op de ervaringen die zijn of worden opgedaan met de pps-contracten voor de HSL Zuid infraprovider, de A59 Rosmalen-Geffen, de N31 Leeuwarden-Drachten, de Waterzuivering Delfland en de twee schoolgebouwen in Wassenaar en Den Haag. In aanvulling daarop zal het kabinet bekijken hoe het rijk een bijdrage kan leveren aan de samenwerking bij gebiedsontwikkeling op regionaal niveau.
Omdat zowel de overheid als het bedrijfsleven een beperkte ervaring hebben met de toepassing van pps is gekozen voor een traject van gecontroleerde introductie en verbreding. Pilotprojecten in verschillende sectoren moeten publieke en private partijen de gelegenheid bieden ervaring op te doen met deze nieuwe manier van werken. Op basis van deze ervaringen kunnen standaarden en best-practices worden ontwikkeld die een bredere inzet van pps in de verschillende sectoren van de overheid mogelijk maken. Bij het ministerie van Financiën is het Kenniscentrum PPS ingesteld om dit proces binnen de rijksoverheid te ondersteunen.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek per doelstelling | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling financieringsactiviteiten | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2016 |
Operationele doelstelling 1 | ||||||
Evaluatie beleid | • | |||||
Evaluatie deelnemingen | • | • | • | • | • | |
Operationele doelstelling 21 | ||||||
Operationele doelstelling 3 | ||||||
Evaluatie uitvoering | • | |||||
Kostendekkendheid | • | |||||
Operationele doelstelling 4 | ||||||
Evaluatie van het functioneren van het kenniscentrum PPS. | • | • | • |
1 Iedere bijzondere marktgerelateerde operatie wordt d.m.v. een evaluatie aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Op dit moment is niet bekend op welk tijdstip dit gebeurt.
3.3.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen van beleid (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 21 413 | 82 985 | 82 029 | 81 754 | 81 712 | 81 671 | 81 670 |
Regeling BF | 15 647 | 79 412 | 79 412 | 79 411 | 79 411 | 79 411 | 79 411 |
Tijdelijke regeling subsidie tankstations | 313 | ||||||
Uitgaven | 16 340 | 19 456 | 17 900 | 17 626 | 17 584 | 17 543 | 17 543 |
Programma-uitgaven | 10 887 | 15 883 | 15 283 | 15 283 | 15 283 | 15 283 | 15 283 |
doelst. 1 Verhelpen knelpunten in ondernemingsfinanciering | |||||||
Regeling BF | 10 705 | 15 429 | 14 829 | 14 829 | 14 829 | 14 829 | 14 829 |
PPM | 14 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 |
doelst. 2 Aangaan, beheren en afstoten staatsdeelnemingen | |||||||
Verwerving vermogenstitels | 0 | ||||||
Overig | |||||||
Tijdelijke regeling subsidie tankstations | 168 | ||||||
Apparaatsuitgaven | 5 453 | 3 573 | 2 617 | 2 343 | 2 301 | 2 260 | 2 260 |
Personeel en materieel | 5 453 | 3 573 | 2 617 | 2 343 | 2 301 | 2 260 | 2 260 |
Ontvangsten | 114 717 | 181 341 | 151 600 | 162 340 | 143 585 | 139 577 | 135 579 |
Programma-ontvangsten | 114 717 | 181 341 | 151 600 | 162 340 | 143 585 | 139 577 | 135 579 |
doelst. 1 Verhelpen knelpunten in ondernemingsfinanciering | |||||||
BF/PPM | 12 519 | 9 529 | 9 529 | 9 529 | 9 529 | 9 529 | 9 529 |
doelst. 2 Aangaan, beheren en afstoten staatsdeelnemingen | |||||||
Dividend staatsdeelnemingen | 53 558 | 55 097 | 47 013 | 47 012 | 47 012 | 47 012 | 47 012 |
Opbrengst vermogenstitels | 2 155 | 13 764 | 14 748 | ||||
Overig | |||||||
Rente en aflossing div. leningen | 44 206 | 102 951 | 95 058 | 91 051 | 87 044 | 83 036 | 79 038 |
Tijdelijke regeling subsidie tankstations | 2 279 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
De raming voor de BF-regeling is het resultaat van een overgangssituatie van een oude naar een nieuwe portefeuille met verplichtingen. De uitgaven vloeien voort uit de vergoeding aan de uitvoerder voor gederfde rente, gederfde aflossingen en gemaakte kosten. De ontvangsten komen voort uit garantieprovisies en restituties. De ontvangsten en uitgaven vloeien voort uit in het verleden aangegane langlopende verplichtingen. De aangepaste regeling zal over een periode van vijftien jaar resulteren in kostendekkendheid op portefeuilleniveau. Daarnaast zijn ook uitgaven en ontvangsten geraamd die samenhangen met de afwikkeling van de aflopende regeling Particuliere Participatiemaatschappijen en tijdelijke regeling subsidie tankstations. Het uitstaand risico van de BF en PPM regeling bedroeg eind 2001 respectievelijk € 433 mln. en € 4,7 mln. Ontvangsten vloeien verder voort uit de winstuitkeringen en verkoopresultaten van deelnemingen van de Staat in ondernemingen, waarvan het aandeelhouderschap namens de Staat door de Minister van Financiën wordt uitgeoefend. Ontvangsten in 2004 van € 14,75 heeft betrekking op cumulatief preferente aandelen B in NIB Capital NV. Met NIB Capital NV is in 1998 overeengekomen dat deze in 2004 tegen een per ultimo 1998 vastgesteld bedrag zullen worden vervreemd en dat de Staat in de tussenliggende jaren de op deze aandelen B te ontvangen dividenden aan ABP-PGGM Capital Holdings zal uitbetalen. Rente en aflossingen worden ontvangen van een drietal leningen, twee aan de Postbank en één aan NIB Capital Bank NV. In 2002 is van de lening aan NIB Capital Bank NV de laatste aflossing gedaan. De eerste aflossingen ad € 58,99 mln. op de Postbankleningen worden in 2002 verwacht.
x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel 3 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 17 900 | 17 626 | 17 584 | 17 543 | 17 543 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 2 617 | 2 343 | 2 301 | 2 260 | 2 260 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 15 283 | 0 | 15 283 | 0 | 15 283 | 0 | 15 283 | 0 | 15 283 | |
4.Waarvan juridisch verplicht | ||||||||||
Uitgaven betreffende aangegane verplichtingen tot 1-1-2003 | 87% | 13 296 | 75% | 11 462 | 65% | 9 934 | 57% | 8 711 | 50% | 7 642 |
5.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden | 0% | 0 | 0% | 0 | 0% | 0 | 0% | 0 | 0% | 0 |
6.Niet onder 4 en 5 begrepen | 13% | 1 987 | 25% | 3 821 | 35% | 5 349 | 43% | 6 572 | 50% | 7 642 |
7.Totaal | 100% | 15 283 | 100% | 15 283 | 100% | 15 283 | 100% | 15 283 | 100% | 15 282 |
Voor dit artikel geldt dat de geraamde programma-uitgaven in het kader van de BF-regeling volgen uit in het verleden aangegane verplichtingen. Deze uitgaven zijn derhalve op korte termijn nauwelijks te beïnvloeden. De uitgaven vinden plaats op basis van declaraties van de NIB van kredieten aan bedrijven die niet meer in staat zijn om te voldoen aan hun rente en aflossingsverplichtingen. Voor de langere termijn geldt dat slechts een wijziging in de acceptatie van de verplichtingen van de BF-regeling het uitgavenpatroon positief of negatief kan beïnvloeden.
Overigens geldt dat niet met zekerheid op voorhand kan worden gesteld welke verplichtingen tot uitgaven zullen leiden. De gepresenteerde budgetflexibiliteit betreft derhalve een globale schatting. In de praktijk zal blijken of de reeds aangegane verplichtingen tot meer of minder uitgaven zullen leiden.
3.4 Internationale Financiële Betrekkingen
3.4.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het bevorderen van een duurzame internationale financieel-economische ontwikkeling en monetaire stabiliteit, via Nederlandse deelname in internationale instellingen en fora, en het bevorderen van een beheerste ontwikkeling van de Europese uitgaven.
De financiële en economische betrekkingen tussen landen worden in toenemende mate hechter. Deze ontwikkeling maakt het waken over en het bijdragen aan de kwaliteit van deze betrekkingen – zodat deze ontwikkeling zich kan doorzetten – een steeds belangrijker taak. Monetaire stabiliteit is daarbij een conditio sine qua non. Leidraad is niet alleen het beginsel dat Nederland baat heeft bij een stabiel internationaal financieel, economisch en monetair systeem, maar dat Nederland ook wenst bij te dragen aan de stabiliteit van dat systeem opdat alle deelnemers aan dat systeem van die stabiliteit kunnen profiteren.
Bij de uitvoering van de beleidsdoelstellingen is Nederland afhankelijk van internationale organisaties, de Europese Unie (EU) en de internationale financiële instellingen (IFI's). De kanalen waarvan Nederland gebruik maakt om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken zijn o.m. de EU-Ministerraden – waaronder (voorportalen van) de Ecofin, de eurogroep en de Begrotingsraad – bilaterale contacten met huidige en toekomstige E(M)U-lidstaten, de Raden van Gouverneurs en Raden van Bewindvoerders bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken (IDB, AsDB, AfDB, de Europese banken EIB en EBRD), het International Monetary and Financial Committee (IMFC) van het IMF, de G-10 en de werkgroepen van de OESO.
Met betrekking tot beoordeling en prestatiemeting van deze instellingen sluit het Ministerie van Financiën zich aan bij nationale en internationale initiatieven op dit terrein. Met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt bijvoorbeeld samengewerkt aan de ontwikkeling en toepassing van een beoordelingskader voor multilaterale instellingen. Daarnaast maakt het Ministerie in de beoordeling van de IFI's ook gebruik van de verantwoordingsrapportages die internationale organisaties zelf regelmatig over hun beleid publiceren.
Met betrekking tot beoordeling en prestatiemeting van de invloed van Nederland op de beleidsvorming bij deze instellingen geldt dat deze zich niet in kwantitatieve eenheden laat vangen. Via evaluaties komt het Ministerie van Financiën tot kwalitatieve beoordelingen van het gevoerd Nederlands beleid. Daarbij zij echter expliciet verwezen naar de tekst bij onderstaande paragraaf «Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming».
Verantwoordelijkheid | Systeemverantwoordelijkheid. |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | Waar mogelijk zullen prestatiegegevens en een verdere specificering van de programmering van de beleidsevaluaties opgenomen worden. |
3.4.2 Operationele doelstellingen
Uit de algemene doelstelling zijn vier nader geoperationaliseerde doelstellingen afgeleid, die onderstaand worden toegelicht.
3.4.2.1 Operationele doelstelling 1 Europese Unie
Het bevorderen van een beheerste ontwikkeling van de EU-uitgaven, mede in het licht van de uitbreiding van de EU en met het oog op een aanvaardbare ontwikkeling van de bruto-afdrachten aan de EU en de Nederlandse netto-positie ten aanzien van de EU.
Bij de behandeling van de EU-begroting streeft Nederland er steeds naar dat er duidelijke prioriteiten worden gesteld ten aanzien van het beleid teneinde de begrotingsdiscipline te waarborgen. Het stellen van prioriteiten is niet altijd een eenvoudige opgave voor de Commissie. Het instellen van nieuwe uitgavenprogramma's is vele malen eenvoudiger dan het schrappen van programma's die hun doel reeds hebben vervuld of geen doel meer hebben.
Een gezonde budgettaire positie van de EU is echter, ook met het oog op de naderende uitbreiding, een fundamentele voorwaarde voor een stabiele en evenwichtige ontwikkeling van de Unie. Hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de Structuurfondsen is daarvoor noodzakelijk. Voor het GLB zullen de eerste stappen voor hervormingen nog in 2002 gezet moeten worden. Bij de Structuurfondsen zal uiterlijk in 2006 overeenstemming moeten zijn bereikt over hervormingen. Daarbij is met name van belang dat de EU wordt uitgebreid met tien landen die vrijwel alle armer zijn dan de armste van de huidige lidstaten. Een nieuw structuurbeleid zal juist daar op moeten inspelen.
Nederlandse draagt zijn positie ten aanzien van de uitbreiding en zijn ideeën over het GLB en de Structuurfondsen actief uit bij de huidige andere lidstaten, maar ook bij de toekomstige lidstaten. Het Ministerie van Financiën heeft het afgelopen jaar – al dan niet samen met collega's van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Ministerie van LNV, Economische Zaken – een kleine twintig bezoeken afgelegd aan collega's in andere hoofdsteden. Tijdens deze bezoeken zijn op basis van de Interdepartementale Beleidsonderzoeken (IBO's) landbouw en structuurbeleid de Nederlandse standpunten ten aanzien van hervormingen toegelicht. Ook de relatie van de door Nederland gewenste hervormingen met de uitbreiding is daarbij uitgebreid aan de orde geweest. Dit hoeft niet altijd tot steun te leiden. Begrip voor de Nederlandse standpunten is echter ook zeer waardevol in de onderhandelingen. Waar mogelijk is uiteraard geprobeerd steun te verwerven voor de Nederlandse standpunten. Alhoewel niet exact meetbaar, heeft het consequent uitdragen van de Nederlandse positie op deze manier zeker invloed gehad op de voorstellen die de Commissie de afgelopen maanden heeft gedaan. Ook worden de Nederlandse standpunten op deze manier duidelijk meer betrokken in de standpuntbepaling van andere lidstaten. De komende maanden zal het Ministerie van Financiën, al dan niet samen met andere ministeries deze beleidsbeïnvloeding intensiveren ter ondersteuning van de Nederlandse positie in aanloop naar de Europese Raad van Kopenhagen.
Een belangrijk instrument voor een gezonde budgettaire positie is het Financieel Reglement. Met ingang van 1 januari 2003 wordt een nieuw Financieel Reglement van kracht. Een van de wijzigingen betreft een nieuwe manier van begroten, die de kant opgaat van VBTB in Nederland. Nederland maakt zich sterk voor meer en beter gebruik van het instrument evaluatie in de begroting. Door meer en betere informatie over de doelstellingen van programma's en de uitvoering daarvan te krijgen kan tot een betere prioriteitenstelling worden gekomen. Nederland is in diverse gremia actief betrokken bij de wijziging van het Financieel Reglement.
Ieder jaar wordt in de Staat van de Unie een overzicht gegeven van de omvang van de Financiële Perspectieven (FP), de marge tussen de FP en het Eigen Middelen-plafond, de marge tussen de EU-begroting en de FP, en de omvang van de Nederlandse (bruto en netto) afdracht aan de EU.
Over EU-besluitvorming met grote financiële gevolgen – zoals de aanstaande uitbreiding – wordt separaat gerapporteerd aan de Tweede Kamer en na iedere Ecofin-Raad wordt schriftelijk verslag aan de Tweede Kamer gedaan.
3.4.2.2 Operationele doelstelling 2 Economische en Monetaire Unie
Het bevorderen van een stabiele en gezonde Economische en Monetaire Unie, door een stabiele macro-economische ontwikkeling in de huidige en toekomstige EMU-landen na te streven.
Nederland zal zich in 2003 inzetten voor een strikte naleving van de verbintenis van de EMU-lidstaten uiterlijk in 2004 te beschikken over een begrotingspositie nabij evenwicht of in overschot. Bij de Globale Richtsnoeren zal Nederland in 2003 pleiten voor een betere implementatie van gemaakte afspraken.
Een versterking van de huidige coördinatieprocessen staat volgens Nederland niet gelijk aan een uitbreiding van deze processen. Nederland pleit daarom voor het behoud van de huidige bottom-up benadering van de economische beleidscoördinatie, waarbij een centraal europees monetair beleid gecombineerd wordt met gecoördineerd, maar decentraal nationaal beleid. Een beleidsterrein dat volgens Nederland binnen de economische beleidscoördinatie in 2003 blijvende nadruk dient te krijgen is de vergrijzing en, in het verlengde daarvan, de houdbaarheid en kwaliteit van de overheidsfinanciën. In 2002 zijn voor het eerst jaarlijkse nationale pensioenrapportages uitgebracht. Zij vormen een goed voorbeeld van gecoördineerd, maar gedecentraliseerd beleid, waarbij gebruik wordt gemaakt van wederzijdse monitoring en peer pressure.
Om een gezonde en stabiele monetaire Unie te behouden, is met het oog op de uitbreiding een goede macro-economische ontwikkeling in de kandidaat-lidstaten van toenemend belang. Net als bij de lidstaten wordt deze ontwikkeling gevolgd en getoetst via diverse instrumenten (o.a. de Pre-accession Economic Programs (PEP's) en de periodieke verslagen van de Europese Commissie). De kandidaat-lidstaten stellen jaarlijks een Pre-accession Economic Program op (voorloper van de stabiliteits- en convergentieprogramma's), dat in de Ecofin wordt besproken. Daarnaast vindt op Raadsniveau eenmaal per jaar een dialoog met de kandidaat-lidstaten plaats, die wordt voorbereid door een halfjaarlijks overleg op hoog ambtelijk niveau. Nederland streeft naar een grotere rol voor deze dialoog, die er voor moet zorgen dat de kandidaat-lidstaten straks goed voorbereid zijn op E(M)U-deelname. Het is voor de kandidaat-lidstaten essentieel te voldoen aan de economische Kopenhagencriteria, die beogen een goed functionerende markteconomie met een voldoende grote concurrentiekracht te vestigen. Om dit te bewerkstelligen is het van belang dat deze criteria een blijvende centrale plaats innemen binnen de eerdergenoemde toetsingsinstrumenten.
Van de Nederlandse inzet en beleidsprioriteiten aangaande de EMU wordt na iedere Ecofin- en eurogroepbijeenkomst schriftelijk verslag aan de Kamer gedaan. Over besluitvorming met grote gevolgen voor de EMU en over nieuwe economische ramingen voor het eurogebied van de Europese Commissie wordt de Kamer separaat geïnformeerd. In 2005 zal een vierjaarlijkse periodieke rapportage worden opgesteld over het functioneren van de EMU en de bijdrage van Nederland daaraan, waarin de nadruk zal liggen op de algemene economische ontwikkeling en de beleidscoördinatie in de EMU.
In onderstaande box is informatie opgenomen over de implementatie van het Stabiliteits- en Groeipact en over de mate van convergentie van de kandidaat-lidstaten.
Implementatie van het Stabiliteits- en Groeipact
De centrale doelstelling van het Stabiliteits- en Groeipact is het bereiken en handhaven van een begrotingspositie nabij evenwicht of in overschot. Een dergelijke begrotingspositie creëert een veilige marge tot het maximaal toegestane begrotingstekort van 3% BBP en geeft lidstaten de mogelijkheid om bij een tegenvallende conjuncturele ontwikkeling het begrotingssaldo te laten verslechteren door de automatische stabilisatoren te laten werken.
Bron: Voorjaarsvoorspellingen Europese Commissie 2002
Bron: Voorjaarsvoorspellingen Europese Commissie 2002
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de economische laagconjunctuur zich vooral in 2001 laat gelden, maar ook dit jaar en volgend jaar nog haar sporen zal nalaten. Zolang het economisch herstel niet definitief heeft doorgezet en de groeipercentages van de lidstaten onder de trendgroei liggen, zal de werking van de automatische stabilisatoren een verslechtering van de begrotingsposities tot gevolg hebben. Naar verwachting zal het herstel in 2003 definitief zijn doorgezet en zal dus vanaf dit jaar een positieve invloed uitgaan van de werking van de automatische stabilisatoren en zullen de begrotingsposities in de lidstaten weer verbeteren. De lidstaten die nog niet beschikken over een begroting nabij evenwicht of in overschot mogen de automatische stabilisatoren laten werken op voorwaarde dat de 3%-grens niet wordt doorbroken. Uit de grafiek blijkt dat deze lidstaten, met uitzondering van Frankrijk (oplopend begrotingstekort), tijdens het herstel van dit jaar en volgend jaar reeds extra maatregelen zullen nemen, zodat hun tekort zal afnemen. Nederland behoort tot de lidstaten die in de periode 1999 – 2001 reeds een overschot op de begroting kenden. In 2003 heeft Nederland naar verwachting een beperkt tekort op de begroting.
Bijna alle lidstaten weten gebruik te maken van de herstelfase om hun schuldquote verder af te bouwen. In 2003 zullen naar verwachting 11 van de 15 lidstaten voldoen aan het Maastricht-criterium van een overheidsschuld onder de 60% BBP.
Bron: Voorjaarsvoorspellingen Europese Commissie 2002
Bron: Voorjaarsvoorspellingen Europese Commissie 2002
In december 2002 zullen tijdens de Europese Raad van Kopenhagen de onderhandelingen met tien kandidaat-lidstaten (KLS) worden afgerond en zal een beslissing worden genomen over de toetreding van deze landen tot de Europese Unie. Aan deze toetreding is tevens een toekomstige toetreding tot de EMU verbonden, een opt-out is voor de kandidaat-lidstaten niet mogelijk. Om de euro te mogen invoeren, dienen de kandidaat-lidstaten, net als de EMU-lidstaten indertijd, aan de Maastricht-criteria te voldoen.
Uit de bovenstaande grafieken blijkt dat de meeste kandidaat-lidstaten op de goede weg zijn om in 2004 te voldoen aan het inflatiecriterium van het Verdrag van Maastricht. Op het consolidatievlak heeft de meerderheid van de kandidaat-lidstaten echter nog een lange weg te gaan. Alleen Estland zal in 2003 over een begroting nabij evenwicht of in overschot beschikken.
3.4.2.3 Operationele doelstelling 3 Internationale financiële en monetaire stelsel
Bevorderen van de stabiliteit van het internationale financiële en monetaire stelsel, via Nederlandse deelname in internationale fora zoals IMF, G-10, en OESO.
Nederland zal zich in 2003 inzetten op een vijftal onderwerpen die de besprekingen in internationale fora naar verwachting zullen overheersen:
Nederland zal aandringen op een verdere versterking van de surveillancetaak van het IMF. Een effectievere surveillance vormt een kernonderdeel van het beleid om de frequentie en diepte van financiële crises te reduceren. Hierbij zal in toenemende mate aandacht worden besteed aan de houdbaarheid van nationale schulden en het functioneren van de financiële sector. Om het goede voorbeeld te geven zal Nederland in 2003 voor het eerst deelnemen aan een zogenoemd Financial Sector Assessment Program (FSAP), waarin de Nederlandse financiële sector zal worden doorgelicht.
Bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme
Nederland zal een krachtige rol van het IMF op dit terrein blijven ondersteunen, rekening houdend met het mandaat en de werkwijze van deze instelling. Hierbij zal o.a. worden samengewerkt met de Wereldbank en het Financial Action Task Force (FATF). Vanwege de gevolgen voor mondiale financiële stabiliteit vormt dit onderwerp een steeds belangrijker onderdeel van de surveillancetaak van de internationale financiële instellingen (IFI's).
Nederland blijft een actieve pleitbezorger van meer betrokkenheid van de particuliere sector in het oplossen van financiële crises, zoals die recentelijk zijn uitgebroken in Argentinië en Turkije. Zowel het IMF als de G-10 zal nader onderzoek doen naar het opstellen van internationale regels, het opnemen van clausules in schuldtitels en het creëren van prikkels om een meer soepele en ordelijke herstructurering van overheidsschulden van crisislanden mogelijk te maken. Eerder is reeds een algemene notitie aan de Tweede Kamer gezonden (FIN 0000735, d.d. 11 januari 2002) over de versterking van de internationale financiële architectuur naar aanleiding van de Aziatische crisis in 1997.
Nederland is een fervent voorstander van een voortgezette stroomlijning van de IMF-conditionaliteit, zoals eerder in een schriftelijke bijdrage (FIN 01–392; BuZa 000298, d.d. 19 juni 2001) aan de discussie is bepleit. Nederland zal erop aandringen dat de resultaten van de discussie worden verankerd in een herziening van de bestaande conditionaliteitsrichtlijnen. Minstens zo belangrijk is dat in de praktijk de reikwijdte en de mate van detail van de condities aantoonbaar worden beperkt om het ownership van landen te bevorderen.
Nederland ondersteunt de actieve rol van het IMF in de formulering, de implementatie en de gedeeltelijke financiering van de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) alsmede de betrokkenheid van het IMF in het HIPC-initiatief. Beiden zijn gericht op het bereiken van de Millennium Development Goals, die het IMF heeft onderschreven. Ook los van het PRSP-proces en HIPC-initiatief is Nederland er voorstander van dat arme landen kunnen profiteren van de technische assistentie en surveillance van het IMF. Deze dienen in toenemende mate te worden toegesneden op de behoeften van en de problemen in de desbetreffende individuele landen.
Door deelname aan de internationale fora zal Nederland een actieve bijdrage leveren aan de discussie over deze en andere onderwerpen, waarbij steeds meer inhoudelijke afstemming plaatsvindt in europees verband. Over de rol van Nederland met betrekking tot het bevorderen van de stabiliteit van het internationale financiële en monetaire stelsel zal in 2003 een vierjaarlijkse rapportage worden opgesteld. Daarin zal ook gebruik worden gemaakt van de verantwoordingsrapportages die internationale organisaties zelf regelmatig over hun beleid publiceren. Het onlangs opgerichte Onafhankelijk Evaluatiekantoor van het IMF zal bijvoorbeeld een aantal beleidsthema's – zoals de rol van het IMF in recente kapitaalcrises en budgettaire aanpassing in IMF-programma's – onder de loep nemen. Ook wordt ieder jaar in het departementaal jaarverslag een overzicht gegeven van IMF-activiteiten in het afgelopen jaar. Ten slotte wordt de Tweede Kamer zowel voorafgaand aan als na afloop van iedere IMFC-vergadering schriftelijk op de hoogte gehouden van de voortgang van de discussie op de diverse beleidsterreinen.
3.4.2.4 Operationele doelstelling 4 Financieel-economische ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding
Bevorderen van financieel-economische ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding in minder ontwikkelde landen en transitielanden, via internationale financiële instellingen (IFI's). De financiële soliditeit van deze instellingen heeft, om te voorkomen dat het Nederlands garantiekapitaal wordt ingeroepen, extra aandacht.
Het Ministerie van Financiën verzorgt samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Nederlandse inbreng bij de IFI's. In het komend jaar heeft Nederland bij onderstaande instellingen specifiek aandacht voor de volgende onderwerpen:
• Wereldbankgroep (IBRD, IDA, IFC, MIGA)
De IDA-13-onderhandelingen over een nieuwe middelenaanvulling, zijn naar verwachting medio 2002 afgerond. Dit ondanks een ernstig verschil van inzicht tussen de donoren ten aanzien van het karakter, en het daaraan gekoppelde financiële beleid, van IDA. Nederland heeft het punt van gezond financieel beleid, ter voorkoming dat toekomstige generaties voor de kosten moeten opdraaien van teruglopende IDA-opbrengsten, op diverse onderhandelingsmomenten aan de orde gesteld. Het belang van een goede allocatie van IDA-middelen op basis van prestaties van landen is in IDA-13 onderstreept en zal de komende periode verder worden uitgewerkt. Verder zal aandacht worden gevraagd voor het belang van gender, milieu, handel en ontwikkeling van de particuliere sector.
• Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbankgroep (IDB, IIC, FSO en MIF)
In het komend jaar zal de IDB invulling geven aan het in januari 2002 overeengekomen nieuwe leningenraamwerk door het voorstellen van nieuwe instrumenten. Nederland steunt aanpassing van het instrumentarium mits dit ondersteunend is voor de doelstellingen van de IDB. Sceptischer is Nederland, samen met andere Europese landen, over externe aanbevelingen tot uitbreiding van de particuliere sectoractiviteiten en het zonder garantie lenen aan subnationale overheden.
• Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep (AfDB, AfDF)
Aan de nog lopende AfDF-9-onderhandelingen over een nieuwe middelenaanvulling (afronding voorzien in 2002), levert Nederland een financiële en een inhoudelijke bijdrage. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen expliciet aandacht gevraagd voor het bevorderen van de selectiviteit van de Bank-activiteiten, het vergroten van de effectiviteit van de leningen en het verankeren van armoedebestrijding in de organisatie en haar activiteiten. Nederland zal ook in 2003 aandringen op een oplossing van de betalingsachterstanden bij de Bank. Ook zal de bij de vorige kapitaalverhoging overeengekomen statutenwijziging van kracht worden.
• Aziatische Ontwikkelingsbankgroep (AsDB, AsDF)
Om de doelstellingen van de AsDB te ondersteunen streeft Nederland o.a. naar implementatie van de armoededoelstelling, betere samenwerking tussen de AsDB en de Wereldbank, delegatie van de bevoegdheden naar de veldkantoren, een transparantere organisatiestructuur en een continuering van het solide financieel beleid. Nederland blijft ervoor pleiten om spoedig een kapitaaluitbreiding te laten plaatsvinden (GCI-5). Omdat bij AsDF-8 niet voorzien was dat er ook aan Afghanistan zou worden geleend is het fonds waarschijnlijk sneller uitgeput dan verwacht. Onderhandelingen over een middelenaanvulling starten naar verwachting in 2003. Hiervoor is een stelpost opgenomen.
• Europese Investeringsbank (EIB, EIB Lomé en Cotonou)
In juni 2002 is de nieuwe EIB-kapitaaluitbreiding met 50% per 1 januari 2003 overeengekomen. Deze zal gefinancierd worden uit de reserves van de Bank. Op Nederlands voorstel zal als uitvloeisel van de kapitaalverhoging meer aandacht worden gegeven aan een duidelijke toegevoegde waarde van de EIB voor de te financieren projecten. Voorts is op Nederlands voorstel besloten de kredietverlening aan grote ondernemingen met goede toegang tot de kapitaalmarkt te beperken. De toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU zal een aanpassing van de bestuursstructuur van de EIB noodzakelijk maken. Bescherming van de Nederlandse positie verdient daarbij extra aandacht. Net als afgelopen jaren, zal Nederland expliciet het milieubeleid van de Bank blijven volgen.
• Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)
Nederland wil zich in 2003 binnen de EBRD sterk maken voor het ontwikkelen van (vaak kleinschalige) nieuwe projecten in operatielanden in Centraal Azië. Er zijn drie redenen waarom deze regio extra aandacht van de EBRD verdient: (1) het is het minst ontwikkelde deel van het operatiegebied van de EBRD; (2) meer dan voorheen blijkt dat stabiele (economische) vooruitgang in de regio ook in ons belang is; en (3) de expertise van de EBRD in transitielanden kan in deze minder ontwikkelde regio voor een grote impact zorgen. Binnen deze regio zal de Nederlandse aandacht vooral op Mongolië gericht zijn. De Nederlandse doelstelling is om de EBRD actief te laten investeren in Mongolië. Naast de aandacht voor Centraal Azië zal Nederland blijvend zijn steun uitspreken voor activiteiten in de accessielanden die bijdragen aan de Europese integratie. Tot slot wil Nederland zich inspannen voor een betere coördinatie tussen de projecten van de EBRD en de EIB.
Eén van de taken van het Ministerie van Financiën is het toezien op het door de IFI's gevoerde financieel beleid. De financiële instellingen rapporteren daar zelf over en publiceren de financiële resultaten onder andere in het externe jaarverslag. Zowel interne als externe auditors beoordelen de resultaten. Verder geven rating agencies (kredietwaardigheidbeoordelaars) als Standard & Poor's en Moody's met een bepaalde rating aan wat hun opinie is van de algehele financiële capaciteit (de kredietwaardigheid) van de instelling om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Zij nemen onder andere financieel beheer, kapitaaltoereikendheid, liquiditeit en steun van de aandeelhouders in overweging wanneer zij de financiële instellingen een rating geven. Een hogere rating betekent lagere inleenkosten voor de instelling en uiteindelijk lagere rentekosten voor de lenende landen.
Informatie over het financieel beleid is o.a. te halen uit key ratios. Een belangrijke daarvan is de reserves-to-loans-ratio (RLR). Dit is de hoeveelheid reserves van de banken gedeeld door de uitstaande leningenportefeuille. Sommige banken gebruiken dit als sturingselement voor het financieel beleid. In onderstaande tabel staan van de multilaterale ontwikkelingsbanken waarin Nederland participeert achtereenvolgens de RLR, de targetrange van de RLR, de S&P en Moody's ratings en het Nederlands aandeel in de financiële instelling. Deze ratio's verschillen vanwege verschillende risicokarakteristieken tussen de verschillende instellingen; de verschillen impliceren geen verschillen in de financiële standing van de instellingen.
MDB | RLR ultimo 2001 | target RLR | rating S&P | rating Moody's | NL aandeel |
---|---|---|---|---|---|
AfDB | 26,1% | minimaal 15% a | AA+ | Aaa | 0,8% |
AsDB | 28,5% | minimaal 25% | AAA | Aaa | 1,0% |
EBRD | 6,2% | a | AAA | Aaa | 2,5% |
EIB | 8,3% | b | AAA | Aaa | 4,9% |
IDB | 20,3% | minimaal 20 % | AAA | Aaa | 0,3% |
IIC | 10,9% | a | AA | Aa2 | 1,5% |
IBRD | 14,6% | c | AAA | Aaa | 2,3% |
IFC | 20,3% | d | AAA | Aaa | 2,4% |
MIGA | 33,0% | e | nvt | nvt | 3,3% |
a.geen officieel sturingsinstrument.
b.geen officieel sturingsinstrument: EIB hanteert eigen capital ratio: (inbetaald kapitaal + statutaire en additionele reserves + speciale reserves + nog niet gealloceerde winst + Algemene Fonds voor bancaire risico's)/leningen. Eind 2001 stond deze op 35,4%.
c.geen officieel sturingsinstrument: IBRD hanteert een equity-to-loans ratio target in plaats van een RLR target. Het verschil is dat de ELR ook bruikbaar inbetaald kapitaal beschouwt en zo een vollediger beeld van het risicodragend vermogen van de Bank geeft. Eind 2001 stond deze op 21,5%.
d.geen officieel sturingsinstrument: IFC hanteert een leverage ratio (4:1) en een liquiditeitsratio van de verplichtingen in de aankomende drie jaar van minimaal 65%.
e.een officieel sturingsinstrument: MIGA hanteert netto reserves/activa. De bruto RLR, inclusief herverzekering door derden, is 54%. De belangrijkste restrictie op verzekeringscapaciteit is de risk-to-assets ratio van 3½: 1.
Overzicht van prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoeken per doelstelling | |||||
---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling IFB | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Operationele doelstelling 1 | |||||
Europese Unie | overzicht in SU1 | overzicht in SU1 | overzicht in SU1• | overzicht in SU1 | overzicht in SU1 |
Operationele doelstelling 2 | |||||
Economische en Monetaire Unie | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 |
Operationele doelstelling 3 | |||||
Internationale financiële en monetaire stelsel | overzicht in DJ3• | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 | overzicht in SU2 |
Operationele doelstelling 4 | |||||
Financieel-economische ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding | overzicht in DJ4 | overzicht in DJ4• | overzicht in DJ4 | overzicht in DJ4 | overzicht in DJ4 |
1Dit betreft het overzicht in de Staat van de Unie (SU) van de omvang van de Financiële Perspectieven, de marge tussen de Financiële Perspectieven en het Eigen Middelen-plafond, de marge tussen de EU-begroting en de Financiële Perspectieven, en de omvang van de Nederlandse (bruto en netto) afdracht aan de EU.
2Dit betreft een overzicht in de Staat van de Unie (SU) van het functioneren van de EMU.
3Dit betreft een overzicht in het Departementaal Jaarverslag (DJ) van IMF-activiteiten.
4Dit betreft een overzicht in het Departementaal Jaarverslag (DJ) van de omvang van de uitgeleende middelen van de IFI's, het Nederlandse aandeel in de instellingen en de financiële positie van de instellingen.
•Periodieke (elke vier jaar) rapportage.
3.4.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 572 209 | 538 259 | 2 222 154 | 115 967 | 115 920 | 2 087 374 | 115 872 |
Betalingsverplichtingen | 8 575 | 361 285 | 88 902 | 2 522 | 2 475 | 81 286 | 2 427 |
Garantieverplichtingen | 563 634 | 176 974 | 2 133 252 | 113 445 | 113 445 | 2006 088 | 113 445 |
Uitgaven | 198 203 | 155 707 | 208 725 | 195 235 | 156 884 | 151 290 | 124 322 |
Programma-uitgaven | |||||||
Doelst. 4 Fin.-econ. ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding | |||||||
Instrument: deelneming multilarale | |||||||
ontwikkelingsbanken en -fondsen | 195 587 | 152 989 | 206 126 | 192 713 | 154 409 | 148 863 | 121 895 |
Apparaatsuitgaven | 2 616 | 2 718 | 2 599 | 2 522 | 2 475 | 2 427 | 2 427 |
Ontvangsten | 45 979 | 5 163 | 4 789 | 1 688 | 1 205 | 1 028 | 980 |
Doelst. 4 Fin.-econ. ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding | |||||||
Ontvangsten | 45 979 | 5 163 | 4 789 | 1 688 | 1 205 | 1 028 | 980 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
In het algemeen geldt dat een deel van de verplichtingen- en uitgavenramingen door wisselkoersinvloeden (US-dollar en SDR) beleidsmatig niet te beïnvloeden zijn. Voor de ontwerpbegroting 2003 geldt dat de ramingen door een hogere US-dollarkoers en SDR-koers op een hoger niveau liggen dan de ramingen in de ontwerpbegroting 2001.
De budgettaire gevolgen hebben betrekking op door Nederland aan te gane verplichtingen als uitkomst van onderhandelingen over financiële bijdragen aan diverse financiële instellingen, zoals kapitaalverhogingen van banken (deelnemingen en garanties) en middelenaanvullingen van concessionele fondsen. Regel hierbij is dat voor nieuwe verplichtingen budgettair een stelpost wordt opgenomen die gelijk is aan de Nederlandse bijdrage aan de vorige kapitaalverhoging c.q. middelenaanvulling. Een nadere uitsplitsing van onder meer de garantieverplichtingen is opgenomen in de verdiepingsbijlage.
De volgende kapitaalverhogingen en middelenaanvullingen zijn voorzien en budgettair reeds eerder verwerkt danwel voor het eerst opgenomen in deze ontwerpbegroting:
Wereldbankgroep (IBRD, IDA, IFC, MIGA)
Een nieuwe kapitaalverhoging wordt niet voor 2006 verwacht. De stelpost met betrekking tot de verplichtingenraming voor Wereldbank van € 54,5 mln. (en bijbehorende garantieverplichting van € 1,9 mld.) en IFC van USD 24,4 mln. (€ 24,4 mln.) is doorgeschoven naar 2006. De onderhandelingen voor IDA-13 zijn in 2001 gestart en worden naar verwachting medio 2002 afgerond. De verplichtingraming van € 276,5 mln. is reeds verwerkt in de ontwerpbegroting 2001. De eerste betaling van € 33,0 mln. is voorzien voor 2003. Dit is een stelpost.
Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbankgroep (IDB, IIC, FSO en MIF)
Bij de eerste suppletore begroting 2002 is de verplichting betreffende de deelneming in het MIF verwerkt (€ 2,3 mln.).
Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep (AfDB, AfDF)
In afwachting van de afronding van de onderhandelingen voor AfDF-9 is besloten tot een tijdelijke oplossing door de oprichting van een Interim Fonds. In de eerste suppletore begroting 2002 is een stelpostverplichting voor het totaal van AfDF-9 opgenomen van € 79,7 mln. De bijdrage aan het Interim Fonds wordt verrekend met de bijdrage aan AfDF-9 en komt in mindering op deze stelpost.
Aziatische Ontwikkelingsbankgroep (AsDB, AsDF)
Voor 2003 is een stelpostverplichting voor GCI-5 opgenomen van € 4,4 mln. (en bijbehorende garantieverplichting van € 214,5 mln.). De stelpostverplichting voor AsDF-9 van € 81,9 mln. is een jaar vervroegd naar 2003 vanwege de verwachte eerdere uitputting van het fonds en mede als gevolg van de gebeurtenissen in Afghanistan. De eerste betaling is voorzien voor 2004.
Europese Investeringsbank (EIB, EIB Lomé en Cotonou)
De garantieverplichting van € 63,5 mln. voortvloeiend uit het Verdrag van Cotonou is reeds verwerkt in de ontwerpbegroting 2002. In verband met de kapitaalverhoging van de EIB (uit de reserves van de EIB) is een garantieverplichting van € 1,8 mld. opgenomen.
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)
Er zijn geen budgettaire gevolgen voorzien op dit moment.
In 2004 zal een vierjaarlijkse rapportage worden opgesteld over de effectiviteit, efficiency en de financiële positie (op basis van diverse financiële kengetallen) van IFI's en de Nederlandse positie in deze instellingen. Daarnaast zal ieder jaar in het departementaal jaarverslag een overzicht worden gegeven van de omvang van de uitgeleende middelen van de IFI's, het Nederlandse aandeel in de instellingen en de financiële positie van de instellingen. Ook zullen de belangrijkste activiteiten van de instellingen daarin worden toegelicht. Na iedere vergadering van het IMFC/DC (tweemaal per jaar) en wanneer onderhandelingen hebben plaatsgevonden over kapitaalverhogingen van banken en/of middelenaanvullingen van fondsen dan zal de Kamer daarover een schriftelijk verslag ontvangen.
x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel 4 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 206 126 | 192 712 | 154 409 | 148 863 | 121 895 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 206 126 | 192 712 | 154 409 | 148 863 | 121 895 | |||||
4.Waarvan juridisch verplicht | ||||||||||
Uitgaven betreffende aangegane verplichtingen tot 1-1-2003 | 100% | 205 688 | 98% | 189 162 | 96% | 147 663 | 79% | 117 422 | 70% | 85 287 |
5.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |||||
6.Niet onder 4 en 5 begrepen | 0% | 438 | 2% | 3 550 | 4% | 6 746 | 21% | 31 441 | 30% | 36 608 |
7.Totaal | 100% | 206 126 | 100% | 192 712 | 100% | 154 409 | 100% | 148 863 | 100% | 121 895 |
Bovenstaand is de budgetflexibiliteit in tabelvorm weergegeven, waarbij als peildatum 1 januari 2003 is aangehouden. Het onderscheid tussen de juridisch en niet-juridische verplichtingen houdt verband met het moment (i.c. 1 januari 2003) waarop Nederland een verplichting aangaat in verband met middelenaanvullingen van fondsen en kapitaalverhogingen van banken. De geraamde programma-uitgaven zijn in de tabel als volgt onderscheiden:
– aangegane verplichtingen als uitkomst van reeds afgeronde of voor 1 januari 2003 af te ronden internationale onderhandelingsprocessen;
– stelposten voor nieuwe verplichtingen van internationale onderhandelingsprocessen die vanaf 1 januari 2003 zullen plaatsvinden.
Als niet-juridisch verplichte uitgaven zijn stelposten opgenomen voor AsDB en AsDF (beide budgettair verwerkt in ontwerpbegroting 2003), Wereldbank en IFC (beide opgenomen in meerjarencijfer 2005).
In de tabel is alleen rekening gehouden met de zogenaamde betalingsverplichtingen (paid-in capital). Er wordt geen rekening gehouden met de garantieverplichtingen (callable capital). Slechts indien de banken in zeer ernstige financiële problemen zouden komen, kan om storting van het garantiekapitaal worden gevraagd. Om die reden wordt er ramingstechnisch van uitgegaan dat er geen uitgaven zullen plaatsvinden.
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Het beoogd beleid op het terrein van internationale financiële betrekkingen wordt logischerwijs tot uitvoering gebracht in een internationale context. Dit heeft als consequentie voor de beoordeling van behaalde resultaten dat het van belang is te realiseren dat op het internationaal financieel-economisch speelveld Nederland een kleine speler van formaat is. Binnen het «team» is Nederland bekend om zijn tomeloze inzet en tactisch inzicht, maar de relatie tussen de Nederlandse bijdrage en de uiteindelijke uitkomst van een proces loopt niet altijd één op één.
De invloed van Nederland in grotere verbanden, zoals de Europese Unie, de multilaterale banken en andere internationale financiële instellingen, staat onder toenemende druk: ontwikkelingen als de uitbreiding van de Europese Unie, de opkomst van andere economieën, de blijvende discussies over een EU-stoel in de IFI's, de besluitvormingspraktijk in de G-7 en de heterogeniteit van de non-G-7 maken het meer dan ooit noodzakelijk dat Nederland via diverse kanalen actief zijn standpunten uitdraagt.
Door het zoeken naar strategische allianties en het opzetten van overlegstructuren met gelijkgezinden heeft het beleid dat Nederland ambieert te verwezenlijken een grotere kans op succes en kan de invloed van Nederland worden vergroot. Evenwel betekent dit niet automatisch dat het uiteindelijk door deze instellingen gevoerde beleid een volledige weerspiegeling van de Nederlandse beleidsvisie zal zijn. Ook binnen de Europese Unie geldt dit.
3.5 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
3.5.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het bevorderen van een gezonde concurrentiepositie voor het bedrijfsleven wat betreft risico's verbonden aan export en investeringen in het buitenland, waarbij uitgangspunt is dat deze risico's zoveel mogelijk door de markt worden gedragen.
Vergelijkbaar met de meeste industrielanden draagt de Nederlandse overheid onder bepaalde voorwaarden risico's voortvloeiend uit export en buitenlandse investeringen die niet door de markt kunnen worden gedragen teneinde de gezonde concurrentiepositie van het nationale bedrijfsleven te bevorderen. Via internationale afspraken in met name WTO-, OESO- en EU-verband wordt gestreefd om deze overheidsmaatregelen te harmoniseren en internationale concurrentieverstoring te beperken. Het is daarbij een uitgangspunt om aan de markt te laten wat de markt kan doen. In de praktijk komt het voor dat buitenlandse overheden voorzieningen hebben getroffen die niet marktconform zijn. Om het level playing field voor de Nederlandse exporteurs te behouden probeert Nederland de eigen exporteurs zoveel mogelijk soortgelijke faciliteiten te bieden als waarover exporteurs in andere landen kunnen beschikken. Hier bevindt zich een spanningsveld binnen de algemene beleidsdoelstelling, wat dwingt tot zorgvuldige afwegingen met inachtneming van de verschillende operationele doelstellingen die hierna worden besproken.
Een tweetal instrumenten, de exportkredietverzekering (EKV) en de regeling herverzekering investeringen (Rhi) wordt ingezet om deze algemene beleidsdoelstellingen te bereiken. De laatste jaren wordt in toenemende mate rekening gehouden met de eisen die maatschappelijke ontwikkelingen stellen, zoals meer aandacht voor milieu en duurzame ontwikkeling. De periodieke evaluaties van de EKV en de Rhi geven inzicht in de resultaten van de algemene beleidsdoelstelling.
Verantwoordelijkheid | Systeem- en resultaatverantwoordelijk. |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | De doelstellingen worden regelmatig geactualiseerd op basis van maatschappelijke ontwikkelingen en de uitkomsten van evaluaties. De nieuwe begrotingsopzet maakt het mogelijk de komende jaren de informatieverstrekking ten aanzien van een aantal beleidsonderdelen te verbeteren. Thans wordt hierbij concreet gedacht aan de volgende aanpassingen. In de begroting 2004 zullen indicatoren voor het bepalen van een gezonde internationale concurrentiepositie voor wat betreft risico's verbonden aan export en investeringen in het buitenland worden uitgewerkt. Daarbij zal vergeleken worden met een vaste groep van voor Nederlandse exporteurs relevante landen. Voor de begroting 2005 zullen de streefwaarden voor de doorlooptijden opnieuw bezien worden. In de begroting 2005 zullen indicatoren worden opgenomen voor de bepaling van de capaciteit van de particuliere verzekeringsmarkt voor het overnemen van thans door de staat verzekerde risico's. Op basis van een in 2003 uit te voeren evaluatie van het recuperatiebeleid zullen in de begroting 2005 prestatiegegevens worden opgenomen. In 2006 zal een evaluatie van de bedrijfseconomische resultaatsbepaling worden uitgevoerd voor berekening van de kostendekkendheid. |
Wettelijke grondslag | Wet van 31 januari 1996, houdende regels betreffende de financiële verstrekkingen ten laste van de begroting van het Ministerie van Financiën (Staatsblad 1996.98); ministeriële regeling nr 183/1988 dd 14 juni 1983 (Stcrt. 1983, 132) en de ministeriële regeling van 15 oktober 1997 (Stcrt. 1997, 193). |
3.5.2 Operationele doelstellingen
3.5.2.1 Operationele doelstelling 1 Herverzekeren van risico's door de Staat
Het herverzekeren door de Staat van aanvaardbare risico's verbonden aan export en investeringen in het buitenland, waarbij uitgangspunt is dat deze risico's zoveel mogelijk door de markt worden gedragen.
Het overnemen door de Staat van risico's geschiedt door het herverzekeren van deze risico's via de exportkredietverzekering (EKV) en de Regeling Herverzekering Investeringen (Rhi). Het gaat hierbij om risico's die de markt niet kan dragen of waarvoor buitenlandse overheden voorzieningen hebben getroffen die niet marktconform zijn. GERLING NCM heeft toestemming om verzekeringen van of garanties voor exportkredieten en buitenlandse investeringen tegen betaling van premies bij de Staat te herverzekeren en draagt zorg voor de uitvoering. In de risicodracht is bepaald welke risico's verbonden aan export en investeringen voor herverzekering door de Staat in aanmerking komen. Overeenkomstig het uitgangspunt dat risico's zoveel mogelijk door de markt worden gedragen, heeft de Staat in 2001 bepaalde risico's afgestoten aan GERLING NCM die deze nu voor eigen rekening neemt. De effecten van deze afspraken zullen uiterlijk na drie jaar bezien worden.
Tot de activiteiten behorende bij deze operationele doelstelling behoort het beoordelen van aanvragen tot herverzekering. De beoordeling van aanvragen gebeurt op basis van acceptatiecriteria en landenbeleid. Soms is, onder handhaving van de algemene uitgangspunten, maatwerk mogelijk. Verder liggen er voor het komende jaar uitdagingen op het gebied van productontwikkeling. In dat kader kunnen de polismodernisering en het invoeren van een positieve risico-omschrijving genoemd worden. Ook wordt in overleg met de Rijkscommissie voor Export-, Import en Investeringsgaranties begonnen met de modernisering van de koersrisicoverzekering. In vervolg op de bevindingen van dezelfde Rijkscommissie zal de Rhi worden gemoderniseerd.
Een voorwaarde voor herverzekering door de Staat is dat één en ander niet indruist tegen internationale afspraken, waaronder die over de omvang van de overheidssteun, milieu, het tegengaan van «unproductive expenditure» en het tegengaan van omkoping. In de OESO wordt met vragenlijsten, landenexamens en notificaties van individuele transacties getoetst of Nederland en de andere landen zich houden aan de gemaakte afspraken. In 2003 zal onderzocht worden of de in 2001 in Nederland ingevoerde milieutoets in het licht van de ontwikkelingen van het internationale overleg op dit gebied aanpassing behoeft. In het departementaal jaarverslag zal zichtbaar worden gemaakt hoe de betreffende internationale afspraken in het nationale beleid zijn geïmplementeerd.
Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van het totaal door de Staat aangegane verplichtingen (cumulatief uitstaande obligo). Hierbij is een uitsplitsing gemaakt naar definitieve (polis) en voorlopige (dekkingstoezegging) verplichtingen.
Ontwikkeling verplichtingen; voorlopige en definitieve garanties:
De instrumenten EKV en Rhi worden in principe elke vijf jaar geëvalueerd, waarbij ook doelstellingen 3 (minimaliseren concurrentieverstoring) en 5 (doelmatige uitvoering) worden geëvalueerd. In 2002 is een evaluatieonderzoek naar het gebruik van de Rhi afgerond. Het rapport van de Rijkscommissie over de Rhi is onlangs met een algemene reactie naar de Tweede Kamer gestuurd (Fin-02–359).
3.5.2.2 Operationele doelstelling 2 Kostendekkendheid van herverzekeringsfaciliteiten
Het streven naar kostendekkendheid van het pakket aan herverzekeringsfaciliteiten.
Het streven naar kostendekkendheid van het pakket van herverzekeringsfaciliteiten vloeit mede voort uit het internationale verbod op subsidiëring van de export en uit budgettaire overwegingen. De kostendekkendheid van de faciliteiten wordt mede bewaakt met een behoedzaam landen- en acceptatiebeleid, waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van landenplafonds voor een goede risicospreiding. Ook risicoswaps behoren tot de mogelijkheden om risicospreiding te verbeteren. Verder is het vaststellen van gepaste premies van belang. Hierover worden in internationaal verband afspraken gemaakt (zie ook operationele doelstelling 3). Over de hoogte van de ontvangen premies wordt internationaal gerapporteerd.
De kostendekkendheid wordt in Nederland berekend met behulp van een systematiek op basis van een bedrijfseconomische resultaatbepaling, die in 2006 mede met het oog op de invoering van het baten-lastenstelsel geëvalueerd zal worden. Kostendekkendheid is vanwege de lange looptijd van risico's een begrip op lange termijn. Schades treden meestal pas enkele jaren nadat een transactie in herverzekering is genomen op. Provenu's kunnen nog vele jaren nadat de schade is uitgekeerd worden ontvangen. Volledig inzicht zal daarom zelfs ver in de toekomst zeer moeilijk te verkrijgen zijn. Verder zal het in te voeren managementinformatiesysteem EKV (zie ook operationele doelstelling 5) bijdragen aan een beter inzicht in het uitstaande risico.
3.5.2.3 Operationele doelstelling 3 Minimalisering concurrentieverstoring
Het minimaliseren van concurrentieverstoring tussen landen met als inzet minimalisering van overheidssteun.
Minimalisering van concurrentieverstoring tussen landen wordt nagestreefd door in internationaal verband (Consensus, OESO, WTO, EU) afspraken te maken over de voorwaarden waaronder transacties door de Staat in herverzekering kunnen worden genomen of anderszins worden gesteund. Nederland heeft hierin een actieve participatie. Uitgangspunt is daarbij het verminderen van de overheidssteun bij de exportkredietverzekering. Daarnaast wordt erop toegezien dat internationaal gemaakte afspraken worden nageleefd, zowel door implementatie daarvan binnen Nederland als door andere betrokken landen. Om de concurrentieverstoring te minimaliseren wordt voorts tegengegaan dat Nederlandse voorwaarden te zeer afwijken van die in andere landen op basis van internationale vergelijking. Daarvoor vinden periodiek vergelijkende evaluaties plaats.
Voor 2003 zijn op internationaal terrein op het gebied van exportkredietverzekering een aantal onderwerpen van belang. In de OESO wordt gewerkt aan grotere convergentie van en transparantie over debiteurenpremies voor exportkredietverzekering. De inzet van Nederland hierbij is een zo groot mogelijke convergentie om concurrentieverstoring tegen te gaan, terwijl de premies moeten blijven voldoen aan de eis van kostendekkendheid. Verder hebben ontwikkelingen in de Wereld Handels Organisatie (WTO), met name de afspraken van Doha en paneluitspraken, gevolgen voor de exportkredietverzekering. Het blijkt nodig om de tekst van het Arrangement (internationale afspraak over voorwaarden van de overheidsgesteunde exportkredieten tussen OESO landen) op bepaalde punten aan te passen, zodat deze afspraken in de subsidiecode van de WTO geaccepteerd blijven. De inzet van Nederland hierbij is om in het bijzonder «pure cover» (overheidsgesteunde exportkredietverzekering zonder andere vormen van overheidssteun aan exportkredietfinanciering) in de subsidiecode van de WTO veilig te stellen. Ook de Doha ontwikkelingsagenda heeft gevolgen voor de exportkredietverzekering, evenals de door de WTO gevraagde discipline op het gebied van exportkredieten voor landbouwproducten. De ontwikkelingen van de nieuwe kapitaalsregels voor banken (Bazel II) met betrekking tot exportkredietverzekering en risicoweging worden gevolgd. Het overhevelen van de verzekeringsactiviteiten van GERLING NCM ten behoeve van de Staat naar een aparte juridische entiteit kan bijdragen aan het handhaven van de huidige nulweging.
In het departementaal jaarverslag zal over de voortgang op internationale dossiers worden gerapporteerd alsook over de inzet van Nederland. Daarbij moet worden bedacht dat de uitkomsten van internationaal overleg voor een groot deel worden bepaald door externe factoren, en slechts ten dele door de inzet van Nederland. Niettemin kan de rol van Nederland in de internationale processen beschreven worden, vooral wanneer Nederland met bijvoorbeeld een nieuw initiatief, de inbreng van een paper of het samenbrengen van partners een positieve bijdrage heeft geleverd aan het internationale overleg.
3.5.2.4 Operationele doelstelling 4 Recuperatie van schades
Het recupereren van uitstaande schades en het treffen van schuldenregelingen voor debiteurlanden.
Bij niet betaling door een debiteur ontvangt de crediteur van een door de Staat herverzekerd exportkrediet een schadeloosstelling, onder aftrek van zijn niet verzekerde eigen risico. Daarbij draagt hij zijn vordering over aan GERLING NCM. Vervolgens probeert GERLING NCM deze «schades» alsnog ten gunste van de Staat te innen. In 2003 zal het recuperatiebeleid worden geëvalueerd.
Indien een debiteurland niet meer aan zijn buitenlandse betalingsverplichtingen kan voldoen, kan het zich tot de Club van Parijs (CvP) wenden voor een herstructurering van zijn schuld. Deze schuld kan onder meer voortvloeien uit exportkredietverzekering (commerciële schuld). Het CvP-akkoord verzekert een gelijke behandeling van publieke en private crediteuren door het debiteurland. De aard en uitvoering van een CvP-schuldenovereenkomst met een debiteurland is doorgaans gekoppeld aan een IMF-aanpassingsprogramma.
De ontvangsten (provenu's) uit in de CvP geherstructureerde vorderingen uit exportkredieten bedroeg de laatste jaren een veelvoud van de ontvangsten uit recuperatie van (nog) niet in de CvP geherstructureerde schades1. CvP-regelingen dragen derhalve in belangrijke mate bij aan de recuperatie van schulden.
Voor verschillende categorieën debiteurlanden gelden aangepaste voorwaarden die variëren van herfinanciering van een deel van de schuld tot kwijtschelding. Kwijtschelding van commerciële schuld komt budgettair ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking, onderdeel Official Development Assistance (ODA).
In het departementaal jaarverslag verantwoording wordt opgenomen met welke landen schuldenregelingen zijn afgesloten en op welke voorwaarden. Ook wordt opgenomen aan welke landen hoeveel commerciële schuld is kwijtgescholden.
3.5.2.5 Operationele doelstelling 5 Doelmatige uitvoering herverzekeringsfaciliteiten
Het creëren van voorwaarden voor een doelmatige uitvoering van de herverzekeringsfaciliteiten op basis van een gelijke behandeling van aanvragen.
Voor de uitvoering van de herverzekeringsactiviteiten gelden afspraken tussen de Staat, GERLING NCM en DNB. De door GERLING NCM uitgevoerde herverzekeringsactiviteiten geschieden op basis van een overeenkomst tussen GERLING NCM en de Staat. De verzekeringsactiviteiten van GERLING NCM ten behoeve van de Staat zullen worden ondergebracht in een afzonderlijke juridische eenheid. In samenwerking met DNB en GERLING NCM is gestart met de ontwikkeling van een managementinformatiesysteem voor de exportkredietverzekering (MIS EKV). Het is de bedoeling dat een eerste versie van het systeem in 2003 operationeel is. Het systeem zal worden ingezet ter ondersteuning bij het ontwikkelen van beleid betreffende de exportkredietverzekering. Over het meer algemene beleid treedt het ministerie in overleg met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven via de Rijkscommissie voor export-, import- en investeringsgaranties. Maar ook transparantie naar aspirant-verzekerden over individuele transacties kan het draagvlak voor genomen beslissingen vergroten. Steeds vaker tonen ook maatschappelijke organisaties belangstelling in de exportkredietverzekering. Het ministerie van Financiën speelt in op deze toegenomen informatiebehoefte met verhoogde transparantie. Daaronder vallen in ieder geval de hoofdlijnen van het gevoerde beleid, overleg met niet gouvernementele organisaties en het openbaar maken van de belangrijkste gegevens van een transactie na polisuitreik.
In de periodieke evaluaties van de EKV en de Rhi worden de uitvoering van de faciliteiten en gebruikerservaringen onderzocht. De doorlooptijden van verzekeringsaanvragen gelden als prestatie-indicator van de doelmatige uitvoering van het beleid. De Staat, DNB en GERLING NCM hebben afspraken gemaakt over het terugdringen van de doorlooptijd. De streefwaarde voor de doorlooptijd1 is gesteld op 55 werkdagen.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek per doelstelling | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling EKI | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2010 |
Operationele doelstelling 1, 3 en 5 | ||||||
Evaluatie faciliteiten EKV en Rhi | • | |||||
Evaluatie Rhi | • | |||||
Operationele doelstelling 2 | ||||||
Evaluatie bedrijfseconomische resultaatbepaling | • | |||||
Operationele doelstelling 4 | ||||||
Recuperatiebeleid GERLING NCM | • | |||||
Operationele doelstelling 5 | ||||||
Doorlooptijden (werkdagen) | 55 | 55 | 55 | 55 | 55 |
3.5.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 2 741 643 | 11 800 050 | 11 800 012 | 11 799 972 | 11 799 954 | 11 799 936 | 11 799 936 |
Waarvan garantieverplichtingen | 2 731 304 | 11 786 056 | 11 786 055 | 11 786 056 | 11 786 056 | 11 786 056 | 11 786 056 |
EKV | 2 554 329 | 11 332 276 | 11 332 275 | 11 332 276 | 11 332 276 | 11 332 276 | 11 332 276 |
Rhi | 176 975 | 453 780 | 453 780 | 453 780 | 453 780 | 453 780 | 453 780 |
Uitgaven | 96 196 | 112 607 | 147 965 | 147 924 | 147 906 | 147 888 | 147 888 |
Programma-uitgaven | 85 857 | 98 613 | 134 008 | 134 008 | 134 008 | 134 008 | 134 008 |
Doelst. 1 Herverzekeren door de Staat | |||||||
EKV-schades | 85 857 | 98 613 | 134 008 | 134 008 | 134 008 | 134 008 | 134 008 |
Rhi-schades | 0 | ||||||
Apparaatsuitgaven | 10 339 | 13 994 | 13 957 | 13 916 | 13 898 | 13 880 | 13 880 |
Personeel en materieel | 972 | 1 389 | 1 251 | 960 | 942 | 924 | 924 |
Kostenvergoeding GERLING NCM | 9 367 | 12 605 | 12 706 | 12 956 | 12 956 | 12 956 | 12 956 |
Ontvangsten | 412 150 | 135 890 | 152 890 | 152 890 | 168 815 | 168 815 | 168 815 |
Programma-ontvangsten | 412 150 | 135 890 | 152 890 | 152 890 | 168 815 | 168 815 | 168 815 |
Doelst. 1 Herverzekeren door de Staat | |||||||
Premies EKV | 35 923 | 39 034 | 39 034 | 39 034 | 39 034 | 39 034 | 39 034 |
Premies Rhi | 930 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 |
Doelst. 4 Recupereren schades | |||||||
Schaderestituties EKV | 375 297 | 96 402 | 113 402 | 113 402 | 129 327 | 129 327 | 129 327 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
Voor 2002 geldt een maximumbedrag voor het aangaan van herverzekeringsverplichtingen uit hoofde van EKV van € 11,3 mld. Op grond van de ervaringen van de afgelopen jaren en de voortgang van het overnemen van risico's door de markt, wordt ervan uitgegaan dat het in 2002 aan te gane bedrag op circa 30% hiervan zal uitkomen. Voor de Rhi geldt voor 2002 een maximale herverzekeringsruimte van € 453,8 mln.
De uitgavenraming is het resultaat van enerzijds de nu geldende beloningsregeling met GERLING NCM en anderzijds een inschatting van de toekomstige schades op in herverzekering genomen transacties. De schade-uitkeringen zijn, evenals de ontvangsten, afhankelijk van moeilijk voorspelbare economische ontwikkelingen. Bovendien zijn de risico's geconcentreerd in een klein aantal landen. Gecombineerd met een toegenomen correlatie tussen landen onderling, zijn de begrotingsramingen met grote onzekerheid omgeven. Dit effect is groter naarmate de tijdshorizon langer is. Op korte termijn is het uitgavenpatroon nauwelijks te beïnvloeden. In de beloningsregeling wordt meestal voor meerdere jaren vastgelegd op welke wijze de hoogte van de vergoeding aan GERLING NCM wordt bepaald. De schade-uitkeringen vloeien voort uit in het verleden aangegane langlopende verplichtingen. Slechts door wijzigingen in de acceptatie van verplichtingen, is het in de verder verwijderde toekomst liggende uitgavenpatroon in enige mate te beïnvloeden, al blijft dit sterk afhankelijk van externe factoren.
De ontvangsten bestaan uit premies en provenu's. De premieontvangsten zijn geraamd op basis van de resultaten van de afgelopen jaren. De provenu's komen voornamelijk voort uit in het kader van de Club van Parijs gesloten schuldenregelingen. Als gevolg van het verslechterde economische klimaat in enkele voor Nederland belangrijke debiteurlanden, worden de eerstkomende jaren lagere provenu's voorzien dan eerder werd verwacht. Verwacht wordt dat de provenu's over enkele jaren weer zullen toenemen.
x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel 5 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 147 965 | 147 924 | 147 906 | 147 888 | 147 888 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 13 957 | 13 916 | 13 898 | 13 880 | 13 880 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 134 008 | 134 008 | 134 008 | 134 008 | 134 008 | |||||
4.Waarvan juridisch verplicht | ||||||||||
Uitgaven betreffende aangegane verplichtingen tot 1–1-2003 | 95% | 127 308 | 90% | 120 607 | 80% | 107 206 | 70% | 93 806 | 60% | 80 405 |
5.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden | ||||||||||
6.Niet onder 4 en 5 begrepen | 5% | 6 700 | 10% | 13 401 | 20% | 26 802 | 30% | 40 202 | 40% | 53 603 |
7.Totaal | 100% | 134 008 | 100% | 134 008 | 100% | 134 008 | 100% | 134 008 | 100% | 134 008 |
Bij dit artikel geldt dat de programma-uitgaven voor schade-uitkeringen voortvloeien uit in het verleden aangegane garantieverplichtingen. Op korte termijn is daarom het uitgavenpatroon nauwelijks te beïnvloeden. Voor de lange termijn geldt dat slechts een wijziging in de acceptaties van verplichtingen van de EKV/Rhi het uitgavenpatroon positief of negatief beïnvloedt. Overigens geldt dat niet met zekerheid op voorhand kan worden gesteld welke verplichtingen (verzekeringspolissen) tot uitgaven zullen leiden, dat moet in de praktijk blijken.
3.6.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het mede-reguleren van de kansspelmarkt1door het uitvoeren van de Staatsloterij. Hiermee wordt een opbrengstenstroom voor de schatkist gerealiseerd.
Op grond van de Wet op de Kansspelen (artikel 9, eerste lid) kan de minister van Financiën een vergunning verlenen voor het organiseren van de Staatsloterij. De uitvoering van de Staatsloterij is, bij beschikking van 15 juni 1992, in handen gelegd van de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS).
In december van 2001 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met het kabinetsstandpunt kansspelen naar aanleiding van het MDW-rapport «Nieuwe ronde, nieuwe kansen» (Kamerstukken II 2000/01, 24 036, nr. 180) en met de notitie inzake harmonisatie van kansspelvergunningen en de positie SENS (Kamerstukken II 2000/01, 24 036, nr. 228). Kernpunt uit laatstgenoemde notitie is dat vanaf 2005 wordt begonnen met een harmonisatie van de afdrachtpercentages. Alle loterijen zullen geleidelijk minimaal 25% afdragen aan goede doelen of de Staat. Als gevolg hiervan zal de Staatsloterij in een eerste fase van drie jaar, beginnend per 1 januari 2003, een in december 2001 vastgesteld percentage aan de Staat afdragen. In 2003 gaat het om 21% van de omzet, in 2004 om 23% en in 2005 om 25%. Na de eerste fase volgt een evaluatie en vindt besluitvorming plaats rond wijzigingsvoorstellen van de Wet op de Kansspelen. Het beoogd eindmodel, dat vanaf 1 januari 2006 wordt ingezet, voorziet in een harmonisatie van de afdrachtbestemming in een nader te bepalen minimumafdracht van alle loterijen aan zowel de Staat als de goede doelen. Deze percentages zullen worden gebaseerd op de ontwikkelingen op de kansspelmarkt in de komende jaren als gevolg van de harmonisatie en de aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie aan het einde van de eerste invoeringsfase (eind 2005). Uitgangspunt is dat het door de Tweede Kamer goedgekeurde beleid voor de Staat en de goede doelenorganisaties op macroniveau budgettair neutraal verloopt.
Verantwoordelijkheid | De verantwoordelijkheid van de minister van Financiën is voornamelijk een systeemverantwoordelijkheid. |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | Voor de begroting 2004 wordt bezien of het mogelijk is zinvolle prestatiegegevens bij dit beleidsartikel op te nemen. |
Wettelijke grondslag | Wet op de Kansspelen (Wet van 10 december 1964, Stb. 1964, 483); Beschikking van 15 juni 1992 (Stcrt. 1992, 121). |
Voor het verkrijgen van inzichten in de resultaten bij het beleidsartikel wordt aangesloten bij de evaluatiemomenten die voorzien zijn in het MDW-traject Kansspelen:
• Halfjaarlijkse rapportages per juni 2002 om de marktontwikkelingen als gevolg van de MDW-operatie Kansspelen te kunnen monitoren;
• Evaluatie aan het einde van de eerste fase in het harmonisatietraject (2005) wanneer alle loterijen minimaal 25% afdragen aan goede doelen of de Staat, cf. de vergunningen.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling SENS | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2010 |
Halfjaarlijkse monitorrapportages MDW-traject | • | • | • | • | ||
Evaluatie eerste fase harmonisatie | • |
3.6.2 Budgettaire gevolgen van beleid:
Tabel budgettaire gevolgen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Ontvangsten | 127 064 | 134 589 | 138 219 | 141 849 | 145 480 | 149 294 | 149 294 |
Programma-ontvangsten | 127 064 | 134 589 | 138 219 | 141 849 | 145 480 | 149 294 | 149 294 |
Algemene doelstelling | |||||||
Afdracht SENS/NIL | 127 064 | 134 589 | 138 219 | 141 849 | 145 480 | 149 294 | 149 294 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
In bovenstaande tabel is, op basis van verwachtingen over het marktaandeel Staatsloterij en de groei van de kansspelmarkt, uitgegaan van een groei van de afdracht van ongeveer 2,5% per jaar.
De ontwikkeling van de omzet en de afdracht Staatsloterij vanaf 1995, alsmede die van de prijzen en de kosten zijn hieronder weergegeven.
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Omzet | 390 | 419 | 472 | 514 | 575 | 596 | 659 |
Kasafdracht | 65 | 74 | 88 | 96 | 96 | 131 | 127 |
Kosten | 54 | 59 | 71 | 68 | 76 | 92 | 115 |
Prijzen | 265 | 284 | 318 | 344 | 386 | 398 | 428 |
Marktaandeel | 45 | 46 | 48 | 47 | 48 | 48 | 49 |
Bij bovenstaande gegevens moet in ogenschouw worden genomen dat deze vooral een referentiemaatstaf zijn. De ontwikkeling van de totale kansspelmarkt en het marktaandeel van de SENS zijn autonome grootheden. Het ministerie kan de hoogte van de afdracht hierdoor nauwelijks beïnvloeden. Daarnaast kan de omzet van de Staatsloterij vanaf 2003 iets afnemen omdat de overige loterijvergunninghouders in Nederland meer prijzengeld kunnen uitkeren als gevolg van de harmonisatie van vergunningvoorwaarden.
3.7.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het doelmatig verwerven, beheren en vervreemden van roerende en onroerende zaken van het Rijk en het bevorderen van een optimale allocatie van onroerende zaken benodigd voor het Rijk.
Deze beleidsdoelstelling wordt binnen het ministerie van Financiën uitgevoerd door de dienst Domeinen (zie operationele doelstellingen 1 en 2) en door de projectdirectie Vastgoed (zie operationele doelstelling 3). Domeinen is een facilitaire organisatie voor overheidsorganisaties op het gebied van vastgoed en bij de verkoop en bewaring van roerende goederen.
De algemene beleidsdoelstelling wordt uitgevoerd door middel van de activiteiten verwerving, beheer en vervreemding van materiële activa. Daarnaast wordt intensieve samenwerking nagestreefd tussen de vastgoedbeherende departementen gericht op het tijdig en zo goedkoop mogelijk beschikbaar hebben van vastgoed voor publieke doelen van het Rijk.
Verantwoordelijkheid | De verantwoordelijkheid van de minister van Financiën is voornamelijk een systeemverantwoordelijkheid. Domeinen en de projectdirectie Vastgoed hebben geen financiële verplichtingen bij het resultaat. Doelmatigheid is belangrijk in combinatie met de kwaliteit van de dienstverlening. Deze aspecten komen tot uitdrukking in de prestatiegegevens. |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | Een aandachtspunt is het verbeteren van de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de systemen van prestatiegegevens. Aanvullende prestatiegegevens over de omloopsnelheid van verkoopzaken bij Domeinen en «benchmarking» van kosten met de markt kunnen worden opgeleverd, zodra het nieuwe, bedrijfseconomische informatiesysteem gereed is per 1 januari 2004. Dit geldt ook voor prestatiegegevens over klachten en de bezettingsgraad van de opslagplaatsen van Domeinen Roerende Zaken in kubieke meters (nu nog in vierkante meters). |
Wettelijke grondslag | In de Comptabiliteitswet 2001 is vastgelegd dat de minister van Financiën verantwoordelijk is voor de uitoefening van het privaatrechtelijk beheer van zaken en het beheer van overtollige zaken van de Staat (artikelen 27, tweede lid, en 19 vijfde lid). |
3.7.2 Operationele doelstellingen
3.7.2.1 Operationele doelstelling 1 Bewaring en vervreemding roerende zaken
Efficiënte bewaring en vervreemding van roerende zaken van de Staat.
Domeinen wil zo doelmatig mogelijk roerende zaken bewaren en vervreemden voor overheidsorganisaties en hen daarbij adviseren. Uitgangspunt hierbij is kostendekkende dienstverlening. Om dit te bereiken wordt bij Domeinen extra aandacht besteed aan klantgerichtheid, kwaliteit van het personeel en een goede informatievoorziening.
Domeinen heeft een directie roerende zaken en vijf regio-eenheden ingericht, die geografisch zijn verspreid over het land. Deze regio-eenheden bewaren voor Justitie, Politie en de Belastingdienst in beveiligde opslagplaatsen goederen die in beslag zijn genomen. Op basis van een beslissing van de strafrechter of het Openbaar Ministerie worden de zaken teruggegeven aan de beslagene, dan wel worden zij vervreemd of vernietigd. Daarnaast worden overtollig verklaarde goederen van departementen bewaard en vervreemd. Voor roerende zaken die mogen worden vervreemd organiseert iedere regio-eenheid periodiek een openbare verkoop op basis van inschrijving. Gegund wordt aan de hoogst biedende. Hieraan voorafgaand zijn er kijkdagen waar potentiële kopers de goederen kunnen bezichtigen. Informatie over de verkopen is tevens beschikbaar via het internet.
Op grond van zogeheten middelenafspraken vloeien de verkoopopbrengsten na aftrek van opgeld, als vergoeding voor de kosten van Domeinen, terug naar de afstotende departementen.
In 2001 heeft er overleg plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en Domeinen om te komen tot een efficiëntere werkwijze voor de bewaring van in beslag genomen goederen. Justitie wil de bewaring van beslagzaken op de politiebureaus en de rechtbankgriffies overhevelen naar Domeinen c.q. naar een door Domeinen te exploiteren Landelijk Beslaghuis. In 2002 wordt in overleg met Justitie en Politie een voorstel gemaakt voor de over te hevelen taken en bijbehorende middelen. In 2003 zal na het verkrijgen van goedkeuring door de betrokken bewindslieden worden overgegaan tot de daadwerkelijke realisatie van het Landelijk Beslaghuis.
Domeinen slaat door Justitie inbeslaggenomen vuurwerk op. De Ministerraad heeft besloten dat Defensie voorlopig de vuurwerkopslag voor Domeinen blijft verrichten op Ulicoten. In 2002 hebben de dienst Domeinen en het Ministerie van Defensie een overeenkomst gesloten waarin de taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de opslag zijn belegd. De overeenkomst loopt tot 1 januari 2004 en kan mogelijk worden verlengd. Domeinen is verantwoordelijk voor de aan- en afvoer van het vuurwerk. Defensie verricht de registratie en de opslag. Hiertoe stelt zij ruimte, personeel, beveiliging en overige voorzieningen ter beschikking. In 2003 zal conform de ontwikkelingen van het Landelijk Beslaghuis het traject met Justitie opgepakt gaan worden. Daarnaast zal, anticiperend op de afloop van de overeenkomst een vervolgtraject worden gestart. Hierbij zal in samenwerking met het Ministerie van VROM gekeken worden naar de mogelijke ontwikkeling van Ulicoten tot een vuurwerkconcentratiegebied na 2004.
Om het behalen van operationele doelstelling 1 te meten zijn prestatie-indicatoren geformuleerd (zie het overzicht van prestatiegegevens aan het eind van paragraaf 3.7.2). Efficiënte bewaring is gericht op zo laag mogelijke kosten voor de Staat met waarborgen voor kwalitatief goede bewaring. De opslagplaatsen zijn een belangrijk bedrijfsmiddel voor Domeinen. Hierbij is van belang dat de bestaande capaciteit aansluit bij de behoefte van departementen. Een tekort aan opslagcapaciteit kan tot problemen leiden bij toeleverende departementen. Bij efficiënte vervreemding is van belang dat de toeleverende overheden (de klanten) van de overtollige roerende zaken tevreden zijn met de opbrengst en dat het verkoopproces kostendekkend door Domeinen wordt uitgevoerd. De tevredenheid van de klanten van Domeinen – zowel voor bewaring als vervreemding – is een graadmeter die inzicht geeft in het functioneren van Domeinen. Om deze reden wordt om het jaar een klanttevredenheidsonderzoek gehouden.
3.7.2.2 Operationele doelstelling 2 Beheer en verkoop onroerende zaken
Efficiënt beheren en vervreemden van onroerende zaken van de Staat.
Domeinen heeft vier regionale directies, met een geografisch afgebakend beheersgebied die deze activiteiten uitvoeren.
Onder beheer wordt onder andere verstaan exploitatie, betaling zakelijke lasten, onderhoud en bezittingenadministratie. Voor het beheer, met name exploitatie, wordt gebruik gemaakt van privaatrechtelijke overeenkomsten zoals: huur, erfpacht en pacht. Het uitgangspunt hierbij is een marktgerelateerde opbrengst. Tevens wordt rekening gehouden met andere publieke belangen. Mochten deze in gebruik gegeven onroerende zaken in de toekomst nodig zijn voor overheidsdoeleinden dan moet de overeenkomst daarop worden afgestemd.
Om efficiënt onroerende zaken van de Staat te kunnen vervreemden bemiddelt Domeinen in en bij vastgoedtransacties van de Rijksoverheid en daaraan gelieerde instellingen. Domeinen brengt daarbij verschillende overheidsbelangen bij elkaar. Hierbij wordt gestreefd naar een marktconform resultaat en een transparant proces waarbij het publieke belang voorop staat. Als een onroerende zaak van het Rijk niet meer nodig is voor het uitoefenen van publieke doelen en overtollig is, dan meldt het afstotende departement dit bij Domeinen. Domeinen start de verkoopprocedure nadat is gebleken dat de departementen en andere overheden (onder andere provincies, gemeenten en gelieerde instellingen aan het Rijk) geen behoefte hebben aan de onroerende zaak. Als zij geen belangstelling hebben, vindt verkoop plaats aan derden, in het openbaar, aan de meest biedende.
Om de publieke belangen goed op elkaar af te stemmen, werkt Domeinen intensief samen met andere departementen. In dit kader participeert Domeinen in de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) en de daarbij ondersteunende projectdirectie Vastgoed waarin drie medewerkers zijn gedetacheerd. De inzet van Domeinen hierbij is een constructieve bijdrage leveren aan het samenwerkingsverband RVR om bij te dragen aan het optimaal handelen in vastgoed door het Rijk. Besluiten die in de RVR worden genomen die de processen van Domeinen beïnvloeden worden door Domeinen geïmplementeerd.
Naast bovengenoemde activiteiten verwerft Domeinen in opdracht en voor rekening van departementen op kleine schaal onroerende zaken. Deze aankopen zijn niet anticiperend van aard en zijn dus niet gekoppeld aan de activiteiten van de RVR en de projectdirectie Vastgoed.
Domeinen organiseert de veiling van benzinestations langs het hoofdwegennet. Het traject Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) beoogt meer prijsconcurrentie en betere toetredingsmogelijkheden te bewerkstelligen. Alle langs het hoofdwegennet door de Staat uitgegeven locaties voor benzinestations worden met ingang van 2002 in een periode van 21 jaar geveild. Daarbij worden contracten voor 15 jaar afgesloten. De vergoeding voor het gebruik van staatsgrond wordt door middel van een nieuwe vergoedingssystematiek op een meer marktconforme wijze vastgesteld.
Om het behalen van operationele doelstelling 2 te meten zijn prestatie-indicatoren geformuleerd (zie het overzicht van prestatiegegevens aan het eind van paragraaf 3.7.2). Efficiëntie van beheer en vervreemding wordt met ingang van 1 januari 2004, wanneer het nieuwe bedrijfseconomische informatiesysteem gereed is, vastgesteld door middel van bedrijfsvergelijking («benchmarking») met de markt. Gemeten worden de apparaatskosten van een product in relatie tot de opbrengsten. Hierbij is van belang dat Domeinen bij beheer en verkoop afhankelijk is van het aanbod van de departementen. In de processen moet rekening worden gehouden met diverse publieke belangen. De kwaliteit van het afhandelen van het betalen van de zakelijke lasten kan gemeten worden vanuit de apparaatskosten die daarmee gemoeid zijn maar ook via het aantal ingediende bezwaarschriften met succesvolle afloop. Aangezien Domeinen verschillende overheidsbelangen bij elkaar brengt kan zij haar expertise ook aanwenden om te bemiddelen tussen partijen of om overheden te ondersteunen op het gebied van vastgoed. Dit kan worden gemeten door het aantal gevallen dat Domeinen opdrachten uitvoert voor overheden die op het gebied van advies en bemiddeling liggen. De tevredenheid van klanten over Domeinen is een graadmeter voor de kwaliteit van het totale functioneren van Domeinen op het gebied van onroerende zaken.
3.7.2.3 Operationele doelstelling 3 Optimaal handelen in vastgoed
Het leveren van een bijdrage aan publieke doelen door samen met andere vastgoedbeherende departementen optimaal te handelen in vastgoed.
Om de samenwerking tussen vastgoedbeherende departementen te bevorderen met als doel het optimaal handelen in vastgoed heeft het ministerie van Financiën het initiatief genomen om een samenwerkingsverband tussen de vastgoedbeherende departementen te creëren (VROM, V&W, LNV, Defensie en Financiën). Dit heeft in de Nota Grondbeleid geleid tot de volgende besluiten:
• Instelling Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR), waarin de vastgoedbeherende departementen zijn vertegenwoordigd, met een eigen facilitaire organisatie (de projectdirectie Vastgoed);
• Evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van de RVR in 2004;
• Het creëren van een voorfinancieringsfaciliteit bij Financiën voor anticiperende aankopen en het in portefeuille houden van vastgoed.
De RVR is een eerste stap om te komen tot intensievere samenwerking tussen de departementen.
Bij de RVR staat voorop het doelmatig aankopen, verkopen en beheren van vastgoed voor het Rijk om publieke doelen te realiseren (vastgoed is een middel, geen doel op zich). De RVR stimuleert onder andere een gebiedsgerichte/projectmatige aanpak voor de verwerving en afstoot van vastgoed in regio's waar meerdere departementen beleidsdoelen willen realiseren. Daartoe stelt de RVR een werkprogramma vast, dat vooraf ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de betrokken bewindslieden. De RVR stuurt, regisseert en houdt toezicht op het uitvoeringsproces van het goedgekeurde werkprogramma. Eventuele besluitvorming van de RVR heeft invloed op de werkprocessen van Domeinen en de andere vastgoedbeherende departementen.
Het werkprogramma van de RVR voor 2002/2003 heeft een beperkt karakter. In 2003 zal een meerjarig werkprogramma worden opgesteld. Uit dit werkprogramma, dat aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden, zal blijken hoe de RVR haar taken definitief wil invullen en wat het bijbehorende ambitieniveau is. Het werkprogramma bevat het opstellen van de Indicatieve Planning Vastgoed (IPV), die wordt afgeleid uit ruimtelijke nota's en plannen, maar ook systematisch uit de regionale directies en inspecties van het Rijk verzamelde aanwijzingen. Met behulp van de IPV wordt niet alleen de grondbehoefte van het Rijk voor de komende jaren systematisch in kaart gebracht, maar kan tevens worden geanalyseerd bij welke gebieden afstemming en strategische beleidsvorming gewenst is. Daarnaast omvat het werkprogramma onder andere nog het maken van het protocol operationele afstemming aan- en verkopen, het verbeteren van de vastgoedinformatie-uitwisseling tussen de deelnemende departementen en het maken van de departementen overschrijdende opleidingen en kenniskringen op het gebied van vastgoed.
Daarnaast bestaat het voornemen om in 2003 onder regie van de RVR het project Herbestemming militaire objecten te starten. Bij Defensie wordt mede als gevolg van het Structuurschema Militaire terreinen 2 een groot aantal objecten overbodig. Een deel van deze objecten heeft als vervolgbestemming natuur. De essentie van het project is dat er enerzijds bezien wordt hoe de inrichting van groene bestemmingen sober en doelmatig kan worden uitgevoerd en dat er anderzijds binnen de kaders van de ruimtelijke ordening «rode functies» ontwikkeld worden die bijdragen aan de financiering van de sloopkosten. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de betrokken decentrale overheden en natuurbeheerders. Op dit moment wordt nog onderzocht wat de financiële consequenties zijn en hoe dit budgettair zal worden geregeld met betrokken departementen.
De nadere kaders voor anticiperend handelen in vastgoed zijn vastgelegd in het Beleidskader anticiperend handelen in vastgoed, dat in mei 2002 is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2001/02, 27 581).
In 2004 wordt het functioneren van de RVR en de daarmee samenhangende projectdirectie Vastgoed geëvalueerd.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek per doelstelling | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Algemene beleidsdoelstelling Domeinen | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Operationele doelstelling 1 | ||||||
Kostendekkendheid bewaartaak (bewaarkosten/bewaarloon) | 70% | 75% | 80% | 90% | 100% | 100% |
Kostendekkendheid verkooptaak (toe te rekenen verkoopkosten aan verkochte zaken/ontvangen opgeld van verkochte zaken) | 70% | 75% | 80% | 90% | 100% | 100% |
Gemiddelde bezettingsgraad (gemiddeld bezet aantal m2/totaal beschikbare m2) | 80% | 80% | 80% | 80% | 80% | 80% |
Klanttevredenheid (gemiddelde score klanttevredenheidsonderzoek1) | 6 | – | 6,5 | – | 7 | – |
Operationele doelstelling 2 | ||||||
Toe te rekenen apparaatskosten aan verkopen (apparaatskosten onroerende zaken/verkoopopbrengsten onroerende zaken) | – | – | 4%2 | 4% | 4% | 4% |
Toe te rekenen apparaatskosten aan ingebruikgevingen (apparaatskosten ingebruikgevingen/ontvangsten ingebruikgevingen) | – | – | 9%3 | 9% | 9% | 9% |
Betaling OZB: toe te rekenen apparaatskosten aan betaling OZB (apparaatskosten OZB/betaalde OZB) | – | – | 9%4 | 9% | 9% | 9% |
Kwaliteit dienstverlening betaling OZB (aantal gehonoreerde bezwaarschriften/aantal ingediende bezwaarschriften)5 | – | – | – | 70% | – | – |
Klanttevredenheid: gemiddelde score klanttevredenheidsonderzoek6 | 6 | – | 6 | – | 7 | – |
Klanttevredenheid: vraag naar advies en bemiddeling binnen de overheid (aantal gehonoreerde verzoeken tot dienstverlening) | 0 | + 5% | + 7% | + 10% | + 13% | + 15% |
Evaluatie verkoopstop agrarische domeinen | • | |||||
Operationele doelstelling 3 | ||||||
Doorlooptijd behandeling aanvraag anticiperende aankopen binnen Financiën < 10 werkdagen | 80% | 90% | 90% | 90% | 90% | |
Verwachte gemiddelde besparing anticiperende aankoop | 10% | 10% | 10% | 10% | 10% | |
Evaluatie | • |
1Het klanttevredenheidsonderzoek wordt om het jaar gehouden.
2De hiervoor benodigde informatie over kosten moet komen uit het nieuwe, bedrijfseconomische informatiesysteem dat per 1.1.2004 gereed zal zijn. De genoemde streefwaarden betreffen een eerste schatting.
3Zie voetnoot 2.
4Zie voetnoot 2.
5Aangezien de WOZ beschikkingen om de vier jaar worden herzien, kan ook maar om de vier jaar bezwaar worden ingediend. Ter informatie, in 2001 was de streefwaarde voor deze indicator 60%.
6Het klanttevredenheidsonderzoek wordt om het jaar gehouden.
3.7.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 73 062 | 124 313 | 115 336 | 114 346 | 81 292 | 80 927 | 80 927 |
Uitgaven | 75 546 | 124 313 | 115 336 | 114 346 | 81 292 | 80 927 | 80 927 |
Programma-uitgaven | 46 474 | 89 489 | 85 976 | 85 976 | 51 942 | 51 942 | 51 942 |
doelst. 1 Bewaring/vervreemding Roerend | |||||||
Beheerskosten | 1 478 | 1 564 | 1 564 | 1 564 | 1 564 | 1 564 | 1 564 |
doelst. 2 Beheer/verkoop Onroerend | |||||||
Onderhoud en beheerskosten | 7 992 | 7 366 | 7 144 | 7 144 | 7 144 | 7 144 | 7 144 |
Zakelijke lasten | 34 648 | 46 525 | 43 234 | 43 234 | 43 234 | 43 234 | 43 234 |
doelst. 3 Optimaal handelen in vastgoed | |||||||
Anticiperende aankopen | 2 356 | 34 034 | 34 034 | 34 034 | |||
Overige programmauitgaven | |||||||
Apparaatsuitgaven | 29 072 | 34 824 | 29 360 | 28 370 | 29 350 | 28 985 | 28 985 |
Ontvangsten | 610 670 | 328 104 | 330 001 | 285 077 | 221 950 | 217 217 | 152000 |
Programma-ontvangsten | 607 747 | 326 373 | 328 270 | 283 346 | 220 219 | 215 486 | 150 269 |
doelst. 1 Bewaring/vervreemding Roerend | |||||||
Verkoop roerende zaken | 72 715 | 64 117 | 95 609 | 86 534 | 43 878 | 43 878 | 1 813 |
doelst. 2 Beheer/verkoop Onroerend | |||||||
Verkoop onroerende zaken | 164 484 | 124 406 | 95 639 | 64 639 | 52 558 | 51 558 | 31 406 |
Beheerontvangsten | 101 920 | 100 157 | 101 143 | 101 295 | 99 712 | 95 980 | 92 980 |
Overige programma-ontvangsten | 268 628 | 37 693 | 35 879 | 30 878 | 24 071 | 24 070 | 24 070 |
doelst. 3 Optimaal handelen in vastgoed | |||||||
Anticiperende aankopen | 0 | ||||||
Apparaatsontvangsten | 2 923 | 1 731 | 1 731 | 1 731 | 1 731 | 1 731 | 1 731 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
Voor de belangrijkste ontvangsten- en uitgavencategorieën wordt uitgegaan van individuele objecten en daarbij behorende prijzen of tarieven. Ook uitgavenposten als onderhoud gronden en gebouwen, kapitaalinvesteringen en beheerskosten zijn gebaseerd op aantal maal de verwachte prijs.
1. Bewaring en vervreemding van roerende zaken
a. Beheerskosten
Onder deze categorie worden uitgaven verantwoord voor in beslag of in bewaring genomen zaken, zoals schade-uitkeringen, indien in bewaring genomen zaken ten onrechte blijken te zijn verkocht, vernietiging van in beslag genomen zaken, advertenties over voorgenomen openbare verkopen, taxaties van in beslag genomen goederen.
De geraamde uitgaven voor 2003 zijn gelijk aan die van 2002 en bedragen € 1,6 mln.
2. Beheer en verkoop van onroerende zaken
a. Onderhoud en beheerskosten
Hieronder vallen drie posten: onderhoud van grond en gebouwen (waaronder ook de kosten van bodemverontreiniging), kapitaalinvesteringen en beheerskosten.
Onder de beheerskosten worden uitgaven geraamd voor verkopen (en voor een gering deel bij ingebruikgevingen), zoals advertenties voor voorgenomen openbare verkopen, taxaties van te verkopen en te verhuren objecten en bemiddeling door makelaars bij verkoop, notariskosten, kadasterkosten (dat wil zeggen voor alle kosten die het Kadaster bij Domeinen in rekening brengt), bewaking van objecten in tijdelijk beheer en energie voor objecten in tijdelijk beheer, bijvoorbeeld om een pand vorstvrij te houden of om tijdelijke bewoners (zodat het pand bewoond is en het niet gekraakt wordt) van energie en water te voorzien.
De geraamde onderhouds- en beheerskosten voor 2003 en volgende jaren bedragen € 7,1 mln.
b. Zakelijke lasten
Domeinen betaalt het eigenaarsdeel van de zakelijke lasten over onroerende zaken die eigendom zijn van de Staat. Indien in de betreffende panden overheidsdiensten zijn gehuisvest, betaalt Domeinen eveneens het gebruikersdeel. Onder deze categorie vallen twee grote posten, te weten onroerende zaakbelasting en waterschapslasten. Deze beide nemen 98% van de uitgaven zakelijke lasten voor hun rekening. De overige posten zijn overige gemeentelasten, zoals rioolheffing, landinrichtingsrente en afkoop landinrichtingsrente.
De geraamde zakelijke lasten voor 2003 en volgende jaren bedragen € 43,2 mln. In 2001 waren de gemeentelasten met € 34,6 mln. relatief laag, ondanks de hogere per 1 januari 2001 voor vier jaar vastgestelde WOZ-waarden. Dit komt doordat diverse gemeenten, in verband met de overgang van gemeentelijke administraties van gulden naar euro, vroeg gestopt zijn met het opleggen van aanslagen 2001. Naar verwachting zal er in 2002 door de gemeenten een inhaalslag gemaakt worden en om deze reden is het budget van 2002 hoger (€ 46,5 mln.).
3. Optimaal handelen in vastgoed
Deze uitgaven zijn gereserveerd voor de voorfinancieringsfaciliteit ten behoeve van anticiperende aankopen van het Rijk.
De Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) en de projectdirectie Vastgoed zijn in oktober 2001 van start gegaan. Voor 2003 is € 34,0 mln. begroot voor anticiperende aankopen. Het bekend worden van het nieuwe beleid ten aanzien van anticiperend handelen binnen de departementen heeft enige tijd nodig gehad (realisatie 2001 € 2,4 mln.). Inmiddels is het aanmelden van projecten goed op gang gekomen. De leenfaciliteit zal in de loop van 2004 geëvalueerd worden. Daarom zijn tot dat jaar uitgaven geraamd.
Zoals in par. 3.7.2.3 aangegeven, zal vanuit de RVR een Indicatieve Planning Vastgoed (IPV) van het Rijk worden ontwikkeld. De IPV zal er mede toe bijdragen een beter inzicht te krijgen in de totale omvang van de anticiperende handelingen. De huidige omvang van de leenfaciliteit biedt naar schatting ruimte om ca 5% van 's-Rijks vastgoedaankopen te financieren.
De geraamde apparaatsuitgaven voor 2003 bedragen € 29,3 mln. In 2002 zijn de uitgaven incidenteel hoog (€ 34,8 mln.) vanwege de invoering van een nieuw geautomatiseerd informatiesysteem (€ 2,6 mln.) en hogere huren waaronder de ingebruikname van de nieuwe opslagplaats voor roerende zaken in Veldhoven (€ 1,8 mln.). De hogere uitgaven in 2005 e.v. hangen samen met hogere huurkosten vanwege de geplande nieuwe opslagplaats in Amsterdam (€ 1,5 mln.).
1. Bewaring en vervreemding roerende zaken
Bij de verkoopontvangsten roerende zaken worden de opbrengsten geraamd van verkochte overtollige zaken en in beslag genomen goederen. De dekking van de verkoopactiviteiten van Domeinen vindt plaats door een opslag van 15% op de opbrengstprijs, het zogenaamde opgeld (zie apparaatsontvangsten). Een deel van de opbrengsten wordt weliswaar als opbrengst Domeinen begroot, maar komt vanwege afgesloten middelenafspraken ten goede aan de begroting van andere departementen. De fluctuatie in de begrotingsjaren wordt veroorzaakt door de spreiding in de jaren van de ontvangsten van de verkopen van strategisch materiaal van Defensie. Voor een nadere onderverdeling wordt verwezen naar de verdiepingsbijlage.
2. Beheer en verkoop van onroerende zaken
a. Verkoop onroerende zaken
De verkopen van Domeinen omvatten zaken zoals: landbouwgronden in verpachte en pachtvrije staat, boerderijen en erven; landbouwgronden met niet-agrarische bestemming (hierbij valt te denken aan voorheen landbouwgronden die aan een gemeente voor uitbreiding worden verkocht); bij andere departementen overtollige onroerende zaken, bijvoorbeeld gebouwen en kantoren en rijkswateren.
De geraamde ontvangsten uit verkoop van onroerende zaken voor 2003 bedragen € 95,6 mln. De ontvangsten waren in 2001 incidenteel hoog (€ 164,5 mln.) vanwege grote verkopen in Flevoland. De teruglopende ontvangsten van € 124 mln. in 2002 tot € 52 mln. structureel vanaf 2005 komen ondermeer voort uit de verkoopstop van de agrarische domeingronden en een afnemende overdracht van grote arealen aan gemeenten in de provincie Flevoland. Voor een nadere onderverdeling wordt verwezen naar de verdiepingsbijlage.
b. Beheersontvangsten
Bij de inkomsten uit beheer door Domeinen moet onderscheid gemaakt worden naar inkomsten uit hoofde van pacht of huur voor onroerende zaken die permanent of tijdelijk in materieel beheer bij Domeinen zijn. Hierbij kan worden gedacht aan pachtopbrengsten en erfpachtopbrengsten van agrarische gronden, andere zakelijke rechten zoals huur en opstalrechten.
Onder deze post worden ook ontvangsten verantwoord van onder andere zand- en grondwinning en verleende gebruiksrechten aan benzinemaatschappijen en exploitanten om langs rijkswegen benzinestations te mogen exploiteren. Deze onderverdeling is opgenomen in de verdiepingsbijlage.
De geraamde beheersontvangsten voor 2003 zijn gelijk aan die voor 2002 (€ 100,1 mln.). De beheersontvangsten lopen af naar € 96,0 mln. in 2006 e.v. met name als gevolg van afnemende ontvangsten uit zand- en grondwinning.
c. Overige programma-ontvangsten
Hiertoe worden onder meer de volgende opbrengsten gerekend: rente-ontvangsten, onbeheerde nalatenschappen, opbrengsten van de werking van het anti-speculatiebeding, vergoedingen van Justitie voor bewaring van «pluk ze» zaken, vergoeding van de RGD ter compensatie van het door Domeinen betaalde eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting.
De geraamde overige programma-ontvangsten voor 2003 bedragen € 35,9 mln. In de realisatie van 2001 (€ 268,6 mln) heeft € 230 mln. betrekking op een correctie op de openingsbalans per 1 januari 1999 bij de RGD. Voor nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op het artikel Diverse ontvangsten Domeinen in de financiële verantwoording IXB over 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 28 380, nr. 19). Voor de jaren 2002–2007 nemen de geraamde overige programma-ontvangsten af van € 37,7 mln. in 2002 tot € 24,1 mln. in 2005 en volgende jaren. De afname wordt ondermeer veroorzaakt door een afname van de rente uit hoofde van betalingsregelingen van verkopen van € 6,8 mln. met ingang van 2005.
De apparaatsontvangsten bestaan voornamelijk uit opgelden vanwege verkopen van roerende zaken en voor een gering bedrag aan personele ontvangsten, zoals ontvangen WAO-uitkeringen. Het opgeld berekent Domeinen Roerende Zaken over de door haar gerealiseerde verkopen, uitgezonderd de strategische verkopen Defensie, en bedraagt 15% over de opbrengst.
De realisatie van de opgelden in 2001 (€ 2,8 mln.) is hoger dan de geraamde opbrengsten voor de jaren 2002–2007 (€ 1,6 mln.) door een incidenteel hogere opbrengst uit «pluk ze» zaken.
x € 1 000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Beleidsartikel 7 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |||||
1.Totaal geraamde kasuitgaven | 115 336 | 114 346 | 81 292 | 80 927 | 80 927 | |||||
2.Waarvan apparaatsuitgaven | 29 360 | 28 370 | 29 350 | 28 985 | 28 985 | |||||
3.Dus programma-uitgaven | 85 976 | 85 976 | 51 942 | 51 942 | 51 942 | |||||
4.Waarvan juridisch verplicht | ||||||||||
Uitgaven betreffende aangegane verplichtingen tot 1–1-2003 | 50% | 43 234 | 50% | 43 234 | 83% | 43 234 | 83% | 43 234 | 83% | 43 234 |
5.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden | 10% | 8 708 | 10% | 8 708 | 17% | 8 708 | 17% | 8 708 | 17% | 8 708 |
6.Niet onder 4 en 5 begrepen | 40% | 34 034 | 40% | 34 034 | ||||||
7.Totaal | 100% | 85 976 | 100% | 85 976 | 100% | 51 942 | 100% | 51 942 | 100% | 51 942 |
De juridisch verplichte uitgaven betreffen de zakelijke lasten (waterschapslasten en onroerende zaakbelasting). De complementair noodzakelijke uitgaven betreffen de beheerskosten voor roerende zaken en onderhoud en beheerskosten voor onroerende zaken. Nog niet verplicht zijn de begrote bedragen voor anticiperende aankopen.
3.8 Financieel-economisch beleid van de overheid
3.8.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het vormgeven en uitvoeren van het financieel-economisch beleid van de overheid, het bevorderen van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheidsuitgaven en het waarborgen van de rechtmatigheid daarvan.
Als indicatie voor het antwoord op de vraag of deze doelstelling wordt c.q. is bereikt, worden de volgende reguliere prestatiegegevens c.q. streefwaarden gehanteerd:
• de netto-uitgaven moeten ieder begrotingsjaar binnen het uitgavenkader blijven;
• de mate waarin de minister van Financiën bijdraagt aan het bevorderen van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van overheidsbeleid, zoals opgenomen in de ontwerpbegrotingen;
• van de gerealiseerde verplichtingen, uitgaven en ontvangsten op de rijksbegroting moet ten minste 99,0% rechtmatig zijn.
Verantwoordelijkheid | De minister van Financiën is resultaatverantwoordelijk voor operationele doelstelling 1 en systeemverantwoordelijk voor operationele doelstellingen 2 tot en met 5. De Comptabiliteitswet 2001 stelt iedere minister – voor zijn of haar begroting – verantwoordelijk voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid en de bedrijfsvoering die aan die begroting ten grondslag ligt. Uit hoofde van diezelfde Comptabiliteitswet heeft de minister van Financiën verschillende coördinerende verantwoordelijkheden en bevoegdheden. |
---|---|
VBTB Groeiparagraaf | In de begroting 2004 wordt aangegeven welk instrument (bijv. visitatiecommissie en/of evaluatieonderzoek) wanneer zal worden ingezet om de bijdrage van de minister van Financiën aan het bevorderen van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheidsuitgaven, te beoordelen. Dit heeft betrekking op operationele doelstelling 2 en 3. |
Wettelijke grondslag | Comptabiliteitswet, Financiële Verhoudingswet. |
3.8.2 Operationele doelstellingen
Bovenstaande algemene doelstelling moet worden bereikt door de volgende (clusters van) activiteiten.
3.8.2.1 Operationele doelstelling 1 Optimaal begrotingsbeleid en transparantie informatievoorziening
Zorgdragen voor een optimaal begrotingsbeleid en een transparante informatievoorziening over de uitkomsten van budgettaire besluitvorming.
Een belangrijk onderdeel van het financieel-economisch beleid is het begrotingsbeleid. Hierover worden aan het begin van een nieuwe kabinetsperiode afspraken gemaakt.
Het begrotingsbeleid zal erop gericht zijn de staatsschuld in 20 à 25 jaar (binnen één generatie) weg te werken. Met het oog daarop zijn in het Strategisch Akkoord budgettaire afspraken gemaakt die, rekening houdend met de door het CPB geraamde uitverdieneffecten, resulteren in een EMU-saldo van 0,6% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2006. Voor de jaren na 2006 bestaat, gegeven het structurele karakter van de maatregelen, een zichtbaar perspectief op een verdere oploop van het begrotingssaldo. Recente tegenvallers worden opgevangen door aanvullende maatregelen waardoor het EMU-saldo voor 2006 niet verslechterd ten opzichte van het Strategisch Akkoord. Voorzien is dat de EMU-schuld de komende jaren gestaag daalt van 53% in 2001 tot ruimschoots onder de 45% van het BBP in 2006.
Het beleid zal uitgaan van de volgende solide begrotingsregels:
• Hantering van meerjarige reële uitgavenkaders;
• Scheiding van inkomsten en uitgaven;
• Volledige werking – binnen signaalwaarden van 0 en 2,5% BBP – van de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant.
Met dit beleid is het voor Nederland mogelijk ruim binnen de randvoorwaarden te blijven van het Verdrag van Maastricht in het stabiliteits- en groeipact. Dit betekent dat het EMU-saldo in evenwicht of in overschot moet zijn (met als absolute voorwaarde dat een eventueel tekort nooit groter mag zijn dan 3% van het BBP. De EMU-schuld moet lager zijn dan 60% van dit BBP, of snel genoeg naar dit niveau dalen.
Transparante informatievoorziening
De minister van Financiën draagt ook zorg voor een transparante informatievoorziening over de begrotingsvoorbereiding, de -uitvoering en de -verantwoording. Dit allereerst ter facilitering van de budgettaire besluitvorming in het kabinet. De Staten-Generaal wordt over de uitkomsten van deze besluitvorming – door de minister van Financiën, namens het kabinet – op de hoogte gesteld door de Miljoenennota, de Voorjaarsnota en de Najaarsnota. In de Voorlopige Rekening en het Financieel Jaarverslag van het Rijk wordt aan de Staten-Generaal achteraf verantwoording afgelegd. De momenten waarop genoemde nota's verschijnen – en de belangrijkste elementen daarvan – zijn wettelijk vastgelegd. Tegelijkertijd met de genoemde budgettaire nota's, sturen de afzonderlijke ministers hun ontwerpbegrotingen, suppletore begrotingswetsvoorstellen, slotwetten en departementale jaarverslagen naar de Staten-Generaal. De nota's van de minister van Financiën vergezellen deze stukken.
Aan deze reguliere – jaarlijks terugkerende – activiteiten liggen een technische infrastructuur en strakke procedures ten grondslag. Bij dit laatste gaat het om de Comptabiliteitswet en de Rijksbegrotingsvoorschriften. In wezen is het voorzien in informatie en het handhaven en onderhouden van de voorschriften het beleidsinstrument bij dit onderdeel van de eerste operationele doelstelling.
3.8.2.2 Operationele doelstelling 2 en 3 Doelmatigheid en doeltreffendheid van overheidsbeleid
Beoordelen van beleidsvoorstellen op doeltreffendheid, doelmatigheid, rechtmatigheid, budgettaire inpasbaarheid en het bredere financieel economisch perspectief.
Het initiëren en ontwikkelen van voorstellen die de doelmatigheid en doeltreffendheid van overheidsbeleid ten goede komen respectievelijk de financieel-economische structuur versterken.
De minister van Financiën heeft – als countervailing power van de vakdepartementen – een rol om beleidsvoorstellen te beoordelen op doeltreffendheid, doelmatigheid, rechtmatigheid, budgettaire inpasbasbaarheid en het bredere financieel economisch perspectief. De brede economische benadering die het ministerie van Financiën daarbij hanteert betekent dat zowel wordt gekeken naar de budgettaire aspecten van beleid, als naar de macro-economische doorwerking (economische groei, werkgelegenheid, inflatie) en de micro-economische consequenties (gevolgen voor marktordening, keuzevrijheid, incentivestructuur). Hoofdvraag is altijd of er een rol voor de overheid is of dat het overgelaten wordt aan marktpartijen. Meer specifiek beoordeelt Financiën de begrotingen en suppletore wetten van de departementen, is de minister van Financiën actief betrokken bij het ontwikkelen van departementale beleidsvoorstellen (bijvoorbeeld ook richting de kabinetsformatie bij de Verkenningen) en is de minister van Financiën nauw betrokken bij de verdere uitwerking van beleidsvoorstellen. Toegevoegde waarde bij dit alles is ook gelegen in het kunnen leggen van dwarsverbanden en het tegengaan van verkokering.
De minister van Financiën heeft uit hoofde van de Comptabiliteitswet 2001 een aantal bijzondere verantwoordelijkheden en bevoegdheden om deze operationele beleidsdoelstellingen te kunnen realiseren. Zo kan hij bezwaar maken tegen beleidsvoornemens met financiële gevolgen, ontwerpbegrotingen en suppletore wetten. Dat kan als de voorstellen hem «met het oog op het algemene financiële beleid of het doelmatig beheer van 's-Rijks gelden niet toelaatbaar voorkomen» of de met de voorstellen gemoeide bedragen – in zijn ogen – niet in een redelijke verhouding staan tot de doelstellingen van het beleid. Het toezicht is zowel gericht op de komende begroting als op de uitvoering van de begroting. Leidraad daarbij zijn de regels budgetdiscipline, die ervoor zorgen dat de beleidsvoorstellen inpasbaar zijn binnen de begroting en dat de netto-uitgavenkaders jaarlijks binnen de uitgaven blijven.
De minister van Financiën levert ook een bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van het overheidsbeleid door beleidsvoorstellen te initiëren en/of zelf te ontwikkelen. Vragen daarbij zijn, of er meer financiële prikkels kunnen worden ingebouwd en of de institutionele vormgeving van een beleidsveld nog actueel is. Dit is bijvoorbeeld de rode draad bij thema's als de stelselwijziging in de gezondheidszorg en de uitvoering van de sociale zekerheid. Voorts valt te denken aan concepten voor innovatief aanbesteden en competitieve dienstverlening, pps en decentralisatie van taken naar de andere overheden. Samen met de vakdepartementen wordt in MDW-kader hier naar gekeken en worden interdepartementale onderzoeken (IBO's) gedaan. Het kabinet heeft de Tweede Kamer reeds per brief geïnformeerd over de onderzoeksopdrachten voor de nieuwe ronde IBO's.
De minister van Financiën heeft ook een coördinerende en toezichthoudende taak als het gaat om de inrichting van de administraties die vakdepartementen voor hun financieel beheer en materieel beheer voeren en de wijze waarop deze bijgehouden worden. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het toezicht op de inrichting van de controle in het kader van de uitvoering van de begroting. Dit toezicht wordt vormgegeven door departementen te adviseren over, te stimuleren tot en aan te spreken op onderdelen van het financieel beheer en overige aspecten van de bedrijfsvoering. Het toezicht vanuit Financiën wordt met ingang van de verantwoording over 2001 ingebed in een planning- en controlcyclus. Dit betekent dat binnen het kabinet op meerdere momenten in het jaar over financieel beheer en aspecten van bedrijfsvoering wordt gecommuniceerd. De genoemde cyclus bestaat uit de publicatie van een toezichtprogramma, early-signal-brieven, financieel beheer- en bedrijfsvoeringsbrieven en de overkoepelende 31 maart-brief aan de Algemene Rekenkamer. De Staten-Generaal wordt hierover geïnformeerd in het Financieel Jaarverslag van het Rijk.
3.8.2.3 Operationele doelstelling 4 Financieel overheidsmanagement
Vormgeven en uitvoeren van het financieel overheidsmanagement, gericht op een meer resultaatgerichte beleids- en bedrijfsvoering bij het Rijk.
Door het ontbreken van een (echt) marktmechanisme, mist de overheid sterke, automatische prikkels om zo doelmatig en doeltreffend mogelijk met belastinggeld en premies om te gaan. Ter correctie bestaat er een breed scala aan regels. Onder meer op het gebied van het begrotingsbeheer, financieel beheer, materieel beheer, andere aspecten van bedrijfsvoering (zoals het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen) en beleidsvoering. Wie is bevoegd tot wat? Waar moet een goed beheer precies aan voldoen? Dit alles is vastgelegd in de Comptabiliteitswet en daarop gebaseerde lagere wet- en regelgeving.
Begeleiding baten-lastendiensten
Centrale filosofie bij het vormgeven van het financieel overheidsmanagement is het concept van resultaatgericht management. Deze filosofie werd voor het eerst concreet toegepast bij agentschappen (nu baten-lastendiensten). Het komende jaar worden circa 20 uitvoeringsorganisaties begeleid in het omvormingstraject tot baten-lastendienst. De kwaliteit van de begeleiding wordt jaarlijks gemeten door INK-klanttevredenheidsonderzoeken waarvoor als streefwaarde een zeven wordt gehanteerd en de kwaliteit van het beleid door een vierjaarlijkse rijksbrede evaluatie van het agentschapmodel. In 2002 is een tweede rijksbrede evaluatie van het agentschapmodel uitgevoerd. De aanbevelingen uit deze evaluatie worden in 2003 opgepakt.
Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording
De begroting 2003 is de tweede begroting nieuwe stijl. Het algemene oordeel is dat de begroting 2002 gunstig afsteekt bij zijn voorgangers wat betreft toegankelijkheid en samenhangende informatie over beleidsdoelstellingen, prestaties en in te zetten middelen. Bij de begroting 2003 wordt verdere voortgang geboekt. Prioriteiten voor de bijdrage van Financiën zijn de advisering van de departementen over een verdere verbetering van het VBTB-gehalte van de begrotingen en de implementatie van de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (RPE). Daarnaast is het Evaluatieoverzicht Rijksoverheid (EOR) ontwikkeld dat voor het parlement een belangrijke informatiedrager is ter vervanging van de vervallen Evaluatiebijlage bij de begroting. Het eerste rijksbrede Evaluatieoverzicht is in de zomer naar de Kamer gezonden. Momenteel wordt gewerkt aan een «internet»versie van het EOR op RYX. Er wordt naar gestreefd dat het EOR volgend jaar beschikbaar is. In 2004 wordt het VBTB-project geëvalueerd. De RPE en de implementatie daarvan zal uiterlijk in 2007 worden geëvalueerd. Voor 2004 is een tussenevaluatie van de RPE geprogrammeerd.
Uitwerking groeiparagraaf begroting 2002
Ter tegemoetkoming aan de toezegging in de groeiparagraaf van de begroting 2002 om in meerjarig perspectief streefwaarden te ontwikkelen voor «het bevorderen van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheidsuitgaven» is een indicator opgenomen voor het VBTB-gehalte van de begrotingen. Deze indicator geeft aan in welke mate de begrotingen voldoen aan de Rijksbegrotingsvoorschriften. Het is de resultante van de uitkomst van een jaarlijkse toetsing op een groot aantal punten. Deze toetsing is al twee keer uitgevoerd, voor de voorbeeldbegroting en de begroting 2002. Daarover is begin dit jaar gerapporteerd in de 4e voortgangsrapportage VBTB1. Behalve de totaalindicator worden in het vervolg bij dit beleidsartikel in het overzicht prestatiegegevens ook de uikomsten voor twee toetspunten opgenomen, te weten:
• Zijn de algemene doelstellingen georiënteerd op maatschappelijke effecten/organisatiedoelen van het Rijk? (kortheidshalve aangeduid als effectgeoriënteerde algemene doelstellingen). Dit toetspunt is opgenomen omdat het één van de basisvoorwaarden is voor een resultaatgerichte begroting;
• Is periodiek evaluatieonderzoek aanwezig voor de operationele doelstellingen? (kortheidshalve aangeduid als beschikbaarheid evaluatieonderzoek). Het gaat hier om het opnemen bij het begrotingsartikel van informatie over afgesloten, lopend en voorgenomen evaluatieonderzoek voor de algemene en operationele doelstellingen. Dit toetspunt is toegevoegd omdat een dekkende programmering van evaluatieonderzoek een speciaal aandachtspunt is voor de komende jaren.
Deze indicatoren en de daarvoor geldende streefwaarden (i.c. 100%) zullen ook worden betrokken bij de VBTB-evaluatie in 2004.
In het VBTB-tijdperk, dat onder meer wordt gekenmerkt door een verbreding van de verantwoording en toenemende aandacht voor een transparante en kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering, bestaat binnen de departementen behoefte aan een brede auditfunctie. Dit is de conclusie van de Commissie Kordes (IBO-CDV-Accountancy). De verdere uitwerking is weergegeven in het Kwaliteitsplan Auditfunctie Rijksoverheid. Bij de departementen worden auditdiensten ingesteld, waarbij afstemming tussen de auditfunctie en controlfunctie moet plaatsvinden. De auditfunctie zal – behalve uit de accountantscontrole – bestaan uit onderzoeken die zijn gericht op de bedrijfs- en beleidsvoering. Bij het verbreden van de auditfunctie wordt ook een versterking van de rol van het audit committee op een departement nagestreefd. Ten behoeve van kwalitatief goede departementale auditdiensten is het effectief en efficiënt om op het HRM-terrein een aantal activiteiten rijksbreed tot stand te brengen.
Doel is dat alle departementen eind 2002 over een goedgekeurd plan van aanpak beschikken.
Een belangrijke pijler onder het resultaatgericht besturingsmodel is de wijze waarop de sturing en beheersing binnen een ministerie wordt vormgegeven. Begin 2002 is het referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering door de Tweede Kamer vastgesteld. Dit referentiekader bevat gezamenlijke normen voor de sturing en beheersing op ministeries. De implementatie van de gezamenlijke normen op de ministeries duurt tot eind 2004 en wordt begeleid door het faciliteren van de uitwisseling van kennis en ervaringen en het beleidsmatig verdiepen van het kader zelf. Speerpunt daarbinnen is de verdieping van risicomanagement binnen de rijksoverheid. De effectiviteit van dit beleid wordt door een evaluatie gemeten, voor het eerst in 2005.
Een specifieke consequentie is de aandacht voor organisaties op afstand, in het bijzonder zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's). De ministeriële verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van deze organisaties op afstand moet helder worden afgebakend ten opzichte van de zelfstandigheid in de taakuitvoering. Na de beleidsmatige uitwerking hiervan is een doorvertaling naar de bestaande ZBO's en RWT's van belang.
Naar een nieuw begrotingsstelsel
In de Miljoenennota 2002 heeft het kabinet zich uitgesproken voor de invoering van een baten-lastenstelsel door het rapport «Eigentijds Begroten» van de Beleidsgroep Begrotingsstelsel grotendeels over te nemen. De uitwerking van dit stelsel, het Eigentijds begrotingsstelsel, is voortvarend ter hand genomen, maar zal nog wel enige tijd in beslag nemen.
Vormgeven en uitvoeren van financieel overheidsmanagement betekent niet alleen het stellen van kaders, stimuleren en coördineren. Het betekent ook optreden als adviseur (bijvoorbeeld door de EDP Audit Pool) en het verspreiden van kennis. In samenwerking met de vakdepartementen beoogt Financiën de kwaliteit van de medewerkers in de financiële functie rijksbreed op een hoog peil te houden, in casu voldoende en deskundige medewerkers met verstand van begrotingsbeleid, financieel management en accountancy. Instrumenten daartoe zijn het investeren in mensen (via meerjarige trainingen), kennisnetwerken, en een duidelijke communicatiestrategie naar de arbeidsmarkt. Dit om een aantrekkelijke werkgever te blijven.
Een duidelijk voorbeeld van dit beleid vormt de oprichting van de Rijksacademie voor Financiën en Economie. De Academie heeft tot doel op basis van kennisoverdracht, -uitwisseling en -creatie bij te dragen aan de kwaliteitsverbetering van het financiële en economische werkveld. Daarnaast zal de Academie door het aanbieden van een aantrekkelijk opleidingsaanbod bijdragen aan het behoud, de ontwikkeling en het loopbaanperspectief van medewerkers. Binnen de Academie zullen de bestaande Vakopleiding Openbare Financiën (VOF) en Accountancy Cursussen Rijksoverheid (ACRO) worden geïntegreerd en zal het bestaande opleidingsaanbod worden uitgebreid.
3.8.2.4 Operationele doelstelling 5 Beheersing en allocatie van middelen van decentrale overheden
Scheppen van randvoorwaarden voor en transparantie over een optimale beheersing en allocatie van middelen van decentrale overheden
Mede onder verantwoordelijkheid van de minister van Financiën worden de gemeente- en provinciefondsbegroting opgesteld en uitgevoerd. Het betreft hier de algemene uitkering. Teneinde de gemeenten en provincies ook adequaat te kunnen informeren over de hoogte van de uitkeringen in het komende jaar en de voorgenomen verdeling van die uitkering over de gemeenten en provincies, ontvangen de mede-overheden periodiek circulaires. Zo nodig wordt ook in december nog een dergelijke circulaire verzonden. Daarbij wordt toegezien op een adequate omvang van de fondsen. Dit met het oog op voldoende financiële middelen voor de uitvoering van decentrale taken (normeringsafspraak) en een zodanige verdeling van middelen dat gemeenten en provincies een gelijkwaardig voorzieningenpakket kunnen leveren tegen globaal gelijke lasten. Voor meer achtergronden wordt verwezen naar de begroting van het provincie- en gemeentefonds.
De huidige normeringssystematiek geldt sinds 1994. Met de normeringsmethode wordt bepaald wat de ontwikkeling in de omvang van het gemeentefonds en het provinciefonds van jaar op jaar is. Ook de verdeling van de middelen uit de fondsen over de gemeenten resp. de provincies wordt jaarlijks geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie worden vastgelegd in het Periodiek Beoordelings Onderhouds Rapport. Dit rapport verschaft inzicht in de verdeling op clusterniveau van de middelen uit de fondsen in relatie tot de ontwikkeling in de kostenstructuur bij de gemeenten respectievelijk de provincies. De periodieke onderhoudsrapporten worden jaarlijks met de ontwerpbegroting aan de Tweede Kamer aangeboden.
De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën leggen daarnaast aan de Tweede Kamer verantwoording af over hun systeemverantwoordelijkheid ten aanzien van de inrichting van specifieke uitkeringen. Hiervoor wordt jaarlijks het Overzicht Specifieke Uitkeringen opgesteld, waarin een analyse van rijksbrede algemene ontwikkelingen van de inrichting van specifieke uitkeringen centraal staat. In de Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen (MILH) wordt tot slot de ontwikkeling van de eigen inkomsten van decentrale overheden geanalyseerd en beoordeeld. Deze monitor is dit jaar voor het eerst voor de zomer uitgebracht in plaats van op Prinsjesdag.
De laatste jaren gaat steeds meer bijzondere aandacht uit naar het verbeteren van de transparantie van de financiële verhouding, gericht op het in samenhang bezien van alle financiële stromen naar gemeenten en provincies. In het voorjaar van 2002 heeft de Tweede Kamer voor het eerst een Financieel Overzicht Gemeenten ontvangen. Een dergelijk product zal voortaan jaarlijks worden geproduceerd. De bevindingen naar aanleiding van de gewonnen inzichten zullen een rol spelen bij bestuurlijke beoordeling van de uitkomsten van de normering en van de verdeling. Doelstelling is tevens het leggen van beleidsverantwoordelijkheid daar waar die het best kan worden waargemaakt (centraal – decentraal). Daarbij hoort ook het bevorderen van een adequaat toezicht op de beleidseffectiviteit van decentraal beleid.
In het kader van deze vijfde operationele doelstelling treedt op 1 januari 2003 de Wet op het BTW-compensatiefonds in werking (Stb. 2002, nrs. 399 en 400). Deze wet heeft tot doel de verstorende werking op te heffen die de heffing van omzetbelasting nu heeft op afwegingen die door gemeenten, provincies en kaderwetgebieden worden gemaakt. Deze verstoring is op drie punten zichtbaar: de afweging tussen het zelf uitvoeren van taken en het uitbesteden daarvan aan private partijen, de prikkel tot het aangaan van constructies om daarmee de lasten van de omzetbelasting te beperken en de problematiek rond het onderling uitwisselen van personeel tussen gemeenten, provincies en kaderwetgebieden. Zie verder de begroting van het BTW-compensatiefonds.
Overzicht van prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek naar de doelstellingen | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Operationele doelstelling 1 | ||||||
Uitgaven binnen kader | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Jaarlijkse beoordeling Nederlands Stabiliteitsprogramma door EFC | • | • | • | • | • | • |
Jaarlijkse IMF-artikel IV consultatie | • | • | • | • | • | • |
Evaluatie begrotingsbeleid en spelregels door Studiegroep begrotingsruimte | • | |||||
Operationele doelstelling 2 & 3 | ||||||
Rechtmatigheid uitg. verpl., ontv. | 99,0% | 99,0% | 99,0% | 99,0% | 99,0% | 99,0% |
Operationele doelstelling 4 | ||||||
Indicator VBTB-gehalte begrotingen | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | |
Waaronder | ||||||
effectgeoriënteerde alg. doelstellingen | 91% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
beschikbaarheid evaluatieonderzoek | 28% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Evaluatie agentschapsmodel | • | • | ||||
Evaluatie VBTB | • | |||||
Evaluatie RPE | • | • | ||||
Evaluatie Referentiekader Mededeling bedrijfsvoering | • | |||||
Klanttevredenheidsonderzoek begeleiding BLS-diensten | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 |
Operationele doelstelling 5 | ||||||
Evaluatie Normeringssystematiek | • | • | ||||
Periodiek Beoordelingsrapport | • | • | • | • | • | • |
BTW-compensatiefonds | • |
Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
De vraag of de algemene en nader geoperationaliseerde doelstellingen al dan niet kunnen worden bereikt, is – in tegenstelling tot veel andere beleidsdoelstellingen bij het Rijk – niet zo sterk afhankelijk van allerlei externe factoren. Meestal komt het neer op het handhaven van onderling gemaakte afspraken. Het al dan niet kunnen handhaven daarvan wordt wel beïnvloed door het economische tij. Ook de kwaliteit van het beleid en de kwaliteit van de financiële functie zijn belangrijke voorwaarden. Uiteraard zijn de inspanningen van andere betrokkenen, waaronder ministeries, cruciaal. De resultaatverantwoordelijkheid berust ook, behalve bij de eerste operationele doelstelling, bij de andere actoren. Bij nieuwe ontwikkelingen, zoals VBTB, is begrip nodig dat streefwaarden niet van de ene op de andere dag gerealiseerd worden.
3.8.3 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel budgettaire gevolgen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 24 180 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22011 | 22011 |
Apparaatsuitgaven | 24 180 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22011 | 22011 |
Uitgaven | 24 557 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22011 | 22011 |
Apparaatsuitgaven | 24 557 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22011 | 22011 |
Ontvangsten | 3 644 | 2 790 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 |
Apparaatsontvangsten | 3 644 | 2 790 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
De verplichtingen en uitgaven op dit beleidsartikel betreffen enkel apparaatsuitgaven; uitgaven voor personeel en materieel. Het beleidsartikel bevat geen programma-uitgaven zoals subsidies, leningen etc. De uitgaven vertonen na 2004 een dalende lijn. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van personeel voor projecten gedurende een beperkt aantal jaren zoals het BTW-compensatiefonds, VBTB, Eigentijds Begroten en Arbeidsmarkt.
Een deel van de uitgaven betreft uitgaven voor (kostendekkende) cursussen. Hier staan ook ontvangsten tegenover. Er worden in 2003 circa 1800 cursisten opgeleid. De cursusprijzen die zij moeten betalen, variëren van € 450 tot € 5 630.
De tabel budgetflexibiliteit is niet van toepassing doordat er alleen sprake is van apparaatsuitgaven. Voor een toelichting op de mogelijke flexibiliteit bij de apparaatsuitgaven is een algemene passage opgenomen in de leeswijzer van de begroting.
Op dit niet-beleidsartikel worden diverse uitgaven en ontvangsten geraamd. Het betreft onder meer personele en materiële uitgaven voor de centrale directies van het ministerie van Financiën, van het departementale management en ondersteunende units. Tevens worden enkele departementsbrede programma-uitgaven op dit artikel geraamd.
Artikelonderdelen en budgettaire gevolgen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 90 816 | 88 819 | 82 802 | 77 253 | 91 562 | 82 852 | 101 173 |
Uitgaven | 84 308 | 88 819 | 82 802 | 77 253 | 91 562 | 82 852 | 101 173 |
Apparaatsuitgaven | 71 871 | 79 600 | 75 622 | 71 947 | 86 616 | 77 906 | 96 227 |
Uitvoeringskosten omslagstelsel | 5 486 | 4 946 | 4 946 | 4 946 | 4 946 | 4 946 | 4 946 |
Departementsbrede | |||||||
programma-uitgaven | |||||||
tegoeden WOII | 6 951 | 4 273 | 2 234 | 360 | |||
Ontvangsten | 7 336 | 6 431 | 6 713 | 6 604 | 6 604 | 6 604 | 6 604 |
apparaatsontvangsten | 2 456 | 1 485 | 1 767 | 1 658 | 1 658 | 1 658 | 1 658 |
omslagstelsel Rijkswagenpark | 4 880 | 4 946 | 4 946 | 4 946 | 4 946 | 4 946 | 4 946 |
De apparaatuitgaven zijn in 2003 lager dan in 2002 vanwege de toegevoegde eindejaarsmarge in 2002. De schommelingen in de jaren daarna worden veroorzaakt door de uitgaven van het project Eigentijds Werken. Het doel van het project Eigentijds Werken is het renoveren van het ministerie aan het Korte Voorhout. De klimaatbeheersing in het pand voldoet niet meer aan het Bouwbesluit, de Arbowet en de richtlijnen van de Rijksgebouwendienst. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit probleem alleen met een grote ingreep kan worden opgelost. Dat is aanleiding om het gebouw een eigentijdse inrichting te geven. Daarbij wordt tevens bezien of de totale exploitatie van het ministerie doelmatiger kan.
In 2000 is f 400 mln. beschikbaar gesteld aan de joodse gemeenschap in het kader van Tegoeden WOII. De uitgaven voor tegoeden WOII hebben vooral betrekking op uitvoeringskosten in verband met de besteding van voornoemde f 400 mln.
Artikelonderdelen en budgettaire gevolgen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Verplichtingen | 0 | 2 717 | – 825 | – 1 038 | – 1 050 | – 50 | – 5 |
Uitgaven | 0 | 2 717 | – 825 | – 1 038 | – 1 050 | – 50 | – 5 |
Onvoorzien | 0 | 2 717 | – 825 | – 1 038 | – 1 050 | – 50 | – 5 |
Loonbijstelling | 0 | ||||||
Prijsbijstelling | 0 |
Dit niet-beleidsartikel heeft een bijzonder karakter. Vanuit dit artikel vinden overboekingen van loon- en prijsbijstelling naar de overige artikelen plaats. Daarnaast worden onvoorziene uitgaven op het artikel geraamd.
Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Inmiddels is de prijsbijstelling toegedeeld (zie verdiepingsbijlage).
Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen. Inmiddels is de loonbijstelling toegedeeld(zie verdiepingsbijlage).
De post is bedoeld om eventuele nu nog onzekere ontwikkelingen op de IXB-begroting op te vangen. De versnelling taakstelling Strategisch Akkoord en de aanvullende subsidietaakstelling zijn als gevolg van besluitvorming in latere fase van het begrotingsproces op dit artikel verwerkt. Dit leidt tijdelijk tot een negatieve uitgavenreeks. Nadere besluitvorming over de verdeling van de taakstellingen dient nog plaats te vinden.
Mededeling over de bedrijfsvoering
Bij de uitwerking van de nota VBTB is naar voren gekomen dat het introduceren van de mededeling over de bedrijfsvoering een ondersteuning kan zijn van (het toewerken naar) een verdere verbetering van de bedrijfsvoering van de overheid. Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt er in de departementale jaarverslagen door de ministers een mededeling over de bedrijfsvoering afgegeven. Over het begrotingsjaar 2004 moeten de departementen over de volle reikwijdte van de bedrijfsvoering deze mededeling afgeven.
In interdepartementaal verband is in februari 2002 het «Referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering» vastgesteld. Het document biedt een aantal gezamenlijke uitgangspunten voor de systematische sturing en beheersing van de bedrijfsprocessen. Deze uitgangspunten hebben betrekking op enkele algemene uitgangspunten, de voorbereiding van de uitvoering van de bedrijfsvoering, het volgen van de uitvoering van de bedrijfsprocessen, de verantwoording over de uitvoering van de bedrijfsprocessen en de onderzoeken van de bedrijfsvoering.
Groeipad van de mededeling over de bedrijfsvoering
Het eindperspectief van het referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering moet gerealiseerd worden over het begrotingsjaar 2004. Dit betreft het jaarverslag dat in mei 2005 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Het tempo waarin en de wijze waarop naar de gewenste eindsituatie wordt toegegroeid, wordt per ministerie ingevuld.
Voor Financiën betekent dit dat zij het eindperspectief reeds zoveel mogelijk dit jaar wil realiseren, waarbij rekening is gehouden met alle nu bestaande rijkskaders; (eventueel) nog komende rijksbrede kaders zullen worden ingepast op het moment van verschijnen. De inbedding van de mededeling in de planning en control cyclus is reeds gebeurd. De interne jaarplannen van Financiën kennen een bedrijfsvoeringsparagraaf die mede tot stand is gekomen aan de hand van een risico-analyse. Met deze risico-analyse wordt bepaald welke sturings- en beheersingsinstrumenten worden ingezet. Daar waar bijzondere risico's worden onderkend zal aandacht worden besteed aan een nadere invulling van de risico-analyse.
Gedurende het jaar wordt, mede op basis van bedrijfsvoeringsonderzoeken de bedrijfsvoering gemonitord, zodat uiteindelijk goed onderbouwde bedrijfsvoeringsmededelingen van de DG's de bouwstenen zullen zijn voor de mededeling in het departementale jaarverslag.
Organisatieverandering Belastingdienst
De organisatie en het bestuursmodel van de Belastingdienst worden met ingang van 2003 aangepast. Om ook in de toekomst doelmatig te functioneren en open te staan voor nieuwe ontwikkelingen en eisen die klanten en andere relevante stakeholders stellen, worden de volgende veranderingen doorgevoerd:
• Schaalvergroting: een organisatie met minder bestuurslagen, bestaande uit grote dienstonderdelen die meer bestuurlijke armslag hebben, mogelijkheden hebben voor differentiatie en die minder kwetsbaar zijn;
• Collegiaal management en samenwerken: sturen door managementteams en al samenwerkend bijdragen leveren vanuit onderscheiden rollen.
In de praktijk betekent dit dat per 1 januari 2003 de bestaande 5 divisies1 en de daarin ondergebrachte uitvoerende eenheden worden vervangen door 17 afzonderlijke organisatieonderdelen, namelijk 4 onderdelen voor de uitvoering van douanetaken en 13 onderdelen voor de heffing en invordering van belastingen en premies. Naast deze 17 onderdelen kent de Belastingdienst nog 8 andere (landelijk werkende) dienstonderdelen, waaronder de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst/economische controledienst en de facilitaire bedrijven. Voor een nadere toelichting op de organisatie wordt verwezen naar de Baten-lastenparagraaf.
Voor de belangrijkste bestuurlijke contacten tussen het management van de operationele kantoren en de leden van het managementteam Belastingdienst is een groepsraad ingesteld. De groepsraad staat formeel onder leiding van de Directeur-Generaal. Het bestaat, behalve uit de overige leden van het managementteam Belastingdienst uit de voorzitters van de managementteams van de operationele kantoren en de facilitaire centra.
Baten-lastenstelsel Belastingdienst
Met ingang van 1 januari 2003 wordt de Belastingdienst een baten-lastendienst. Het baten-lastenstelsel dient ter ondersteuning van het resultaatgericht besturingsmodel dat de Belastingdienst gaat hanteren. Hierna zal een korte toelichting worden gegeven bij de belangrijkste kenmerken van het baten-lastenstelsel en het besturingsmodel van de Belastingdienst. Voor meer gedetailleerde informatie over de introductie van het baten-lastenstelsel en het resultaatgericht besturingsmodel bij de Belastingdienst wordt verwezen naar de separate baten-lastenbegroting van de Belastingdienst en naar de brief van de Minister van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 5 juni 2002 kenmerk DGB-2002-7.
In het besturingsmodel van de Belastingdienst is de aansturing gericht op het bereiken van vooraf geformuleerde effecten. Essentieel daarbij is het van buiten naar binnen kijken en vaststellen wat de relevante omgeving van de organisatie verlangt. De eisen en wensen van de omgeving vormen het uitgangspunt voor de te formuleren beoogde effecten. Het belangrijkste aangrijpingspunt voor de sturing op de resultaten (effecten) vormen de aan de afnemers (belastingplichtigen, andere departementen, openbaar ministerie, etc.) te leveren producten en diensten, die aan bepaalde kwaliteitscriteria moeten voldoen.
Om de beoogde effecten te realiseren wordt gewerkt met zogenaamde resultaatgebieden, waaraan de concerndoelstellingen gekoppeld worden. In het besturingsmodel van de Belastingdienst is sprake van vier strategische resultaatgebieden:
• Resultaten van rechtshandhaving: de Belastingdienst is en blijft een rechthandhavingsorganisatie. Belangrijke doelstellingen in dit verband zijn de beheersing van de kasstromen, risicobeheersing, eenheid van beleid en uitvoering, doeltreffende fraudebestrijding en bescherming van de samenleving tegen ongewenste goederen;
• Waardering van belanghebbenden;
• Procesbeheersing;
• Ontwikkelorganisatie. Hierbij kan gedacht worden aan de implementatie van nieuwe technologieën, nieuwe methoden en intensivering van kennismanagement.
Tot de doelstellingen, die aan procesbeheersing kunnen worden toegerekend, behoren onder andere kostenbeheersing in het logistiek proces en optimalisering van de doelmatigheid en flexibiliteit. Voor het realiseren van deze doelstellingen is het noodzakelijk te kunnen werken met kostprijzen.
Dit is mogelijk met het baten-lastenstelsel. Immers, met behulp van dit stelsel kunnen uitgaven en ontvangsten aan de perioden worden toegerekend, waarop ze betrekking hebben.
De beschreven uitgangspunten van het besturingsmodel laten zien wat voor de Belastingdienst het belangrijkste argument is om de status van baten-lastendienst te verkrijgen: de overgang van input- naar outputbudgettering. Dat wil zeggen dat van tevoren wordt aangegeven welke resultaten de Belastingdienst wil bereiken, wat daarvoor wordt gedaan en wat dat gaat kosten. Hierover wordt vervolgens verantwoording afgelegd. Dit sluit aan bij VBTB.
De belangrijkste prikkel tot doelmatigheid voor de Belastingdienst is de eenduidige en transparante relatie die bestaat tussen de output en de daarvoor ingezette mensen en middelen. Door te werken met outputramingen en genormeerde productkosten wordt de planningsfunctie aanzienlijk versterkt en wordt een beheersmechanisme ingevoerd dat te allen tijde de werkelijke kosten per product vergelijkt met de toegestane kosten per product (gegeven de kwaliteitseisen). Zowel in de tariefonderhandelingen met de opdrachtgever, i.c. de staatssecretaris van Financiën, als binnen de Belastingdienst zullen prijs-, volume- en kwaliteitsontwikkelingen veel nadrukkelijker onderwerp van aandacht zijn. Dit geldt evenzo voor het doelmatigheidsaspect van nieuwe investeringen. Overigens zal de volledige invoering van het resultaatgericht besturingsmodel en het baten-lastenstelsel enkele jaren in beslag nemen.
6.1.1 Positionering Belastingdienst
Met ingang van 1 januari 2003 is de Belastingdienst een baten-lastendienst die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën. De Minister van Financiën is de eigenaar van de Belastingdienst. De eigenaar is verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van de Belastingdienst. Het eigenaarschap alsmede de daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd in een eigenaarsconvenant.
De opdrachtgever van de Belastingdienst is de Staatssecretaris van Financiën. De Staatssecretaris maakt jaarlijks met de Belastingdienst afspraken over de te realiseren doelstellingen, de daarvoor te leveren producten en diensten en de beschikbaar te stellen middelen. Het opdrachtgeverschap alsmede de daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd in een opdrachtgeversconvenant.
De relevante omgeving van de Belastingdienst in termen van rollen en verantwoordelijkheden, alsmede de daaraan gekoppelde financierings- en informatiestromen, zijn vastgelegd in een omgevingsanalyse.
De permanente opdracht van de Belastingdienst houdt in dat de Belastingdienst de wet- en regelgeving die hem is opgedragen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uitvoert en dat hij in zijn handelen streeft naar handhaving van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Dienstverlening aan en respect voor het publiek zijn aan dat handelen onlosmakelijk verbonden.
In zijn handelen laat de Belastingdienst zich leiden door vier uitgangspunten. Deze vormen samen de bedrijfsfilosofie:
• een dienstverlenende attitude: veel belastingplichtigen zijn niet in staat geheel zelfstandig hun verplichtingen na te komen. De Belastingdienst moet hier hulp op maat bieden en vragen snel en adequaat beantwoorden;
• een doelgroepgerichte benadering: belastingplichtigen die op dezelfde wijze behandeld kunnen worden, worden bij elkaar gebracht;
• integratie van de fiscale behandeling: een belastingplichtige wordt in beginsel voor zijn totale fiscale situatie, dus ongeacht het belastingmiddel, op één plaats behandeld;
• werken in de actualiteit: de behandeling vindt zo veel mogelijk plaats op het moment dat de fiscaal relevante gebeurtenissen zich voordoen en de belasting wordt zo veel mogelijk voldaan op het moment dat deze wordt verschuldigd.
De strategische doelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen tot nakoming van de wettelijke verplichtingen. Om deze strategische doelstelling te realiseren is de mate van aandacht per klant afhankelijk van het nalevingsgedrag; iedere belastingplichtige krijgt de aandacht die in zijn situatie vereist is.
De permanente opdracht, de bedrijfsfilosofie en de strategische doelstelling vormen de basis voor het handelen van de Belastingdienst.
De strategische doelstelling van de Belastingdienst is geoperationaliseerd in een drietal doelstellingen welke zijn weergegeven in de toelichting bij artikel 1 van de IXB-begroting 2003. Deze operationele doelstellingen hebben betrekking op de hoofdprocessen van de Belastingdienst, te weten het dienstverleningsproces, het proces van intensief toezicht (inclusief opsporing) en de massale processen.
In het in te voeren besturingsmodel van de Belastingdienst wordt uitgegaan van een viertal resultaatgebieden waaraan in de toekomst de concerndoelstellingen worden gekoppeld. Deze strategische resultaatgebieden zijn:
• resultaten van rechtshandhaving; met de focus vooral op de opdrachtgever en de toezichthouder(s);
• waardering van belanghebbenden; met de focus op de klanten en de medewerkers;
• procesbeheersing; met een intern-operationele focus;
• ontwikkelorganisatie; met de focus op de toekomst en het innovatief vermogen (tijdig kunnen inspelen op veranderingen van welke aard ook).
De gedachtegang bij dit model is dat de organisatie in zijn bedrijfsvoering aandacht dient te besteden aan zijn effectiviteit op de verschillende resultaatgebieden om zowel op de korte als de lange termijn in zijn geheel effectief te zijn. Binnen de strategische resultaatgebieden worden dan ook korte en lange termijndoelstellingen geformuleerd. In het Bedrijfsplan 2003–2007 van de Belastingdienst is een start gemaakt met de uitwerking van de resultaatgebieden. Hierbij worden elementen uit het huidige besturingsmodel overgenomen. Daarnaast worden nieuwe prestatie-indicatoren gedefinieerd en zal de daarbij behorende bestuurlijke informatievoorziening worden opgezet. Het jaar 2003 zal, naast het opdoen van ervaring met het resultaatgericht besturingsmodel, vooral in het teken staan van het aanscherpen en bijstellen van de instrumentele kant van het model. De ontwikkeling van het besturingsmodel is een groeiproces. Op concernniveau zal in 2003 voor het eerst gebruik worden gemaakt van de business balanced scorecard. Het huidige besturingsinstrumentarium – vooral de kerncijfers – blijft nog in gebruik zolang het nieuwe model nog niet voldoende is uitgewerkt.
De baten-lastendienst zal na vier jaar worden geëvalueerd.
6.1.3 De grondslag van het wetsartikel
Aan de Belastingdienst zijn ingevolge verschillende heffingswetten taken opgedragen met betrekking tot de heffing, inning en controle van belastingen, premies volksverzekeringen, premies voor sociale verzekeringen en rechten. De belangrijkste zijn de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Douanewet.
6.1.4 Organisatie van de Belastingdienst
De organisatie en het bestuursmodel van de Belastingdienst worden met ingang van 2003 aangepast. Om ook in de toekomst doelmatig te functioneren en open te staan voor nieuwe ontwikkelingen en eisen die klanten en andere relevante stakeholders stellen, worden de volgende veranderingen doorgevoerd:
• Schaalvergroting: een organisatie met minder bestuurslagen, bestaande uit grote dienstonderdelen die meer bestuurlijke armslag hebben, mogelijkheden hebben voor differentiatie en die minder kwetsbaar zijn;
• Collegiaal management en samenwerken: sturen door managementteams en al samenwerkend bijdragen leveren vanuit onderscheiden rollen.
In de praktijk betekent dit dat per 1 januari 2003 de bestaande 5 divisies1 en de daarin ondergebrachte uitvoerende eenheden worden vervangen door 17 afzonderlijke organisatieonderdelen, te weten: 4 onderdelen voor de uitvoering van douanetaken en 13 onderdelen voor de heffing en invordering van belastingen en premies. Naast deze 17 onderdelen kent de Belastingdienst nog 8 andere (landelijk werkende) dienstonderdelen, waaronder de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst/economische controledienst en de facilitaire bedrijven.
Voor de dagelijkse besturing van de dienst komt er een managementteam Belastingdienst bestaande uit vijf leden. Dit team staat onder voorzitterschap van de DG. Het managementteam is verantwoordelijk voor de strategische resultaten van de dienst. Dat zijn:
• Tevredenheid van onze klanten en opdrachtgevers (burgers, bedrijven, politiek, andere departementen etc.);
• Belastingdienstbrede procesbeheersing en -ontwikkeling;
• Het zijn van een aantrekkelijke organisatie voor de medewerkers;
• Het genereren van innovatief vermogen.
Omdat wordt gestuurd op processen, behartigen de leden van het managementteam verschillende procesportefeuilles. De ketensturing (van beleid tot uitvoering) is verankerd in een portefeuilleverdeling. Er zijn onder andere portefeuilles voor de douane, zeer grote ondernemingen, bedrijfsvoering en facilitaire processen. De portefeuilleverantwoordelijkheid omvat niet alleen de ontwikkeling en innovatie van een proces maar ook, indien de situatie daar om vraagt, de zorg voor de actuele uitvoeringspraktijk.
Voor de belangrijkste bestuurlijke contacten tussen het management van de operationele kantoren en de leden van het managementteam Belastingdienst is een groepsraad ingesteld. De groepsraad staat formeel onder leiding van de DG. Ze bestaat, behalve uit de overige leden van het managementteam Belastingdienst uit de voorzitters van de managementteams van de operationele kantoren, en de facilitaire centra.
De groepsraad stelt beleidsstandpunten en strategische, financiële en bedrijfsplannen. Verder bepaalt de groepsraad de hoofdlijnen van het personeels- en arbeidsvoorwaarden beleid en beoordeelt hij algemene prestatierapportages.
Puntsgewijs kan het bestuursmodel als volgt worden beschreven
• De voorzitters van de kantoren en de leden van het managementteam Belastingdienst vormen gezamenlijk de groepsraad. De groepsraad bestuurt in materiële zin de Belastingdienst. Formeel is de DG eindverantwoordelijk voor het presteren van de Belastingdienst;
• Binnen het managementteam Belastingdienst bestaat een expliciete procesportefeuilleverdeling;
• De DG is (intern) opdrachtgever aan de kantoren en sluit uit dien hoofde managementcontracten af met de voorzitters van de managementteams;
• De voorzitters van de managementteams zijn (intern) opdrachtnemer en eindverantwoordelijk voor de afgesproken resultaten van hun kantoor.
6.1.5 Interne planning- en controlcyclus van de Belastingdienst
Jaarlijks wordt voor het concern Belastingdienst het Bedrijfsplan opgesteld. Het Bedrijfsplan geeft de concerndoelstellingen alsmede de daarvoor in te zetten middelen en activiteiten in meerjarig perspectief weer. Het bedrijfsplan wordt vastgesteld door de Groepsraad. Op basis daarvan ontwikkelen de (decentrale) dienstonderdelen hun eigen operationele plannen, investeringsplannen en budgetaanvragen.
De Directeur-Generaal sluit met alle dienstonderdelen interne prestatiecontracten (managementcontracten) af. Hierin worden doelstellingen vastgelegd over de te leveren producten en de kwaliteit daarvan. Per af te leveren product wordt een standaardvergoeding ontvangen. De managementcontracten van de kantoren tezamen vormen het prestatiecontract dat de Directeur-Generaal met de opdrachtgever van de Belastingdienst (de staatssecretaris van Financiën) afsluit.
In het uitvoeringsjaar wordt door de dienstonderdelen viermaandelijks aan de Groepsraad gerapporteerd over de realisatie van de doelstellingen en van de producten en diensten alsmede over de gerealiseerde kosten. De belangrijkste ontwikkelingen en knelpunten worden in de Groepsraad besproken. Vanzelfsprekend kunnen daaruit contractaanpassingen voortvloeien.
Na afloop van het uitvoeringsjaar wordt door de dienstonderdelen verantwoording afgelegd over de realisatie van het managementcontract. Op concernniveau wordt verantwoording afgelegd over het prestatiecontract door middel van het Beheersverslag van de Belastingdienst. Bij dit alles heeft het directoraat-generaal Belastingdienst een adviserende en control-functie.
De Belastingdienst meet de doelmatigheid en de effectiviteit van het primaire proces aan de hand van een set strategische kengetallen (zie 3.1). De kerncijfers voor arbeidsproductiviteit (relatie productievolume en personele bezetting) en volumeproductiviteit (relatie productievolume en de reële apparaatsuitgaven) maken deel uit van de set. Deze kerncijfers geven een indicatie voor de doelmatigheidsontwikkeling van de Belastingdienst als geheel (zie ook paragraaf 3.1.2.5). De kengetallen zullen voorlopig worden gebruikt in afwachting van eventuele nieuwe kengetallen (prestatie-indicatoren) die voortvloeien uit het nieuw in te voeren besturingsmodel van de Belastingdienst (zie paragraaf 6.1.2). Daarnaast zal het werken met transparante kostprijzen in de loop van de tijd inzicht geven in de ontwikkeling van kostprijzen en bijdragen aan een toenemend kostenbewustzijn. De ontwikkeling van de kostprijs van verschillende producten/diensten geeft een indicatie voor de doelmatigheidsontwikkeling van de Belastingdienst en zal daarom kritisch worden gevolgd.
1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Arbeidsproductiviteit | 100 | 102 | 108 | 108 | 116 | 124 | 124 | 129 | 131 |
Volumeproductiviteit | 100 | 100 | 103 | 104 | 112 | 116 | 114 | 120 | 128 |
De Belastingdienst heeft per resultaatgebied de relevante risico's in kaart gebracht die als baten-lastendienst worden gelopen. Per risico zijn beschrijvingen gemaakt van:
• De kans dat het risico plaatsvindt (klein, gemiddeld en groot);
• De schade die wordt opgelopen;
• De omvang van het bedrag van de schade;
• De verantwoordelijke voor de schade;
• De beheersing van het risico.
De Belastingdienst gaat er in beginsel van uit dat de financiële gevolgen die voortvloeien uit schades afgedekt worden binnen het exploitatieresultaat. Voor risico's op het gebied van geschillen/rechtsgedingen en wachtgelden, afvloeiingsregelingen en WAO worden voorzieningen op de balans getroffen. Indien schades ontstaan door externe factoren die niet door de Belastingdienst te beïnvloeden zijn, zal over de financiële afwikkeling overleg met de eigenaar (de Minister van Financiën) plaatsvinden.
De Belastingdienst wordt met ingang van 1 januari 2003 gebudgetteerd op basis van productaantallen en een standaard tarief. Daartoe is op concernniveau een vijftal productgroepen benoemd. Per groep is er een aantal productclusters. De productclusters zijn opgebouwd uit producten en diensten. Deze producten en diensten vormen een representatieve weergave van het productieproces van de Belastingdienst. Uiteraard betreft dit geen limitatieve weergave.
In onderstaand overzicht zijn de productgroepen en de productclusters voor de Belastingdienst als concern weergegeven. Bij elke productgroep is tevens aangegeven op welke operationele beleidsdoelstelling (zie beleidsartikel Belastingen, IXB-begroting) zij betrekking hebben en het indicatieve capaciteitsbeslag dat met de uitvoering van de productgroep is gemoeid.
Productgroep | Productclusters | Operationele doelstelling | Capaciteitsbeslag |
---|---|---|---|
Door massaal toezicht behandelde klanten | Aantal Belastingplichtigen Aangiften en aanslagen Aangevers Douane Aangiftes en zuiveringen Douane | Massale bedrijfsprocessen | 25,2% |
Door intensief toezicht behandelde klanten | (Kantoor)toetsen Particulieren (Kantoor)toetsen (en boekenonderzoeken) Ondernemingen Dwangbevelen Generiek toezicht Douane (uren) (Controles) specifiek toezicht Douane | Intensief toezicht en opsporing | 58,7% |
Door dienstverlening behandelde klanten | Uren dienstverlening | Dienstverlening | 11,5% |
Door opsporing behandelde klanten | Processen-verbaal FIOD Buiten toezicht FIOD (uren) | Intensief toezicht en opsporing | 4,1% |
Diensten voor derden | Programmabudget | Intensief toezicht en opsporing | 0,6% |
Toelichting bij de productgroepen
Door massaal toezicht behandelde klanten
Hiertoe worden gerekend het massale documentenverkeer met (alle) belastingplichtigen, de automatische selectie en verwerking van gegevens en de geautomatiseerde invordering.
Door Intensief toezicht behandelde klanten
Deze groep betreft de bestuursrechtelijke standpunten over de rechtmatige consequenties van relevante feiten, gebeurtenissen en (voorgenomen) handelingen van – natuurlijke en rechtspersonen. Naast het fiscale toezicht betreft het ook de niet-fiscale taken van de Douane en de bijzondere invordering, voorzover deze niet onder het massaal toezicht valt.
Door opsporing behandelde klanten
Hieronder worden gerekend de verslagen van bevindingen, gericht op strafrechtelijke vervolging van delicten (fraudebestrijding in engere zin) en de beschikbaar gestelde capaciteit voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Door dienstverlening behandelde klanten
De dienstverlening van de Belastingdienst kan zowel actief als passief zijn. Passieve dienstverlening is het op verzoek van belastingplichtigen verstrekken (schriftelijke, telefonische, elektronische en/of mondelinge) van informatie of een verrichte ondersteuningsactiviteit, zoals de hulp bij het invullen van aangiftebiljetten. De verstrekte informatie is algemeen fiscaal van aard of betreft statusgegevens van de verzoeker. Bij actieve dienstverlening benadert de Belastingdienst op eigen initiatief de belastingplichtigen Bijvoorbeeld de massamediale voorlichtingscampagnes bij wetswijzigingen.
Diensten voor tweeden en derden
Dit zijn de producten en diensten die de Belastingdienst al dan niet vanuit historisch perspectief of op basis van wettelijke afspraken aan andere departementen of derde partijen levert en die als zodanig te onderscheiden zijn van de kernprocessen van de Belastingdienst. Voorbeelden zijn de werkzaamheden van de Belastingdienst in het kader van de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen en de Ziekenfondswet en invordering premies volksverzekering.
In het volgende overzicht zijn de producten en diensten per productcluster weergegeven. Tevens is aangegeven tegen welk tarief de Belastingdienst deze producten en diensten in 2003 levert.
Overzicht producten en tarieven (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Productgroep | Productcluster | Realisatie 2001 | Raming 2003 | Tarief | Totale kosten |
Massaal Toezicht | Aangiften LB | 3 434 000 | 3 500 000 | ||
Aangiften OB | 5 031 000 | 5 000 000 | |||
Definitieve aanslagen VpB | 358 000 | 375 000 | |||
Definitieve aanslagen IB | 8 327 000 | 9 000 000 | |||
Aangiften en aanslagen | 17 150 000 | 17 875 000 | 3,65 | 65 200 | |
Belastingplichtigen IB (particulieren) | 5 324 000 | 5 400 000 | |||
Belastingplichtigen IB (ondernemingen) | 1 493 000 | 1 500 000 | |||
Belastingplichtigen VpB | 573 000 | 600 000 | |||
Belastingplichtigen LB | 527 000 | 540 000 | |||
Belastingplichtigen OB | 981 000 | 1 000 000 | |||
Belastingplichtigen | 8 898 000 | 9 040 000 | 29,00 | 262 200 | |
Aangiftes en zuiveringen Douane | 6 465 000 | 6 400 000 | 8,25 | 52 800 | |
Aangevers Douane | 54 000 | 55 000 | 4 000,00 | 220 000 | |
Intensief Toezicht | Kantoortoetsen IB (particulieren) | 985 000 | 1 000 000 | ||
Bezwaarschriften (particulieren) | 296 000 | 325 000 | |||
Kantoortoetsen en bezwaarschriften P | 1 281 000 | 1 325 000 | 180,00 | 238 500 | |
Kantoortoetsen IB (ondernemingen) | 411 600 | 420 000 | |||
Kantoortoetsen VpB | 345 800 | 370 000 | |||
Boekenonderzoeken (ondernemingen) | 324 000 | 330 000 | |||
Bezwaarschriften (ondernemingen) | 403 000 | 425 000 | |||
Kantoortoetsen, boekenonderzoeken (o) | 1 484 400 | 1 545 000 | 492,00 | 760 140 | |
Dwangbevelen | 1 525 000 | 1 600 000 | 90,00 | 144 000 | |
Entiteiten ZGO | 8 000 | 8 000 | 7 500,00 | 60 000 | |
Controles specifiek toezicht | |||||
Douane | 169 700 | 185 000 | 860,00 | 159 100 | |
Generiek toezicht Douane (uren) | 565 000 | 630 000 | 62,00 | 39 060 | |
Dienstverlening | Dienstverlening (uren) | 3 510 000 | 3 550 000 | 77,00 | 273 350 |
Opsporing | Processen verbaal FIOD | 800 | 800 | 99 375,00 | 79 500 |
Buitentoezicht FIOD (uren) | 171 360 | 250 000 | 73,00 | 18 250 | |
Derden | Diensten voor derden (program.budget) | 13 330 | |||
Totale kosten | 2 385 430 |
*Voor een evenredige verhouding van de producten binnen het productcluster zijn de aantallen kantoortoetsen VpB (x2) en de boekenonderzoeken ondernemingen (x4) vermenigvuldigd met een weegfactor.
Toelichting op het productenoverzicht
De Belastingdienst kent een zeer uitgebreid scala aan producten en diensten. Voor de sturing en verantwoording op concernniveau is het niet wenselijk om al deze producten en diensten te benoemen. Daarom zijn per productgroep keuzes gemaakt en zijn er productgroep een beperkt aantal productenclusters geselecteerd. Aan deze productcluster is een aantal eisen gesteld:
• beperkt in aantal
• goed meetbaar
• relevant
• representatief
• herkenbaar
• beïnvloedbaar
Vaste kosten basisvoorzieningen massaal proces Belastingdienst
Voor de uitvoering van het massale proces van de Belastingdienst is een basisniveau aan voorzieningen noodzakelijk. Deze voorzieningen maken het de Belastingdienst mogelijk om een zeer grote hoeveelheid documenten, zoals aangiften en aanslagen, geautomatiseerd te verwerken. Een voorbeeld is het geautomatiseerde systeem waarmee aangiften optisch worden ingelezen. De kosten van de basisvoorzieningen voor het massale proces variëren maar weinig met de verwerking van meer of minder documenten en zijn op korte termijn niet te beïnvloeden. Dit leidt ertoe dat het moeilijk is om voor de basisvoorzieningen kosten toe te rekenen aan een product. Daarom wordt ervoor gekozen om voor de basisvoorzieningen een budget ter beschikking te stellen. De hoogte van dit budget wordt gesteld op 80% van alle kosten voor het massale proces.
Productcluster aangiften en aanslagen Belastingdienst
De productcluster aangiften en aanslagen betreft de kosten die wel variëren met de omvang van de documentenstroom, bijvoorbeeld portikosten. De vaste kosten zijn op korte termijn niet beïnvloedbaar, de variabele kosten zijn dat wel. De Belastingdienst kan op deze kosten sturen door binnen de wettelijke mogelijkheden de omvang van het berichtenverkeer te reduceren of door doelmatiger gegevens en berichten te verwerken en te verzenden.
De variabele kosten zijn op 20% gesteld van het totaal van de kosten van het massale proces.
Binnen het cluster wordt een onderscheid gemaakt tussen inkomende en uitgaande berichten. De belangrijkste inkomende berichten zijn aangiften die niet gevolgd worden door een aanslag (de zogenaamde «aangiftebelastingen») en de belangrijkste uitgaande berichten zijn definitieve aanslagen.
Bij de aangiftebelastingen worden als producten onderscheiden de aangiften Loonbelasting en Omzetbelasting. De producten zijn tot de Loon en Omzetbelasting beperkt omdat met deze belastingmiddelen veruit het grootste aantal aangiften is gemoeid. Daarmee zijn deze belastingmiddelen representatief voor alle aangiftebelastingen.
Bij de definitieve aanslagen worden als product onderscheiden de definitieve aanslagen Vennootschapsbelasting en van de definitieve aanslagen Inkomstenbelasting. Ook hier geldt dat deze belastingmiddelen, gezien het daarmee gemoeide volume, representatief zijn voor de definitieve aanslagen.
De Belastingdienst kan op deze kosten sturen door binnen de wettelijke mogelijkheden de omvang van het berichtenverkeer te reduceren of door doelmatiger gegevens en berichten te verwerken en te verzenden.
Kosten basisvoorziening massaal proces Douane
Ook voor de uitvoering van het massale proces van de Douane is een basisniveau aan voorzieningen noodzakelijk. Dankzij deze voorzieningen kan de Douane een grote hoeveelheid berichten, zoals aangiften van de invoer van goederen, geautomatiseerd verwerken. Ook hier wordt verondersteld dat van de kosten het massale proces van de Douane 80% vaste kosten zijn, dat wil zeggen: niet of nauwelijks variëren met de omvang van de berichtenstroom. Voor de dekking van deze kosten staat een vast budget ter beschikking. Het resterende deel van 20% wordt verondersteld wel gerelateerd te zijn aan het volume van de geautomatiseerd verwerkte berichten: de aangiftes en zuiveringen.
Aangiften en zuiveringen Douane
Dit cluster beslaat 20% van de totale kosten van het massale proces van de Douane. Deze kosten variëren wel met de omvang van de berichtenstroom. Ze zijn daarom ook toegerekend aan de berichten. Onder berichten worden hier verstaan de aangiften en zuiveringen. De aangiften betreffen bijvoorbeeld aangiften om goederen de Europese Unie via de Nederlandse grens in te voeren of uit te voeren. Het kan ook gaan om zogenaamde «zuiveringen». Dit zijn berichten die gewisseld worden met bedrijven over hun aangifte van de uitvoer van goederen naar een land dat geen lid is van de Europese Unie.
De Douane kan op deze kosten sturen door binnen de wettelijke mogelijkheden de omvang van het berichtenverkeer te reduceren of door doelmatiger gegevens en berichten te verwerken en te verzenden.
Productgroep Intensief Toezicht
Kantoortoetsen en bezwaarschriften Particulieren
Een onderdeel van het proces intensief toezicht op particulieren is de zogenaamde kantoortoets. Een kantoortoets houdt in dat een aangifte nader wordt beoordeeld. Selectie van aangiften voor een kantoortoets vindt plaats in het massale proces. Omdat de kantoortoets Inkomstenbelasting een belangrijk en in aantal omvangrijk onderdeel vormt van het proces intensief toezicht op particulieren, wordt aan dit product alle kosten toegerekend. De Belastingdienst kan deze kosten beïnvloeden door bijvoorbeeld meer of minder kantoortoetsen uit te voeren of door te sturen op het daarmee gemoeide tijdsbeslag. De keuzes die worden gemaakt hebben direct gevolgen voor het niveau van de rechtshandhaving.
Een ander onderdeel van het proces intensief toezicht op particulieren is de afhandeling van bezwaarschriften. Ook aan dit product zijn kosten toegerekend. De Belastingdienst kan sturen op de kosten van de bezwaarschriften door bijvoorbeeld voordat een aangifte wordt gecorrigeerd daarover contact op te nemen met de belastingplichtige.
Kantoortoetsen, boekenonderzoeken en bezwaarschriften Ondernemingen
Ook aangiften van ondernemingen kunnen een kantoortoets ondergaan. De kosten worden toegerekend aan de kantoortoetsen voor de belastingmiddelen die het meeste werk met zich meebrengen, de Inkomstenbelasting en de Vennootschapsbelasting. Daarnaast kunnen medewerkers van de Belastingdienst bedrijven bezoeken om de boeken te onderzoeken. Bij het toerekenen van kosten aan de boekenonderzoeken wordt geen onderscheid gemaakt tussen de belastingmiddelen. Zowel voor het product kantoortoets als voor het product veldtoets geldt dat de Belastingdienst op deze kosten kan sturen door onder andere te variëren in volume. Ook hier geldt dat de keuzes direct gevolgen hebben voor het niveau van de rechtshandhaving.
Tot slot wordt bij het intensief toezicht op ondernemingen, net als bij particulieren, kosten toegerekend aan de bezwaarschriften.
Onder intensief toezicht valt ook het innen van belastingen. Onder het innen van belastingen valt bijvoorbeeld het versturen van aanmaningen, het betekenen van dwangbevelen en de executoriale verkoop van in beslaggenomen goederen. Uit oogpunt van herkenbaarheid en beïnvloedbaarheid is er in deze begroting voor gekozen om alle kosten van het inningsproces toe te rekenen aan het product dwangbevel. Op deze kosten kan vervolgens gestuurd worden door bijvoorbeeld meer of minder dwangbevelen te betekenen.
Bij de benoemde groep van zogeheten Zeer Grote Ondernemingen wordt de fiscale situatie door de Belastingdienst voortdurend bezien. Onderdeel van de fiscale situatie van deze ondernemingen kunnen afspraken zijn over hoe de Belastingdienst het bedrijf fiscaal gaat behandelen. Als basis voor de kostprijs van het toezicht wordt gedefinieerd één uur toezicht op een Zeer Grote Onderneming. Daar vallen dan ook de rulings onder. De kosten die aan dit product worden toegerekend zijn door de Belastingdienst te beïnvloeden door, inachtneming van de geïdentificeerde risico's, te sturen op meer of minder uren intensief de fiscale situatie van een bedrijf te volgen.
Het toezicht van de Douane houdt ook in dat gericht wordt gecontroleerd. Dit kan door scancontroles (bijvoorbeeld met behulp van containerscanners, vliegtuigladingscanners en bagagescanners), het daadwerkelijk openen van ladingen («fysieke controles») en het controleren van de boekhouding van bedrijven (administratieve controles). Het product is één uur specifiek toezicht. De kosten van het specifieke toezicht kunnen vervolgens worden beïnvloed door meer of minder specifiek te controleren.
De Douane houdt toezicht op het grensoverschrijdende goederenvervoer. In dat kader wordt er gesurveilleerd bijvoorbeeld met boten langs de kustlijn en met voertuigen in de zeehavens en op de vliegvelden.Het product generiek toezicht is één uur dat er aan generiek toezicht wordt besteed. De kosten van dit product kunnen vervolgens worden beïnvloed door bijvoorbeeld door te sturen op het aantal uren generiek toezicht.
Dienstverlening aan burgers en bedrijven geschiedt op allerlei momenten en in allerlei vormen: reclamecampagnes, informatie op internet, telefonische hulp en baliediensten. Als basis voor de kostprijs is gedefinieerd één uur besteed aan dienstverlening. De kosten kunnen worden beïnvloed door bijvoorbeeld meer of minder uren aan dienstverlening te besteden.
De opsporing van financieel-economische, fiscale en douanefraude vindt plaats door de FIOD-ECD. Een opsporingsonderzoek kan leiden tot een proces verbaal voor strafrechtelijke vervolging. Dit is de zwaarste vorm van rechtshandhaving. In deze gevallen worden de kosten van het opsporingsonderzoek aan het proces verbaal toegerekend. De kosten kunnen worden beïnvloed door bijvoorbeeld méér of minder opsporingsonderzoeken in te stellen die kunnen leiden tot een proces-verbaal.
De FIOD-ECD verricht nog een heleboel andere activiteiten dan opsporingsonderzoeken die leiden tot een proces verbaal. Zo brengt de FIOD-ECD fraudepatronen in kaart, worden antecendentenonderzoeken ingesteld en wordt toezicht gehouden op strategische goederen en precursoren (grondstoffen voor drugs). Als product is gedefinieerd één uur besteed aan toezicht. De kosten kunnen worden beïnvloed door bijvoorbeeld meer of minder uren aan toezicht te besteden.
Productgroep Diensten voor derden
De kosten voor het verrichten van diensten voor derden worden gefinancierd door hiervoor een budget ter beschikking te stellen. (N.B. Het betreft hier niet de post «opbrengsten derden» van het baten-lasten overzicht)
6.2 Begroting van Baten en Lasten
(x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Baten | |||||
Opbrengsten moederdepartement | 2 385 430 | 2 366 788 | 2 351 965 | 2 339 186 | 2 339 048 |
Opbrengsten overige departementen | |||||
Opbrengsten derden | |||||
Rentebaten | |||||
Buitengewone baten | |||||
Exploitatie bijdrage | |||||
Totaal baten | 2 385 430 | 2 366 788 | 2 351 965 | 2 339 186 | 2 339 048 |
Lasten | |||||
Apparaatskosten | |||||
Personele kosten | 1 473 797 | 1 450 730 | 1 439 174 | 1 427 578 | 1 427 578 |
Materiële kosten | 749 367 | 739 622 | 723 077 | 717 767 | 723 413 |
Rentelasten | 19 405 | 19 676 | 19 264 | 18 145 | 16 860 |
Afschrijvingen | |||||
Materieel | 18 185 | 53 227 | 88 050 | 114 429 | 131 064 |
Immaterieel | |||||
Oude investeringen | 124 667 | 103 533 | 82 400 | 61 267 | 40 133 |
Dotaties voor voorzieningen | |||||
Buitengewone lasten | |||||
Totaal lasten | 2 385 430 | 2 366 788 | 2 351 965 | 2 339 186 | 2 339 048 |
Saldo van baten en lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De post «opbrengsten moederdepartement, komt overeen met de bedragen op het begrotingsartikel Belastingen van de IXB-begroting van het ministerie van Financiën.
De openingsbalans, het investeringsplan en de meerjarenbegroting van de Belastingdienst vormen de basis voor de staat van baten en lasten.
In de overzichten zijn de ombuigingen die voortvloeien uit het strategisch akkoord verwerkt
Deze post betreft de bijdrage van het kerndepartement aan de Belastingdienst. Uitvoering van de kerntaak van de Belastingdienst betekent het tegen een tarief leveren van de producten en diensten die ressorteren onder de vijf productgroepen. In onderstaande tabel is per productgroep de verwachte omzet aangegeven.
Bedragen (x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Omschrijving productgroep | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Massaal toezicht | 600 200 | 595 509 | 591 780 | 588 564 | 588 426 |
Intensief toezicht | 1 400 800 | 1 389 853 | 1 381 148 | 1 373 644 | 1 373 644 |
Opsporing | 97 750 | 96 986 | 96 379 | 95 855 | 95 855 |
Dienstverlening | 273 350 | 271 214 | 269 515 | 268 051 | 268 051 |
Diensten voor tweeden en derden | 13 330 | 13 226 | 13 143 | 13 072 | 13 072 |
Totaal | 2 385 430 | 2 366 788 | 2 351 965 | 2 339 186 | 2 339 048 |
De categorie personeelskosten omvat de salariskosten (inclusief sociale lasten) van ambtelijk personeel, uitzendkrachten en post-actieven. De personeelskosten van de Belastingdienst zullen de komende jaren dalen van € 1473 mln tot € 1427 mln. Deze daling is het gevolg van de efficiency-korting die voortvloeit uit het strategische akkoord. De ombuiging leidt tot een versobering (minder uren dan gepland) van de dienstverlening aan de belastingplichtigen. Voor 2003 wordt het aantal fte's geraamd op 31 710 (30 710 Ambtelijk personeel en 1000 Uitzendkrachten). De gemiddelde loonkosten bedragen circa € 46 200 voor ambtelijk personeel en € 35 000 voor uitzendkrachten.
In onderstaande tabel zijn de materiële exploitatiekosten van de Belastingdienst naar categorie onderverdeeld. Als gevolg van eerder genoemd beleid zullen de automatiseringskosten stijgen. De reis- en verblijfkosten en de bureaukosten zullen, in lijn met de daling van de personeelsformatie, licht dalen.
De lopende huisvestingsuitgaven moeten in samenhang met de huisvestingsinvesteringen worden gezien. Samen bepalen zij de totale huisvestingsuitgaven van de Belastingdienst. In samenhang bezien is er sprake van een licht dalende tendens. De lopende uitgaven worden voornamelijk bepaald door de gebruiksvergoedingen die de Belastingdienst als huurder afdraagt aan de verhuurder, de Rijksgebouwendienst. Deze gebruiksvergoedingen hebben betrekking op de bestaande huren voor alle panden die de Belastingdienst in gebruik heeft alsmede op de te verwachten huren in verband met in gebruik te nemen panden (nieuwe projecten). Voorts bestaan de lopende huisvestingsuitgaven uit exploitatieuitgaven (zakelijke lasten, onderhoud, facilitaire kosten e.d.).
(x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Materiële kosten | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Personeelsmanagement | 49 000 | 48 000 | 46 000 | 45 000 | 45 000 |
Reis- en verblijfkosten | 42 000 | 40 000 | 39 000 | 39 000 | 39 000 |
Huisvesting | 204 953 | 200 523 | 195 327 | 193 727 | 193 727 |
Bureau | 92 000 | 91 000 | 91 000 | 91 000 | 91 000 |
Bedrijfsmiddelen | 41 400 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 |
Automatisering en communicatie | 260 238 | 265 378 | 270 618 | 271 071 | 270 933 |
Algemeen | 59 785 | 58 361 | 45 132 | 41 969 | 47 753 |
Totaal | 749 376 | 739 622 | 723 077 | 717 767 | 723 413 |
Voor de financiering van de (vervangings)investeringen en voor de financiering van de boekwaarde van de per 31-12-2002 aanwezige activa (als gevolg van vermogensconversie) is gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën. Hieronder volgt een toelichting op de berekening van beide.
Rentelasten worden opgeroepen door de vergoeding die de Belastingdienst moet betalen aan het moederministerie voor het in economische zin overgedragen saldo van bezittingen en schulden. Voor de financiering hiervan is een onderscheid gemaakt tussen het langlopende en kortlopende deel.
Voor de financiering van de vergoeding voor het saldo van de langlopende bezittingen en schulden maakt de Belastingdienst verplicht gebruik van de leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën. Op deze wijze wordt het uitgangspunt dat alle vaste activa met langlopend vreemd vermogen worden gefinancierd al vanaf de start als baten-lastendienst toegepast.
De zogenoemde initiële lening is groot € 475 mln. (zie de openingsbalans). Deze is opgebouwd uit de reeds bestaande immateriële activa (€ 38 mln.) en materiële vaste activa (€ 437 mln.). De initiële lening is rentedragend, moet worden afgelost en heeft een looptijd die aansluit op de resterende economische levensduur van de overgedragen vaste activa.
De jaarlijkse rentelasten zijn berekend over de gemiddeld opgenomen langlopende schuld per ultimo. De aanname hierbij is dat de verschuldigde rente 4% groot is op jaarbasis.
Ook voor de financiering van nieuwe investeringen zal de Belastingdienst gebruik maken van de leenfaciliteit. Dit betekent dat in de begroting van baten en lasten de hieruit voortvloeiende rentelasten zijn opgenomen. Hierbij is eveneens uitgegaan van een verschuldigde rente van 4%.
De afschrijvingen vinden lineair plaats en op basis van de aanname dat de restwaarde nul is. De afschrijvingstermijn is primair gebaseerd op de economische levensduur van een activum. De lengte van de termijn is per individueel activum of groep van gelijkwaardige activa vastgesteld. Daarbij zijn de richtlijnen van het HAFIR gehanteerd.
Activum | Afschrijvingstermijn |
---|---|
Grond/terreinen | Niet afschrijven |
Gebouwen | 30 à 50 jaar |
Verbouwingen | 5 à 10 jaar |
Inventaris/installaties | 5 à 10 jaar |
Computerhardware en -software | 3 à 5 jaar |
Vervoermiddelen | 4 à 5 jaar |
Overige materiële vaste activa | 2 à 5 jaar |
Immateriële vaste activa | 2 à 5 jaar |
Afschrijvingen nieuwe investeringen
Zoals blijkt uit de investeringsbegroting wordt in 2003 in materiële vaste activa een bedrag van € 162,5 mln. geïnvesteerd. Op jaarbasis roept deze investering op basis van de lineaire afschrijvingsmethode een afschrijvingslast op van € 36.2 mln. De aanname is dat de investeringen gelijkmatig verspreid over het jaar worden gedaan en dat de investeringen tot de restwaarde van nihil euro worden afgeschreven. Op grond hiervan is de verantwoorde afschrijvingslast uit investeringen 2003 € 18,1 mln.
Afschrijvingen oude investeringen
De openingsbalans per 1 januari 2003 geeft het volgende beeld van de vaste activa.
Activa (x € 1 000) | Boekwaarde x € 1 000 | Aanname afschrijvingstermijn restwaarde: 0) |
---|---|---|
Immateriële vaste activa: | ||
–aangekochte software | 38 000 | 5 |
–zelf ontwikkelde software | 0 | |
Materiële vaste activa: | ||
–(grond en) gebouwen | 42000 | 10 |
–installaties en inventaris | 167 000 | 10 |
–computer- en telecommunicatieapparatuur | 167 000 | 5 |
–overige materiële vaste activa | 55 000 | 5 |
–activa in aanbouw | 6 000 | Overlopend |
Totaal | 475 000 |
Met betrekking tot de reeds bestaande investeringen ontbreekt per investeringscategorie de opbouw van de boekwaarde naar het jaar van de initiële investering. Wegens dit gemis aan inzicht is de aanname gedaan dat de activa in de tijd geregeld worden vervangen. Dit betekent dat de gepresenteerde boekwaarde van elke investeringscategorie gelijkmatig in de tijd is opgebouwd. Hierdoor worden de afschrijvingslasten van de bestaande activa gespreid in de tijd. Over de activa in aanbouw wordt niet afgeschreven.
(x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Eigen vermogen per 1/1 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Saldo van baten en lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Directe mutaties in het eigen vermogen | |||||
Uitkeringen aan het moederdepartement | |||||
Exploitatiebijdrage moederdepartement | |||||
Overige mutaties | |||||
Directe mutaties in het eigen vermogen | |||||
Eigen vermogen per 31-12 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Het eigen vermogen van de Belastingdienst is per 1-1-2003 nul. De Belastingdienst verwacht in de komende jaren geen mutaties in het eigen vermogen.
De Belastingdienst gaat ervan uit dat de financiële gevolgen die voortvloeien uit schades afgedekt worden binnen het exploitatieresultaat. Indien schades ontstaan door externe factoren die niet door de Belastingdienst te beïnvloeden zijn, zal over de financiële afwikkeling overleg met de eigenaar (de Minister van Financiën) plaatsvinden.
(x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
1.Rekening courant RHB 1 jan. | 0 | 199 000 | 199 000 | 199 000 | 199 000 |
1aOverdracht vermogensbestanddelen | 199 000 | ||||
2.Kasstroom uit operationele act. | 142 852 | 156 760 | 170 450 | 175 696 | 171 197 |
3a-/- Investeringen mat. vaste activa | – 163 113 | – 150 093 | – 156 512 | – 133 736 | – 148 971 |
3b+/+ Desinvesteringen mat. vaste activa | |||||
3.Kasstroom uit investeringsact. | – 163 113 | – 150 093 | – 156 512 | – 133 736 | – 148 971 |
4a-/- Uitkering aan moederdepartement | |||||
4b+/+ Storting door moederdepartement | |||||
4c-/- Aflossingen op leningen | – 142 852 | – 156 760 | – 170 450 | – 175 696 | – 171 197 |
4e.+/+ Nieuwe leenovereenkomsten | 163 113 | 150 093 | 156 512 | 133 736 | 148 971 |
Kasstroom uit financieringsactiviteiten | 20 261 | – 6 667 | – 13 938 | – 41 960 | – 22 226 |
Rekening courant RHB 31 december | 199 000 | 199 000 | 199 000 | 199 000 | 199 000 |
De operationele kasstroom betreft het resultaat (geraamde saldo van baten en lasten) gecorrigeerd voor afschrijvingen van investeringen die vóór 31-12-2002 bij de Belastingdienst aanwezig zijn en voor afschrijvingen van geplande investeringen in de periode 2003–2007.
De investeringskasstroom wordt bepaald door de geraamde vervangingsinvesteringen en geplande investeringen als gevolg van uitbreidingen (zie het investeringsplan). De vooronderstelling is dat de vaste activa volledig worden afgeschreven en tussentijds niet worden afgestoten. Dit betekent dat bij buitengebruikstelling de boekwaarde nihil is.
De financieringskasstroom is bepaald door een berekening van het beroep op de leenfaciliteit voor de overname van investeringen die voor 31-12-2002 aanwezig zijn en voor de financiering van geplande investeringen. Voor een toelichting op de berekening van de leenfaciliteit wordt verwezen naar de begroting van baten en lasten.
6.5 Meerjarige investeringsplanning
(x € 1 000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
Investeringsbedrag | |||||
Categorie | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Automatiseringsapparatuur | 107 147 | 107 147 | 107 147 | 107 147 | 107 147 |
Bedrijfsmiddelen | 2 610 | 3 130 | 2 610 | 2 610 | 2 610 |
Huisvesting | 42 960 | 26 780 | 19 610 | 15 605 | 4 190 |
Vervoermiddelen | 6 673 | 11 879 | 7 158 | 5 610 | 5 892 |
Werktuigen | 3 723 | 1 157 | 19 987 | 2 764 | 29 132 |
Totaal | 163 113 | 150 093 | 156 512 | 133 736 | 148 971 |
In bovenstaand overzicht is het investeringplan van de Belastingdienst weergegeven. In dit plan zijn de investeringen geclusterd naar categorie. De investeringen betreffen voornamelijk reguliere vervangingen van de reeds aanwezige activa.
Er worden uitbreidingsinvesteringen voor automatisering voorzien als gevolg van uitbreiding van bestaande opslagcapaciteit. De noodzaak hiervoor vloeit enerzijds voort uit het primaire proces van de Belastingdienst (meer belastingplichtigen) en anderzijds vanuit de technologie (voorzieningen die meer capaciteit vergen).
Daarnaast voert de Belastingdienst beleid om de rechtshandhaving te versterken, de kwaliteit van de dienstverlening te verhogen en de doelmatigheid te vergroten. De intensiveringen op deze terreinen leiden tot aanvullende investeringen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie.
Het betreft hier investeringen in hardware en benodigde software in verband met de ontwikkeling van nieuwe informatiesystemen voor de Belastingdienst. De omvang van het investeringsniveau is gebaseerd op ervaringsgegevens. De invulling van de investeringen op projectniveau is pas mogelijk als de innovatie- en ontwikkelingsprojecten van de Belastingdienst in meerjarig perspectief zijn vastgesteld.
De rubriek vervoermiddelen wijkt in een opzicht af van de in HAFIR vastgestelde afschrijvingstermijnen. Het betreft hier vaartuigen die door de Douane in gebruik zijn. Deze worden afgeschreven in 20 jaar.
6.6.3 Indicatieve openingsbalans
(x € 1 000) | ||
---|---|---|
Activa | ||
Immateriële activa | ||
Aangekochte software | 38 000 | |
Totaal | 38 000 | |
Materiële activa | ||
Grond en gebouwen | 42000 | |
Installaties en inventaris | 167 000 | |
Computer- en telecommunicatieapparatuur | 167 000 | |
Overige materiële vaste activa | 55 000 | |
Activa in aanbouw | 6 000 | |
Totaal | 437 000 | |
Vlottende activa | ||
Voorraden | 6 000 | |
Nog te ontvangen/vooruitbetaald | 53 000 | |
Vordering op het moederdepartement | 199 000 | |
Totaal | 258 000 | |
Totaal activa | 733 000 | |
Passiva | ||
Eigen vermogen | ||
Exploitatiereserve | 0 | |
Totaal | 0 | |
Voorzieningen | ||
Voorzieningen geschillen/rechtsgedingen | 5 000 | |
Wachtgelden. Afvloeingsregelingen, WAO | 15 000 | |
Totaal | 20 000 | |
Lang vreemd vermogen | ||
Lening ministerie van Financiën | 475 000 | |
Totaal | 475 000 | |
Kort vreemd vermogen | ||
Crediteuren | 50 000 | |
Te betalen vakantiegeld | 50 000 | |
Te betalen vakantiedagen/pasverlof | 65 000 | |
Overige kortlopende schulden | 73 000 | |
238 000 | ||
Totaal passiva | 733 000 |
De indicatieve openingsbalans van de Belastingdienst is een schatting van de openingsbalans per 1 januari 2003, de startdatum van de Belastingdienst als baten-lastendienst. In deze toelichting wordt vermeld hoe de cijfers tot stand gekomen zijn. Vervolgens wordt van elke balanspost een korte omschrijving gegeven met vermelding van de waarderingsgrondslagen. Het uitgangspunt voor de cijfers van de indicatieve openingsbalans van de Belastingdienst vormt de balans per 1 januari 2002.
Voor de materiële activa is per categorie met behulp van de investeringsplanning voor 2002 en de gehanteerde afschrijvingspercentages voor bestaande activa en investeringen de waarde per één januari 2003 geschat. Bij de investeringen is zowel rekening gehouden met uitbreidings- als vervangingsinvesteringen.
De waarde van de overige activa en passiva is bepaald aan de hand van de ontwikkeling van de cijfers van de balansen per 1 januari 2000, 2001 en 2002.
Onder de aangekochte software wordt de door de Belastingdienst aangekochte besturingssoftware, ontwikkelsoftware, beheersoftware en toepassingssoftware geregistreerd.
De software wordt gewaardeerd op basis van de historische kostprijs, verminderd met lineaire afschrijvingen welke zijn gebaseerd op de geschatte economische levensduur. Alleen software met een aanschafwaarde boven de € 10 000 wordt geactiveerd. De geschatte restwaarde bedraagt nihil. Afschrijving vindt plaats vanaf het moment dat de aangekochte software in de administratie wordt geregistreerd.
De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd:
– besturingssoftware: 5 jaar
– ontwikkelsoftware: 3 jaar
– beheersoftware: 3 jaar
– toepassingssoftware: 5 jaar.
De Belastingdienst beschikt niet over eigen grond en gebouwen. Tot de gebouwen worden de verbouwingen gerekend, die de Belastingdienst laat uitvoeren in de van de Rijksgebouwendienst gehuurde panden. Deze worden tegen aanschaffingsprijs gewaardeerd, verminderd met de afschrijvingen. Afschrijvingen geschieden op basis van de economische levensduur van de verbouwing.
Onder de installaties en inventaris worden die activa opgenomen die betrekking hebben op de inrichtingen van de gebouwen van de Belastingdienst en die niet afzonderlijk worden gerubriceerd. Voorbeelden zijn: meubilair, toegangscontrole- en beveiligingssystemen, kunst, vloerbedekking, boilers, automaten, keukenapparatuur, poststraten, lectrievers etc. Deze worden tegen aanschaffingsprijs gewaardeerd, verminderd met de lineair berekende afschrijving, gebaseerd op de economische levensduur.
Computer- en telecommunicatieapparatuur
Onder deze post vallen alle automatiseringsmiddelen en telefonieapparatuur van de Belastingdienst. Hierbij kan gedacht worden aan mainframes, centrale opslagmedia, servers, personal computers, datacommunicatieapparatuur, printers, telefooninstallaties, mobiele telefoons etc.
Deze worden tegen aanschaffingsprijs gewaardeerd, verminderd met de lineair berekende afschrijving, gebaseerd op de economische levensduur.
Overige materiële vaste activa
De overige materiële vaste activa bestaan uit werktuigen en gereedschappen, voer- en vaartuigen, scanapparatuur etc. Deze worden tegen aanschaffingsprijs gewaardeerd, verminderd met de lineair berekende afschrijving, gebaseerd op de economische levensduur.
Onder de activa in aanbouw worden lopende verbouwingen gerubriceerd. Zodra deze gereed zijn worden ze opgenomen onder de post grond en gebouwen. Hierbij worden de materiaalkosten tegen aanschaffingsprijs geactiveerd.
Onder de voorraden worden begrepen de voorraden drukwerk (o.a. brochures), kantoorartikelen, automatiseringsmiddelen en lesmateriaal van de Belastingdienst. De voorraad automatiseringsmiddelen (waaronder de voorraad computers) wordt gewaardeerd tegen aanschaffingsprijs, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de eventueel lagere marktwaarde en mogelijke incourantheid van het betreffende artikel. De overige voorraden zijn gewaardeerd tegen aanschaffings- of vervaardigingprijs.
Nog te ontvangen/vooruitbetaald
Als gevolg van het toerekenen van ontvangsten en uitgaven aan de periode waarop deze betrekking hebben, komen per balansdatum vorderingen en schulden voor. Onder de post nog te ontvangen/vooruitbetaald zijn voorschotten met betrekking tot betalingen aan personeel opgenomen, bijvoorbeeld vooruitbetaling van salaris, reis- en verblijfkosten, aanschaf fiets, studiekosten, verhuiskosten, PC-acties en aanschaf OV-jaarkaarten. Ook worden onder deze post voorschotten die betaald zijn aan leveranciers gerubriceerd. Dit speelt met name bij langlopende contracten die nog niet definitief zijn afgerekend, zoals USZO en Rijksadvocaat.
Per 1 januari 2003 heeft de Belastingdienst een vordering van € 199 mln. op het Ministerie van Financiën. Dit bedrag is gelijk aan het niet extern gefinancierde deel van het werkkapitaal van de Belastingdienst.
Het belang van de liquide middelen is gering. De saldi van de bank- en girorekeningen worden dagelijks gestort naar of aangevuld vanaf een centrale bankrekening van het ministerie. De eindsaldi zijn derhalve in principe steeds nihil.
Het eigen vermogen bestaat uit de exploitatiereserve. Voor het openingsjaar is de exploitatiereserve op nul gesteld.
Voorziening geschillen/rechtsgedingen
Bij geschillen en rechtsgedingen dient een onderscheid te worden gemaakt naar de ontstaansgrond. Er kan sprake zijn van geschillen die voortvloeien uit het functioneren van de Belastingdienst als organisatie en geschillen die voortvloeien uit het primaire proces van de Belastingdienst. Bij de eerste categorie kan gedacht worden aan geschillen op het terrein van arbeidsrecht en over de uitvoering van contracten. Een belangrijk criterium voor passivering is de waarschijnlijkheid dat de Belastingdienst zal worden veroordeeld. De schatting van € 5 mln. is een grove schatting en zal voor het opstellen van de definitieve openingsbalans met ervaringscijfers worden onderbouwd. De tweede categorie geschillen wordt niet opgenomen op deze balans. Deze worden – op kasbasis – opgenomen onder de belastingopbrengsten.
Wachtgelden, afvloeiingsregelingen, WAO
In overleg met de Interne Accountantsdienst Belastingdienst en de Departementale Accountantsdienst Financiën is aan de hand van in het verleden gedane totaalbetalingen en ontvangsten in het kader van wachtgelden, afvloeiingsregelingen en ziekte een post opgenomen van € 15 mln. Dit is een grove schatting. Voor het opstellen van de definitieve openingsbalans zal de voorziening zoveel mogelijk op persoonsniveau worden berekend.
Lening van Ministerie van Financiën
Om als baten-lastendienst van start te gaan neemt de Belastingdienst de immateriële en materiële activa op de openingsbalans als het ware over van het Ministerie van Financiën. Hiervoor wordt een lening afgesloten. De lening is gelijk aan de som van de immateriële activa ad € 38 mln. en materiële activa ad € 437 mln. Een deel van de totale lening ad € 475 mln. dient als kortlopend te worden beschouwd, namelijk het gedeelte dat in 2003 – al naar gelang er afschrijvingen op de gefinancierde activa plaatsvinden – zal worden afgelost.
Onder de crediteuren worden opgenomen de ontvangen, nog niet betaalde facturen.
Onder de post te betalen vakantiegeld zijn de verplichtingen uit hoofde van vakantiegeld opgenomen die de Belastingdienst op balansdatum heeft. Dit is het op dat moment door de medewerkers van de Belastingdienst opgebouwde recht op vakantiegeld.
Te betalen vakantiedagen/pasverlof
Onder de post te betalen vakantiedagen/pasverlof zijn de verplichtingen uit hoofde van niet opgenomen vakantiedagen en pasdagen geregistreerd die de Belastingdienst op balansdatum heeft. Bij de waardering is uitgegaan van een gemiddeld salarisniveau inclusief sociale lasten.
Onder de post overige kortlopende schulden zijn de nog te betalen bedragen terzake van lasten die aan 2002 zijn toegerekend, zoals telefoonkosten, rente, uitzendkrachten etc. met betrekking tot 2002, opgenomen.
Niet uit de balans blijkende verplichtingen
B/CICT heeft langlopende overeenkomsten uit hoofde van licenties, uitbestedingen en apparatuur. Voor de huur van de panden, waarin de Belastingdienst gevestigd is, heeft B/CFD langlopende contracten gesloten. Het totaal van deze verplichtingen kan per 1 januari 2003 op basis van trendanalyse gesteld worden op € 250 mln.
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 2 754 234 | 2 761 006 | 2 760 380 | 2 757 749 | 2 758 152 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 249 357 | 292 346 | 208 516 | 208 363 | 206 857 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 67 581 | 61 774 | 61 774 | 61 674 | 61 674 | ||
prijsbijstelling | 5 317 | 3 431 | 3 431 | 3 531 | 3 531 | ||
overig apparaat (incl.taakstelling) | – 31 324 | – 43 249 | – 55 176 | 67 042 | |||
apparaat Belastingdienst | 935 | – 6 805 | – 6 805 | – 6 805 | – 6 805 | ||
apparaat DGBel | – 167 | – 167 | – 167 | – 167 | – 167 | ||
Overige programma uitgaven | – 32000 | ||||||
Rentebaten | 19 000 | 19 000 | 19 000 | 19 000 | |||
Energie premie regeling | – 26 000 | – 18 594 | – 18 594 | – 18 594 | |||
Fraudenota | 13 000 | 10 000 | 11 000 | 11 000 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 2 958 934 | 3 045 257 | 3 086 261 | 2 994 286 | 2 980 575 | 2 967 606 | 2 967 468 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 2 754 166 | 2 760 938 | 2 760 311 | 2 757 680 | 2 758 084 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 249 357 | 292 346 | 208 516 | 208 363 | 206 856 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 67 581 | 61 774 | 61 774 | 61 674 | 61 674 | ||
prijsbijstelling | 5 317 | 3 431 | 3 431 | 3 531 | 3 531 | ||
overig apparaat (incl.taakstelling) | – 31 324 | – 43 249 | – 55 176 | – 67 101 | |||
apparaat Belastingdienst | 935 | – 6 805 | – 6 805 | – 6 805 | – 6 805 | ||
apparaat DGBel | – 167 | – 167 | – 167 | – 167 | – 167 | ||
Overige programma uitgaven | – 32000 | ||||||
Rentebaten | 19 000 | 19 000 | 19 000 | 19 000 | |||
Energie premie regeling | – 26 000 | – 18 594 | – 18 594 | – 18 594 | |||
Fraudenota | 13 000 | 10 000 | 11 000 | 11 000 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 2 927 024 | 3 045 189 | 3 086 193 | 2 994 217 | 2 980 506 | 2 967 478 | 2 967 340 |
– Apparaatsuitgaven Belastingdienst. Deze mutatie bestaat voornamelijk uit overboekingen van en naar andere ministeries. In 2003 wordt er door de Belastingdienst structureel een bedrag van € 6,5 mln. naar VROM overgeboekt in verband met gewijzigde belastingwetgeving.
– Apparaatsuitgaven Directoraat-Generaal Belastingdienst. Deze mutatie heeft betrekking op de overheveling van apparaatbudget naar de Belastingdienst in verband met technische assistentie.
– Overige programma uitgaven. Tijdens de behandeling van de OCW-begroting 2002 heeft de Tweede Kamer het amendement Atsma aangenomen. De daarin genoemde dekking is voorlopig op dit artikelonderdeel verwerkt. Op basis van de definitieve standpuntbepaling m.b.t. de uitvoering van het amendement wordt de dekking bij Najaarsnota definitief bezien.
– Rentebaten. Het betreft hier de rentebaten die in baten lasten begroting van de Belastingdienst tot uitdrukking komen. Zie ook paragraaf 6.1. Dit is een pure boekhoudtechnische mutatie.
– Energiepremieregeling. De EPR-regeling wordt per 1 januari 2003 stop gezet. Het begrote bedrag wordt vanaf 2004 structureel tot 0 teruggebracht. In 2003 blijft er nog een klein deel geraamd staan om eventuele aanvragen over 2002 die in 2003 binnenkomen nog te behandelen.
– Fraudenota. De Belastingdienst presenteert in de Fraudenota plannen voor bestrijding van zwarte en identiteitsfraude waarbij de belastinginkosmten voor fraudebestrijding structureel circa € 40 mln, hoger zijn dan de benodigde uitgaven. Dit kan dienen ter verlichting van de algemene problematiek. Daarom het voorstel om in de ontwerpbegroting 2003 de maatregelen van de belastingdienst op dit terrein te verwerken.
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 95 329 110 | 97 793 967 | 100 748 822 | 104 749 822 | 108 196 822 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 1 544 236 | 194 822 | 194 822 | 194 822 | 194 822 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
Belastingontvangsten | – 1 755 047 | 465 000 | 4 322 000 | 8 789 000 | 11 596 000 | ||
overdracht vermogensbestandsdelen | 475 000 | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 85 603 908 | 95 118 299 | 98 928 789 | 105 265 644 | 113 733 644 | 119 987 644 | 126 084 144 |
– De meerjarige belastingraming van de ontvangsten zoals hierboven is gepresenteerd wordt voor de jaren 2002 en 2003 verderop in de verdiepingsbijlage toegelicht. De belastingramingen voor 2004–2006 hebben bij gebrek aan een macro-economisch beeld voor die jaren louter een technisch karakter.
– De ontvangst van € 475 mln. is van boekhoudkundige-technische aard en is de consequentie van de baten-lastendienst status per 1-1-2003 van de Belastingdienst. Voor nader toelichting hierover wordt verwezen naar par. 3.1.3 «Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid» van beleidsartikel 1 Belastingen.
UITSPLITSING BELASTINGONTVANGSTEN
Deze paragraaf behandelt de raming van de belastingontvangsten voor 2002 en 2003 zoals opgenomen in bijlage 3 van de Miljoenennota 2003. Per belastingsoort wordt de raming gepresenteerd met tevens een uitsplitsing van de groei naar autonome en endogene mutaties. Voor het lopende jaar wordt een compleet overzicht gegeven van alle autonome maatregelen. Voorts wordt aan de belangrijkste belastingsoorten uitgebreid aandacht geschonken.
De belastingontvangsten in de tabel budgettaire gevolgen van beleidsartikel 1 zijn netto-ontvangsten, na aftrek van de ontvangsten die ten behoeve van het gemeentefonds en provinciefonds worden afgezonderd op basis van de Financiële-verhoudingswet (Fvw).
De belastingontvangsten in de tabellen 1 en 2 van deze verdiepingsbijlage zijn vóór aftrek van de afzondering ten behoeve van het gemeente- en provinciefonds.
2. De belastingraming voor 2002 en 2003
De volgende twee tabellen bevat de raming van de belastingontvangsten voor 2002 en 2003 per belastingsoort met een uitsplitsing van de groei naar autonome1 en endogene mutatie.
Tabel 1: Belastingopbrengsten en autonome en endogene mutaties 2002 per belastingsoort op kasbasis (x € mln.) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | Autonome mutatie | Endogene mutatie in mln | Endogene mutatie in % | 2002 | |
Kostprijsverhogende belastingen | 54 446 | 215 | 2 934 | 5,4% | 57 595 |
Invoerrechten | 1 520 | 1 | – 72 | – 4,7% | 1 450 |
Omzetbelasting | 31 925 | 454 | 1 990 | 6,2% | 34 369 |
Belasting op personenauto's en motorrijwielen | 2 935 | – 81 | 40 | 1,4% | 2 894 |
Accijnzen | 7 746 | – 2 | 821 | 10,6% | 8 565 |
–Accijns van lichte olie | 3 147 | – 15 | 372 | 11,8% | 3 504 |
–Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie | 2 076 | – 36 | 297 | 14,3% | 2 337 |
–Tabaksaccijns | 1 677 | 9 | 151 | 9,0% | 1 836 |
–Alcoholaccijns | 398 | 40 | 0 | – 0,1% | 438 |
–Bieraccijns | 279 | 0 | 0 | 0,2% | 279 |
–Wijnaccijns | 169 | 0 | 1 | 0,8% | 170 |
Belastingen van rechtsverkeer | 4 484 | – 35 | 183 | 4,1% | 4 632 |
–Overdrachtsbelasting | 3 428 | – 1 | 153 | 4,5% | 3 580 |
–Assurantiebelasting | 588 | 0 | 18 | 3,1% | 606 |
–Kapitaalsbelasting | 468 | – 34 | 12 | 2,5% | 446 |
Motorrijtuigenbelasting | 2 089 | – 123 | – 10 | – 0,5% | 1 956 |
Belastingen op een milieugrondslag | 3 417 | 42 | – 47 | – 1,4% | 3 412 |
–Afvalstoffenbelasting | 185 | 24 | 2 | 1,1% | 211 |
–Grondwaterbelasting | 219 | 1 | – 50 | – 22,6% | 170 |
–Regulerende energiebelasting | 2 380 | 3 | 0 | 0,0% | 2 383 |
–Waterbelasting | 102 | 0 | – 2 | – 1,8% | 100 |
–Brandstoffenheffingen | 531 | 14 | 2 | 0,4% | 547 |
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten | 226 | – 40 | 26 | 11,3% | 211 |
Belasting op zware motorrijtuigen | 104 | 0 | 4 | 4,0% | 108 |
Belastingen op inkomen, winst en vermogen | 46 771 | 3 608 | 226 | 0,5% | 50 605 |
Loon- en inkomstenbelasting | 23 332 | 3 683 | 867 | 3,7% | 27 882 |
Dividendbelasting | 4 308 | 0 | – 465 | – 10,8% | 3 843 |
Kansspelbelasting | 149 | 0 | 3 | 2,0% | 152 |
Vennootschapsbelasting | 17 573 | – 22 | – 692 | – 3,9% | 16 860 |
–Gassector kas | 1 770 | 0 | 80 | 4,5% | 1 850 |
–Niet-gassector kas | 15 803 | – 22 | – 772 | – 4,9% | 15 010 |
Vermogensbelasting | 102 | – 41 | – 56 | – 54,9% | 5 |
Successierechten | 1 307 | – 12 | 568 | 43,5% | 1 863 |
Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten | 47 | 0 | 0 | 0,0% | 47 |
Totaal belastingen op kasbasis | 101 264 | 3 824 | 3 160 | 3,1% | 108 248 |
Tabel 2: Belastingopbrengsten en de autonome en endogene mutaties 2003 per belastingsoort op kasbasis (x € mln.) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2002 | Autonome mutaties | Endogene mutaties in mln | Endogene mutaties in % | 2003 | |
Kostprijsverhogende belastingen | 57 595 | 1 055 | 1 930 | 3,4% | 60 581 |
Invoerrechten | 1 450 | 0 | 97 | 6,7% | 1 547 |
Omzetbelasting | 34 369 | 505 | 1 334 | 3,9% | 36 208 |
Belasting op personenauto's en motorrijwielen | 2 894 | 100 | 162 | 5,6% | 3 155 |
Accijnzen | 8 565 | – 83 | 68 | 0,8% | 8 549 |
–Accijns van lichte olie | 3 504 | – 51 | – 25 | – 0,7% | 3 428 |
–Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie | 2 337 | – 32 | 145 | 6,2% | 2 450 |
–Tabaksaccijns | 1 836 | 0 | – 48 | – 2,6% | 1 789 |
–Alcoholaccijns | 438 | 0 | – 11 | – 2,4% | 427 |
–Bieraccijns | 279 | 0 | 1 | 0,2% | 280 |
–Wijnaccijns | 170 | 0 | 5 | 3,0% | 175 |
Belastingen van rechtsverkeer | 4 632 | 52 | 122 | 2,6% | 4 806 |
–Overdrachtsbelasting | 3 580 | 52 | 90 | 2,5% | 3 722 |
–Assurantiebelasting | 606 | 0 | 26 | 4,2% | 632 |
–Kapitaalsbelasting | 446 | 0 | 7 | 1,5% | 452 |
Motorrijtuigenbelasting | 1 956 | – 7 | 86 | 4,4% | 2 034 |
Belastingen op een milieugrondslag | 3 412 | 488 | 55 | 1,6% | 3 955 |
–Afvalstoffenbelasting | 211 | 3 | 3 | 1,6% | 217 |
–Grondwaterbelasting | 170 | 0 | 3 | 1,6% | 174 |
–Regulerende energiebelasting | 2 383 | 484 | 38 | 1,6% | 2 906 |
–Waterbelasting | 100 | 0 | 2 | 1,6% | 102 |
–Brandstoffenheffingen | 547 | 1 | 9 | 1,6% | 557 |
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en andere producten | 211 | 0 | 3 | 1,6% | 215 |
Belasting op zware motorrijtuigen | 108 | 0 | 4 | 4,0% | 112 |
Belastingen op inkomen, winst en vermogen | 50 605 | – 1 475 | 2 036 | 4,0% | 51 140 |
Loon- en inkomstenbelasting | 27 882 | – 1 682 | 1 324 | 4,7% | 27 524 |
Dividendbelasting | 3 843 | 0 | – 60 | – 1,6% | 3 783 |
Kansspelbelasting | 152 | 0 | 6 | 4,2% | 158 |
Vennootschapsbelasting | 16 860 | 212 | 992 | 5,9% | 18 064 |
–Gassector kas | 1 850 | 0 | – 200 | – 10,8% | 1 650 |
–Niet-gassector kas | 15 010 | 212 | 1 192 | 7,9% | 16 414 |
Vermogensbelasting | 5 | 0 | – 5 | – 96,9% | 0 |
Successierechten | 1 863 | – 31 | – 222 | – 11,9% | 1 610 |
Niet nader toe te rekenen belastingontvangsten | 47 | 0 | 0 | 0,0% | 47 |
Totaal belastingen op kasbasis | 108 248 | – 446 | 3 966 | 3,7% | 111 768 |
De autonome maatregelen zijn in tabel 1 en 2 per belastingsoort gepresenteerd. Voor de beleidsmatige clustering van de maatregelen van 2002 wordt voor een deel verwezen naar Miljoenennota 2002 en is in tabel 3 aangegeven in hoeverre na Miljoenennota 2002 de fiscale maatregelen door amendementen zijn aangepast. Ook de overige maatregelen zijn nadien nog aangepast. Deze hebben betrekking op nabetalingen. Als gevolg van maatregelen stijgen de belastingopbrengsten in 2002 per saldo met 3,8 mld. ten opzichte van 2001.
De autonome maatregelen voor 2003 uit tabel 2 worden geclusterd naar beleidspakket in de Miljoenennota 2003 bijlage 3 toegelicht. Ook de endogene ontwikkeling 2003 wordt daar nader toegelicht.
Tabel 3: Effecten van autonome maatregelen op de belastingontvangsten in 2002 op kasbasis (x € mln.) | |
---|---|
Kas 2002 | |
Totaal fiscale maatregelen zoals gemeld in de Miljoenennota 2002 | 3 434 |
Amendementen BP 2002 | – 73 |
Totaal fiscale maatregelen | 3 361 |
Totaal overige maatregelen | 463 |
Totaal maatregelen | 3 824 |
In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting, loon- en inkomstenbelasting en de omzetbelasting, die samen circa 73% van de totale belastingontvangsten in 2002 vormen. Daarnaast wordt nog aandacht geschonken aan de dividendbelasting en de successierechten.
De opbrengst aan vennootschapsbelasting (16% van de totale belastingontvangsten in 2002) bestaat uit de vennootschapsbelasting betaald door de gassector en vennootschapsbelasting betaald door de niet-gassector.
De vennootschapsbelasting van de niet-gassector wordt geraamd op transactiebasis en op kasbasis. De verschuldigde belasting over een transactiejaar (belastingjaar) wordt voldaan in termijnen, die gespreid kunnen zijn over een aantal (kas)jaren. In principe zijn na vijf jaar alle aanslagen over een belastingjaar opgelegd en betaald. De raming op kasbasis voor één kalenderjaar is de som van de alle kasbetalingen in dat kalenderjaar met betrekking tot alle transactiejaren.
De raming op transactiebasis is gebaseerd op de relevante grondslagontwikkeling, welke door het Centraal Planbureau (CPB) wordt geraamd op grond van macro economische indicatoren. Deze grondslag van de winstontwikkeling van de Vpb-plichtige ondernemingen wordt bepaald door de bruto winstontwikkeling, de belastbare renteopbrengsten, de aftrekbare rentelasten, de afschrijvingen en reserveringen. Ook wordt rekening gehouden met de invloed van verliescompensaties op het fiscale bedrag. Naast de macro economische gegevens over de grondslagontwikkeling wordt ook de ontwikkeling van de feitelijke kasontvangsten in de ramingssytematiek betrokken. De kasontvangsten volgen op netto opgelegde aanslagen. Naarmate meer kasjaren met betrekking tot een transactiejaar bekend zijn, geven deze een betere indicatie van het uiteindelijke totale transactiebedrag dan de macro economische indicatoren. De uiteindelijk definitief netto opgelegde aanslagen zijn gebaseerd op de realisaties van de feitelijke belastbare winst. Het totaal netto opgelegd bedrag is de som van alle positieve en negatieve aanslagen en verminderingen. In het lopende jaar (T) wordt de eerste voorlopige aanslag opgelegd op basis van de winstrealisatie over de afgelopen twee jaren (de zogenoemde AVAR-oplegging). In augustus volgt een nadere voorlopige aanslagoplegging op basis van de winstschatting voor het lopende jaar die de onderneming bij de belastingdienst aangeeft. In jaar T+1 heeft de onderneming een beter inzicht in de feitelijk gerealiseerde (fiscale) winst over het afgelopen jaar. De belastingdienst legt in augustus op basis van de (voorlopige) aangifte door de onderneming een nadere (voorlopige) aanslag op. Voor een groot deel van de ondernemingen wordt in jaar T+1 de aangifte definitief afgehandeld. Met name voor de grotere ondernemingen echter, die het grootste deel van de opbrengst aan vennootschapsbelasting leveren, vindt de definitieve afhandeling van de aangifte later plaats (in jaar T+2 of nog later).
De combinatie van de kasontvangsten, aanslaggegevens, de verwachte ontwikkeling van de fiscale winsten en de autonome maatregelen leidt tot de volgende transactieramingen voor de opbrengst van de vennootschapsbelasting van de niet-gassector:
Tabel 4: Opbrengst vennootschapsbelasting niet-gassector op transactiebasis (x € mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | ||||||
1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Opbrengst transactiebasis | 12 825 | 12 590 | 14 262 | 16 548 | 15 285 | 15 561 | 16 789 |
Mutatie | – 235 | 1 672 | 2 286 | – 1 263 | 276 | 1 228 | |
–wv autonoom | – 176 | – 42 | – 102 | 140 | – 123 | 397 | |
–wv endogeen | – 59 | 1 714 | 2 387 | – 1 403 | 398 | 830 | |
Endogene groei in % | – 0,5% | 12,0% | 14,4% | – 9,2% | 2,6% | 4,9% |
In 1999 en 2000 is sprake van een stijging van de geraamde vennootschapsbelasting van de niet-gassector op transactiebasis. In 2001 vindt een omslag plaats en wordt een negatieve endogene groei geraamd. In 2002 en 2003 wordt een herstel verwacht. Dit beeld komt overeen met de verwachtingen omtrent het economisch beeld, waarbij de macro-economische indicator van winstontwikkeling van bedrijven (de grondslag voor de vennootschapsbelasting van de niet-gassector) een zelfde patroon laat zien.
De opbrengsten aan vennootschapsbelasting van de niet-gassector op kasbasis vertonen een minder sterk fluctuerend beeld dan de opbrengsten op transactiebasis. Dit wordt veroorzaakt door het kas/transactiepatroon. Dit is het patroon volgens welke de transactieopbrengst naar verwachting is verdeeld over de verschillende kasjaren. De ramingen van het kas/transactiepatroon zijn weergegeven in tabel 5. Voor de periode vanaf 2001 wordt verwacht dat een hoger percentage van de totale transactieopbrengst in het eerste jaar in de kas zal vloeien dan in de voorgaande jaren het geval was. Dit hangt samen met de lagere winstgroeicijfers. De voorlopige aanslag voor jaar T als percentage van de definitieve aanslag zal bij lagere winstgroeicijfers hoger zijn, aangezien deze aanslagen zijn gebaseerd op winsten uit de voorgaande jaren.
Tabel 5: Kaspatroon opbrengst vennootschapsbelasting niet-gassector (x € mln.) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Opbrengst transactiebasis | 12 590 | 14 262 | 16 548 | 15 285 | 15 561 | 16 789 |
wv in kas T | 69,9% | 70,5% | 69,8% | 71,5% | 71,5% | 71,5% |
wv in kas T+1 | 24,0% | 20,6% | 22,1% | 19,2% | 19,2% | 19,2% |
wv in kas T+2 en verder | 9,6% | 8,9% | 8,1% | 9,3% | 9,3% | 9,3% |
Opbrengst op kasbasis | 14 165 | 14 541 | 15 539 | 15 803 | 15 010 | 16 414 |
Endogene groei kasopbrengst in % | 6,4% | 3,8% | 7,0% | 1,7% | – 5,1% | 7,3% |
Voor de vennootschapsbelasting afkomstig uit de gassector wordt een aparte raming opgesteld, gegeven de samenhang tussen de vennootschapsbelasting en de winstafdrachtregelingen in die sector. Begroting XIII (Economische Zaken) bevat een toelichting op de totale aardgasbatenraming, inclusief het gedeelte vennootschapsbelasting uit de gassector. De verwachte opbrengst van de vennootschapsbelasting van de gassector daalt in 2002 ten opzichte van 2001 en neemt in 2003 naar verwachting weer iets toe. Deze ontwikkeling hangt samen met de verwachte daling van de olieprijzen en de stijgende eurokoers.
De groei van de loon- en inkomstenbelasting (26% van de totale belastingontvangsten in 2002) wordt gedomineerd door de ontwikkeling bij de loonbelasting. De loonbelasting is een voorheffing van de inkomstenbelasting.
Toelichting bij de raming van de loonbelasting
De loonbelasting wordt geraamd op kas- en transactiebasis. Uitgaande van de verwachte verdeling van de transactieraming over de verschillende kasjaren wordt de raming op kasbasis berekend. Het kas–transactiepatroon wijkt sterk af van het patroon bij de vennootschapsbelasting. Reeds 3 maanden na afloop van transactiejaar is circa 99% van het totale transactiebedrag ontvangen.
Tabel 6: opbrengsten en ontwikkeling van de loonbelasting (x € mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | ||||||
1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Opbrengst transactiebasis | 18 720 | 19 035 | 22 739 | 24 650 | 25 868 | 27 455 | 28 058 |
Mutatie | 315 | 3 703 | 1 911 | 1 218 | 1 587 | 603 | |
–wv autonoom | – 721 | 1 669 | 28 | – 1 043 | – 515 | – 716 | |
–wv endogeen | 3 166 | 2 034 | 1 884 | 2 261 | 2 102 | 1 319 | |
Endogene groei in % | 16,6% | 8,9% | 7,6% | 8,7% | 7,7% | 4,7% |
De endogene groei van de loonbelasting wordt geraamd aan de hand van de verwachte ontwikkeling van het belastbare looninkomen voor werknemers en voor uitkerings- en pensioengerechtigden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gegevens van het Centraal Planbureau (CPB) met betrekking tot de verwachte ontwikkeling van onder andere de contractlonen, de werkgelegenheid, de hoogte van verschillende premies en de ontwikkeling van de uitkeringen en de pensioenen. Daarnaast speelt naast de loonontwikkeling ook de tabelcorrectiefactor een rol. De tabelcorrectiefactor is het percentage waarmee de tariefgrenzen worden aangepast aan de jaarlijkse prijsontwikkeling. Een loonontwikkeling die hoger ligt dan de tabelcorrectiefactor leidt door de progressieve structuur tot extra opbrengsten aan loonbelasting. Omgekeerd zal bij een loonontwikkeling die lager ligt dan de tabelcorrectiefactor de progressieve werking sterk worden gemitigeerd. De prijsontwikkeling werkt met enige vertraging geheel in de tabelcorrectiefactor door. In 2001 en 2002 ligt de tabelcorrectiefactor beneden de contractloonstijging, terwijl voor 2003 de tabelcorrectiefactor boven de geraamde contractloonstijging ligt. Voor de raming voor 2002 en 2003 zijn de volgende ramingen van Centraal Planbureau relevant:
Tabel 7: Ramingen voor lonen en werkgelegenheid in 2001, 2002 en 2003 (mutatie in procenten) | |||
---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | |
arbeidsvolume in arbeidsjaren | 2,1% | 0,4% | – 0,5% |
Contractloonstijging | 4,6% | 3,8% | 3,1% |
incidentele loonstijging1 | 1,7% | 0,7% | 0,6% |
Tabelcorrectiefactor | 1,8% | 3,1% | 3,6% |
Bron: Macro-Economische Verkenning 2003, Centraal Planbureau.
1 Exclusief brutering uit hoofde van afschaffen overhevelingstoeslag
In 2002 bedraagt de geraamde endogene groei van de loonbelasting 7,7%. Deze verwachte toename hangt met name samen met de verwachte loonstijgingen en de geraamde groei van de werkgelegenheid. De tabelcorrectiefactor zorgt voor een tempering van de groei van de loonbelasting. Een opwaartse aanpassing van de tariefgrenzen leidt immers tot lagere belastingontvangsten. In 2003 is de verwachte endogene groei van de loonbelasting lager dan in 2002 (4,7%). Dit hangt samen met de lagere ramingen voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de lonen en de raming van een hogere tabelcorrectiefactor.
Toelichting bij de raming van de inkomstenbelasting
Evenals de loonbelasting wordt ook de inkomstenbelasting op transactiebasis geraamd en vloeit de kasraming voort uit de verwachte verdeling van de transactieopbrengst over de verschillende kasjaren.
Voor de inkomstenbelasting moet een onderscheid worden gemaakt tussen particulieren en ondernemers. Bij de particulieren is de loonheffing als voorheffing relevant en zijn voorts van belang de heffingskortingen die via de voorlopige teruggaaf worden verrekend, de vermogensrendementsheffing en de ontwikkeling van bijtel- en aftrekposten. Bij de ondernemers wordt de ontwikkeling daarnaast ook bepaald door de winstontwikkeling. Bij de bepaling van de winstontwikkeling van zelfstandigen spelen vergelijkbare factoren een rol als bij de vennootschapsbelasting.
Evenals bij de vennootschapsbelasting is de ontwikkeling van de aanslagoplegging van belang. De ontwikkeling van de positieve aanslagen, de verminderingen en de negatieve aanslagen geven een indicatie van de uiteindelijke hoogte van de opbrengst op transactiebasis. Grafiek 1 toont het totaal van de gecumuleerde kasontvangsten van de inkomensheffing (belasting en premies volksverzekeringen samen) voor verschillende transactiejaren tot en met juli 2002.
De opbrengst van de totale inkomstenbelasting is per saldo negatief omdat per saldo de omvang van de heffingskortingen en aftrekposten van alle Nederlandse belastingplichtigen groter is dan de afgedragen belasting van de (veel kleinere groep) ondernemers.
Grafiek 1: Cumulatieve (maandelijkse) kasontvangsten inkomensheffing per belastingjaar tot en met juli 2001 (x € mln.)
Uit de grafiek blijkt dat de uiteindelijke opbrengst op transactiebasis van jaar op jaar lager is komen te liggen. Dit wordt veroorzaakt door de combinatie van de ontwikkeling van de grondslag (bijtel- en aftrekposten en winstontwikkeling zelfstandigen) en van fiscaal beleid (vervanging van belastingvrije sommen door heffingskortingen en tariefmaatregelen). De kasontvangsten met betrekking tot belastingjaar T zijn vanaf 1999 lager dan de jaren daarvoor. Dit wordt veroorzaakt door de invoering van de voorlopige teruggaaf (in plaats van de loonbeschikking) die rechtstreeks ten laste komt van de inkomstenbelasting. De kasontvangsten bij de loonbelasting zijn in dezelfde periode met een vergelijkbaar bedrag gestegen. In 2001 is opnieuw sprake van een verlaging van de kasontvangsten voor belastingjaar T. Dit wordt veroorzaakt door de belastingherziening waar de belastingvrije sommen, welke voorheen verrekend werden via de loonheffing, zijn vervangen door heffingskortingen welke deels verrekend worden via de inkomensheffing. De jaarlijkse scherpe daling in het jaar T+1 wordt met name veroorzaakt door de teruggaven van inkomstenbelasting aan particulieren in verband met hun aangifte over het afgelopen belastingjaar.
Met de autonome maatregelen en de geraamde endogene groei op basis van de ontwikkeling van de winstinkomens en de kasrealisaties tot en met juli resulteren de volgende transactieramingen.
Tabel 8: Opbrengsten inkomstenbelasting op transactiebasis (x € mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Raming | ||||||
1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Opbrengst transactiebasis | 1 657 | 605 | – 1 289 | – 1 460 | – 539 | – 1 034 | – 562 |
Mutatie | – 1 051 | – 1 894 | – 171 | 922 | – 495 | 471 | |
–wv autonoom | – 912 | – 1 412 | – 108 | 2 328 | – 236 | 130 | |
–wv endogeen | – 139 | – 483 | – 64 | – 1 406 | – 259 | 341 |
De invloed van de aftrekposten van particulieren domineert jaarlijks de winstontwikkeling van zelfstandigen, hetgeen tot uitdrukking komt in een negatieve endogene ontwikkeling. Voorts is in 1999 het effect van het overhevelen van de loonbeschikkingen naar de voorlopige teruggaaf in de inkomstenbelasting zichtbaar. In 2001 wordt het beeld gedomineerd door de belastingherziening. Hierbij treedt een grote verschuiving op bij de verdeling tussen belasting en premies, hetgeen eenmalig tot uitdrukking komt in de negatieve endogene ontwikkeling.
De omzetbelasting bedraagt in 2002 32% van de totale belastingontvangsten. De raming wordt bepaald door de waardeontwikkeling van de bestedingen waarop BTW rust, met name particuliere consumptie, overheidsinvesteringen en investeringen in woningen. De raming van het CPB voor deze bestedingscategorieën zijn samengevat in onderstaande tabel:
Tabel 9: Geraamde procentuele mutatie van verschillende bestedingen in 2002 en 2003 | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
particuliere consumptie, waarde mutatie | 4,7% | 4,2% |
investeringen in woningen waarde mutatie | 3,9% | 7,7% |
overheidsinvesteringen waarde mutatie | 5,6% | 5,9% |
Bron: Macro Economisch Verkenning 2003, Centraal Planbureau.
Op basis van de geraamde groei van de bestedingscategorieën en de kasrealisaties tot en met juli wordt voor 2002, op transactiebasis, een endogene groei geraamd van 4,4%. Voor 2003 is de endogene groei 4,3%. De groei van de waarde van de particuliere consumptie neemt naar verwachting af ten opzichte van 2002, hetgeen een neerwaarts effect heeft op de omzetbelasting. De verwachte toename van de groei van de andere componenten leidt ertoe dat de endogene groei per saldo licht achterblijft.
Tabel 10: de raming van de omzetbelasting (x € mln.) | ||
---|---|---|
Vermoedelijke Uitkomsten 2002 | Ontwerp-begroting 2003 | |
Opbrengst transactiebasis | 34 261 | 36 317 |
Mutatie | 1 767 | 2 056 |
–wv autonoom | 273 | 507 |
–wv endogeen | 1 493 | 1 548 |
Endogene groei in % | 4,4% | 4,3% |
Voor de dividendbelasting wordt in 2002 een daling verwacht van 0,5 mld. en in 2003 een daling van 0,1 mld. In de Voorlopige Rekening 2001 is de opbrengst van de dividendbelasting in 2001 geanalyseerd. In dat jaar was sprake van een sterke stijging en is geconcludeerd dat er deels sprake was van een incidenteel hoge opbrengst die in latere jaren geleidelijk zou verdwijnen. De daling in 2002 en 2003 wordt verklaard uit de doorwerking van de hoge ontvangsten in 2001.
De endogene groei van de successierechten bedraagt in 2002 0,6 mld. en in 2003 is sprake van een daling van 0,2 mld. De endogene groei wordt in sterke mate beïnvloed door de uitkomsten van 2001. De successierechten waren in 2001 tijdelijk 300 mln. achtergebleven in verband met startperikelen na de reorganisatie van het dienstvak Registratie & Successie en daarmee samenhangende automatiseringsproblemen. Dit bedrag is in 2002 alsnog geïnd, waardoor in 2003 de groei de successierechten ten opzichte van 2002 met 300 mln. wordt gemitigeerd.
Tabel 11: Effecten autonome maatregelen op de vennootschapsbelasting in 2002 en 2003 op kas en transactiebasis (x € mln.) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | |||
Kas | Trans | Kas | Trans | |
Totaal Fiscaal | – 90 | – 124 | 212 | 397 |
afschaffen overige maatregelen – ramingsbijstelling afschaffen faciliteiten vervroegde afschrijving | 99 | 99 | ||
Amendement BP 2002: verlagen VPB tarief met 1% over de eerste 22 689 euro | – 18 | – 25 | – 7 | |
Belastingplicht vervoersbedrijven | 2 | 2 | ||
Beleidsintensivering VPB WKK en Zonne PV | – 23 | |||
BP 2003: Begrenzing afschrijving onroerend goed | 35 | 70 | ||
BP 2003: Beperking scholingsaftrek Vpb-ondernemer (40-plussers) | 36 | 72 | ||
Euro 3 vrachtwagens onder VAMIL (VPB-deel) | 25 | 75 | 70 | 46 |
Invoering herbestedingsreserve goed-doel instellingen | – 3 | |||
Lastenverlichting 2002: continuering eurofaciliteit MKB | – 2 | – 2 | 0 | |
Lastenverlichting 2002: financiering VPB-verlaging nader in te vullen | ||||
Lastenverlichting 2002: verlaging VPB tarief | – 156 | – 222 | – 67 | |
NvW IB2001: Fiscale behandeling oudedagsvoorzieningen (Vpb) | 238 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Fusie en splitsing; aanpassing regelgeving | – 2 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Intensivering investeringsaftrek VPB | – 3 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Omvorming vervangingreserve in herinvesteringreserve VPB | – 42 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Regeling terugkeer uit de BV | – 1 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: uitstel kleine reparaties in de vpb-sfeer | 2 | 5 | ||
SA gv: aanpassing EIA (VPB) | 12 | 25 | ||
SA gv: aanpassing MIA/VAMIL (vpb) | 11 | 22 | ||
SA gv: afschaffen DOA (VPB) | 4 | 8 | ||
SA gv: afschaffen overige maatregelen – faciliteiten vervroegde afschrijvingen | 46 | |||
Uitbreiding regeling willekeurige afschrijving | 7 | 7 | 7 | 7 |
Vergroening 2001: Positieve milieuprikkels bedrijfsleven | – 10 | |||
Verplaatsing innovatieve technologie (1-1-2001). Zesde tranche. (Cumulatief -5 mln vanaf 1996) | 1 | |||
Verplaatsing innovatieve technologie (1-1-2002). Zevende tranche. (Cumulatief -5 mln vanaf 1996) | 3 | 5 | 1 | |
VPB vrijstelling maatschappelijk nut instellingen | – 2 | – 2 | 0 | |
VpB-plicht energiebedrijven | 27 | 36 | 9 | |
Wetsvoorstel IB2001: Vpb-derving groeifondsen a.g.v. forfaitaire rendementsheffing | – 130 | |||
Willekeurige afschrijving S&O-gebouwen toevoegen aan WBSO | – 2 | |||
Totaal Overige Maatregelen | 69 | 2 | ||
Fraudeplan | 2 | 2 | ||
Ondernemerspakket 21e eeuw: bestrijding handel in verliezen en vervangingreserves | 64 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Kleine reparaties in de Vpb-sfeer | 2 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Reparatie landbouwvrijstelling VPB | 1 |
Tabel 12: Effecten autonome maatregelen op de loonbelasting in 2002 en 2003 op kas en transactiebasis (x € mln.) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | |||
Kas | Trans | Kas | Trans | |
Totaal Fiscaal | – 63 | 59 | – 812 | – 910 |
aanpassing verschuiving LB naar IB tg3 | 23 | |||
Afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | – 1 | |||
Afschaffing doorstroom-SPAK | 16 | |||
Amendement Bos e.a.: Introductie inkomensafhankelijke kinderkorting (LB) | – 2 | |||
Amendement BP 2002, Dijselbloem: verhogen afdrachtsvermindering scholing met 5% | – 13 | – 15 | – 1 | |
Amendement BP2002: correctie boeking heffingskorting herintreders | – 2 | – 2 | ||
Amendement BP2002, Dijsselbloem: vervallen afdr.verm. wg toetreders | 13 | 15 | 20 | 21 |
Amendement BP2002, Giskes: toetrederskorting ex herintreders en beperken tot fl.5000 | 2 | 2 | 4 | 4 |
Amendement BP2002, motie Crone: geen verhoging arbeidskrting BP2002 | 10 | 10 | 3 | 3 |
Amendement BP2002, motie Crone:geen getrapte belvrije bonus vanaf 58 jaar | 12 | 13 | 5 | 4 |
Amendement BP2002, motie Crone:verhogen ouderenkorting met 45 euro | – 15 | – 17 | – 2 | |
Amendement BP2002: schrappen fiscale stimulering flexibel belonen | 18 | 20 | 11 | 10 |
Amendement BP2002, vd Vlies: verhoging alg.heffkrtng met 1 euro verminderen | 1 | 1 | ||
Amendement Giskens: Dekking combinatiekorting door verlaging arbeidskorting (LB) | 1 | |||
Amendement Giskens: Introductie combinatiekorting (LB) | – 1 | |||
BP 2003: afdrachtskorting VMBO | – 1 | – 1 | – 4 | – 4 |
BP 2003: Afschaffen feestdagenregeling | 36 | 40 | ||
BP 2003: Afschaffen toetrederskorting | 6 | 6 | ||
BP 2003: Beperking afdrachtvermindering scholing non-profit (40-plussers) | 27 | 30 | ||
BP 2003: Extra verhoging arbeidskorting | – 28 | – 31 | ||
BP 2003: Grondslageffect premieschuif WAO/ZFW werkgevers | 67 | 74 | ||
BP 2003: verhogen algemene heffingskorting met 50 euro | – 28 | – 31 | ||
BP 2003: verhogen belastingtarief eerste schijf met Ø,45%-punt | 217 | 241 | ||
BP 2003: verlaging belastingtarieven eerste en tweede schijf met 1,7%-punt | – 1 855 | – 2 061 | ||
Farbo non-profit | – 2 | |||
Geleidelijk aflopen vakantiebonnen bouwvakkers | 5 | 5 | 5 | 5 |
Indexering WBSO en handhaving 13% | – 6 | |||
Koopkrachtpakket IHS: correctie verl. ouderenkorting met f22 (LB) | – 3 | – 3 | ||
Koopkrachtpakket IHS: verhoging algemene heffingskorting met f50 | – 21 | – 23 | – 2 | |
Koopkrachtpakket IHS: verhoging tarief 2e schijf 0,25% | 123 | 136 | 13 | |
Koopkrachtpakket IHS: verlagen algemene ouderenkorting f22 | 3 | 3 | ||
Lastenverlichting 2002: afdrachtsvermindering werkgevers herintreders | – 13 | – 15 | – 15 | – 15 |
Lastenverlichting 2002: extra afdrachtsvermindering onderwijs aan voormalige werkloze werknemers | – 11 | – 13 | – 7 | – 7 |
Lastenverlichting 2002: fiscale stimulering flexibel belonen | – 18 | – 20 | – 11 | – 10 |
Lastenverlichting 2002: getrapte belastingvrije bonus vanaf 58 jaar | – 12 | – 13 | – 5 | – 4 |
Lastenverlichting 2002: grondslageffect autonome verlaging AWF-wn premie met 0,3% punt | 31 | 34 | 3 | |
lastenverlichting 2002: heffingskorting herintreders | – 5 | – 5 | – 4 | – 4 |
Lastenverlichting 2002: intensivering kinderkorting icm afschaafen kindertoeslag huursubsidie | – 1 | – 1 | – 1 | – 1 |
Lastenverlichting 2002: ophoging budget WBSO | – 19 | – 20 | – 2 | |
Lastenverlichting 2002: verhogen arbeidskorting | – 10 | – 10 | – 3 | – 3 |
Lastenverlichting 2002: verhoging combikorting in 2002 en 2003 | – 6 | – 7 | – 1 | |
Lastenverlichting 2002:getrapte verhoging arbeidskorting vanaf 58 jaar | – 6 | – 6 | – 3 | – 2 |
NvW IB2001: Aanpassing ouderenkorting | – 2 | |||
NvW IB2001: Grondslageffect verlaging AWF-premie (0,9%) | 14 | |||
NvW IB2001: Invulling beperking spaarloon | – 6 | |||
NvW IB2001: Verhoging arbeidskorting LB | – 7 | |||
NvW IB2001: Verlaging tarief eerste schijf | – 46 | |||
NvW IB2001: Vervallen arbeidskostenforfait | 71 | |||
NvW IB2001: Vervallen inactievenforfait | 7 | |||
NvW IB2001: Wijziging schijflengten | – 144 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: intensivering WBSO | – 10 | |||
SA gv: afschaffen afdrachtskorting langdurig werklozen (VLW) | 20 | 22 | ||
SA gv: afschaffen spaarloon | 372 | 413 | ||
SA gv: gefaseerde afschaffing SPAK | 214 | 237 | ||
SA lv: gefaseerde verhoging arbeidskorting | – 21 | – 24 | ||
veegwet IB 2001: afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | – 5 | – 5 | – 5 | – 5 |
veegwet IB 2001: correctie amendement verhoging afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | 7 | 6 | 6 | 6 |
veegwet IB 2001: verhoging afdrachtsvermindering | – 1 | – 1 | – 1 | – 1 |
veegwet IB 2001:amendement verhoging afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | – 7 | – 6 | – 6 | – 6 |
Vergroening 2001: Generieke terugsluis huishoudens | – 58 | |||
Verhoging aanvullende kinderkorting met f 340 (LB-deel) | 0 | |||
Verhoging arbeidskorting uhv pakket armoedeval (LB-deel) | – 2 | |||
Verhoging belastingtarief 1a met 0,1%-punt bij APB | 14 | |||
Verlenging en uitbreiding 6 maanden criterium VLW | – 3 | – 3 | 1 | 1 |
VLW voor ouderen | – 1 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Aanpassing spaarloonregeling | 20 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Invoering arbeidskorting LB | – 32 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Tariefsverlaging (excl. terugsluis vergroening) | – 90 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Versobering inactievenforfait | 10 | |||
Wetsvoorstel IB2001:Versobering arbeidskostenforfait | 118 | |||
Totaal Overige Maatregelen | 239 | – 574 | – 454 | 223 |
BP 2003: Fraudebestrijding | 23 | 23 | ||
Correctie nabetaling over 2000 in 2002 | ||||
Correctie nabetaling over 2001 in 2003 | ||||
Nabetaling fondsen aan LB over 1999 in 2001 | – 626 | |||
Nabetaling fondsen aan LB over 2001 in 2003 | – 381 | 381 | ||
Nabetaling LB aan rijk over 2000 in 2002 | 840 | – 840 | ||
Nabetaling rijk aan fondsen (LH) over 2002 in 2004 | – 218 | 218 | ||
Tegenboeken ijklijn correctie ivm IB 2001 | 25 | 25 | – 18 | – 18 |
Tabel 13: Effecten autonome maatregelen op de inkomstenbelasting in 2002 en 2003 op kas en transactiebasis (x € mln.) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | |||
Kas | Trans | Kas | Trans | |
Totaal Fiscaal | 3 640 | – 280 | – 406 | 129 |
Aanpassing verschuiving LB naar IB | 1 792 | – 182 | ||
Amendement Bos e.a.: Bewijslast OV-verklaring verlicht | – 4 | |||
Amendement Bos e.a.: Rendabel maken van vermogen | 2 | |||
Amendement Bos/De Vries: Heffingsvrij vermogen box 3 +5000 gulden per kind | – 5 | |||
Amendement BP 2002, vd Vlies ea: verbreden aftrek bgl ziektekosten | – 1 | – 1 | ||
Amendement BP2002, Giskes: verlagen inkomensgrens kinderopvang | – 6 | – 7 | ||
Amendement BP2002, Giskes:verhogen combikorting in 2003 en 2004 | – 3 | – 3 | ||
Amendement BP2002, motie Crone: geen verhoging arbeidskorting BP2002 | 1 | 1 | ||
Amendement BP2002, motie Crone: verhogen aanv.kinderkorting met 143 euro | – 6 | – 7 | – 1 | |
Amendement BP2002: verhogen zelfstaftr. met 27 euro; verhogen s&O; verbreden doorschuiffaciliteit; zwangere ondernemers | – 19 | – 21 | – 2 | |
Amendement De Vries e.a.: Verhoging maximumbedrag lijfrente >55 jaar | – 7 | |||
Amendement De Vries e.a.: Verlenging reserveringsregeling naar 7 jaar | – 13 | |||
Amendement Schutte e.a.: Ophoging maximale aftrek scholingsuitgaven | – 1 | |||
Amendement Schutte: Waardering woning op 60% bij overlijden | – 1 | |||
Beleidsintensivering WKK en Zonne PV | – 23 | |||
BP 2003: Beperking scholingsaftrek IB ondernemer(40-plussers) | 8 | 9 | ||
BP 2003: Box III effect afschaffen spaarloon | 14 | 15 | ||
BP 2003: Overgangsregeling inperking Witteveenkader | – 35 | – 50 | ||
BP 2003: Overgangsregeling toetrederskorting | – 2 | – 2 | ||
BP 2003: Verhogen alg. ouderenkorting met 22 euro | – 4 | – 4 | ||
BP 2003: Verhoging ouderenkorting en verlaging aanvullende ouderenkorting met 24 euro | – 3 | – 3 | ||
Brede herwaardering: lijfrenten (1-1-1992). (Cumulatief 385 mln vanaf 1992) | 7 | 9 | 9 | 7 |
Euro 3 vrachtwagens onder VAMIL (IB-deel) | 6 | 20 | 17 | 11 |
Groen Beleggen IB2001 | – 6 | |||
Knelpunten IB2001 grensarbeiders | – 2 | |||
Koopkrachtpakket IHS: verhogen algemene heffingskorting IB met f50 | – 2 | – 2 | ||
Koopkrachtpakket IHS: verhoging belastingtarief 2e schijf 0,25% | 12 | 14 | 2 | |
Lastenverlichting 2002: aanpassing onbelaste kmvergoeding ivm euro | – 4 | – 5 | ||
Lastenverlichting 2002: autokostenfictie bestelauto's | – 4 | – 5 | ||
Lastenverlichting 2002: filminvesteringaftrek (overloop bp 2001) | – 18 | – 23 | – 23 | – 23 |
Lastenverlichting 2002: intensivering kinderkorting icm afschaffen kindertoeslag huursubsidie | – 3 | – 3 | – 3 | – 3 |
Lastenverlichting 2002: Landbouw (natuur/groen) | – 6 | – 9 | – 3 | |
Lastenverlichting 2002: tegemoetkoming gehandicapten en chronisch zieken | – 23 | – 26 | – 3 | |
Lastenverlichting 2002: verhogen leeftijdsgrens aanvullende alleenstaande korting van 12 naar 16 jaar | – 1 | – 1 | ||
Lastenverlichting 2002: verhoging arbeidskorting | – 1 | – 1 | ||
Lastenverlichting 2002: verruiming fietsregeling | – 2 | – 2 | ||
Lastenverlichting 2002: vervallen overgangsregeling film/scheepvaart (overloop bp 2001) | 11 | 23 | 11 | |
Lastenverlichting 2002: Voortzetting DUBO | – 2 | – 2 | – 8 | – 9 |
Lastenverlichting 2002:continuering eurofaciliteit MKB | – 2 | – 2 | ||
NvW IB2001: Dekking lager AB-tarief door meesleep/meetrek | 4 | |||
NvW IB2001: Fiscale behandeling oudedagsvoorzieningen (IB) | – 189 | |||
NvW IB2001: Schulden tot 5000 gulden buiten grondslag box 3 | 5 | |||
NvW IB2001: Verlaging AB-tarief van 30% naar 25% (geen terugsluis) | – 12 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Aanpassing ondernemersbegrip IB | 48 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Beperking stakingsvrijstelling | 9 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Betalingsuitstel stakingswinst bedrijfswoning | – 5 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Extra overgangsregeling films en zeeschepen | – 27 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Herstructurering land- en tuinbouw | – 7 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Intensivering investeringsaftrek IB | – 2 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Omvorming vervangingsreserve in herinvesteringsreserve IB | – 8 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Overgangsregeling stakingsvrijstelling | – 24 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verhoging persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal bij verlies | – 1 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verruiming doorschuifregeling | – 10 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Vervallen bijzondere tarieven | 95 | |||
Overgangsrecht:Afrekening over lopende termijnen | 102 | – 170 | – 136 | |
Overig: aanpassing bijtelling auto van de zaak bestelbusjes | – 50 | – 55 | – 5 | |
SA gv: aanpassing EIA (ib) | 2 | 2 | ||
SA gv: aanpassing MIA/VAMIL (ib) | 4 | 5 | ||
SA gv: afschaffen basisaftrek lijfrente | 209 | |||
SA gv: afschaffen belastingsubsidies beleggen | 15 | |||
SA gv: afschaffen boscertificaten | 8 | 9 | ||
SA gv: afschaffen DOA | 11 | 14 | ||
SA gv: afschaffen fiscale subsidie verlof (afdr verm bet oud verlof, inperken Witteveenkader) | 58 | 82 | ||
SA gv: afschaffen overige maatregelen – fietsaftrek | 4 | 5 | ||
SA lv: invoering levensloopregeling | – 139 | – 155 | ||
Uitbreiding regeling groen beleggen en VAMIL (structureel -60 mln) | – 2 | – 2 | – 2 | – 2 |
Veegwet bij IB2001: amendement verhoging afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | – 7 | – 6 | – 6 | – 6 |
Veegwet IB 2001: afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | – 5 | – 5 | – 5 | – 5 |
Veegwet IB 2001: correctie afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | 5 | 5 | 5 | 5 |
Veegwet IB 2001: correctie amendement verhoging afdrachtsvermindering ouderschapsverlof | 7 | 6 | 6 | 6 |
Veegwet IB 2001: correctie verhoging afdrachtsvermindering | 1 | 1 | 1 | 1 |
Veegwet IB 2001: uitbreiding regeling verhoging heffingskorting naar partners buiten EU | – 1 | |||
Veegwet IB 2001: verhoging afdrachtsvermindering | – 1 | – 1 | – 1 | – 1 |
Vergroening 2001: Positieve prikkels bedrijfsleven IB | – 10 | |||
Vergroening 2001: Verhoging budget MIA en DOA | – 2 | |||
Vergroening 2001: Verhoging zelfstandigenaftrek | – 12 | |||
Vergroening 2001: Verlaging AB-tarief van 30% naar 25% (terugsluis) | – 27 | |||
Verhoging persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal | – 6 | |||
Verruimde afschrijving starters (1-1-2000) vijfde tranche. (Cumulatief -20 mln vanaf 1996) | 2 | |||
Verruimde afschrijving starters (1-1-2001) zesde tranche. (Cumulatief -20 vanaf 1996) | 2 | |||
Verruiming buitengewone lastenaftrek gehandicapten | – 2 | |||
Voortzetting groen beleggen / DUBO in 2001 | – 2 | |||
Vrijstelling vergoeding natuurbeheer | – 2 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Afschaffen inkomensheffing over rente en dividend | – 631 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Beperking aftrek buitengewone lasten | 13 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Beperking aftrek consumptief krediet | 391 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Beperking reiskostenforfait | 12 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Invoering arbeidskorting IB | – 1 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Invoering forfaitaire rendementsheffing (bruto) | 1 613 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Oudedagsparaplu/lijfrenteregime | 474 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Verhoging AB-tarief/beperking 35%-regeling | 82 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Verlaging zelstandigenaftrek | 41 | |||
Wetsvoorstel IB2001: Vervallen aftrek werkelijke kosten | 143 | |||
3e tranche fiscale intensivering kinderopvang | – 27 | |||
Totaal Overige Maatregelen | – 133 | 44 | 16 | 0 |
Fraudeplan | 16 | 16 | ||
Lastenverlichting 2002: vervallen overgangsregeling film/scheepvaart compensatie via uitgaven (overloop bp 2001) | 16 | 32 | 16 | |
Nabetaling IB over 1997 in 2001 | – 177 | |||
Nabetaling IB over 2001 in 2005 | ||||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Reparatie landbouwvrijstelling IB | 10 | |||
Ondernemerspakket 21e eeuw: Tegengaan oneigenlijk gebruik AB-regime door cooperaties | 5 | |||
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's | – 4 | – 4 |
Effecten autonome maatregelen op de omzetbelasting in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Fiscaal | 192 | 31 |
Lastenverlichting 2002: BTW-pakket binnenlandse vliegtickets, zorg, sport en cultuur | – 41 | – 5 |
Overig: Vervallen artikel 23 uitvoeringswet BTW | 50 | 36 |
Vergroening 2001: BTW-heffing over milieubelastingen | 10 | |
Wetsvoorstel IB2001: Verhoging BTW-tarief naar 19% | 172 | |
Overig | 262 | 474 |
BTW Compensatie Fonds (BCF) Gemeenten | 368 | |
BTW infra | 236 | 86 |
Lastenverlichting 2002: BTW-pakket hoofdelijke aansprakelijkheid carousselfraude | 12 | 1 |
Fraudeplan | 4 | 0 |
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's | 3 |
Effecten autonome maatregelen op de belasting op personenauto's en motorrijwielen in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Totaal Fiscaal | – 81 | 100 |
Aanpassing lastenverlichting auto (motie Hofstra/Crone) | – 32 | – 16 |
BP 2003: Afschaffen regeling schoon en zuinig | 113 | |
Lastenverlichting 2002: aanpassing inrichtingseisen bestelauto's | – 4 | 0 |
Lastenverlichting 2002: stimulering zuinige auto's | – 59 | 2 |
Lastenverlichting 2002: vergroening vrijgestelde BPM-accessoireslijst | 16 | 2 |
Vergroening autobelastingen (motie Hofstra/Crone) | – 2 |
Effecten autonome maatregelen op de belasting op accijns in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Accijns op lichte olien | – 15 | – 51 |
Fiscaal | – 18 | – 51 |
Lastenverlichting 2002: verlaging accijns laagzwavelige benzine | – 18 | – 51 |
Overig | 3 | |
Fraudeplan | 3 | |
Accijns op overige minerale olien | – 36 | – 32 |
Fiscaal | – 52 | – 32 |
Lastenverlichting 2002: verlagen accijns lpg | – 4 | – 11 |
Verlaagd tarief LPG voor autobussen in openbaar vervoer | – 1 | |
Verlagen accijns laagzwavelige diesel (dieselakkoord) | – 82 | – 51 |
Vervallen teruggave regeling paarse diesel door laagzwavelig (dieselakkoord) | 35 | 30 |
Overig | 16 | |
Fraudeplan | 2 | |
Verruiming teruggaafregeling dieselolie bij APB | 14 | |
Tabaksaccijns | 9 | |
Fiscaal | 7 | |
Wetsvoorstel IB2001: Verhoging tabaks- en shagaccijns i.v.m. verhoging BTW-tarief | 7 | |
Overig | 2 | |
Fraudeplan | 2 | |
Alcoholaccijns | 40 | |
Fiscaal | 40 | |
Amendement BP2002, Vendrik: accijnsverhoging bier, wijn,tussenprod. | 40 |
Effecten autonome maatregelen op de belastingen van rechtsverkeer in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Overdrachtsbelasting | – 1 | 52 |
Fiscaal | – 1 | 52 |
SA gv: afschaffen vrijstelling overdrachtsbelasting woningcorp. | 52 | |
Verruiming overdrachtsbelasting landbouwstructuurverbetering | – 1 | |
Kapitaalbelasting | – 34 | |
Fiscaal | – 34 | |
Ondernemerspakket 21e eeuw: Verdere verlaging kapitaalsbelasting (– 0,35%) | – 34 |
Effecten autonome maatregelen op de motorruituigenbelasting in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Fiscaal | – 127 | – 7 |
Amendement BP2002, motie Crone: extra MRB verlaging met 3,5% | – 50 | |
Lastenverlichting 2002: verlaging MRB met 6,5% | – 65 | – 7 |
Tariefdifferentiatie assen en luchtvering | – 11 | |
Overig | 4 | |
Wetsvoorstel Regels inzake heffing en invordering van rijksbelastingen in euro's | 4 |
Effecten autonome maatregelen op de belastingen op een milieugrondslag in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Grondwaterbelasting | 1 | |
Fiscaal | 1 | |
Vergroening 2001: Gelijktrekken tarief zelfonttrekkers | 1 | |
Vergroening 2001: Indexatie grondwaterbelasting | 5 | |
Vergroening 2001: Specifieke terugsluis bedrijfsleven zelfonttrekkers | – 5 | |
Afvalstoffenheffing | 24 | 3 |
Fiscaal | 24 | 3 |
Lastenverlichting 2002: heffing op het storten van brandbaar afval | 20 | 2 |
Vergroening 2001: Indexatie afvalstoffenbelasting | 4 | 0 |
Regulerende energiebelasting | 3 | 484 |
Fiscaal | 3 | 484 |
Lastenverlichting 2002: extra afdrachtskorting WKK | – 41 | – 18 |
Lastenverlichting 2002: extra afdrachtskorting WKK, incidenteel | – 59 | 59 |
SA gv: afschaffen EPR | 126 | |
SA gv: defiscalisering diverse faciliteiten art 36 WBM | 372 | |
SA gv: integrale regeling duurzaam | – 240 | |
SA gv: verlagen nihiltarief groene stroom | 181 | |
Teruggaafregeling non-profit | 3 | |
Vergroening 2001: Indexatie REB | 36 | 4 |
Vergroening 2001: Positieve prikkels huishoudens REB | – 3 | |
Vergroening 2001: Verhoging energiebelasting | 67 | |
Brandstoffenheffing | 14 | 1 |
Fiscaal | 14 | 1 |
Vergroening 2001: Indexatie brandstoffenheffing | 14 | 1 |
Verbruiksbelasting | – 40 | |
Fiscaal | – 40 | |
Amendement BP2002, Vendrik: accijnsverlaging alcoholvrije dranken | – 40 |
Effecten autonome maatregelen op de successierechten in 2002 en 2003 op kasbasis (x € mln.) | ||
---|---|---|
2002 | 2003 | |
Fiscaal | – 12 | – 31 |
Constructiebestrijding NSW (per 1-1-2000) | 2 | |
Lastenverlichting 2002: cie Moltmaker 1e tranche | – 14 | – 34 |
Rentevrij uitstel successierecht ondernemingsvermogen 5 naar 10 jaar (1-1-1996) | 2 |
Beleidsartikel 2 Financiële markten
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 66 838 | 19 670 | 15 300 | 15 300 | 15 300 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 2 637 | 5 510 | 4 250 | 4 249 | 4 249 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
apparaat | 927 | 644 | 539 | 447 | 356 | ||
ramingsbijstelling | 112 507 | – 4 513 | – 25 | – 38 | – 50 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 162 334 | 182 909 | 21 311 | 20 064 | 19 958 | 19 855 | 19 855 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 109 040 | 19 670 | 15 300 | 15 300 | 15 300 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | – 63 | 5 510 | 4 250 | 4 249 | 4 249 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 214 | 175 | 161 | 161 | 161 | ||
prijsbijstelling | 13 | 6 | 6 | 6 | 6 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | 700 | 463 | 372 | 280 | 189 | ||
publiekssets euromunten | – 4 973 | ||||||
eurovoorlichting | – 4 890 | ||||||
toezicht MOT/WID | – 2 500 | ||||||
retourontvangst guldens | 129 942 | ||||||
ramingsbijstelling/ombuiging | – 4 513 | – 25 | – 38 | – 50 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 201 918 | 227 483 | 21 311 | 20 064 | 19 958 | 19 855 | 19 855 |
– Publiekssets euromunten: Het project publieksets euromunten is afgerond. De kosten komen lager uit, doordat het ophaalpercentage van 90 lager is dan het geraamde percentage van 93,5.
– Eurovoorlichting: door de soepele introductie van de euro zijn de uitgaven voor de eurovoorlichting lager uitgevallen.
– Bijdrage toezicht MOT/WID: Het opzetten van het toezicht op de naleving van de meldplicht MOT/WID heeft lichte vertraging opgelopen waardoor in 2002 de toezichtskosten lager zullen zijn dan geraamd.
– Retourontvangst guldens: Doordat de retourontvangst van guldens het in circulatie brengen van euro's naar verwachting zal overtreffen is er per saldo sprake van een uitgave.
– Ramingsbijstelling: Door nieuwe inzichten wordt de raming bijgesteld.
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 1 048 631 | 751 178 | 833 085 | 861 673 | 866 211 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 183 000 | – 300 900 | – 203 000 | – 219 500 | – 212 000 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
toename munten in circulatie | – 20 012 | ||||||
premieontvangsten | 4 000 | ||||||
winstuitkering DNB | – 3 148 | – 66 667 | – 66 705 | – 68 893 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 1 402 133 | 1 215 619 | 447 130 | 563 418 | 575 468 | 585 318 | 593 868 |
– Toename munten in circulatie: Doordat per saldo meer guldenmunten terugvloeien dan dat er euro's in circulatie komen is er sprake van een uitgave en wordt derhalve de ontvangstraming bijgesteld.
– Premieontvangsten: Door de periodieke verlenging van de luchtvaartverzekering zullen naar verwachting meer premies worden geïnd.
– Winstuitkering DNB: De mutatie voor de raming van de winstafdracht 2003–2006 wordt veroorzaakt door (i) lagere renteopbrengsten als gevolg van een daling van de lange VS- en EMU-rente en (ii) lager monetair inkomen als gevolg van een daling van de bankbiljettencirculatie
Onderverdeling uitgaven muntcirculatie (€ 1000) | |||
---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | |
Guldens | 7 893 | 0 | 0 |
Euro's | 49 441 | 27 178 | 7 811 |
Overig | 52 060 | 2 936 | 3 176 |
Totaal | 109 394 | 30 114 | 10 987 |
Onderverdeling uitgaven publiekssets euromunten (€ 1000) | |||
---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | |
uitvoeringskosten publiekssets | 0 | 40 232 | 0 |
nominale waarde publiekssets | 52 078 | 600 | 0 |
Totaal | 52 078 | 40 832 | 0 |
Onderverdeling ontvangsten muntwezen (€ 1000) | |||
---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | |
Opbrengst verkoop metaalschroot | 2 151 | 5 958 | 23 461 |
Afgeleverde munten | 0 | 343 | 343 |
Afdracht royalty's dukaten | 91 | 141 | 141 |
Totaal | 2 242 | 6 442 | 23 945 |
Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 82 416 | 81 900 | 81 665 | 81 665 | 81 665 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002: | 451 | 134 | 141 | 141 | 141 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
prijsbijstelling | 29 | 18 | 12 | 12 | 12 | ||
loonbijstelling | 89 | 85 | 85 | 85 | 85 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | – 108 | – 149 | – 191 | – 232 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 21 681 | 82 985 | 82 029 | 81 754 | 81 712 | 81 671 | 81 671 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 18 886 | 18 370 | 18 136 | 18 136 | 18 136 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002: | 452 | 135 | 142 | 142 | 142 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
prijsbijstelling | 29 | 18 | 12 | 12 | 12 | ||
loonbijstelling | 89 | 85 | 85 | 85 | 85 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | – 108 | – 149 | – 191 | – 232 | |||
overboeking V&W | – 600 | – 600 | – 600 | – 600 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 16 340 | 19 456 | 17 900 | 17 626 | 17 584 | 17 543 | 17 543 |
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 160 400 | 152 507 | 163 247 | 144 492 | 140 484 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
dividend staatsdeelnemingen | 7 177 | – 907 | – 907 | – 907 | – 907 | ||
opbrengst vermogenstitels | 13 764 | ||||||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 114 717 | 181 341 | 151 600 | 162 340 | 143 585 | 139 577 | 135 579 |
– Overboeking V&W: De mutatie betreft een overboeking ten gunste van V&W inzake de financiëring van de A59.
– Dividend staatsdeelnemingen: De mutatie betreft enerzijds hogere dividenden bij Bank voor Nederlandse Gemeenten in 2002, anderzijds is er een structurele dividendderving bij Internationale Nederlandengroep.
– Opbrengst vermogenstitels: De mutatie heeft betrekking op de verkoop van Internatonale Nederlandengroep in 2002.
Beleidsartikel 4 Internationale financiële betrekkingen
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw betalingsverplichtingen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 282 937 | 2 310 | 84 266 | 79 467 | 2 311 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 78 262 | 331 | 304 | 304 | 304 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 108 | 103 | 100 | 100 | 100 | ||
prijsbijstelling | 6 | 7 | 7 | 7 | 7 | ||
overig apparaat (incl.taakstelling) | – 28 | – 152 | – 200 | – 247 | – 295 | ||
banken en fondsen: | |||||||
kapitaalverhoging AsDB | 4 113 | ||||||
middelenaanvulling AsDF | 81 955 | – 81 955 | |||||
kapitaalverhoging Wereldbank | – 54 453 | 54 453 | |||||
kapitaalverhoging IFC | – 22 703 | 22 703 | |||||
koersaanpassing | 235 | 1 703 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 8 575 | 361 285 | 88 902 | 2 522 | 2 475 | 81 286 | 2 427 |
– Kapitaalverhoging AsDB: De verplichting voor AsDB-5 is uitgesteld van 2002 naar 2003.
– Middelenaanvulling AsDF: De verplichting voor AsDF-9 is vervroegd van 2004 naar 2003.
– Kapitaalverhoging Wereldbank en IFC: Op basis van informatie van de Wereldbank wordt een nieuwe kapitaalverhoging voor WB en IFC niet voor 2006 verwacht. De raming 2005 is een jaar doorgeschoven.
– Koersaanpassing: Aanpassing begrotingskoers dollar en SDR.
Opbouw garantieverplichtingen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 396 018 | 113 445 | 113 445 | 1 874 112 | 113 445 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | – 219 044 | ||||||
nieuwe mutaties: | |||||||
kapitaalverhoging AsDB | 199 573 | ||||||
kapitaalverhoging EIB | 1 805 270 | ||||||
kapitaalverhoging Wereldbank | – 1 760 667 | 1 760 667 | |||||
koersaanpassing | 14 964 | 131 976 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 563 634 | 176 974 | 2 133 252 | 113 445 | 113 445 | 2006 088 | 113 445 |
– Kapitaalverhoging AsDB: De verplichting voor AsDB-5 is met een jaar uitgesteld van 2002 naar 2003.
– Kapitaalverhoging EIB: In 2002 is ingestemd met een nieuwe kapitaalverhoging, welke door EIB uit de eigen reserves gefinancierd wordt.
– Kapitaalverhoging Wereldbank: Op basis van informatie van de Wereldbank wordt een nieuwe kapitaalverhoging voor de WB niet voor 2005 verwacht. De raming voor 2004 is een jaar doorgeschoven.
– Koersaanpassing: Aanpassing begrotingskoers dollar en SDR.
Opbouw uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 179 185 | 207 501 | 191 291 | 173 687 | 148 078 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | – 23 564 | 514 | 3 576 | 3 637 | 3 060 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 108 | 103 | 100 | 100 | 100 | ||
prijsbijstelling | 6 | 7 | 7 | 7 | 7 | ||
overig apparaat (incl.taakstelling) | – 28 | – 152 | – 200 | – 247 | – 295 | ||
banken en fondsen | 752 | 461 | – 20 300 | 340 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 198 203 | 155 707 | 208 725 | 195 235 | 156 884 | 151 290 | 124 322 |
– Kapitaalverhoging Wereldbank en IFC. Op basis van informatie van de Wereldbank wordt een nieuwe kapitaalverhoging voor WB en IFC niet voor 2006 verwacht. De raming voor 2005 is een jaar doorgeschoven.
– Aanpassing van verzilveringsschema AsDF: Op verzoek van AsDF zijn de verzilveringsschema's enigszins aangepast.
– Koersaanpassing: aanpassing begrotingskoers dollar.
Uitsplitsing tabel budgettaire gevolgen
Onderverdeling betalingsverplichtingen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Wereldbankgroep: IDA | 4 122 | 276 490 | |||||
Wereldbankgroep: IBRD, IFC, MIGA | 78 859 | ||||||
Regionale ontw.banken: IDB, IIC, AsDB, AfDB | 934 | 4 379 | |||||
Regionale ontw.fondsen: FSO, MIF, AsDF, AfDF | 82 077 | 81 924 | |||||
Overige banken: EIB, EBRD, MENA | 839 | ||||||
Apparaatsuitgaven | 2 680 | 2 718 | 2 599 | 2 522 | 2 475 | 2 427 | |
8 575 | 361 285 | 88 902 | 2 522 | 2 475 | 81 286 | 2 427 |
Onderverdeling garantieverplichtingen DNB (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
IMF | 256 804 | ||||||
VS-Iran | |||||||
BIS (garantieplafond) | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 | ||
256 804 | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 | 113 445 |
De garantieverplichting heeft betrekking op garantie-overeenkomsten tussen de Staat en DNB:
– Nederlandse deelneming in IMF (IMF-quotum, SDR-allocaties, General Arrangements to Borrow, New Arrangements to Borrow, Enhanced Structural Adjustment Facility en Poverty Reduction and Growth Facility).
– Regeling voor de geschillen beslechting tussen de VS en Iran.
– Deelneming in de door de BIS te verstrekken kredietfaciliteiten. Als verplichtingenraming wordt het bedrag van het garantieplafond opgenomen. Het garantieplafond biedt de mogelijkheid om tot het bedrag van€ 113,5 mln. (veelal zeer kortlopende) garanties te verstrekken. Nadat de oude garanties zijn vervallen kunnen wederom, tot het bereiken van het plafond, nieuwe garanties worden verstrekt.
Onderverdeling garantieverplichtingen deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en-fondsen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Wereldbankgroep: IBRD, IFC, MIGA | 244 550 | 1 892 643 | |||||
Regionale ontw.banken: IDB, IIC, AsDB, AfDB | 55 093 | 214 537 | |||||
Overige banken: EIB, EBRD, MENA | 2 516 | 1 805 270 | |||||
Garanties EIB inzake overeenkomsten van Lomé | 4 671 | 63 529 | |||||
306 830 | 63 529 | 2019 807 | 0 | 0 | 1 892 643 | 0 |
Onderverdeling uitgaven deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Wereldbankgroep: IDA | 128 543 | 81 146 | 136 293 | 119 568 | 86 412 | 66 220 | |
Wereldbankgroep: IBRD, IFC, MIGA | 20 763 | ||||||
Regionale ontw.banken: IDB, IIC, AsDB, AfDB | 3 549 | 3 178 | 3 070 | 2 742 | 1 964 | 1 964 | |
Regionale ontw.fondsen: FSO, MIF, AsDF, AfDF | 55 657 | 61 690 | 59 788 | 63 428 | 59 058 | 56 568 | |
Overige banken: EIB, EBRD, MENA | 6 138 | 6 975 | 6 975 | 6 975 | 6 975 | 3 348 | |
Garanties EIB inzake overeenkomsten van Lomé | 1 700 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
195 587 | 152 989 | 206 126 | 192 713 | 154 409 | 148 863 | 121 895 |
Onderverdeling programma-ontvangsten (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Ontvangsten EIB | 42 221 | 1 381 | 1 092 | 759 | 276 | 99 | |
– Rente lening Turkije | 136 | 97 | 59 | 30 | 13 | 6 | |
– Aflossing lening Turkije | 1 283 | 1 284 | 1 033 | 729 | 263 | 93 | |
Speciale EEG-rekening (Europese Ontw.fondsen) | 40 802 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
EIB-Lomé en Cotonou | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Ontvangsten IDA (Special Action Account) | 819 | 923 | 929 | 929 | 929 | 929 | |
Overig ontvangsten | 2 939 | 2 859 | 2 768 | 0 | 0 | 0 | |
45 979 | 5 163 | 4 789 | 1 688 | 1 205 | 1 028 | 980 |
Beleidsartikel 5 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 11 799 632 | 11 799 592 | 11 799 592 | 11 799 593 | 11 799 593 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 65 | 117 | 95 | 94 | 94 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
prijsbijstelling | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||
prijsbijstelling GERLING NCM | 310 | 310 | 310 | 310 | 310 | ||
loonbijstelling | 40 | 38 | 38 | 38 | 38 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | – 47 | – 65 | – 83 | – 101 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 2 741 643 | 11 800 050 | 11 800 012 | 11 799 972 | 11 799 954 | 11 799 936 | 11 799 936 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 112 189 | 147 544 | 147 544 | 147 544 | 147 544 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 65 | 118 | 95 | 95 | 95 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
prijsbijstelling | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||
prijsbijstelling GERLING NCM | 310 | 310 | 310 | 310 | 310 | ||
loonbijstelling | 40 | 38 | 38 | 38 | 38 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | – 47 | – 65 | – 83 | – 101 | |||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 96 196 | 112 607 | 147 965 | 147 924 | 147 906 | 147 888 | 147 888 |
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 172 890 | 172 890 | 172 890 | 163 815 | 163 815 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | – 37 000 | – 20 000 | – 20 000 | 5 000 | 5 000 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 412 150 | 135 890 | 152 890 | 152 890 | 168 815 | 168 815 | 168 815 |
Beleidsartikel 6 Staatsloterij
Verticale toelichting: ontvangsten
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 134 589 | 138 219 | 141 849 | 145 480 | 149 294 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 127 064 | 134 589 | 138 219 | 141 849 | 145 480 | 149 294 | 149 294 |
Uitsplitsing tabel budgettaire gevolgen
Ontwikkeling omzet, afdracht, kosten, prijzen (x € 1 mln.) en marktaandeel (%) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | |
Omzet | 353 | 390 | 419 | 472 | 514 | 575 | 596 | 659 |
Kasafdracht1 | 73 | 64 | 74 | 88 | 96 | 96 | 131 | 127 |
Kosten | 54 | 54 | 59 | 71 | 68 | 76 | 92 | 115 |
Prijzen | 243 | 265 | 284 | 318 | 344 | 386 | 398 | 428 |
Marktaandeel (%) | 42 | 45 | 46 | 48 | 47 | 48 | 48 | 49 |
1Inclusief de kasafdracht van de Stichting Nationale Instant Loterij, welke met ingang van 1997 is komen te vervallen.
Beleidsartikel 7 Beheer materiële activa
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 119 279 | 118 362 | 83 730 | 85 033 | |||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 3 883 | – 3 126 | 30 896 | – 3 128 | – 3 128 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
prijsbijstelling | 339 | 315 | 300 | 332 | 332 | ||
loonbijstelling | 777 | 728 | 729 | 729 | 729 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | 35 | – 943 | – 1 309 | – 1 674 | – 2 040 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 73 062 | 124 313 | 115 336 | 114 346 | 81 292 | 80 926 | 80 926 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 119 279 | 118 362 | 83 730 | 85 033 | |||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 3 883 | – 3 126 | 30 896 | – 3 128 | – 3 128 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
prijsbijstelling | 339 | 315 | 300 | 332 | 333 | ||
loonbijstelling | 777 | 728 | 729 | 729 | 729 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | 35 | – 943 | – 1 309 | – 1 674 | – 2 040 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 75 546 | 124 313 | 115 336 | 114 346 | 81 292 | 80 927 | 80 927 |
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 316 120 | 332 537 | 291 720 | 218 934 | 219 251 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 19 556 | 3 858 | – 249 | 9 410 | 4 360 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
beheersontvangsten | – 7 572 | – 6 394 | – 6 394 | – 6 394 | – 6 394 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 610 670 | 328 104 | 330 001 | 285 077 | 221 950 | 217 217 | 152 000 |
– Beheersontvangsten: De mutatie heeft betrekking op huur musea die nu rechtstreeks aan de RGD worden betaald.
Uitsplitsing tabel budgettaire gevolgen
Onderverdeling verkoop (on)roerende zaken (€ 1000) | |||
---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | |
Roerend | |||
Defensie | 70 541 | 62 304 | 93 796 |
Overtollig | 2 174 | 1 813 | 1 813 |
Totaal | 72 715 | 64 117 | 95 609 |
Onroerend | |||
Agrarische Domeinen | 25 732 | 22 678 | 22 678 |
Defensie objecten | 20 629 | 13 613 | 9 076 |
Overige middelenafspraken | 16 013 | 0 | 0 |
Overige (verkoop)opbrengsten IXB | 102 110 | 88 115 | 63 885 |
Totaal | 164 484 | 124 406 | 95 639 |
Onderverdeling beheersontvangsten (€ 1000) | |||
---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | |
Pacht | 44 867 | 45 195 | 45 468 |
Verhuring | 14 733 | 14 233 | 12 997 |
Verkoop zand | 31 940 | 27 363 | 25 625 |
Benzinestations | 7 311 | 11 038 | 14 725 |
Overige gebruiksrechten | 3 069 | 2 328 | 2 328 |
Totaal | 101 920 | 100 157 | 101 143 |
Beleidsartikel 8 Financieel-economisch beleid van de overheid
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 24 180 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22 011 | 22 011 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 22 950 | 21 915 | 21 462 | 21 481 | 21 481 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 6 373 | 4 329 | 5 143 | 3 690 | 1 963 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 901 | 821 | 805 | 803 | 803 | ||
prijsbijstelling | 102 | 90 | 87 | 89 | 89 | ||
overig apparaat (incl taakstelling) | 37 | – 1 075 | – 1 492 | – 1 908 | – 2 325 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 24 557 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22011 | 22 011 |
Opbouw ontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 2 656 | 2 373 | 2 373 | 2 373 | 2 373 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | |||||||
nieuwe mutaties: | 134 | 135 | 135 | 135 | 135 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 3 644 | 2 790 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 |
De voornaamste mutatie die bij 1e suppletore aan de begroting wordt toegevoegd heeft betrekking op het expertproject financials & auditfunctie. Het budget wordt door BZK aan de begroting toegevoegd en is bestemd voor de financiering van het plan van aanpak «Financiële Professie in Beweging» en «het Kwaliteitsplan voor de Auditfunctie». Daarnaast is er door BZK structureel geld aan de begroting toegevoegd voor de oprichting van KIBO (Kenniscentrum Informatiesystemen Bedrijfsvoering Overheid). De overige mutaties bestaan uit technische mutaties die van artikel 9 naar artikel 8 worden overgeboekt.
Uitsplitsing tabel budgettaire gevolgen
Onderverdeling apparaatsuitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Apparaatsuitgaven DGRB (toezicht) | 18 159 | 23 096 | 20 238 | 20 895 | 19 190 | 17 761 | |
Apparaatsuitgaven DGRB (vakopleidingen) | 1 810 | 2 082 | 2 037 | 2 037 | 2 036 | 1 738 | |
Apparaatsuitgaven EAP | 2 929 | 2 566 | 2 540 | 2 563 | 2 619 | 2 619 | |
Apparaatsuitgaven AFEP | 1 659 | 1 503 | 1 326 | 1 326 | 1 326 | 1 326 | |
nog toe te delen loon- en prijsbijstelling en overig apparaat (incl. taakstelling) | 1 116 | – 61 | – 816 | – 1 016 | – 1 433 | ||
Totaal | 24 557 | 30 363 | 26 080 | 26 005 | 24 155 | 22011 | 22011 |
Onderverdeling apparaatsontvangsten (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Ontvangsten DGRB (toezicht) | 841 | 475 | 193 | 193 | 193 | 193 | |
Ontvangsten vakopleidingen | 2003 | 1 808 | 1 808 | 1 808 | 1 808 | 1 808 | |
Ontvangsten EAP | 800 | 507 | 507 | 507 | 507 | 507 | |
Totaal | 3 644 | 2 790 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 | 2 508 |
Niet-beleidsartikel 9 Algemeen
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw verplichtingen (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 77 983 | 70 927 | 71 836 | 71 840 | 71 840 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 11 073 | 5 935 | 4 814 | 18 074 | 9 884 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 1 391 | 1 764 | 1 730 | 1 722 | 1 733 | ||
prijsbijstelling | 1 117 | 2 879 | 2 622 | 2 497 | 2 497 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | – 2 745 | 1 297 | – 3 749 | – 2 571 | – 3 102 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 90 816 | 88 819 | 82 802 | 77 253 | 91 562 | 82 852 | 101 173 |
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 77 983 | 70 927 | 71 836 | 71 840 | 71 840 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 11 073 | 5 935 | 4 814 | 18 074 | 9 884 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
loonbijstelling | 1 391 | 1 764 | 1 730 | 1 722 | 1 733 | ||
prijsbijstelling | 1 117 | 2 879 | 2 622 | 2 497 | 2 497 | ||
overig apparaat (incl. taakstelling) | – 2 745 | 1 297 | – 3 749 | – 2 571 | – 3 102 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 84 308 | 88 819 | 82 802 | 77 253 | 91 562 | 82 852 | 101 173 |
Opbouw ontvangsten (€ 1000 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 7 336 | 6 431 | 6 713 | 6 604 | 6 604 | 6 604 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 6 431 | 6 713 | 6 604 | 6 604 | 6 604 | 6 604 |
Niet-beleidsartikel 10 Onvoorzien
Verticale toelichting: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
Opbouw uitgaven (€ 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Stand ontwerpbegroting 2002 | 699 | 6 145 | 6 145 | 6 145 | 6 145 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2002 | 73 119 | 65 733 | 65 667 | 67 257 | 67 268 | ||
nieuwe mutaties: | |||||||
overig | 7 237 | – 157 | – 651 | – 2 354 | – 1 354 | ||
loonbijstelling | – 71 101 | – 65 488 | – 65 422 | – 65 312 | – 65 323 | ||
prijsbijstelling | – 7 237 | – 7 058 | – 6 777 | – 6 786 | – 6 786 | ||
Stand ontwerpbegroting 2003 | 0 | 2 717 | – 825 | – 1 038 | – 1 050 | – 50 | – 5 |
8. BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Overzicht van de door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door bewindslieden gedane toezeggingen in het vergaderjaar 2001–2002
Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Onderdeel A.1 Moties waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
1. | 1999–2000 | De Vries c.s.: Overwegende dat verschil bestaat bij de opbouw van een oudedagsvoorziening tussen de zogenaamde 2e en 3e pijler; verzoekt regering te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om verschil op te heffen; Kamer informeren. | Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 108. | Meegenomen in Verkenningen II. |
2. | 1999–2000 | Remak: – de optimale brandstofmix is vastgesteld in 1997; – de technische ontwikkelingen inzake beperking van vervuilende emissies elkaar snel opvolgen; – het derhalve wenselijk is een nieuwe optimale brandstofmix vast te stellen; verzoekt de regering een nieuwe optimale brandstofmix vast te stellen op basis van de huidige technologische inzichten. | Kamerstukken II 1999/00, 26 820, nr. 34. | Op 2 juli 2002 is door VROM een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met daaraan toegevoegd de studie van CE inzake de optimale brandstofmix. |
3. | 2000–2001 | Hofstra c.s.: verzoekt de regering met voorstellen te komen voor een volledige accijnsvrijstelling voor koud-geperste plantaardige olie, als langdurig experiment. Het betreft het gebruik in, aan te passen, dieselmotoren voor de (recreatie) vaart, agrarische voertuigen en (een selectie van) voertuigen in het wegverkeer; verzoekt de regering voorts een dergelijk voorstel op een zodanig tijdstip te doen dat de genoemde accijnsvrijstelling per 1 januari 2002 kan worden geëffectueerd en minimaal duurt tot 2010. Crone c.s.: verzoekt de regering met regionaal beperkte voorstellen voor een accijnsvrijstelling te komen voor geraffineerde biobrandstoffen en – smeermiddelen die alleen zal gelden voor de (recreatie)vaart en toepassingen in natuur en landbouw; verzoekt de regering voorts, deze accijnsverlaging zo spoedig mogelijk in te laten gaan. | Kamerstukken II 2000/01, 27 400, nr. 32 + Handelingen II, 2000/01, blz. 5106. | Op 28 september 2001 is de Tweede Kamer bij brief geïnformeerd over het voornemen een accijnsvrijstelling te verlenen voor een aantal projecten. Uitwerking vindt plaats in overleg met betrokkenen. |
Onderdeel A.1 Moties waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
4. | 2000–2001 | Reitsma c.s.: Constaterende, dat het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt met het voorstel van een continueringvrijstelling is gekomen; van mening, dat dit voorstel een positieve bijdrage kan leveren aan de bedrijfsovername; verzoekt de regering alle aspecten van de continueringregeling te onderzoeken en de Kamer daarover medio 2001 te rapporteren. | Kamerstukken II 2000/01, 27 209, nr. 19. | De continueringvrijstelling is onderdeel van de notitie Fiscaliteit, landbouw- en natuurbeleid die op 28 januari 2002 aan de Tweede Kamer is gestuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1. |
5. | 2001–2002 | De Hoop Scheffer en Melkert: verzoekt het kabinet met concrete voorstellen te komen om verschillende kindkortingen en kinderregelingen te vereenvoudigen door opneming in de kinderkorting en te verhogen en om daarnaast de korting geleidelijk met het inkomen te laten aflopen; verzoekt het kabinet als eerste stap bij de behandeling van het belastingplan 2002 voorstellen te doen om de koopkracht van huishoudens met kinderen met een inkomen t/m modaal gericht te versterken. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000, nr. 7. | In het Belastingplan 2002 is opgenomen dat compensatie van het afschaffen van de koopkrachttoeslagen in de HSW plaatsvindt via de fiscaliteit in de vorm van een verhoging van de algemene heffingskorting met € 23. |
6. | 2001–2002 | Melkert en de Hoop Scheffer: constaterende, dat de koopkracht van ouderen met een klein pensioen niet voldoende meegroeit; overwegende, dat met een verhoging van de algemene ouderenkorting de koopkracht kan worden versterkt; verzoekt de regering hiertoe voorstellen te doen voor de behandeling van het Belastingplan. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000 IXB, nr. 10. | In het Belastingplan 2002 is een verhoging van de ouderenkorting tot € 289 opgenomen. |
7. | 2001–2002 | Crone c.s.: verzoekt de regering binnen het pakket lastenverlichtende maatregelen voor 2002 het accent te verschuiven door verhoging van de aanvullende kinderkorting (€ 143), verhoging van de ouderenkorting (€ 45) en verlaging van de motorrijtuigenbelasting (10%) en daartoe voorstellen voor te bereiden voor de behandeling van het Belastingplan 2002; ter dekking kan onder andere de verhoging van de arbeidskorting (€ 23) achterwege blijven. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000 IXB, nr. 7. | Meegenomen in het Belastingplan 2002. |
8. | 2001–2002 | Melkert en de Hoop Scheffer: verzoekt de regering tegelijkertijd met het geplande kabinetsstandpunt over langdurig zorgverlof te komen met concrete bouwstenen voor het publieke deel van een algemene verlofverzekering, en de financiële mogelijkheden via de AWBZ en fiscale ondersteuning te onderzoeken verzoekt voorts de financiële consequenties van een en ander aan te geven. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000, nr. 8 (2eH). | Meegenomen in de Bouwstenennota Financiering langdurend verlof. |
Onderdeel A.1 Moties waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
9. | 2001–2002 | Dijsselbloem c.s: verzoekt de regering overal waar in het belastingstelsel 2001 sprake is van achterstelling van co-ouders, dit te corrigeren, en verzoekt de regering dit eventueel met terugwerkende kracht per 1 januari 2002 in werking te laten gaan. | Kamerstukken II 2001/02, 28 013, 28 014, 28 015, 28 016, 28 034, nr. 25. | Op 11 juli 2002 is de notitie Co-ouders en fiscaliteit naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. |
10. | 2001–2002 | Dijsselbloem en Vendrik: overwegende, dat groenfinanciering ten behoeve van biologische landbouw pas beschikbaar komt als het EKO-certificaat is verstrekt; overwegende, dat de omschakeling twee jaar duurt waardoor in die periode een liquiditeitstekort binnen bedrijven kan ontstaan; verzoekt de regering bedrijven die reeds beginnen met omschakeling in aanmerking te laten komen voor groenfinanciering op basis van een groenverklaring. | Kamerstukken II 2001/02, 28 013, 28 014, 28 015, 28 016, 28 034, nr. 26. | Meegenomen in de Regeling groenprojecten 2002. |
11. | 2001–2002 | Hindriks en Ten Hoopen: verzoeken de regering te onderzoeken welke fiscale stelsels internationaal met betrekking tot het verstrekken van optiepakketten worden toegepast en op welke wijze deze stelsels een relatie leggen met de geleverde prestatie, de relatieve omvang van het optiepakket, de uitoefenprijs en de looptijd, en de Kamer voor 1 mei 2002 over de uitkomst daarvan te berichten. | Kamerstukken II 2001/02, 27 896, nr. 8. | Rapport fiscale behandeling werknemersopties is op 12 juli 2002 aan de Tweede Kamer gestuurd. |
12. | 2001–2002 | De Vries en Dijsselbloem: motie over een structurele oplossing voor mensen die met een auto van de zaak puur zakelijke kilometers maken in het kader van hun werk; motie over het vereenvoudigen van de fiscale behandeling van de bestelbus. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000 IXB, nr. 25 en nr. 26. | In het Belastingplan 2003 wordt de autokostenfictie op het niveau van 2002 bevroren. Tevens wordt hierbij aangekondigd nader te onderzoeken hoe de vereenvoudiging van de regelgeving met betrekking tot woon-werkverkeer per 2003 kan worden vormgegeven. |
13. | 2001–2002 | De Vries c.s.: verzoekt de regering maatregelen te nemen teneinde de ontwikkeling van waterkrachtinstallaties in Nederland te blijven stimuleren per 1 januari 2002. | Kamerstukken II 2001/02, 28 013, 28 014, 28 015, 28 016, 28 034, nr. 23. | Als onderdeel van het Voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie zal rekening worden gehouden met de positie van waterkrachtcentrales. Daarnaast kan golf- en getijdenenergie met ingang van 1 januari 2003, ingevolge Belastingplan 2003, gebruik maken van het bijzondere REB-tarief voor duurzame elektriciteit. |
Onderdeel A.2 Moties waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
1. | 1996–1997 | De Vries c.s verzoekt wetgeving voortvloeiend uit het wetsvoorstel (herziening regime AB c.a.) te evalueren, de Tweede Kamer in de loop van het jaar 2000 hierover te informeren en in het bijzonder aandacht te schenken aan de regelingen met betrekking tot fictief loon en fictieve rente en huur. | Kamerstukken II 1996/97, 24 761, nr. 21. | In het kader van de Belastingherziening 2001 hebben zich op het terrein van het regime AB enkele nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Als gevolg daarvan is besloten om de evaluatie van dit regime mee te nemen in de evaluatie van Belastingherziening 2001, welke in 2005 is afgerond. |
2. | 1999–2000 | Bos c.s. verzoekt de regering om ontwikkelingen op de onroerendgoedmarkt te volgen in verband met arbitragemogelijkheden voor particuliere verhuurders tussen box I en box III, alsmede de mogelijke invloed op het door deze verhuurders te plegen onderhoud. | Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 101. | Zal worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet IB 2001 in 2005. |
3. | 1999–2000 | Giskes c.s. verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk een notitie op te stellen over de mogelijkheden om ook andere producten dan lijfrenteverzekeringen, zoals geblokkeerde spaar- of beleggingsrekeningen, in aanmerking te laten komen voor de fiscale faciliteiten ten behoeve van de pensioenopbouw. | Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 106. | Opgenomen in de planning 2002–2003. |
4. | 1999–2000 | Vendrik c.s. verzoekt de regering om een grondig onderzoek naar de ontwikkeling van de vermogensverhoudingen in Nederland te entameren en de Kamer over de voortgang daarvan verslag te doen. | Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 111. | In voorbereiding. |
5. | 2001–2002 | Dijsselbloem c.s.: verzoekt de regering zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen waarbij de inkomensondersteuning voor chronisch zieken en gehandicapten op basis van indicatiestelling specifiek terechtkomt; verzoekt de regering de voorstellen zo mogelijk met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 in te voeren. | Kamerstukken II 2001/02, 28 013, 28 014, 28 015, 28 016, 28 034, nr. 24. | Overleg met SZW en VWS over mogelijkheden tot afbakening van de doelgroep heeft plaatsgevonden.Onderzoekstrajecten inzake de afbakening worden opgezet. |
Door de bewindslieden gedane toezeggingen (fiscaal)
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
1. | 1995–1996 | Bereid om aan het verzoek van de heer Reitsma tegemoet te komen om na 3 jaar te bezien of de f163 mln. lastenverlichting voor de agrarische sector daadwerkelijk aan deze sector ten goede is gekomen. | Staatssecretaris tijdens debat op 14 november 1995 inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de ib, lb en rvk (MKB), Handelingen II 1995/96, 24 423, blz. 1792. | De notitie Fiscaliteit, landbouw- en natuurbeleid is op 28 januari 2002 aan de TK gestuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1. |
2. | 1996–1997 | Voorkomen moet worden dat er onnodige administratieve lasten ontstaan in de uitvoeringspraktijk van bijvoorbeeld artikel 10a. Er zal een praktische en pragmatische aanpak worden gekozen. Dit punt zal meegenomen worden als de hele uitvoeringspraktijk van de «fiscale infrastructuur» onder de loep genomen wordt. | Staatssecretaris tijdens debat op 10 oktober 1996, inzake wetsvoorstel 24 696, Handelingen II 1996/97, blz. 694. | Is bij de Studiegroep vennootschapsbelasting in internationaal perspectief aan de orde geweest. Gebleken is dat geen verdere acties noodzakelijk zijn. |
3. | 1998–1999 | Er wordt onderzocht of de Tante-Agaathregeling voldoende tot haar recht komt. | Staatssecretaris tijdens algemeen overleg met vaste Commissie voor Financiën inzake het rapport «Een duwtje in de rug» op 29 oktober 1998, Kamerstukken II 1998/99, 26 200 IXB, nr. 12, van de werkgroep evaluatie en herziening fiscale tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers. | Bij de herziening IB 2001 is de Tante-Agaathregeling omgevormd tot de regeling durfkapitaal. Bij het Belastingplan 2003 wordt de regeling durfkapitaal versoberd. |
4. | 1999–2000 | Naar aanleiding van een vraag van Platvoet is toegezegd in 2001 de Staten-Generaal over het onderwerp fiscaliteit en co-ouderschap te informeren. | Schriftelijke antwoorden op 9 mei 2000 tijdens behandeling van het wetsvoorstel Wet IB 2001 en invoeringswet Wet IB 2001 in de EK. Handelingen I 1999/00, 26 727 + 26 728, nr. 27, blz. 1300. | Op 11 juli 2002 is de notitie Co-ouders en fiscaliteit naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. |
5. | 2000–2001 | Nogmaals de toezegging dat in de eerste helft van het volgend jaar de Kamer een uitgebreide notitie te doen toekomen over landbouw en fiscus. | Staatssecretaris tijdens de behandeling van het ondernemerspakket op 8 november 2000. Handelingen II 2000/01, 27 209, blz. 1557. | De notitie Fiscaliteit landbouw- en natuurbeleid is op 28 januari 2002 aan de Tweede Kamer gestuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1. |
In voorjaar 2001 notitie Agrarische sector en fiscus. | Staatssecretaris tijdens het Wetgevingsoverleg Tariefwet 2001 en Belastingplan 2001, 20 november 2000. Handelingen II, 2000/01, 27 415 en 27 431, blz. 45. | |||
6. | 2000–2001 | Is bereid het overleg met de minister van landbouw, naast de opschoning van de fiscale regelgeving, ook te doen uitstrekken naar de BTW-heffing van de landbouwsector. | Staatssecretaris tijdens algemeen overleg op 11 oktober 2000 over diverse BTW-onderwerpen 27 222, nr. 2. | De notitie Fiscaliteit, landbouw- en natuurbeleid is op 28 januari 2002 aan de Tweede Kamer gestuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1. |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
7. | 2000–2001 | Toegezegd is om naar de doorschuiffaciliteit te kijken en te bezien of de beperkende voorwaarde van drie jaar de meest gelukkige manier is om dit geheel beheersbaar te houden. | Staatssecretaris tijdens de behandeling van het ondernemerspakket op 8 november 2000. Handelingen II 2000/01, 27 209, blz. 1559. | Notitie is op 16 januari 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd. |
Nogmaals, in het kader van het MKB, komt de doorschuifregeling ter sprake waar aangegeven wordt dat «wij» bereid moeten zijn om naar verdere verbeteringen te kijken. | Staatssecretaris tijdens de behandeling van het ondernemerspakket op 8 november 2000. Handelingen II 2000/01, 27 209, blz. 1567. | |||
8. | 2000–2001 | Aan minister Pronk zal worden gevraagd om bij zijn toegezegde brief aan de Tweede Kamer over onder andere rapport CE, dat gaat over brandstoffen (incl. laagzwavelige diesel), ook de zelfstandige milieueffecten mee te nemen. | Staatssecretaris tijdens het plenair debat Tariefwet 2001, Belastingplan 2001 en Veegwet, 23 november 2000. Handelingen II 2000/01, 27 415 en 27 431, blz. 2185. | Inmiddels is in de accijnssfeer voor zwavelarme diesel en benzine een tarieffaciliteit gecreëerd. |
9. | 2000–2001 | In relatie tot de biobrandstoffen (zie moties Hofstra en Crone) is toegezegd dat bij het belastingplan en de AFB een plaatje zal worden gepresenteerd met daarin de precieze omvang van de vrijstelling (inclusief de kosteneffectiviteit). | Staatssecretaris tijdens het voortgezet algemeen overleg over accijnsvrijstelling biobrandstoffen op 22 mei 2001. Handelingen II 2000/01, 27 400 IXB, nr. 77, blz. 4981. | Uitwerking accijnsfaciliteit voor experimenten is gebeurd bij een brief die op 28 september 2001 naar de Tweede Kamer is gestuurd. |
10 | 2000–2001 | In de brede context fiscaliteit en co-ouderschap krijgt de Kamer in het voorjaar 2001 een nadere afweging, eventueel met voorstellen. De variant in de buitengewone lastensfeer zullen wij hierin meenemen. | Minister tijdens het Wetgevingsoverleg Tariefwet 2001 en Belastingplan 2001, 20 november 2000. Handelingen II, 2000/01, 27 415 en 27 431, blz. 21. | Op 11 juli 2002 is de notitie Co-ouders en fiscaliteit naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. |
11 | 2000–2001 | Toegezegd is schriftelijk in te gaan op de vraag van Giskes als je fiscaal partnerschap ent op analogie met gehuwden dat je moeilijk kunt volhouden dat fiscale partners een halfjaar met elkaar moeten samenwonen. | Staatssecretaris tijdens het wetgevingsoverleg over div. concept-AMvB's en minist. Regeling in verband met de belastingherziening 2001 op 11 december 2000. Handelingen II 2000/01, 26 727, nr. 125, blz. 25. | Meegenomen in Belastingplan 2002. |
12 | 2000–2001 | In voorjaar Kamer notitie voorleggen over stavaza fiscaliteit en e-commerce. | Staatssecretaris tijdens algemeen overleg op 11 oktober 2000 over diverse BTW-onderwerpen 27 222, nr. 2. | Wordt gerealiseerd in de Memorie van Toelichting van de implementatie richtlijn e-commerce. |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
13 | 2001–2002 | Evaluatie behandeling Belastingplan 2002. Hierin o.a. meenemen: a. tijdsdruk bij parlementaire behandeling; b. het opnemen van uiteenlopende onderwerpen in een Belastingplan; c. intern nagaan de mogelijkheid van wijziging «logistiektermijnen» (in verband met datumgrens die op dit moment bestaat (30 oktober) voor sommige wijzigingen die het volgende jaar in moeten gaan, waardoor de Kamer de mogelijkheid wordt «ontnomen» te amenderen. | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II 2001/02, blz. 1602–1604. | De evaluatie Belastingplan 2002 is op 23 mei 2002 aan de Tweede Kamer gestuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 376, nr. 1. |
14 | 2001–2002 | Ministeriële regeling m.b.t. gebudgetteerde regelingen («op is op») eerst aan de Kamer te zenden alvorens die regeling van kracht wordt. | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II 2001/02, blz. 1618–1619. | De ministeriële regeling is in maart 2002 aan de Tweede Kamer gezonden. |
15 | 2001–2002 | Contact opnemen met collega van Landbouw over aansluiting tussen fiscale faciliteiten en gewenste ontwikkelingen binnen de landbouw. | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II 2001/02, blz. 1672–1673. | De notitie Fiscaliteit, landbouwen natuurbeleid is op 28 januari 2002 aan de Tweede Kamer gestuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1. |
16 | 2001–2002 | Overleg met Nederlands agrarisch jongerencontact (NAJK) over waardering landbouwgrond vóórdat de notitie Landbouw en fiscus aan de Kamer wordt gestuurd. | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II 2001/02, blz. 1675. | Overleg heeft plaatsgevonden. |
17 | 2001–2002 | Een voorbeeld over fiscale bonus bij sociaal-ethisch beleggen, nader uitwerken. | Staatssecretaris in algemeen overleg over sociaal-ethisch beleggen in het kader van de vaststelling van de begroting Kamerstukken II 2001/02, 28 000 IXB, nr. 28, blz. 3. | Op 19 april 2002 is de Tweede Kamer bij brief geïnformeerd. |
18 | 2001–2002 | Voor het eind van het eerste kwartaal 2002 een rapportage aan de Kamer zenden waarin de voortgang wordt geschetst van alle zaken die nog in meerdere of mindere mate openstaan. Rond deze tijd ook reageren op vragen over de Alterzeitregelung, de pensioenen en de lijfrenteaftrek. | Staatssecretaris in algemeen overleg over de sociale verzekeringspositie van grensarbeiders. Kamerstukken II 2001/02, 26 834, nr. 6, blz. 7. | Op 5 april 2002 is de Tweede Kamer bij brief geïnformeerd. |
Onderdeel B.2 Toezeggingen waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
1. | 1997–1998 | Op verzoek van B.M. de Vries zal de Staatssecretaris de Tweede Kamer een toetsingsschema doen toekomen voor de Nederlandse inzet bij onderhandelingen over de totstandkoming van een bilateraal belastingverdrag. | Staatssecretaris tijdens algemeen overleg op 18 juni 1998 met vaste Commissie voor Financiën over de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van internationaal fiscaal (verdragen)recht» Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4. | De uitvoering van deze toezegging is wegens andere dringende werkzaamheden verschoven naar 2003. |
2. | 1999–2000 | In reactie op Vendrik de opbrengsten monitoren van de 450 mln. van de nieuwe vermogensrendementsheffing. | Staatssecretaris op 27 januari tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet IB 2001 en Wetsvoorstel Invoeringswet Wet IB 2001 in de TK. Handelingen II 1999/00, 26 727 + 26 728, nr. 42, blz. 3191. | Wordt meegenomen als onderdeel van de evaluatie vermogensrendementsheffing. |
3. | 1999–2000 | Toegezegd is dat de aandacht op het punt van verschoningsrecht van notarissen zal worden versterkt. | Staatssecretaris op 27 januari tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet IB 2001 en Wetsvoorstel Invoeringswet Wet IB 2001 in de TK. Handelingen II 1999/00, 26 727 + 26 728, nr. 42, blz. 3246. | Wetsvoorstel gaat in de tweede helft van 2002 naar de MR. |
4. | 1999–2000 | Toegezegd is in het kader van de normale evaluatie van de wet, de bredere afweging van de wet, ook te kijken naar alles wat te maken heeft met het oudedagsdossier. | Staatssecretaris op 27 januari tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet IB 2001 en Wetsvoorstel Invoeringswet Wet IB 2001 in de TK. Handelingen II 1999/00, 26 727 + 26 728, nr. 42, blz. 3247. | Zal te zijner tijd in een algemene evaluatie worden meegenomen. |
5. | 1999–2000 | De nieuwe regeling BTW-vrijstelling van beleggingsgoud zal over twee jaren worden geëvalueerd waarbij zal worden bezien of het onderscheid beleggingsgoud (BTW-vrijstelling) versus consumptief goud (algemeen tarief) werkt in de praktijk. | Staatssecretaris tijdens behandeling van het wetsvoorstel BTW op (beleggingsgoud) in TK op 15 september 1999. Handelingen II 1999/00, 26 467, blz. 5944 & 5945. | Evaluatie gestart. Resultaat verwacht begin 2003. |
6. | 2000–2001 | Toegezegd is voor medio 2001 beleid te publiceren aangaande het gebruikelijkheidscriterium transacties met betrekking tot wat wel of niet gebruikelijk is. | Staatssecretaris tijdens de behandeling van wijziging wet IB 2001, invoeringswet wet IB 2001, Veegwet e.a. 22 november 2000. Handelingen II 2000/01, blz. 2145. | In voorbereiding. |
7. | 2000–2001 | Onder IB2001 inhoudelijke continuering Besluit 24-02-1997 (DB97/806M) inzake hypothecaire zekerheid indirecte agaathleningen (verzoek NAJK). | Staatssecretaris tijdens het Wetgevingsoverleg Tariefwet 2001 en Belastingplan 2001, 20 november 2000. Handelingen II 2000/01, 27 415 en 27 431, blz. 49. | Onderzoek nog niet afgerond. |
Onderdeel B.2 Toezeggingen waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
8. | 2000–2001 | Wat betreft de buitenlandse regeling kinderopvang moeten nog nadere afspraken worden gemaakt over hoe de toets zal plaatsvinden Er moeten algemene regels worden geformuleerd. | Staatssecretaris tijdens het wetgevingsoverleg over div. concept-AMvB's en ministeriële regelingen in verband met de belastingherziening 2001 op 11 december 2000. Handelingen II 2000/01, 26 727, nr. 125, blz. 20. | Ontwikkelingen in de praktijk worden gevolgd of nadere regelgeving nodig is. |
9. | 2000–2001 | Toegezegd is de Kamer te informeren over de afspraken die met de branche gemaakt worden tijdens de overgangsperiode van 2 jaar waarin belastingplichtigen kunnen bijsparen voor hun pensioen. | Staatssecretaris tijdens het wetgevingsoverleg over div. concept-AMvB's en ministeriële regelingen in verband met de belastingherziening 2001 op 11 december 2000. Handelingen II, 2000/01, 26 727, nr. 125, blz. 20. | In voorbereiding. |
10 | 2000–2001 | Toegezegd is in het kader van de discussie rondom het vierde deel van het Belastingplan 2000 dat het rangschikkingbesluit veranderd zal moeten worden. Dat zal nog aan de Kamer worden gezonden. | Staatssecretaris tijdens het wetgevingsoverleg over div. concept-AMvB's en ministeriële regelingen in verband met de belastingherziening 2001 op 11 december 2000. Handelingen II, 2000/01, 26 727, nr. 125, blz. 21. | Herziening vindt plaats in samenwerking met LNV, interdepartementaal overleg loopt, afronding in het derde kwartaal 2002 voorzien. |
11 | 2001–2002 | Onderzoeken of verlaging urencriterium voor zelfstandigenaftrek voor zwangere onderneemsters doorwerkt voor deze groep naar andere regelingen met urencriterium en/of naar andere groepen die beroep op zelfstandigenaftrek (kunnen) doen. Voor het eind van het eerste kwartaal 2002 uitkomst naar Kamer. Inwerkingtredingsdatum bij KB. | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II, 2001/02, blz. 1613–1614. | In afrondende fase. |
12 | 2001–2002 | Wenden tot collega's van SZW en Volksgezondheid in verband met afbakening groep «chronisch zieken en gehandicapten» | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II, 2001/02, blz. 1611–1612. | Overleg met SZW en VWS over mogelijkheden tot afbakening van de doelgroep heeft plaatsgevonden. Onderzoekstrajecten inzake de afbakening worden opgezet. |
13 | 2001–2002 | Indien de kosten van chronisch zieken en gehandicapten verder gecodificeerd worden zullen de gegevens naar de Kamer worden gezonden | Staatssecretaris tijdens behandeling Belastingplan 2002 op 14 november 2001. Handelingen II, 2001/02, blz. 1673. | Het concept codificatiebesluit zal in de tweede helft van 2002 aan de Tweede Kamer worden gezonden. |
Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Onderdeel A.1 Moties waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
1. | 1997–1998 | De Hoop Scheffer c.s. verzoekt de regering initiatieven te nemen voor uitbreiding van de bevoegdheden van de nationale rekenkamers van de lidstaten in samenhang met en in eventuele aanvulling op de EU. Rek. | Kamerstukken II 1997/98, 21 501–20 en 26 580, nr. 86, d.d. 9 juni 1999. | Uitgevoerd. Wijzigingen in werking getreden op 1 mei 2002 met de 8e wijziging van de CW. Staatsblad 39, jaargang 2002 en de Wet toezicht Europese subsidies (Stb. 40, jaargang 2002). |
2. | 1997–1998 | Witteveen en van Walsem verzoeken de regering een voorstel voor te bereiden om de gewenste duidelijkheid met betrekking tot taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer vast te leggen. | Kamerstukken II 1997/98, 25 080, nr. 19. | Uitgevoerd. Wijzigingen in werking getreden op 1 mei 2002 met de 8e wijziging van de CW. Stb. 39, jaargang 2002 en de Wet toezicht Europese subsidies (Stb. 40, jaargang 2002). |
3. | 1999–2000 | Vendrik c.s. verzoekt de regering de wetgeving, waarin taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer inzake de controle van Europese geldstromen worden geregeld, met grote voortvarendheid ter hand te nemen. | Kamerstukken II 1999/00, 24 479, nr. 8, d.d. 23 november 1999. | Uitgevoerd. Wijzigingen in werking getreden op 1 mei 2002 met de 8e wijziging van de CW. Stb. 39, jaargang 2002 en de Wet toezicht Europese subsidies (Stb. 40, jaargang 2002). |
4. | 2000–2001 | Van der Hoeven verzoekt de regering de financiële doorwerking van de in het wetsvoorstel opgelegde verplichtingen in kaart te brengen, daarover overleg te voeren met de VNG en aan te geven op welke wijze de financiering zal geschieden. | Kamerstukken II 2000/01, 27 751, nr. 68. | Op basis van deze motie heeft het kabinet met de VNG overlegd en besloten in 2002 € 10,7 mln. oplopend tot € 20,9 mln. vanaf 2006 extra aan het Gemeentefonds toe te voegen. Daarnaast is aangekondigd dat de fondsbeheerders de kosten van invoering dualisering zullen monitoren. |
5. | 2000–2001 | Crone c.s. verzoekt de regering om nadere afspraken te maken met de gemeenten over verbetering van de modelverordening waarop scholen en gemeenten zich richten, teneinde de kwaliteit van schoolgebouwen te verbeteren, en daarbij het accres van het gemeentefonds te betrekken. | Kamerstukken II 2000/01, 27 503, nr. 4. | Plan van aanpak is na besluitvorming bij VJN 2002 maar de Kamer gestuurd. Hierin is opgenomen dat het kabinet € 45 mln. structureel aan GF heeft toegevoegd voor aanpassingen aan schoolgebouwen aan onderwijskosten ontwikkeling. Daarbij is met de VNG overeengekomen dat de gemeenten aanvullend € 68 mln. uit de accressen ter beschikking stellen voor onderwijshuisvesting. Eveneens is met de VNG afgesproken dat zij haar modelverordening onderwijshuisvesting aan dit budgettaire kader aanpast. |
Onderdeel A.1 Moties waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/Planning | |
6. | 2001–2002 | Bakker c.s verzoekt voor de jaren 2001 en daarna € 1,9 mln. extra aan lokale omroep en € 6,9 mln. aan regionale omroepen toe te kennen via Gemeente- resp. Provinciefonds en de Kamer uiterlijk bij Voorjaarsnota 2001 te berichten hoe dit wordt gerealiseerd. | Kamerstukken II 2001/02, 28 311, nr. 5 en Kamerstukken II 2001/02, 28 310, nr. 2. | Motie is door de Kamer omgezet in een amendement voor het Provinciefonds. Daarnaast heeft het Kabinet besloten structureel € 1,9 mln. toe te voegen aan het Gemeentefonds. |
7. | 2001–2002 | Vendrik en Marijnissen verzoeken de regering te overwegen om extra gelden € 15 mln. te reserveren voor maatschappelijke opvang. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000 IXB, nr. 8, d.d. 11 oktober 2001. | Bij de begrotingsbehandeling van VWS heeft minister Borst een Nota van Wijziging ingediend die door de Kamer is aangenomen. Middels deze Nota van Wijziging is structureel € 18 mln. extra beschikbaar gekomen voor maatschappelijke opvang. |
8. | 2001–2002 | De motie Wijn over het publiceren van een lijst met de stijging van de parkeertarieven per gemeente wordt uitgevoerd. | Minister tijdens het debat over de Voorjaarsnota op 24 april 2002. | De lijst met de stijging van de parkeertarieven per gemeente is aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II 2001/02, 25 107, nr. 64). Tevens is de lijst gepubliceerd op de internetsite van het Ministerie van Financiën. |
9. | 2001–2002 | Bakker c.s. verzoekt de regering om de toelichting op een amendement als integraal onderdeel van een amendement te zien. | Kamerstukken II 2001/02, 28 295, nr. 5, d.d. 24 april 2002. | Is aan de orde geweest tijdens het Voorjaarsnotadebat. |
Onderdeel A.2 Moties waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de motie | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
1. | 1997–1998 | Van der Vlies nodigt de regering uit tot een fundamentele bezinning op de aard en begrenzing van de overheidstaak en verzoekt de regering hierover een notitie aan de Kamer voor te leggen. | Kamerstukken II 1997/98, 25 600, nr. 26. | In voorbereiding. |
2. | 2001–2002 | Hofstra en Crone verzoeken de regering op korte termijn te starten met het veilen van benzinelocaties waarbij dient te worden uitgegaan van het opheffen van de functiescheiding en waarbij de vier grootste oliemaatschappijen niet aan de reductieverplichting van 50 stations mogen voldoen via benzinemaatschappijen die een juridische, financiële en/of bedrijfsmatige relatie hebben met deze vier maatschappijen. | Kamerstukken II 2001/02, 24 036, nr. 252. | Deze motie wordt uitgevoerd. Eerste veiling benzinestations rijkswegen is gepland op 11 december 2002. |
3. | 2001–2002 | Noorman-den Uyl en Hoekema verzoeken de regering bij toename van draagkracht in het inkomen het vrijlatingspercentage in de kwijtschelding te verhogen naar 50% en in overleg met VNG, IPO en waterschappen de kwijtschelding lokale lasten aan een maximum te verbinden. | Kamerstukken II 2001/02, 28 000 B/C, nr. 11. | Geen actie van Financiën vereist. Ligt op terrein SZW. |
4. | 2001–2002 | Van der Staay c.s. spreekt uit dat de regering een aangenomen amendement alleen terug kan te draaien wanneer wegens nieuwe omstandigheden ongewijzigde uitvoering van het amendement op onoverkomelijke problemen zou stuiten. | Kamerstukken II 2001/02, 28 295 nr. 6, d.d. 24 april 2002. | Is aan de orde geweest tijdens het Voorjaarsnotadebat. |
5. | 2001–2002 | Van Walsem c.s. verzoekt de regering een nieuw normenkader te ontwikkelen, gericht op zowel de deugdelijkheid van de niet-financiële informatie zelf als de totstandkoming ervan, daarbij een passende controlestructuur uit te werken en het normenkader en de controlestructuur wettelijk te verankeren, zodanig dat deze van kracht is op de begrotingscyclus 2005. | Kamerstukken II 2001/02, 27 849 (CW 2001) en 28 035, nr. 24 (1e wijziging CW 2001). | In voorbereiding. |
6. | 2001–2002 | Vendrik verzoekt de regering om vanaf volgend jaar in de verantwoordingsstukken aan te geven wat de beleidsconclusies zijn per departementale verantwoording en om in het Jaarverslag op te nemen wat de rijksbrede beleidsmatige conclusies zijn ten aanzien van de verantwoordingsgegevens. | Kamerstukken II 2001/02, 380 nr. 81. | Wordt geregeld in Rijksbegrotingsvoorschriften 2003. |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
1. | 1985–1986 | Nagaan of het mogelijk is om ontwerpen van Koninklijke Besluiten (AMVB) die voortvloeien uit wetswijzigingen mee te sturen met de wetsvoorstellen. | Staatssecretaris van Financiën tijdens debat in de Tweede Kamer op 11 september 1986 inzake belastingvoorstellen 19 559 en 19 562 (Handelingen II 1985/86, blz. 5902). | Verwezen wordt naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel tot aanscherping van sancties (Kamerstukken II 19 489, nr. 5, blz. 13). |
2. | 1998–1999 | De Minister zegt het beleggen via internet nader te bezien. | Behandeling integriteitnota 1 april 1998. | Bij nota n.a.v. verslag bij het wetsvoorstel Openbaar bod op effecten (Kamerstukken II 2000/01, 27 172, nr. 6) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de STE-beleidsnotitie «Internet in relatie tot het toezicht op het effectenverkeer in Nederland». |
3. | 1998–1999 | De beurs is al een eind gevorderd met een gedegen analyse van de primaire markt, ook in internationaal verband. De Minister zegt toe het resultaat daarvan aan de Kamer toe te sturen. | Minister tijdens overleg met de vaste cie. voor Financiën op 31 maart 1999 over de integriteit van de financiële sector (Kamerstukken II 1998/99, 25 830, nr. 8, blz. 5). | Bij brief d.d. 29 juni 2000 is de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de beleidsvoornemens met betrekking tot beursintroducties, mede op basis van de in de toezegging genoemde analyse van de primaire markt. |
4. | 1998–1999 | Onderzoek naar structurele oplossing voor betaalrekening personen zonder vaste woon- of verblijfplaats. | Brief aan de Tweede Kamer d.d. 17 december 1999, BGW 99–2785M. | Per 1 december 2001 is een standaard-faciliteit gecreëerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd. |
5. | 1999–2000 | De Minister zal met een nota komen waarin bekeken wordt wat er op het gebied van toezicht in bemiddeling van financiële diensten zou moeten worden geb€en. Een sectoroverstijgende benadering dus. | Minister tijdens behandeling wijziging WABB (25 507 + 26 531) op 18 november 1999 (Handelingen II 1999/00, blz. 1849). | Consultatienota is in juni 2001 naar de Tweede Kamer gezonden. Beleidsvoornemens zijn op 24 april 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd (28 000 IXB, nr. 24). |
6. | 1999–2000 | 1,5 jaar na invoering art. 16 WABB zal er een evaluatie plaatsvinden. De volgende wijziging zal dan door middel van een voorhangprocedure en KB plaatsvinden. | Minister tijdens behandeling wijziging WABB ( 25 507 + 26 531) op 18 november 1999 (Handelingen II 1999/00, blz. 1848). | Afgerond; brief aan de Tweede Kamer d.d. 22 novemver 2001 FM 2001–1770M. |
7. | 1999–2000 | De Minister zal dhr Boorsma een overzicht verstrekken van de verkoop van deelnemingen en een antwoord geven op de vraag welke invloed daarvan is uitgegaan op de schuldquote. | Minister tijdens algemeen financiële beschouwingen op 14 december 1999 (Handelingen I 1999/00, blz. 389). | Overzicht verstuurd voorjaar 2000. |
8. | 1999–2000 | De Minister zegt toe dat er in het evaluatieonderzoek dat uitgevoerd gaat worden door het Center for Applied Research aandacht besteed zal worden aan bijzondere groepen als bejaarden en allochtonen. | Minister tijdens behandeling wijziging WABB (25 507 + 26 531) op 20 december 1999 (Handelingen I 1999/00, blz. 434). | Afgerond; brief aan de Tweede Kamer d.d. 22 november 2001 FM 2001–1770M. |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
9. | 2000–2001 | De Minister zal de Kamer informeren over de uitkomsten van het gesprek met het kabinet en de coalitiepartners over de voorbereiding van de begroting 2002. | Minister tijdens debat over de Najaarsnota op 13 december 2000. (Handelingen II 2000/01, blz. 2890). | De plannen van het kabinet voor het jaar 2002 zijn neergelegd in de Miljoenennota 2002. De Voorjaarsnota 2002 geeft hier een update van. |
10. | 2000–2001 | De Minister zegt de Kamer een notitie toe over de paradox tussen het betalen van grote premies en het al dan niet slagen van een fusie. | Minister tijdens behandeling van wetsvoorstel opneming in WTE van bepalingen betreffende openbare biedingen op effecten op 7 februari 2001 (Kamerstukken II 2000/01, blz. 6333). | De toegezegde notitie is verwerkt in de consultatienota «Invoering verplicht bod in Nederland» die bij brief d.d. 30 januari 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden. |
11. | 2000–2001 | De Minister bereidt een notitie voor over pensioenen in Europese context. | Minister tijdens overleg met de alg. cie. Europese Zaken en vaste cie. Voor Financiën op 26 april 2001 over verslag en agenda Ecofin (Kamerstukken II 2000/01, 21 501-07 nr. 322, blz. 5). | Afgerond; brief aan de Tweede Kamer d.d. 20 juni 2001 SV/V&P/2001/28 103. |
12. | 1999–2000 | Een evaluatie van de verkoopstop van agrarische domeinen indien het Kabinet geen standpunt heeft ingenomen over de ontwikkeling van het pachtrecht. | Algemeen Overleg op 31 mei 2000: Kamerstukken II 1999/00, 24 490, nr. 15. | Kabinet heeft standpunt ingenomen over het pachtbeleid. De gevolgen hiervan voor de erfpachters van de Staat zijn toegelicht in de brief van de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer, 16 oktober 2001. Een evaluatie is niet aan de orde. |
13. | 2000–2001 | Verbetering ramingsystematiek benzineaccijns. | Minister tijdens algemeen overleg met de cie. voor Financiën over de financiële verantwoordingen IXA en IXB op 7 juni 2001. | Vanaf Voorjaarsnota 2002. |
14. | 2000–2001 | Bezien wordt in overleg met SZW of de koopkrachtontwikkeling in het sociaal Jaarverslag kan worden opgenomen. | Minister tijdens algemeen overleg met de cie. voor Financiën over de financiële verantwoordingen IXA en IXB op 7 juni 2001. | Zie sociale nota 2002, blz. 87. |
15. | 2000–2001 | De voortgang van ombuigingen uit het Regeerakkoord voortaan opnemen in het jaarverslag van het Rijk. | Minister tijdens algemeen overleg met de cie. voor Financiën over de financiële verantwoordingen IXA en IXB op 7 juni 2001. | De voortgang van ombuigingen uit het Regeerakkoord is opgenomen in het jaarverslag van het Rijk over 2001. |
16. | 2000–2001 | De Tweede kamer een notitie sturen over milieudrukcompensatie. | Minister tijdens algemeen overleg met de vaste cie. voor Financiën over de financiele verantwoordingen IXA en IXB over 2000 op 7 juni 2001. | Brief van ministers Zalm en Pronk is in september 2001 aan de Tweede Kamer verstuurd. Kamerstukken II 2001/02, 28 000 XI, nr. 4. |
17. | 2000–2001 | In de financiële verantwoording zal voortaan meer uitgebreid gerapporteerd worden over de schuldkwijtschelding van EKI. | Minister tijdens algemeen overleg met de vaste cie. voor Financiën over de financiële verantwoordingen IXA en IXB over 2000 op 7 juni 2001. | Zie financiële verantwoording 2001. Zie Kamerstukken II 2000/01, 28 390, nr. 19, blz. 33 t/m 35. |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
18. | 2000–2001 | In hoeverre is verantwoording mogelijk over het bereiken van nevendoelstellingen van belastingontvangsten. | Minister tijdens algemeen overleg met de vaste cie. voor Financiën over de financiële verantwoordingen IXA en IXB over 2000 op 7 juni 2001. | Zie financiële verantwoording 2001. Zie Kamerstukken II 2000/01, 28 390, nr. 19, blz. 33 t/m 35. |
19. | 2000–2001 | Minister zegt toe een wetsvoorstel in te dienen om de topsalarissen in het bedrijfsleven openbaar te maken. | Minister tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. (Handelingen II 2000/01, nr. 8, blz. 506). | Wetsvoorstel is op 5/9/01 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2000/01, 27 900). |
20. | 2000–2001 | Nagaan in hoeverre er sprake is geweest van ruilvoetnadeel. | Minister tijdens Algemeen Overleg met de vaste cie. voor Financiën over de financiële verantwoordingen IXA en IXB op 7 juni 2001. | De Tweede Kamer wordt periodiek geïnformeerd. |
21. | 2000–2001 | Minister zegt toe dat voortaan standaard in de Miljoenennota de aansluiting wordt gegeven van tekort naar schuld en van inkomstenmeevaller naar tekort. Voorts zal de relatie in het vervolg niet alleen meer in % BBP maar ook in euro's worden gepresenteerd. | Minister tijdens Algemene Financiële Beschouwingen (Handelingen II 2000/01, nr. 8, blz. 496). | Gerealiseerd. |
22. | 2000–2001 | Minister zegt toe om in de Miljoenennota 2002 met een operationele paragraaf te komen over de invoering van een baten-lastenstelsel bij de Rijksoverheid. | Minister tijdens Algemene Financiële Beschouwingen (Handelingen II 2000/01, nr. 8, blz. 504). | Uitgevoerd. |
23. | 2000–2001 | Minister zegt notitie toe over ZBO- en derdeninformatie voor zover het gaat om geld en prestaties. | Debat Jaarverslag van het Rijk Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2000/01, 27 700, nr. 93. | Opgenomen in de 4de voortgangsrapportage VBTB- verzonden 24 januari 2002. |
24. | 2000-2001 | De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken hoe kan worden vormgegeven dat de afzonderlijke ministers inzicht krijgen in de wijze waarop derden hebben bijgedragen aan de gestelde doelen. Tevens verzoekt de Kamer de regering hier uiterlijk bij de volgende jaarrapportage VBTB over te rapporteren. | Debat Jaarverslag van het Rijk (Kamerstukken II 2000/01, 27 700, nr. 93). | Opgenomen in de 4de voortgangsrapportage VBTB – verzonden 24 januari 2002. |
25. | 2000–2001 | Minister zegt toe om reële groeicijfers van de uitgaven op te nemen. | Debat Jaarverslag van het Rijk Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2000/01, 27 700, nr. 93. | Is in Jaarverslag 2001 opgenomen (Kamerstukken II 2001/02, 23 380, nr. 1). |
26. | 2000–2001 | Minister zegt toe zijn visie te geven op instellen informatieplicht RWT's en toezicht op RWT's. | Debat Jaarverslag van het Rijk (Kamerstukken II 2000/01, 27 700, nr. 93). | Is gebeurd bij 4e NvW CW 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 27 849, nr. 22). |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
27. | 2000–2001 | De Minister zegt toe te zullen nagaan of nadere informatie over de huidige vermogens- en liquiditeitspositie voor het jaar 2000 van RWT's beschikbaar is. | Minister tijdens overleg over de algemene strekking van rapport AR inzake vermogensvorming bij instellingen op afstand (Kamerstukken II 2000/01 27 066, nr. 3, blz. 5). | Is gebeurd bij 4e NvW CW 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 27 849, nr. 22) |
28. | 2001–2002 | Rapportage aan de Tweede Kamer voor eind 2001 over de maatschappelijke aspecten van het betalingsverkeer met de nadruk op kwetsbare groepen. | Algemeen Overleg 26 september 2001. | Rapportage is in januari 2002 aan de Tweede Kamer gezonden en op 7 maart 2002 in Algemeen Overleg besproken. |
29. | 2001–2002 | De Tweede Kamer ontvangt voor de bespreking van de Najaarsnota een notitie omtrent de opbouw en bestemming van de € 68 tot 90 mln. voor terrorismebestrijding. | Minister tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer op 10 en 11 oktober 2001. | Verstuurd op 26 oktober 2001, Kamerstukken II 2001/02, 27 925, nr. 20. |
30. | 2001–2002 | De heer Marijnissen krijgt een brief met voorbeelden van neerwaartse prijsveranderingen bij de omprijzing van gulden naar euro. | Minister tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer op 10 en 11 oktober 2001. | Brief aan Marijnissen (p/a 2e kamerfractie SP – dus niet aan Kamer) is verzonden op 2 november 2001 (nummer fm 2001–1749M). |
31. | 2001–2002 | In de tabellen en in de hoofdtekst van budgettaire nota's zal voortaan op twee cijfers achter de komma worden afgerond. | Minister tijdens het debat over de Najaarsnota op 18 december 2001. | Met ingang van begrotingsjaar 2002 gerealiseerd. |
32. | 2001–2002 | De minister heeft aangegeven de heer Van Dijke, mevrouw Van Nieuwenhoven, de commissie voor Financiën een das of sjaaltje te zullen toesturen. | Minister tijdens het debat over de Najaarsnota op 18 december 2001. | De dassen en sjaaltjes zijn verstuurd. |
33. | 2001–2002 | De minister heeft aangegeven dat het kabinet in het eerste kwartaal van 2002 zal komen met een beleidsbrief over grondpolitiek in het algemeen, waarin ook het anticiperend aankopen voor natuurbeheer wordt behandeld. | Minister tijdens het debat over de Najaarsnota op 18 december 2001. | Brief van de Staatssecretaris is op 17 mei 2002 naar de Tweede Kamer verstuurd. |
34. | 2001–2002 | Deugdelijkheid/betrouwbaarheid. Bezien of onderscheid gemaakt kan worden tussen financiële informatie, waarop accountantsverklaring van toepassing moet zijn, en beleidsinformatie. In de NvW moet duidelijk worden onderscheiden waarvoor de accountant zijn verklaring afgeeft en waarvoor niet. | Minister tijdens Algemeen Overleg van 15 april 2002. | Is gebeurd bij 4, NvW CW 2001 Kamerstukken II 2001/02, 27 849, nr. 22. |
35. | 2001/2002 | De A- en B-lijst zullen bij/krachtens AmvB in plaats van bij ministeriële regeling worden vastgesteld. | Minister tijdens Algemeen Overleg van 15 april 2002. | Is gebeurd bij 4e NvW CW 2001 en amendement Kamerstukken II 2001/02, 27 849, nr. 22. |
36. | 2001–2002 | Aanpassing bepaling inzake indiening jaarverslagen na 3e woensdag van mei in geval van verkiezingsreces. | Minister tijdens Algemeen Overleg van 15 april 2002. | Is gebeurd bij 4e NvW CW 2001Kamerstukken II 2001/02, 27 849, nr. 22. |
Onderdeel B.1 Toezeggingen waarvan de uitvoering is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
37. | 2001–2002 | Ten behoeve van de Kamer wordt een overzicht opgesteld inzake de verschillende posten die betrekking hebben op ESF, SUWI en de Arbeidsvoorziening. | Minister tijden het debat over de Voorjaarsnota op 24 april 2002. | Een dergelijk overzicht is al tijdens het Voorjaarsnotadebat aan de Tweede Kamer overhandigd. |
38. | 2001–2002 | De Consumentenbond wordt aangemoedigd om met naam en toenaam de producten en bedrijven openbaar te maken waar sprake is van enorme prijsstijgingen als gevolg van de invoering van de euro. | Minister tijden het debat over de Voorjaarsnota op 24 april 2002. | De minister heeft een brief met dit verzoek aan de Consumentenbond verstuurd. |
39. | 2001/2002 | Minister zegt toe een notitie op te stellen over de feitelijke ontwikkeling van de prijs BBP en de prijs Nationale Bestedingen in de afgelopen jaren. | Minister tijdens het debat over de Voorjaarsnota 2002 op 24 april 2002. | Verzonden in mei 2002. |
40. | 2000–2001 | Er komt voor de zomer een algemene notitie over het beheer met een beschrijving per deelnemer. De Minister zegt een categorisering toe van mogelijke instrumenten van de overheid zoals subsidievoorwaarden, statuten of de rol als aandeelhouder. | Minister tijdens overleg met de vaste cie. Voor Financiën en EZ over het beleid t.a.v. commissarissen van overheidswege op 10 april 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 22 064 nr. 6). | Is meegenomen in Nota deelnemingenbeleid die in december 2001 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2001/02, 28 165 nrs. 1–3). |
41. | 2001–2002 | De minister zegt toe om in het Regeerakkoord op onderdelen afspraken in VBTB-termen op te nemen | Algemeen Overleg op 15 april 2002. | Strategisch Akkoord is inmiddels opgesteld. |
Door bewindslieden gedane toezeggingen (niet-fiscaal)
Onderdeel B.2 Toezeggingen waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
1. | 1998–1999 | De Minister zegt toe de Kamer een notitie te doen toekomen over de problematiek van garantieverleningen. | Minister tijdens algemeen overleg met de Commissie Rijksuitgaven en Financiën op 22 maart 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 25 945, nr. 5). | In voorbereiding. |
2. | 1998–1999 | Het overleg met DNB en STE over het toezicht op afwikkelsystemen is in een afrondende fase: de Minister hoopt de Kamer hierover nog voor de zomer te kunnen informeren. Wetgeving zal nodig zijn. | Minister tijdens overleg met de vaste cie. voor Financiën d.d. 31-3-99 over de integriteit van de financiële sector. (Kamerstukken II 1998/99 25 830 nr. 8 blz. 8). | In voorbereiding. Tweede Kamer is in april 2001 over de voortgang geïnformeerd (Kamerstukken II 2000/01 27 400 IXB nr. 28), wetsvoorstel volgt. |
3. | 1998–1999 | De Minister is bereid de bevoegdheden van de AR ten aanzien van DNB verwoord in art. 59 lid 3 en 4 van de Comptabiliteitswet, opnieuw te bezien. | Minister tijdens behandeling van de Bankwet op 14 april 1999. (Handelingen II 1998/99, blz. 4139). | In de Nota «Hervorming toezicht op de financiële marktsector» (Kamerstukken II 2001/02, 28 122, nrs. 1 en 2) is aangekondigd dat toegang van de Algemene Rekenkamer mogelijk wordt gemaakt tot het deel van DNB dat zich bezighoudt met toezicht en andere nationale taken. De CW 2001 zal daartoe worden gewijzigd. |
4. | 1998–1999 | Evaluatie FEC in 2002. | Instellingsbesluit FEC (besluit van 31/12/98, AFZ 98/3126M). Staatscourant 1999, 32. | Het evaluatieonderzoek bevindt zich in afrondende fase. |
5. | 2000–2001 | Samen met de Minister van Volkshuisvesting zal de Kamer een notitie krijgen over een regeling in de sfeer van volkshuisvesting gebaseerd op mogelijke overeenkomsten van de FIDO. | Minister tijdens behandeling wet FIDO op 31 augustus 2000 (Handelingen II 2000/01, blz. 6265). | In voorbereiding. |
6. | 2000–2001 | Er moet een algemeen systeem worden gezocht voor schade bij Defensie door excessieve prijsstijgingen. De Kamer zal bij Voorjaarsnota worden bericht of een oplossing is gevonden. | Minister tijdens debat over de Najaarsnota op 13 december 2000 (Handelingen II 2000/01, blz. 2888–2889). | Voor 2001 is een compensatiemechanisme afgesproken.Voor de lange termijn wordt nog gezocht naar een oplossing in het kader van de brede evaluatie van evaluatie van de loon-prijsbijstellingssystematiek (zie Defensiebegroting 2002). |
7. | 2000–2001 | De Minister zal samen met de STE een notitie over «de besloten kring» maken. Ook zal de Kamer snel bericht worden over het vrijstellingsregime. In de notitie zal duidelijk tot uitdrukking komen in wiens belang elke regeling is. | Minister tijdens behandeling van wetsvoorstel opneming in WTE van bepalingen betreffende openbare biedingen op effecten op 7 februari 2001 (Kamerstukken II 2000/01, blz. 3636). | Een aanpassing van de vrijstellingsregeling is in voorbereiding, de Tweede Kamer zal over de voorgenomen aanpassing in het najaar worden geïnformeerd. Bij die gelegenheid zal nader op het toekomstig gebruik van het «besloten kring criterium» in de effectenwetgeving worden ingegaan. |
Onderdeel B.2 Toezeggingen waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
8. | 2000–2001 | De Minister zegt de Kamer een notitie inzake financiering van het toezicht toe. | Minister tijdens behandeling van wetsvoorstel opneming in WTE van bepalingen betreffende openbare biedingen op effecten op 7 februari 2001 (Kamerstukken II 2000/01, blz. 3637). | In voorbereiding. |
9. | 2000–2001 | De Minister zegt een notitie toe over de effecten op de euro-dollarkoers van een mogelijke omwisseling van contant geld in dollars voorafgaand aan de chartale invoering van de euro op 1 januari 2002. | Minister tijdens overleg met de vaste cie. voor Financiën op 26 juni 2001. | Zal na het zomerreces naar de Kamer worden gestuurd. |
10. | 2000–2001 | Herziening Wet op het consumentenkrediet zal op korte termijn plaatsvinden. | Brief aan TK d.d. 21 juni 2001. Kamerstukken II 2000/01, 27 231 nr. 2. | Aanbieding wetsvoorstel in 2002. |
11. | 2000–2001 | Brief inzake systeemtoezicht vs. geheimhouding. | Handelingen II 2000/01, blz. 6302. | In voorbereiding. |
12. | 2001-2002 | Trustkantoren dienen onder toezichtsregime te vallen. | Algemeen Overleg 25 september 2001. Kamerstukken II 22 112 nr. 209 blz. 5. | Wetsvoorstel in voorbereiding. |
13. | 2001–2002 | De kernpunten van de VBTB-operatie zoals die op departementen wordt uitgevoerd zullen worden opgenomen in de Miljoenennota. | Minister tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer op 10 en 11 december 2001 | Wordt meegenomen bij de voorbereidingen van de Miljoenennota 2003. |
14. | 2001–2002 | De macro-veronderstellingen worden opgenomen in de Miljoenennota. | Minister tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer op 10 en 11 oktober 2001. | Wordt meegenomen bij de voorbereidingen van de Miljoenennota 2003. |
15. | 2000–2002 | In de Rbv zal worden voorgeschreven dat in beginsel de niet-juridisch verplichte uitgaven in de tabel Budgetflexibiliteit uitgesplitst moeten worden naar: bestuurlijk gebonden reserveringen, technisch complementaire reserveringen en beleidsmatige reserveringen. | Algemeen Overleg op 15 april 2002. | Wordt geregeld in Rijksbegrotingsvoorschriften 2003. |
16. | 2001–2002 | Evaluatie van het referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering en omvorming van het referentiekader tot een ministeriële regeling. | Algemeen Overleg op 15 april 2002. | Is in 2005 aan de orde. |
17. | 2001–2002 | De Tweede Kamer wordt, wanneer niet wordt overgegaan tot uitdeling van de prijsbijstelling, hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld. | Minister tijdens het debat over de Voorjaarsnota op 24 april 2002. | Wordt uitgevoerd, zodra het aan de orde is. |
18. | 2001–2002 | De gevolgen van de dualisering worden gemonitord. | Minister tijdens het debat over de Voorjaarsnota op 24 april 2002. | In voorbereiding. |
Onderdeel B.2 Toezeggingen waarvan de uitvoering nog niet is afgerond | ||||
---|---|---|---|---|
Vergaderjaar | Omschrijving van de toezegging | Vindplaats | Stand van zaken/planning | |
19. | 2001–2002 | Minister zegt toe om functionele en economische coderingen via internet beschikbaar te stellen. | Debat Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer 10 en 11 december 2001. | In voorbereiding. |
20. | 2001–2002 | Onderzoek naar de toegang van consumenten tot financiële diensten. | Brief van Minister VWS, mede namens Minister Financiën, in antwoord op kamervragen over verzekeringen voor mensen met een verhoogd medisch risico. | In onderzoeksfase. |
21. | 2001–2002 | De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over gedragsregels die op verschillende categorieën financiële diensten van toepassing zijn. | Nota n.a.v. verslag bij wetvoorstel NST. | In voorbereiding. |
22. | 2001–2002 | Toezenden van een notitie aan de Tweede Kamer over de omgang met falende accountants. | Verantwoordingsdebat op 3 juli 2002. | In voorbereiding. |
23. | 1998–1999 | Evaluatie IDBB in 2003. | Handelingen II 1998/99 blz. 4292. | Wordt in 2003 uitgevoerd. |
AWW | Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet |
ABP | Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds |
ACS-Landen | Landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan |
AfDB | Afrikaanse Ontwikkelingsbank |
AfDF | Afrikaanse Ontwikkelingsfonds |
ALN | Algemene Loterij Nederland |
ARGI | Aandacht voor risicobeheersing, gegevensbeveiliging en integriteit |
AsDF | Aziatische Ontwikkelingsfonds |
AWB | Algemene Wet Bestuursrecht |
BBP | Bruto Binnenlands Product |
BC MOT | Begeleidingscommissie melding ongebruikelijke transacties Bijzondere Financiering |
BIS | Bank for International Settlements |
BTW | Belasting toegevoegde waarde |
BZK | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
CBF | Comprehensive Development Framework |
CFATF | Caribbean Financial Action Taskforce |
CW | Comptabiliteitswet |
DNB | De Nederlandsche Bank |
EBRD | Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling |
ECD | Economische Controledienst |
EDP | Electronic Data Processing |
EIA | Energie-investeringsaftrek |
EIB | Europese Investeringsbank |
EKI | Exportkredietverzekering- en investeringen |
EKV | Exportkredietverzekering |
EMU | Europese Monetaire Unie |
EU | Europese Unie |
EZ | Economische Zaken |
FATF | Financial Action Task Force on money laundering |
FIOD | Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst |
FIX | Fiscale kwaliteitsindex |
FMO | Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden |
FSO | Fonds voor Speciale Operaties |
FP | Financiële Perspectieven |
GCI | General Capital Increase |
GF | Gemeentefonds |
HIPC | Heavily indebted poor countries |
IB | Inkomstenbelasting |
IBO | Interdepartementaal Beleids Onderzoek |
IBRD | International Bank for Reconstruction and Development (Wereldbank) |
ICT | Informatie en Communicatietechnologie |
IDA | Internationale Ontwikkelingsassociatie |
IDB | Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank |
IFC | International Finance Corporation |
IFI | Internationale Financiële Instelling |
IH | Inkomensheffing |
IIC | Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij |
IMF | Internationaal Monetaire Fonds |
IPO | Interprovinciaal Overleg |
ITO | Intensief toezicht en opsporing |
KC | Kenniscentrum PPS Koninklijke Nederlandse Munt |
LB | Loonbelasting |
LGO-landen | Landen en Gebieden Overzee |
LH | Loonheffing |
LNV | Landbouw, Natuurbeheer en Visserij |
MDW | Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit |
MENA | Middle East and North Africa |
MIF | Multilateraal Investerings Fonds |
MIGA | Multilateral Investment Agency |
MILH | Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen |
MKB | Midden- en kleinbedrijf |
NAVM | Nationaal Analysecentrum voor Valse Munten |
NCM | Nederlandsche Credietverzekeringmaatschappij |
NFE | Nationaal Forum voor de introductie van de euro |
NIL | Nationale Instantloterij |
NPL | Nationale Postcodeloterij |
OB | Omzetbelasting |
OC&W | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
ODA | Official Development Assistance |
OESO | Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling |
OZB | Onroerend Zaak Belasting |
PF | Provinciefonds |
PIOFHA | Personeel, informatisering, organisatie, financiën, huisvesting en automatisering |
PPM | Regeling Particuliere Participatiemaatschappijen |
PPS | Publiek-private samenwerking |
PRGF | Poverty Reduction and Growth Facility |
RFT | Raad van Financiële Toezichthouders |
RGD | Rijksgebouwendienst |
RHI | Regeling Herverzekering Investeringen |
RVR | Raad voor Vastgoed Rijksoverheid |
SDR | Special Drawing Rights |
SENS | Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij |
SFP | Stichting Fondsenpromoties |
SNS | Stichting de Nationale Sporttotalisator |
STE | Stichting Toezicht Effectenverkeer |
SUFA | Stichting Uitvoeringsorgaan Financiële Akties |
SZW | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TK | Tweede Kamer |
USD | United States Dollars |
V&W | Verkeer en Waterstaat |
VBTB | Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording |
VNG | Vereniging voor Nederlandse Gemeenten |
Vpb | Vennootschapsbelasting |
VROM | Volshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VWS | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
Wabb | Wet assurantiebemiddelingsbedrijf |
WAKO | Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen |
WB | Wereldbank |
Wck | Wet consumentenkrediet |
Wif | Wet indentificatie bij financiële dienstverlening |
WOII | Tweede Wereldoorlog |
WOZ | Wet waardering onroerende zaken |
WTO | Wereldhandelsorganisatie |
ZBO | Zelfstandig Bestuursorgaan |
Anticiperende aankopen
Het in een vroegtijdig stadium verwerven van vastgoed, zodat het Rijk deze relatief goedkoop in zijn bezit krijgt en zijn publieke doelen tijdig kan realiseren.
Arbeidsproductiviteit
Kengetal van de Belastingdienst waarmee in de vorm van een indexcijfer de relatie tussen de ontwikkeling in het productievolume en de personeelsbezetting wordt uitgedrukt.
Compliance
Het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen tot nakoming van de wettelijke verplichtingen.
Concessionele fondsen
Fondsen die zachte leningen verstrekken aan de armste landen: dit zijn leningen met een zeer lange looptijd, lange aflossingsvrije periode en een zeer lage rente.
Corporate governance
Het besturen van een onderneming, het afleggen van verantwoording daarover en de verdeling van de verschillende daarvoor relevante bevoegdheden over de organen van de onderneming.
Correctiepotentieel
De kans dat de controle van bepaalde posten of doelgroepen leidt tot een potentieel correctieresultaat.
Fiscale monitor
Enquêtes die jaarlijks onder de belastingplichtigen worden gehouden over de kwaliteit van de dienstverlening door de Belastingdienst.
HIPC-Initiatief
Internationaal initiatief waarbij schuldverlichting wordt gegeven aan de armste landen met een zeer hoge (onhoudbare) schuldenlast (Heavily Indebted Poor Countries).
Oninbaar lijden
Het administratief afboeken van een belastingvordering als deze niet inbaar blijkt te zijn.
Proxy sollicitation
Het openlijk verzamelen van volmachten van aandeelhouders van een vennootschap om deze aandeelhouders op een aandeelhoudersvergadering te vertegenwoordigen en daar hun stemrechten uit te oefenen (volmachtverwerving).
Proxy voting
Stemmen bij volmacht.
Publieksset euromunten
Informatiepakket voor elke ingezetene van 6 jaar en ouder met informatie over de euro en een waardebon die recht geeft op een gratis setje euromunten (gratis eurokit).
Recuperatiebeleid
Het geheel van maatregelen en activiteiten ter inning van uitstaande vorderingen in het kader van de exportkrediet- en investeringsverzekering.
Staat van de Unie
Jaarlijks overzicht van de beleidsterreinen van en ontwikkelingen binnen de Europese Unie en de implicaties hiervan voor Nederland.
Topdeelbepaling
De veilingregeling bevat een voorziening om zoveel mogelijk te voorkomen dat de deelnemer aan de veiling voor een nieuwe concessie, die tot de beëindiging van de oude concessie de houder daarvan was, als deelnemer aan de veiling onevenredig voordeel uit zijn positie als houder van de oude concessie kan putten.
Volumeproductiviteit
Kengetal van de Belastingdienst waarmee in de vorm van een indexcijfer de relatie tussen de ontwikkeling in het productievolume en de apparaatsuitgaven wordt uitgedrukt.