Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
A. Artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel | 2 |
B. Begrotingstoelichting | 3 |
Leeswijzer | 3 |
Beleidsagenda | 7 |
De begroting 2004 op hoofdlijnen | 16 |
Hoofddoelstelling I. Internationale ordening | 20 |
Beleidsartikel 1: Het bevorderen van internationale ordening | 22 |
Hoofddoelstelling II. Vrede, veiligheid en stabiliteit | 36 |
Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing | 38 |
Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp | 54 |
Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw | 59 |
Hoofddoelstelling III. Europese samenwerking | 68 |
Beleidsartikel 5: Europese samenwerking | 70 |
Hoofddoelstelling IV. Duurzame armoedevermindering | 93 |
Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking | 96 |
Beleidsartikel 7: Fondsen en programma's van de Europese Unie | 111 |
Beleidsartikel 8: De rol van de Verenigde Naties bij armoedebestrijding | 114 |
Beleidsartikel 9: De rol van internationale financiële instellingen bij armoedebestrijding | 120 |
Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties | 126 |
Beleidsartikel 11: Internationaal onderwijs | 134 |
Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven | 139 |
Hoofddoelstelling V. Het bevorderen van bilaterale betrekkingen | 147 |
Beleidsartikel 13: Economische betrekkingen en handelsbevordering | 150 |
Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening | 158 |
Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid | 166 |
Niet-Beleidsartikel 16: Geheim | 171 |
Niet-Beleidsartikel 17: Nominaal en onvoorzien | 172 |
Niet-Beleidsartikel 18: Algemeen | 173 |
Bedrijfsvoeringsparagraaf | 177 |
Agentschapsparagraaf: CBI | 182 |
Verdiepingsbijlage | 196 |
Bijlage 1. Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2002/2003 | 218 |
Bijlage 2. Lijst van afkortingen | 222 |
Bijlage 3. Trefwoordenlijst | 228 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2004 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2004. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2004.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2004 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
Wetsartikel 2 (baten-lastendiensten)
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de in de begrotingsstaat opgenomen begrotingen van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) voor het jaar 2004 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven
De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat het grootste gedeelte van de uitgaven ten behoeve van het Nederlandse buitenlands beleid. Het beleid staat centraal en is bepalend voor de indeling. Het buitenlands beleid van Nederland is geordend naar vijf hoofddoelstellingen. Deze vijf hoofddoelstellingen zijn hieronder weergegeven en nader onderverdeeld in vijftien beleidsartikelen.
I. Internationale ordening
Beleidsartikel 1: Het bevorderen van internationale ordening
II. Vrede, veiligheid en stabiliteit
Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing
Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp
Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw
III. Europese samenwerking
Beleidsartikel 5: Europese samenwerking
IV. Duurzame armoedevermindering
Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking
Beleidsartikel 7: Fondsen en programma's van de Europese Unie
Beleidsartikel 8: De rol van de Verenigde Naties bij armoedebestrijding
Beleidsartikel 9: De rol van internationale financiële instellingen bij armoedebestrijding
Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties
Beleidsartikel 11: Internationaal onderwijs
Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven
V. Bilaterale betrekkingen
Beleidsartikel 13: Economische betrekkingen en handelsbevordering
Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening
Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid
De beleidsartikelen worden voorafgegaan door een beleidsagenda waarin met name de beleidsprioriteiten in het Nederlands buitenlands beleid voor 2004 worden aangegeven. In het onderdeel De begroting 2004 op hoofdlijnen zijn de belangrijkste beleidsmatige mutaties ook in financiële termen toegelicht.
De hoofddoelstellingen van het buitenlands beleid worden in beleidsartikelen nader uitgewerkt. Per hoofddoelstelling leidt een korte chapeautekst de onder de betreffende hoofddoelstelling vallende beleidsartikelen in. Deze chapeautekst licht de voornaamste uitgangspunten van de hoofddoelstelling toe. Ook geeft hij de samenhang weer tussen de beleidsdoelstellingen die binnen een hoofddoelstelling vallen. De chapeauteksten zijn geen samenvatting van de tekst onder de beleidsartikelen.
Elk beleidsartikel kent dezelfde opbouw: allereerst wordt bij onderdeel A ingegaan op de algemene beleidsdoelstelling van het artikel. Deze algemene beleidsdoelstelling is geformuleerd op een relatief hoog abstractieniveau. Onderdeel B laat daarom zien hoe de algemene beleidsdoelstelling zich laat vertalen in een aantal geoperationaliseerde doelstellingen. Tenzij anders vermeld zijn de geoperationaliseerde doelstellingen meerjarig niet specifiek af te bakenen in de tijd en geldt dat de minister vanwege het internationale speelveld indirect verantwoordelijk is voor realisatie van de doelstellingen.
Per geoperationaliseerde doelstelling is onder na te streven resultaten in 2004 aangegeven welke specifieke resultaten in het begrotingsjaar 2004 nagestreefd worden. De hier genoemde punten zijn dus wel heel duidelijk in de tijd afgebakend. Voor de na te streven resultaten in 2004 geldt de hierboven genoemde indirecte verantwoordelijkheid veelal niet. Het kopje activiteiten/instrumenten geeft antwoord op de zogenaamde tweede w-vraag: wat gaan we ervoor doen? Het kopje middelen legt – voor zover mogelijk – een relatie tussen de geoperationaliseerde doelstellingen en de tabel budgettaire gevolgen van beleid. Met nadruk zij gesteld dat door een aantal specifieke eigenschappen van het buitenlands beleid een één-op-één-koppeling tussen geoperationaliseerde doelstellingen en middelen niet altijd is aan te geven. Zo worden bijvoorbeeld via contributies aan internationale organisaties meerdere geoperationaliseerde doelen nagestreefd en ook dienen veel bilaterale programma's meerdere doelstellingen.
Per beleidsartikel volgt na het kopje middelen behorende bij de laatste geoperationaliseerde doelstelling nog een tweetal kopjes: evaluatieonderzoek en VBTB-paragraaf. Onder het eerste kopje is te lezen in hoeverre de doelstellingen zijn afgedekt door geplande evaluaties. Het tweede kopje (vorig jaar nog groeiparagraaf genaamd) geeft een beeld van welke VBTB-verbeterslagen er in de (nabije) toekomst voorzien zijn en soms ook van wat niet mogelijk wordt geacht op VBTB-gebied.
Naast de budgettaire tabel toont onderdeel C de aan het beleidsartikel toegerekende apparaatskosten. Deze zijn extracomptabel bepaald door middel van een systeem van tijdschatten. De keuze voor extracomptabele toerekening hangt samen met de bijzondere structuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en regiodirecties op het departement. Deze structuur bemoeilijkt het toerekenen van de apparaatskosten. Door een systeem van tijdschatten voor de posten en het departement is tot een algemeen beeld gekomen van de apparaatskosten per beleidsartikel. In 2004 zal dit systeem onderwerp van evaluatie zijn. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal besloten worden of de huidige werkwijze voldoet of nagedacht moet worden over een andere methodiek.
Tot slot wordt in de onderdelen D en E respectievelijk ingegaan op de budgetflexibiliteit en de veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming.
De vijftien beleidsartikelen worden gevolgd door drie niet-beleidsartikelen, de paragraaf over de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), de bedrijfsvoeringsparagraaf, de verdiepingsbijlage en de bijlage moties & toezeggingen. De verdiepingsbijlage toont de aansluiting tussen de begroting 2003 en de begroting 2004.
In de nu voorliggende begroting is gepoogd wederom een stap voorwaarts te zetten op VBTB (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording)-gebied, het rijksbrede proces van resultaatgericht begroten en verantwoorden waarin de nadruk ligt op het formuleren van concrete doelstellingen en het koppelen van (financiële) middelen aan doelstellingen en de daarvan af te leiden resultaten. Het per doelstelling separaat behandelen van resultaten, activiteiten en middelen geeft duidelijker dan in voorgaande jaren antwoord op de drie w-vragen. De koppeling van middelen aan doelstellingen (de derde w-vraag) – alhoewel niet altijd mogelijk – heeft hierbij extra aandacht verdiend. De keuze voor deze opzet ondervangt een belangrijk deel van de kritische kanttekeningen van onder andere de Algemene Rekenkamer bij de begroting 2003 van Buitenlandse Zaken.
Ofschoon niet altijd expliciet de criteria zijn genoemd aan de hand waarvan bepaald gaat worden in hoeverre een doelstelling of een resultaat is behaald bieden de geformuleerde doelstellingen en resultaten voldoende aanknopingspunten om in de verantwoording 2004 zinvol op begrotingsjaar 2004 terug te kijken. Zoveel als mogelijk zijn doelstellingen geformuleerd in termen van beoogde effecten en zijn zij minder dan in voorgaande jaren geformuleerd op het niveau van activiteiten.
Een opvallend kenmerk van het beleidsterrein van Buitenlandse Zaken, met name bij buitenlandspolitieke onderwerpen, is dat (kwantitatieve) prestatiegegevens vaak moeilijk op te stellen zijn. Redenen hiervoor zijn onder meer het feit dat Nederland bij veel beleidsterreinen op het vlak van de internationale betrekkingen slechts één van de vele actoren is en de uiteindelijke resultaten niet één op één op de Nederlandse beleidsinspanningen terug te voeren zijn. Prestatiebeoordeling zal hierbij met name blijven plaatsvinden door middel van het beoordelen van het eigen (Nederlandse) functioneren en de verrichtingen van internationale organisaties. In dit kader wordt veel belang gehecht aan evaluatieonderzoeken (conform de ministeriële regeling «Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid») en derdeninformatie. Ten aanzien van derdeninformatie geldt dat Nederland ernaar streeft de verslaglegging van derden (internationale organisaties, NGO's en MFO's) meer resultaatgericht te laten zijn. Resultaat op dit gebied is bijvoorbeeld het beoordelingskader voor VN-organisaties en Internationaal Financiële Instellingen. Bij de verschillende beleidsartikelen wordt nader ingegaan op de wijze waarop met derdeninformatie wordt omgegaan.
Om nog beter aan de VBTB-eisen te voldoen wordt op dit moment onderzocht in hoeverre een aangepaste indeling van de begroting daaraan kan bijdragen. Deze herbezinning op de structuur en doelstellingen van de begroting wordt tevens gebruikt om de beleidsdoelstellingen van de voorliggende begroting te actualiseren. Tenslotte dient deze heroverweging om de inzichtelijkheid van de begroting te verbeteren. Dit najaar kunt u de voorstellen hierover tegemoet zien.
Ontwikkelingssamenwerking in meerjarig perspectief
Vrijwel tegelijkertijd met deze begroting wordt u de beleidsbrief aangeboden over «ontwikkelingssamenwerking in meerjarig perspectief». Aangezien de consultaties en besluitvorming over deze meerjarige beleidsvisie nog hebben plaatsgevonden na vaststelling van de begroting zijn de beleidsmatige en financiële consequenties van deze brief nog niet in deze begroting 2004 opgenomen. Deze zullen worden verwerkt in een Nota van Wijziging welke u ruim voor de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken zal worden aangeboden. In september 2003 is de conceptrapportage van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) «Effectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking» beschikbaar. Ook die wordt verwerkt in de Nota van Wijziging en de beleidsbrief.
Voor een overzicht van de uitgaven van het buitenlands beleid in de breedste zin wordt verwezen naar de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) welke gelijktijdig met de Nota van Wijziging op de begroting aangeboden wordt. De HGIS omvat naast het grootste deel van de BZ-uitgaven (inclusief ontwikkelingssamenwerking) tevens de buitenlanduitgaven van de overige departementen. De HGIS-nota geeft daarnaast weer welk deel van de buitenlanduitgaven als officiële ontwikkelingshulp («ODA») kwalificeert.
De wereld om ons heen verandert voortdurend. Nederland, met zijn open maatschappij en zijn internationaal gerichte bedrijfsleven, ondervindt de gevolgen hiervan eerder en intenser dan andere landen. Wij zijn voor onze veiligheid, welvaart en welzijn in grote mate afhankelijk van onze omgeving. Het is daarom zaak dat wij weten welke Nederlandse belangen daarbij in het geding zijn en dat we een strategie ontwikkelen en uitvoeren die er op gericht is onze belangen in het buitenland zo goed mogelijk te behartigen. Daarnaast is het van belang dat geprobeerd wordt die internationale omgeving zoveel mogelijk te beïnvloeden in de door ons gewenste zin. In deze constant veranderende omgeving heeft Nederland politieke, economische, militaire en ontwikkelingsmiddelen ter beschikking die per geval in de juiste mix kunnen worden ingezet.
In 2004 zullen naar verwachting zowel de Europese Unie als de NAVO, die de pijlers zijn van onze welvaart en veiligheid, uitbreiden met respectievelijk tien en zeven lidstaten. Dit heeft grote gevolgen voor het functioneren van deze organisaties, maar ook voor de opstelling en inzet van Nederland aan de betreffende onderhandelingstafels.
De steeds verdergaande internationale vervlechting vraagt om een stevige en duurzame internationale ordening. Het in politieke en economische ontwikkeling achterblijvende deel van de wereld heeft recht op een coherente aanpak van die achterstand in het belang van de welvaart en veiligheid van die landen en regio's, maar dit is ook in het belang van ons. Afghanistan, Irak en de conflicten in Afrika vergen eendrachtige internationale actie. Dat geldt ook voor de strijd tegen terroristische dreiging, het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens en het voorkomen van nieuwe conflicten.
De regering stelt zich tot doel bij te dragen aan een rechtvaardige internationale omgeving, waarin onze veiligheid, welvaart en welzijn kunnen worden gewaarborgd. Voor Nederland zijn daarom een krachtige Europese Unie en een sterke transatlantische band daarvoor in ons beleid reeds langjarig verankerde grondbeginselen. De regering zet zich hiervoor in middels de verwezenlijking van de vijf hoofddoelstellingen van het buitenlands beleid. Dit zijn de versterking van de internationale ordening, de bevordering van vrede, veiligheid en stabiliteit, de intensivering van de Europese samenwerking, duurzame armoedevermindering en het bevorderen van de bilaterale betrekkingen, waaronder consulaire dienstverlening.
Deze doelstellingen kunnen alleen in onderlinge samenhang en in nauwe samenwerking met andere spelers, met andere landen en internationale organisaties, met het internationale bedrijfsleven, en met nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties verwezenlijkt worden.
De mate van succes bij het verwezenlijken van onze doelstellingen hangt, afgezien van de doeltreffendheid van de gebruikte instrumenten, af van de wijze waarop Nederland zich opstelt en positioneert. Wij moeten andere landen en internationale actoren voor ons beleid en voor onze inzichten weten te winnen en hen vervolgens overtuigen dat beleid met ons in uitvoering te nemen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen het gewicht dat Nederland heeft, het gezag van Nederland en de invloed die Nederland op de internationale ontwikkelingen kan uitoefenen.
Het gewicht van een land en dus ook van Nederland is in belangrijke mate een gegeven. Dat het gewicht van een middelgroot land als Nederland beperkt is, spreekt voor zich. Maar het moet ook niet worden onderschat. Nederland heeft in omvang de zestiende economie van de wereld, die ongeveer even groot is als die van de tien nieuwe EU-lidstaten bij elkaar. Nederlandse bedrijven behoren wereldwijd tot de top van buitenlandse investeerders. Nederland is en blijft belangrijk in de wereld als het gaat om internationale economische ontwikkelingen.
Ook in politiek opzicht heeft Nederland over lange tijd internationaal gezag opgebouwd. Nederland heeft een vooraanstaande naam op het terrein van de bevordering van de internationale rechtsorde (met Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld), van ontwapening en wapenbeheersing en van de mensenrechten. De Nederlandse krijgsmacht levert wezenlijke bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties en conflictbeheersing. En Nederland is sinds de jaren vijftig een van de grootste voorvechters van de Europese integratie, waardoor de stabiliteit en behoud van gemeenschappelijke waarden en normen worden gewaarborgd.
Op het vlak van de duurzame armoedebestrijding bevindt Nederland zich reeds jaren in de voorhoede. Nederland is de zesde donor in de wereld. Op de coherentie-index van het Centre for Global Development kwam Nederland als beste uit de bus voor de totaalscore. De coherentie-index beoordeelt de OESO-landen op hun inspanningen ten aanzien van hulp, handel, directe investeringen, milieu, migratie, alsmede vrede en veiligheid. De inzet is om deze score te verhogen. De regering handhaaft het jaarlijkse budget voor ontwikkelingssamenwerking op 0,8% van het Bruto Nationaal Product. Duurzame armoedebestrijding blijft de hoofddoelstelling van Ontwikkelingssamenwerking. Leidraad zijn de Millennium Development Goals (MDG's), waarover de internationale consensus groeit. In het kader van de MDG's is er bijzondere aandacht voor de beleidsterreinen onderwijs, milieu, aids en reproductieve gezondheid.
Dit zijn en blijven belangrijke buitenlandspolitieke constanten die hun eigen intrinsieke waarde hebben; de wijze waarop Nederland daaraan heeft vorm gegeven, draagt bij aan het internationale gezag van ons land. Dit gezag is geen gegeven, maar vergt voortdurend onderhoud. Het schept ook verplichtingen, die door een te grote nationale gerichtheid niet in de verdrukking mogen raken. De regering zal zich inzetten om deze gezaghebbende elementen van Nederland te behouden en waar nodig te versterken.
Waar gewicht in belangrijke mate een gegeven is en gezag iets dat alleen over lengte van jaren kan worden opgebouwd, is invloed het meest dynamische element waardoor de positie van Nederland kan worden versterkt. Gewicht en gezag dragen bij aan deze invloed, maar zijn alleen onvoldoende voor een effectief buitenlands beleid. Aan behoud en vergroting van invloed moet daarom permanent worden gewerkt. Sleutelbegrippen hierbij zijn geïntegreerd beleid, regionale benadering, slagvaardigheid, coherentie, maar vooral vernieuwende ideeën in combinatie met een professionele diplomatie en een optimaal toegerust nationaal en internationaal netwerk. Kortom, het leveren van kwaliteit en het beschikbaar stellen van de daarvoor benodigde middelen. De regering zal zich daar in de komende periode volledig voor inzetten.
Vraagstukken waar Nederland internationaal mee geconfronteerd wordt en die om oplossingen vragen, zijn niet ééndimensionaal. Alleen een geïntegreerde benadering biedt kans van slagen. De regering zal zowel binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als interdepartementaal en internationaal blijven werken aan een gecoördineerde en coherente benadering van internationale vraagstukken met inzet van de meest effectieve en efficiënte combinatie van diplomatieke, veiligheidspolitieke, militaire, economische en ontwikkelingsinstrumenten.
Instrument bij uitstek om tot een bundeling te komen van bestaande instrumenten en middelen te komen op het terrein van vrede, veiligheid en conflictbeheersing, is de instelling van een fonds voor vrede en stabiliteit. Dit «stabiliteitsfonds» is onder meer gericht op de financiering van activiteiten die bijdragen aan een democratisch gecontroleerde en transparant gefinancierde veiligheidssector in derde landen, ondersteuning van de eigen peacekeeping capaciteit van ontwikkelingslanden, vredesdialogen, en dergelijke. Activiteiten worden gefinancierd op basis van een coherent veiligheidsbeleid ten aanzien van bepaalde landen, regio's en/of thema's. Van geval tot geval wordt bepaald, veelal achteraf, hoe de toerekening naar ODA en non-ODA geschiedt.
Terrorisme is in het bijzonder een probleem dat vraagt om een geïntegreerde aanpak, die zowel voorkoming als bestrijding omvat. Terrorisme maakt gebruik van de globalisering van communicatiemogelijkheden, financiële stromen en personenverkeer. Met name een open samenleving als de Nederlandse is hier gevoelig voor. Interne en externe veiligheid vloeien in toenemende mate in elkaar over. De samenhang tussen externe en interne factoren vraagt onze nauwgezette aandacht. De veiligheid van Nederland is nauw verbonden met die van onze omgeving, en andersom. Daarom is in de eerste plaats de Europese Unie een aangewezen forum om gezamenlijke maatregelen te nemen, zowel intern (samenwerking van veiligheids- en politiediensten; wetgeving) als extern (betrekkingen met derde landen die een risico vormen of waarmee samenwerking is aangewezen). Ook de NAVO kan een belangrijk forum zijn om terrorisme tegen te gaan. De NAVO stelt zich in om effectiever te kunnen reageren op terroristische bedreigingen, indien een snel, militair antwoord op zijn plaats is. De VN is het geëigende forum voor het bereiken van wereldwijde overeenstemming over de aard en aanpak van het probleem.
Zowel naar hun aard en gevolgen als in hun oplossing zijn onderwerpen als vrede en veiligheid, armoede, milieu, handel, en migratie grensoverschrijdend. Daaruit volgt dat, waar dit meerwaarde heeft, Nederland, zowel in bilateraal als in multilateraal kader, zich inzet voor een geïntegreerde aanpak van de verschillende instrumenten van buitenlands beleid binnen een regionale benadering.
Conflicten in Afrika en in de Grote Meren-regio in het bijzonder, behoren momenteel in omvang, regionale dimensie, aantallen slachtoffers en mensenrechtensituatie tot de meest ernstige in de wereld. Nederland heeft in de Grote Meren-regio geen koloniaal verleden en wordt als betrouwbaar gesprekpartner gezien. Nederland voert een beleid met de inzet van verschillende instrumenten: het politieke instrument door betrokkenheid bij de mede door ons land geïnitieerde «Club des Grands Bassins», het veiligheidsinstrument door onder meer financiering van de Zuid-Afrikaanse beschermingsmacht in Burundi en betrokkenheid bij de EU-stabilisatiemacht onder Franse leiding in Ituri (Oost Congo), en het OS-instrument door ontwikkelingshulp te geven ter bevordering van armoedebestrijding, transitie en stabiliteit in landen waarmee we een intensieve bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhouden zoals Rwanda, Tanzania en Uganda.
De Nederlandse betrokkenheid bij conflictoplossing in de Hoorn van Afrika betreft onder meer het onderhouden van een politieke dialoog met en deelname in vredesmissies in Soedan, evenals de inzet van politieke instrumenten voor de afwikkeling van het grensconflict tussen Ethiopië en Eritrea.
Ook in de Westelijke Balkan voert Nederland een regionaal beleid, in het kader waarvan wordt bijgedragen aan de toenadering tot de EU en NAVO, vestiging van de rechtsstaat en de economische ontwikkeling van de Balkanlanden, ook in hun onderlinge betrekkingen. Alle beschikbare beleidsinstrumenten – militaire presentie, participatie in multilateraal overleg, ontwikkelingssamenwerking, Matra en de bevordering van economische activiteiten – worden op zoveel mogelijk samenhangende wijze ingezet.
In Afghanistan kiest Nederland, naast de inzet van humanitaire middelen, voor een bijdrage aan de stabilisatie van het land om een omgeving te helpen creëren waarin politiek en economisch herstel kan plaatsvinden. Nederland heeft daarbij, samen met Duitsland, geruime tijd verantwoordelijkheid genomen voor de aansturing van de ISAF-stabilisatiemacht. Nederland blijft in 2004 actief bij de verbetering van de veiligheid en de wederopbouw van de Afghaanse samenleving.
Een vergelijkbare betrokkenheid geldt ten aanzien van Irak, waar Nederland humanitaire hulp financiert en deelneemt aan de multinationale stabilisatiemacht. Die macht is een middel tot het verwezenlijken van voorwaarden waaronder de Irakezen zelf hun politieke toekomst vorm kunnen geven en economische wederopbouw kan plaatsvinden.
Ook het Midden-Oosten vredesproces is een proces dat in zijn regionale context moet worden bezien. Nederland kan in dit dossier zijn bijdrage leveren door gebruik te maken van de traditioneel goede relaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit.
Het politieke perspectief dat is ontstaan door de aanvaarding van de routekaart dient te worden vastgehouden. Een blijvende Amerikaanse inspanning is van cruciaal belang om weerstand bij de implementatie te voorkomen of te overwinnen. De regering zal zich binnen de EU ervoor inzetten dat deze, zelf en als lid van het Kwartet, al het mogelijke zal doen om de partijen te bewegen zich constructief te blijven opstellen. Dit betekent ook concrete steun aan de totstandkoming en opbouw van een Palestijnse staat. In 2004 zal de transitie van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking voor de Palestijnse Gebieden tot een Goed Bestuur programma worden voltooid.
De Arabische wereld is sinds vele eeuwen een belangrijke buurregio voor Europa. Mede door migratie is de laatste decennia het belang van goede betrekkingen met deze regio verder gegroeid. Het belang van een nieuwe focus op de Arabische wereld is nog toegenomen door de gebeurtenissen van 11 september 2001. Het vizier is daarbij gericht op sociaal-economische ontwikkeling en democratisering van de Arabische wereld met het oog op de vergroting van stabiliteit en veiligheid, zowel in de regio als daarbuiten. Het UNDP Arab Human Development rapport van 2002 bevestigt vanuit het eigen Arabische perspectief de noodzaak van verdere ontwikkeling, met name op terreinen als onderwijs en gelijkheid tussen de seksen. Hiervoor zal een gewilliger oor worden gevonden naarmate zowel in het Westen als in de Arabische wereld op verschillende maatschappelijke niveaus beter begrip van en voor elkaar wordt gekweekt. De Nederlandse regering poogt deze dialoog zowel op bilateraal niveau te voeren, als via de EU en de VN. Met name het Barcelona-proces, dat zich richt op zowel overheden als burgers, biedt daartoe goede mogelijkheden.
Nederland zal tijdens het EU-voorzitterschap de relaties met de landen in de regio verder vormgeven door concrete activiteiten in de kaders van de Euro-Mediterrane samenwerking en de dialoog met de Gulf Cooperation Council.
De regering zal zeker stellen dat snel en adequaat gereageerd wordt op nieuwe ontwikkelingen in de internationale omgeving en trachten waar mogelijk door middel van strategische analyses vroegtijdig te kunnen reageren op veranderingen. De verwachte uitbreiding van EU en NAVO en de aanpassingen van deze organisaties aan de veranderde omgeving, vraagt ook van Nederland een gewijzigde inzet. Dit houdt tevens in dat Nederland oog heeft voor de veranderingen in en bedreigingen voor de internationale ordening en zijn beleid daarop afstemt.
In het streven naar een versterking van deze internationale ordening hecht Nederland zeer aan een goed werkend multilateraal stelsel, dat daadwerkelijk in staat is een effectief antwoord te bieden op de problemen. Zo wil Nederland in dit verband impulsen geven op terreinen als non-proliferatie, het functioneren van de VN-mensenrechtencommissie, de OVSE en de verdere opbouw van het Internationale Strafhof. Nederland blijft zich inzetten voor het creëren van een breed draagvlak voor het Internationale Strafhof. Tevens zijn hervormingen van het VN-secretariaat zoals door de SGVN voorgesteld van groot belang.
De verwachte uitbreiding van de Europese Unie tot 25 of meer leden maakt verdere institutionele aanpassingen noodzakelijk. De Intergouvernementele Conferentie, die dit najaar van start gaat, zal hierover beslissen. Nederland wenst een meer slagvaardige, transparante en democratische Unie tot stand te brengen met als grondslagen de gelijkwaardigheid van lidstaten, versterking van de Communautaire methode en handhaving van het institutionele evenwicht. Het subsidiariteitsbeginsel blijft hierbij het uitgangspunt. Voor wat betreft de uitbreiding hecht Nederland er groot belang aan dat de door de toetredende landen aangegane verplichtingen worden nagekomen en zal de Commissie eraan houden dat de toetredingscriteria en de vrijwaringsclausules nauwlettend zullen worden toegepast.
Gezien de nog steeds toenemende verstrengeling van Europese regelgeving en nationaal beleid groeit de noodzaak van de verdere versterking van de Haagse coördinatiestructuur. Nederland dient met één stem te spreken in Brussel en die stem dient de resultante te zijn van zorgvuldige afstemming van alle relevante facetten.
Ook een uitgebreide NAVO dient slagvaardig te blijven en het hoofd te kunnen bieden aan nieuwe uitdagingen. De komende periode zal de uitvoering ter hand worden genomen van verplichtingen aangegaan tijdens de NAVO-Top van Praag van november 2002 voor de capaciteitsversterking. Toen is besloten tot het Prague Capabilities Commitment, waarbij alle bondgenoten zich hebben gecommitteerd de bestaande tekortkomingen op het gebied van militaire capaciteiten aan te pakken. Ook Nederland heeft toegezegd een aantal concrete projecten ter hand te nemen. Wat crisisbeheersingscapaciteiten betreft, heeft Nederland steeds aangedrongen op maximale samenhang en afstemming met het capaciteitenprogramma dat in het kader van het EVDB is opgezet.
In Praag hebben NAVO-bondgenoten tevens tot de oprichting van de NATO Response Force besloten, een snel inzetbare eenheid, waaraan op rotatiebasis door de NAVO-landen zal worden deelgenomen. De uitwerking van het concept vindt thans plaats. Nederland zal een wezenlijke bijdrage aan de NRF leveren.
De regering streeft naar versterking van het Europees buitenlands- en veiligheidsbeleid. De inzet is erop gericht dat de Unie, ook in gevoelige politieke dossiers, een effectief en slagvaardig beleid formuleert dat zoveel mogelijk met één stem wordt uitgedragen. Daartoe zal dit beleid ook inhoudelijk moeten worden verdiept en verbreed. De opstelling van een Europese veiligheidsstrategie biedt daartoe een belangrijke aanzet. De rol van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB kan verder worden versterkt. De verdere praktische uitwerking van het Europese defensiebeleid zal in het kader van de zogenaamde «Berlijn-plus»-afspraken in complementariteit met de NAVO plaatsvinden.
De regering zal zich in uitvoeringsorganisaties van verdragen, exportcontroleregimes, veiligheidspolitieke overlegorganen, inzetten voor een effectieve non-proliferatie van massavernietingswapens (bijvoorbeeld ten aanzien van Iran). Effectieve non-proliferatie vereist allereerst volledige uitvoering van de internationale afspraken en van het toezicht op naleving. Daarnaast is aanvulling en versterking van het bestaande systeem nodig. In toenemende mate zijn de landen die geen of beperkt onderdeel uitmaken van het wereldomspannende stelsel van afspraken en verdragen, onderwerp van zorg en discussie. Nederland is ook bereid landen technische ondersteuning te bieden bij de verbetering van hun exportcontrolesysteem.
Als grote donor kan Nederland op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking in de voorhoede meespelen. Er zal intensief met andere donoren worden samengewerkt, zonder dat wij ons opsluiten in traditionele gelijkgezinde groepen. De slagkracht van Ontwikkelingssamenwerking zal verder worden vergroot door intensivering van de samenwerking met het bedrijfsleven en niet-gouvernementele actoren rond specifieke dossiers. Slagvaardigheid betekent ook dat Nederland deskundigheid en middelen concentreert op een kleiner aantal landen, sectoren en organisaties.
Consistentie en coherentie van beleid
Consistentie en coherentie van beleid zijn voorwaarden voor geloofwaardigheid en effectiviteit. Dit vergt een intensieve afstemming en coördinatie tussen de departementen in Den Haag, waarvoor wij ons op alle niveaus zullen blijven inzetten.
In de Europese Unie – en zeker ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 – zal de regering zorg dragen voor een coherent en gecoördineerd beleid. Daarbij moet tijdens ons EU-voorzitterschap de rol van neutraal voorzitter scherp worden onderscheiden van de gebruikelijke standpuntinname in de Raad en een goede balans worden gevonden tussen eigen, nationale ambitie en het verder brengen van de gezamenlijke Europese agenda. Zo is ten aanzien van de mogelijke toetreding van Turkije gedurende het Nederlands EU-voorzitterschap nadere besluitvorming voorzien. In juni 2004 vinden verkiezingen plaats voor het Europees Parlement en per 1 november zal een nieuwe Europese Commissie worden benoemd. Nederland zal met deze bijzondere omstandigheden rekening houden en zo goed mogelijk anticiperen op de gevolgen daarvan.
De verwachte uitbreiding van de Europese Unie met voornamelijk Midden-Europese landen, dwingt ons tevens oog te hebben voor de landen aan de oost- en zuidgrens van de uitgebreide Unie. Rusland zal in 2004 zowel vanuit bilateraal perspectief als in verband met het EU-Voorzitterschap speciale aandacht krijgen. Tijdens het EU-Voorzitterschap zal Nederland verantwoordelijk zijn voor voorbereiding en uitvoering van een halfjaarlijkse EU-Rusland topconferentie. Het Matra-programma zal zich meer kunnen oriënteren op de intensivering van de samenwerking met het «wijdere Europa» en de «nieuwe buren» (met name Oekraïne). Deze ondersteuning is vooral gericht op de versterking van de «civil society» en het lokaal bestuur.
Vanaf november 2003 tot mei 2004 zal Nederland het voorzitterschap van de Raad van Europa bekleden. Tijdens dit voorzitterschap zal Nederland onder meer aandacht schenken aan de verbetering van de effectiviteit van het Hof, de relatie tussen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg en het Hof van Justitie in Luxemburg, de interculturele dialoog – met aandacht voor inburgering en integratie – integriteit in de publieke sector, sociale cohesie en implementatie van mensenrechtennormen.
Het streven van de regering is er daarnaast ook op gericht de werkzaamheden van de verschillende Europese organisaties, OVSE, Raad van Europa en EU, beter op elkaar af te stemmen. Tijdens het OVSE-voorzitterschap in 2003 is hiermee een start gemaakt. Tijdens het voorzitterschap van de Raad van Europa en de EU zal dit worden voortgezet.
Ook op het terrein van ontwikkelingssamenwerking blijft de regering streven naar een coherent beleid. Wij streven ernaar om binnen het brede spectrum van overheidsbeleid zo goed mogelijk rekening te houden met het doel van armoedevermindering. Zo mogen bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking en handelsbeleid niet haaks op elkaar staan. Het heeft immers geen zin om arme landen hulp te geven en hen tegelijk in de toegang tot wereldmarkten te belemmeren. Dit houdt in dat bij het maken van het nationale en internationale beleid (bijvoorbeeld in EU- en WTO-verband) de effecten op ontwikkelingslanden worden meegewogen. Daarnaast betekent coherentie ook dat er prioriteit wordt gegeven aan coherentiethema's in de Nederlandse multi- en bilaterale inzet. De verdere uitvoering van het actieprogramma Duurzame Daadkracht wordt voortvarend ter hand genomen.
Bij de OESO wordt bepleit dat een groter deel van de kosten van crisisbeheersingsoperaties in ontwikkelingslanden alsmede het klimaatbeleid in ontwikkelingslanden (CDM) onder de ODA-definities worden gebracht.
Kwaliteit en effectiviteit van beleid en uitvoering
De kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking zijn gebaat bij concentratie van deskundigheid en middelen, donorcoördinatie en harmonisatie van procedures. Vanuit dit streven zal de bilaterale samenwerking worden geconcentreerd op een kleiner aantal landen en sectoren. Daarbij is ook de complementariteit een overweging. Dat is de meerwaarde die kan ontstaan door verdere samenwerking met andere donoren, of dat nu zijn overheden, multilaterale of maatschappelijke organisaties. Resultaatgerichtheid staat hierbij voorop. Om versnippering van beleid en middelen te voorkomen, zijn ook in het multilaterale kanaal keuzes onontkoombaar. Daarbij is het streven de Nederlandse positie als donor te handhaven in die organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit, Nederlandse meerwaarde, en een focus op het behalen van de Millennium Development Goals.
Kwaliteit en effectiviteit worden ook bereikt met een grotere rol voor de particuliere sector. De particuliere sector kan een grote bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een land en verdient daartoe de ruimte. Bij de particuliere sector denkt de regering naast het maatschappelijk middenveld ook expliciet aan het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van publiek-private samenwerking (PPS). Het belang van ondernemerschap verdient grotere erkenning, ook als het om internationale samenwerking gaat. De bestrijding van armoede kan niet zonder het scheppen van productieve werkgelegenheid en het bevorderen van handel en investeringen.
De veranderingen in de wereld vragen om een aangepast optreden van Nederland in internationaal verband. Meer dan in het verleden wellicht het geval was, vraagt moderne diplomatie om een hoog kennisniveau op vele, deels nieuwe terreinen, een sterk gevoel voor de Nederlandse maatschappelijke verhoudingen en vraagstukken en het besef dat dossiers niet geïsoleerd, maar in hun onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Daarnaast is het van groot belang kansen en problemen tijdig te signaleren en hierop snel in te spelen. Een terrein dat verder zal worden ontwikkeld is het terrein van de «public diplomacy». Meer dan voorheen zullen onze diplomatieke inspanningen zich niet slechts richten tot overheden, maar daar waar nodig of gewenst tevens bijdragen aan een helder en positief beeld van Nederland in het buitenland.
Als gevolg van de omvangrijke uitbreiding van de EU en de NAVO zal de bilaterale samenwerking met de lidstaten van deze organisaties aan gewicht winnen. Met name in een EU van 25 lidstaten zal het belang van regulier bilateraal overleg verder toenemen. Immers, ter voorbereiding van een efficiënte besluitvorming in Brussel en met het oog op mogelijke coalitievorming zal in toenemende mate voorafgaand overleg met partners geboden zijn. Een goede bilaterale relatie vormt daarvoor een onontbeerlijke basis en omgekeerd zal een goede werkrelatie in multilateraal verband de bilaterale relatie verder verstevigen. De bilaterale ambassades zullen hierbij een belangrijke rol spelen.
Moderne diplomatie is nog steeds in hoge mate afhankelijk van goede contacten ter plekke, ondanks de benutting van moderne communicatiemiddelen. Het postennetwerk – het essentiële voertuig voor onze internationale betrekkingen – moet zowel in capaciteit als kwaliteit toegerust zijn om de vele taken goed te kunnen blijven vervullen zowel naar de overheden toe, naar het bedrijfsleven als naar de lokale bevolkingen en de Nederlanders in het buitenland. De regering ziet dit als een prioriteit en zal ondanks de forse bezuinigingen de doeltreffendheid en doelmatigheid van het postennet zoveel mogelijk in stand houden, al zal niet aan de sluiting van enkele posten ontkomen kunnen worden. Op beleidsonderdelen en in bepaalde landen, zal Nederland niet meer direct kunnen terugvallen op informatie vanuit de eigen Ambassade en zal vaker dan in het verleden het geval was, aansluiting gezocht worden bij informatie van partners ter plaatse, bij informatie die breed beschikbaar is dan wel door EU-partners ter beschikking gesteld wordt.
Voorop blijft echter staan dat iedere Nederlandse burger die een beroep doet op de consulaire dienstverlening, een snelle, zorgvuldige en rechtvaardige behandeling ten deel valt. Onze diplomatieke en consulaire posten zijn hierbij «de eerste lijn». We blijven ernaar streven de kwaliteit van de dienstverlening aan in het buitenland verblijvende Nederlanders, aan het groeiend aantal reizigers en aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland, verder te verbeteren. Ook in 2004 zullen, volgens de in 2001 geïntroduceerde normen, de ruim 2100 in het buitenland gedetineerde Nederlandse burgers worden begeleid. Indien nodig zullen de vastgestelde consulaire normen nader worden aangescherpt. Daarnaast geldt vanzelfsprekend dat ook buitenlanders die zich melden bij de Nederlandse posten voor visumaangelegenheden adequaat zullen worden geholpen.
DE BEGROTING 2004 OP HOOFDLIJNEN
De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2004 omvat in totaal EUR 9,4 miljard aan uitgaven en EUR 0,5 miljard aan ontvangsten. Een groot gedeelte van de uitgaven en alle ontvangsten behoren tot de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De Nederlandse bijdrage aan de EU en de hieraan gerelateerde vergoeding van de Europese Unie aan Nederland vallen niet onder het regime van de HGIS. Vanaf 2002 worden alle afdrachten aan en vergoedingen van de EU op de BZ-begroting verantwoord.
De begroting kent vijf hoofddoelstellingen onderverdeeld in vijftien beleidsartikelen. Het grootste deel van de uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken valt onder de hoofddoelstelling duurzame armoedevermindering (beleidsartikelen 6 tot 12). Dit hangt samen met het feit dat de ODA-uitgaven, de belangrijkste component van deze begroting, met name onder deze beleidsartikelen vallen.
In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet Balkenende II nieuwe bezuinigingen op non-ODA opgenomen. Deze komen bovenop de ombuigingen van het kabinet Balkenende I waarover vorig jaar in de begroting reeds is bericht. Balkenende II kent zowel een taakstelling non-ODA op het apparaat als op non-ODA-programmamiddelen. (Uitgezonderd zijn programma's die betrekking hebben op vrede en veiligheid.) De integrale koppeling van het non-ODA-deel van de HGIS aan het BNP is met deze taakstelling losgelaten. De HGIS/non-ODA wordt nog slechts voor binnenlandse prijsstijgingen gecorrigeerd. In onderstaand overzicht zijn de budgettaire consequenties van de taakstellingen uit Balkenende II weergegeven.
(in EUR mln) | Artikel | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 ev |
---|---|---|---|---|---|---|
Taakstelling efficiency | 18.1 | 1,4 | 2,7 | 4,1 | 6,9 | |
Taakstelling beperking compensatie ILO* | 18.1 | 0,8 | 1,2 | 1,6 | 2,0 | |
Taakstelling inhuur externen | 18.1 | 0,8 | 4,4 | 5,8 | 5,8 | 5,8 |
Taakstelling programmagelden non-ODA | 3.2/ 4.2/ 4.3/ 5.5/ 6.8/12.2/13.2/15.1 | 5,0 | 10,2 | 15,2 | 15,2 | |
Totaal taakstelling non-oda volgens het Hoofdlijnenakkoord | 0,8 | 11,6 | 19,9 | 26,7 | 29,9 |
*ILO = incidentele loonontwikkeling
Sinds het opstellen van de ontwerpbegroting 2003 is het geraamde budget voor ontwikkelingssamenwerking door de tegenvallende economische groei aanzienlijk gedaald. Daarnaast zijn in de financiële paragraaf van het Hoofdlijnenakkoord de ramingen voor de schuldkwijtschelding voor Exportkredietverzekeringen en -investeringen (EKI) verhoogd. Dit heeft geleid tot een herschikking van de OS-begroting.
Hieronder volgt, gerangschikt naar beleidsartikelen, een overzicht van de belangrijkste wijzigingen op de uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting 2003. Alleen de beleidsmatig belangrijkste mutaties zijn opgenomen.
Belangrijkste beleidsmatige mutaties (in EUR mln) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
artnr. | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 9 898 | 10 849 | 11 352 | 11 814 | 12 166 | 12 166 | |
Belangrijkste beleidsmatige prioriteiten: | |||||||
Vestiging internationale organisaties | 1 | 21 | 13 | 7 | |||
Noodhulp ontwikkelingslanden | 3 | 13 | – 27 | – 14 | – 11 | – 11 | – 11 |
Centraal GMV-budget | 4 | – 17 | – 30 | – 31 | – 17 | ||
Afdrachten aan de Europese Unie | 5 | – 342 | – 902 | – 329 | – 351 | – 425 | – 425 |
Landenspecifieke samenwerking | 6 | – 74 | – 243 | – 298 | – 226 | – 11 | – 11 |
Thematische samenwerking | 6 | – 8 | – 19 | – 32 | – 34 | – 34 | – 34 |
Macro-georienteerde programmahulp | 6 | – 65 | – 240 | – 415 | – 606 | – 748 | – 573 |
VN-instellingen | 8 | 8 | – 75 | – 39 | – 52 | – 50 | – 50 |
Wereldbank Partnership programma | 9 | – 31 | – 31 | 122 | – 4 | – 19 | – 19 |
Medefinancieringsprogramma | 10 | 35 | 20 | 20 | 23 | 24 | 43 |
Speciale Activiteiten (m.n. TMF) | 10 | 39 | 44 | 71 | 87 | 87 | 87 |
Bedrijfslevenprogramma | 12 | 14 | 28 | 13 | 33 | 28 | 28 |
EU-voorzitterschap algemeen | 13 | 4,5 | 37 | 3,5 | |||
Overige mutaties | – 20 | – 10 | – 27 | 5 | 6 | 5 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 9 476 | 9 414 | 10 404 | 10 661 | 11 013 | 11 206 |
Op het terrein van de bevordering van de internationale rechtsorde streeft de regering naar een zo goed mogelijk vestigingsklimaat in Nederland voor internationale organisaties. Een adequate (deel) financiering van de hier gevestigde internationale organisaties maakt hiervan deel uit. Daarom is het budget voor internationale ordening (beleidsartikel 1) voor de jaren 2003 tot en met 2005 verhoogd.
De regering zal blijven werken aan een gecoördineerde benadering van internationale vraagstukken. Een instrument om tot een bundeling te komen van een aantal bestaande middelen (zowel ODA- als non-ODA) op het terrein van vrede, veiligheid en conflictbeheersing is het Stabiliteitsfonds. In een Nota van Wijziging op deze begroting (zie de leeswijzer) zal worden vastgesteld welke bedragen hiervoor beschikbaar komen.
Wegens noodzakelijke ombuigingen binnen het ODA-budget zijn de beschikbare middelen voor noodhulp aan ontwikkelingslanden (beleidsartikel 3) neerwaarts bijgesteld: EUR 16 miljoen in 2003, EUR 27 miljoen in 2004 en EUR 14 miljoen in 2005 en EUR 11 miljoen in de jaren daarna. Voor 2003 toont bovenstaande tabel per saldo een positieve mutatie vanwege een ophoging bij eerste suppletore begroting 2003 van EUR 29 miljoen ten behoeve van Irak en Ivoorkust.
Ook het budget voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (beleidsartikel 4) zal worden verlaagd. Ten opzichte van de ontwerpbegroting 2003 zal er EUR 17 miljoen minder budget beschikbaar zijn voor het centrale GMV-budget in 2003, EUR 30 miljoen in 2004, EUR 31 miljoen in 2005 en 17 miljoen in 2006. Daar staat tegenover dat in de landenprogramma's de komende jaren meer activiteiten ten behoeve van beter bestuur zullen worden ontplooid.
De raming van de EU-afdrachten (beleidsartikel 5) in 2003 is neerwaarts bijgesteld. Een lagere BNP-afdracht is voornamelijk het gevolg van een lagere EU-begroting 2003 en een hoger dan verondersteld overschot op de EU-begroting van 2002. Verder zijn door vertraging van de de economische groei zowel de BTW-afdracht als de invoerrechten afgenomen.
Het budget voor bilaterale samenwerking (beleidsartikel 6) wordt eveneens verlaagd als uitvloeisel van de verdere concentratie op landen en sectoren. Per saldo zullen minder activiteiten gefinancierd worden binnen thematische samenwerking, omdat de thema's in toenemende mate via het TMF (thematische medefinanciering met maatschappelijke organisaties) verlopen. De reservering voor macrosteun wordt eveneens verlaagd. Dit betreft met name in latere jaren een afname als gevolg van lagere BNP-ramingen van de op dit artikel geparkeerde groei van het ODA-budget.
In het multilaterale kanaal dient versnippering van beleid en middelen te worden tegengegaan. Aan beleidsrelevante organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit wordt de voorkeur gegeven (zie beleidsagenda). In beleidsartikel 8 (De rol van VN-instellingen bij armoedebestrijding) is daarom besloten tot het beëindigen of veel meer toespitsen van de zogenaamde Partnershipprogramma's met diverse VN-instellingen. Voorts worden jaarlijkse bijdragen aan enkele kleine instellingen beëindigd in het kader van het streven de door hen nagestreefde doeleinden in te bouwen in wat grotere organisaties doen. In andere gevallen, bijvoorbeeld de regionale commissies van de VN, zullen eveneens de jaarlijkse bijdragen worden beëindigd, waarbij echter de mogelijkheid van financiering van beleidsrelevante incidentele activiteiten zal openblijven. Door middel van kasschuiven zal een deel van de betalingen aan UNDP (EUR 10 miljoen), UNFPA (10 miljoen) en UNICEF (EUR 5 miljoen) in 2004 worden uitgesteld naar 1 januari 2005. Dit stelt ons in 2004 in staat de verlaging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking als gevolg van een lager BNP enigszins gespreid te accommoderen.
Voor beleidsartikel 9 (Rol van Internationale Financiële Instellingen bij armoedebestrijding) is de belangrijkste mutatie het gevolg van een ander kasritme van de speciale programma'sbinnen het Wereldbank Partnership Programma. Het gaat hier om het Global Fund to Fight Aids, TBC and Malaria, het DDR Grote Meren programma en het Education for All Fast Track Initiatief, drie programma's waarvoor de Wereldbank als «penningmeester» optreedt.
Een grotere rol voor de particuliere sector verhoogt de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking (beleidsartikel 10). De regering heeft daarom besloten om het budget voor de medefinancieringsorganisaties, conform de aanbeveling van de Commissie La Rive-Box, te laten stijgen tot 11% van het ODA budget. Complementariteit binnen ontwikkelingssamenwerking wordt onder andere bereikt door het financieren van verschillende thematische organisaties in het kader van TMF. Hiervoor is in de toekomst extra geld gereserveerd.
De grotere rol voor de particuliere sector betreft ook met name het bedrijfsleven. Het budget voor beleidsartikel 12 (Samenwerking met het bedrijfsleven) is dan ook per saldo verhoogd, vooral vanwege de intensivering van het PSOM-programma. Daarnaast is op basis van de ervaringscijfers de raming voor ORET verlaagd met 10 miljoen in 2004 en 2005.
Een belangrijke prioriteit van de regering is de uitwerking van het actieplan «Duurzame Daadkracht» naar aanleiding van de WSSD. De middelen die gemoeid zijn met deze uitwerking zijn opgenomen in de resterende financiële kaders van de begroting.
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in de tweede helft van 2004 zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken de activiteiten in het kader van het voorzitterschap coördineren. Nederland zal tijdens het voorzitterschap onder meer accent leggen op de verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid door onder andere versterkte samenwerking op het gebied van asiel en migratie. Ook zal er aandacht zijn voor activiteiten ter bevordering van duurzame groei en een actief, betrokken en slagvaardig extern beleid. Daarnaast zal, naar het zich laat aanzien, de financiële houdbaarheid van de Unie een horizontaal thema vormen. In dit kader is op beleidsartikel 13 voor de jaren 2003 tot en met 2005 een totaalbedrag van EUR 68 miljoen ter dekking van niet-BZ-specifieke kosten gereserveerd (EUR 23 miljoen hiervan is in het overzicht met de belangrijkste beleidsmatige mutaties reeds in de stand ontwerpbegroting 2003 opgenomen).
Tot slot zijn hieronder de belangrijkste beleidsmatige mutaties bij de ontvangsten ten opzichte van de ontwerpbegroting 2003 weergegeven.
Belangrijkste beleidsmatige mutaties ontvangsten (in EUR mln) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
artnr. | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 509 | 526 | 557 | 584 | 614 | 614 | |
Belangrijkste beleidsmatige prioriteiten: | |||||||
Vergoeding voor inning invoerrechten | 5 | – 37 | – 48 | – 59 | – 67 | – 76 | – 76 |
Bilaterale ontwikkelingssamenwerking | 6 | 35 | 25 | 25 | 2 | 2 | 2 |
Overige mutaties | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | |
Stand ontwerpbegroting 2004 | 512 | 508 | 528 | 524 | 545 | 545 |
De lagere ontvangsten op beleidsartikel 5 weerspiegelen de mutaties bij de invoerrechten als gevolg van een minder sterke stijging van de import.
De mutatie op beleidsartikel 6 betreft voor EUR 10 miljoen in 2003 en voor EUR 23 miljoen in 2004 en 2005 de verwachte meerinkomsten vanwege het terugvorderen van restfondsen bij partnerorganisaties. Met die organisaties zal geen nieuwe bestemming worden afgesproken in het verlengde van de activiteit waarvoor gelden oorspronkelijk waren overgemaakt, maar zal worden teruggevorderd. Verder kent 2003 een ontvangst van EUR 23 miljoen die samenhangt met de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO). Het saldo ten laste van de NIO op de rekening courant bij de Staat bedroeg op 31 december 2002 iets meer dan EUR 23 miljoen. In 2003 wordt het saldo aangezuiverd. Het restant van de getoonde mutatie betreft aflossingen op leningen.
HOOFDDOELSTELLING 1. INTERNATIONALE ORDENING
De regering stelt zich een wereldwijde internationale ordening ten doel, gericht op een vreedzame, veilige, welvarende en rechtvaardige wereld met een duurzaam milieu. Vrede en veiligheid wordt nader behandeld onder Hoofddoelstelling II (Vrede, Veiligheid en Stabiliteit), een welvarende en rechtvaardige wereld ook onder Hoofddoelstelling IV (Duurzame Armoedevermindering).
Onder Hoofddoelstelling 1 vallen, naast het in de Grondwet (artikel 90) opgenomen bevorderen van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, de volgende centrale uitdagingen die op termijn grote invloed op de internationale ordening zullen hebben: de bescherming van het mondiale milieu, de bescherming van de menselijke waardigheid en het bevorderen van een rechtvaardige economische mondialisering.
Speciale aandacht bij de internationale rechtsorde gaat uit naar het verder uitbouwen van Den Haag als multilateraal centrum voor internationaal recht. Een nieuw aandachtspunt is voorts dat in reactie op internationale ontwikkelingen meer aandacht zal worden geschonken aan de verbanden tussen armoedebestrijding en internationale veiligheid. Verder dienen ontwikkelde landen in hun eigen nationale beleid en in te onderhandelen afspraken in internationale organisaties (met name de WTO) voldoende rekening te houden met de belangen van arme landen waaronder duurzame armoedevermindering.
Nederland ziet om historische, politieke en geografische redenen direct belang in een goede internationale ordening. Een goed werkend multilateraal systeem met organisaties die binnen hun eigen mandaat zijn opgewassen tegen de taken van deze tijd, en internationale verdragen en overeenkomsten die de interactie met andere spelers in het internationale vlak beheersbaar en (voor zo ver mogelijk) voorspelbaar maken, zijn belangrijke voorwaarden om als Nederlandse nationale gemeenschap optimaal te kunnen presteren en functioneren.
Daarnaast speelt een belangrijke rol dat Nederland hecht aan verbetering van levensomstandigheden voor diegenen die nog altijd onder de armoedegrens leven. Het draagvlak voor een substantiële Nederlandse bijdrage aan armoedebestrijding is in ons land onverminderd groot. Ook om deze doelstelling te bereiken is – naast adequate financiële middelen – internationale ordening in de zin van een mondiaal systeem van (VN-)organisaties en multilaterale afspraken en overeenkomsten onmisbaar.
Ten aanzien van internationale ordening is er reden tot verhoogde inzet. Politieke ontwikkelingen, met name in het Midden-Oosten, zijn aanleiding geweest voor soms diepgaande verschillen van inzicht over aard en inhoud van de gewenste multilaterale respons. Dit heeft zich vertaald in een op cruciale momenten moeizaam functioneren van multilaterale organen als bijvoorbeeld de Veiligheidsraad. Voor belangrijke multilaterale overeenkomsten zijn verdragsratificaties door vooraanstaande VN-lidstaten vooralsnog uitgebleven, hetgeen de implementatie ervan heeft bemoeilijkt. Mondiale ontwikkelingen op het gebied van milieu, armoedebestrijding en gezondheid blijven de multilaterale capaciteit voor een adequaat antwoord zwaar op de proef stellen.
Tegelijkertijd manifesteert zich ook een verandering voor wat betreft spelers die een rol spelen in de internationale ordening. Traditioneel was interactie overwegend van (inter)gouvernementele aard, maar tegenwoordig zijn steeds meer non-gouvernementele organisaties en instellingen en het internationale bedrijfsleven onderdeel van het internationale ordeningsproces. In het huidige tijdsgewricht is daardoor sprake van een complex spel waarin vele spelers wisselende rollen op onderscheiden momenten spelen.
Voor Nederland zijn zowel de acute mondiale problemen als de nieuwe spelers en organisatievormen uitdagingen die het voortgaande proces van internationale ordening nieuwe impulsen geven. Nieuwe richtingen en inzichten zullen voortdurend worden verwerkt in een evoluerend Nederlands beleid, dat zowel op topconferenties als in reguliere multilaterale bijeenkomsten en fora zal worden uitgedragen.
Resultaten van specifiek Nederlandse inspanningen aangaande internationale ordening zijn moeilijk meetbaar en toewijsbaar, al kunnen op specifieke punten wel degelijk concrete zaken worden bereikt.
Duurzame samenwerking met zowel gouvernementele als non-gouvernementele gelijkgezinden is een belangrijk instrument, maar waar mogelijk of noodzakelijk dient ook het debat en in uitzonderlijke gevallen de confrontatie niet geschuwd te worden. Nederland zal in de internationale omgeving alert blijven op mogelijkheden voor interactie die de eigen doelstellingen naderbij kunnen brengen. De belangrijkste beleidsinstrumenten die Nederland daartoe ter beschikking staan worden onder deze hoofddoelstelling nader toegelicht.
BELEIDSARTIKEL 1 HET BEVORDEREN VAN INTERNATIONALE ORDENING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Doel van internationale ordening is een vreedzame, veilige, welvarende en rechtvaardige wereld met een duurzaam milieu. Hierbij kunnen verschillende dimensies van internationale ordening worden onderscheiden. De bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde vormt de kern van de internationale ordening. Centraal onderdeel hiervan is weer de bevordering en bescherming van de rechten van de mens. Daarnaast wordt in dit beleidsartikel aandacht besteed aan de ecologische en financieel-economische dimensie van internationale ordening.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Bevordering internationale rechtsorde
De regering stelt op het gebied van de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde de volgende prioriteiten in 2004:
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Versterking, vastlegging, ontwikkeling en naleving van internationaal recht.
Nederland streeft naar de versterking van de internationale rechtsorde door de vastlegging van ongeschreven regels in verdragen, de ontwikkeling van nieuwe regels en de ontwikkeling van mechanismen en procedures om de handhaving van die regels te bevorderen en veilig te stellen.
Na te streven resultaten in 2004
• Afronding van onderhandelingen over regelingen voor schade als gevolg van bepaalde gevaarlijke activiteiten, namelijk van het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en binnenwateren.
• Afronding van onderhandelingen over regelingen voor milieuschade aan gevoelige gebieden in het kader van de Europese Unie en het Verdrag betreffende Antarctica.
• Totstandkoming van een internationaal mandaat voor de opstelling van een regeling voor schade als gevolg van de grensoverschrijdende overbrenging van genetisch gemodificeerde organismen.
• Omzetting in een verdrag van de tijdens de Zevende Conferentie van Staten Partijen bij het Klimaatverdrag overeengekomen nalevingsprocedure in het kader van het Kyoto Protocol.
• Afronding van de onderhandelingen over een nalevingsprocedure in het kader van het Cartagena Protocol inzake bioveiligheid.
• Ontwikkeling van nalevingsprocedures in het kader van verdragen met betrekking tot persistente organische stoffen, milieugevaarlijke stoffen en plantaardige genetische bronnen.
• Afronding van een Alomvattend Verdrag tegen Internationaal Terrorisme binnen de Verenigde Naties.
• Herziening van het IMO (Internationale Maritieme Organisatie) verdrag inzake onrechtmatige handelingen ten aanzien van de veiligheid van het scheepvaartverkeer (IMO-terrorismeverdrag).
• Versterking van de mensenrechtenmechanismen van de Raad van Europa.
• Verduidelijking van de verhouding tussen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Luxemburg) in het licht van de voortschrijdende ontwikkelingen binnen de Europese Unie op het terrein van de mensenrechten.
• Nederland zet zich in internationale fora in om bovengenoemde resultaten te bereiken door middel van onderhandelingen. Waar aangewezen zal Nederland daarbij het initiatief nemen.
• Een wijziging doen aannemen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, met inbegrip van een voorziening die ertoe strekt dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens prioriteit kan geven aan zaken die bijdragen aan de Europese rechtsontwikkeling. Als voorzitter van de Raad van Europa in de eerste helft van 2004 zal Nederland hierbij het initiatief nemen.
• Als voorzitter van de Europese Unie in de tweede helft van 2004 zal Nederland het initiatief nemen om te komen tot een verduidelijking van de verhouding tussen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Luxemburg) in het licht van de voortschrijdende ontwikkelingen binnen de Europese Unie op mensenrechtelijk terrein.
Middelen die onder deze geoperationaliseerde doelstelling vallen staan onder artikel 1.3. «Bijdragen internationaal recht».
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Verdere opbouw van het Internationale Strafhof en het creëren van een breder draagvlak voor het daaraan ten grondslag liggende verdrag.
Na te streven resultaten in 2004
• Tenminste 120 ratificaties van lidstaten per ultimo 2004.
• Overeenkomst gesloten tussen Nederland en het Strafhof inzake immuniteiten en privileges.
• Programma van eisen goedgekeurd voor het architectenconcours voor de permanente huisvesting alsmede de selectie van een architect.
• Om het aantal ratificaties van het verdrag toe te laten nemen ondersteunt Nederland (non-gouvernementele) organisaties die aan het Strafhof gerelateerde activiteiten organiseren. Daarnaast onderneemt Nederland zelf initiatieven in dit kader, zoals het organiseren van seminars en inzet van Nederlandse experts in het buitenland.
• Nederland zal de onderhandelingen met het Internationaal Strafhof over een zetelovereenkomst voortzetten. Buitenlandse Zaken zal het voortouw nemen bij de voorbereiding en behandeling van de Privileges en Immuniteiten Conventie.
• Nadat het Programma van eisen is vastgesteld kan het internationale architectenconcours worden gestart. De keuze van de architect geschiedt door een nader vast te stellen beoordelingscommissie, waarin ook internationale autoriteiten zitting hebben.
• Het Statuut van het Internationale Strafhof bepaalt dat het Hof pas rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie indien een definitie daarvan is opgesteld alsmede voorwaarden zijn geformuleerd waaronder het Hof rechtsmacht zal uitoefenen ten aanzien van dit misdrijf. De daartoe strekkende aanpassingen kunnen echter op zijn vroegst pas in 2009 in het Statuut worden opgenomen. Een speciale werkgroep van de Vergadering van Staten Partijen, waaronder Nederland, zal zich de komende jaren hiermee bezighouden.
• De middelen voor de vestiging van het Strafhof staan weergegeven in artikel 1.6.
Nederland als gastland voor internationale organisaties
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Het garanderen van een zo goed mogelijk vestigingsklimaat van Nederland als gastland voor de 32 in Nederland gevestigde internationale organisaties.
Na te streven resultaten in 2004
• Overeenstemming tussen Nederlandse overheidsinstanties over behandeling van omgang met internationale organisaties in Nederland.
• Een zetelovereenkomst te sluiten met Eurojust.
• De onderhandelingen omtrent een zetelovereenkomst met Eurojust zijn in een vergevorderd stadium. In deze onderhandelingen richt de regering zich op het bieden van garanties voor het functioneren van deze organisatie in Nederland. De overeenkomst zal garanties bieden voor het onafhankelijk functioneren van de organisatie in Nederland en tevens de immuniteiten en privileges van de organisatie en stafleden regelen.
• Het verder uitwerken van het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleid Onderzoek (IBO) naar de werving en opvang van internationale organisaties dat in het najaar 2003 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Dit heeft niet alleen betrekking op de besluitvormingsprocedures voor de werving van internationale organisaties, maar ook op de randvoorwaarden voor een goed vestigingsklimaat van de organisaties in Nederland. Het gaat daarbij om stroomlijning van privileges en immuniteiten maar ook om een samenhangende visie op overige voorwaarden (zoals een goede infrastructuur en voorzieningen op het gebied van onderwijs en medische zorg). Besluitvorming is gecompliceerd vanwege het grote aantal Haagse betrokkenen. In het kabinetsstandpunt zal worden aangegeven op welke wijze de (Rijks)overheid uitvoering geeft aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de in Nederland verblijvende organisaties.
• Middelen ten aanzien van Eurojust staan op de begroting van het Ministerie van Justitie.
Bevordering en bescherming van de rechten van de mens
Geoperationaliseerde doelstelling 4
Bevordering en bescherming van de rechten van de mens.
De regering streeft bij de bevordering en bescherming van de rechten van de mens naar een verdere institutionalisering, versterking en samenhang van de mondiale mechanismen, zoals de verdragscomités bij de VN Mensenrechtenverdragen, de Speciale Rapporteurs van de Mensenrechtencommissie en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens.
Na te streven resultaten in 2004
• Effectiever functioneren van de VN-Mensenrechtencommissie als gevolg van organisatorische hervormingen zodat deze haar mandaat naar behoren kan uitvoeren.
• Meer geld uit regulier VN-budget voor OHCHR.
• Tijdens het Nederlands EU-Voorzitterschap verder uitvoering doen geven aan de EU-Raadsconclusies van december 2002 terzake de verhoging van de effectiviteit, transparantie en coherentie van het EU-mensenrechtenbeleid.
• Effectieve deelname aan de diverse internationale mensenrechtenfora.
• Kritisch deelnemen aan EU-mensenrechtendialogen met derde landen.
• In Vijfde Commissie van de AVVN aandringen op meer budget voor OHCHR binnen de grenzen van de reële nulgroei van de VN-begroting.
• Voor deze activiteiten onder beleidsartikel 1 is menskracht beschikbaar. Voor gefinancierde activiteiten op het terrein van de mensenrechten zie beleidsartikel 4.
Bevordering ecologische ordening
De regering staat een internationale aanpak van de grote mondiale milieuvraagstukken voor, waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden van ontwikkelingslanden. Het volstaat niet om zich te beperken tot de internationale milieuorganisaties en -verdragen; de meest hardnekkige problemen moeten worden aangepakt via de integratie van milieudoelstellingen op andere beleidsterreinen, zoals het financieel-, economisch, transport-, landbouw- en energiebeleid. De regering richt haar aandacht in 2004 met name op de hieronder geformuleerde geoperationaliseerde doelstellingen.
Geoperationaliseerde doelstelling 5
Uitvoering van de WSSD-conclusies.
Nederland zet zich ervoor in dat in alle relevante internationale organisaties, inclusief de EU, uitvoering wordt gegeven aan de conclusies van de World Summit on Sustainable Development (WSSD) zoals verwoord in het Johannesburg Plan of Implementation. De Nederlandse invulling hiervan is uitgewerkt in de notitie «Duurzame Daadkracht», die in december 2002 aan de Tweede Kamer is toegezonden (TK 2002–2003, 20 477).
Na te streven resultaten in 2004
• EU-besluiten om de uitkomsten van de conferenties in Doha (handel), Monterrey (financiering) en Johannesburg (WSSD) te laten doorwerken in de EU-duurzaamheidsstrategie en in de inzet van de EU bij fora zoals UNEP, FAO, CSD, WTO.
• Verdere versterking van de duurzame energiecoalitie van de EU, en via indicatieve doelen aangeven welke EU-inspanningen hier nodig zijn.
• Het opstellen van een EU-strategie voor «corporate social and environmental responsibility» ter versterking van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het formuleren van een EU-standpunt ter bevordering van duurzame en eerlijke handel.
• Bevordering van publiek-private samenwerking met als doel het genereren van extra fondsen voor water en sanitatie en de energievoorziening in ontwikkelingslanden.
• Versterkte markttoegang vanuit ontwikkelingslanden in de EU en andere westerse markten door de opbouw van capaciteit om te kunnen voldoen aan kwaliteitseisen die worden gesteld aan landbouw- en voedselproducten.
• Effectieve deelname aan onderhandelingen in de diverse internationale fora.
• Stimuleren van de dialoog tussen overheid en bedrijfsleven over investeringen in water en sanitatie en de energievoorziening in ontwikkelingslanden op nationaal en internationaal niveau.
• Capaciteitsopbouw.
• De middelen voor WSSD staan op artikelen 6.2 en 10.4.
Geoperationaliseerde doelstelling 6
Bescherming van het mondiale milieu.
Inhoudelijke en financiële (vrijwillige bijdrage aan het fonds) ondersteuning van de Global Environment Facility (GEF) teneinde een effectieve bijdrage te kunnen leveren aan de bescherming van het mondiale milieu. Toezien op de implementatie van de tijdens de 2e GEF Assemblee in 2003 genomen besluiten.
Na te streven resultaten in 2004
• Verbeterde aansturing vanuit de Conferenties van Staten Partijen bij de betrokken mondiale milieuverdragen systematisch rekening houdend met de prioriteiten van de ontvangende landen.
• Het operationeel maken van het beginsel van marginale kosten en het concept van global environmental benefits.
• Het opzetten van een zelfstandige portfolio met activiteiten op het gebied van landdegradatie (verwoestijning/herbebossing).
• Het operationeel maken van de nieuwe klimaatfondsen conform de sturing vanuit de Conferentie van de Staten Partijen bij het Klimaatverdrag.
• Voorbereiding van en deelname aan de GEF Council. Het gaat hierbij onder meer om het adviseren en monitoren van GEF's projectenportefeuilles, operationele programma's en operationele beginselen.
• Het onderhouden van nauwe contacten en het voeren van overleg met alle bij de GEF betrokken partners (ontvangende landen, raadsleden, donoren en Implementing- & Executing Agencies, en het GEF-secretariaat).
• De middelen voor GEF staan op artikel 8.8 (GEF/Montreal Protocol).
Geoperationaliseerde doelstelling 7
Het wereldwijd terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Bevorderen inwerkingtreding van het Kyoto Protocol. In EU-verband werken aan tijdige en kosteneffectieve uitvoering van de Kyoto-verplichtingen. EU-voorbereidingen om spoedig na inwerkingtreding van het Kyoto Protocol in VN-verband onderhandelingen te beginnen over reductiemaatregelen na 2012, dit wil zeggen voor de periode volgend op de eerste verplichtingenperiode van het Kyoto Protocol.
Na te streven resultaten in 2004
• Spoedige ratificatie door Rusland van het Kyoto Protocol, waarmee het Kyoto Protocol in werking zal treden.
• Overeenstemming tussen Raad en Europees Parlement over de ontwerprichtlijn CO2-emissiehandel.
• Overeenstemming tussen Raad en Europees Parlement over een aanvullende regeling die het mogelijk maakt dat ook reductieeenheden gegenereerd met JI- en CDM-projecten worden ingepast in het Europese stelsel van emissiehandel.
• Overeenstemming in Raadskader voor een strategie voor de EU-inzet voor nadere reductiemaatregelen voor de periode na 2012.
• Langs bilaterale kanalen en in EU-verband een dialoog voeren met de Russische autoriteiten om de ratificatie van het Kyoto Protocol te bepleiten.
• Met EU-partners samenwerken om Rusland de technische assistentie te bieden die uitvoering van het Kyoto Protocol mogelijk maakt.
• De Nederlandse onderhandelingsinzet in Raadskader bij de totstandkoming van de richtlijn CO2-emissiehandel en de aanvullende regeling over de reductie-eenheden gegenereerd met JI- en CDM-projecten, ondersteunen door bilaterale contacten met andere EU-lidstaten en bedrijfsleven.
• Met de meest betrokken Nederlandse ministeries opties opstellen voor een EU-strategie voor verdere reductieverplichtingen na 2012.
• De bijdrage aan het VN-Klimaatverdrag wordt verantwoord op artikel 1.1 (Verenigde Naties).
Geoperationaliseerde doelstelling 8
Bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit.
Het verlies aan biodiversiteit heeft de laatste jaren schrikbarende vormen aangenomen. Dit uit zich onder meer in de onophoudelijk doorgaande ontbossing, overbevissing en vernietiging van koraalriffen. Ook als gevolg van klimaatverandering worden kwetsbare ecosystemen steeds meer bedreigd. Door samenwerking tussen de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD), waarover de Minister van LNV eerstverantwoordelijke is, en andere biodiversiteitsgerelateerde verdragen tracht Nederland een antwoord te geven op deze uitdagingen.
Na te streven resultaten in 2004
• In kader van de CBD (Conventie inzake Biologische Diversiteit) een werkprogramma opstellen over bescherming van kwetsbare gebieden en soorten door het instellen van een wereldwijde ecologische hoofdstructuur (netwerken van beschermde gebieden die van bijzondere betekenis zijn voor de biodiversiteit).
• In CBD-verband de kaders vastleggen voor de voorwaarden van duurzaam gebruik van de biodiversiteit en afspraken maken over de verdeling van de opbrengsten hiervan.
• In CBD-verband een set van indicatoren opstellen om het bereiken van de doelstellingen van de CBD te meten.
• Effectieve deelname aan de CBD om bovengenoemde resultaten te bereiken.
• De verplichte contributie aan de Conventie staat verantwoord op de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en valt binnen de HGIS. Daarnaast vallen de middelen voor biodiversiteit binnen artikel 6.2 en 10.4.
Geoperationaliseerde doelstelling 9
Verantwoord omgaan met genetisch gemodificeerde organismen.
Het Cartagena Protocol inzake Bio-veiligheid bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit vormt het kader voor de internationale handel in genetisch gemodificeerde organismen. Operationele uitvoeringsbesluiten moeten verzekeren dat landen een duidelijke keus kunnen maken over welke GGO's (genetisch gemodificeerde organismen) ze wel en niet willen toelaten. Anderzijds moeten deze voorkomen dat er oneigenlijke belemmeringen worden geschapen, die met name de handel in granen en sojabonen zullen treffen. De regering wil regelgeving die de keuzevrijheid van de consument verzekert en die tegelijk uitvoerbaar, handhaafbaar en WTO-conform is.
Na te streven resultaten in 2004
• Met Staten Partijen bij het Cartagena Protocol overeenstemming bereiken over de precieze documentatie die bulkpartijen van GGO-producten moet vergezellen.
• Bereiken dat een eind komt aan het de facto moratorium op de toelating tot de Europese markt van nieuwe GGO's.
• Coördinatie van de Nederlandse inzet voor en deelname aan de eerste bijeenkomst van Staten Partijen bij het Cartagena Protocol in april 2004.
• Middelen die betrekking hebben op deze doelstelling staan op de begroting van het Ministerie van VROM en vallen binnen de HGIS.
Geoperationaliseerde doelstelling 10
Implementatie van het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD).
De regering zet zich in voor het maken van internationale afspraken over de implementatie van het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD), de samenhang van UNCCD met andere milieuverdragen en in het bijzonder het Biodiversiteitsverdrag, en de integratie van terzake gemaakte internationale afspraken in nationale armoedestrategieën.
Na te streven resultaten in 2004
• Inhoudelijke en financiële ondersteuning ten behoeve van de uitvoering van het nieuwe operationele programma van de Global Environment Facility met betrekking tot landdegradatie dat in 2003 is goedgekeurd.
• Integratie van de in 2003 in UNCCD-kader genomen besluiten in de Nederlandse bilaterale en multilaterale samenwerking, met speciale aandacht voor Afrika.
• Advisering ten behoeve van het GEF activiteitenprogramma «Landdegradatie».
• Voeren van een bilaterale beleidsdialoog gericht op integratie van woestijnbestrijding in PRSP's en in sectorprogramma's Plattelandsontwikkeling.
• Voeren van beleidsdialoog met FAO en UNDP gericht op integratie van woestijnbestrijding in hun programma's.
• Voor de implementatie van het verwoestijningsverdrag is in 2004 EUR 259 000 begroot. Deze middelen staan op artikel 8.9.
Geoperationaliseerde doelstelling 11
Vergroten van de maritieme veiligheid.
De scheepsrampen met de «Prestige» en de «Tricolore» eind 2002 vestigden opnieuw onze aandacht op de grote kwetsbaarheid van het mariene milieu. Grootscheepse vervuiling brengt lopende discussies over maatregelen om dit soort rampen te voorkomen en de schade voortvarend aan te pakken vaak in een stroomversnelling.
Na te streven resultaten in 2004
• Snelle, volledige en uniforme uitvoering en handhaving van maatregelen in kader van de zogenoemde Erika- en Prestigepakketten inzake maritieme veiligheid (zoals sancties voor milieumisdrijven en versnelde uitfasering enkelwandige olietankers).
• Harmonisering van maatregelen te bereiken op mondiaal niveau.
• Gecoördineerde Nederlandse inzet, met name door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in de Raad.
• Coalitievorming met andere lidstaten en toetredende landen.
• Actieve inbreng in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).
• Middelen die betrekking hebben op deze doelstelling staan op de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en vallen binnen de HGIS.
Geoperationaliseerde doelstelling 12
Vergroten van de nucleaire veiligheid.
De regering zet zich in voor nucleaire veiligheid zowel binnen de Europese Unie als in de aangrenzende landen, met name Rusland.
Na te streven resultaten in 2004
• Goedkeuring door het Nederlandse parlement van de overeenkomst inzake het Multilateral Nuclear Environmental Programme in Russia (MNEPR).
• Start van fase 2 van het Lepse Fuel Retrieval project dat gericht is op de verwijdering van gedeeltelijk beschadigde brandstofstaven uit het schip «Lepse» in de haven van Moermansk.
• Start door het Northern Dimension Environmental Partnership Fund met de rehabilitatie van de voormalige nucleaire opslagplaats aan de Baai van Andreev op het Kola Schiereiland. Nederland heeft voor de periode 2002–2006 een bijdrage aan dit fonds toegezegd van EUR 10 miljoen ten behoeve van het opruimen van de nucleaire erfenis in de voormalige Sovjet-Unie.
• Voorbereiden parlementaire goedkeuring van de MNEPR-overeenkomst.
• Voorzitten van het Lepse Fuel Retrieval-project.
• Participeren in de vergaderingen van het NDEP-Fonds.
• In 2004 is hiervoor EUR 1 miljoen begroot. Deze middelen worden verantwoord op artikel 13.02 POBB overig.
Geoperationaliseerde doelstelling 13
Verbeterd beheer van het Arctisch en Antarctisch gebied.
Nederland zet zich actief in voor de Arctische en Antarctische samenwerking.
Na te streven resultaten in 2004
• In het kader van het Arctic Council Action Plan (ACAP) van de Arctische Raad zal Nederland een financiële bijdrage leveren aan de derde fase van het project om PCB's (Poly Chlorinated Biphenyls) te verwijderen uit het Russische Arctische gebied, die in 2004 een aanvang zal nemen.
• Nederland zal op vrijwillige basis een bijdrage leveren aan het functioneren van het secretariaat van het Antarctisch Verdrag in Buenos Aires.
• Actieve inzet voor Arctische en Antarctische samenwerking in de desbetreffende fora.
• De middelen hiervoor worden verantwoord op artikel 1.5 Overige Bijdragen. Ook de Ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben middelen op de begroting staan. De uitgaven van andere departementen vallen buiten de HGIS.
Bevordering van financieel-economische ordening
Ten aanzien van de bevordering van financieel-economische ordening richt de regering zich in 2004 op met name de navolgende geoperationaliseerde doelstellingen.
Geoperationaliseerde doelstelling 14
Aanscherping van handelsregels.
Regels en disciplines beschermen juist de zwakste landen tegen willekeurige handelsmaatregelen door sterke landen. De WTO vormt het kader waarbinnen deze ordening op steeds meer economische terreinen gestalte krijgt. Nederland wil dit verder versterken in de nieuwe handelsronde, de Doha Development Agenda (DDA), waartoe de Vierde Ministeriële WTO Conferentie in Doha (Qatar, november 2001) besloot (zie ook de brieven van Staatssecretaris Wijn aan de Tweede Kamer van 4 december 2002 en 10 maart 2003 – TK 2002–2003, 25 074 nummer 52; en TK 2002–2003, 25 074, nummer 59).
Na te streven resultaten in 2004
• Afspraken op het terrein van verbetering van markttoegang in sectoren die voor ontwikkelingslanden van belang zijn, zoals landbouw, textiel, diensten, en aanpak van handelsverstorende subsidies.
• Reductie van tarieven, met name van piektarieven en tariefescalatie, in het bijzonder voor producten van belang voor ontwikkelingslanden.
• Navolging door andere ontwikkelde landen binnen de WTO van het Europese voorbeeld inzake het «Everything But Arms» (EBA) initiatief en het (op termijn) verlenen van volledig vrije markttoegang aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's).
• Internationaal/binnen de EU draagvlak scheppen voor verbreding van het EBA-initiatief naar producten uit de landen die schuldverlichting genieten uit het Heavily Indebted Poor Countries Initiative (HIPC).
• Afschaffing van alle vormen van exportsubsidies voor 2015, dan wel eerder voorzover mogelijk, en forse vermindering van binnenlandse steun op het gebied van landbouw, met additionele inspanning voor producten die van groot belang zijn in het kader van armoedevermindering, zoals katoen.
• De effecten op ontwikkelingslanden worden meegewogen bij het ontwerpen van SPS (Sanitaire en Fyto-Sanitaire)- en TBT (Technical Barriers to Trade)-maatregelen, zodat er een evenwicht komt tussen de toenemende voedselveiligheidseisen en andere productnormen en een grotere markttoegang.
• Aandacht blijven besteden aan zogenaamde «non-trade concerns» (zoals voedselkwaliteit, dierenwelzijn en plattelandsontwikkeling).
• In samenwerking met het eerstverantwoordelijke ministerie (Economische Zaken) en andere ministeries (met name Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en VROM) worden de inspanningen vooral gericht op het smeden van coalities met gelijkgezinde landen en andere actoren binnen en buiten de EU.
• Geven van technische assistentie (bilateraal en multilateraal) zodat de onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden wordt vergroot.
• Middelen aangaande de technische assistentie vallen onder artikelen 6.2 en 10.4. De bijdrage aan de WTO staat op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en valt binnen de HGIS.
Geoperationaliseerde doelstelling 15
Vergroten OS-coherentie op nationaal en internationaal niveau.
Duurzame armoedevermindering in ontwikkelingslanden is niet alleen een zaak van samenwerking, maar ook van coherentie en «ontwikkelingsvriendelijkheid» van het beleid op vele aanpalende beleidsterreinen. OS-coherentie speelt op nationaal, regionaal (EU) en internationaal niveau. Ontwikkelde landen dienen in hun eigen nationale beleid en in de te onderhandelen afspraken in internationale organisaties (met name de WTO) voldoende rekening te houden met de belangen van arme landen waaronder duurzame armoedevermindering.
Beoogd wordt nadere invulling en implementatie van MDG 8 (verantwoordelijkheid van ontwikkelde landen tot een «enabling environment» voor ontwikkeling) en nadere invulling van het communiqué en actieprogramma van de OESO-Ministerraad van 2002 op dit vlak door impulsen te geven aan de naleving van de 0,7% ODA-doelstelling en vergrote OS-coherentie op nationaal en EU-niveau en ook andere OESO-landen aan te spreken op de aangegane verplichtingen voor OS-coherentie. De coherentie-index van het Centre for Global Development, die de OESO-landen beoordeelt op hun inspanningen ten aanzien van hulp, handel, directe investeringen, milieu, migratie en vrede en veiligheid, dient als prestatie-indicator bij het monitoren van deze doelstelling. Nederland kwam in 2003 als de beste uit de bus voor de totaalscore, maar heeft niettemin met een cijfer van 5.6 op een schaal van 1 tot 9 geen perfecte score. Streven is om hier de score in 2004 op de onderdelen die de regering kan beïnvloeden substantieel te verbeteren.
Na te streven resultaten in 2004
• Beter meten en monitoren van de OS-coherentie van het beleid van OESO-landen op terreinen als handel, landbouw, visserij, milieu, investeringen, intellectueel eigendom en de effecten ervan op ontwikkelingslanden en armoedevermindering.
• Versterken van een overheidsbrede aanpak van OS-coherentie op nationaal, EU- en OESO-niveau, onder andere via een coherentie actieprogramma als resultaat van de OESO Ministerraad in 2004 en beleidsgericht onderzoek en discussie in de relevante OESO comité's.
• Synergie tussen internationale coherentieinitiatieven van OESO, UNDP, Wereldbank en anderen.
• Concrete afspraken op een aantal specifieke coherentiedossiers op EU- en multilateraal niveau (zoals inzake katoen, rijst, groente, fruit en suiker in de hervorming van de EU-marktordeningen en WTO-landbouwonderhandelingen, TRIP's (Trade Related Intellectual Property Rights) en gezondheidszorg, duurzame visserijdisciplines in de WTO en een tweezijdige aanpak van productstandaarden).
• In samenwerking met de relevante departementen (EZ, LNV, VROM, VWS) ontwikkelen en uitvoeren van coherentie-beleidsnotities naar het model van de notitie beleidscoherentie landbouw-OS. Nederlandse inspanningen zullen zich vooral richten op het smeden van coalities met gelijkgezinde landen en andere actoren binnen en buiten de EU.
• Het (mede) organiseren van (internationale) seminars om discussie over coherentie aan te zwengelen en bewustwording daarover te vergroten.
• Een leidende rol van Nederland in een pro-actieve kopgroep van OESO-landen als instrument/katalysator om OS-coherentie op de internationale agenda te krijgen en concrete resultaten te bereiken.
• Vergroten van de onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden door ondersteuning met technische assistentie en gericht beleidsonderzoek.
• Voor deze doelstelling zijn geen programmamiddelen beschikbaar, wel menskracht en beleidsondersteunende middelen.
Geoperationaliseerde doelstelling 16
Versterking van de rol van de OESO.
Bevordering van de rol van de OESO als forum voor discussie, ontwikkeling en verfijning van sociaal-economisch beleid, leidende tot bindende en niet-bindende (soft law) overeenkomsten tussen de lidstaten door optimalisering van de coördinatie van de Nederlandse inbreng. Behoud en waar mogelijk verbetering van de kwaliteit en relevantie van de OESO op het gebied van de functies denktank, analyses, best practices en soft law.
Na te streven resultaten in 2004
• Afronding in 2004 van de discussies in het kader van het nu ruim twee jaar lopende hervormingsproces over met name uitbreiding van de organisatie, besluitvormingprocedures, de comité structuur, kernactiviteiten van de OESO en de positie van de OESO in het geheel van internationale organisaties.
• Coördinatie van de Nederlandse inzet met bijdragen van andere departementen.
• Verzorging van instructies en richtlijnen ten behoeve van de hervormingsdiscussie op basis van een in 2003 opgesteld position paper over de OESO.
• Middelen onder deze doelstelling bedragen EUR 5 miljoen en vallen onder artikel 1.2 OESO.
Twee van de vier beleidsterreinen zijn redelijk goed afgedekt door evaluaties. Het gaat hier om mensenrechten, waar een evaluatie van de IOB in de periode 2003 tot 2005 voor is gepland en om de financieel-economische ordening waarvoor in de komende periode een tweetal evaluaties voor zijn gepland (zie BZ-evaluatieprogrammering 2002–2008).
De geoperationaliseerde doelstellingen die betrekking hebben op de ecologische ordening zijn echter maar deels afgedekt door evaluaties. Zo staat alleen een evaluatie over CDM/JI gepland in 2003–2004. Er zijn geen evaluaties voorzien voor de doelstellingen die vallen onder het beleidsterrein internationale rechtsorde.
Op het beleidsterrein van de internationale ordening is het lang niet altijd mogelijk om ten aanzien van de geoperationaliseerde doelstellingen streefwaarden en een tijdshorizon aan te geven. Reden hiervoor is onder meer dat Nederland op het terrein van internationale ordening slechts één van de vele actoren is. Het gaat vaak om gedeelde internationale doelstellingen die ook op dat niveau dienen te worden getoetst. Met andere woorden, op het terrein van internationale ordening is het niet altijd mogelijk om meetbare prestatiegegevens te benoemen die relevant genoeg zijn voor het beoogde effect van het beleid.
Niettemin dient ook bij dit beleidsterrein voortgang op VBTB-gebied bereikt te worden. Belangrijk in dit verband is het streven om geoperationaliseerde doelstellingen steeds specifieker te formuleren. Belangrijk richtpunt is hierbij de relatie met de departementale verantwoording. Getracht wordt de geoperationaliseerde doelstellingen zodanig te formuleren dat achteraf, bij de hierop volgende verantwoording op een zorgvuldige en betekenisvolle kwalitatieve wijze teruggeblikt kan worden op de Nederlandse bijdrage aan het wel of niet behalen van deze doelstellingen. Ook zal meer en meer gebruik worden gemaakt van evaluaties.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 1 Internationale ordening (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 75 914 | 116 145 | 66 899 | 70 846 | 70 765 | 71 198 | 71 198 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 65 140 | 101 045 | 80 349 | 77 746 | 70 765 | 71 198 | 71 198 |
1.1 Verenigde Naties | 52 914 | 52 184 | 52 305 | 52 305 | 52 305 | 52 305 | 52 305 |
1.2 OESO | 4 587 | 4 851 | 5 013 | 5 191 | 5 010 | 5 010 | 5 010 |
1.3 Bijdragen internationaal recht | 4 847 | 7 612 | 16 001 | 9 265 | 2 365 | 2 365 | 2 365 |
1.4 AIV | 566 | 525 | 545 | 550 | 550 | 550 | 550 |
1.5 Overige bijdragen | 296 | 280 | 230 | 180 | 180 | 180 | 180 |
1.6 Internationaal Strafhof | 1 930 | 35 593 | 6 255 | 10 255 | 10 355 | 10 788 | 10 788 |
Ontvangsten | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 |
1.20 Restituties contributies VN/OESO | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
1.21 Doorberekening AIV aan Defensie | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 1 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 2 874 | 6 219 | 8 443 | 5 911 | 5 988 | 5 955 | 5 955 |
Posten | 38 183 | 15 520 | 12 806 | 14 751 | 14 942 | 14 861 | 14 861 |
Totaal | 41 057 | 21 739 | 21 249 | 20 662 | 20 930 | 20 816 | 20 816 |
Beleidsartikel 1 (in EUR 1000) | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 101,5 | 98,4 | 91,7 | 92,0 | 92,0 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 21,2 | 20,7 | 20,9 | 20,8 | 20,8 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 80,3 | 77,7 | 70,8 | 71,2 | 71,2 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 96% | 77,0 | 91% | 70,7 | 91% | 64,4 | 91% | 64,8 | 91% | 64,8 |
5. Complementair noodzakelijk | 1% | 1,0 | 1% | 0,8 | 1% | 0,7 | 1% | 0,7 | 1% | 0,7 |
6. Bestuurlijk gebonden | 3% | 2,3 | 8% | 6,2 | 8% | 5,7 | 8% | 5,7 | 8% | 5,7 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
9. Totaal (=3) | 100% | 80,3 | 100% | 77,7 | 100% | 70,8 | 100% | 71,2 | 100% | 71,2 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Er zijn meerdere factoren waarop Nederland geen volledige greep heeft maar die wel cruciaal zijn voor het bereiken van de doelstellingen als genoemd onder dit beleidsartikel. Zo is Nederland slechts één van de vele spelers in het multilaterale kader. Dit betekent dat resultaten slechts ten dele zijn toe te schrijven aan Nederlandse activiteiten. Tevens zij vermeld dat Nederland zijn invloed wil maximeren door zoveel als mogelijk samen te werken in groepen van gelijkgezinden of donoren. Dit soort samenwerkingsverbanden kan echter onderhevig zijn aan een zich wijzigende politieke situatie en daaruit voortvloeiende beleidswijzigingen.
HOOFDDOELSTELLING II. VREDE, VEILIGHEID EN STABILITEIT
De ontwikkelingen op het wereldtoneel maken het onvermijdelijk dat veiligheidsvraagstukken een centrale plaats innemen in het Nederlandse buitenlands beleid. Of het nu het tegengaan van terrorisme betreft, de dreiging die uitgaat van de verspreiding van massavernietigingswapens (en de hieraan verbonden rakettechnologie), het belang van conflictpreventie in brede zin danwel specifiek de toegenomen vraag naar crisisbeheersingsoperaties, steeds weer staat de vraag centraal hoe de regering vrede en veiligheid mondiaal of regionaal kan helpen bevorderen. Vrede en veiligheid zijn immers voorwaardenscheppend voor de opbouw van rechtvaardige, democratische en daarmee stabiele samenlevingen en internationale orde. En vrede, veiligheid en stabiliteit zijn ook onlosmakelijk verbonden met de realisatie van andere BZ-doelstellingen, met name effectieve armoedebestrijding.
Goed bestuur, democratie, respect voor de rechten van de mens zijn eveneens nauw verweven met effectieve armoedebestrijding. Daarbij is een belangrijk uitgangspunt voor Nederland dat de vertegenwoordigers van de ontvangende landen zelf het best in staat zijn activiteiten in te bedden in de specifieke politieke en sociaal-economische context. Dit impliceert dat het Nederlandse beleid op het gebied van goed bestuur, democratie en mensenrechten zich vooral richt op de ondersteuning van reeds bestaande positieve initiatieven en ontwikkelingen in deze landen.
Ondanks het feit dat traditionele internationale instellingen als de VN, NAVO, EU en OVSE soms onder druk staan blijft de regering ervan overtuigd dat een effectieve vuist, waar nodig, het beste via internationale en multilaterale samenwerking kan worden gemaakt. De actieve betrokkenheid van de Verenigde Staten is daarbij essentieel. Een van de grote uitdagingen waar vele landen zich dezer dagen voor geplaatst zien, is om te blijven investeren in de effectiviteit van internationale instrumenten en niet terug te vallen op nationale reflexen en sentimenten.
Tijdens het EU voorzitterschap zal Nederland zich dan ook sterk maken om het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid met de partners verder vorm en inhoud te geven. Ook de bondgenootschappelijke samenwerking zal door de voorziene uitbreiding en andere ontwikkelingen in 2004 voor nieuwe uitdagingen komen te staan en nieuwe kansen krijgen. De NAVO zal een hoeksteen van ons veiligheidsbeleid blijven vormen. In het jaar na het OVSE-voorzitterschap zal Nederland zich actief blijven inzetten voor de OVSE en de initiatieven, genomen tijdens het voorzitterschap, actief blijven ondersteunen.
Globalisering en technologische ontwikkelingen hebben, naast vele goede kanten, helaas ook geleid tot een toename van nieuwe en andersoortige dreigingen. De proliferatie van massavernietigingswapens is een van de grootste gevaren die de mensheid vandaag de dag bedreigt. Hierop zullen nieuwe antwoorden moeten worden gevonden, onder andere door verdere versterking van de bestaande exportcontrole regimes en andere preventieve maatregelen. Ook op terreinen van wapenexportcontrole en wapenbeheersing, nationaal en in multilateraal kader, wil de regering actief blijven bijdragen, zoals bij de door Nederland geïnitieerde onderhandelingen in Genève over ontplofbare oorlogsresten.
Het bestrijden van terrorisme wereldwijd vormt een van de grootste uitdagingen van deze tijd. De aanslagen van 11 september 2001 hebben aangetoond dat interne en externe veiligheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het is noodzakelijk alert te blijven en steeds de vraag te blijven stellen of voldoende wordt gedaan om het gevaar van terrorisme af te wenden. Nederland is voorstander van voortgezette en actieve actie ter bestrijding van terrorisme, zowel op nationaal als internationaal vlak. Terrorismebestrijding vergt een langdurige en intensieve inspanning, die zowel aandacht voor de actieve bestrijding van terroristische organisaties als bescherming van de internationale rechtsorde, staten en hun burgers vergt. Nederland zal met omliggende landen en andere partners nauw blijven samen werken om effectieve bestrijding mogelijk te maken.
Ook de Balkan zal in de toekomst nog vele en veelsoortige inspanningen blijven vergen, waarbij met name naar de rol van de Europese Unie, en ook weer het Nederlands voorzitterschap, zal worden gekeken. Maar er zijn ook andere potentiële en bestaande conflicthaarden, bij voorbeeld in Afrika. Deze mogen niet worden weggedrukt door de actualiteit van de dag en zullen de inzet van een veelheid aan instrumenten behoeven, waarbij naast preventie vooral gedacht moet worden aan humanitaire hulp en wederopbouw.
Voor de verlening van humanitaire hulp is het humanitair imperatief leidend. Dat wil zeggen dat de hulp wordt verstrekt naar gelang de noden, ongeacht de politieke oorzaken die aan het ontstaan van deze noden ten grondslag liggen. Nederland is op het vlak van humanitaire hulpverlening een belangrijke donor. Vanuit deze positie tracht Nederland de effectiviteit en snelheid van hulpverlening te bevorderen. Derhalve wordt nagestreefd de internationale coördinatie te verbeteren, zowel tussen uitvoerders (VN-instellingen, niet-gouvernementele organisaties en het Internationale Rode Kruis) als ook tussen donoren. Nederland maakt zich sterk voor een neutraal karakter van humanitaire hulp en bevordert de naleving van internationale verdragen als de Geneefse Conventies en aanvullende Protocollen. Langs deze weg wordt onder meer gepoogd het respect voor neutrale hulpverlening in conflicten te vergroten om zodoende de toename van geweldsdelicten tegen hulpverleners een halt toe te roepen.
De behoefte aan humanitaire hulp neemt wereldwijd nog steeds toe. Overbevolking, proliferatie van conflicten, de steeds grotere uitwerking van natuurrampen op steeds verder groeiende bevolkingscentra, klimatologische en epidemiologische aspecten dragen daar aan bij. De honger in Afrika neemt nog steeds toe en conflicten in het Midden Oosten, Afrika en Centraal Azië vergen steeds grotere, ook financiële, internationale inspanningen. Nederland zal zich via het Stabiliteitsfonds meer richten op preventie.
BELEIDSARTIKEL 2 VREDE, VEILIGHEID EN CONFLICTBEHEERSING
A. Algemene beleidsdoelstelling
De algemene beleidsdoelstelling van het Nederlandse veiligheidsbeleid is tweeledig:
– het waarborgen van de veiligheid van het Nederlandse en bondgenootschappelijke grondgebied;
– de bevordering van de internationale vrede, veiligheid en stabiliteit en de internationale rechtsorde middels instrumenten van conflictpreventie en crisisbeheersing.
Dit beleid krijgt mede gestalte door samenwerking in een groot aantal internationale fora zoals de Verenigde Naties (VN), de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO), de Europese Unie (EU), en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), alsook in het kader van internationale verdragen en afspraken op het terrein van wapenbeheersing en ontwapening. Daarnaast kan internationaal worden opgetreden in ad-hoc coalities (coalitions of the willing). Deze vorm van internationale samenwerking zal worden voortgezet en, waar nodig, worden versterkt en verbreed. Ook op dit terrein geldt derhalve dat het behalen van de gestelde doelstellingen mede afhankelijk is van andere landen.
Succesvolle armoedebestrijding vereist ook een minimum aan stabiliteit en veiligheid. Dat vraagt om een geïntegreerd beleid op het gebied van ontwikkeling, veiligheid en stabiliteit. De Nederlandse regering is voornemens een stabiliteitsfonds op te richten. Uit dit stabiliteitsfonds kunnen ontwikkelingsrelevante activiteiten gefinancierd worden, die gericht zijn op het voorkomen van geweld en het bevorderen van de veiligheid en stabiliteit in landen of regio's.
Voorts gaat de Nederlandse regering na of er internationaal voldoende draagvlak bestaat om de huidige interpretatie van de criteria van Ontwikkelingssamenwerking (ODA) door de OESO/DAC, die een meer integrale internationale aanpak van (potentiële) crises in de weg staat, te herzien.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Wereldwijde en regionale conflictbeheersing
De diffuse doch reële dreiging die uitgaat van het internationale terrorisme heeft een grote uitwerking op de mondiale veiligheidssituatie. Nederland zal actief blijven bijdragen aan de internationale coalitie tegen het terrorisme. Daarnaast vragen internationale crisisbeheersingsoperaties om een niet aflatende actieve Nederlandse betrokkenheid ter bevordering van vrede, veiligheid en rechtsorde in (potentieel) instabiele regio's en landen. Deze betrokkenheid kan verschillende vormen aannemen en geldt in het bijzonder de Balkan, Afghanistan, het Midden-Oosten en Afrika.
De middelen die hierbij worden ingezet kunnen zowel politiek als militair van aard zijn, en zijn moeilijk van te voren bepaalbaar. Voor wat betreft het ambitieniveau wordt verwezen naar de brief van de minister van Defensie die op Prinsjesdag naar de Voorzitter van de Tweede Kamer gaat. Op zowel nationaal niveau als in internationaal verband (binnen NAVO en EU) zal Nederland zich hiervoor blijven inzetten. Regionale vredesbevorderende initiatieven, ook in delen van de wereld waar Nederland niet militair actief is, worden financieel ondersteund.
Verder zullen de verschillende middelen van het Nederlands veiligheidsbeleid zo geïntegreerd mogelijk worden ingezet, waarbij de relevante middelen van ontwikkelingssamenwerking (ODA) en niet-ontwikkelingssamenwerking (non-ODA) op elkaar afgestemd zullen worden. De oprichting van het ontschotte Stabiliteitsfonds zal daarbij instrumenteel zijn.
Geoperationaliseerde doelstelling 1
De krijgsmacht moet in staat zijn tot een kwalitatief en technologisch hoogwaardige militaire bijdrage aan internationale operaties in alle delen van het geweldsspectrum, ook in de beginfase van een operatie.
Het gaat hierbij in het bijzonder om het volgende:
– een bijdrage aan het ambitieniveau van de NAVO om gelijktijdig drie grote crisisbeheersingsoperaties op legerkorpsniveau in het gehele geweldsspectrum uit te voeren. Het ambitieniveau van de Europese Unie – het vermogen om binnen zestig dagen een troepenmacht van 50 000 tot 60 000 militairen te kunnen ontplooien – is hierbij inbegrepen. In verband hiermee moet de krijgsmacht als geheel tevens een bijdrage kunnen leveren aan de «NATO Response Force»;
– deelneming voor maximaal een jaar aan een operatie in het hogere deel van het geweldsspectrum met één op de missie toegesneden brigade(taakgroep) van landstrijdkrachten, twee squadrons met elk achttien jachtvliegtuigen, een maritieme taakgroep met maximaal vijf fregatten of een combinatie hiervan.
In de praktijk zullen de Nederlandse bijdragen afhankelijk van de missie en van de bijdragen van andere landen moeten worden samengesteld. Bij deelneming aan een vredesafdwingende operatie kan het noodzakelijk zijn ook eenheden in te zetten die in het kader van crisisbeheersingsoperaties elders zijn ontplooid;
– deelneming aan maximaal drie operaties in het lagere deel van het geweldsspectrum met bijdragen van bataljonsgrootte of equivalenten daarvan bij zee- en luchtoperaties;
– het optreden als «lead nation» op het niveau van een brigade of een equivalent daarvan bij lucht- en zeeoperaties en, samen met andere landen, op legerkorpsniveau.
De regering gaat ervan uit dat in de huidige interdependente wereld in geval van conflicten en crises Nederland, zijn bondgenoten en partners benaderd zullen blijven worden om bijdragen te leveren aan de voorkoming en of oplossing van deze conflicten. Als actief lid van organisaties als de VN en de OVSE draagt Nederland medeverantwoordelijkheid voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid. De Nederlandse bereidheid om, in nauwe samenwerking met zijn bondgenoten in de NAVO en zijn partners in de EU, naar vermogen bij te dragen aan crisisbeheersing geeft concreet uitdrukking aan de gevoelde medeverantwoordelijkheid.
Waar een beroep op Nederland wordt gedaan voor deelname aan crisisbeheersingsoperaties zal de zorgvuldigheid van de nationale besluitvorming terzake voorop moeten blijven staan. Politieke wenselijkheid en militaire haalbaarheid van dergelijke crisisbeheersingsoperaties moeten steeds zo grondig mogelijk worden getoetst. Van belang is daarbij dat uit voorbije en lopende crisisoperaties lessen worden getrokken voor de toekomst, zowel internationaal als nationaal.
Na te streven resultaten in 2004
• Adequate Nederlandse bijdrage aan regionale stabiliteit door middel van crisisbeheersingsoperaties, politie- en waarnemersmissies.
• Nauwe samenwerking tussen de NAVO en de EU bij de voorbereidingen op een grotere operationele rol van laatstgenoemde organisatie op de Balkan.
• Effectieve civiel-militaire samenwerking, vooral binnen de EU.
• Coherent en geïntegreerd veiligheidsbeleid (met inzet van ODA en non-ODA middelen) onder meer met behulp van het Stabiliteitsfonds.
• Een op gang gebrachte discussie in OESO/DAC-kader over de noodzaak tot herziening van de OESO/DAC-criteria over de ODA-biliteit van ondersteuning van activiteiten op veiligheidsterrein.
• Voorbereiden van de besluitvorming – wanneer de internationale situatie daarom vraagt – over Nederlandse deelname aan maximaal drie operaties met eenheden van bataljonsgrootte of een equivalent daarvan.
• Zorgdragen voor een versterkte Nederlandse rol bij internationale politiemissies.
• Zorgdragen voor een adequate Nederlandse presentie in internationale waarnemersmissies.
• Bevorderen van de totstandkoming van een aangepast (militair en politiek) concept voor de NAVO-geleide troepenmacht op de Balkan en, in dat kader, de vermindering van de Nederlandse militaire aanwezigheid. Verder zal Nederland blijven deelnemen aan de Europese politiemissie in Bosnië-Herzegovina (zie ook onder na te streven resultaten ten aanzien van regionale conflictpreventie).
• Bevorderen van de samenwerking tussen de EU en de NAVO in het algemeen en in het bijzonder bij de voorbereidingen op de overname door de EU van de NAVO-geleide operatie in Bosnië-Herzegovina.
• Actief gebruik, in goede samenwerking met Defensie, van het zogenoemde CIMIC-instrument met als uitgangspunt «zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk», conform het beleidskader CIMIC (civiel-militaire samenwerking).
• Continueren van adequate en zorgvuldig interdepartementaal afgestemde besluitvormingsprocedures en adequate en zorgvuldige informatievoorziening aan het parlement inzake crisisbeheersingsoperaties.
• Nederlandse inbreng die de discussie over de ODA-criteria zal faciliteren/op gang zal brengen in de OESO/DAC-vergaderingen over conflictpreventie en mogelijk in de OESO/DAC-bijeenkomst van ministers voor Ontwikkelingssamenwerking.
• Oprichting van het Stabiliteitsfonds (voorzover in 2003 niet afgerond).
• HGIS-gelden ten behoeve van crisisbeheersingsoperaties (HGIS-artikel DEF09).
• ODA-middelen uit beleidsartikel 3 ten behoeve van CIMIC conform CIMIC-beleidskader.
• Vredesfonds (artikel 2.6).
• Stabiliteitsfonds (in oprichting).
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Terugdringen van internationale terrorisme.
Het terugdringen van het internationale terrorisme geschiedt nationaal en in samenwerking met andere landen.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte internationale inspanningen gericht op de preventie, bestrijding en beheersing van het internationale terrorisme, in het bijzonder in het kader van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de NAVO.
• Versterkte implementatie van VN-veiligheidsraadresolutie 1373, die staten verplicht maatregelen te nemen tegen terroristische organisaties en organisaties die terroristische activiteiten ondersteunen.
• Verscherpte EU-maatregelen ter bestrijding van financiering van terrorisme, door verbetering implementatie en uitbreiding werkingssfeer.
• Versterkte EU-maatregelen ten aanzien van derde landen door middel van het opvoeren van assistentie aan landen, die ernst maken met terrorismebestrijding en door middel van een kritischer opstelling, waar nodig gevolgd door aanvullende maatregelen, ten aanzien van landen die onvoldoende aandacht besteden aan terrorismebestrijding.
• Versterkte aandacht voor terrorismebestrijding in relaties van de EU met derde landen, bijvoorbeeld door opname van een terrorismeclausule in nieuwe samenwerkingsverdragen.
• Analyse van dreiging van terrorisme vanuit derde landen.
• Verbeterde aansluiting tussen EU en NAVO-beleid en nationale implementatie anti-terrorismemaatregelen, met name met het oog op optimale afstemming tussen interne en externe veiligheid.
• Bijdragen aan een vergroting van de politiek-militaire effectiviteit en de slagkracht van bestaande internationale fora (waaronder NAVO en EU) en coalities die relevant zijn voor de strijd tegen het internationale terrorisme.
• Bijdragen aan discussies in het kader van het Counter Terrorism Committee van VNVR-resolutie 1373, waaronder rapportages over nationale maatregelen.
• Verbetering van effectiviteit van instrumentarium ter bestrijding van terrorismefinanciering.
• Ondersteuning van EU-programma's voor capaciteitsvergroting van terrorismebestrijding in specifieke landen.
• Kritische dialoog met derde landen over terrorismebestrijding.
• Opname van terrorismeclausules in nieuwe samenwerkingsverdragen van de EU.
• Opstellen dreigingsanalyses met betrekking tot derde landen in NAVO en EU-kader.
• Actieve deelname aan debat over eventuele additionele nationale maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding.
• NAVO-contributies (artikel 2.1).
• EU (beleidsartikel 5).
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Regionale conflictpreventie.
Een adequate Nederlandse en Europese bijdrage aan regionale stabiliteit door middel van andere instrumenten dan die genoemd onder geoperationaliseerde doelstellingen 1 en 2. Hierbij dient te worden gedacht aan bijdragen aan conflictpreventie in bepaalde regio's en specifieke landen, zoals reïntegratie van militairen in de burgersamenleving op de Balkan, vernietiging wapens in Irak, opbouw leger en politie in Afghanistan, selectieve militaire samenwerking in Indonesië en waarneming vredesakkoord in Atjeh. Voor wat betreft de Hoorn van Afrika streeft Nederland naar uitwerking van het vredesakkoord en de opstart van de wederopbouwactiviteiten in Soedan. Ten aanzien van de Grote Meren streeft Nederland naar betrokkenheid van derden – middels voorwaarden en afspraken – bij het vredesproces in de regio. De regering streeft hierbij een coherent buitenlands beleid op het gebied van stabiliteitsbevordering na. Uitdrukkelijk wordt aansluiting gezocht bij de activiteiten op het gebied van conflictpreventie die ook in de beleidsartikelen 4 en 6 aan de orde komen.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte lokale opleidingscapaciteiten voor crisisbeheersingsoperaties en waarnemers, inclusief ondersteuning vredesmachtoefeningen en andere vormen van militaire samenwerking.
• Conflictpreventie als integraal onderdeel van het EVDB en van een gestructureerd Europees veiligheidsbeleid ten aanzien van bepaalde regio's en landen.
• Verdere stabilisatie van de situatie in Bosnië-Herzegovina waardoor verminderde internationale en Nederlandse militaire presentie mogelijk wordt.
• Wederopbouw Irak en Afghanistan inclusief democratische veiligheidsstructuren.
• Zichtbare Nederlandse bijdrage aan het vredesakkoord en verdere stabilisatie in de Hoorn van Afrika.
• Ondersteuning van institutionele regionale vredesbevorderende initiatieven op basis van gebleken behoefte.
• Ontwikkeling van het veiligheidsbeleid ten aanzien van specifieke regio's en landen, in het bijzonder op de Balkan, in Afrika, Afghanistan, Irak en Indonesië.
• Oprichting van een ontschot Stabiliteitsfonds, bestaande uit ODA- en non-ODA-middelen, met het oog op de verdere integratie van de instrumenten van buitenlands beleid op het gebied van stabiliteitsbevordering.
• Initiëring, in goede samenwerking met Defensie, van bilaterale militaire samenwerkingsprojecten.
• Initiatieven gericht op de het bewerkstelligen van een meer geïntegreerde aanpak van crisisbeheersing in de EU en uitwerking van instrumenten van conflictpreventie in EVDB-kader.
• Financieel steunen van inzet van Afrikaanse vredesmachten bij naleving van de afspraken over het vredesproces in de Grote Meren regio.
• Vredesfonds (artikel 2.6).
• Verschillende GMV-middelen.
• Stabiliteitsfonds (in oprichting).
Samenwerking in internationaal kader op veiligheidsvlak
Nadat in het kader van het EVDB veel aandacht is besteed aan de opbouw en implementatie van structuren en procedures, waaronder de afstemming met de NAVO, is het EVDB, met de start van de EU-politiemissie in Bosnië begin 2003 en de overname van de NAVO-operatie in Macedonië, per 29 maart 2003, een nieuwe, meer operationele fase ingegaan. De afronding van het Nederlandse voorzitterschap van de OVSE betekent geenszins een verminderde betrokkenheid van Nederland bij deze organisatie. Een aantal doelstellingen dat door het Nederlandse voorzitterschap was gesteld en vele voorgenomen activiteiten zullen ook in 2004 op de agenda staan.
Veel van de aandacht zal in 2004 uitgaan naar de voorbereiding van het EU-voorzitterschap en het voorzitterschap zelf in de tweede helft van 2004. Over de Nederlandse prioriteiten op het gebied van het EVDB tijdens het Voorzitterschap zal het parlement meer in detail separaat worden geïnformeerd.
Geoperationaliseerde doelstelling 4
Verhoogde veiligheid door samenwerking in NAVO kader.
In NAVO-kader zal de aandacht grotendeels uitgaan naar het versterken van de Trans-Atlantische band, de nieuwe taken van het Bondgenootschap en de uitbreiding met zeven landen.
Na te streven resultaten in 2004
• Afgerond Nederlands ratificatieproces NAVO-uitbreiding.
• Operationalisering van de NATO Response Force.
• Versterkte militaire capaciteiten op terreinen waar tekortkomingen bestaan.
• Verdere versterking van de NAVO-Rusland Raad.
• Grotere rol NAVO bij crisisbeheersingsoperaties waarbij optreden buiten het verdragsgebied niet langer een beletsel hoeft te vormen.
• Om de zeven nieuwe NAVO-leden daadwerkelijk tijdens de NAVO-Top in voorjaar 2004 te kunnen laten toetreden streeft Nederland naar zo spoedig mogelijke afronding (begin 2004) van het nationale ratificatieproces.
• De NATO Response Force, over het principe waarvan tijdens de NAVO-Top in Praag in november 2002 overeenstemming is bereikt, zal in de loop van 2004 (althans gedeeltelijk) inzetbaar zijn. Daartoe zal zowel in Brussel als nationaal nog een aantal stappen moeten worden gezet. In nauw overleg met Defensie zal een aantal aspecten van die stappen nader worden uitgewerkt. Het betreft met name het uitwerken van de besluitvormingsprocedure, zulks in samenhang met het vereiste van snelle inzetbaarheid, regels over inzetbaarheid en de feitelijke Nederlandse deelname. Deze zullen, waar van toepassing, conform het Nederlandse toetsingskader moeten zijn. Nederlandse inzet in de NAVO en bilateraal behelst een adequate eigen deelname aan de NRF.
• Tijdens de Top van Praag in november 2002, waar overeenstemming werd bereikt over de Prague Capabilities Commitment (PCC), heeft Nederland een aantal toezeggingen gedaan om de tekortkomingen op het gebied van militaire capaciteiten te verminderen. Afhankelijk van de financiële situatie en de prioriteitenstelling zal bezien worden welke extra inspanning Nederland op het gebied van de PCC kan leveren.
• Nederland zal zich ten aanzien van de NAVO-Rusland Raad inzetten om implementatie van projecten en studies op concrete deelgebieden te realiseren. Voorbeelden hiervan zijn de lopende programma's voor Theatre Missile Defence (TMD) en Cooperative Airspace Initiative (CAI). Daarnaast wordt aandacht besteed aan de totstandkoming van een rapport inzake dreigingsanalyses, wapenbeheersing, non-proliferatie en exportcontroles.
• Bevorderen dat het Bondgenootschap een (ondersteunende) rol kan spelen bij specifieke crisisbeheersingsoperaties.
• Jaarlijkse contributies aan de NAVO (artikel 2.1).
Geoperationaliseerde doelstelling 5
Versterkte activiteiten in EVDB-kader.
Hoewel de Nederlandse prioriteiten nog niet zijn bepaald, zullen naar verwachting in ieder geval de versterking van de Europese militaire capaciteiten, de mogelijke overname van SFOR door de EU, alsmede de versterking van de relatie EU-NAVO daarvan deel uitmaken. Ten aanzien van het satellietnavigatiesysteem Galileo dienen de veiligheidspolitieke aspecten bij de besluitvorming in aanmerking te worden genomen. Daarbij staat voorop dat Galileo een civiel systeem onder civiel bestuur is.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte Europese capaciteiten door de European Capabilities Action Plan panels zo effectief mogelijk te laten optreden. Dit resulteert in daadwerkelijke capaciteitsversterking op die gebieden waar de landen van de EU tekortschieten.
• Voorbereiding en mogelijke overname door EU van de NAVO-operatie SFOR. Overname van SFOR wordt in 2004 of 2005 voorzien.
• Verbreding en verdieping van de relatie tussen EU en -NAVO. De samenwerking tussen EU en NAVO is op dit moment vooral gericht op samenwerking op het gebied van crisisbeheersingsoperaties. Nederland streeft al geruime tijd naar verbreding van de agenda. Daarom dient in 2004 een brede veiligheidsdialoog tussen beide organisaties te zijn ontwikkeld, en waar mogelijk samenwerking, over onderwerpen die zowel in de EU als in de NAVO van belang zijn.
• De discussie tussen de EU en de VS over de frequentiekeuze van een eventuele, zwaar beveiligde, Public Regulated Service van Galileo dient een voor alle betrokken partijen bevredigende uitkomst te hebben.
• Implementatie van de EU-veiligheidsstrategie.
• Verbetering van de samenwerking, pooling en waar mogelijk en wenselijk taakspecialisatie om de versterking van de Europese capaciteiten mogelijk te maken. Het voornemen is om (in samenwerking met Defensie) zowel in de EU als bilateraal zo concreet mogelijke resultaten op dit terrein te behalen.
• Bevorderen van intensieve samenwerking EU en NAVO om overname van operatie SFOR mogelijk te maken en creëren van duidelijkheid over de doelstellingen van de nieuwe operatie. De voorbereiding, en mogelijk de daadwerkelijke overname, zullen onder Nederlands voorzitterschap plaatsvinden. Zie tevens onder geoperationaliseerde doelstelling 1 over crisisbeheersingsoperaties.
• Bespreking van een brede Balkanstrategie (mede in het kader van de mogelijke overname van SFOR door de EU), non-proliferatie, de strijd tegen het terrorisme en de bescherming van de burgerbevolking tegen aanvallen met massavernietigingswapens, in het kader van de relaties EU-NAVO.
• Voor de inzet op het gebied van het EVDB in de Conventie zie beleidsartikel 5.
• Het leveren van inhoudelijke bijdragen ten aanzien van de EU-veiligheidsstrategie.
• HGIS-gelden ten behoeve van conflictpreventie (HGIS-artikel DEF09).
• EU (beleidsartikel 5).
Geoperationaliseerde doelstelling 6
Versterking veiligheid en samenwerking in OVSE-kader.
Eind 2003 eindigt het Nederlands OVSE-voorzitterschap. In 2004 worden van Nederland nog extra inspanningen verwacht, aangezien ons land gedurende het gehele jaar deel blijft uitmaken van de OVSE-trojka. Deze bestaat verder uit Bulgarije, dat het gehele jaar het OVSE-voorzitterschap bekleedt, en Slovenië als inkomend voorzitter (2005). Nederland zal zijn ervaring als voorzitter ten dienste stellen van de opvolgende voorzitterschappen. De onderwerpen en aandachtspunten die Nederland als voorzitter in 2003 op zich heeft genomen en uitgewerkt rechtvaardigen alleszins dat Nederland ook in 2004 extra inspanningen zal blijven leveren ten behoeve van de OVSE. De resultaten van de ministeriële bijeenkomst van de OVSE in Maastricht, op 1 en 2 december 2003, dient een stevige grondslag te leggen voor de werkzaamheden van de OVSE in 2004. Tevens zal het voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van 2004 ook ten aanzien van de OVSE extra inspanningen vergen.
De Nederlandse inspanningen zullen in het bijzonder liggen op het terrein van de crisisbeheersing en crisisvoorkoming en op het terrein van de capaciteitsvergroting van de OVSE.
Na te streven resultaten in 2004
• Vergrote complementariteit tussen de activiteiten van de OVSE en de activiteiten van andere internationale organisaties (VN, NAVO, Raad van Europa) en EU.
• Regionale kwesties en punten van aandacht die tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2003 hoog op de OVSE-agenda zijn gezet, krijgen ook in 2004 voldoende aandacht, met name Moldavië, Georgië, de landen van Centraal-Azië, Nagorno-Karabach, de Balkan en Tsjetsjenië.
• Een evenwichtige benadering van de veiligheidspolitieke, de economische-ecologische en de menselijke dimensie van de OVSE, mede op basis van de nieuwe strategie voor de OVSE.
• Nieuwe impulsen ten aanzien van de OVSE taken op de gebieden van democratisering, rule of law, de vrijheid van de media en het respect voor de rechten van de mens. In 2004 zal ook worden doorgegaan met het geven van impulsen aan de ontwikkeling van de civil society, dat immers ook tot de wezenlijke taken van de OVSE behoort.
• Veldmissies functioneren beter, conform de afspraken die hierover in 2003 zijn gemaakt.
• Verbetering financieel beheer van de OVSE en nieuwe opzet van de begroting.
• Verhoging transparantie personeelsbeleid van de OVSE.
• Gezamelijk optreden en coördinatie van de geledingen van de OVSE worden in 2004 versterkt.
• Nederland zal zich in de OVSE (blijven) inzetten voor de bevordering van rechtvaardige, open en democratische samenlevingen, waarin de rechten van de mens en politieke rechten worden gewaarborgd. Rechtvaardige, open en democratische samenlevingen in de OVSE dragen belangrijk bij aan conflictpreventie en daarmee – op de lange termijn – aan internationale stabiliteit.
• Nederland zal initiatieven nemen en ondersteunen om de activiteiten die in het kader van de OVSE worden ondernomen beter te laten aansluiten bij die van andere internationale organisaties (en vice versa).
• Nederland zal blijven stimuleren dat in de OVSE kwesties worden aangekaart die niet alleen «ten oosten van Wenen» spelen, maar dat kwesties die relevant zijn voor het gehele OVSE-gebied worden geagendeerd. Dit beleid bouwt voort op de Nederlandse inspanningen tijdens het OVSE-voorzitterschap om meer evenwicht in de OVSE te brengen, geografisch en thematisch.
• Het streven naar evenwicht tussen de veiligheidspolitieke, economische en ecologische en menselijke dimensie van de OVSE, die immers onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, wordt in 2004 voortgezet.
• De discussie over de nieuwe dreigingen dient op de ministeriële conferentie in Maastricht uit te monden in een nieuwe, algemene strategie van de OVSE. Het oogmerk is dat hierin de respons van de OVSE op deze bedreigingen in operationele termen wordt weergegeven en daarmee tegelijk de rol van de OVSE na de uitbreiding van de Europese Unie en de NAVO scherper wordt omschreven. In 2004 zal aan deze strategie concrete invulling en uitvoering dienen te worden gegeven. In dit verband spelen ook in 2004 de contacten van de OVSE met andere internationale organisaties als de VN, de NAVO en de Europese Unie een wezenlijke rol.
• Opvolging geven aan hetgeen in 2003 is bereikt op het gebied van trafficking en dit voortzetten in de Nederlandse voorzitterschappen van de Raad van Europa en van de EU.
• Nederland zal ook in 2004 aandacht vragen voor verbetering van de organisatie van de werkzaamheden van de OVSE. In het algemeen wordt dit cluster van onderwerpen onder de noemer gebracht van interne hervormingen van de OVSE. Het gaat daarbij om onderwerpen waar Nederland zich al gedurende de voorbereidingen voor en tijdens het voorzitterschap in 2003 sterk voor heeft gemaakt: verbetering van het financieel beheer van de OVSE, een aangepaste structuur voor de OVSE-begroting en codificatie van het begrotingsproces, een duidelijk mandaat voor het comité dat over de begroting onderhandelt, een open en transparant personeelsbeleid en verbeterde regelingen ten behoeve van het functioneren van de veldmissies.
• Het proces van versterkte coördinatie van de geledingen van de OVSE als ODIHR en de HCNM – dat in 2003 door Nederland als voorzitter met kracht ter hand is genomen – dient in 2004 te worden voortgezet en verder te worden uitgewerkt. Ook zal Nederland zich in 2004 actief opstellen in de discussie over de contributieschalen, aangezien hierover in 2005 besluiten dienen te worden genomen.
• Jaarlijkse contributie aan de OVSE (artikel 2.3).
• EUR 1,4 miljoen (HGIS) ten behoeve van extra Nederlandse inspanningen in verband met het Voorzitterschap.
Non-proliferatie en wapenbeheersing
De crises rond Irak en Noord-Korea laten de ernstige gevolgen zien die de proliferatie van massavernietigingswapens voor de veiligheid en stabiliteit in de wereld kan hebben. De aanslagen van 11 september 2001 hebben daarnaast aangetoond dat terroristische groeperingen niet zullen terugschrikken grote aantallen slachtoffers te maken; de vrees is gerechtvaardigd dat zij nucleaire, biologische, chemische of radiologische wapens zullen gebruiken indien zij daar de hand op weten te leggen.
De ongecontroleerde verspreiding van grote hoeveelheden, goedkoop verkrijgbare, conventionele wapens veroorzaakt in vele landen in de wereld groot menselijk leed. De problematiek van dergelijke wapens, zoals landmijnen, ontplofbare oorlogsresten en kleine wapens leidt niet alleen tot veel slachtoffers maar verhindert vaak ook de wederopbouw van de economie na afloop van een conflict. Uiteraard is de uiteindelijke beheersing van deze wapens of het terugdringen ervan niet uitsluitend in Nederlandse handen. De regering baseert het beleid mede op bestaande overlegstructuren en op verdragen die de verspreiding van wapens moeten tegengaan, maar wil waar mogelijk ook een voortrekkersrol spelen.
Geoperationaliseerde doelstelling 7
Non-proliferatie en vernietiging van massavernietigingswapens
Effectieve bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en bevordering van wapenbeheersing en ontwapening kunnen slechts plaatsvinden binnen een krachtig multilateraal systeem dat duidelijke regels stelt en toeziet op de naleving ervan. Het huidige systeem staat onder druk door landen die zich aan de internationale regels onttrekken en de twijfels die dit bij anderen over de multilaterale aanpak als zodanig creëert. De regering zal zich het komend jaar nog krachtiger dan voorheen inzetten voor de versterking van het multilaterale systeem op non-proliferatie-, wapenbeheersings- en ontwapeningsgebied. De actie zal zich allereerst richten op bevordering van universaliteit van verdragen en normen en op effectieve naleving ervan. Richtsnoer daarbij is de non-proliferatiestrategie die de Europese Unie voorjaar 2003 aannam. Het beleid zal gestalte krijgen in diverse fora zoals de VN, het IAEA, de OPCW, de NAVO, de Geneefse Ontwapeningsconferentie en de CTBTO. Daarnaast komt het beleid tot uitdrukking in de aanscherping van nationale en internationale exportcontroles, deelname aan het Proliferation Security Initiative, alsmede in levering van een bijdrage aan daadwerkelijke vernietiging van proliferatiegevoelige wapens en goederen. Zulks is echter niet voldoende; via internationale en bilaterale kanalen zal er tevens toe moeten worden bijgedragen proliferatiegevaarlijke situaties te voorkomen en waar ze reeds zijn opgetreden, terug te dringen. Daartoe zal onder meer de rol van de VN, en met name die van de Veiligheidsraad moeten worden versterkt, maar ook zal de Europese diplomatie krachtdadiger moeten worden. Proliferatie-overwegingen dienen integraal onderdeel te vormen van het buitenlandse beleid, ook in Europees verband.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte non-proliferatie- en ontwapeningsinstrumenten en politieke herbevestiging van het belang van de verdragen.
• Krachtige internationale en nationale handhaving van de bestaande richtlijnen van de exportcontroleregimes.
• Verbeterde bescherming bevolking tegen mogelijk gebruik van nucleaire, biologische, chemische of radiologische middelen.
• Verminderde voorraden, dan wel veilige opslag oude massavernietigingswapens in Russische Federatie, zoals verdragsmatig bepaald.
• Bevordering van betere naleving van afspraken in de ontwapeningsgremia en waar mogelijk ontplooiing van nieuwe initiatieven die een praktische bijdrage kunnen leveren aan non-proliferatie. In de EU, NAVO en in de bilaterale betrekkingen met bepaalde landen zal Nederland het onderwerp non-proliferatie in al haar aspecten hoog op de agenda plaatsen.
• Integrale uitvoering van het Non-Proliferatieverdrag (NPV), zowel voorkoming als terugdringing van proliferatie van kernwapens.
• Bevordering van naleving en universaliteit van het Chemische-Wapensverdrag. In dat kader ook inzet voor een financieel gezonde en effectieve Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW).
• Bevordering universaliteit van de Haagse Gedragscode tegen de proliferatie van ballistische raketten (HCOC) en uitwerking van de hierin vastgelegde bepalingen.
• Bevordering van exportcontroles op NBC-goederen en -technologie in landen die geen lid zijn van de bestaande exportcontroleregimes, zoals de Australië-groep en de Nuclear Supplier Group.
• Interdepartementaal overleg gericht op de versterking van de Nederlandse uitvoering exportcontroles op NBC-goederen en -technologie.
• Strategische en systematische inzet van EU-instrumenten in bestrijding proliferatie in risicolanden en crisisgebieden. Via internationale en bilaterale kanalen landen van zorg aanspreken op naleving van non-proliferatieverplichtingen.
• Bijdragen aan opzet en uitwerking van civiele protectiemechanismen in EU en NAVO.
• Deelname aan het «Proliferation Security Initiative».
• Financieel bijdragen aan de vernietiging van chemische en nucleaire wapens en/of veilige opslag van restmateriaal in de Russische Federatie.
• Contributies aan Internationale Organisaties (OPCW, CTBTO, IAEA) en gerichte bijdragen uit het POBB voor specifieke activiteiten (artikel 2.7).
• Financiële bijdrage uit het POBB voor vernietiging chemische wapens en nucleaire projecten in de Russische Federatie (artikel 2.7).
Geoperationaliseerde doelstelling 8
Terugdringen c.q. beheersen van conventionele wapens.
De regering stelt zich ten doel het bestaande instrumentarium voor de beheersing c.q. de terugdringing van deze wapens te behouden en waar nodig te versterken. Voorts dienen zo veel mogelijk landen in de wereld zich bij deze instrumenten aan te sluiten en deze na te leven. De regering wil hierbij ook helpen verschillende nieuwe instrumenten te ontwikkelen, en hoopt de internationale voortrekkersrol die Nederland op sommige gebieden speelt voort te zetten. Hiernaast richt het beleid zich ook op de bestendiging van de meer traditionele instrumenten en overeenkomsten voor conventionele wapenbeheersing.
Na te streven resultaten in 2004
• Onder Nederlands voorzitterschap bereikte overeenstemming tussen de CWV-verdragspartijen over de tekst van een protocol inzake ontplofbare oorlogsresten. Deelname door zo veel mogelijk landen.
• In Deskundigengroep van het Conventionele Wapens Verdrag is akkoord bereikt over onderhandelingsmandaat voor juridisch instrument inzake anti-voertuig mijnen.
• Totstandkoming van een goedkeuringswet aangaande de uitbreiding van de reikwijdte van het Conventionele Wapensverdrag en de bijbehorende Protocollen tot interne conflicten.
• Versterkt instrumentarium en implementatie van internationale afspraken die zijn gericht op het voorkomen van illegale (tussen)handel in kleine en lichte wapens zoals het VN-Actieprogramma, het OVSE-document, de EU-Joint Action, en andere regionale documenten zoals het Nairobi Document en het SADC-Vuurwapenprotocol.
• Naleving door alle Verdragspartijen van het Ottawa Verdrag over anti-personeel mijnen en verbeterde samenwerking van de verdrags-partijen bij de uitvoering van het Verdrag. Tevens kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de rapportages over mijnen aan de VN. Toename van het aantal landen dat zich aansluit bij het Verdrag.
• Bestendiging van de rol van het CSE-Verdrag in de Europese veiligheidsstructuur.
• Deelname van zo groot mogelijk aantal landen aan het VN-wapenregister en verdere versterking ervan.
• Start van projecten onder een nieuw OVSE-instrument, op basis van een Nederlands-Frans initiatief, met betrekking tot de risico's van surplus munitievoorraden in het OVSE-gebied.
• Voortzetten van internationale voortrekkersrol bij de ontwikkeling van een juridisch instrument inzake ontplofbare oorlogsresten (ERW protocol).
• Indien overeenstemming bereikt kan worden: actieve internationale promotie van zowel de acceptatie van dit instrument, alsook de naleving van de bepalingen.
• Verder ontwikkelen van het Frans-Nederlands initiatief ten aanzien van munitievernietiging.
• Met gelijkgezinden landen internationale afspraken bevorderen ter voorkoming van illegale wapentussenhandel.
• Ondersteuning van projecten op het gebied van wapenvernietiging en voorraadbeheer, in onder andere Irak, Zuid-Oost Europa en de Afrikaanse Grote Meren regio.
• Nederlands co-voorzitterschap van het comité van het Ottawa Verdrag dat toeziet op de werking en de naleving van het Verdrag. In die functie mede verantwoordelijk voor de voorbereiding van de Toetsingsconferentie van het Verdrag in 2004 en voor het coördineren van activiteiten in dat verband om toetreding van nieuwe landen te bevorderen.
• In multilaterale en bilaterale contacten inzetten voor zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het aangepaste CSE-Verdrag, zodra aan de voorwaarden daarvoor voldaan is.
• Via OVSE Trustfunds de ondersteuning voorzetten van het terugtrekkingsproces van Russische troepen en materieel uit Georgië en Moldavië.
• De aanvaarding bevorderen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van de aanbevelingen van de 2003 Groep van Regeringsexperts van het VN-Wapenregister (waarin ook een Nederlandse expert zitting had). Bevorderen deelname op regionaal niveau. In 2004 zal de regering tijdens de AVVN de resolutie indienen die oproept tot bestendiging van en deelname aan het VN-Wapenregister.
• Contributies aan Internationale Organisaties (CSE/JCG, Ottawa/ISU).
• Het Fonds Kleine Wapens (EUR 2,3 miljoen per jaar; artikel 3.3).
• Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB)-middelen (artikel 2.7).
Geoperationaliseerde doelstelling 9
Restrictieve en transparante handel in wapens.
Nederland zal zijn restrictieve beleid ten aanzien van de export van militaire goederen voortzetten. Uitgangspunt voor dit beleid blijft een strikte en transparante toepassing van de in de EU Gedragscode voor conventionele wapenexport geformuleerde toetsingscriteria. De regering draagt dit beleid in Europees verband actief uit, onder meer ter bevordering van een betere afstemming van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten en van een level playing field voor het Nederlandse bedrijfsleven. Zij streeft, binnen de beperkingen die het vertrouwelijke karakter van bedrijfsgevoelige informatie en de belangen van derde landen stellen aan de openbaarmaking van wapenexportcijfers, naar een zo groot mogelijke openheid in en openbaarheid van dit beleid.
Nederland zal zich blijven inspannen voor het bevorderen van een verantwoord en effectief wapenexportbeleid in derde landen. Dit geldt in het bijzonder voor de kandidaat-lidstaten van de EU, die zich als uitvloeisel van hun toetreding tot de EU hebben verplicht de uit de EU Gedragscode inzake wapenuitvoer voortvloeiende verplichtingen na te komen. Een aantal kandidaat-lidstaten schiet hierin nog te kort.
De bijzondere aandacht van de regering zal voorts gericht zijn op de verbetering van de (wereldwijde) controle op de tussenhandel in kleine wapens.
Na te streven resultaten in 2004
• Toevoeging van relevante aanvullende informatie over dit beleidsterrein aan het jaarrapport wapenexportbeleid.
• Goede inhoudelijke afstemming van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten.
• Aangescherpt wapenexportbeleid van kandidaat-lidstaten en controle op wapenexport door deze landen in overeenstemming met de uit EU Gedragscode voortvloeiende verplichtingen.
• Internationale overeenstemming over elementen die de basis kunnen vormen voor nationale wetgeving op het gebied van tussenhandel in kleine wapens.
• Bezien mogelijkheden tot toevoeging van relevante aanvullende informatie over dit beleidsterrein aan het jaarrapport wapenexportbeleid.
• Bevorderen van discussies in de EU werkgroep COARM ter vergroting van de een «geharmoniseerd» Europees wapenexportbeleid.
• Verdere uitwisseling expertise met de kandidaat-lidstaten Slowakije, Roemenië en Bulgarije op het gebied van wapenexportregelgeving, -beleid en -controle.
• Voorstellen om in VN-kader tot een internationaal instrument voor tussenhandel (brokering) te komen.
• Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB; EUR 40 000; artikel 2.7) ten behoeve van samenwerking met kandidaat-lidstaten.
• Fonds Kleine Wapens (EUR 2,3 miljoen per jaar; artikel 3.3) ten behoeve van tussenhandel in kleine wapens.
Geoperationaliseerde doelstelling 10
Bijdragen aan de ontwikkeling van een effectief defensiematerieelbeleid in Europees en internationaal kader.
De regering is voorstander van intensivering van Europese materieelsamenwerking en van liberalisering van de Europese defensiemarkt. Voor Nederland als «consument» van militair materieel biedt een markt met meerdere hoogwaardige aanbieders prijs- en kwaliteitsvoordelen. Europese materieelsamenwerking biedt tevens aan de Nederlandse defensie-industrie betere afzetmogelijkheden. De regering is van mening dat inperking van de reikwijdte van artikel 296 EU-Verdrag, dat maatregelen van de lidstaten betreffende de productie en handel in militair materieel uitsluit van de werking van het EU-Verdrag, hieraan kan bijdragen. Initiatieven van de Europese Commissie terzake worden door de regering verwelkomd. Zij steunt voorts de oprichting van een Europees agentschap voor capaciteitsversterking en materieelsamenwerking. De regering is van plan concrete voorstellen te doen voor de vormgeving en het toekomstig functioneren van het agentschap, met het oogmerk een en ander tijdens het Nederlandse voorzitterschap te voltooien. Voor de regering is van belang dat dit agentschap via harmonisatie van behoeftestellingen en versterking van de Europese defensiegerelateerde R&T-capaciteit zal bijdragen aan de ondersteuning van het EVDB en daarmee ook aan de versterking van de Europese bijdrage aan NAVO. Het agentschap moet ook bijdragen aan het uitbreiden van de verwervingsmogelijkheden voor militair materieel.
Na te streven resultaten in 2004
• Toetreding van Nederland tot de «Organisation Conjointe de Cooperation en Matiere d'Armament» (OCCAR)
• Inperking van de reikwijdte van artikel 296 EU-Verdrag, dat maatregelen van de lidstaten betreffende de productie en handel in militair materieel uitsluit van de werking van het EU-Verdrag
• Bevorderen toetreding van Nederland tot OCCAR en LoI.
• Bevorderen discussie over een eenduidigere en restrictievere interpretatie van artikel 296 van het EU-Verdrag en ondersteuning initiatieven van de Commissie terzake.
Hiervoor zijn geen specifieke financiële middelen voorzien.
Op onderhavig beleidsterrein is op dit moment een tweetal evaluaties voorzien. Het betreft een evaluatie van het Voorzitterschap OVSE en een VN-evaluatie aangaande Transparancy in Arms (TIA)/wapenregister met Nederlandse deelname. In de loop van 2003 zal worden bezien welke van de overige geoperationaliseerde doelstellingen voor evaluatie in aanmerking komen.
Gepoogd is dit beleidsartikel zoveel als mogelijk in VBTB-termen op te stellen. De aard van onderhavig beleidsterrein staat verdere specificering van doelstellingen veelal in de weg. In voorkomende gevallen is het wellicht mogelijk in de toekomst nog een VBTB-verbeterslag te maken. Echter, benadrukt wordt dat de grens van het mogelijke welhaast bereikt lijkt.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 32 165 | 31 362 | 28 688 | 31 079 | 32 478 | 32 024 | 32 024 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 31 325 | 31 487 | 28 779 | 31 170 | 32 115 | 32 115 | 32 115 |
2.1 NAVO | 4 194 | 4 882 | 6 317 | 8 817 | 9 817 | 9 817 | 9 817 |
2.2 WEU | 878 | 1 281 | 1 281 | 1 281 | 1 281 | 1 281 | 1 281 |
2.3 OVSE | 5 851 | 5 286 | 5 478 | 5 478 | 5 478 | 5 478 | 5 478 |
2.4 OPCW | 1 202 | 1 269 | 1 128 | 1 128 | 1 128 | 1 128 | 1 128 |
2.5 CTBTO | 1 693 | 1 912 | 1 569 | 1 569 | 1 569 | 1 569 | 1 569 |
2.6 Vredesfonds | 10 195 | 10 186 | 6 807 | 6 807 | 6 807 | 6 807 | 6 807 |
2.7 POBB/VB | 4 295 | 3 666 | 3 228 | 3 119 | 3 064 | 3 064 | 3 064 |
2.8 Subsidies en bijdragen | 3 017 | 3 005 | 2 971 | 2 971 | 2 971 | 2 971 | 2 971 |
Ontvangsten | 918 | 905 | 905 | 905 | 905 | 905 | 905 |
2.20 Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries | 816 | 816 | 816 | 816 | 816 | 816 | 816 |
2.21 Restituties contributies vrede, veiligheid en conflictbeheersing | 102 | 89 | 89 | 89 | 89 | 89 | 89 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 2 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 1 839 | 8 638 | 9 605 | 8 210 | 8 316 | 8 272 | 8 272 |
Posten | 16 552 | 21 555 | 19 906 | 20 487 | 20 752 | 20 640 | 20 640 |
Totaal | 18 391 | 30 193 | 29 511 | 28 697 | 29 068 | 28 912 | 28 912 |
Beleidsartikel 2 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 58,3 | 59,9 | 61,2 | 61,0 | 61,0 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 29,5 | 28,7 | 29,1 | 28,9 | 28,9 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 28,8 | 31,2 | 32,1 | 32,1 | 32,1 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 18% | 5,2 | 14% | 4,3 | 10% | 3,1 | 1% | 0,2 | 0% | 0,0 |
5. Complementair noodzakelijk | 7% | 2,0 | 7% | 2,1 | 7% | 2,2 | 7% | 2,2 | 7% | 2,2 |
6. Bestuurlijk gebonden | 4% | 1,2 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 9% | 2,8 | 9% | 2,8 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 71% | 20,4 | 79% | 24,8 | 83% | 26,8 | 83% | 26,9 | 84% | 27,1 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
9. Totaal (=3) | 100% | 28,8 | 100% | 31,2 | 100% | 32,1 | 100% | 32,1 | 100% | 32,1 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Dit beleid krijgt mede gestalte door samenwerking in een groot aantal internationale fora, alsook in het kader van internationale verdragen en afspraken op het terrein van wapenbeheersing en ontwapening. Op deze terreinen geldt dat het behalen van de gestelde doelstellingen medeafhankelijk is van andere landen. Voor het realiseren van de in dit artikel genoemde doelstellingen en resultaten geldt derhalve een indirecte verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Een aantal in dit artikel genoemde doelstellingen en resultaten is moeilijk meetbaar in de betekenis die de Rijksbegrotingsvoorschriften aan het begrip meetbaarheid geven. De aard van het besproken beleidsterrein brengt dit met zich mee. Verondersteld wordt dat de opgenomen activiteiten bijdragen aan realisatie van de na te streven resultaten die op hun beurt het bereiken van de geoperationaliseerde doelstellingen beïnvloeden (plausibiliteitsrelatie).
BELEIDSARTIKEL 3: HUMANITAIRE HULP
A. Algemene beleidsdoelstelling
De leniging van levensbedreigende menselijke noden die voortvloeien uit (chronische) crisissituaties en/of natuurrampen. Humanitaire hulp wordt wereldwijd verleend, maar in het bijzonder in een tiental crisisgebieden in ontwikkelingslanden. Humanitair ontmijnen is onderdeel van de hulpverlening.
De belangrijkste uitgangspunten voor verlening van humanitaire hulp zijn het «humanitair imperatief» (hulp wordt dáár verleend waar het het meest noodzakelijk is), onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Internationale organisaties en NGO's een adequate en effectieve bijdrage laten leveren aan de verbetering van de levenomstandigheden van slachtoffers van conflictsituaties en/of natuurrampen.
Onder deze doelstelling wordt de wijze beschreven waarop de humanitaire hulpverlening is georganiseerd, evenals initiatieven om deze verder te verbeteren.
Nederland verleent humanitaire hulp via derden, waarbij de VN en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) de belangrijkste kanalen zijn. Bij deze ontvangers financiert Nederland in toenemende mate landenprogramma's (in plaats van projecten). Daarnaast wordt met hen een beleidsdialoog gevoerd. NGO's vormen een tweede financieringskanaal, goed voor circa 25% van de bestedingen. Richtinggevend voor de Nederlandse inspanningen is het «Consolidated Appeal Proces» (CAP), dat voor crisissituaties onder leiding van het «Office for the Coordination of Humanitairian Affairs» (OCHA) van de VN in gang wordt gezet. «Consolidated Appeals» zijn bovendien doorgaans de basis voor financiering van VN-activiteiten. De «Appeals» bevatten onder meer een inschatting van de noden en prioriteiten. De noden nemen wereldwijd jaarlijks toe.
Voor de landen en regio's waaraan «structureel» humanitaire hulp geboden wordt, worden zogenoemde Conflictbeleidskaders opgesteld. In deze beleidskaders worden de uitgangspunten voor de keuze van kanalen en activiteiten vastgelegd, alsmede aanknopingspunten voor vredesopbouw. Tevens dienen zij als subsidiekader voor NGO-aanvragen. In 2003 werden beleidskaders opgesteld voor de Grote Meren regio, West Afrika, Noord Kaukasus, Afghanistan, Angola, Irak, Molukken, Soedan en Somalië; in 2004 worden geen grote wijzigingen in deze lijst verwacht. Activiteiten op het gebied van rehabilitatie (ten dele en in een beperkt aantal landen: Soedan, Somalië, Angola, Liberia, DR Congo, Burundi) en humanitair ontmijnen zullen met ingang van 2004 onder het instrument van Thematische MedeFinanciering (TMF) worden gebracht.
Na te streven resultaten in 2004
• Toegenomen effectiviteit van een aantal VN-organisaties, onder invloed van de invoering van de zogenaamde Kanaalfinancieringsovereenkomsten (KFO's). Deze zijn in 2003 afgesloten met de VN-vluchtelingen-organisatie UNHCR, het Wereld Voedselprogramma WFP, UNICEF en het ICRC, en leggen de samenwerking op noodhulpgebied opnieuw vast. Invoering van de KFO's moet leiden tot grotere flexibiliteit en effectiviteit doordat de organisaties eerder in het jaar over Nederlandse bijdragen kunnen beschikken, en grotere beleidsvrijheid hebben. Daarnaast is sprake van een geïntensiveerde beleidsdialoog. De KFO's zullen leiden tot verminderde beheerslast bij Nederland en de ontvangende organisaties.
• Heldere afbakening tussen het instrumentarium voor humanitaire hulp en het nieuwe «TMF-rehabilitatie».
• Overbrugging (gedeeltelijk) van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw, door invoering van het Thematisch Medefinancieringsprogramma Rehabilitatie.
• Onderbrenging van het beleidskader «Humanitair ontmijnen» binnen TMF en stroomlijning van de samenwerking met NGO's (buiten TMF), met als doel vermindering van beheerslast en vergrote aandacht voor inhoud en impact.
• Kernactiviteit is het selecteren, in overleg met ambassades, en financieren van programma's en activiteiten van VN-instellingen en ICRC, respectievelijk NGO's,
• Overleg met het maatschappelijk middenveld over de afstemming met TMF/Rehabilitatie, de invoering van TMF-Humanitair ontmijnen en over stroomlijning van samenwerking met NGO's.
• Beleidsoverleg met OCHA, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC.
• Opstellen dan wel actualiseren van conflictbeleidskaders.
• De financiële middelen die vallen onder deze geoperationaliseerde doelstelling beslaan alle middelen in beleidsartikel 3. Daarnaast draagt Nederland, via de afdrachten aan de EU (artikel 5) bij aan noodhulpverlening via ECHO en de Europese Commissie. Zodra bekend is hoeveel van de inspanningen op het gebied van humanitair ontmijnen gaan verlopen via het TMF zullen de daartoe bestemde middelen worden overgehaald naar artikel 10.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Verbeterde kwaliteit en effectiviteit van noodhulpverlening, in nauwe samenwerking met internationale organisaties en NGO's. Nederland zet op dit terrein met name in op verbetering van coördinatie.
Coördinatie is niet alleen instrument, maar ook doel op zich. Ervaring leert dat effectieve coördinatie levens redt en verspilling van schaarse fondsen tegengaat. Processen in de richting van effectievere samenwerking, en dus van onderstaande resultaten en activiteiten verlopen langzaam en soms moeizaam: niet alle betrokken organisaties en donoren zijn bereid een deel van hun eigen vrijheden in te leveren voor een gecoördineerde, effectievere aanpak. Nederland is aangewezen op samenwerking met gelijkgezinde donoren om vooruitgang te boeken.
Na te streven resultaten in 2004
• Ondersteuning van de positie van OCHA, bijvoorbeeld door de centrale rol van OCHA bij prioriteitstelling binnen «Consolidated Appeals» te versterken.
• Concrete vervolgafspraken met gelijkgezinde donoren over de mogelijkheden van «pool funding» van een Consolidated Appeal (waarbij het Department for International Development – DfID – de leiding heeft). Tot op heden financieren donoren doorgaans activiteiten, of organisaties, bìnnen een bepaald «Appeal», waardoor vaak onevenwichtigheden optreden. Financiering van een «Appeal» als zodanig, met OCHA als coördinator van het allocatieproces, zou een belangrijke stap voorwaarts betekenen. Realisatie van deze stap zal niet eenvoudig zijn en veel tijd vergen, vanwege te verwachten weerstand bij andere (VN-)instellingen, die zich liever niet door OCHA laten coördineren en bij donoren die nationale«zichtbaarheid» laten prevaleren boven coördinatie en efficiëntie.
• Oplevering van een Nederlandse strategie inzake de verschillende processen die spelen op het terrein van transitie (gap).
• Verdere afstemming («fine tuning») van de samenwerking met het Ministerie van Defensie inzake CIMIC, op basis van het gezamelijke CIMIC-beleidskader.
• Toegenomen betrokkenheid van NGO's bij het CAP-proces en bij het Common Humanitarian Action Plan (onder meer doordat dit als voorwaarde voor financiering is gesteld).
• Helderder prioriteitstelling in Consolidated Appeals, onder andere door gebruik van Mid Term Reviews.
• Goede werkafspraken tussen uitvoerende ontmijnings-NGO's en internationale coördinerende organisaties.
• Deelname aan internationale conferenties (formeel en informeel donor-overleg, op mondiaal en op EU-niveau); regelmatig overleg met het Nederlands maatschappelijk middenveld; beleidsoverleg met internationale organisaties.
• Financieren van studies en onderzoek zoals het Humanitarian Accountability Project, ALNAP, etc., die dienen als inbreng voor de internationale besluitvorming. Onderzoek betreft onder andere kwaliteitsaspecten als needs assessments en ontwikkeling van financiële stromen, relaties tussen actoren.
• Monitoren en evalueren van programma's en activiteiten, met het oog op inbreng in overleg.
• Deelnemen aan/ondersteunen van United Nations Disaster Assess-ment and Coordination Teams (UNDAC) van OCHA, alsmede van het Nederlandse Urban Search and Rescue team (USAR). In beide gevallen gaat het om kwaliteitsverbetering door gecoördineerde, snelle inzet.
• De middelen onder deze geoperationaliseerde doelstelling zijn met name personeel. Inzet van financiële middelen uit het humanitaire hulpbudget is gering en heeft bijvoorbeeld betrekking op financiering van studies en bijeenkomsten.
In overleg met IOB wordt in 2004 een evaluatie van het humanitaire hulpprogramma en -beleid gestart, die zal dienen als evaluatie van de onderscheiden geoperationaliseerde doelstellingen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van evaluatiebevindingen over gefinancierde activiteiten en programma's, en evaluaties van andere EU-lidstaten. Nederland neemt ook deel aan het Active Learning Network on Accountability and Performance dat relevante informatie op het gebied van humanitaire hulp onderzoekt en toegankelijk maakt.
De conclusies en aanbevelingen van de IOB-evaluatie in 2004 van het humanitaire hulpprogramma en -beleid zullen, indien daartoe aanleiding voor is, worden benut voor aanpassing van de werkzaamheden.
De afgelopen jaren is een aantal processen ingezet dat moet leiden tot effectiever beheer van humanitaire hulpmiddelen. Het gaat hierbij onder andere om invoering van KFO's, maar ook – al eerder – van conflictbeleidskaders en van standaard beoordelingskaders voor NGO's (Checklist organisational capacity assessment – COCA). De «stroomlijning» van de samenwerking met NGO's is een volgende stap. De evaluatie van IOB zal ook op deze terreinen tot conclusies en aanbevelingen voor een eventueel vervolg komen.
Inzake monitoring van lopende activiteiten zijn verdere verbeteringen mogelijk. De verwachting is dat hierboven genoemde processen er toe leiden dat daarvoor op termijn personele capaciteit vrijkomt. De invoering in 2003 van regelmatig beleidsoverleg met VN en ICRC biedt gelegenheid om de resultaten van monitoring terug te koppelen.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 271 592 | 225 962 | 180 968 | 191 474 | 197 749 | 197 749 | 197 749 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 259 402 | 225 962 | 180 968 | 191 474 | 197 749 | 197 749 | 197 749 |
3.1 Noodhulp Ontwikkelingslanden | 151 731 | 126 445 | 84 176 | 94 907 | 97 907 | 97 907 | 97 907 |
3.2 Noodhulp niet-DAC landen | 4 435 | 4 538 | 4 313 | 4 088 | 3 863 | 3 863 | 3 863 |
3.3 Ontmijnings- en kleine wapen fonds | 15 638 | 14 882 | 12 382 | 12 382 | 15 882 | 15 882 | 15 882 |
3.4 VN-Vluchtelingenprogramma's | 60 198 | 52 698 | 52 698 | 52 698 | 52 698 | 52 698 | 52 698 |
3.5 Wereldvoedselprogramma | 27 227 | 27 227 | 27 227 | 27 227 | 27 227 | 27 227 | 27 227 |
3.6 Internationaal Comite Rode Kruis | 173 | 172 | 172 | 172 | 172 | 172 | 172 |
Ontvangsten | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 |
3.20 Doorberekening ICRC aan Defensie | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 3 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 2 257 | 1 935 | 2 520 | 1 839 | 1 863 | 1 853 | 1 853 |
Posten | 2 001 | 4 829 | 4 091 | 4 590 | 4 649 | 4 624 | 4 624 |
Totaal | 4 258 | 6 764 | 6 611 | 6 429 | 6 512 | 6 477 | 6 477 |
Beleidsartikel 3 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 187,6 | 197,9 | 204,2 | 204,2 | 204,2 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 6,6 | 6,4 | 6,5 | 6,5 | 6,5 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 181,0 | 191,5 | 197,7 | 197,7 | 197,7 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 14% | 25,4 | 2% | 3,8 | 0% | 0,5 | 0% | 0,5 | 0% | 0,5 |
5. Complementair noodzakelijk | 52% | 94,1 | 47% | 90,0 | 46% | 90,8 | 46% | 90,8 | 46% | 90,8 |
6. Bestuurlijk gebonden | 1% | 1,8 | 4% | 7,7 | 4% | 7,7 | 4% | 7,7 | 4% | 7,7 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 32% | 57,9 | 38% | 72,8 | 39% | 76,2 | 39% | 76,2 | 39% | 76,2 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 1,8 | 9% | 17,2 | 11% | 22,5 | 11% | 22,5 | 11% | 22,5 |
9. Totaal (=3) | 100% | 181,0 | 100% | 191,5 | 100% | 197,7 | 100% | 197,7 | 100% | 197,7 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
• Tijdens de aanloop naar de oorlog in Irak kwam zowel nationaal als internationaal de relatie tussen humanitaire hulp en internationaal humanitair recht, en daarmee tussen civiele/humanitaire en militaire actoren in de schijnwerpers. Het is niet uitgesloten dat de ervaringen op deze terreinen naar aanleiding van «Irak» tot aanpassingen op het internationale humanitaire speelveld leiden, zowel waar het de hulpverlening zelf als de coördinatie van de hulp betreft. De richting waarin een en ander zich zal ontwikkelen valt op dit moment niet te voorspellen. De regering zal in dit debat het belang van een centrale coördinerende rol voor de VN blijven benadrukken.
• In conflictsituaties is humanitaire hulp bij voorkeur onderdeel van een geïntegreerde strategie gericht op vredesbevordering, die eveneens inzet van politieke, economische en zonodig militaire middelen kan omvatten. Dit laat onverlet a) dat humanitaire hulpverlening relatief onvoorspelbaar is en zich moeilijk laat plannen en b) dat de beslissing om hulp te verlenen in eerste instantie gebaseerd is op het «humanitair imperatief» (onpartijdig hulp verlenen dáár waar de nood het hoogst is) en dus relatief onafhankelijk van strategische overwegingen.
BELEIDSARTIKEL 4 GOED BESTUUR, MENSENRECHTEN EN VREDESOPBOUW
A. Algemene beleidsdoelstelling
• Het bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw in geselecteerde landen.
Het beleid inzake mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw is goeddeels vastgelegd in de aan de Tweede Kamer aangeboden notities terzake. Op het gebied van conflictbeheersing is daarnaast sprake van nieuwe beleidsaccenten. De Nederlandse bijdrage aan vrede en stabiliteit in Afrika zal worden geïntensiveerd door middel van een geïntegreerd beleid en op basis van een regionale benadering. De geformuleerde doelstellingen en resultaten in dit artikel trachten hieraan vorm te geven. De aangegeven resultaten richten zich op de te realiseren Nederlandse bijdragen aan de oplossing van bepaalde knelpunten.
Het Nederlandse beleid op het gebied van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw richt zich op de volgende categorieën landen.
– In de partnerlanden zal deze samenwerking zich richten op een beperkt aantal sectoren, met daarnaast activiteiten rondom de verbetering van de kwaliteit van bestuur; deze laatste kunnen dienen ter verbetering van bestuur in de gekozen sectoren dan wel thematisch van aard zijn.
– Voorts worden in een aantal (post-)conflictlanden vredesopbouwactiviteiten ontplooid, veelal in aansluiting op of parallel aan humanitaire hulpactiviteiten.
– In een beperkt aantal ontwikkelingslanden worden verder activiteiten uitgevoerd op het gebied van mensenrechten en vredesopbouw lastens het Programma Kleine Projecten (PKP/ODA); in niet-DAC-landen kunnen mensenrechtenactiviteiten worden gefinancierd lastens het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB).
– Tot slot wordt met vijftien landen in Midden- en Oost-Europa samengewerkt in het kader van het Matra-programma. Dit programma is gericht op bevordering van democratisering, goed bestuur en mensenrechten, ondersteuning van het EU-uitbreidingspact en de toenadering tussen de EU en het wijdere Europa.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Ook in 2004 zal Nederland – langs de lijnen uiteengezet in de Memorie van Toelichting voor het jaar 2003 – ruim aandacht besteden aan corruptiebestrijding in ontwikkelingslanden door middel van een politieke dialoog over dit probleem met vertegenwoordigers van de desbetreffende landen en door capaciteitsopbouw van relevante instellingen op dit gebied. Waar nodig zullen misstanden expliciet aan de orde worden gesteld bij de betrokken overheden of organisaties. Veel reguliere werkzaamheden in het kader van goed bestuur blijven verder gericht op versterking van de wetgevende macht: democratisering in brede zin, waaronder het verkleinen van de kloof tussen overheid, politiek en burger en het bevorderen van transparante en legitieme verkiezingsprocessen, onder andere door het deelnemen aan verkiezingswaarnemingsmissies. Eenzelfde doorlopende inspanning geldt de versterking van de uitvoerende macht, met name waar het gaat om hervormingen binnen de publieke sector en het beheer van de openbare financiën, inclusief de ondersteuning van decentralisatieprocessen en de versterking van lokaal bestuur. Hiervoor zij verder verwezen naar beleidsartikel 6. Gelet op de vraag vanuit ontwikkelingslanden vereist de versterking van de rechterlijke macht tot slot een nieuwe beleidsimpuls. Versterking van instituties en processen op juridisch gebied draagt niet alleen bij aan de toegang tot het recht en een transparante rechtsgang, maar ook aan ordelijk maatschappelijk verkeer. Aan deze component wordt dan ook specifiek aandacht besteed in de hieronder vermelde beoogde resultaten en activiteiten.
Daarnaast ressorteert onder dit beleidsartikel het op Midden- en Oost-Europa gerichte Matra-programma.
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Goed bestuur met name op de terreinen van corruptiebestrijding, democratisering, versterking van lokaal bestuur en hervormingen van de juridische sector in voor Nederland prioritaire landen.
• Samenhangende programma's op het gebied van juridische hervormingen en corruptiebestrijding in geselecteerde landen.
• Geoperationaliseerde samenwerking met een kenniscentrum op het gebied van de bevordering van juridische hervormingen in ontwikkelings- en transitielanden.
• Ondersteunen partnerlanden bij implementatie nieuwe VN-conventie inzake corruptiebestrijding.
• Versterking van het interne opleidingstraject op dit terrein van het ambtelijk apparaat.
• Inschakeling van een kenniscentrum ter facilitatie van het werk van relevante posten.
• Ondersteuning van partnerlanden bij uitwerken corruptiebestrijdingsstrategieën in het kader van goed-bestuursprogramma's.
• De middelen komen ten laste van artikel 4.1.
Mensenrechten vormen een integraal onderdeel van het buitenlands beleid. De integratie van mensenrechten krijgt zowel gestalte in het multilaterale als het bilaterale beleid, zowel in ontwikkelingssamenwerking als op het terrein van de buitenlandse politiek. Daarom zijn de mensenrechten verweven in bijna alle beleidsartikelen van deze begroting. Zo zal bij voorbeeld het versterken van maatschappelijke organisaties die in ontwikkelingslanden voor mensenrechten opkomen onder beleidsartikel 10 worden behandeld. De Mensenrechtenambassadeur heeft als expliciete taak de mensenrechten in alle dossiers van het buitenlands beleid te integreren alsmede de contacten met de samenleving terzake te intensiveren en buitenlandse missies op dit terrein uit te voeren. Voor het politieke multilaterale beleid zij verwezen naar beleidsartikel 1. Onder dit beleidsartikel 4 komt met name de rol van mensenrechten in ontwikkelingssamenwerking aan de orde.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Integratie van mensenrechten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en versterking van regionale activiteiten gericht op verbetering van de implementatie van mensenrechten.
Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Duurzame ontwikkeling is alleen mogelijk wanneer een «basispakket» aan mensenrechten gegarandeerd is, zoals recht op leven en veiligheid. Eerst dan kan er worden gewerkt aan de progressieve realisatie van andere mensenrechten. Vanuit perspectief van ontwikkelingssamenwerking zijn de bescherming en bevordering van mensenrechten zowel criterium voor als doelstelling van activiteiten.
In VN-verband heeft het denken over de relatie mensenrechten en ontwikkeling geleid tot een verfijning van de analyse van ontwikkelingsprocessen en een uitbreiding van het instrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking. Dit gedachtegoed vond zijn weerslag in het rapport van de Secretaris-Generaal van de VN, Strengthening the UN: an agenda for further change (2002). De gedachte achter de mensenrechtenbenadering van ontwikkelingsamenwerking is dat door bundeling van het politieke en het technische werk op mensenrechtengebied een impuls kan worden gegeven aan de implementatie van mensenrechten wereldwijd. De Nederlandse inzet in 2004 is er in eerste instantie op gericht om deze benadering in VN-verband verder te operationaliseren. Ook zal op basis van het AIV-advies over deze materie en de reactie van de regering hierop een begin worden gemaakt met de operationalisering van de mensenrechtenbenadering in het bilaterale beleid.
• Formalisering van de rol van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten binnen de VN-familie op het terrein van beleidsbepaling en activiteitenplanning op het gebied van implementatie van mensenrechten, ook in het licht van de bredere ontwikkelingsagenda.
• Versterking van de rol van regionale multilaterale organisaties op het gebied van implementatie van mensenrechten, zoals bijvoorbeeld de OVSE, maar ook van andere regionale mensenrechtenorganisaties of mechanismen zoals de Afrikaanse mensenrechtencommissie.
• Intensivering van de ondersteuning van mensenrechtenorganisaties en hervormingsintiatieven in de Arabische wereld gericht op verbetering van de mensenrechtensituatie.
• Operationalisering van de mensenrechtenbenadering in het bilaterale ontwikkelingsamenwerkingsbeleid.
• Nederland zal ook in 2004 het kantoor van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) ondersteunen voor activiteiten op het gebied van technische assistentie. In de beleidsdialoog zal Nederland toezien op praktische uitwerking van de nieuwe rol van de OHCHR, gericht op mainstreaming van mensenrechten binnen de gehele VN-familie.
• Actieve dialoog met VN-instellingen om het belang van integratie van mensenrechten in hun activiteiten te bepleiten.
• Nederland is voornemens in 2004 bij te dragen aan de totstandkoming of versterking van regionale mechanismen gericht op bescherming of implementatie van mensenrechten.
• Wat betreft de Arabische wereld is Nederland voornemens waar mogelijk lokale mensenrechtenorganisaties en hervormingsinitiatieven te ondersteunen.
• Training van medewerkers op het gebied van de mensenrechtenbenadering en contacten met andere donoren gericht op verdere beleidsontwikkeling.
• De middelen komen ten laste van artikel 4.1.
In vele hedendaagse gewelddadige conflicten is geen scherpe grens te trekken tussen de latente, de openlijke en post-conflict fase. Zo schuilen in conflictbeheersing en de terugkeer van vrede belangrijke preventieve elementen. De hier geformuleerde doelstelling en bijbehorende resultaten hebben dan ook betrekking op de verschillende fasen van een conflict.
Bij de ondersteuning van vredesprocessen zal Nederland zich inzetten voor een politiek vergelijk waar, zo mogelijk, alle betrokken partijen zich in kunnen vinden. Maatschappelijke organisaties kunnen in dit kader een belangrijke rol spelen door het entameren van informele vredesdialogen, opbouw van de benodigde capaciteit en beïnvloeding van deelnemers aan het officiële vredesproces. Waar mogelijk en relevant worden dergelijke organisaties dan ook gesteund.
Geleidelijk aan is gebleken dat de duurzaamheid van demobilisatieprogramma's – waaraan Nederland in diverse landen bijdraagt – onder meer afhangt van een verbeterde democratische controle over de veiligheidssector. Een adequaat beheer van het defensiebegrotingsproces is eveneens cruciaal. In samenwerking met gelijkgezinde partners brengt Nederland het belang hiervan bij de autoriteiten van de desbetreffende landen onder de aandacht.
Na de beëindiging van een gewelddadig conflict bestaat veelal een situatie waarin de fysieke, politieke en sociaal-economische infrastructuur van het getroffen gebied gedeeltelijk of volledig is verwoest. Zoals onder meer aangegeven in de in 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden notitie «Wederopbouw na conflict» staan bij de Nederlandse steun aan de wederopbouw in een beperkt aantal landen de volgende uitgangspunten voorop:
• De regie over het wederopbouwproces behoort toe aan de vertegenwoordigers van het land zelf.
• Om dat mogelijk te maken zal Nederland zich in een zo vroeg mogelijk stadium inzetten voor internationale steun aan de rehabilitatie en het functioneren van het openbaar bestuur.
• Daarbij zal Nederland erop aansturen dat zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de overheids- en particuliere instellingen van het land zelf.
Vredes- en wederopbouwprocessen die geen rekening houden met genderverschillen lopen het risico minder of niet effectief te zijn. Conform de toezeggingen gedaan in de brief aan de Tweede Kamer in maart 2003 zal Nederland trachten een grotere betrokkenheid van vrouwen te bewerkstelligen bij conflictoplossing, crisisbeheersingsoperaties, demobilisatie en wederopbouw.
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Vredesopbouw met name door de ondersteuning van vredesdialogen, van hervormingen binnen de veiligheidssector en van wederopbouwprocessen in voor Nederland in dit kader prioritaire landen/regio's.
Na te streven resultaten 2004 (ten aanzien van vredesdialogen)
• Facilitatie van formele en informele vredesdialogen in onder meer het Grote Merengebied en de Hoorn van Afrika.
• Toepassing van een recent door Nederland ontwikkeld Conflict and Policy Assessment Framework instrument in een drietal landen.
• Waar zich kansen voordoen, is Nederlandse politieke, diplomatieke en financiële steun voorzien aan formele vredesprocessen in een beperkt aantal landen en regio's waaronder het Grote Merengebied en de Hoorn van Afrika.
• Ondersteuning van maatschappelijke organisaties die zich richten op de versterking van informele vredesprocessen.
Na te streven resultaten 2004 (ten aanzien van hervormingen binnen de veiligheidssector)
• Beschikbaarheid van een operationeel analysekader ten behoeve van de verbetering van de democratische controle over de veiligheidssector.
• Overeenstemming met andere donoren over een instrumentarium ter bevordering van transparante defensiebegrotingen in ontwikkelingslanden.
• Ontwikkelen en testen in samenwerking met internationale partners van bovengenoemd analyse kader.
• Gezamenlijk met de andere donoren zal Nederland initiatieven ondernemen om de defensiesector te integreren in bestaande instrumenten voor begrotingsvoorbereiding en -verantwoording, door onder andere het entameren van een discussie met de IFI's terzake.
Na te streven resultaat 2004 (ten aanzien van wederopbouw)
• Gecoördineerde en op de lokale behoeften afgestemde internationale hulpverlening bij het wederopbouwproces in een selectief aantal landen.
• Nederland zal coördinatie van wederopbouwactiviteiten in multilateraal verband en in het bijzonder de instelling van multilaterale Trust Funds bepleiten.
• In EVDB-verband zal Nederland bijdragen aan de gezamenlijke inspanning om op het gebied van civiele crisisbeheersing (CIVCOM) tot een operationele inzet te komen binnen de vier bestaande CIVCOM-dimensies, te weten politie, rule of law, burgerlijk bestuur en burgerbescherming.
• De middelen komen ten laste van artikelen 4.1, 6.1 en 10.4.
Geoperationaliseerde doelstelling 4
Ondersteuning van het maatschappelijke transformatieproces, gericht op de door Nederland gewenste vestiging van democratisch geregeerde rechtsstaten in vijftien Midden- en Oost-Europese landen.
Voorzover het hier gaat om kandidaat-lidstaten betreft dit ten dele steun aan het pre-accessieproces in de richting van de door Nederland gewenste uitbreiding van de EU. Zie hiervoor onder beleidsartikel 5.
Het kabinet beoogt het democratisch bestel, goed bestuur en respect voor de mensenrechten, alsmede de versterking van de «civil society» in geselecteerde landen te bevorderen. Daarbij streeft het kabinet na de bilaterale samenwerking met deze landen te stimuleren en het draagvlak daarvoor in de Nederlandse maatschappij te versterken.
Het Matra-programma zal in de per 1 mei 2004 toetredende lidstaten worden voortgezet als post-accessiefaciliteit, in het kader waarvan de lopende samenwerking over een periode van maximaal drie jaar wordt uitgefaseerd. Matra zal zich op deze wijze na de eerste toetredingsgolf steeds meer kunnen concentreren op landen in Europa die (nog) geen lid van de Europese Unie zijn. Zoals uit de Voortgangsrapportage Matra 1999–2001 (zie de brief van 8 januari jl. van de Staatssecretaris voor Europese Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer) blijkt, wordt hiermee een zich reeds jarenlang in het lopende programma aftekenende trend voortgezet. Hierbij zij verwezen naar de VBTB-paragraaf onder beleidsartikel 5.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte capaciteit van niet-gouvernementele organisaties, lokale bestuursorganisaties en (waar mogelijk) instellingen van centrale overheden in Midden- en Oost-Europa.
• Actieve betrokkenheid van Nederlandse maatschappelijke organisaties bij de samenwerking met Midden- en Oost-Europa, en daardoor meer draagvlak in Nederland ten behoeve van deze samenwerking.
• Organisatie van de subsidietoekenning aan doorgaans gespecialiseerde Nederlandse organisaties ten behoeve van met hun partners in de doellanden voorbereide samenwerkingsinitiatieven.
• Kaders stellen voor en begeleiding van de uitvoering van de (uitbestede) deelprogramma's voor internationaal natuurbeheer, kadervorming politieke partijen, opleidingen, kleine plaatselijke activiteiten en kleine ambassade projecten. Tot uitdrukking brengen bij de uitvoering van genoemde activiteiten van de volgende beleidsuitgangspunten:
– Intensivering van de brede samenwerking met Bulgarije, Roemenië, Turkije en Kroatië.
– Opbouw van de uitsluitend op de versterking van «civil society» en lokaal bestuur gerichte samenwerking met Servië/Montenegro.
– Intensivering van vooral de op de versterking van «civil society» en lokaal bestuur en op conflictpreventie gerichte samenwerking met de Russische Federatie, Oekraïne en Belarus.
– Uitfasering van de samenwerking met de acht in 2004 toetredende landen.
• Voor deze doelstelling is EUR 30 miljoen begroot. Deze middelen komen ten laste van artikel 4.2.
Wat betreft de voorziene evaluaties van genoemde geoperationaliseerde doelstellingen/beleidsterreinen wordt verwezen naar de evaluatieprogrammering 2002–2008, die onder meer de evaluatie van de subsidieregeling Matra omvat, teneinde de effecten van de Matra-inspanning op het terrein van goed bestuur en civil society te meten. Deze zal naar verwachting in de loop van 2004 worden afgerond.
Bij de bevordering van mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur gaat het om complexe veranderingsprocessen, ingebed in de sociale en politieke verhoudingen van de desbetreffende landen, die veelal niet te vatten zijn in termen van snelle meetbare resultaten. Gegeven deze context zullen de volgende maatregelen worden genomen om het VBTB-gehalte van dit artikel te verhogen:
– consequente toepassing van het in 2003 geïntroduceerde waarderingssysteem en van het TMF-monitoringskader;
– systematische formulering van prestatie- en procesindicatoren op activiteitenniveau.
Ten aanzien van mensenrechten zijn resultaten op activiteitenniveau redelijk meetbaar. Of de mensenrechtensituatie als geheel in een land is verbeterd, is veel moeilijker meetbaar en valt niet altijd terug te leiden tot specifieke activiteiten of interventies.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 69 209 | 76 574 | 42 590 | 50 156 | 45 063 | 55 047 | 45 063 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 74 920 | 64 221 | 52 027 | 53 543 | 51 435 | 51 435 | 51 435 |
4.1 Centraal programma GMV in ontwikkelingslanden | 38 788 | 27 216 | 19 158 | 19 874 | 19 966 | 19 966 | 19 966 |
4.2 Matra/goed bestuur | 32 427 | 33 601 | 29 600 | 30 400 | 28 200 | 28 200 | 28 200 |
4.3 POBB/MR | 936 | 908 | 773 | 773 | 773 | 773 | 773 |
4.4 Gemeente Initiatieven | 2 769 | 2 496 | 2 496 | 2 496 | 2 496 | 2 496 | 2 496 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 4 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 2 689 | 5 438 | 6 322 | 5 169 | 5 236 | 5 207 | 5 207 |
Posten | 4 993 | 13 571 | 12 258 | 12 899 | 13 065 | 12 995 | 12 995 |
Totaal | 7 682 | 19 009 | 18 580 | 18 068 | 18 301 | 18 202 | 18 202 |
Beleidsartikel 4 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 70,6 | 71,6 | 69,7 | 69,6 | 69,6 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 18,6 | 18,1 | 18,3 | 18,2 | 18,2 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 52,0 | 53,5 | 51,4 | 51,4 | 51,4 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 61% | 31,7 | 33% | 17,6 | 22% | 11,3 | 17% | 8,7 | 14% | 7,2 |
5. Complementair noodzakelijk | 0% | 0,0 | 11% | 5,9 | 12% | 6,2 | 13% | 6,7 | 13% | 6,7 |
6. Bestuurlijk gebonden | 35% | 18,2 | 38% | 20,3 | 32% | 16,4 | 30% | 15,4 | 28% | 14,3 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 5% | 2,8 | 5% | 2,6 | 5% | 2,6 | 5% | 2,6 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 4% | 2,1 | 13% | 6,9 | 29% | 14,9 | 35% | 18,0 | 40% | 20,6 |
9. Totaal (=3) | 100% | 52,0 | 100% | 53,5 | 100% | 51,4 | 100% | 51,4 | 100% | 51,4 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Aangezien Nederland slechts een van de actoren is die bijdragen aan de verwezenlijking van de in dit beleidsartikel genoemde geoperationaliseerde doelstellingen, is de Minister voor het realiseren hiervan slechts indirect verantwoordelijk. Bij de doelstellingen voor mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur dienen verder de volgende relativeringen te worden gemaakt:
Ten aanzien van vredesprocessen is bescheidenheid geboden. Dertig procent van beëindigde conflicten wordt binnen 10 jaar hervat. In het geval van conflicten op het Afrikaanse continent ligt dit percentage nog hoger.
Ten aanzien van democratische controle van de veiligheidssector: gezien de complexiteit en politieke gevoeligheid van deze materie zal slechts langzaam vooruitgang kunnen worden geboekt.
Ten aanzien van de juridische sector dient men zich bewust te zijn van een grote mate van discrepantie tussen façade en praktijk. In een aantal landen gaat achter de uiterlijke verschijningsvormen van het rechtssysteem een deels afwijkende sociale en politieke realiteit schuil, vaak gebaseerd op andersoortige relaties dan gebruikelijk in het Westen.
Ten aanzien van corruptiebestrijding gaat het in veel ontwikkelings- en transitielanden om een structureel probleem, waaraan naast institutionele belemmeringen ook politieke, sociale en culturele factoren ten grondslag liggen, die vaak bepalend zijn voor de verhoudingen in deze samenlevingen. Quick fixes zijn derhalve niet mogelijk.
HOOFDDOELSTELLING III. EUROPESE SAMENWERKING
In 2004 zal het Nederlandse beleid met betrekking tot de Europese samenwerking in het teken staan van twee voorzitterschappen: achtereenvolgens van de Raad van Europa en van de Raad van de Europese Unie.
Het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa – dat begon op 1 november 2003 – zal duren tot de top van de Raad in mei 2004. De regering zal zich tijdens het voorzitterschap inzetten voor handhaving en uitbreiding van het normen- en waardenstelsel van de Raad van Europa. Tevens streeft zij naar verdere verbetering van het functioneren van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Op 1 mei 2004 zal de Europese Unie (EU) officieel worden uitgebreid met tien nieuwe lidstaten. Daarmee is één van de algemene doelstellingen van de regering in het kader van de Europese samenwerking grotendeels voltooid. Zij zal in 2004 het toetredingsproces van de overige kandidaat-lidstaten – Roemenië, Bulgarije en Turkije – nauwgezet volgen. Beide eerstgenoemde landen hopen in 2004 de toetredingsonderhandelingen af te ronden, terwijl eind 2004 zal worden besloten of met Turkije de toetredingsonderhandelingen kunnen worden geopend. Waarschijnlijk zal in 2004 ook meer duidelijkheid bestaan over het perspectief van toetreding dat aan de landen van de Westelijke Balkan is geboden. Dit geldt met name voor Kroatië, dat begin 2003 heeft verzocht de status van kandidaat-lidstaat te verkrijgen.
De uitbreiding heeft grote gevolgen voor het functioneren van de EU. De Conventie over de toekomst van Europa – thans afgerond heeft een blauwdruk afgeleverd over de institutionele vorm van een Unie met 25 en meer. Nederland zal zich in de Intergouvernementele Conferentie (IGC) inzetten voor een verdrag dat een Unie van 25 of meer lidstaten slagvaardig houdt. Naast slagvaardig dient de Unie echter ook transparant en democratisch te zijn. Er dient sprake te zijn van een evenwicht tussen de Instellingen en tussen de lidstaten, waarbij het principe van de gelijkwaardigheid van lidstaten voldoende weerspiegeling vindt. Tenslotte dient het nieuwe verdrag een Unie op te leveren waarin Nederland optimaal voor zijn belangen kan opkomen. In 2004 zal een IGC van de lidstaten aan de hand van deze blauwdruk moeten besluiten op welke wijze de huidige verdragen moeten worden aangepast.
Maar de uitbreiding zal ook grote gevolgen hebben voor de plaats en werkwijze van Nederland in de Unie. Zo wordt het met meer lidstaten steeds belangrijker om een nauwkeurige analyse van het Europese krachtenveld te maken en tijdig strategische allianties te vormen. Het belang van de bilaterale betrekkingen in de Unie is dus toegenomen. De regering heeft al ingespeeld op deze tendens door de vertegenwoordigingen in de lidstaten te versterken. Dit proces zal in 2004 worden voortgezet. Ook het belang van multilaterale afstemming binnen de Unie wordt steeds groter. Dit geldt in de eerste plaats de samenwerking in het kader van de Benelux.
Het jaar 2004 zal tevens in het teken staan van de verkiezingen van het Europees Parlement (juni), het aantreden van een nieuwe Europese Commissie (per 1 november) en de benoeming van een nieuwe Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB.
Deze ontwikkelingen – het aanschuiven van tien nieuwe lidstaten en de genoemde wisselingen van de wacht – zullen van invloed zijn op het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie van 1 juli tot en met 31 december 2004. Zij kunnen leiden tot een tijdelijk verminderde dynamiek in de Europese besluitvorming. Niettemin streeft de regering ernaar om de Europese agenda voor de tweede helft van 2004 – zoals die onder andere is vastgelegd in de jaarlijkse beleidsprogrammering van de Commissie – volledig af te ronden. Dit zal geschieden in nauwe samenwerking met Ierland (EU-voorzitter in de eerste helft van 2004), waarmee Nederland het operationele EU-jaarprogramma voor 2004 zal bepalen. Tevens zal zij eigen accenten zetten in het Nederlandse voorzitterschap.
Vanuit de Europese agenda en vanuit nationale beleidsoverwegingen, zoals onder meer neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord, dienen zich voor het Nederlandse voorzitterschap de volgende overkoepelende thema's als contouren aan:
– duurzame groei,
– verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,
– een actief, betrokken en slagvaardig extern beleid.
Daarnaast zal, naar het zich laat aanzien, de financiële houdbaarheid van de Unie een horizontaal thema vormen.
Daarenboven zullen – uiteraard – internationale politieke ontwikkelingen van invloed zijn op de Europese agenda. Hierop zal de Unie in het kader van het GBVB adequaat moeten inspelen.
Het werkterrein van de EU heeft zich in de loop der jaren sterk uitgebreid. Er zijn nog maar weinig beleidsgebieden waarop Europese regelgeving in het geheel niet voorkomt. Inmiddels zijn zonder uitzondering alle Haagse departementen betrokken bij de Europese besluitvorming. De regering zal in 2004 de coördinatie van het nationale beleid ten aanzien van Europese vraagstukken, zowel nationaal als buiten de landsgrenzen, blijven optimaliseren teneinde zo effectief mogelijk beleid te kunnen voeren.
Met name tijdens de politieke en maatschappelijke debatten rond het uitbreidingsproces eind 2002 is nogmaals duidelijk geworden dat het publieke draagvlak voor Europese samenwerking verbetering behoeft. In het zicht van de agenda in 2004 – in het bijzonder de toetreding van tien nieuwe lidstaten, de verkiezingen van een nieuw Europees Parlement en het Nederlandse voorzitterschap van de EU – is de urgentie hiervan verder toegenomen. Ook in 2004 zal de regering zich met kracht blijven inzetten voor het versterken van kennis over en betrokkenheid bij het Europese samenwerkingsproces bij de Nederlandse bevolking.
BELEIDSARTIKEL 5 EUROPESE SAMENWERKING
A. Algemene beleidsdoelstelling
De Europese Unie stelt zich tot doel de economische en sociale vooruitgang te bevorderen, haar identiteit op internationaal vlak te bevestigen, de rechten en belangen van de onderdanen te beschermen, een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en verder te ontwikkelen en de Europese regelgeving te handhaven en verder te ontwikkelen teneinde de doeltreffendheid van de mechanismen en instellingen van de Gemeenschap te verzekeren. De Raad van Europa wil de mensenrechten, de pluriforme democratie en gerechtigheid bevorderen alsmede de culturele identiteit en diversiteit van Europa en bijdragen aan oplossingen voor vraagstukken in de Europese samenleving en aan de democratische stabiliteit in Europa. De regering streeft ernaar binnen deze kaders de belangen van Nederland en Nederlanders te bevorderen.
De Nederlandse Europese betrekkingen zullen in 2004 in hoge mate in het teken staan van: het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa en van de Europese Unie, de uitbreiding van de EU met de 10 van Laken, de toetredingsonderhandelingen met Roemenië en Bulgarije, de besluitvorming over Turkije, verdieping van de Europese samenwerking, de transatlantische dialoog en de NAVO-samenwerking. Door het uitbreidingsproces neemt het belang van verdere stabilisatie en transformatie van de overige landen in de regio en hun associatie met en/of oriëntatie op de Euroatlantische structuren verder toe. De handhaving van de veiligheid en de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit dwingt tot participatie van Nederland in de militaire presentie in de regio en tot de intensivering van de Nederlandse inbreng in de JBZ-samenwerking in het «wijdere» Europa.
De bilaterale betrekkingen in Europa staan in functie van de algemene en geoperationaliseerde doelstellingen zoals geformuleerd in onder andere de beleidsartikelen 1, 2, 5, 13, 14 en 15.
Het beleid zal gekenmerkt worden door actieve bilaterale diplomatie, gericht op het vinden van medestanders in een systeem van per onderwerp wisselende coalities. Dat vereist investeren in de relaties met de grotere Europese landen evenals in de betrekkingen met gelijkgezinde kleinere partners. De Beneluxsamenwerking speelt een belangrijke rol in de Nederlandse diplomatieke inspanning ten aanzien van de institutionele vormgeving van de Europese Unie.
De aan het begin van dit artikel genoemde algemene doelstelling vertaalt zich in een aantal geoperationaliseerde doelstellingen die bij onderdeel B onder de volgende kopjes worden toegelicht:
– De Europese Unie slagvaardiger maken
– Integratie vervolmaken
– Bewerkstelligen van een zorgvuldige uitbreiding
– Het externe beleid van de Europese Unie versterken
– Versterken van publieke kennis en betrokkenheid
– Stelsel normen en waarden voor de Raad van Europa
Teneinde de geoperationaliseerde doelstellingen onder bovengenoemde kopjes te behalen richt de regering zich voorts op:
– het optimaliseren van de coördinatiemethodiek, zowel nationaal als in Europees kader (bilateraal en multilateraal);
– grotere deskundigheid in en toegankelijkheid van Europees-rechtelijke informatie;
– het voltooien en verder brengen van de lopende agenda en het verkrijgen van voldoende aandacht voor de specifieke accenten die Nederland tijdens zijn voorzitterschappen zal zetten.
Voor de diverse deelterreinen van de Europese samenwerking wordt tevens verwezen naar Memories van Toelichting op de begrotingen van de afzonderlijke vakdepartementen.
Waar mogelijk onder dit beleidsartikel zullen doelstellingen en resultaten zo specifiek mogelijk geadstrueerd worden, maar hier past een dubbele kanttekening. In de eerste plaats is het Nederlandse standpunt het resultaat van de inbreng van alle vakdepartementen, dat wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de tweede plaats is ook op Europees niveau een groot aantal actoren bij de besluitvorming betrokken. Europese samenwerking is in wezen een politiek proces, waarbij de resultaten in de regel compromissen zijn. De doelstellingen waarmee een departement of lidstaat het onderhandelingsproces ingaat zijn dus lang niet altijd identiek aan de uitkomst daarvan.
Tevens geldt dat de verantwoording van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Europese integratie zoals gebruikelijk wordt gekenschetst door het ontbreken van een directe relatie tussen de middelen en de resultaten. De in Nederland geïnde Eigen Middelen van de Unie vloeien immers rechtstreeks naar Brussel en worden eerst daar naar de betreffende budgetten toebedeeld. Daarom kunnen veelal geen middelen aan de geoperationaliseerde doelstellingen toegewezen worden, behoudens daar waar hier expliciet melding van wordt gemaakt.
Voor EU-fondsen en -programma's inzake hulpverlening aan landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan wordt verwezen naar beleidsartikel 7.
Het Nederlandse beleid ten aanzien van de Europese samenwerking wordt, zoals gebruikelijk, uitgebreider behandeld in de Staat van de Unie, die gelijktijdig met deze Memorie van Toelichting aan het Parlement wordt aangeboden.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
De Europese Unie slagvaardiger maken
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Een slagvaardiger Europese Unie.
Nederland zal zich in de IGC inzetten voor een verdrag dat een Unie van 25 of meer lidstaten slagvaardig houdt. Naast slagvaardig dient de Unie echter ook transparant en democratisch te zijn. Er dient sprake te zijn van een evenwicht tussen de Instellingen en tussen de Lidstaten, waarbij het principe van de gelijkwaardigheid van lidstaten voldoende weerspiegeling vindt. Tenslotte dient het nieuwe verdrag een Unie op te leveren waarin Nederland optimaal voor zijn belangen kan opkomen.
Na te streven resultaat in 2004
• Een nieuw Verdrag waarin het Nederlandse standpunt herkenbaar is op sleutelterreinen als communautaire methode, institutioneel evenwicht en gelijkwaardigheid van lidstaten. Dit Verdrag moet de Unie slagvaardig houden, ook na de uitbreiding ervan.
• Ontwerpen en coördineren van standpunten voor Conventie/IGC en Europese Raden.
• Ondersteunen van de politieke dialoog tussen bewindslieden en het Parlement.
• Ontwikkelen van gezamenlijke initiatieven met andere lidstaten (onder meer in Beneluxverband) om de besluitvorming te beïnvloeden.
• Ontwerpen en coördineren van kabinetsstandpunten over adviezen van adviescolleges als AIV, SER, WRR en andere.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Sterke coalities voor een slagvaardige EU.
In een uitgebreide en hervormde Unie zal meer kunnen worden bereikt door in te zetten op structurele en op specifieke onderwerpen gerichte samenwerking met andere lidstaten.
In de Conventie heeft Nederland op tal van terreinen coalities gesloten. Met de Benelux is een gezamenlijk front gevormd voor de institutionele bepalingen in het verdrag. Dit front is versterkt met een coalitie van «gelijkgezinde» landen. Met Frankrijk is gezamenlijk opgetrokken inzake de versterking van de Commissie. Met het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Ierland en Denemarken is gezamenlijk opgetreden met betrekking tot het Handvest Grondrechten. Met Spanje zijn voorstellen gedaan voor verbetering van het functioneren van het Hof van Justitie. Het belang van de wisselende coalities kan niet beter geïllustreerd worden dan met deze voorbeelden. Ook in de IGC zal Nederland coalities zoeken daar waar sprake is van gemeenschappelijke belangen.
Bij deze geoperationaliseerde doelstelling geldt als randvoorwaarde dat schadelijke transatlantische of Europese groepsvorming dient te worden voorkomen.
Na te streven resultaten in 2004
• Nederland beschikt over een sterk netwerk van partners in veelal wisselende coalities.
• De in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten beschikken over een versterkt vermogen tot volwaardige participatie in de uitgebreide EU.
• Sterkere basis voor samenwerking en coalitievorming met de kandidaat-lidstaten in de uitgebreide EU.
• Voorafgaande aan internationale bijeenkomsten is op relevante onderwerpen het Nederlandse standpunt afgestemd.
• Bredere benutting van de Benelux-samenwerking, ook met het oog op internationale besluitvorming.
• Uitvoering van de activiteiten opgesomd in de notitie Nieuwe Accenten in een groter Europa (TK, 23 987 nr. 12).
• Voortzetting Utrecht-conferentie met Polen en ander overleg met de toetredende kandidaat-lidstaten, alsmede met Bulgarije en Roemenië.
• Intensivering van de ambtelijke samenwerking op basis van inbilateraal overleg gemaakte afspraken over inzet/uitwisseling van ambtelijke expertise en door het gezamenlijk kiezen van posities.
• Organiseren van conferenties, seminars en workshops met relevante partnerlanden in de huidige EU: Duitsland, België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje.
• Subsidiëring van projecten in verband met de intensivering van de betrekkingen met een aantal Europese landen.
• De partnerschapsfaciliteit, waarvan ook gebruik zal kunnen worden gemaakt ten behoeve van de invulling van het partnerschap met Bulgarije en Roemenië.
• Het aan de departementen gedelegeerde DIP-fonds.
• IBB/WE-fonds.
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Goed nabuurschap bewerkstelligen.
Aan de betrekkingen met de buurlanden België en Duitsland zit een speciale dimensie wegens geografische omstandigheden en de federale staatsstructuur in beide landen.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte grensoverschrijdende samenwerking met België en Duitsland.
• Oplossing van openstaande bilaterale issues met België.
• Intensieve benutting van het instrument Benelux in de huidige politieke context van de EU.
• Een concept voor de toekomst van de Benelux.
• Politiek en ambtelijk overleg met de buurlanden, met Vlaanderen en met Noordrijn-Westfalen en met Nedersaksen.
• De contacten met de vakdepartementen betreffende grensoverschrijdende samenwerking zullen worden geïntensiveerd.
• Met de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen zal overlegd worden over een intensivering en uitbreiding van de bestaande samenwerking.
• De achtste Nederlands-Duitse Conferentie zal worden voorbereid.
• De Belgisch-Nederlandse Conferentie zal geherstructureerd worden en in het kader daarvan zal in 2004 in ieder geval in Nederland een grote manifestatie plaatsvinden.
• Zichtbare en resultaatgerichte inspanningen gericht op oplossing van de diverse infrastructurele dossiers.
• De politieke samenwerking met België en Luxemburg, onder andere in het kader van de EU, zal zoveel mogelijk plaatsvinden als Benelux-partners.
• Start van een evaluatie van de effectiviteit van de Benelux tot nu toe, op basis waarvan een concept wordt ontwikkeld voor de toekomst van Benelux na afloop van het huidige verdrag (in 2008).
Geoperationaliseerde doelstelling 4
De Europese Unie veiliger en rechtvaardiger maken.
De EU dient een veilige ruimte te zijn met garanties voor de bewegingsvrijheid van en toegang tot het recht voor de burgers. Op basis van gemeenschappelijke wetgeving moet de Unie garanties bieden aan hen die door omstandigheden worden gedwongen op legitieme gronden bescherming zoeken. Hiertoe moet het streven naar een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid met kracht worden doorgezet, waarbij ook aandacht moet zijn voor de strijd tegen illegale immigratie en buitengrensbewaking. Grensoverschrijdende misdaad kan pas effectief worden aangepakt door bevordering van de samenwerking tussen nationale en internationale diensten (Europol, Eurojust). Waar dat nodig is ter bevordering van die internationale samenwerking kan bovendien harmonisatie van wetgeving worden overwogen.
Na te streven resultaten in 2004
• Europese asiel- en immigratiewetgeving en actieplannen binnen de overeengekomen termijnen realiseren; afronding en voorbereiding vervolg van het Tampere-actieprogramma, dat wil zeggen asiel en migratie, civiel- en strafrechtelijke samenwerking – zowel operationeel (Eurojust en Europol), als wetgeving (harmonisatie wederzijdse erkenning); alsmede het ontwikkelen van een nieuw EU-drugsactieplan. Zie voor verdere informatie over doelstellingen op het gebied van asiel en migratie eveneens beleidsartikel 14.
• In nauw overleg met in het bijzonder Justitie en BZK coördinatie van Nederlandse standpunten voor de Raad en het ontwerp daarvan op deelterreinen als asiel en migratie alsmede betrekkingen met derde landen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.
• Coalitievorming met andere lidstaten en toetredende landen.
• Ondersteunen van de politieke dialoog tussen bewindslieden en het Parlement.
Geoperationaliseerde doelstelling 5
De totstandkoming van de duurzame kenniseconomie verder brengen.
In maart 2000 heeft de Europese Raad van Lissabon besloten in 2010: «... de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.» Achtereenvolgende Europese Raden hebben een groot aantal actiepunten opgesteld. De Europese Raad houdt jaarlijks in het voorjaar een vergadering om de voortgang vast te stellen.
Na te streven resultaten in 2004
• Een Europese Voorjaarsraad van 2004 die bijdraagt aan de verwezenlijking van de Lissabonstrategie en de alsdan te bepalen accenten.
• Een Nederlands standpunt voor de Europese Voorjaarsraad van 2004, dat zal worden verzonden aan de Tweede Kamer, het voorzitterschap, de Commissie en de overige leden van de Europese Raad.
• Openbare papers met andere lidstaten en toetredende landen om deelonderwerpen van het Nederlandse standpunt duidelijker voor het voetlicht te brengen.
• Verbetering Nederlandse ranking.
• Een goed georganiseerde interdepartementale coördinatie inclusief het stellen van prioriteiten daarin.
• Ondersteuning van de minister-president ter voorbereiding op de discussie in de Europese Voorjaarsraad van 2004 over de Lissabonstrategie.
• Ondersteunen van de politieke dialoog tussen bewindslieden en parlement.
Geoperationaliseerde doelstelling 6
Een behoedzame ontwikkeling bevorderen van de Europese begroting.
Vanaf 2004 zullen de onderhandelingen beginnen over een nieuw meerjaren begrotingskader voor de Europese Unie vanaf 2007. Als grootste relatieve netto-betaler aan de begroting van de Europese Unie is het voor Nederland van groot belang dat het nieuwe meerjaren begrotingskader enerzijds voldoende middelen bevat om de belangrijkste Europese beleidsprioriteiten te financieren maar anderzijds dat dit binnen een stringent begrotingskader plaatsvindt.
Na te streven resultaten in 2004
• Een goede uitgangspositie verwerven voor het nieuwe Europese begrotingskader (2007–2013), waarbinnen een faire netto-positie voor Nederland kan worden gerealiseerd.
• Eén Nederlands standpunt voor de verschillende Raden waar de voorstellen voor de nieuwe Financiële Perspectieven 2007–2013 zullen worden behandeld.
• Regelmatige informatie aan het Parlement door specifieke notities en geannoteerde agenda's en verslagen van Raden.
• Coalitievorming met andere lidstaten in de onderhandelingen.
• Goed georganiseerde interdepartementale afstemming over de onderhandelingsstrategie.
• Ondersteunen van bewindslieden en minister-president bij hun werkzaamheden in de Raden en de Europese Raad.
• Ondersteunen van de politieke dialoog tussen bewindslieden en parlement.
Bewerkstellingen van een zorgvuldige uitbreiding
Geoperationaliseerde doelstelling 7
Zorgvuldig verloop van het gehele uitbreidingsproces.
Dit geldt voor de toetreding van 10 kandidaten in 2004, het vervolg van het onderhandelingsproces met Bulgarije en Roemenië en de behandeling van de kandidatuur van Turkije. De uitbreiding wordt door Nederland bilateraal ondersteund via onder andere het Matra-programma.
Deze geoperationaliseerde doelstelling wordt hieronder toegelicht voor wat betreft achtereenvolgens (3a) de kandidaat-lidstaten waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn afgerond dan wel nog lopen, (3b) Turkije en (3c) Cyprus en (3d) de bilaterale activiteiten.
7a. Nieuwe lidstaten en Roemenië en Bulgarije
Na te streven resultaten in 2004
• Tijdige en succesvolle afronding van het Nederlandse ratificatieproces.
• Gedegen Nederlandse inbreng in het monitoringproces van de tien toetredende landen, waaronder een bijdrage aan de besluitvorming over instelling van eventuele vrijwaringsmaatregelen, mede op basis van het monitoringrapport van de Commissie dat in november 2003 verschijnt.
• Gedegen Nederlandse inbreng in de toetredingsonderhandelingen met Roemenië en Bulgarije en de monitoring van de voortgang van beide landen.
• Versterkte contacten en samenwerkingsverbanden met de nieuwe lidstaten en Roemenië en Bulgarije.
• Medewerking van Nederland aan een zorgvuldige uitfasering van EU pre-accessiesteun en aan de implementatie van de Transitiefaciliteit voor Institution Building in de tien toetredende landen.
• Medewerking aan intensivering van EU pre-accessieprogramma's in Bulgarije en Roemenië.
• Interdepartementale coördinatie van de Nederlandse inzet in het monitoring- en onderhandelingsproces met de toetredende landen en de resterende kandidaat-lidstaten.
• Beoordeling van de resterende monitoringrapporten voor de tien toetredende landen, Roemenië en Bulgarije.
• Bijdragen aan de onderhandelingsstrategie en toetredingsonderhandelingen met Roemenië en Bulgarije; kritisch, maar constructief en in lijn met de vastgestelde criteria.
• Verder uitbreiden en consolideren contacten met de toetredende landen door middel van gerichte werkbezoeken.
• Ondersteuning van Bulgarije en Roemenië om aan het acquis te voldoen door middel van gerichte samenwerking en uitwisselingen.
• Stimuleren van vakdepartementen om samenwerkingsverbanden met Roemenië en Bulgarije aan te gaan.
• Leveren van inhoudelijke bijdrage aan publieksvoorlichting over uitbreiding.
• Coördinatie en ondersteuning van Nederlandse inzet op de EU pre-accessieprogramma's en de Transitiefaciliteit.
• Monitoring van het gebruik door kandidaat-lidstaten en nieuwe toetreders van EU pre- en post-accessie programma's; waar nodig bijsturing van deze programma's in EU-gremia. (NB: bilaterale pre-accessieprogramma's: zie onder 8d).
Na te streven resultaten in 2004
• Voorbereiden en in het Voorzitterschap tot stand brengen van besluitvorming eind 2004 over vraag of Turkije al dan niet voldoet aan politieke Kopenhagencriteria.
• Betrokkenheid bij de verdere ontwikkeling van het (in 2002 gestarte) EU pre-accessieprogramma voor Turkije.
• Interdepartementale coördinatie van de Nederlandse inzet in het EU-toetredingsproces met Turkije.
• Beoordeling van de voortgangsrapportage van Turkije.
• Nederlandse inzet op het EU pre-accessieprogramma.
• In de contacten met Turkije worden op een positief, opbouwende wijze politieke hervormingen aan de orde gesteld.
• Vergroting van de beleidsaandacht voor en de dialoog met Turkije.
• Het Matra pre-accessie instrumentarium met modules voor projecten, trainingen, gemeentelijke samenwerking, uitzending van ambtenaren en stages.
Na te streven resultaat in 2004
• Op de partijen in het Cyprus conflict wordt via bilaterale en multilaterale kanalen druk uitgeoefend om tot een oplossing te komen.
• Vergroting van de beleidsaandacht voor en de dialoog met Cyprus.
7d. Bilaterale ondersteuning van het pre-accessieproces
Ondersteuning van het pre-accessieproces is gericht op de door Nederland gewenste uitbreiding van de EU door institutionele versterking van de betrokken overheidsorganisaties in de kandidaat-lidstaten.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkte capaciteit van overheidsorganisaties in de kandidaat-lidstaten met het oog op de overname en implementatie van in EU-verband geldende wet- en regelgeving (acquis communautaire), vooral op de terreinen volksgezondheid, justitie, sociale zaken, landbouw en milieu, waaronder watermanagement.
• Versterkt vermogen tot volwaardige participatie in de uitgebreide EU van de in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten.
• Afwikkeling van de lopende samenwerking met de landen die per 1 mei 2004 toetreden tot de EU.
• Per 1 mei 2004 voortzetting Matra in de acht Midden-Europese toetredende landen als postaccessiefaciliteit in het kader waarvan een begin wordt gemaakt met de uitfasering van het lopende Matra programma.
• Verdere invulling van partnerschappen met de nieuwe lidstaten, Bulgarije en Roemenië.
• Verdere intensivering van de pre-accessiesamenwerking met de kandidaat-lidstaten die niet zullen toetreden in 2004 (Roemenië, Bulgarije en Turkije).
• Intensivering van de ambtelijke samenwerking met de acht in 2004 toetredende landen op basis van in bilateraal overleg gemaakte afspraken over inzet/uitwisseling van ambtelijke expertise.
• Het Matra pre-accessie-instrumentarium met modules voor projecten, trainingen, gemeentelijke samenwerking, uitzending van ambtenaren en stages. Dit instrumentarium is in 2004 nog over de gehele breedte van toepassing op de pre-accessielanden. Voor deze programmaonderdelen wordt gestreefd naar consolidatie van de beschikbare middelen 2004 op het niveau van 2003. Uitfasering zal ingaan per 2005.
• De partnerschapsfaciliteit, waarvan met ingang van 2004 ook gebruik zal kunnen worden gemaakt door Roemenië en Bulgarije.
• Het aan de vakdepartmenten gedelegeerde Fonds Departementale Initiatieven Pre-Accessie.
• Zodanige verhoging van de budgetten voor pre-accessiesamenwerking met Bulgarije, Roemenië en Turkije, dat, met inachtneming van het vraaggestuurde karakter van Matra en de in deze landen aanwezige absorptiecapaciteit, in 2005 een verdubbeling van het volume 2003 kan plaatsvinden.
Het externe beleid van de Europese Unie versterken
Geoperationaliseerde doelstelling 8
Het externe beleid van de Europese Unie versterken.
Een coherent en slagvaardig extern beleid van de Unie is noodzakelijk om in te spelen op de uitdagingen van globalisering en internationale interdependentie. Tal van internationale vraagstukken waarmee Europese samenlevingen worden geconfronteerd kunnen niet meer louter op nationaal niveau worden opgelost. Te denken valt onder meer aan het belang van ondersteuning van de internationale rechtsorde, democratisering en rechtstaat, non-proliferatie, liberalisering van de wereldhandel, armoedebestrijding, bescherming van het milieu, veiligheid, beheer van migratiestromen alsmede terrorisme- en criminaliteitbestrijding. In een Unie van 25 lidstaten zal het nog meer dan voorheen van belang zijn om een adequaat antwoord te vinden voor deze vraagstukken.
De regering zal er daarom naar blijven streven om een eensgezind en slagvaardig Europees extern beleid te formuleren dat recht doet aan de gemeenschappelijke belangen en waarden van de EU. Tegenslagen – zoals de verdeeldheid over de kwestie Irak – mogen geen aanleiding vormen het ambitieniveau bij te stellen.
Na te streven resultaten in 2004
• Verbetering van de effectiviteit van de verschillende instrumenten die de Unie ter beschikking staan, waaronder volledige benutting van de committeringen, monitoring van de implementatie van sanctieregimes, behoud van financiële ruimte voor nieuwe prioriteiten en meer coherentie tussen de verschillende beleidsterreinen.
• Aangescherpt beleid op de bredere veiligheidsagenda, in het bijzonder nieuwe dreigingen.
• Bevorderen coherentie in het externe beleid van de Unie (bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking, handelspolitiek en veiligheid), alsmede bevorderen samenhang tussen intern en extern beleid (bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking en hervorming landbouwbeleid).
• Nauwere samenwerking tussen de EU, de lidstaten en andere (niet-gouvernementele) donoren.
• Continue afstemming, onder meer via bilateraal overleg, demarches en non-papers, met overige EU-partners, met de Europese Commissie, het Raadssecretariaat en andere relevante spelers zoals denktanks, NGO's en dergelijke en met de nieuwe lidstaten over de verschillende externe dossiers.
• Dialoog met kernpartners buiten de EU, in het bijzonder de VS over terrorisme en massavernietingingswapens.
• Optimalisatie van bestaande (interdepartementale) coördinatiekanalen om (deel)belangen zo goed mogelijk mee te nemen in de finale standpuntbepaling.
Geoperationaliseerde doelstelling 9
Verbeterde relaties van de Europese Unie met derde landen.
Resultaten en activiteiten voor 2004 die onder geoperationaliseerde doelstelling 9 vallen, worden hieronder per regio uitgewerkt.
9a. Transatlantische betrekkingen
Een solide en productieve transatlantische relatie is essentieel voor de internationale orde. De transatlantische relatie is echter niet ongeschonden uit de Irak-crisis gekomen.
Na te streven resultaten in 2004
• Verbeterde afstemming van standpunten op het terrein van internationale veiligheid en beveiliging, stabiliteit en vredeshandhaving, en in het bijzonder de internationale terrorismebestrijding.
• Verbeterde afstemming van standpunten inzake samenwerking op terreinen van economie, handel en ontwikkelingssamenwerking, met speciale aandacht voor de beheersing van handelsconflicten met de VS.
• Voortgang bereiken in een nieuw onderhandelingsregime op het gebied van burgerluchtvaart (open skies verdragen), inclusief het starten van onderhandelingen EU–VS, waarbij een rol op deelterreinen voor de Commissie is weggelegd.
• Totstandkoming van gezamenlijke analyses en dialoog over de brede veiligheidsagenda.
• Uitwerking van een public diplomacy beleid EU gericht op VS ten behoeve van beleidsbeïnvloeding van Amerikaanse beleidsmakers in het Congres.
• Actieve inbreng in Brussel tijdens voorbereiding EU-VS/Canada toppen.
• Actieve ondersteuning onderhandelingen EU-VS op het gebied van burgerluchtvaart (open skies verdragen), waaronder bijdragen aan totstandkoming van politieke overeenstemming over wijze waarop bilaterale onderhandelingen gevoerd kunnen (blijven) worden.
Via het Stabilisatie- en Associatieproces hebben de vijf landen in de Westelijke Balkan in 1999 een geconditioneerd lidmaatschapsperspectief gekregen. 2004 zal in het teken staan van verdere verdieping van het Stabilisatie- en Associatieproces.
Na te streven resultaten in 2004
• Voortgang Stabilisatie- en Associatieproces met handhaving van de door de Unie gestelde voorwaarden, in het bijzonder rechtsstaat, mensenrechten en regionale samenwerking. In dit kader zal onder meer worden kennisgenomen van het «avis» dat de Commissie in de loop van 2004 zal uitbrengen over de lidmaatschapsaanvraag van Kroatië.
• Afronding van de onderhandelingen van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst met Albanië en begin van onderhandelingen met Servië en Montenegro, mits dit land voldoet aan de politieke criteria (in het bijzonder de samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal).
• Tenuitvoerlegging van de afspraken gemaakt tijdens de Europese Raad van Thessaloniki (juni 2003) waarin werd vastgelegd dat het Stabilisatie- en Associatieproces gaandeweg meer elementen uit de«uitbreidingsmethodiek» zal bevatten.
• Twinning: actief Nederlands aandeel in de EU-steun, die sinds 2002 geleidelijk wordt ontwikkeld in het kader van het CARDS-programma (de communautaire hulp aan de regio), ter versterking van bestuurlijke capaciteit op de Westelijke Balkan.
• Kritisch monitoren van de voortgang van de vijf landen in de Westelijke Balkan ten aanzien van de euro-atlantische structuren met aandacht voor samenwerking met het Joegoslavië tribunaal, mensenrechten, doorvoeren van economische hervormingen; daarbij nauw optrekken met gelijkgezinde landen. Dat geldt onder meer voor het oordeel dat zal worden geveld over het «avis» van de Commissie over de lidmaatschapsaanvraag voor de EU van Kroatië.
• Coördinatie en ondersteuning van de Nederlandse inzet in het kader van het EU-programma voor versterking van bestuurlijke capaciteit op de Westelijke Balkan (Twinning).
Voorts zij verwezen naar beleidsartikel 2 voor wat betreft de na te streven resultaten op het gebied van vrede, veiligheid en stabiliteit op de Westelijke Balkan.
9c. Noord-Afrika en het Midden-Oosten
De regering geeft vorm aan de EU-relaties met de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten door haar inbreng in het Barcelona Proces, het MEDA-programma en de onderhandelingen en implementatie van EU-akkoorden met de landen in deze regio.
Na te streven resultaten in 2004
• Voortgang van het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP).
• Ratificatie van de associatie akkoorden met Libanon, Algerije en Egypte, afsluiten van een associatie akkoord met Syrië, alsmede afronden landbouwonderhandelingen met Marokko en Israël.
• Concrete vooruitgang op deelterreinen van het Barcelona proces.
• Intensiveren van de dialoog tussen Westerse en Arabische landen/samenlevingen, zowel op bilateraal niveau als op EU- en VN-niveau en ten aanzien van migratievraagstukken.
• Inbedding van het Barcelona proces in de discussie over «Wijder Europa».
• Intensivering van de relatie met het post-conflict Irak, onder meer via economische reconstructieprogramma's.
• Afsluiten van een handels- en samenwerkingsakkoord met Iran en een handelsakkoord met de GCC-landen, mits landen aan de voorwaarden voldoen.
• Europese bijdrage aan de implementatie van de Road Map (MOVP).
• Constructieve bijdrage aan EU-onderhandelingen met Syrië over een associatie-akkoord.
• Overleg met gelijkgezinde Europese lidstaten onder andere over intensivering van de mensenrechtendialoog in het kader van de associatieovereenkomsten, onderzoeken mogelijkheid toepassing Twinning in MEDA.
• Mogelijke organisatie van een Euro-mediterrane Ministeriële Conferentie tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in nauw overleg met de partnerlanden in de regio, alsmede organisatie van themabijeenkomsten op deelterreinen.
• Constructieve bijdrage aan EU-onderhandelingen met Iran en de GCC-staten.
De relatie van de EU met Azië wordt gekenmerkt door betrekkingen met zowel regionale Aziatische fora als met individuele Aziatische landen. Deze verscheidenheid in de vorm van de relaties alsmede de grote intraregionale verschillen binnen Azië maken de relatie van de EU met Azië zeer divers.
Na te streven resultaten in 2004
• Een nieuwe Azië-strategie van de Commissie, met als gevolg onder andere stroomlijning van de relatie tussen de EU, de diverse Aziatische regionale fora (ASEAN, ASEM, ARF) en de individuele Aziatische partners.
• Specifieke aandacht binnen de EU voor Nederlandse prioriteiten als Indonesië, de situatie op het Koreaanse schiereiland, Birma en de strijd tegen terrorisme.
• Verdere vormgeving van de relatie tussen de EU en China met een succesvol verloop van de EU-China top tijdens het Nederlandse Voorzitterschap en implementatie van een in 2003 te sluiten akkoord tussen de EU en China over de verstrekking van groepsvisa voor toerisme, met afdoende afspraken over terug- en overname.
• Voorbereiding ASEM-top Hanoi, tweede helft 2004, waarvoor Nederland samen met Commissie namens de EU als coördinator fungeert.
• Overleg met gelijkgezinde EU-partners.
• Voorbereiding EU-China top.
9e. Oost-Europa en Centraal-Azië
De relatie van de uitgebreide EU met haar buurlanden in het oosten vormt een belangrijke pijler in haar buitenlands beleid. Stabiele en intensieve samenwerking tussen de EU en haar buren op basis van gedeelde waarden is in aller belang. De Partnerschapsen Samenwerkingsovereenkomsten vormen de voornaamste instrumenten van samenwerking.
Na te streven resultaten in 2004
• Bestendiging en verdieping relatie tussen de EU enerzijds en Rusland en de nieuwe buren anderzijds.
• Voortgang in de toetredingsonderhandelingen van Rusland en Oekraïne tot de WTO.
• Vergroting van veiligheid, stabiliteit, economische vooruitgang, respect voor democratie en mensenrechten in de gehele regio, inclusief Zuid-Kaukasus en Centraal-Azië.
• EU-Rusland: actieve bijdrage leveren aan het debat over EU-Rusland samenwerking met als hoofdpunten de stroomlijning overlegstructuren (binnen en buiten de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst); aandringen op betere implementatie gemaakte afspraken; voortzetten samenwerking op JBZ en GBVB/EVDB-terrein en een betere voorbereiding agenda's; succesvolle top EU-RF tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap op grond van goede voorbereiding.
• Nieuwe buren: actieve bijdrage aan het debat over «Wijder Europa» met als hoofdpunt betere implementatie van bestaande afspraken zowel binnen als buiten de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten teneinde de samenwerking te verdiepen (zonder toetredingsperspectief); ijveren voor een actieve rol van de EU ter bevordering van de voortgang in het Transdnjestrië-conflict, in goede samenwerking met OVSE als leidende organisatie in de onderhandelingen.
De samenwerking tussen de EU en de ACS landen wordt vormgegeven op basis van de ACS-EG Partnerschapsovereenkomst («het verdrag van Cotonou»), de opvolger van de verdragen van Lomé. Het verdrag van Cotonou behelst diverse terreinen zoals politiek, handel en ontwikkelingssamenwerking.
Na te streven resultaten in 2004
• Implementatie van het Cotonou-Verdrag en het naleven van de gemaakte afspraken in Cotonou-kader, met name waar het de terug- en overname, anti-corruptie en mensenrechtenclausules en de politieke dialoog betreft.
• Een soepele tussentijdse evaluatie van het Verdrag van Cotonou, zodat mogelijk aanpassingen met voldoende draagvlak bij de betrokken partijen kunnen worden doorgevoerd.
• Bestendigen en verdiepen van de samenwerking met gelijkgezinde en andere overheden, zodat met meer kracht aangedrongen kan worden op naleving van de gemaakte afspraken in Cotonou-kader; gebruik van bestaande kanalen (bijvoorbeeld Utstein en het Frans-Nederlands EU-OS overleg) maar ook eventuele ad-hoc-coalities; intensiveren van contacten met de Commissie, zodat Nederland in een vroegtijdig stadium betrokken is bij haar initiatieven.
De EU-LAC top in Madrid (mei 2002) heeft de samenwerking tussen de EU en de LAC landen verder vormgegeven. In de betrekkingen tussen de beide regio's heeft concrete uitwerking van deze samenwerking prioriteit.
Na te streven resultaten in 2004
• Afronding van de parlementaire behandeling van het Vrijhandelsakkoord met Chili.
• Voortgang in de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur-landen in het streven naar een vrijhandelsakkoord.
• Gebruik van de EU-LAC ministeriële bijeenkomsten om voortgang op bovengenoemde dossiers te bewerkstelligen, en van bilaterale bijeenkomsten om te focussen op landenspecifieke criteria.
Naast de beleidsverklaring van 2000 waarin de prioritaire beleidsterreinen van de Commissie zijn vastgelegd, zijn de afspraken voortkomend uit internationale conferenties (onder meer Financing for Development en World Summit on Sustainable Development) leidend voor het Europees ontwikkelingsbeleid. In het streven naar verbetering van de effectiviteit van het ontwikkelingsbeleid speelt de voortgaande reorganisatie van de Commissie een cruciale rol.
Na te streven resultaten in 2004
• Verdere verbetering van de kwaliteit en de kwantiteit van inhoud en totstandkoming van de Europese ontwikkelingshulp; parameters daarbij zijn: delegatie van bevoegdheden naar het veld, garanderen van ownership, baseren, waar mogelijk, hulp op basis van armoedebestrijdingsmethodiek (PRSP), inzet onafhankelijke evaluatie, door oprichting AIDCO (scheiding beleid en beheer).
• Een substantiële en meetbare bijdrage aan de verwezenlijking van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen.
• Verdere ontbinding van de hulp, zowel door de Commissie als door de andere EU-lidstaten, conform de OESO-DAC-aanbevelingen.
• Actieve monitoring door de Commissie van de Monterrey-afspraken, met name waar het de 0,7%-ODA-BNP-doelstelling en verdere harmonisering van de hulp betreft.
• Steunen van de Commissie in het hervormingsproces (vereenvoudiging van procedures, het terugdringen van betalingsachterstanden en nauwere samenwerking met andere (niet-gouvernementele) donoren).
• Blijvende agendering van coherentiedossiers op de agenda van de RAZEB en andere relevante Raden, met name waar er raakvlakken zijn met onderwerpen in de Doha-ontwikkelingsronde van de WTO.
• Bijdragen aan de herziening van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS), waarbij het creëren van een zo groot mogelijke markttoegang voor ontwikkelingslanden, vereenvoudiging en harmonisatie van oorsprongsregels en WTO-conformiteit voor Nederland leidraden zullen zijn.
• Snelle inbedding van de nieuwe leden in het besluitvormings- en het beleidsproces van de Unie.
De bilaterale Nederlandse inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking worden behandeld in beleidsartikel 6. Voor EU-fondsen en -programma's zij ook verwezen naar beleidsartikel 7.
• Een informele bijeenkomst van OS-bewindslieden tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap.
• Gebruik van het Actieprogramma en het Jaarrapport van de Commissie in de RAZEB om het beleid in de door Nederland gewenste richting te sturen.
• Verdieping van de samenwerking met gelijkgezinde en andere overheden, zodat met meer kracht aangedrongen kan worden op kwaliteitsverbetering van de EU-hulp.
• Intensivering van het contact met de Commissie en lidstaten, onder andere via informatieuitwisseling en het (tijdelijk) beschikbaar stellen van expertise.
• Ontwikkeling van de contacten met de nieuwe lidstaten zullen worden ontwikkeld, bij voorkeur in het kader van bredere samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld met Polen in het kader van de Utrecht-conferentie).
Versterken van publieke kennis en betrokkenheid
Geoperationaliseerde doelstelling 10
Het versterken van publieke kennis van en betrokkenheid bij de Europese Unie.
In het hoofdlijnenakkoord van het kabinet is opgenomen dat het voorzitterschap ook een goede gelegenheid biedt activiteiten te richten op het betrekken van de Nederlandse bevolking bij de Europese Unie.
Tegen deze achtergrond is in interdepartementaal verband gewerkt aan een plan voor systematische, Rijksbrede communicatie rondom de Europese samenwerking in Unie-verband. Het doel hiervan is te komen tot een effectieve geïntegreerde EU-communicatie met een sterke centrale boodschap die door consequent gebruik zal leiden tot coherente en herkenbare communicatie-uitingen.
Het Rijksbrede EU-communicatiebeleid is gericht op het creëren van een breed draagvlak voor de samenwerking van Nederland met andere Europese landen in EU-kader.
Stelsel normen en waarden van de Raad van Europa
Geoperationaliseerde doelstelling 11
Gehandhaafd en uitgebreid stelsel van normen en waarden van de Raad van Europa.
11a. Europese Hof voor de Rechten van de Mens
Geoperationaliseerde doelstelling 11a
Ten uitvoerlegging van besluiten (ministeriële bijeenkomst van mei 2003) inzake voorstellen ter bevordering van de effectiviteit van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en verbetering van het toezicht door het Comité van Ministers op de naleving van uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Verbetering van de effectiviteit van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is noodzakelijk aangezien het Hof maandelijks circa 2500 zaken krijgt voorgelegd waarvan er circa 1500 kunnen worden afgehandeld. De voorstellen waarover in 2003 besloten zal moeten worden dienen verder te worden uitgewerkt in concrete maatregelen. Ook het Comité van Ministers zal de opgelopen achterstand in de monitoring van de naleving van Hofuitspraken dienen weg te werken, zodat mede daardoor directer kan worden opgetreden indien deze niet worden nageleefd.
Na te streven resultaten in 2004
• Formulering en zo mogelijk eerste implementatie van concrete maatregelen voortvloeiende uit de besluiten van de ministeriële bijeenkomst van mei 2003.
• Versterking van het Department for the execution of Judgements of the European Court of Human Rights van de Raad van Europa ter ondersteuning van het Comité van Ministers.
• Deelname aan het werk van de Stuurgroep Mensenrechten (CDDH) belast met de formulering van concrete maatregelen ter verbetering van de effectiviteit van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
• In samenwerking met het Secretariaat van de Raad van Europa het voorstellen van maatregelen die achterstanden bij het Comité van Ministers ten aanzien van de naleving van Hofarresten kunnen wegwerken.
• Uitwisselen van kennis en ervaring tijdens een bijeenkomst van de regeringsagenten bij het EHRM.
Geoperationaliseerde doelstelling 11b
Verbeterde implementatie van mensenrechtennormen.
Op het gebied van mensenrechten is door de Raad van Europa een uitgebreid stelsel van normen en regelgeving vastgelegd. Nochtans vindt implementatie daarvan niet altijd even stelselmatig plaats in een aantal lidstaten van de Raad van Europa. De achterliggende redenen zijn niet altijd even duidelijk. In sommige gevallen is wellicht sprake van achterblijvende nationale wet- en regelgeving in andere gevallen wellicht onvoldoende kennis over het aqcuis van de Raad van Euopa op dit gebied. Beoogd wordt te onderzoeken welke maatregelen genomen c.q. aanbevelingen gedaan kunnen worden die tot verbetering van de tenuitvoerlegging van mensenrechtennormen binnen de Raad van Europa kunnen leiden.
Na te streven resultaten in 2004
• Daadwerkelijke implementatie van mensenrechtennormen in de lidstaten van de Raad van Europa.
• Organisatie van een bijeenkomst van experts met voorzitters relevante werkgroepen en stuurgroepen ten behoeve van verbetering van de tenuitvoerlegging van mensenrechtennormen In de lidstaten van de Raad van Europa en het opvolgen van daaruit voorvloeiende aanbevelingen.
Optimaliseren coördinatiemethodiek
Geoperationaliseerde doelstelling 12
Optimaliseren van de coördinatiemethodiek, zowel nationaal als in Europees kader (bilateraal en multilateraal).
Met de voortschrijdende integratie zijn inmiddels alle Haagse departementen betrokken bij Europese besluitvorming. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de coördinatie van de Nederlandse inbreng daarin. Dit omvat de interdepartementale afstemming inzake vraagstukken betreffende de Europese samenwerking en de instructies aan de Nederlandse vertegenwoordigingen. Nu het aantal spelers in de Unie in één keer aanzienlijk wordt uitgebreid, neemt ook het belang toe om binnen de EU vooraf actieve diplomatie te bedrijven – zowel bilateraal als in multilaterale fora zoals de Benelux – teneinde het Nederlandse standpunt zo effectief mogelijk uit te dragen en adequaat te kunnen reageren als de onderhandelingssituatie zich wijzigt. Daarbij dient de regering rekening te houden met het grote aantal actoren en belanghebbenden, zowel nationaal als in Europees verband.
Geoperationaliseerde doelstelling 12a
Optimaliseren van de nationale coördinatiemethodiek ten aanzien van de EU beleidsvoorbereiding.
De coördinatie van het Nederlandse beleid met betrekking tot de Europese Unie dient te worden versterkt, mede nu de Europese integratie zich meer en meer uitstrekt tot alle nationale beleidsterreinen. Overeenkomstig hetgeen is afgesproken tijdens de kabinetsformatie zal Buitenlandse Zaken in de komende periode hiervoor voorstellen doen. Het kabinet heeft inmiddels besloten tot instelling van een ministeriële stuurgroep voor behandeling van de vraagstukken die zijn gerelateerd aan wat vooralsnog «Agenda 2007» is genoemd (voorbereiding besluitvorming over de nieuwe financiële perspectieven eind 2006 en daarmee samenhangend onder meer herziening van het structuurbeleid).
Na te streven resultaten in 2004
• Optimalisering van de interdepartementale coördinatiestructuur voor de voorbereiding van de Nederlandse inbreng in de EU besluitvorming met als aandachtspunt de verdere versterking van de departementale inbreng, daar waar vraagstukken rond de steeds dieper in de nationale orde ingrijpende regelgeving aan de orde zijn.
Geoperationaliseerde doelstelling 12b
Het optimaliseren van de internationale coördinatiemethodiek
Hiervoor wordt verwezen naar geoperationaliseerde doelstelling 2.
Grotere deskundigheid in en toegankelijkheid van Europees-rechtelijke informatie
Geoperationaliseerde doelstelling 13
Vergroting van de deskundigheid in en toegankelijkheid van Europees-rechtelijke informatie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de coördinatie van de Nederlandse inbreng in juridische zaken die in Luxemburg spelen en verzorgt de procesvoering terzake.
De coördinatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat zowel beleidsmatige als juridische aspecten. De juridische aspecten worden gecoördineerd in de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER), terwijl de departementen ondersteuning wordt geboden door het Expertise Centrum Europees Recht (ECER).
Geoperationaliseerde doelstelling 13a
Doorwerking van Europees recht bij beleidsvoorbereiding op de departementen.
Na te streven resultaat in 2004
• Grotere bekendheid binnen de rijksoverheid met juridische advisering door de ICER.
• Verzorgen van presentaties bij departementen.
• Het aanstellen van externe – op de desbetreffende terreinen specifiek deskundige – voorzitters van werkgroepen.
• Uitgave van door de ICER opgestelde adviezen en handleidingen.
• Synergie is te behalen door ICER-producten en -activiteiten mede door het ECER onder de aandacht te doen brengen.
Geoperationaliseerde doelstelling 13b
Grotere bekendheid met (het belang van) de Europeesrechtelijke dimensie van de werkzaamheden van de Haagse ministeries.
Na te streven resultaat in 2004
• Effectiever en coherenter opereren van Nederland in Europese dossiers door het vergroten van de Europeesrechtelijke kennis van de betrokken ambtenaren op de departementen.
• Uitdragen en verspreiden aan alle medewerkers van Haagse ministeries van voor de beleidspraktijk belangrijke en relevante kennis op Europeesrechtelijk gebied door middel van (het onderhouden van) een internetsite, het organiseren van seminars en onderwijsactiviteiten en het doen van research.
• Synergie met de werkzaamheden van het ICER is mogelijk door ICER-producten (handleidingen, adviezen) mede via de activiteiten van het ECER interdepartementaal onder de aandacht te brengen.
Nederlandse voorzitterschappen
Het jaar 2004 staat in het teken van twee bijzondere functies die de regering wil gebruiken om deze algemene beleidsdoelstellingen na te streven: de voorzitterschappen van de Raad van Europa en van de Raad van de Europese Unie.
Nederlands voorzitterschap Comité van Ministers van de Raad van Europa
Geoperationaliseerde doelstelling 14
Coördinatie van activiteiten geïnitieerd door vakdepartmenten in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa.
De coördinatie van activiteiten staat beschreven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 4 maart 2003 met aangehechte notitie Vooruitblik op het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa. Deze geoperationaliseerde doelstelling is in aanvulling op geoperationaliseerde doelstelling 11, die betrekking heeft op het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het betreft de activiteiten geïnitieerd door vakdepartementen in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa inzake:
– de «Interculturele Dialoog» (inburgering en integratie; grondrechten in een interculturele samenwerking; integriteit in de publieke sector);
– «Sociale Cohesie» (gezondheidszorg, sport; functie en vormgeving openbare bibliotheken en waarborg van een pluriform en onafhankelijk informatie-aanbod);
– samenwerking met andere internationale organisaties (EU, VN en OVSE).
Na te streven resultaten in 2004
• Tenuitvoerlegging van voorgestelde activiteiten door de vakdepartementenen en naleving van gemaakte afspraken terzake in het kader van het voorzitterschap.
• Verbeterde naleving van de door de lidstaten aangegane verplichtingen via de monitoringmechanismen van de Raad van Europa.
• Gestroomlijnde en inzichtelijk gemaakte werkzaamheden en resultaten van het grote aantal werk- en stuurgroepen van de Raad van Europa.
• In interdepartementaal overleg aansturen op uitvoering van voorgestelde initiatieven binnen bestaande stuuren werkgroepen, alsmede realisatie van voorgenomen activiteiten, zoals beschreven in eerdergenoemde notitie, in het kader van het voorzitterschap.
• het formuleren van bijdragen die de Permanente Vertegenwoordiger kan hanteren in de discussie over stroomlijning van werk- en stuurgroepen, zodat de resultaten van de werkzaamheden nauwer kunnen aansluiten bij de ministeriële bijeenkomsten van het Comité van Ministers.
Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie
Geoperationaliseerde doelstelling 15
Coördinatie van activiteiten met het oog op een Europese beleidsagenda met specifieke aandacht voor de specifieke accenten die Nederland tijdens het voorzitterschap zal willen zetten.
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in de tweede helft van 2004 zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken de activiteiten in het kader van het voorzitterschap coördineren. Bepaling van deze activiteiten vindt plaats met inachtneming van de actuele hoofdpunten van de Europese beleidsagenda, zoals de uitbreiding van de Unie, de discussie over de toekomst van de Unie, de Lissabonstrategie, de ontwikkeling van het JBZ-instrumentarium, internationale ontwikkelingen, de vormgeving van de nieuwe financiële perspectieven en de hervorming van het landbouw-, visserij- en structuurbeleid. De concrete invulling van de Europese agenda geschiedt via onder meer beleidsvoornemens van de Europese Commissie, de programma's van achtereenvolgende en inkomende voorzitterschappen, het discours binnen de Raad en de lopende discussie met het Europees Parlement en vanuit nationale beleidsoverwegingen. Nederland zal tijdens het voorzitterschap accent leggen op activiteiten ter bevordering van duurzame groei, verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en een actief, betrokken en slagvaardig extern beleid. Daarnaast zal, naar het zich laat aanzien, de financiële houdbaarheid van de Unie een horizontaal thema vormen.
Na te streven resultaten in 2004
• Een Europese beleidsagenda met specifieke aandacht voor de specifieke accenten die Nederland tijdens het voorzitterschap zal willen zetten.
• Georganiseerde bijeenkomsten en evenementen in Nederland (enelders, bijvoorbeeld in Brussel) die aan de te stellen inhoudelijke en organisatorische verwachtingen voldoen.
• Het leveren van een bijdrage aan de doelstellingen van het interne en externe beleid van de Unie, vanuit de specifieke verantwoordelijkheden van het Voorzitterschap.
• Optimale voorbereiding van betrokken bewindslieden en ambtenaren.
• Nauwe samenwerking met de voorafgaande en opvolgende EU-voorzitterschappen en het Raadssecretariaat.
• Nauwe samenwerking met de overige instellingen van de Unie, in het bijzonder de Europese Commissie en het Europese Parlement.
• Bevorderen van het besluitvormingsproces in de Raad in het bijzonder tegen de achtergrond van de uitbreiding.
• Optimale afstemming met de overige lidstaten.
• Centrale voorzitterschapsbudget (HGIS).
• Begrotingen van alle departementen.
Door middel van interne en externe evaluaties kan inzicht worden verkregen in de mate van effectiviteit van het gevoerde beleid te Brussel. Het gaat hierbij onder meer om evaluaties van Europese instellingen als de Commissie en de Europese Rekenkamer. Bij veel programma's wordt bij instelling al voorzien in een (tussentijdse) evaluatie. Er is op dit moment een drietal evaluaties voorzien. Het Tampere actieprogramma zal in 2004 door de Raad worden geëvalueerd, terwijl het Nederlandse voorzitterschap in 2005 onderwerp van evaluatie zal zijn. Een evaluatie van het Lissabonproces is ophanden. IOB is voornemens het door Nederland gevoerde pre-accessiebeleid in de komende jaren te laten evalueren op effectiviteit en efficiëntie.
Teneinde de effecten van de Matra-inspanning te meten is in november 2002 een evaluatie gestart van het Matra Pre-Accessie Projecten Programma. Daarnaast is een begin gemaakt met de evaluatie van Matra «klassiek».
De verantwoording van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Europese integratie wordt zoals gebruikelijk gekenschetst door het ontbreken van een directe relatie tussen de middelen en de resultaten. De in Nederland geïnde Eigen Middelen van de Unie vloeien immers rechtstreeks naar Brussel en worden eerst daar aan de betreffende budgetten toebedeeld.
Los daarvan zal de regering bij de instellingen van de EU blijven aandringen op het ontwikkelen van verdere mechanismen en activiteiten die Nederland en andere lidstaten in staat stellen de resultaten van het optreden van de EU beter te meten, onder andere teneinde de Commissie décharge te kunnen verlenen. Tenslotte wordt door rapportage over de jaarlijkse begrotingsprocedure verantwoording afgelegd over de Nederlandse inbreng bij de aanwending van de EU middelen, inclusief de Nederlandse afdrachten. Hiervoor wordt verwezen naar de geannoteerde agenda's en verslagen van de Begrotingsraad.
Daarnaast kan met eigen rapportages aan de Tweede Kamer en rapporten van subsidieontvangers verantwoording worden afgelegd over de overige uitgaven en ontvangsten in het kader van Europese integratie.
Het Matra-beleid blijft gericht op intensivering van de bilaterale betrekkingen met de geselecteerde landen en differentiatie van de inzet per subregio/landencluster. Dat brengt onder meer met zich mee dat Matra in de per 1 mei 2004 toetredende kandidaat-lidstaten met ingang van de toetredingsdatum zal worden voortgezet als post-accessiefaciliteit in het kader waarvan de lopende samenwerking over een periode van maximaal drie jaren geleidelijk wordt uitgefaseerd. Deze uitfasering zal naar verwachting in 2007 kunnen worden afgerond. Matra zal zich op deze wijze na de eerste toetredingsgolf steeds meer kunnen oriënteren op de intensivering van de samenwerking met landen in Europa die (nog) geen lid van de Unie zijn. Zoals uit de Voortgangsrapportage Matra 1999–2001 (zie de brief van de Staatssecretaris voor Europese Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 8 januari jl.) blijkt, wordt hiermee een zich reeds jarenlang in het lopende programma aftekenende trend voortgezet.
In de overgangsfase tot en met 2007 zullen de partnerschapsfaciliteit en het aan de vakdepartementen gedelegeerde DIP-fonds beschikbaar zijn voor zich eventueel aandienende nieuwe activiteiten. Overigens ziet het ernaar uit dat de voorgenomen intensivering van de ambtelijke samenwerking nauwelijks extra begrotingsmiddelen zal vergen. Afronding van het «klassieke» op de maatschappij gerichte Matra-programma leidt tot grotere beschikbaarheid van middelen voor de niet in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten (Bulgarije, Roemenië en Turkije), potentiële kandidaat-staten Kroatië en Servië/Montenegro en nieuwe buren Rusland, Oekraïne en Belarus. Middelen die vrijvallen door geleidelijke afbouw van pre-accessie activiteiten in toetredende landen zullen gedeeltelijk worden ingezet voor de overblijvende kandidaat-lidstaten.
C. De budgettaire gevolgen van het beleid
Beleidsartikel 5 Europese Integratie (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 5 132 224 | 5 547 776 | 5 719 326 | 6 514 456 | 6 762 035 | 6 831 556 | 6 830 997 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 5 128 751 | 5 547 697 | 5 721 217 | 6 516 456 | 6 764 035 | 6 832 997 | 6 832 997 |
5.1 Vierde eigen middel EU | 2 267 701 | 2 588 658 | 3 337 567 | 3 958 108 | 4 098 871 | 4 057 420 | 4 057 420 |
5.2 BTW-afdrachten | 1 241 403 | 1 302 600 | 649 151 | 748 498 | 775 814 | 803 227 | 803 227 |
5.3 Landbouwheffingen | 258 690 | 230 000 | 230 000 | 230 000 | 230 000 | 230 000 | 230 000 |
5.4 Invoerrechten | 1 339 861 | 1 401 000 | 1 476 000 | 1 556 000 | 1 636 000 | 1 719 000 | 1 719 000 |
5.5 Matra/pre accessie | 12 933 | 15 585 | 16 700 | 12 500 | 12000 | 12000 | 12000 |
5.6 Raad van Europa | 7 412 | 7 782 | 7 782 | 7 782 | 7 782 | 7 782 | 7 782 |
5.7 Europese bewustwording | 751 | 2 072 | 934 | 485 | 485 | 485 | 485 |
5.8 Benelux | 3 083 | 3 083 | 3 083 | 3 083 | 3 083 | ||
Ontvangsten | 637 732 | 407 750 | 426 500 | 446 500 | 466 500 | 487 250 | 487 250 |
5.20 Restituties contributie RvE | 82 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
5.21 Vergoeding voor inning lanbouwheffingen | 97 675 | 57 500 | 57 500 | 57 500 | 57 500 | 57 500 | 57 500 |
5.22 Vergoeding voor inning invoerrechten | 539 975 | 350 250 | 369 000 | 389 000 | 409 000 | 429 750 | 429 750 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 5 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 8 590 | 9 222 | 9 784 | 8 765 | 8 879 | 8 831 | 8 831 |
Posten | 30 457 | 23 014 | 21 724 | 21 874 | 22 156 | 22 037 | 22 037 |
Totaal | 39 047 | 32 236 | 31 508 | 30 639 | 31 035 | 30 868 | 30 868 |
Beleidsartikel 5 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 5 752,7 | 6 547,1 | 6 795,0 | 6 863,9 | 6 863,9 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 31,5 | 30,6 | 31,0 | 30,9 | 30,9 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 5 721,2 | 6 516,5 | 6 764,0 | 6 833,0 | 6 833,0 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 0% | 17,4 | 0% | 12,8 | 0% | 11,1 | 0% | 11,0 | 0% | 11,0 |
5. Complementair noodzakelijk | 100% | 5 695,4 | 100% | 6 492,7 | 100% | 6 740,7 | 100% | 6 809,6 | 100% | 6 809,6 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 6,4 | 0% | 5,2 | 0% | 5,1 | 0% | 4,6 | 0% | 4,6 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 2,0 | 0% | 5,0 | 0% | 6,3 | 0% | 6,0 | 0% | 6,0 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0,0 | 0% | 0,8 | 0% | 0,8 | 0% | 1,8 | 0% | 1,8 |
9. Totaal (=3) | 100% | 5 721,2 | 100% | 6 516,5 | 100% | 6 764,0 | 100% | 6 833,0 | 100% | 6 833,0 |
E. Veronderstellingen in effectberekening, doelmatigheid en raming
Europese integratie is in eerste instantie een politiek proces. Aangezien hierbij op zowel (inter-)nationaal als communautair niveau een groot aantal actoren is betrokken, zijn de resultaten in de regel compromissen, gesloten in een complex onderhandelingsproces. De doelstellingen waarmee een lidstaat het onderhandelingsproces ingaat zijn maar zelden identiek aan de uitkomst daarvan. De beoordeling van resultaten gaat dan over de marge van acceptatie ten opzichte van de eerder geformuleerde doelstelling. Dit is veelal een politieke toetsing, meer dan een feitelijke vaststelling.
Voor een groot aantal beleidsterreinen van Europese integratie geldt voorts dat de inhoudelijke verantwoordelijkheid primair ligt bij de betreffende vakdepartementen. Het is de verantwoordelijkheid van Buitenlandse zaken ervoor te zorgen dat door Nederland in te nemen standpunten interdepartementaal worden afgestemd en dus door het gehele kabinet worden gedragen. Hetzelfde geldt – a fortiori – voor multidisciplinaire onderwerpen waar de verantwoordelijkheden van verschillende departementen samenkomen. Op deze terreinen is het – tot Buitenlandse Zaken te beperken – resultaat dus een goed gecoördineerd en effectief standpunt.
Een evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van het beleid en de Nederlandse inzet moet ook rekening houden met de nieuwe methode van «open coördinatie», waarbij lidstaten gezamenlijke uitdagingen en doelstellingen identificeren maar een ruime marge krijgen voor het in dat kader te voeren nationale beleid. Meetpunten kunnen worden vastgesteld en de gegevens van het best presterende land – binnen of buiten de EU – worden beschouwd als de referentiewaarden (benchmarking). De overige landen stellen zich ten doel deze waarden te evenaren. Door regelmatig gegevens uit te wisselen, van elkaar te leren (best practices) en elkaar de maat te nemen (peer pressure) kan het beleid van de afzonderlijke lidstaten convergeren. In het kader van de Lissabonstrategie (zie hierboven) zijn zelfs formele streefcijfers tot stand gekomen. Hier kan wel worden bepaald of de doelstellingen zijn gehaald, zij het dat dit Europese doelstellingen zijn.
HOOFDDOELSTELLING IV. DUURZAME ARMOEDEVERMINDERING
Duurzame armoedevermindering vormt de kern van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Voor een effectief op armoedevermindering gericht beleid is een heldere analyse nodig van de processen die armoede veroorzaken en in stand houden. De combinatie van factoren die armoede bepalen verschilt per land en de analyse zal dan ook zo veel mogelijk ter plekke gemaakt moeten worden onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende regering. De overheid dient deze vervolgens uit te werken in een beleid dat meer dan proportioneel aan de armen ten goede komt.
Over armoedevermindering bestaat internationaal inmiddels grote consensus. Deze consensus is vertaald in de acht Millennium Development Goals (MDG's). Die doelstellingen vormen het richtsnoer voor de uitvoering van de Millenniumverklaring van de VN, waarvoor de gehele mondiale gemeenschap verantwoordelijkheid heeft genomen. Voor de formulering van de eigen nationale armoedestrategie, die in de armste landen meestal plaatsvindt in de vorm van een Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP), vormen de MDG's een belangrijk referentiekader. Ook voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, dat is gericht op duurzame armoedevermindering, fungeren de MDG's als leidraad.
Daarbinnen legt Nederland accenten op integraal buitenlands beleid, coherentie van nationaal en internationaal beleid, regionale benadering, Afrika, kwaliteit en effectiviteit, de particuliere sector (inclusief het bedrijfsleven), partnerschap, duurzame ontwikkeling, alsmede migratie en ontwikkeling. In het realiseren van de MDG's is er bijzondere aandacht van Nederland voor onderwijs, milieu, aids en reproductieve gezondheid.
De eerste MDG is het halveren van het percentage armen in de periode tot 2015. De Nederlandse bilaterale hulp is daarom op de armste landen gericht, waarbij de hulp aan Sub Sahara Afrika in 2004 tot rond de 50% van de bilaterale hulp zal stijgen. De voortschrijdende Aids-pandemie dreigt juist in deze regio de vruchten van jarenlange ontwikkelingsinspanningen ongedaan te maken. Nederland beschouwt aanscherping van de HIV/Aids-bestrijding dan ook als een noodzakelijke voorwaarde voor armoedebestrijding. De uitgaven voor basic education zullen de komende jaren stijgen tot 15% van de totale OS-uitgaven. De MDG voor drinkwater is tijdens de World Summit on Sustainable Development (WSSD) in 2002 in Johannesburg opnieuw bekrachtigd. Tevens is daar afgesproken om het percentage van de bevolking zonder toegang tot sanitatie in de periode tot 2015 te halveren. De doelstellingen voor reproductieve gezondheidszorg, die al op de bevolkingsconferentie in Caïro in 1994 zijn vastgelegd, blijven nadrukkelijk deel uitmaken van de uitgangspunten voor het Nederlandse beleid.
Op het vlak van duurzame ontwikkeling is tijdens de WSSD een ambitieus programma overeengekomen. Nederland heeft dit vertaald in het actieprogramma Duurzame Daadkracht. Nederland zal actief bijdragen aan de door de SGVN als prioritair aangemerkte thema's waaronder water en sanitatie, gezondheid, duurzame energie en landbouw en behoud van de biodiversiteit. Voorts streeft Nederland er naar om 0,1% BNP uit te geven aan internationaal natuur- en milieubeleid, inclusief internationaal bossenbeleid.
Kernbegrippen van het Nederlandse beleid zijn coherentie, ownership en partnerschap. Beleidscoherentie is noodzakelijk omdat armoede alleen succesvol bestreden kan worden wanneer de oorzaken daarvan op alle niveaus en in samenhang aangepakt worden. Bij beleidsbeslissingen over andere hoofddoelstellingen van buitenlands beleid en in het beleid van andere departementen zullen de gevolgen voor het realiseren van de armoededoelstelling in de afweging betrokken worden. In dat kader zal in 2004 en verder de samenwerking worden versterkt met vakdepartementen zoals LNV, EZ, VROM en VWS. Daarbij zal onder meer gewerkt worden aan vergroting van de markttoegang voor ontwikkelingslanden en zoals eerder in Doha overeengekomen het substantieel verminderen van handelsverstorende subsidies op belangrijke producten van ontwikkelingslanden, met name die producten die voor de minst ontwikkelde landen van belang zijn zoals suiker, rijst en katoen. Ownership betekent dat de armoedebestrijdingsstrategie door het betrokken land zelf ontwikkeld wordt. De totstandkoming van deze strategie dient zo veel mogelijk gebaseerd te zijn op een breed gedragen proces van partnerschap. Partnerschap is een multi-actor benadering waarin parlement, civil society, de particuliere sector en nadrukkelijk ook de armen zelf kunnen participeren, met voldoende ruimte voor de inbreng van vrouwen en van etnische en andere minderheden. Partnerschap gaat uit van de meerwaarde die samenwerking tussen diverse actoren oplevert. In die zin is partnerschap een verdieping van het begrip ownership.
In de armste landen waarop de Nederlandse steun zich richt krijgt deze aanpak vorm in de zogeheten Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP). Nederland zal in 2004 dit PRSP-proces actief blijven ondersteunen, in het bijzonder voor wat betreft de versterking van het participatieve karakter van het proces en de integratie van ecologische, economische en sociale duurzaamheidaspecten. Bilaterale hulpprogramma's zullen zoveel mogelijk aansluiten bij de nationale strategie. Ook andere donoren en de internationale hulpinstellingen worden aangemoedigd om prioriteit te geven aan een gecoördineerde en adequate financiering van dit nationale proces op basis van een sectorale benadering. Inmiddels bestaat internationaal consensus over de zogenaamde alignment van hulpinspanningen, die vereist dat donoren de coördinatie van beleid en harmonisatie van procedures actief ter hand nemen. Nederland heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om de eigen hulpbijdrage in bovenstaand internationaal kader te plaatsen. Zowel het donorland als het partnerland worden zo gebonden in een partnerschap op basis van wederzijdse verantwoordelijkheden, waarin zij hun vaardigheden, kennis en andere hulpbronnen bijeenbrengen om een doel te bereiken dat niet bereikt kan worden door elk afzonderlijk, maar waaraan door alle partijen belang wordt gehecht.
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt via een veelheid van hulpkanalen uitgevoerd. Elk van die kanalen heeft eigen sterke punten waarvan op basis van complementariteit gebruik gemaakt wordt. In de bilaterale samenwerking leiden deze uitgangspunten tot een landenkeuze van de armste landen, het toepassen van een sectorale benadering als organiserend principe, het leveren van maatwerk per land en een actieve rol in PRSP-processen. De meeste hulp gaat naar armste landen met een redelijke beleidsomgeving en bestuur (zie beleidsartikel 6). Daarnaast ondersteunt Nederland in een aantal landen maatschappelijke processen gericht op verbetering van bestuur en activiteiten met betrekking tot vredesopbouw (beleidsartikel 4) en milieu (beleidsartikel 6, geoperationaliseerde doelstelling 2). Bij het multilaterale kanaal staat beleidsbeïnvloeding voorop, waarbij het steunen van afzonderlijke organisaties nadrukkelijk gekoppeld is aan een kritische en systematische beoordeling van de effectiviteit van hun activiteiten (beleidsartikel 8 en 9). Hulp wordt uitdrukkelijk niet alleen op overheden gericht maar ook op het stimuleren en ondersteunen van een sterke civil society en particuliere sector (beleidsartikel 10 en 12).
Armoede, vrede, veiligheid, milieu en migratie hebben grensoverschrijdende oorzaken en gevolgen. Met deze regionale dimensies wordt in toenemende mate rekening gehouden. Vrede en stabiliteit zijn geen voldoende maar wel noodzakelijke voorwaarden voor een effectieve armoedebestrijding. Een dergelijke regionale benadering betekent echter een grotere inzet van mensen en middelen en is daarom in termen van capaciteit niet overal haalbaar. In het kader van bilaterale ontwikkelingssamenwerking zal deze regionale aanpak daarom met name gericht worden op de Hoorn van Afrika, de Grote Meren-regio en de Balkan (beleidsartikel 6, geoperationaliseerde doelstelling 3). De relatie tussen migratie en ontwikkeling is veelzijdig. In de internationale migratiedialoog dienen de belangen van de ontwikkelingslanden evenwichtig te worden meegewogen.
Op mondiaal niveau vormen de MDG's de barometer voor het succes van de armoedestrategieën van de OS-landen en van de hulp van donoren. Op landenniveau is de van het PRSP afgeleide sectorstrategie het kader waarbinnen het resultaat van de Nederlandse hulp geplaatst kan worden. Bij de beoordeling van de effectiviteit van deze hulp dient bedacht te worden dat de Nederlandse bijdrage slechts een deel is van de totaal beschikbare financiële middelen in een bepaald land of sector. Er is dus geen sprake van een causale, maar van een plausibele relatie tussen de Nederlandse inzet en de uiteindelijke resultaten. Nederland heeft in 2003 een waarderingssysteem voor de eigen activiteiten en sectoren ingevoerd om de resultaatbereiking van de Nederlandse hulpinspanningen inzichtelijk te maken en de effectiviteit te verhogen (beleidsartikel 6, geoperationaliseerde doelstelling 1).
BELEIDSARTIKEL 6 BILATERALE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het bilaterale hulpprogramma beoogt van overheid tot overheid bij te dragen aan duurzame armoedevermindering. De bilaterale programma's zijn geconcentreerd op drie categorieën landen. De eerste categorie betreft de landen waarmee een structurele samenwerkingsrelatie bestaat (de 19 + 3 landen plus Suriname) ter ondersteuning van de ontwikkeling en implementatie van meer effectieve nationale armoedestrategieën. De tweede categorie landen zijn de thans 26 zogenaamde themalanden waarbij de hulp is gericht op ondersteuning van de thema's goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (GMV) en/of het thema milieu. Voorts is er een bilateraal hulpprogramma gericht op conflictbeheersing en stabiliteit in drie regio's (Grote Meren, Hoorn van Afrika, Balkan).
In de nieuwe kabinetsperiode zullen de bestaande landenlijsten worden herzien, waarover meer in de beleidsbrief aan de Kamer en Nota van Wijziging op deze begroting in september.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Ondersteuning van de ontwikkeling en implementatie van meer effectieve nationale armoedestrategieën door middel van bilaterale hulpprogramma's in een beperkt aantal (19+3) landen.
Verhoging van de effectiviteit van de hulp impliceert zowel een versterking van de beleidsformulering en -uitvoering door de ontvangende landen als ook een effectievere organisatie van de hulp aan donorzijde. Beide aspecten komen bij de subdoelstellingen in dit beleidsartikel aan de orde.
In de landen waarmee een structurele samenwerkingsrelatie bestaat wordt het bilaterale hulpprogramma zodanig ingezet dat de ontvangende landen uiteindelijk verantwoordelijkheid kunnen en zullen nemen voor effectieve armoedebestrijding. In de praktijk wordt de hulp in toenemende mate in het kader geplaatst van nationale armoedestrategieën (Poverty Reduction Strategies, PRSs) en de daaraan gerelateerde sectorale benadering (Sector-Wide Approaches, SWAps. Die PRSs hebben veelal de vorm van een zogeheten Poverty Reduction Strategy Paper, PRSP. Het Nederlandse beleid om een beperkt aantal sectoren in een ontwikkelingsland te ondersteunen wordt gecontinueerd. De Millennium Development Goals zijn taakstellend voor de internationale gemeenschap, maar zijn geen blauwdruk voor elk afzonderlijk ontvangend land. Wel zijn ze een belangrijk referentiepunt voor de op eigen prioriteiten gebaseerde PRSP's van de ontwikkelingslanden. Door middel van de ondersteuning van deze PRSP's en de daarvan afgeleide sectorstrategieën draagt Nederland dus bij aan de realisatie van de MDGs. Belangrijk hierbij is dat de armste landen zelf verantwoordelijk zijn voor formulering en uitvoering van de armoedestrategieën. Naarmate de armoedeprioriteiten beter verdisconteerd worden in de nationale begroting, is afstemming van donorfinanciering daarop beter mogelijk, wordt donorcoördinatie bevorderd en worden de transactiekosten van de hulp verminderd.
De Nederlandse sectorale benadering draagt bij aan de uitvoering van de sectorale plannen op prioritaire beleidsterreinen. Deze sectorale benadering is nadrukkelijk een benadering en geen blauwdruk. De toepassing ervan is en blijft maatwerk. In een aantal 19+3-landen en sectoren is de sectorale benadering nog in voorbereiding, in andere wordt ze reeds enige jaren toegepast, al dan niet met inzet van sectorale programmahulp. Naarmate de PRSP en het daarop gebaseerde sectorbeleid beter geformuleerd is en de uitvoeringscapaciteit groter is, kan Nederland de hulp voor een groter deel inzetten als onderdeel van het overheidsbudget (on budget-financiering). De verantwoordelijkheid over de besteding van de hulpmiddelen wordt dan in toenemende mate overgedragen aan de ontvangende landen. Dit impliceert dat de lokale verantwoordings- en uitvoeringsstructuren getoetst en waar nodig versterkt worden. De optimale mix van hulpmodaliteiten wordt continu bijgesteld en de noodzaak om fondsen meerjarig in te zetten neemt toe. Dit is een belangrijke stap naar (ook) voor de ontvanger voorspelbare en planbare hulpstromen en naar een verlaging van de transactiekosten van de hulp.
In deze paragraaf worden achtereenvolgens specifieke doelstellingen geformuleerd voor de dwarsdoorsnijdende thema's duurzaamheid, gender, institutionele ontwikkeling en cultuur. Vervolgens komen de doelstellingen voor 3 specifieke sectorale thema's aan de orde (particuliere sector, basic education en HIV/Aids) en voor een aantal punten die de effectiviteit aan donorzijde verhogen: donorhervorming, harmonisatie en versterking van de eigen capaciteit voor on budget financiering. Tenslotte komt het nieuwe systeem van resultaatmeting uitgebreid aan de orde. Voor het thema coherentie wordt verwezen naar beleidsartikel 1.
Geoperationaliseerde doelstelling 1a
Integratie van dwarsdoorsnijdende thema's in de bilaterale hulpprogramma's.
Een nationale strategie gericht op duurzame armoedevermindering is effectiever naarmate een aantal dwarsdoorsnijdende thema's hier beter in geïntegreerd is. De bilaterale hulpprogramma's in de 19+3-landen ondersteunen deze integratie.
Duurzaamheid betekent dat economische groei en sociale ontwikkeling binnen ecologische randvoorwaarden moeten plaatsvinden. Ecologische duurzaamheid wordt verkregen door een samenhangende verbetering van biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit, stabilisering van klimaat inclusief de voorwaardelijke institutioneel, sociaal/economische omgeving.
Om inzicht te verkrijgen in de effecten van interventies worden waar mogelijk meetbare kwantitatieve en kwalitatieve milieudoelen geformuleerd. In programma- en sectordoelstellingen worden doelen geformuleerd op gebied van klimaatverandering, biodiversiteit en bodem- en waterbeheer. Richtinggevend zijn de Rio milieuverdragen en het actieprogramma van de WSSD, die duurzaamheid beogen.
Na te streven resultaten in 2004
• De OS-programma's dragen bij aan duurzame ontwikkeling en ecologische duurzaamheid.
• Toegenomen integratie van ecologische duurzaamheid in PRSP's.
• Mainstreaming van milieu in bilaterale hulpprogramma's en macro-steun.
• Een operationele lijst van duurzaamheidindicatoren voor de beoordeling van PRSP's en bilaterale hulpprogramma's.
• Toepassing van Strategische Milieuanalyses op belangrijke beleidsprogramma's als PRSP.
• Analyse van de PRSP's en andere ontwikkelingsstrategieën op hun lang termijn ecologische duurzaamheid.
• Vertaling van de internationaal overeengekomen milieu- en WSSD-afspraken in nationale strategieën voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling en ondersteuning van de integratie van deze duurzaamheidaspecten in de PRSP's.
• Versterking en inschakeling van het maatschappelijk middenveld en milieu NGOs bij het realiseren van ecologische duurzaamheid van sectorprogramma's en PRSP's.
• Ontwikkeling van duurzaamheidindicatoren in samenwerking met andere donoren en bij voorkeur in OESO/DAC kader.
• Waar mogelijk toepassing van strategische milieuanalyses op ontwikkelingsstrategieën en sectorprogramma's voor de korte en lange termijn effecten op de ecologische duurzaamheid.
Het bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen gebeurt door middel van integratie («mainstreaming») van gendergelijkheid in bilaterale en multilaterale programma's en door gerichte ondersteuning van empowerment- en emancipatieactiviteiten.
Na te streven resultaten in 2004
• De nationale ontwikkelingsprocessen in de 19+3 landen, zoals vertaald in het Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP), dragen expliciet bij aan gendergelijkheid. Bij macrosteun en in de appreciatiekaders van het PRSP wordt gendergelijkheid beoordeeld.
• De sectorale programma's besteden expliciet aandacht aan het opheffen van uitsluitingsmechanismen ten opzichte van meisjes en vrouwen.
• Analyse van de complexe sociale situatie waarbinnen de armoedebestrijding plaatsvindt.
• Beleidsdialoog met de nationale overheden en andere partners over sectoraal en algemeen beleid (bijvoorbeeld integratie van gender in het PRSP).
• Financiering van empowerment activiteiten, waaronder ondersteuning vrouwenbeweging in hun lobby activiteiten met betrekking tot onderwerpen als uitsluitingsmechanismen en vrouwenrechten.
• Monitoring van genderindicatoren en van impact van overheidsfinanciën op vrouwen (bijvoorbeeld door genderbudgetting).
• Gender als afweging in besluitvorming over macrosteun.
Institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw
Effectieve armoedebestrijding vereist inzicht in en strategische versterking van instituties en organisaties. Institutionele ontwikkeling gaat over de vraag welke verandering van instituties en organisaties in dit verband nodig is. Capaciteitsopbouw betreft versterking van deze organisaties. Daar waar donoren zich vroeger vooral richtten op organisatieversterking zonder voldoende aandacht voor de invloed van het «speelveld», heeft men nu meer oog voor institutionele versterking in brede zin.
Na te streven resultaten in 2004
• De 19+3 posten bevorderen Institutionele Ontwikkeling op zowel sectoroverstijgend niveau als binnen sectoren. In de postspecifieke strategie wordt expliciet aandacht besteed aan de rol van (armoede-, politieke-, institutionele- en organisatie-) analyses en hun vertaling in beleid en activiteiten. Posten beschikken over voldoende kennis, instrumenten en vaardigheden om landen en organisaties te ondersteunen bij institutionele ontwikkelingsprocessen en capaciteitsopbouw.
• Ontwikkeling en uitvoering van postspecifiek beleid ten aanzien van institutionele ontwikkeling.
• Training van OS-medewerkers in het faciliteren/gebruik maken van (participatieve) institutionele- en organisatieanalyses.
• Voorlichting van posten over methoden en technieken van analyse, good practices en relevante informatiebronnen met betrekking tot institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw.
Zoals toegezegd in de beleidsreactie op het IOB-evaluatierapport Cultuur en Ontwikkeling (TK 28 600 V, nummer 45) wordt belang gehecht aan cultuur als basis voor duurzame ontwikkeling en krijgt het onderwerp een steviger plaats binnen de sectorale benadering. Algemene doelstellingen van het programma cultuur en ontwikkeling zijn het versterken van de culturele identiteit in ontwikkelingslanden en het bevorderen van het onderling begrip tussen culturen. In acht van de 19+3-landen wordt thans gewerkt aan een landenspecifieke invulling van deze algemene doelstellingen, waarna concrete resultaatgebieden in de volgende Memorie van Toelichting op de BZ-begroting aan de orde komen. Lastens begrotingsartikel 10 wordt in dit kader tevens een aantal instellingen in Nederland ondersteund die werkzaam zijn op het snijvlak van cultuurbeleid en ontwikkelingssamenwerking, waaronder het Prins Claus Fonds.
Geoperationaliseerde doelstelling 1b
Integratie van specifieke sectorale thema's in de bilaterale hulpprogramma's.
In de bilaterale samenwerkingsprogramma's wordt tevens bijzondere aandacht gegeven aan een drietal sectorale thema's.
Economische ontwikkeling en bevordering van lokaal ondernemerschap
Om de groei die nodig is voor het terugdringen van armoede te bereiken is het nodig ondernemerschap en de groei van werkgelegenheid in de productieve sectoren en dienstverlening in ontwikkelingslanden te stimuleren. In het kader van de bilaterale samenwerking is het doel van de Nederlandse interventies de verbetering van het voorwaardenscheppend milieu (enabling environment) voor lokaal ondernemerschap. Volgens de notitie Ondernemen tegen Armoede (TK 27 467 nr. 1 en nr. 6) richt Nederland zich daarbij op vijf aspecten: goed bestuur, markttoegang en marktwerking, financiële sectorontwikkeling, fysieke infrastructuur en kennisontwikkeling en capaciteitsopbouw. Voor programma's gericht op de particuliere sector zelf wordt verwezen naar beleidsartikel 12.
Na te streven resultaten in 2004
• Posten besteden aandacht aan de rol van de particuliere sector, hetgeen tot uitdrukking komt in de invulling van programma's in bestaande sectoren (bijvoorbeeld aandacht voor beroepsonderwijs in onderwijssectoren).
• Expliciete aandacht voor de bronnen van groei en de ontwikkeling van de particuliere sector in nieuwe PRSP's en in aanverwante beleidsdocumenten.
• Een meer gestructureerde dialoog in de 19+3-landen tussen alle betrokkenen over de enabling environment, mede op basis van de contracten tussen de posten en de (organisaties van) lokale ondernemers.
Om dit te bereiken zullen OS en de posten in de beleidsdialoog meer nadruk leggen op het belang van niet-overheidsactoren en bronnen van pro-poor growth. Daarnaast gaat meer aandacht uit naar de analyse van knelpunten voor de ontwikkeling van ondernemerschap en het oplossen van de gesignaleerde knelpunten.
Basic education is een belangrijke voorwaarde voor het verbeteren van de positie van armen en groepen die in de samenleving worden bedreigd met marginalisering en uitsluiting. Zowel het bevorderen van gelijke kansen voor kansarme groepen om deel te nemen aan het onderwijs als het terugdringen van gender-ongelijkheid in het onderwijs staan hoog op de agenda.
Om de Education for All-doelstelling in 2015 te kunnen behalen zijn in de meeste landen die Nederland ondersteunt extra inspanningen nodig, zowel van de kant van de landen zelf als van de kant van de donoren. Deze extra inspanningen zullen via verschillende kanalen gerealiseerd worden. Voor het bilaterale kanaal geldt dat Nederland in 14 van de 19+3 landen actief is in de onderwijssector.
Na te streven resultaten in 2004
• Waarborging van de afstemming van PRSP en onderwijssectorplan, zodat deze elkaar ondersteunen en versterken.
• Verbeterde donorcoördinatie en harmonisatie in de onderwijssector door middel van het faciliteren van een beleidsdialoog met diverse stakeholders, een actieve rol in donoroverlegorganen voor de onderwijssector en, indien wenselijk en mogelijk, het uitbreiden van het aantal silent partnerships voor onderwijs.
• Een bijdrage aan het Education for All/ Fast Track Initiatief door middel van samenwerking met het bij de Wereldbank ondergebrachte secretariaat in 18 landen en het opstarten van het proces in twee analytical fast track-landen.
Ondersteuning van de implementatie van de nationale onderwijsplannen vindt plaats
• via sector reviews;
• via beleidsdialoog met overheid, donoren en civil society;
• door het mede beoordelen/monitoren;
• door het leveren van een bijdrage aan FTI landen met een financieringstekort, waar noodzakelijk.
Aids is meer dan een gezondheidsprobleem en bedreigt alle sectoren van de samenleving. Voor een toenemend aantal landen, met name in Afrika, worden de resultaten van jarenlange ontwikkelingsinspanningen ondermijnd en dreigen maatschappelijke structuren in te storten. Zonder krachtdadig ingrijpen van de internationale gemeenschap dreigt een humanitaire ramp. In bilaterale programma's krijgt Aidsbestrijding dan ook de hoogste prioriteit. In eerste instantie ligt hierbij de nadruk op Afrika. Politieke en maatschappelijke betrokkenheid en openheid zijn noodzakelijke voorwaarden voor effectieve aidsbestrijding. Nederland zal dit op alle niveaus aan de orde stellen, zowel in de dialoog met overheden als binnen de verschillende regionale politieke organisaties. Dit is geen vrijblijvende dialoog; indien nodig zullen consequenties volgen. Preventie van de verdere verspreiding van de Aids-epidemie blijft de kern van het Nederlands beleid, maar daarnaast zal Nederland zich ook inzetten voor de opvang van de maatschappelijke gevolgen en voor een grotere beschikbaarheid van essentiële middelen in de strijd tegen Aids, waaronder anti-retrovirale middelen (ARVs). Daarbij zal nadrukkelijk naar samenwerking met niet-gouvernementele partners, waaronder het bedrijfsleven, worden gezocht.
Na te streven resultaten in 2004
• De bilaterale programma's in de zwaarst getroffen landen in Afrika adresseren HIV/Aids op adequate wijze om in te kunnen spelen op de veranderende realiteit die de Aids-pandemie met zich meebrengt.
• De respons van maatschappelijke organisaties op de Aids-pandemie is versterkt.
• Het aantal mensen dat toegang heeft tot voorzieningen voor preventie, zorg en behandeling is toegenomen.
• Politieke dialoog met overheden in Afrika, met regionale politieke organisaties en met regionale initiatieven als NEPAD.
• Bijdragen aan bilaterale programma's in Afrika, gericht op het vergroten van toegang tot kwalitatief en kwantitatief voldoende voorzieningen en middelen, waaronder reproductieve gezondheidszorg, preventie en behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen en condooms.
• Samenwerking met overheden, NGO's en bedrijfsleven.
• Technische assistentie voor essentiële diensten en instituties conform het betreffende beleidskader.
• Vergroting van de capaciteit van lokale gemeenschappen voor de zorg van zieken en wezen door het versterken van maatschappelijke organisaties en noodhulp.
Geoperationaliseerde doelstelling 1c
Verhoging van de effectiviteit aan donorzijde.
De hierboven genoemde subdoelstellingen hebben overwegend betrekking op de versterking van het beleid in de ontwikkelingslanden. Onderstaande doelstellingen beogen met name de verhoging van de effectiviteit aan donorzijde.
Donorhervorming en harmonisatie
Effectief armoedebeleid noopt tot betere afstemming met andere donoren om het beroep op schaarse capaciteit aan ontvangende zijde beperkt te houden en om de transactiekosten van de hulp te verlagen. Het behoeft tevens bezinning op de rol en opstelling van donoren.
Na te streven resultaten in 2004
• Uitgevoerd actieplan van zeven gelijkgezinde donoren om de hulp in Zambia te harmoniseren.
• Uitgevoerd Nederlands actieplan inzake harmonisatie in de overige samenwerkingslanden.
• Een bewuste en kritische houding ten aanzien van de eigen rol als donor en de wijze van samenwerking.
• Overleg met gelijkgezinde donoren en actieve inbreng in de relevante internationale fora.
• Stimuleren en faciliteren van reflectie op de posten over de rol die Nederland vervult als donor, door middel van onder andere discussies en trainingen met deelname van externe deskundigen en lokale counterparts.
Versterking eigen capaciteit voor toename van on budget financieringsvormen
In de inleiding van deze paragraaf werd het inherente belang van toenemende on-budget financiering toegelicht. Teneinde de juiste hulpmodaliteiten te kiezen dienen posten in staat te zijn om een beoordeling te maken van het totale ontwikkelingsbeleid van het ontvangende land en de kwaliteit van het gevoerde PRSP-beleid. Daarnaast dient een adequate diagnose te worden gemaakt van de eventuele risico's bij de uitvoering.
• Adequate voorbereiding, beoordeling en uitvoering van macro-georiënteerde programmahulp en sectorale begrotingssteun.
• Adequate beoordeling van de voortgang van de PRSP-processen in de 19 + 3 landen en afstemming met de geplande activiteiten ter versterking van deze processen zoals neergelegd in de jaarplannen.
• Beleidsnotitie over grotere betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij het PRSP proces en de rol van het Nederlandse maatschappelijke middenveld daarbij.
• Beoordelingskader macrohulp ter bepaling van de meest geëigend hulpmodaliteit, appreciatiekader PRSP voor het waarderen van voortgang bij de uitvoering van PRSP's en een beoordelingskader PRSP gerelateerd aan de jaarplannen van de posten teneinde te beoordelen in hoeverre knelpunten en mogelijkheden worden gesignaleerd en vertaald in concrete activiteiten.
• Gezamenlijke PRSP-opleiding van in totaal 180 medewerkers van tien gelijkgezinde donoren gericht op het versterken van het inzicht in het PRSP-proces, verbeterde donorcoördinatie en betere afstemming van de verschillende hulpprogramma's op de PRSP-kaders.
• Uitvoering ondersteuningsprogramma Public Finance Management (PFM) gericht op verbetering van de capaciteit van medewerkers en het inzichtelijk maken van de capaciteitsontwikkeling op dit gebied binnen de eigen organisatie.
Resultaatbereiking van de bilaterale hulp
In 2004 zal een belangrijke stap gemaakt worden om de resultaatbereiking van de Nederlandse bilaterale hulp meer inzichtelijk te maken. Het instrumentarium voor resultaatmeting, dat in 2002 en 2003 is ontwikkeld en «uitgerold», zal in onderlinge samenhang worden gebruikt voor de monitoring van deze hulp. De belangrijkste elementen van dit instrumentarium zijn:
• de uitwerking van de hiërarchische relatie tussen de doelstellingen van beleid en de operationalisering daarvan in de context van de samenwerking met de 19+3 landen,
• de jaarplannen van de posten in deze landen, waarin geoperationaliseerde doelstellingen worden uitgewerkt in beoogde resultaten, te bereiken in 2004 respectievelijk in latere jaren,
• een gestroomlijnde activiteitencyclus, die wordt gevormd door de keten van planning/formulering, beoordeling, en monitoring en evaluatie van de uitvoering,
• het waarderingssysteem van activiteiten en sectoren, waarin de posten een waardering uitspreken over de effectiviteit van de ondernomen activiteiten (op input-, output-, doelstellingen- en duurzaamheidniveau) en over de sectoren,
• de «track-record» waarin door posten systematisch wordt getoetst of een samenwerkingsland voldoet aan de verschillende voorwaarden voor het ontvangen van Nederlandse macrosteun,
• de PRSP-appreciatie, een eveneens door de Post opgestelde appreciatie van de vigerende PRS en van het proces van totstandkoming daarvan,
• een programmering van evaluaties van beleidsuitvoering in het bilaterale kanaal,
• een managementinformatiesysteem dat op input en doelstellingen niveau essentiële informatie vastlegt. Door combinaties van deze beleidskenmerken kan informatie worden gegenereerd over de mate van aansluiting van de realisatie van het beleid aan de vooraf geformuleerde (input-georiënteerde) beleidsdoelstellingen.
De introductie van ieder van deze elementen is een proces dat zich over meerdere jaren uitstrekt. In de loop van 2003 is een aantal van deze elementen operationeel geworden. Daarmee kon via het nieuwe Management Informatiesysteem (MIS) voor het eerst een koppeling gemaakt worden tussen doelstellingen, de uitwerking daarvan in beoogde resultaten, de daartoe ondernomen activiteiten en de effectiviteit daarvan. Kinderziektes werden gesignaleerd en verholpen. Het waarderingssysteem, dat een self-assessment is, maakte een ijkingfase door, de zogenaamde «nulmeting». Op centraal en op gedelegeerd niveau werd een leerproces ingezet met betrekking tot de wijze waarop de informatie uit deze systemen kan worden gebruikt voor verhoging van de effectiviteit, door aanpassingen in de beleidsontwikkeling en -uitvoering.
Na te streven resultaten in 2004
• Doelstellingenhiërarchie vormt uitgangspunt voor de formulering van beoogde resultaten in de planningscyclus 2005.
• Procedure ingevoerd voor de monitoring van jaarplannen door budgethouders gedurende het lopende jaar.
• Gebruik van de nieuwe waarderingsinstrumenten door minstens 95% van de posten en directies met OS-budgetten als onderdeel van de monitoring van de uitvoering van de portefeuille
(i) waar van toepassing wordt het armoedebeleid van ontvangende landen gewaardeerd met behulp van het appreciatiekader PRSP's,
(ii) op macroniveau wordt het beleid van het land gewaardeerd met behulp van het track-record, terwijl de verleende macrosteun periodiek wordt gewaardeerd met het waarderingssysteem voor activiteiten,
(iii) op sectoraal niveau worden individuele activiteiten binnen de sectoren voorzien van een activiteitenwaardering, en wordt de voortgang in de sectorale benadering voorzien van een jaarlijkse sectorwaardering.
• Systeem van kwaliteitsbewaking ingevoerd als onderdeel van het waarderingssysteem activiteiten en sectoren.
• Gebruik van het (centraal) MIS door de thema- en regiodirecties als instrument voor beleidsmonitoring voor thema's en landen/regio's en voor monitoring van het eigen jaarplan.
• Inventarisatie van waarderingssystemen voor SWAp's en PRSP's uitgevoerd, als basis voor beoordeling van mogelijkheden voor donorharmonisatie en voor ondersteuning van de monitoring door de landen zelf.
• Evaluatieprogrammering en -uitvoering vindt plaats conform de vereisten ten aanzien van betrouwbaarheid, validiteit en gebruik van evaluatieresultaten die zijn vastgesteld in de RPE-regeling.
De middelen voor de uitvoering van de geoperationaliseerde doelstellingen 1a tot en met 1c in de 19+3-landen betreffen artikel 6.1 (voor de gedelegeerde sectorale samenwerking) en 6.3 (voor de macrosteun).
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Verbetering van Goed Bestuur, Mensenrechten, Vredesopbouw (GMV) en/of Milieu in beperkt aantal themalanden.
Naast de structurele samenwerkingsprogramma's in de 19+3-landen wordt in een aantal landen, waar de voorwaarden voor een volledige structurele samenwerking ontbreken, een themaprogramma uitgevoerd op het gebied van GMV en/of een themaprogramma Milieu.
Nederland richt zich in de GMV-themalanden op de ondersteuning van initiatieven van overheid en maatschappelijke organisaties ter bevordering van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. Voor een overzicht van de doelstellingen en de verwachte resultaten van dit programma wordt verwezen naar beleidsartikel 4.
Het thema milieu en conflict krijgt internationaal steeds meer aandacht. Samenwerking vanuit de milieu-invalshoek kan een krachtig instrument zijn voor het voorkomen en oplossen van conflicten en samenwerkingsverbanden creëren die ook voor andere beleidsterreinen van nut kunnen zijn. Met een aantal landen bestaat een structurele samenwerkingsrelatie rond het thema Milieu. Doel van deze samenwerking is om de milieusector in deze landen te versterken en ecologische duurzaamheid in de economische en sociale sectoren te integreren. Ook in de milieulanden wordt gewerkt aan de integratie van milieu in het PRSP en waar mogelijk wordt daarbij een sectorale benadering gevolgd. In de milieulanden worden sectorale programma's opgezet op het gebied van bossen, duurzame landbouw, integraal waterbeheer of energie. De integratie van ecologische duurzaamheid in andere sectoren gebeurt middels het versterken van instituties, capaciteit, wetgeving en bestuur.
Na te streven resultaten in 2004
• Meer integratie van ecologische duurzaamheid in de betreffende PRSP's.
• Versterkte milieusector.
• Vergrote ecologische duurzaamheid van het overheidsbeleid, zodat dit beleid ondersteunend is aan het milieubeleid en niet contraproductief werkt.
• Ontwikkelen van sectorprogramma's milieu in de milieulanden.
• Integratie van milieu in de PRSs.
De middelen komen uit artikel 6.1 voor zover het de aan de posten gedelegeerde budgetten voor de themalanden betreft en uit artikel 4.1 en 6.2 voor zover het niet-gedelegeerde middelen voor niet-landenspecifieke GMV- respectievelijk milieuactiviteiten betreft. Deze middelen ten behoeve van milieu vormen een integraal onderdeel van de 0,1% BNP voor internationaal natuur en milieu.
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Ondersteuning van conflictbeheersing en stabiliteit in drie regio's.
Vrede en stabiliteit zijn noodzakelijke voorwaarden voor een effectief beleid gericht op duurzame armoedevermindering. Hedendaagse conflicten zijn veelal niet alleen intrastatelijk maar zijn vaak ook regionaal verweven. De problematiek in het Grote Meren gebied, de Hoorn van Afrika en de conflictgeschiedenis in de Balkan zijn hier voorbeelden van. Nederland wil op basis van een coherent en gecoördineerd beleid een bijdrage leveren aan de bevordering van vrede en stabiliteit door middel van een regionale aanpak en zal zich, gezien de beschikbare capaciteit, op deze drie regio's concentreren. Aan de hand van een analyse per regio en een realistische inschatting van de Nederlandse positie en mogelijkheden zullen de aan Nederland ter beschikking staande beleidsinstrumenten worden ingezet, waaronder het instrument van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking dat het onderwerp van dit beleidsartikel is. Daarbij wordt een grotere betrokkenheid van vrouwen nagestreefd bij conflictoplossing en wederopbouw, evenals een grotere ondersteuning aan vrouwen die getroffen worden door conflicten.
Voor zover de doelstellingen die Nederland in deze regio's nastreeft en de verwachte resultaten het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking overstijgen, wordt verwezen naar beleidsartikel 2.
De meeste landen in de Hoorn kennen grote problemen, zowel ten aanzien van de veiligheidssituatie als hun economische ontwikkeling, effectiviteit van bestuur en democratisering. De interdependentie tussen de verschillende landen in de Hoorn maakt een grensoverstijgende en geïntegreerde aanpak noodzakelijk. Sinds de wapenstilstand in 2000 tussen Ethiopië en Eritrea heeft Nederland een beleid gevoerd om beide landen te helpen in een terugkeer naar vreedzaam nabuurschap. Nederland oefent continue druk uit op Eritrea en Ethiopië om de bevindingen van de grenscommissie op te volgen. Nederland koppelt herstel van de bilaterale relatie met Eritrea aan voortgang in het vredesproces en interne politieke hervormingen. Naar aanleiding van de voortgang die geboekt wordt in het vredesproces in Soedan heeft Nederland besloten om ook daar een actieve bijdrage te leveren aan wederopbouw en ontwikkeling na de totstandkoming van een vredesakkoord. Een integrale beleidsagenda wordt gevolgd waarin activiteiten gericht op vredeshandhaving, humanitaire hulp, wederopbouw, duurzame economische ontwikkeling en politieke hervormingen samenkomen en elkaar versterken.
Na te streven resultaten in 2004
• Eensgezinde opstelling van westerse landen in EU en VN verband.
• Vergrote effectiviteit van regionale organisaties (IGAD, AU, ECA).
• Hervatting van de bilaterale samenwerkingsrelatie met Eritrea.
• Armoedevermindering door middel van een effectief gebruik van sectorprogramma's in Ethiopië en Eritrea en identificatie van programma's in Soedan, waar mogelijk in het kader van vastgestelde PRSP's.
• Bijdrage aan Nation-building door het ondersteunen van programma's gericht op politieke en bestuurlijke hervormingen, capaciteitsversterking en decentralisatie; gendergelijkheid zal in deze programma's geïntegreerd zijn.
• Afname van binnenlandse en grensoverschrijdende spanningen en gevechten in de Hoorn van Afrika.
• Bijdrage aan vredesmissies in Soedan en inzet politieke instrumenten voor de afwikkeling van het grensconflict tussen Ethiopië en Eritrea.
• Onderhouden van politieke en hoogambtelijke dialoog met Soedan, Eritrea en Ethiopië.
• Uitbouw van de bilaterale relatie met Soedan na afsluiting van vredesakkoord en implementatie van wederopbouw en ontwikkelingsactiviteiten.
• Vormgeven en uitwerken van transversale (capaciteitsversterking, democratisering) en sectorale programma's in Ethiopië en Eritrea.
De regering wil de komende periode een grotere bijdrage leveren aan de bevordering van stabiliteit, vrede en ontwikkeling in de Grote Merenregio. Het gebied omvat Rwanda, Burundi, de Democratische Republiek Congo (DRC) en Uganda. Vooral in het grensgebied van deze vier landen, het zogenaamde «Oost-Congo Bassin», dient naar een oplossing voor de huidige problemen gezocht te worden. Gelet op de omvang van de problemen en de mogelijkheden van inzet van Nederlandse beleidsinstrumenten dient zorgvuldig te worden bezien wat de toegevoegde waarde kan worden. Samenwerking met andere landen, met name in EU verband, en multilaterale organisaties is het uitgangspunt. De regering is zich ervan bewust dat oplossingen in belangrijke mate vanuit de regio zelf moeten komen en op draagvlak bij de bevolking moeten kunnen rekenen. Bijna even zo belangrijk is het dan ook te werken aan het scheppen van randvoorwaarden die het wegnemen van de kernoorzaken van de conflicten mogelijk maken.
Na te streven resultaten in 2004
• Toegenomen eensgezinde opstelling van westerse landen in EU en multilateraal verband.
• Permanente kritische en doelmatige dialoog met betrokken regeringen en groeperingen die betrokken zijn bij de uitvoering van de vredesakkoorden.
• Armoedevermindering in het Oost-Congo Bassin via de bestaande programma's met Rwanda en Uganda.
• Afname van binnenlandse en grensoverschrijdende spanningen en gevechten in de landen van de Grote Meren.
• Steun aan vredes- en stabiliteitbevorderende activiteiten in de regio, zoals bijvoorbeeld een initiatief tot een prefeasibility study voor een Club des Grandes Bassins naar analogie van de Club du Sahel.
• Steun aan initiatieven gericht op goed bestuur en bevordering van rechtshandhaving en de rechtstaat.
• Steun aan quick impact-initiatieven gericht op maatschappijopbouw.
De fragiele stabiliteit op de Westelijke Balkan wordt nog steeds bedreigd door sluimerende etnisch getinte conflicten, economische achterstand en georganiseerde misdaad/corruptie. Via gerichte ondersteuning van het transitieproces kan de Nederlandse OS-inspanning een bijdrage leveren aan conflictbeheersing en duurzame stabiliteit in de regio. Die inspanning zal nog voor een beperkte periode ook de bilaterale ontwikkelingssamenwerking omvatten en zal de komende drie tot vier jaar sterker nog dan voorheen plaatsvinden vanuit het besef dat een geïntegreerde inzet van ontwikkelingssamenwerking, buitenlandspolitieke en economische activiteiten het meeste effect sorteert. De grote onderlinge verwevenheid van de landen op de Balkan en de wens tot aansluiting bij Europa vragen daarbij om een regionale benadering en goede afstemming van activiteiten met de Europese Commissie.
Na te streven resultaten in 2004
• Armoedevermindering in Macedonië (19+3 land) en specifieke resultaten in de themalanden Albanië en Bosnië Herzegovina en in de exitprogramma's voor Servië en Kosovo.
• Toegenomen integratie van de landen in Europese en Euro-Atlantische structuren.
• Afname van binnenlandse en regionale spanningen in de Balkanregio.
• Stroomlijning van de bilaterale OS-inspanning vanuit geïntegreerde aanpak ontwikkelingssamenwerking, economische en buitenlandspolitieke instrumenten en regionale aanpak.
• Goede afstemming met hulpprogramma Europese Commissie.
• Bepaling van niches voor Nederlandse OS-activiteiten in samenspraak met de landen van de regio en de Europese Commissie.
Voor zover activiteiten binnen het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking vallen worden ze gefinancierd uit artikel 6.1 (gedelegeerde middelen), 6.2 (centrale middelen voor niet-landenspecifieke activiteiten) en 6.3 (macrosteun) en zijn ze reeds opgenomen in de onder subdoelstelling 1 en 2 genoemde programma's. In specifieke gevallen zullen ook ODA-middelen uit artikel 3 (noodhulp), 4 (centrale middelen GMV) en 9 (DDR Grote Meren) ingezet kunnen worden.
Met betrekking tot diverse sectorprogramma's in de programma- en themalanden zijn voor 2003/2004 een aantal decentrale evaluaties gepland en in uitvoering, waaronder GMV/Uganda, basisonderwijs/Mali en Zambia, gezondheid/ Ghana, Burkina Faso en Jemen, AIDS/Burkina Faso, water/Bangladesh, exitsectoren/Zimbabwe en reconstructie/Macedonië. Een IOB-evaluatie van de effecten van donorcoördinatie in een bepaald land (Uganda) is inmiddels afgerond en zal binnenkort naar de Kamer gezonden worden.
De totale externe steun voor basisonderwijs wordt samen met andere bilaterale en internationale donoren geëvalueerd; deze evaluatie wordt begeleid door een managementgroep waar naast CIDA en UNICEF ook IOB deel van uitmaakt. In de komende jaren zal IOB in overleg met UNDP en de Wereldbank en mede in het kader van de Working Party on Aid Evaluation van de OESO/DAC trachten te komen tot gezamenlijke sectorevaluaties in de samenwerkingslanden, waar mogelijk onder voorzitterschap van het partnerland. Een eveneens gezamenlijk evaluatie van begrotingssteun is thans in voorbereiding.
Een aantal instrumenten van resultaatmeting is ontwikkeld om de resultaatbereiking van de Nederlandse bilaterale hulp meer inzichtelijk te maken. Deze instrumenten zullen ervoor zorgen dat het in de toekomst mogelijk zal zijn beter over de behaalde resultaten van bilaterale ontwikkelingssamenwerking te rapporteren. Dit zal ten goede komen aan het VBTB-gehalte van dit beleidsartikel. Vanwege het grote belang dat hieraan wordt gehecht is dit element explicitiet opgenomen als geoperationaliseerde doelstelling in dit beleidsartikel (zie geoperationaliseerde doelstelling 1c «Verhoging van de effectiviteit aan donorzijde» en specifiek de tekstpassage «Resultaatbereiking van de bilaterale hulp»).
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 1 687 213 | 892 675 | 695 041 | 700 063 | 787 056 | 1 088 155 | 1 267 745 |
Waarvan garanties | 1 947 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 1 209 306 | 957 677 | 766 463 | 771 479 | 858 250 | 1 159 349 | 1 338 939 |
6.1 Landenspecifieke sectorale samenwerking | 771 806 | 631 685 | 546 507 | 548 469 | 620 773 | 836 346 | 836 346 |
6.2 Thematische samenwerking | 81 722 | 72 256 | 68 993 | 68 500 | 60 200 | 60 200 | 60 200 |
6.3 Macro-georiënteerde programmahulp | 242 919 | 161 268 | 63 474 | 68 880 | 93 089 | 179 115 | 359 205 |
6.4 Deskundigenprogramma | 14 218 | 8 795 | 5 973 | 4 420 | 3 700 | 3 200 | 2 700 |
6.5 Garanties internationale samenwerking | 11 356 | 15 661 | 15 656 | 15 650 | 15 428 | 15 428 | 15 428 |
6.6 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO | 56 257 | 60 012 | 57 743 | 57 743 | 57 743 | 57 743 | 57 743 |
6.7 Tijdelijke middelenvoorziening NIO | 23 040 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
6.8 Macro-steun niet DAC-landen | 7 988 | 8 000 | 8 117 | 7 817 | 7 317 | 7 317 | 7 317 |
Ontvangsten | 92 359 | 68 736 | 45 784 | 46 267 | 22 104 | 21 951 | 21 951 |
6.20 Inkomsten uit leningen OS en garantiebetalingen NIO | 25 523 | 14 520 | 14 608 | 15 091 | 13 928 | 13 775 | 13 775 |
6.21 Tijdelijke financiering van de NIO | 20 066 | 23 040 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
6.22 Diverse ontvangsten OS | 46 770 | 31 176 | 31 176 | 31 176 | 8 176 | 8 176 | 8 176 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 6 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 15 622 | 30 909 | 13 584 | 29 378 | 29 758 | 29 597 | 29 597 |
Posten | 104 545 | 77 132 | 92 018 | 73 311 | 74 258 | 73 857 | 73 857 |
Totaal | 120 167 | 108 041 | 105 602 | 102 689 | 104 016 | 103 454 | 103 454 |
Beleidsartikel 6 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 872,1 | 874,2 | 962,3 | 1 262,8 | 1 442,4 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 105,6 | 102,7 | 104,0 | 103,5 | 103,5 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 766,5 | 771,5 | 858,3 | 1 159,3 | 1 338,9 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 73% | 559,3 | 48% | 370,3 | 25% | 214,6 | 7% | 81,2 | 7% | 93,7 |
5. Complementair noodzakelijk | 6% | 46,0 | 7% | 54,0 | 6% | 51,5 | 5% | 58,0 | 5% | 66,9 |
6. Bestuurlijk gebonden | 19% | 145,6 | 21% | 162,0 | 22% | 188,8 | 23% | 262,6 | 24% | 321,4 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 1% | 7,8 | 23% | 177,4 | 46% | 394,7 | 65% | 752,4 | 64% | 856,8 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 7,8 | 1% | 7,8 | 1% | 8,7 | 0% | 5,1 | 0% | 0,1 |
9. Totaal (=3) | 100% | 766,5 | 100% | 771,5 | 100% | 858,3 | 100% | 1 159,3 | 100% | 1 338,9 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
• De effectiviteit van de Nederlandse bilaterale hulp hangt mede af van de inspanningen van het ontvangende land en van andere donoren. Bij het vaststellen van de effectbereiking wordt derhalve uitgegaan van een plausibele relatie en niet van een causale. Tegelijkertijd is de hulp erop gericht om het nationale beleid voor armoedevermindering meer effectief te maken, donoractiviteiten waar mogelijk te coördineren binnen het kader van de nationale armoedestrategie en donorprocedures tot het maximaal onderling haalbare te harmoniseren. Het nieuwe waarderingssysteem voor sectoren en activiteiten zal de effectbereiking van de Nederlandse bilaterale hulp meer inzichtelijk maken.
• Het organiserend principe voor de structurele bilaterale hulp is de sectorale benadering. Aangenomen wordt dat deze hulpvorm meer kansen biedt de capaciteit te verbeteren dan de traditionele projectbenadering, omdat veel oorzaken van structurele armoede hun oorsprong vinden op bestuurlijk niveau in het ontvangend land, in matig sectorbeleid, zwakke instituties en een onverstandig macro-economisch beleid.
BELEIDSARTIKEL 7 FONDSEN EN PROGRAMMA'S VAN DE EUROPESE UNIE
A. Algemene beleidsdoelstelling
Nederland draagt ook via de EU bij aan duurzame armoedevermindering en aan duurzame integratie van hulpontvangende landen in de wereldeconomie, alsmede aan het bevorderen van rechtsstaat en democratie.
Door de heterogeniteit van de EU-programma's en fondsen worden er per definitie ten aanzien van verschillende landen en regio's verschillende accenten gelegd. De samenwerking met de ACS-landen (landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan) is vooral gericht op duurzame armoedevermindering, terwijl er in de samenwerking met de ALA, MEDA, TACIS en CARDS-landen meer ruimte voor differentiatie is1. Zo is het mogelijk dat er in deze programma's, naast duurzame armoedevermindering, ook ruimte ontstaat voor activiteiten gericht op institutionele versterking van de overheden en het midden en klein bedrijf, milieu, transport, onderwijs, cultuur en justitie en binnenlandse zaken. Tevens beoogt de samenwerking binnen deze programma's de intra-regionale samenwerking en de totstandkoming van vrijhandelsakkoorden te bevorderen.
Nederland onderschrijft de EU-doelstellingen voor deze programma's. Zie hiervoor beleidsartikel 5 onder geoperationaliseerde doelstellingen 8 en 9.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Een kwalitatief hoogwaardig EU-beleid, gericht op duurzame armoedevermindering, integratie van hulpontvangende landen in de wereldeconomie en op het bevorderen van rechtsstaat en democratie.
Na te streven resultaten in 2004
• Beheerscomites moeten zich minder richten op het goedkeuren van projecten (microniveau) en meer gaan richten op het evalueren en eventueel aanpassen van beleidsstrategieën en op de impact die het gevoerde beleid heeft (macro-niveau).
• CSP's moeten de uitgangspunten van de Algemene Beleidsverklaring van november 2000, bevatten en beter aansluiten bij de PRSP's (waar mogelijk, niet alle landen hebben een PRSP opgesteld), gericht zijn op meer budgetsteun en minder projecthulp en meer op samenwerking met andere andere (niet-gouvernementele) donoren.
• Het monitoren van de kwaliteit van de hulp via de reguliere EU-rapportage (zoals het jaarrapport van DG Ontwikkeling en het jaarverslag van de Europese Rekenkamer), maar ook via andere kanalen (NGO's, pers) en dit desgewenst agenderen voor bespreking in de Raad.
• Het toetsen van CSP's en communautaire hulpprogramma's aan de hand van de uitgangspunten van de Algemene Beleidsverklaring van november 2000.
• Prestatiebeoordeling. Deze vindt plaats door middel van de beoordeling in Raadskader van onafhankelijke evaluaties van onder meer de Europese Rekenkamer.
Voor het realiseren van deze doelstelling zijn verschillende regionale EU-fondsen en programma's beschikbaar: het EOF, ALA, MEDA, TACIS en CARDS. Alles behalve het EOF wordt uit de EU-begroting gefinancierd. Dat geldt ook voor de thematische budgetlijnen waarover de Europese Commissie beschikt: onder meer voedselhulp, noodhulp (ECHO), media en mensenrechten en democratie. Voor de Nederlandse bijdrage buiten het EOF wordt verwezen naar beleidsartikel 5.
Operationele doelstellingen ten aanzien van EU-fondsen en programma's zijn moeilijk te bepalen, aangezien een groot deel van het budget voor langere tijd vastligt en er verdragsrechtelijke verplichtingen zijn aangegaan (bijvoorbeeld het Cotonou-akkoord). Daarnaast berust het beheer van de fondsen en programma's bij de Commissie, zoals hierboven aangegeven, waardoor het voor de hand ligt om voornamelijk op macro-niveau te blijven sturen.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 81 554 | 85 071 | 90 071 | 90 071 | 105 071 | 105 071 | 105 071 |
7.1 Europees Ontwikkelingsfonds | 81 554 | 85 071 | 90 071 | 90 071 | 105 071 | 105 071 | 105 071 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 7 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 2 149 | 598 | 595 | 568 | 576 | 572 | 572 |
Posten | 878 | 1 492 | 1 448 | 1 418 | 1 436 | 1 429 | 1 429 |
Totaal | 3 027 | 2 090 | 2 043 | 1 986 | 2 012 | 2 001 | 2 001 |
Beleidsartikel 7 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 92,1 | 92,1 | 107,1 | 107,1 | 107,1 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 90,1 | 90,1 | 105,1 | 105,1 | 105,1 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 100% | 90,1 | 100% | 90,1 | 100% | 105,1 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
5. Complementair noodzakelijk | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 100% | 105,1 | 100% | 105,1 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
9. Totaal (=3) | 100% | 90,1 | 100% | 90,1 | 100% | 105,1 | 100% | 105,1 | 100% | 105,1 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Tussen de verschillende programma's voor de externe hulp zullen naar verwachting in 2004 in omvang geen grote verschuivingen plaatsvinden. Het EOF zal vooralsnog als apart fonds blijven bestaan en niet worden ondergebracht in de reguliere EU-begroting. Een belangrijk gedeelte ligt vast in de meerjarenprogrammering.
Voorts is het zo dat het beheer van de EU-fondsen en -programma's bij de Europese Commissie ligt. Nederland neemt weliswaar als lidstaat deel aan de besluitvorming, het verantwoordingstraject ligt bij de instelling die is belast met de uitvoering van de EU-Begroting en dat is de Commissie, die wordt gecontroleerd door de Europese Rekenkamer.
BELEIDSARTIKEL 8 DE ROL VAN DE VERENIGDE NATIES BIJ ARMOEDEBESTRIJDING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Nederland draagt (ook) via de Programma's en Fondsen van de Verenigde Naties en de Gespecialiseerde VN-organisaties bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede.
De VN-organisaties zijn belangrijk als forum voor overleg en samenwerking en een aantal is van groot belang voor de ontwikkelingssamenwerking. In vergelijking met bilaterale donoren en de Bretton Woods-instellingen wordt de VN door de ontwikkelingslanden als iets neutraler gezien, omdat ontwikkelingslanden binnen de VN meer invloed hebben. Voor ontwikkelingslanden zijn de Verenigde Naties belangrijk om hun belangen naar voren te brengen, kennis te bundelen en te adviseren.
De VN-organisaties ontvangen, gezien het uiteenlopende karakter van de organisaties, uit Nederlandse OS-fondsen bijdragen voor zeer diverse activiteiten. Uitgangspunt is dat alleen activiteiten worden gefinancierd die binnen het mandaat van de betreffende organisatie vallen.
Verder dienen die activiteiten aan te sluiten bij de Nederlandse beleidsprioriteiten.
Interventies en financiering levert Nederland bij voorkeur in samenwerking met gelijkgestemde, maar zo mogelijk ook met niet-gelijkgestemde donoren, omdat daardoor een groter effect wordt gesorteerd.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1.
VN-organisaties een adequate en effectieve bijdrage laten leveren aan de realisatie van de MDG's, vooral gericht op armoedebestrijding volgens de vijf armoededimensies (die geaccordeerd zijn in OESO-verband) en aansluitend op nationale armoede-strategiëen en zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen.
Na te streven resultaten in 2004
Concrete resultaten die worden beoogd en die de VN-organisaties dienen te bereiken:
• Handhaven van reële nulgroei van de begrotingen van Gespecialiseerde Organisaties van de VN en – bij gespecialiseerde organisaties waar dat thans nog niet geschiedt – presentatie van extrabudgettair gefinancierde activiteiten in samenhang met de reguliere begrotingen (dwarsverband met beleidsartikel 1).
• Een duidelijke focus in beleidsdocumenten van de VN-instellingen op het scheppen van voorwaarden in ontwikkelingslanden voor het bereiken van de MDG's;
• Alle nieuwe landenprogramma's/landenstrategieën van VN-organisaties voor de minst ontwikkelde landen zijn gericht op armoedebestrijding en op het scheppen van voorwaarden om de MDG's te bereiken.
• Alle nieuwe landenprogramma's/landenstrategieën van VN-organisaties voor de minst ontwikkelde landen in 2004 zijn gebaseerd op en passen in de nationale armoedestrategiëen (onder andere PRSP's), voor zover deze beschikbaar zijn.
• De door Nederland bij VN-organisaties gefinancierde activiteiten worden standaard bezien op de mogelijkheid van samenwerking met andere VN-organisaties, IFI's en bilaterale donoren zowel op centraal als op landenniveau.
• Op centraal niveau een heldere taakverdeling en geen nieuwe gevallen van mission creep richting andere organisaties (onder andere de IFI's). In 2004 zal met name gestreefd worden naar duidelijke afspraken over een taakverdeling Wereldbank-VN ten aanzien van de monitoring van de MDG's.
• Betere coördinatie tussen multilaterale en bilaterale donoren alsmede sterkere harmonisatie.
• Het formuleren van heldere standpunten ten behoeve van Permanente Vertegenwoordingen (PV's), beleidsoverleggen, AVVN, beheersraden van Programma's en Fondsen en algemene conferenties van Gespecialiseerde Organisaties.
• Het beoordelen van financieringsaanvragen en het monitoren van door Nederland gefinancierde activiteiten op hun bijdrage aan het scheppen van voorwaarden om de MDG's te bereiken en op aansluiting bij PRSP's, deelname aan SWAP's en andere vormen van samenwerking met derden.
• Het bevorderen van feedback door vooral de 19+3-posten over de prestaties van VN-organisaties ten aanzien van de MDG's en de daadwerkelijke samenwerking met derden in het betreffende land, onder andere aan de hand van een jaarlijkse vragenlijst ter beoordeling van de prestaties van IFI's en VN-instellingen en aan de hand van deelname aan het MOPAN (Multilateral Organisations Performance Assessment Network).
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Verwerken van in de VN en Gespecialiseerde Organisaties overeengekomen doelstellingen in het bilaterale OS-beleid van Nederland.
Na te streven resultaten in 2004
Uitvoering van de onder deze doelstelling vermelde activiteiten leidt in 2004 tot vertaling van in VN-verband overeengekomen doelstellingen (MDG's) en beleid (uitkomsten Financing for Development-conferentie en World Summit on Sustainable Development) naar het Nederlandse OS-beleid.
Teneinde Buitenlandse Zaken, andere departementen, posten en NGO's meer kennis te geven over de ontwikkelingen binnen de VN-organisaties zullen in 2004 informatiebijeenkomsten worden georganiseerd, nieuwsbrieven worden opgesteld en een module over VN-organisaties worden samengesteld voor het inwerktraject van OS-medewerkers ten departemente en op de posten, en zal er minstens één bijeenkomst worden georganiseerd van PV's en Bewindvoerders bij de IFI's.
Ook zullen periodiek bijeenkomsten met vakdepartementen over multilaterale OS-thema's worden georganiseerd.
Instrumenten voor het bereiken van de resultaten onder beide doelstellingen
Voor het bereiken van geoperationaliseerde doelstellingen 1 en 2 en de na te streven resultaten zullen vier instrumenten worden ingezet.
• Beleidsbeïnvloeding.
Het beleid van de VN-organisaties wordt op velerlei wijze beïnvloed, onder andere door inbreng op voor Nederland belangrijke onderwerpen in de beheersraden van de Programma's en Fondsen van de VN, inbreng tijdens beleidsoverleg met WHO, ILO, FAO, UNICEF, UNDP, UNFPA, UNAIDS, WFP, UNEP en Habitat, inbreng tijdens VN-toppen, de AVVN, ECOSOC en Algemene Conferenties en beheersraden van Gespecialiseerde Organisaties.
Verder worden reguliere contacten met de staf van VN-organisaties aangewend om te wijzen op belangrijke beleidszaken. Tenslotte vinden er ook gerichte demarches plaats bij het management en de staf van VN-organisaties over concrete zorgpunten. Bij deze interventies en gesprekken vormen de bevindingen van de posten een belangrijk element. Van de Nederlandse interventies bij de VN-organisaties vindt terugkoppeling plaats naar directies binnen het departement en naar de posten.
Lering trekken uit beleidsontwikkeling en ervaring van de VN-organisaties ten behoeve van het Nederlandse OS-beleid wordt in gang gezet door het doorgeven van relevante ontwikkelingen en ervaringen aan directies ten departemente en posten, onder andere aan de hand van nieuwsbrieven, informatiebijeenkomsten en de IFI/VN-module in het inwerktraject voor OS-medewerkers.
• Strategische detacheringen en multilaterale assistent-deskundigen.
Binnen het beschikbare budget zullen enkele detacheringen op strategische posities bij de VN-organisaties worden gerealiseerd. Van daaruit kan de rol van die organisaties ten aanzien van armoedebestrijding en de MDG's worden versterkt en kan worden bijgedragen aan verdere verbetering van de samenwerking binnen het VN-systeem en met de IFI's. Tevens zijn strategische detacheringen nuttig om kennis en ervaring op te doen ten behoeve van het bilaterale OS-beleid van Nederland.
In 2004 zal naar verwachting de inzet van 40 nieuwe assistent-deskundigen worden gefinancierd: jonge, recent afgestudeerden, uit zowel Nederland als ontwikkelingslanden, die de mogelijkheid krijgen om werkervaring op te doen bij VN-organisaties en andere ontwikkelingsorganisaties. Hiermee dragen zij bij aan beleid en uitvoering van activiteiten van deze organisaties en capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden. Met de inzet van deze assistant-deskundigen wordt tevens beoogd de rol van die organisaties ten aanzien van armoedebestrijding en de MDG's te versterken en bij te dragen aan verdere verbetering van de samenwerking binnen het VN-systeem en met de IFI's.
• Gerichte financiering.
Financiering van VN-organisaties (bijdragen VN-programma's en -fondsen, partnership programma's) relateren aan effectiviteit, meerwaarde voor Nederland en vooruitgang op betrokkenheid bij armoedebestrijding/de MDG's, aansluiting op nationale armoedestrategieën en de praktijk van samenwerking en harmonisatie met derden. Elementen voor beoordeling van de prestaties van VN-organisaties in de praktijk zijn de onder monitoring vermelde respons van de posten op de jaarlijkse vragenlijst en uitkomsten van het MOPAN. Versnippering van de Nederlandse bijdragen moet worden voorkomen. Het maken van keuzes is daarom onontkoombaar.
Nederland erkent de noodzaak van een multi-sectorale aanpak van de HIV/AIDS problematiek en vraagt hiervoor aandacht via steun aan UNAIDS, UNFPA en internationale organisaties als het Global Network of People living with HIV/AIDS.
• Monitoring.
Sinds 2001 toetst Nederland de prestaties van de IFI's en VN-organisaties in de praktijk aan de hand van een jaarlijks door Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden ingevulde vragenlijst, het zogenaamde Beoordelingskader Multilaterale Instellingen. Ook in 2004 zal deze vragenlijst worden uitgezet en de respons worden geanalyseerd. Het resultaat van de analyse van de respons vormt één van de elementen, in aanvulling op informatie van de instellingen zelf, voor de vervolgnotitie over Multilaterale Instellingen als kanaal voor OS die voor 2004 aan de Tweede Kamer is toegezegd. Tevens wordt er in 2003, op initiatief van het Multilateral Organizations Performance assessment Network (MOPAN), in zeven landen een pilot uitgevoerd met een gezamenlijke beoordeling van VN-instellingen en IFI's, die zich beperkt tot vier multilaterale instellingen die actief zijn in één sector in acht landen. Indien de pilot een succes wordt, kan de gezamenlijke beoordeling in 2004 worden uitgebreid naar het functioneren van meer instellingen in meer landen.
De middelen onder begrotingsartikelen 8.1 t/m 8.7, 8.10 en 8.12 worden ingezet ten behoeve van geoperationaliseerde doelstelling 1. Geoperationaliseerde doelstelling 2 heeft geen financiële middelen. De middelen onder de begrotingsartikelen 8.8 en 8.9 worden beleidsmatig toegelicht onder beleidsartikel 1 onder ecologische ordening. Voor de middelen onder begrotingsartikel 8.11 is geen aparte doelstelling opgenomen.
In de evaluatieprogrammering 2002–2008 zijn vijf evaluaties met betrekking tot VN-organisaties opgenomen. Ten aanzien van de tweede geoperationaliseerde doelstelling zijn geen evaluaties, maar is wel monitoring voorzien. Monitoring onder geoperationaliseerde doelstelling 2 beperkt zich tot een kwantitatieve en kwalitatieve monitoring van de activiteiten die worden ondernomen om te komen tot meer afstemming van Nederlands OS-beleid op in VN-verband overeengekomen doelstellingen en beleid.
Er dienen verschillende methoden te worden aangewend om de na te streven resultaten onder geoperationaliseerde doelstelling 1 te meten. Dit vraagt om een betere systematiek van monitoring, waarvan het genoemde Beoordelingskader er slechts één is. Er zullen systemen worden opgezet om te registreren of nieuwe landenprogramma's van de VN-organisaties voor de minst ontwikkelde landen al dan niet zijn gericht op het wegnemen van belemmeringen voor het bereiken van de MDG's en zijn gebaseerd op bestaande, nationale armoedestrategieën, om te registreren of nieuwe beleidsdocumenten van VN-organisaties een duidelijke focus hebben op het wegnemen van belemmeringen voor het bereiken van de MDG's. Ook zal worden nagegaan of en in hoevere meer dan tot dusver gebruik kan worden gemaakt van door de organisaties zelf uitgevoerde evaluaties.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 8 De rol van de VN bij armoedebestrijding (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 401 217 | 412 530 | 261 018 | 252 103 | 514 845 | 275 409 | 291 452 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 372 375 | 374 646 | 304 123 | 348 577 | 346 708 | 350 218 | 339 703 |
8.1 UNDP | 95 025 | 85 500 | 68 114 | 88 114 | 75 874 | 75 874 | 75 874 |
8.2 UNICEF | 46 937 | 41 500 | 28 130 | 38 130 | 33 130 | 33 130 | 33 130 |
8.3 UNFPA | 60 538 | 61 038 | 48 538 | 68 538 | 58 538 | 58 538 | 58 538 |
8.4 UNIFEM/Instraw | 3 789 | 2 789 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
8.5 UNAIDS | 17 924 | 35 848 | 17 924 | 17 924 | 17 924 | 17 924 | 17 924 |
8.6 UNCDF | 7 261 | 7 360 | 3 660 | 3 660 | 3 660 | 3 660 | 3 660 |
8.7 UNEP | 7 392 | 7 292 | 11 592 | 8 392 | 8 392 | 8 392 | 8 392 |
8.8 GEF/Montreal Protocol | 19 228 | 8 889 | 25 593 | 30 259 | 39 000 | 43 000 | 35 000 |
8.9 Verwoestijningsverdrag | 225 | 241 | 259 | 259 | 259 | 259 | 259 |
8.10 IFAD | 10 738 | 10 486 | 6 733 | 6 733 | 13 333 | 13 333 | 13 333 |
8.11 Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds | 451 | 1 300 | 1 314 | 814 | 814 | 814 | 814 |
8.12 Speciale multilaterale activiteiten | 79 225 | 85 628 | 61 691 | 55 379 | 65 609 | 65 294 | 62 779 |
8.13 Multilateraal deskundigenprogramma | 23 642 | 26 775 | 30 575 | 30 375 | 30 175 | 30 000 | 30 000 |
Ontvangsten | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 |
8.20 Doorberekening UNEP aan andere ministeries | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 8 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 3 502 | 2 608 | 4 510 | 2 479 | 2 511 | 2 498 | 2 498 |
Posten | 14 929 | 6 509 | 4 401 | 6 186 | 6 266 | 6 232 | 6 232 |
Totaal | 18 431 | 9 117 | 8 911 | 8 665 | 8 777 | 8 730 | 8 730 |
Beleidsartikel 8 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 313,0 | 357,3 | 355,5 | 358,9 | 348,4 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 8,9 | 8,7 | 8,8 | 8,7 | 8,7 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 304,1 | 348,6 | 346,7 | 350,2 | 339,7 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 24% | 73,0 | 22% | 77,2 | 9% | 31,6 | 7% | 24,8 | 1% | 3,0 |
5. Complementair noodzakelijk | 73% | 222,1 | 73% | 254,5 | 83% | 287,8 | 85% | 297,9 | 99% | 336,7 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 2% | 6,0 | 4% | 13,9 | 7% | 24,3 | 7% | 24,5 | 0% | 0,0 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 3,0 | 1% | 3,0 | 1% | 3,0 | 1% | 3,0 | 0% | 0,0 |
9. Totaal (=3) | 100% | 304,1 | 100% | 348,6 | 100% | 346,7 | 100% | 350,2 | 100% | 339,7 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Er zijn meerdere factoren waarop Nederland geen volledige greep heeft maar die wel cruciaal zijn voor het bereiken van de geoperationaliseerde doelstelling 1.
• Eerder is al vermeld dat Nederland slechts één van de vele partners voor de VN-organisaties is. Dit betekent dat resultaten slechts ten dele zijn toe te schrijven aan Nederlandse activiteiten.
• Tevens is vermeld dat Nederland zijn invloed wil maximeren door zoveel mogelijk samen te werken in groepen van donoren. Dit soort samenwerkingsverbanden kan echter onderhevig zijn aan politieke beleidswijzigingen in de hoofdsteden waardoor afstemming en gezamenlijk optreden wordt bemoeilijkt.
BELEIDSARTIKEL 9 DE ROL VAN INTERNATIONALE FINANCIELE INSTELLINGEN BIJ ARMOEDEBESTRIJDING
A. Algemene beleidsdoelstelling
Nederland draagt (ook) via de Internationale Financiële Instellingen bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking: de duurzame vermindering van armoede.
IFI's ontvangen niet alleen Nederlandse OS-fondsen ter uitvoering van hun eigen armoede-bestrijdingsprogramma's, zoals bijvoorbeeld de zachte fondsen, waaronder IDA, AfDF en AsDF, maar ook voor de uitvoering van specifieke en omvangrijke (grensoverschrijdende) programma's, zoals wederopbouwhulp en demobilisatie en reïntegratie. De IFI's worden door hun kennis, ervaring en omvang van middelen beter dan bilaterale donoren en/of NGO's hiertoe in staat geacht. Dergelijke multilaterale programma's verlagen tevens de transactiekosten en verhogen de effectiviteit.
Er is sprake van grote overeenstemming tussen de prioriteiten van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en de overkoepelende doelstelling van armoedebestrijding van de IFI's (de multilaterale ontwikkelingsbanken en wat het IMF betreft, de Poverty Reduction and Growth Facility, PRGF). De Nederlandse aandacht richt zich daarom de komende jaren en ook in 2004 op een verhoging van de effectiviteit en efficiëntie van de IFI's.
Interventies en financiering levert Nederland bij voorkeur in samenwerking met gelijkgestemde maar zo mogelijk ook met niet-gelijkgestemde donoren, omdat daardoor een groter effect kan worden gesorteerd.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1
IFI's een adequate en effectieve bijdrage laten leveren aan de realisatie van de MDG's; vooral gericht op armoedebestrijding volgens de vijf armoededimensies (die geaccordeerd zijn in OESO-verband), aansluitend op nationale armoedestrategieën en zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen.
Na te streven resultaten in 2004
Concrete resultaten die worden beoogd en die de IFI's dienen te bereiken:
• Een duidelijke focus in nieuwe beleidsdocumenten van de IFI's in 2004 op wegnemen van belemmeringen in ontwikkelingslanden voor het bereiken van de MDG's.
• Alle nieuwe landenprogramma's/landenstrategieën van IFI's voor de minst ontwikkelde landen in 2004 zijn gericht op armoedebestrijding en op het scheppen van voorwaarden in OS-landen voor het bereiken van de MDG's.
• Alle nieuwe landenprogramma's/landenstrategieën van IFI's voor de minst ontwikkelde landen in 2004 zijn gebaseerd op en passen in bestaande, nationale armoedebestrijdingsstrategieën (onder andere PRSP's), voor zover deze beschikbaar zijn.
• Een Partnership Programma met de Wereldbank, Bank Netherlands Partnership Program (BNPP) dat in 2004 tegemoet komt aan de aanbevelingen uit de evaluatie van het BNPP.
• De door Nederland bij IFI's gefinancierde activiteiten worden in 2004 standaard bezien op de mogelijkheid tot samenwerking met andere IFI's, VN-instellingen en bilaterale donoren en indien aanwezig, tot een serieuze aanpak om tot concrete samenwerking te komen (in onder andere SWAP's).
• In 2004 op landenniveau het gezamenlijk met andere (donor)instellingen faciliteren van analyses als PSIA (Poverty and Social Impact Analysis), en uitvoeren van PER (Public Expenditure Review), monitoring en evaluaties.
• Op centraal niveau een heldere taakverdeling en geen nieuwe gevallen van mission creep richting andere organisaties (onder andere de VN). In 2004 zal met name gestreefd worden naar duidelijke afspraken over een taakverdeling Wereldbank-VN ten aanzien van de monitoring van de MDG's.
• Het formuleren van heldere standpunten samen met het Ministerie van Financiën ten behoeve van bewindvoerders, beleidsoverleggen, jaarvergaderingen, onderhandelingsrondes voor middelenaanvulling van zachte fondsen (AsDF, IDA en AfDF-10 in 2004).
• Het beoordelen van financieringsaanvragen van IFI's en het monitoren van door Nederland gefinancierde activiteiten door IFI's op hun bijdrage aan het scheppen van voorwaarden voor het bereiken van de MDG's en op aansluiting bij PRSP's, deelname aan SWAP's en andere vormen van samenwerking met derden. Zo zullen bijvoorbeeld de Country Assistance Strategies van de Wereldbank worden gescreend op verwerking van het private sectorontwikkelingsbeleid van de Wereldbankgroep.
• Het bevorderen van feedback door vooral de 19+3-posten over de prestaties van IFI's ten aanzien van de MDG's en de daadwerkelijke samenwerking met derden in het betreffende land, onder andere aan de hand van een jaarlijkse vragenlijst ter beoordeling van de prestaties van IFI's en VN-instellingen en aan de hand van deelname aan het MOPAN (Multilateral Organisations Performance Assessment Network).
• Het (doen) opvolgen van de aanbevelingen van de evaluatie van het BNPP.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Verwerking van IFI-beleid en -ervaringen in het bilaterale (en particuliere) OS-beleid van Nederland, gezien de bij deze instellingen aanwezige omvangrijke expertise.
Na te streven resultaten in 2004
Uitvoering van de onder deze doelstelling vermelde activiteiten leidt in 2004 tot meer inzicht in de relevantie van ontwikkelingen bij de IFI's, vooral bij de Wereldbank, voor het Nederlandse OS-beleid.
Tevens leidt dit grotere inzicht tot een proactievere opstelling richting IFI's en een kwalitatief betere advisering ten behoeve van de Bewindvoerders bij de IFI's, waarmee ook doelstelling 1 is gediend.
Teneinde het departement, posten en NGO's meer kennis te geven over ontwikkelingen bij de IFI's zullen in 2004 informatiebijeenkomsten worden georganiseerd, nieuwsbrieven worden opgesteld en een module over IFI's worden samengesteld voor het inwerktraject OS-medewerkers ten departemente en op de posten. Ook zullen periodiek bijeenkomsten over multilaterale OS-thema's met vakdepartementen worden belegd.
Instrumenten voor het bereiken van de resultaten onder beide doelstellingen
Voor het bereiken van beide geoperationaliseerde doelstellingen en de na te streven resultaten zullen vier instrumenten worden ingezet.
• Beleidsbeïnvloeding
Het beleid van IFI's wordt op velerlei wijze beïnvloed, onder andere door interventies op voor Nederland belangrijke onderwerpen in de Raden van Bewindvoerders, inbreng tijdens beleidsoverleg over Partnership Programma's met Wereldbank en IFC, inbreng tijdens middelenaanvullingen van zachte fondsen (AsDF, IDA en AfDF-10) en de jaarvergaderingen van de IFI's. Verder worden periodiek overleg over Trust Funds bij IFI's en reguliere contacten met staf van IFI's aangewend om te wijzen op belangrijke beleidszaken. Tenslotte vinden er ook gerichte demarches bij management en staf IFI's over concrete zorgpunten plaats. Bij al deze interventies en gesprekken vormen de bevindingen van de posten een belangrijk element.
Lering trekken uit beleidsontwikkeling en ervaring van de IFI's (vooral van de Wereldbank) ten behoeve van het Nederlandse OS-beleid wordt in gang gezet door het doorgeven van relevante ontwikkelingen en ervaringen aan directies ten departemente en posten, onder andere aan de hand van nieuwsbrieven, informatiebijeenkomsten en de IFI/VN-module in het inwerktraject voor OS-medewerkers.
• Strategische detacheringen
Er zijn vier Nederlandse detacheringen op strategische posities bij de Wereldbank: PRSP-training, mainstreamen van handel in PRSP's, decentralisatie en Grote Meren-beleid. Van daaruit kan de rol van de Wereldbank ten aanzien van armoedebestrijding/de MDG's worden versterkt, extra invloed worden uitgeoefend op de betreffende onderwerpen vanuit het Nederlandse OS-beleid, kennis en ervaring worden opgedaan ten behoeve van sterkere interventies door Nederland bij de Wereldbank en ideeën worden teruggekoppeld naar het bilaterale OS-beleid van Nederland.
• Gerichte financiering
Dit instrument beperkt zich tot geoperationaliseerde doelstelling 1.
Financiering van IFI's (bijdragen aan zachte fondsen van IFI's (AsDF in 2004), Partnership Programma's voor centrale activiteiten van Wereldbank en IFC, TF's voor sectorale/thematische activiteiten) wordt onder meer gerelateerd aan vooruitgang op betrokkenheid bij armoedebestrijding/de MDG's, aansluiting op nationale armoedestrategiëen en de praktijk van samenwerking en harmonisatie met derden, effectiviteit en meerwaarde voor Nederland. Elementen voor beoordeling van de prestaties van de IFI's in de praktijk zijn de hieronder vermelde respons van de posten op de jaarlijkse vragenlijst en uitkomsten van het MOPAN. Om versnippering te voorkomen is het maken van keuzes onontkoombaar.
• Monitoring
Sinds 2001 toetst Nederland de prestaties van de IFI's en VN-instellingen in de praktijk aan de hand van een jaarlijks door Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden ingevulde vragenlijst, het zogenaamde Beoordelingskader Multilaterale Instellingen. Ook in 2004 zal deze vragenlijst worden uitgezet en de respons worden geanalyseerd. Het resultaat van de analyse van de respons vormt één van de elementen, in aanvulling op informatie van de instellingen zelf, voor de vervolgnotitie over Multilaterale Instellingen als kanaal voor OS die voor 2004 aan de Tweede Kamer is toegezegd.
Tevens wordt er in 2003, op initiatief van het Multilateral Organizations Performance Assessment Network (MOPAN) van zeven landen een pilot uitgevoerd met een gezamenlijke beoordeling van IFI's en VN-instellingen, die zich beperkt tot vier multilaterale instellingen die actief zijn in één sector in acht landen. Indien de pilot een succes wordt, kan de gezamenlijke beoordeling in 2004 worden uitgebreid naar het functioneren van meer instellingen in meer landen.
Er dienen verschillende methoden te worden aangewend om de na te streven resultaten onder geoperationaliseerde doelstelling 1 te meten. Dit vraagt om een betere systematiek van monitoring, waarvan het genoemde Beoordelingskader er slechts één is. Er zullen in 2004 of al eerder systemen worden opgezet om te registreren of nieuwe landenprogramma's van de IFI's voor de minst ontwikkelde landen al dan niet zijn gericht op het scheppen van voorwaarden voor het bereiken van de MDG's en zijn gebaseerd op bestaande, nationale armoedestrategieën, om te registreren of nieuwe beleidsdocumenten van IFI's een duidelijke focus hebben op het wegnemen van belemmeringen voor het bereiken van de MDG's, en om te registreren of de Wereldbank in ontwikkelingslanden analyses gezamenlijk faciliteert en uitvoert met andere (donor-)instellingen.
De middelen onder begrotingsartikelen 9.1 tot en met 9.3 worden ingezet ten behoeve van geoperationaliseerde doelstelling 1. Geoperationaliseerde doelstelling 2 heeft geen financiële middelen onder dit beleidsartikel.
Via het Partnership Programme met de Wereldbank (BNPP) wordt een aantal grote, wereldwijde programma's gefinancierd, waarvoor deze bank de rol van penningmeester vervult, zoals het Education for All/Fast Track Initiative, het Global Fund to fight AIDS, het Nile Basin Initiative en het Greater Lakes Region Multi-country Demobilisation and Reintegration Program.
In de evaluatieprogrammering 2002–2008 figureren vier evaluaties met betrekking tot de IFI's. Daarvan zijn er twee reeds uitgevoerd: die van het Consultancy Trust Fund bij de EBRD in 2002 en die van het Partnership programma met de Wereldbank (BNPP) in 2003. Er wordt naar gestreefd de twee fondsen bij de AfDB in 2003 te evalueren. Tevens wordt in 2004 het armoedefonds bij de AsDB geëvalueerd.
Ten aanzien van geoperationaliseerde doelstelling 2 zijn geen evaluaties maar is wel monitoring voorzien. Monitoring onder geoperationaliseerde doelstelling 2 beperkt zich tot een kwantitatieve en kwalitatieve monitoring van de activiteiten die worden ondernomen om ten departemente en bij posten in ontwikkelingslanden inzicht in ontwikkelingen bij de IFI's te vergroten.
Het blijft nodig om de strategie ten aanzien van de IFI's, vooral de prioriteiten voor Nederlandse interventies bij de IFI's, aan te passen aan de ontwikkelingen in de IFI's en het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. In overleg met het Ministerie van Financiën dient daartoe periodiek een actualisering plaats te vinden van de Nederlandse visie op de IFI's.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 9 De rol van internationale financiële instellingen bij armoedebestrijding (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 448 089 | 42 080 | 48 685 | 33 640 | 38 878 | 41 447 | 39 178 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 92 373 | 91 015 | 121 109 | 273 064 | 96 217 | 35 557 | 35 557 |
9.1 Partnership Programma's Wereldbankgroep | 77 399 | 75 271 | 106 856 | 265 618 | 86 800 | 26 140 | 26 140 |
9.2 IMF/PRGF | 10 211 | 10 210 | 10 210 | 4 538 | 4 538 | 4 538 | 4 538 |
9.3 Speciale Multilaterale Activiteiten IFI's | 4 763 | 5 534 | 4 043 | 2 908 | 4 879 | 4 879 | 4 879 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 9 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 2 335 | 1 572 | 2 435 | 1 494 | 1 513 | 1 505 | 1 505 |
Posten | 2 430 | 3 922 | 2 934 | 3 728 | 3 776 | 3 755 | 3 755 |
Totaal | 4 765 | 5 494 | 5 369 | 5 222 | 5 289 | 5 260 | 5 260 |
Beleidsartikel 9 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 126,5 | 278,3 | 101,5 | 40,9 | 40,9 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 5,4 | 5,2 | 5,3 | 5,3 | 5,3 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 121,1 | 273,1 | 96,2 | 35,6 | 35,6 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 94% | 113,8 | 87% | 237,6 | 63% | 60,6 | 11% | 3,9 | 11% | 3,9 |
5. Complementair noodzakelijk | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 6% | 7,3 | 13% | 35,5 | 37% | 35,6 | 89% | 31,7 | 89% | 31,7 |
9. Totaal (=3) | 100% | 121,1 | 100% | 273,1 | 100% | 96,2 | 100% | 35,6 | 100% | 35,6 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Er zijn meerdere factoren waarop Nederland geen volledige greep heeft maar die wel cruciaal zijn voor het bereiken van geoperationaliseerde doelstelling 1.
• Eerder is al vermeld dat Nederland slechts één van de vele partners voor de IFI's is. Dit betekent dat resultaten slechts ten dele zijn toe te schrijven aan Nederlandse activiteiten.
• Tevens is vermeld dat Nederland zijn invloed wil maximeren door zoveel mogelijk samen te werken in groepen van donoren. Dit soort samenwerkingsverbanden kan echter onderhevig zijn aan politieke beleidswijzigingen in de hoofdsteden waardoor afstemming en gezamenlijk optreden wordt bemoeilijkt.
• Daarnaast dient te worden bedacht dat Nederland bij de IFI's deel uitmaakt van kiesgroepen met andere landen. De Bewindvoerder voor Nederland dient daarom ook rekening te houden met de visies van de andere kiesgroeplanden. Dit heeft tot gevolg dat interventies van Bewindvoerders voor Nederland in de Raad van Bewindvoerders van de IFI's niet altijd geheel overeenkomen met het advies dat vanuit Den Haag wordt aangeleverd.
BELEIDSARTIKEL 10 SAMENWERKING MET MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES
A. Algemene beleidsdoelstelling
De versterking van het «maatschappelijk middenveld» oftewel de civil society in ontwikkelingslanden, via autonome Nederlandse of internationale maatschappelijke organisaties als schakel in het proces van duurzame armoedevermindering.
Duurzame armoedevermindering en de ontwikkeling van een civil society zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Duurzame armoedevermindering is alleen mogelijk als er sprake is van goed of opzijn minst redelijk bestuur. Een goed georganiseerde civil society speelt een cruciale rol in het bevorderen daarvan. In landen zonder redelijk bestuur is de ondersteuning van civil society door westerse niet-gouvernementele organisaties (NGO's) vaak de enige weg waarlangs aan verbetering van dat bestuur gewerkt kan worden. Organisaties zoals politieke partijen, belangengroeperingen, vakbonden en andere civil society organisaties (CSO's) maken participatie van de bevolking bij beleidsvorming en -uitvoering mogelijk.
Voor het behalen van de in dit beleidsartikel genoemde geoperationaliseerde doelstellingen geldt dat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts indirect verantwoordelijk is. Nederland is slechts een van de actoren die bijdragen aan de versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Nederlandse en internationale maatschappelijke organisaties een effectieve en adequate bijdrage laten leveren aan duurzame armoedevermindering.
Nederland ondersteunt organisaties die via verschillende strategieën een bijdrage leveren aan duurzame armoedevermindering, te weten:
– organisaties die werken via strategieën als directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding;
– organisaties op het gebied van technische assistentie die capaciteits-opbouw in ontwikkelingslanden ten doel hebben;
– organisaties die werken op het terrein van onderzoek en communicatie.
Organisaties die werken via strategieën als directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding
• Toelating van kwalitatief goede organisaties tot de TMF ronde 2005 en volgende.
• Concept beleidskader voor een ontschot MFP-breed en TMF voor de periode 2007 en volgend is gereed.
Het instrument dat daartoe wordt ingezet is subsidiering van maatschappelijke organisaties.
Het nieuwe subsidiesysteem, dat per 1 januari 2003 van start ging gaat uit van de autonome positie van civil society. Meer dan voorheen zijn ownership, vraaggerichtheid en werken vanuit een armoede-analyse in ontwikkelingslanden uitgangspunt voor financiering. De nadruk bij toekenning van subsidies komt meer te liggen op de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid waarmee zij armoedebestrijdingsprocessen faciliteren dan op beoordeling van de precieze en gedetailleerde inhoud van de doelstellingen.
Het subsidiesysteem bestaat uit de volgende onderdelen.
• Het Medefinancieringsprogramma – breed (MFP breed), dat bestemd is voor brede algemene ontwikkelingsorganisaties die tegelijkertijd langs een drietal strategieën werken, namelijk directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding.
• Tot het MFP-breed worden zes organisaties toegelaten.
• De thematische Medefinanciering (TMF), dat bestemd is voor meer themaspecifieke organisaties. Deze organisaties hoeven niet alle bovengenoemde strategieën te hanteren, maar kunnen met een of twee ervan volstaan. In het kader van de Thematische medefinanciering zal de beoordelingsronde van aanvragen voor 2005 en verder plaatsvinden. Organisaties werkzaam op het terrein van humanitaire hulp zullen ook in 2004 ondersteund worden. Zie beleidsartikel 3 en beleidsartikel 4.
• In opvolging van de aanbeveling van de adviescommissie MFP-breed zal het beleidskader voor het MFP-breed voor 2007 gewijzigd worden op zodanige wijze dat ontschotting van TMF en MFP-breed gerealiseerd wordt. Er zal een beleidsconsultatie plaatsvinden dat resulteert in een concept beleidskader.
• Het onderdeel dat laagdrempelige particuliere initiatieven betreft, wordt door de MFO's en de NCDO vorm gegeven. De afhandeling van kleine particuliere aanvragen door de MFO's en de NCDO zal aan het eind van het jaar geëvalueerd worden.
De bijbehorende middelen staan (deels) op begrotingsartikel 10.1, 10.3 en op 10.4. Daarnaast vallen ook de middelen van beleidsartikel 4.4 Gemeente Initiatieven onder deze doelstelling.
Organisaties op het gebied van technische assistentie en organisaties die werken op het terrein van onderzoek en communicatie
Na te streven resultaten in 2004
• Bijdrage aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden.
• Bijdrage aan de opbouw van onderzoekscapaciteit en kennisontwikkeling in ontwikkelingslanden.
• Bijdrage aan het verbeteren van de toegang tot informatie in ontwikkelingslanden via massamedia en ICT-toepassingen.
Subsidiering vindt plaats van organisaties werkzaam op het terrein van Technische assistentie, zoals SNV en PSO.
Het onderzoeksprogramma financiert onderzoeksprogramma's in ontwikkelingslanden, op regionaal en wereldwijd niveau. Het communicatieprogramma financiert media-ontwikkeling en technische assistentie op dat terrein in ontwikkelingslanden.
Voor capaciteitsopbouw staan de bijbehorende middelen op begrotingsartikel 10.1 (PSO) en 10.2.
De middelen voor het onderzoeks- en communicatieprogramma staan op beleidsartikel 10.6 en 10.7.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Verhoogde kwaliteit van maatschappelijke organisaties.
In de notitie Civil Society en Structurele Armoedebestrijding (TK 27 433 nr. 3) wordt het belang van het lerend vermogen van organisaties onderstreept. Door lessen uit het verleden te vertalen naar bijgesteld beleid en uitvoering wordt de effectiviteit verhoogd.
Het realiseren van kwalitatief betere maatschappelijke organisaties kent een aantal facetten dat hieronder als afzonderlijke doelstellingen aan bod komt.
Geoperationaliseerde doelstelling 2a
Resultaatgerichter plannen en verantwoorden.
Na te streven resultaten in 2004
• Kwaliteitsverhoging van jaarplannen en jaarverslagen van de MFO's (o.a. met betrekking tot het formuleren van resultaten en resultaatindicatoren).
• De MFO's, waarvoor dit relevant is, stellen plan van aanpak op naar aanleiding van doelmatigheidsaudit.
• Organisaties die een aanvraag voor subsidie indienen worden beoordeeld op effectiviteit. Ook de jaarplannen en jaarverslagen zullen op dat aspect beoordeeld worden. Resultaatgericht plannen en rapporteren zijn daarbij centrale aandachtspunten.
• De door het Interdepartementale Onderzoek MFP aanbevolen doelmatigheidsaudit zal voor alle zes MFO's uitgevoerd worden.
Geoperationaliseerde doelstelling 2b
Prestatiegerichte financiering.
De mate waarin een financiële bijdrage gegeven wordt aan organisaties hangt mede af van de prestaties welke door de betreffende organisaties zijn geleverd.
Na te streven resultaten in 2004
• Evaluatierapport uitvoering beleidskader Technische Assistentie en beleidsreactie wordt opgeleverd.
• Besluitvorming over toekomstige subsidie relatie met SNV.
Op basis van evaluaties zal bekeken worden in hoeverre de desbetreffende organisatie effectief werkt. Dit oordeel zal mede bepalend zijn voor de hoogte van eventuele vervolg financiering.
Naar aanleiding van het Interdepartementaal Onderzoek (IBO) «Uitzending Personeel» werd in 2000 een nieuw beleidskader voor technische assistentie opgesteld. De uitvoering van dit beleidskader zal conform de toezegging aan de Kamer geëvalueerd worden. Betrokken bij deze evaluatie zullen zijn PSO en de daarbij aangesloten leden, SNV en PUM.
Het IBO leidde ook tot de verzelfstandiging van SNV, dat een omslag heeft gemaakt van een uitvoerende organisatie naar een adviesstructuur. Eind 2004 zal geëvalueerd worden in welke mate SNV erin slaagt deze nieuwe missie te realiseren en de mate waarin financiering door derden plaatsvindt.
De uitkomsten van evaluaties die door IOB worden uitgevoerd met betrekking tot de MFO's en TMF organisaties zullen bij de beoordeling van vervolgfinanciering in 2006 betrokken worden.
Geoperationaliseerde doelstelling 2c
Het realiseren van een versterkte complementariteit tussen het civilaterale kanaal en het bilaterale en multilaterale kanaal op landen niveau.
Een armoedebestrijdingsstrategie dient zo veel mogelijk te zijn gebaseerd op een een multi-actor benadering waarin overheid, civil society, de particuliere sector en donoren, bilateraal en multilateraal hun eigen rol spelen, maar wel in complementariteit van elkaar.
Na te streven resultaten in 2004
• Werkafspraken invullen op landenniveau. Landenspecifieke afspraken over complementaire rollen tussen MFO's, SNV, PSO en de ambassades in de 19+ landen en de helft van de themalanden.
Naar aanleiding van de resultaten van de stuurgroep evaluaties MFP en de interne evaluatie van de werkafspraken met de MFO's, is besloten om de werkafspraken op landenniveau nader in te vullen, opdat de werkzaamheden van de MFO's, SNV en PSO, alsmede die van het bilaterale kanaal een grotere complementariteit ten opzichte van elkaar zullen hebben dan nu het geval is. Aangezien dit om een groot aantal landen gaat, zal dit proces een drietal jaar in beslag nemen.
Geoperationaliseerde doelstelling 2d
Versterkte inhoudelijke beleidsdialoog met de maatschappelijke organisaties.
In de reeds aangehaalde notitie «Civil society en structurele armoedebestrijding» wordt de noodzaak van een beleidsdialoog van het Ministerie met maatschappelijke organisaties onderstreept. Het belang hiervan is om elkaar kritisch te bevragen en om tot goede afstemming te komen over (invulling) van rollen en taken van de verschillende spelers op het terrein van duurzame armoedebestrijding.
Na te streven resultaten in 2004
• De instelling en uitvoering van periodiek overleg per thema, sector of specialisatie tussen CSO's en het desbetreffende onderdeel van het Ministerie.
• Een duidelijke focus op de civil society in nieuwe sectorale en thematische beleidsnota's.
• Toegenomen participatie van CSO's in ontwikkelingslanden bij processen van beleidsvorming, in het bijzonder voor wat betreft het opstellen van Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) en de monitoring van deze PRSP's.
Conform de notitie Civil Society en Structurele Armoedebestrijding zullen de betrokken delen van het departement periodieke gesprekken voeren met de CSO's om het beleid met betrekking tot de rol van civil society per thema, sector of specialisatie nader in te vullen. Het gaat daarbij om inhoud en proces en het ontwikkelen van een toetsingskader om voortgang te meten. In deze discussie zal ook de betrokkenheid van civil society bij PRSP's en de monitoring van de implementatie daarvan aan de orde komen evenals de facilitering van deze betrokkenheid door ambassades en de noordelijke CSO's.
Geoperationaliseerde doelstelling 2e
Versterkte vraagsturing in ontwikkelingsgericht onderzoek.
Het onderzoeksprogramma, gebaseerd op de Beleidsnota Onderzoek en Ontwikkelingssamenwerking van 1992, bevordert vraagsturing en lokaal ownership van ontwikkelingsrelevant onderzoek. Die benadering, waarbij niet alleen onderzoekers maar meerdere gebruikerscategorieën de onderzoeksagenda bepalen, bevordert de ontwikkelingsrelevantie en het gebruik van onderzoeksresultaten.
Na te streven resultaten in 2004
• Toegenomen vraagsturing en versterkt lokaal ownership in internationaal landbouwkundig onderzoek.
• Toegenomen financiële duurzaamheid van landenspecifiek vraaggericht onderzoek.
Deelname in de Uitvoerende Raad van de Consultative Group on International Agricultural Research (2003–4) stelt Nederland in staat ook in dit forum de aandacht voor vraagsturing te bevorderen. In 2004 zal worden nagegaan of ook andere donoren actieve belangstelling hebben voor het ondersteunen van vraaggerichte onderzoekcapaciteit in ontwikkelingslanden om de door Nederland in de jaren negentig geïnitieerde vraaggerichte onderzoeksprogramma's een bredere financieringsbasis te geven.
Geoperationaliseerde doelstelling 2f
Coherentie in het communicatieprogramma.
De toenemende convergentie van traditionele massamedia en moderne informatie- en communicatietechnologieën vraagt om meer coherentie in het beleid van het communicatieprogramma.
Na te streven resultaat in 2004
• Het opleveren van een samenhangend beleidskader voor het communicatieprogramma.
• De in 2002 ingezette beleidsdialoog met uitvoerende organisaties uit het maatschappelijk middenveld zal in 2004 worden voortgezet en voorlopig afgerond.
• Formuleren beleidskader.
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Ondersteuning en versterking van het maatschappelijk draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking.
Een belangrijk aspect van de lokale inspanningen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking is het bevorderen van mondiale bewustwording en het bevorderen van een draagvlak in de Nederlandse samenleving. Zonder draagvlak onder de bevolking heeft ontwikkelingssamenwerking geen wortels en geen toekomst. Behoud en versterking van het draagvlak is daarom uiterst belangrijk.
Na te streven resultaten in 2004
• Versterkt Nederlands draagvlak en vergrote directe betrokkenheid van Nederlandse burgers bij Ontwikkelingssamenwerking. Indicatoren daarbij zijn onder andere gebruik van het Loket Plaatselijke Initiatieven (LPI) en Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA) regeling.
• Het in opdracht van de NCDO gehouden draagvlak onderzoek in 2002 zal in 2006 herhaald worden.
• Ondersteuning van de NCDO vindt ook in 2004 weer plaats. Naar aanleiding van de totstandkoming van het nieuwe beleidskader MFP-breed en Thematische Medefinanciering (TMF) is ruimte gemaakt voor educatieve activiteiten.
De middelen staan onder artikel 10.3 en 10.5.
Dit artikel heeft betrekking op versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden via autonome Nederlandse of internationale maatschappelijke organisaties in het kader van duurzame armoedevermindering. Beargumenteerd kan worden dat de beleidsdoelstellingen van de betreffende Nederlandse of internationale organisaties (grotendeels) samenvallen met de doelstelling voor dit beleidsartikel. Derdeninformatie speelt dan ook een rol.
Alle organisaties die subsidie ontvangen zijn gehouden aan regelmatige evaluaties. Deze zullen ook in 2004 plaatsvinden. IOB voert de eerste evaluaties uit binnen het MFP-breed en zal mogelijk ook een evaluatie binnen het kader van TMF uitvoeren. Ook zal het Laagdrempelige Particuliere Initiatieven (LPI) worden geevalueerd.
De geoperationaliseerde doelstellingen worden grotendeels afgedekt door evaluaties, zoals opgenomen is in de evaluatieprogrammering 2002–2008.
Binnen het nieuwe subsidiesysteem is resultaatgericht werken van de subsidieontvanger een centraal uitgangspunt.
De Nederlandse maatschappelijke organisaties formuleren binnen de brede doelstelling van duurzame armoedebestrijding hun eigen speerpunten. De werkterreinen, de organisaties waarmee men relaties heeft, en de opbouw van het totale monitoringssyteem en de verschillende indicatoren die daarbij door elk van de MFO's gehanteerd worden, lopen uiteen, en zijn ook niet te herleiden tot geoperationaliseerde doelstellingen. Daarom is het met betrekking tot artikel 10 niet mogelijk om een geaggregeerde verantwoording te geven op resultaatniveau van de activiteiten van maatschappelijke organisaties op het gebied van duurzame armoedevermindering.
De MFO's bereiken hun doelstellingen middels samenwerking met partnerorganisaties. De MFO's zijn momenteel bezig met het ontwikkelen van een samenhangend systeem op alle niveaus dat recht doet aan de eigen wensen en vragen van elk der schakels in de keten. Dit zal een meerjaren traject zijn. De MFO's verwachten dat de systemen eind 2005 op hun plaats zullen zijn. Daarnaast vinden regelmatig programma-evaluaties plaats in opdracht van de MFO's; IOB heeft hierbij een toetsende rol voor wat betreft de in opdracht van de MFO's uitgevoerde programma evaluaties en voert ook zelf evaluaties uit. Deze evaluaties alsmede de gegevens uit de monitoring- en evaluatiesystemen van de MFO's geven een goed beeld van de algemene effectiviteit en doelmatigheid van organisaties.
Met betrekking tot de participatie van CSO's aan beleidsprocessen, zoals de PRSP's, blijkt de informatie over de deelname aan PRSP's en de voortgang van PRSP's van verschillende kwaliteit; het is moeilijk om op basis daarvan duidelijke uitspraken te doen. De participatie van NGO's aan beleidsprocessen in ontwikkelingslanden, zoals PRSP's, zal in 2004 wederom beoordeeld worden aan de hand van rapportages van de ambassades, andere donoren, de Wereldbank, MFO's en EURODAD.
Initiatieven die genomen worden ter versterking van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in de voorbereiding en uitvoering van de PRSP's en Sectorale Benadering zullen vooral gevolgd en beoordeeld worden door middel van de jaarverslagen en rapportages van de ambassades.
Het beoordelen van een effectieve bijdrage van Nederlandse NGO's aan de internationale lobby voor beleidscoherentie, zoals aangegeven in de MVT 2002, blijkt niet realistisch en zal niet verder worden opgevolgd. Binnen het MFP-breed en TMF is het alle organisaties (ruim 70) toegestaan ook een rol op het terrein van beleidsbeïnvloeding te spelen. Bereikte resultaten zijn vaak het gevolg van een complex samenspel van vele activiteiten door zeer diverse actoren en worden beinvloed door sociaal-politieke contexten; sommige resultaten worden pas na lange tijd bereikt. Daarom is het uitermate moeilijk aan te geven welke factoren precies leiden tot het gewenste resultaat.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 2 350 873 | 196 445 | 252 660 | 191 075 | 2 719 529 | 209 575 | 209 575 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 627 216 | 740 181 | 748 746 | 778 654 | 824 045 | 842 164 | 861 957 |
10.1 Medefinanciering particuliere organisaties | 394 434 | 444 246 | 450 839 | 470 396 | 491 707 | 509 532 | 529 015 |
10.2 SNV | 79 131 | 80 277 | 88 747 | 90 130 | 94 907 | 95 201 | 95 511 |
10.3 Kleine Plaatselijke Activiteiten | 4 538 | 6 750 | 6 750 | 6 750 | 6 750 | 6 750 | 6 750 |
10.4 Speciale activiteiten | 100 426 | 156 089 | 149 094 | 158 500 | 174 000 | 174 000 | 174 000 |
10.5 Voorlichting op het terrein van OS | 14 730 | 19 960 | 22 106 | 24 659 | 25 462 | 25 462 | 25 462 |
10.6 Communicatieprogramma | 8 650 | 8 287 | 5 638 | 5 638 | 7 638 | 7 638 | 7 638 |
10.7 Onderzoeksprogramma | 25 307 | 24 572 | 25 572 | 22 581 | 23 581 | 23 581 | 23 581 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 10 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 7 299 | 3 630 | 9 477 | 3 450 | 3 495 | 3 476 | 3 476 |
Posten | 2 180 | 9 058 | 2 925 | 8 609 | 8 721 | 8 673 | 8 673 |
Totaal | 9 479 | 12 688 | 12 402 | 12 059 | 12 216 | 12 149 | 12 149 |
Beleidsartikel 10 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 761,1 | 790,8 | 836,2 | 854,3 | 874,1 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 12,4 | 12,1 | 12,2 | 12,1 | 12,1 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 748,7 | 778,7 | 824,0 | 842,2 | 862,0 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 98% | 733,8 | 95% | 739,8 | 92% | 754,3 | 92% | 774,7 | 91% | 785,1 |
5. Complementair noodzakelijk | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,5 | 0% | 0,0 | 0% | 0,3 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 0,6 | 0% | 0,6 | 0% | 0,6 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 1% | 7,0 | 4% | 31,7 | 7% | 57,0 | 7% | 59,0 | 7% | 60,3 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 7,3 | 1% | 6,6 | 1% | 11,6 | 1% | 8,5 | 2% | 16,3 |
9. Totaal (=3) | 100% | 748,7 | 100% | 778,7 | 100% | 824,0 | 100% | 842,2 | 100% | 862,0 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
In de beleidskaders van het nieuwe subsidiesysteem wordt de autonomie van de CSO's erkend. Het beleid van deze organisaties is uiteraard mede bepalend voor het behalen van beleidsdoelstellingen. Om die reden is het belang van een periodieke en kritische dialoog in de beleidskaders vastgelegd.
Daarnaast is het «klimaat» voor NGO-activiteiten in de samenwerkingslanden tevens een factor die invloed heeft op de resultaten en doelmatigheid. Dit klimaat bepaalt mede de mogelijkheden voor toename van participatie van het maatschappelijk middenveld en de mogelijkheden om initiatieven te nemen.
Vergroting van het draagvlak kan in gevaar komen als er om welke reden ook negatieve publiciteit rond ontwikkelingssamenwerking komt.
BELEIDSARTIKEL 11 INTERNATIONAAL ONDERWIJS
A. Algemene beleidsdoelstelling
Het Nederlandse internationaal onderwijsbeleid is gericht op duurzame capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling ten behoeve van armoedevermindering. De vraag uit ontwikkelingslanden is daarbij richtinggevend. Het gaat vooral om versterking van hoger onderwijs en scholing van professioneel middenkader in ontwikkelingslanden. Basic education is ondergebracht in beleidsartikel 6.
Het internationaal onderwijsbeleid is uiteengezet in de brieven aan de Kamer van 31 mei 1999 (Kabinetsstandpunt ten aanzien van de uitkomst van het IBO-IO, TK, 1998–1999, 26 576, nr. 1) en 23 februari 2001 (Beleidskader nieuwe Internationaal Onderwijs Programma's, TK, 2000–2001, 22 452, nr. 16).
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten.
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Institutioneel versterkt tertiair onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden en de vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden.
Na te streven resultaten in 2004
• Eind 2004 zijn de drie oude programma's voor institutionele versterking volledig afgebouwd.
• Eind 2004 is het Netherlands Programme for institutional strenghtening of post-secondary education and Training Capacity (NPT) in 15 landen operationeel en zijn in 11 landen projecten in uitvoering.
• De posten hebben een faciliterende rol gespeeld bij de nieuwe methodiek van vraagidentificatie voor zowel Netherlands Fellowships Programmes (NFP) als NPT.
• Op basis van de bevindingen van de posten en het Nuffic is een besluit genomen over het al dan niet verder implementeren van de nieuwe methode van vraaggerichtheid bij het NFP in 10 landen (proeflanden).
• In 2004 zullen naar verwachting 1500 NFP beurzen verleend zijn voor deelname aan korte cursussen, master opleidingen, PhD-studies en tailor-made cursussen. Daarnaast hebben in 2004 nog ongeveer 350 deelnemers aan refresher courses deelgenomen. Er wordt niet gestuurd op deze aantallen. Deze zullen namelijk onder meer afhangen van de vraag naar korte en lange opleidingen en van de prijs van de genoten opleiding.
• Met andere donoren is overleg gepleegd over mogelijkheden voor toekomstige ontbinding van soortgelijke programma's.
• Het in 2003 in werking getreden sturingsmodel voor de Nuffic is uitgebreid met effectiviteitsindicatoren.
• Beleidsontwikkeling en management van (tertiair) onderwijs maken een groter deel uit van de activiteitenportefeuille van het programma Samenwerking Internationale Instituten (SII) dan in 2003.
• De facilitering van studie in de regio maakt een groter deel uit van de activiteitenportefeuille van het SII dan in 2003.
• Een evaluatie heeft inzicht verschaft in de effectiviteit van het SII en in de mate waarin het SII heeft bijgedragen aan de realisering van de programmadoelstellingen.
Instrumenten om genoemde geoperationaliseerde doelstelling te realiseren zijn het programma voor institutionele versterking, het Netherlands Programme for institutional strenghtening of post-secondary education and Training Capacity (NPT), en programma's voor beursverlening, de Netherlands Fellowships Programmes (NFP) en het programma Samenwerking Internationale Instituten (SII).
Programma's voor institutionele versterking en beursverlening
In 1999 heeft de regering, naar aanleiding van het in 1998 afgeronde IBO naar Internationaal Onderwijs, besloten tot een herinrichting van de bestaande Internationaal Onderwijs-programma's. Richtinggevend voor de vormgeving van de nieuwe programma's zijn, met het oog op verbetering van effectiviteit en doelmatigheid, een aantal door de regering onderschreven uitgangspunten:
– concentratie op een beperkter aantal landen;
– betere afstemming op beleidsprioriteiten van BZ/OS;
– rekening houden met andere relevante aspecten van buitenlands beleid;
– verbetering van de vraaggerichtheid;
– creëren van meer flexibiliteit en onderlinge samenhang tussen de verschillende IO-programma's.
In 2002 is een aanvang gemaakt met de hervorming en afbouw van de bestaande zeven Nederlandse programma's voor institutionele versterking en beursverlening. In 2005 moet deze geleidelijke afbouw voltooid zijn. In 2003 zijn uit de afbouw van de oude programma's financiële middelen beschikbaar gekomen waarmee parallel aan de afbouw – op basis van eerdergenoemde uitgangspunten, is begonnen met de opbouw van de nieuwe programma's.
Het betreft de volgende programma's. Twee beurzenprogramma's voor het volgen van opleidingen in Nederland (NFP) en één programma voor institutionele versterking van post-secondair onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden (NPT). Het NFP staat open voor 56 landen en het NPT zal in 15 landen operationeel worden.
Teneinde aan de eerdergenoemde uitgangspunten recht te doen is een taakverdeling afgesproken tussen het departement, de posten, de intermediaire organisatie (Nuffic) en de betrokken instellingen in Nederland en in ontwikkelingslanden. Deze taakverdeling is als volgt. Het departement is verantwoordelijk voor de externe monitoring en evaluatie op programmaniveau en controleert de Nuffic op de wijze waarop deze het programma beheert. De posten hebben een taak ten behoeve van het bevorderen van de synergie met het bilaterale beleid. De Nuffic monitort of Nederlandse onderwijsinstellingen de beursverlening aan de geselecteerde kandidaten (NFP) en de programmacriteria (NPT) goed uitvoeren. Het departement heeft derhalve een indirecte verantwoordelijkheid voor een adequate uitvoering van de nieuwe programma's. Evenals in 2003 zal in 2004 worden gekeken hoe de nieuwe elementen van de programma's werken.
Het contract met de Nuffic inzake de nieuwe IO-programma's is in juni 2002 afgesloten. Dit betekent dat in 2004 een aantal kwantitatieve gegevens bekend zal zijn. Kwalitatieve en kwantitatieve resultaten, gerelateerd aan de geoperationaliseerde doelstelling, zullen echter pas in 2006 beschikbaar komen.
Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII)
Naast de eerdergenoemde inschakeling van Nederlandse instellingen via het NPT en het NFP vormen regionale samenwerking en inschakeling van internationale en regionale expertise-centra geschikte instrumenten om de geoperationaliseerde doelstellling te realiseren. Voordelen zijn relevantie, grotere kosteneffectiviteit en bevordering van ownership.
In lijn met de gebonden IO-programma's dient minimaal 50% van de middelen te worden aangewend voor Sub Sahara Afrika.
Het SII-programma dat landenoverstijgende activiteiten ondersteunt in het kader van Zuid-Zuid samenwerking, beoogt verbetering van toegankelijkheid, kwantiteit en kwaliteit van tertiair onderwijs in ontwikkelingslanden en ondersteunt diverse categorieën activiteiten:
– bevordering van beleidsontwikkeling en management van (tertiair) onderwijs;
– verbetering van het inhoudelijk niveau, de relevantie en de toegankelijkheid van tertiair onderwijs;
– bevordering van studie aan opleidingsinstellingen in ontwikkelingslanden met een regionaal bereik.
De activiteitenportefeuille concentreerde zich in voorgaande jaren op regionale samenwerkingsverbanden die zijn gericht op de versterking van (academische) opleidingen op een specifiek terrein (onder andere economie, lokaal bestuur en management en agroforestry).
Het streven voor 2004 is een groter deel van de programmamiddelen te benutten voor ondersteuning van beleidsontwikkeling en management van de (tertiair) onderwijssector en voor facilitering van studie aan opleidingsinstellingen met een regionaal bereik.
Voor de eerste geoperationaliseerde doelstelling (de internationaal onderwijsprogramma's (NPT, NFP, SII) staan de middelen op begrotingsartikel 11.1.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Kennisontwikkeling en kennisuitwisseling.
Het instrument om deze doelstelling te realiseren is de subsidie aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Na te streven resultaat in 2004
• Een tweede op outputfinanciering gebaseerde vierjarige subsidiebeschikking, waarin lessen uit de eerste subsidiebeschikking zijn opgenomen.
Ter bevordering van kennisontwikkeling en kennisuitwisseling is het streven met ingang van 2004 aan het KIT een nieuwe vierjarige subsidiebeschikking te verlenen. In deze subsidiebeschikking zullen de aanbevelingen van de in 2002 afgeronde evaluatie over het subsidiemodel zijn verwerkt. Tevens zal de uitkomst van een in 2003 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uit te voeren benchmark van de resultaten van een door het KIT in december 2002 gepresenteerde «nulmeting» richtinggevend zijn voor de in de subsidieperiode 2004–2008 af te nemen producten en diensten van het KIT. De resultaten van een door het KIT gewenste «nulmeting» naar aanleiding van een in september 2002 afgeronde evaluatie over het subsidiemodel konden pas in december 2002 worden gepresenteerd. Daarom is de sinds 14 april 1999 bestaande op outputfinanciering gebaseerde vierjarige subsidiebeschikking met een jaar verlengd tot 1 januari 2004. Via deze subsidiebeschikking levert het KIT producten en diensten op het terrein van cultuur, landbouw en gezondheid. De producten en diensten bestaan uit museum-, theater- en bibliotheekactiviteiten en uit uitwisseling, onderzoek, advisering, voorlichting, educatie en capaciteitsopbouw voor ontwikkelingssamenwerking
De subsidie aan het KIT valt binnen artikel 11.1.
In de evaluatieprogrammering staat een evaluatie van het Internationaal onderwijs (NPT en NFP) gepland in 2005/2006.
Tevens zal in 2004 een evaluatie plaatsvinden van de effectiviteit van het SII. Dan zal nagegaan worden in hoeverre het programma bijdraagt aan de realisering van de programmadoelstellingen.
• Naar aanleiding van de geplande IOB evaluatie van het NPT en NFP zal worden geëvalueerd in hoeverre de opzet van de drie nieuwe programma's voor internationaal onderwijs recht doet aan de gekozen beleidsuitgangspunten. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
– de vraaggerichtheid (hoe effectief is het overleg in ontwikkelingslanden dat nodig is voor de behoeftenbepaling?);
– de effectiviteit van de instrumenten voor het bereiken van de doelstellingen;
– de aansluiting bij de bilaterale OS programma's;
– flexibiliteit en onderlinge samenhang tussen de drie programma's.
• Voorts zal bij het meten van effectiviteit van de nieuwe NFP-programma's op termijn gebruik gemaakt kunnen worden van zogenoemde tracer studies. Hierbij wordt bij oud-studenten een aantal jaren na afloop van de opleiding nagegaan wat het effect van de opleiding is geweest voor henzelf en in breder verband voor de instelling waar zij werken.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 115 025 | 133 203 | 66 791 | 67 585 | 67 406 | 67 450 | 67 450 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 86 548 | 84 024 | 84 467 | 85 405 | 88 330 | 88 768 | 88 768 |
11.1 Internationaal Onderwijs Programma | 86 548 | 84 024 | 84 467 | 85 405 | 88 330 | 88 768 | 88 768 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 11 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 1 550 | 1 458 | 1 414 | 1 386 | 1 404 | 1 396 | 1 396 |
Posten | 3 985 | 3 638 | 3 568 | 3 458 | 3 503 | 3 484 | 3 484 |
Totaal | 5 535 | 5 096 | 4 982 | 4 844 | 4 907 | 4 880 | 4 880 |
Beleidsartikel 11 (in EUR mln) | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 89,5 | 90,2 | 93,2 | 93,7 | 93,7 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 5,0 | 4,8 | 4,9 | 4,9 | 4,9 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 84,5 | 85,4 | 88,3 | 88,8 | 88,8 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 93% | 78,6 | 30% | 25,6 | 30% | 26,5 | 26% | 23,1 | 1% | 0,9 |
5. Complementair noodzakelijk | 7% | 5,9 | 67% | 57,2 | 66% | 58,3 | 66% | 58,6 | 90% | 79,9 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 3% | 2,6 | 4% | 3,5 | 6% | 5,3 | 6% | 5,3 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 2% | 1,8 | 3% | 2,7 |
9. Totaal (=3) | 100% | 84,5 | 100% | 85,4 | 100% | 88,3 | 100% | 88,8 | 100% | 88,8 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Voor de nieuwe internationaal-onderwijsprogramma's is vraagsturing van groot belang.
In 2004 wordt op basis van de ervaringen besloten of tot definitieve implementatie van de nieuwe methodiek van vraagsturing, vraag-en aanbodkoppeling en de nieuwe tenderprocedures wordt overgaan.
BELEIDSARTIKEL 12 SAMENWERKING MET HET BEDRIJFSLEVEN
A. Algemene beleidsdoelstelling
De algemene beleidsdoelstelling is de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Een gezonde particuliere sector genereert inkomen en werkgelegenheid en draagt bij aan duurzame ontwikkeling en armoedevermindering. In dit kader is het noodzakelijk beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat de particuliere sector stimuleert om haar potentieel voor duurzame ontwikkeling en armoedermindering waar te maken.
Het beleid ten aanzien van het stimuleren van de particuliere sector bestaat uit drie deelterreinen: het internationaal scheppen van ruimte voor particuliere sectorontwikkeling, de totstandbrenging van een enabling environment in ontwikkelingslanden en de gerichte aanpak van de specifieke problemen en tekortkomingen van de particuliere sector zelf in ontwikkelingslanden. Deze drie beleidsterreinen zijn nader uitgewerkt in de notitie Ondernemen tegen Armoede (TK 27 467, nr. 1) en in de Aanvulling op de notitie Ondernemen tegen Armoede (TK 27 467, nr. 6). De eerste twee deelterreinen komen met name aan de orde in beleidsartikel 1 (doelstelling bevordering van een rechtvaardige economische mondialisering) respectievelijk beleidsartikel 6 (doelstelling bilateraal hulpprogramma). Met name het derde deelterrein is onderwerp van dit beleidsartikel.
In dit beleidsartikel komt een aantal specifieke instrumenten aan de orde die de handels-, ondernemers- en investeringscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden helpen bevorderen. Zoals in «Ondernemen tegen Armoede» en de «Aanvulling» is toegelicht is dit geen uitputtende lijst: verschillende instrumenten lopen via andere kanalen en zijn ondergebracht onder de betreffende begrotingsartikelen. Zie onder meer de Investment Facility van de Europese Investeringsbank (beleidsartikel 5), het partnerschap-programma met de Internationale Arbeidsorganisatie ILO (beleidsartikel 8) en de partnerschap-programma's met de International Finance Corporation (IFC) en de Wereldbank (beleidsartikel 9). Verder wordt in dit artikel nadruk gelegd op de samenwerking met de particuliere sector zelf. De dialoog met het Nederlandse bedrijfsleven is het afgelopen jaar versterkt, onder meer door het aangaan van specifieke samenwerkingsverbanden op sector-niveau (onder meer landbouw in samenwerking met Agriterra en financiële sector).
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
De geoperationaliseerde doelstellingen zijn de volgende:
1. Vergrote ondernemerscapaciteit bij bedrijven in ontwikkelingslanden op het gebied van bedrijfsvoering en marktontwikkeling.
2. Vergrote handelscapaciteit bij ondernemers in ontwikkelingslanden ten einde toegang tot internationale markten beter te benutten.
3. Vergrote investeringscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden.
Belangrijke factoren die bijdragen aan het succes van bedrijven zijn kennis van het eigen bedrijfsproces (ondernemerscapaciteit), kennis van de nationale en internationale markten waarin geopereerd wordt (handelscapaciteit) en financiering (investeringscapaciteit). Bedrijven in ontwikkelingslanden stuiten regelmatig op een gebrek hieraan. Ontoereikende kennis ten aanzien van de bedrijfsvoering en marktontwikkeling tast de ondernemerscapaciteit aan. Het gaat hierbij om kennis zowel op het terrein van management als specifieke technische kennis omtrent zaken als productieprocessen en marktontwikkeling. Ontoereikende kennis over de kansen en eisen die met name de EU-markt stelt, gaat ten koste van de handelscapaciteit van de betrokken bedrijven. Tot slot is de investeringscapaciteit van bedrijven vaak beperkt door de slecht ontwikkelde financiële sector en kapitaalmarkt in ontwikkelingslanden.
Teneinde bovenstaande langjarige geoperationaliseerde doelstellingen te realiseren zijn door Buitenlandse Zaken verschillende instrumenten en activiteiten ontwikkeld.
• Programma Samenwerking Opkomende Markten (doelstelling 1 en 3).
• Programma Uitzending Managers (doelstelling 1).
• Centrum voor Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (doelstelling 2).
• FMO-instrumenten ter bevordering van de particuliere sector (doelstelling 1 en 3).
• Ontwikkeling van financiële systemen in ontwikkelingslanden (doelstelling 3).
• Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (doelstellingen 1, 2 en 3).
In afwijking van de overige beleidsartikelen is bij dit beleidsartikel gekozen voor een indeling waarbij specifiek op (na te streven resultaten bij) bovenstaande instrumenten en activiteiten wordt ingegaan. Deze vertegenwoordigen namelijk het onderwerp van dit artikel, de gerichte aanpak van specifieke tekortkomingen in de particuliere sector. Deze instrumenten en activiteiten dragen gericht bij aan het realiseren van bovenstaande doelstellingen; bij het kopje evaluatie-onderzoek wordt hier specifiek op ingegaan. Wel geldt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gezien het feit dat economische ontwikkeling in het algemeen en ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden in het bijzonder van veel factoren afhankelijk is, slechts gedeeltelijk verantwoordelijk is voor het behalen van bovengenoemde doelstellingen.
Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM)
Na te streven resultaat in 2004
• PSOM is operationeel in 16 landen en start met 60 nieuwe proefinvesteringen.
Het PSOM stimuleert proefinvesteringen in 16 ontwikkelingslanden. Uitvoerder van dit programma is het agentschap Senter, dat ook ervaring heeft met een dergelijk programma in Oost-Europa (PSO). De proefinvesteringen (met een gemiddelde PSOM bijdrage van EUR 500 000) moeten uiteindelijk leiden tot een duurzaam samenwerkingsverband tussen de Nederlandse of buitenlandse investeerder en de lokale investeerder. Door het creëren van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomensverbetering voor bijvoorbeeld deelnemende boeren draagt het programma direct bij aan armoedevermindering. Op basis van een tussentijdse evaluatie is eind 2002 besloten het PSOM tot een structureel programma te maken. In 2004 worden tenminste 60 nieuwe proefinvesteringen gestart (gemiddeld 4 per land). De monitoring op armoedebestrijding bij elke proefinvestering wordt geïntensiveerd door systematisch data te verzamelen over onder andere werkgelegenheidseffecten en de opleiding van lokaal personeel. Voorts is in 2003 is begonnen met partiële ontbinding van delen van het programma in Mozambique en Uganda. De ervaringen zullen eind 2004 worden geëvalueerd.
De bijdrage aan PSOM valt onder artikel 12.1.
Programma Uitzending Managers (PUM)
Na te streven resultaten in 2004
• Besluit genomen inzake uitbreiding PUM richting nog werkzame managers.
• Circa 1050 missies zijn uitgevoerd.
Het PUM faciliteert de uitzending van gepensioneerde experts uit het bedrijfsleven die op verzoek van individuele bedrijven in ontwikkelingslanden over het bedrijfsproces adviseren. Zo wordt bijgedragen aan de ondernemerscapaciteit en de ontwikkeling van de particuliere sector in de betrokken landen. Met de Stichting PUM zijn afspraken gemaakt over het verder professionaliseren van de eigen organisatie (monitoring van de resultaten van de PUM-missies) en de concentratie van het programma op de samenwerkings- en bedrijfslevenlanden. Verder zal in 2004, op basis van een pilot in 2003, een besluit genomen worden of de Stichting PUM de capaciteit van de werkgeversorganisaties in een beperkt aantal OS-landen zal versterken. Daarnaast zal, op basis van een pilot in 2003, een besluit genomen worden of de stichting PUM ook nog werkzame experts uit het Nederlandse bedrijfsleven kan uitzenden. De Stichting PUM zal in 2004 circa 1050 missies uitzenden.
De bijdrage aan PUM bedraagt valt onder artikel 12.1.
Centrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI)
Na te streven resultaten in 2004
• 70 bedrijven in ontwikkelingslanden hebben de competentie verworven om te (blijven) exporteren naar de Europese markt.
• Eén bedrijfsondersteunende organisatie (BSO) heeft capaciteit verworven om het lokale bedrijfsleven te ondersteunen bij het exporteren naar de EU.
• 300 bedrijven uit ontwikkelingslanden zijn in contact gebracht met een handelspartner in de Europese markt.
• 100 000 personen en bedrijven hebben marktinformatie verworven.
• In aanvulling op het bovenstaande zijn 950 medewerkers van bedrijven en BSO's getraind in exporteren naar de EU.
Nederland draagt door middel van het Centrum ter Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) en het International Trade Centre (ITC) rechtstreeks bij aan de opbouw van exportcapaciteit in bedrijven in ontwikkelingslanden. Internationale handel kan een sterke kracht zijn voor economische groei en armoedevermindering; landen die het aandeel van handel in hun BNP hebben zien toenemen, zijn sneller gegroeid en hebben armoede sneller verminderd dan andere landen. Zie in verband met het internationaal handelssysteem ook beleidsartikel 1 (internationale ordening) en beleidsartikel 5 (Europese samenwerking).
Het CBI (zie ook de agentschapsparagraaf) is het belangrijkste bilaterale instrument om het bedrijfsleven en bedrijfsondersteunende organisaties (BSO's) in ontwikkelingslanden te informeren over exportmogelijkheden naar de EU-markt. Dit doet het CBI door bedrijven en BSO's langjarig met technische hulp te ondersteunen. Daarnaast verstrekt het CBI aan de doelgroepen informatie over ontwikkelingen op EU-markten en bemiddelt het bij de totstandkoming van zakelijke relaties tussen bedrijven uit OS-landen en importeurs in Europa. Tot slot verstrekt het CBI exporttrainingen voor bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties. Daarnaast worden via het CBI middelen aan het ITC verstrekt ten behoeve van specifieke projecten gericht op opbouw van handelscapaciteit op regionale markten.
De sturingsrelaties met het agentschap CBI zijn vastgelegd in een convenant met de opdrachtgever (de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking) en een separaat convenant met de eigenaar (de Plaatsvervangend Secretaris-Generaal).
De bijdrage aan het CBI valt onder artikel 12.3.
Instrumenten bij de Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO)
Na te streven resultaten in 2004
• Evaluatie afgerond van de Overeenkomst Staat-FMO gekoppeld aan beleidsconclusies over betere en eenduidige monitoring op effectiviteit en relevantie van de verschillende FMO-programma's.
• Het MOL-fonds heeft in 2004, 2 jaar na oprichting, een transactieomvang van circa 20 gecontracteerde projecten.
• Onder de ORET-regeling is aan circa 20 projecten in de bedrijfslevenlanden ondersteuning verleend.
De FMO speelt een belangrijke rol bij de stimulering van de particuliere sector in ontwikkelingslanden, met name voor wat betreft het vergroten van de investeringscapaciteit in ontwikkelingslanden. Hiervoor staan de FMO verschillende instrumenten ter beschikking: participaties in en leningen aan bedrijven en financiële instellingen, en de ondersteuning van investeringen in de sociale en fysieke infrastructuur door middel van subsidiëring van ontwikkelingsrelevante export transacties (ORET/MILIEV). De FMO evolueert op deze wijze tot een belangrijk loket en expertisecentrum voor wat betreft de investeringscapaciteit in ontwikkelingslanden. Met de FMO zijn afspraken gemaakt teneinde duidelijker en eenduidiger informatie te krijgen omtrent prestaties, resultaten en het armoede-effect.
De FMO concentreert zich op financiële sector ontwikkeling (banken, leasemaatschappijen, verzekeringsbedrijven en hypotheekinstellingen), de sector infrastructuur (inclusief energie, water en informatie- en communicatietechnologie) en directe bedrijfsinvesteringen. In dit kader worden, naast de bijdrage in het Ontwikkelingsfonds ten behoeve van reguliere activiteiten, aan de FMO ook meerdere doelsubsidies verstrekt (in 2004 voor een totaal van EUR 71 miljoen), teneinde de FMO als financieringsloket in staat te stellen ontwikkelingsrelevante, maar zeer risicovolle investeringen te ondersteunen. Het gaat hierbij om lokale valutaleningen aan lokale banken ten behoeve van het lokale MKB (Kleinbedrijffonds), risicodragend kapitaal in lokale valuta voor startende ondernemers in met name Afrika (Seed Capital), risicodragend vermogen voor bestaande ondernemingen om investeringen van buitenlandse investeerders te matchen (NIMF) en investeringen in de sociaal-economische infrastructuur van de Minst Ontwikkelde Landen (MOL-fonds). De ondersteuning via de ORET/MILIEV-regeling, die sinds maart 2002 onder mandaat door FMO/NIO uitgevoerd wordt, wordt voortgezet. De regeling maakt het voor ontwikkelingslanden mogelijk commercieel niet-haalbare maar economisch renderende investeringen te doen in de fysieke en sociale infrastructuur, voor zover deze een Nederlandse importcomponent hebben. In 2004 zal een deel van de uitputting worden besteed aan de uitfinanciering van aanvragen die vlak voor het sluiten van het ORET-loket voor MOL's in oktober 2001 zijn ingediend.
FMO voert ook het programma Investeringsbevordering en Technische Assistentie (IBTA) uit, dat zich met name richt op verbetering van de ondernemerscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden (onder meer door middel van haalbaarheidsstudies voor nieuwe investeringen). Op dit moment wordt IBTA gekenmerkt door een grote diversiteit van subsidieaanvragen door bedrijven; dit is ook de reden dat de ondersteuningsvraag in 2003 de beschikbare middelen overtreft.
In 2004 zal een evaluatie van de Overeenkomst Staat-FMO worden uitgevoerd, mede in het licht van het feit dat de bijdragen vanuit Ontwikkelingssamenwerking aan het Ontwikkelingsfonds in 2005 zullen stoppen. Herziening van de relatie met FMO wordt dus noodzakelijk.
De bijdrage aan het Ontwikkelingsfonds en de doelsubsidies voor financiële instrumenten vallen onder artikel 12.2, met uitzondering van de ORET/MILIEV-regeling die onder artikel 12.1 valt.
Bijdrage aan de ontwikkeling van financiële systemen in ontwikkelingslanden
Na te streven resultaten in 2004
• Verdieping van de samenwerking tussen de in Nederland gevestigde gespecialiseerde instellingen op het gebied van microkrediet.
• De regeling «sociaal-ethische projecten 2001» is operationeel en het toezicht hierop verloopt goed.
• De overheid werkt samen met de Nederlandse financiële sector waardoor effectief wordt bijgedragen aan de versterking van het financiële systeem in ontwikkelingslanden.
Een prioritair aandachtsgebied voor Nederland is het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van financiële systemen in ontwikkelingslanden die ook open staan voor de armen. Centrale doelstelling hierbij is een verhoogde toegang tot financiële diensten voor met name de armen: het betreft onder andere de toegang tot microkrediet. Specifieke aandacht wordt hierbij gegeven aan de stimulering van (financiële) instrumenten gericht op de deling van de extra risico's die instellingen in ontwikkelingslanden zelf lopen bij het financieren van kleinschalige economische activiteiten. Verder zal in 2004 binnen Nederland de beleidsafstemming en samenwerking binnen het in 2003 opgerichte micro-financieringsplatform (deelnemers onder meer de MFO's, Oikocredit, FMO, stichting Doen, stichting Rabo Bank en Triodos Bank) verbreed worden. In internationaal verband wordt gestreefd naar voortzetting van de samenwerking met de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP) en Women's World Banking (WWB). Ook zal specifieke inbreng geleverd worden met betrekking tot de internationale agenda en het programma van het door de VN uitgeroepen jaar 2005 als «International Year for Micro-Credit». Tot slot is in 2003 met de Nederlandse financiële sector een samenwerkingsverband, gericht op ontwikkeling van de financiële sector in ontwikkelingslanden, opgericht. In 2004 zal dit verder geoperationaliseerd worden, onder meer door het verlenen van financiële deskundigheid aan lokale financiële instellingen.
De bijdrage aan de ontwikkeling van financiële systemen in ontwikkelingslanden valt onder meer onder artikel 10.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Na te streven resultaten in 2004
• De ervaringen met MVO in ontwikkelingslanden zullen zijn gedeeld met de EU-lidstaten door middel van de organisatie van een MVO-conferentie tijdens het EU-voorzitterschap.
• In een aantal samenwerkingslanden zal een dialoog worden gestart over enabling environment met nadruk op de mogelijkheid om de lokale arbeidswetgeving en het toezicht hierop te verbeteren.
Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is integraal onderdeel van het beleid om de particuliere sector in ontwikkelingslanden te stimuleren. De OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn daarbij maatgevend. In 2004 zal de in 2003 gestarte capaciteitsopbouw bij maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden tot een intensievere dialoog met het bedrijfsleven moeten leiden. Verder zullen in 2004 de ambassades van de samenwerkingslanden hun dialoog met de overheden over de enabling environment voortzetten. Nagegaan zal worden in welke landen specifiek aandacht gegeven kan worden aan de lokale arbeidswetgeving en het toezicht op de arbeidswetgeving. In het kader van het EU-voorzitterschap zal in samenwerking met zuidelijke NGO's een conferentie georganiseerd worden over ervaringen met het bevorderen van MVO in ontwikkelingslanden ten einde tot een inventarisatie van best practices te komen. Daarnaast zal het Ministerie de bewustwording op het terrein van MVO, alsmede het bewust consumeren, via diverse kanalen stimuleren. Tenslotte zal een bijdrage worden geleverd aan een interdepartementaal Plan van Aanpak voor MVO.
De bijdrage aan de capaciteitsopbouw van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden valt onder begrotingsartikel 10.4.
De in dit beleidsartikel genoemde instrumenten en activiteiten worden regelmatig geëvalueerd (zie ook de evaluatieprogrammering). Zo zal in 2004 de door het CBI aan een bedrijfsondersteunende organisatie verstrekte technische hulp worden geëvalueerd. Voor 2005 staat de evaluatie van de agentschapsstatus van het CBI gepland. Evaluatie van IBTA vindt einde 2003 plaats. Hierbij zal ook naar de reikwijdte van dit programma worden gekeken, mede in het licht van de huidige focus van de FMO op infrastructuur, financiële sector en directe bedrijfsinvesteringen. Ook zal in 2004 een evaluatie van de Overeenkomst Staat-FMO worden uitgevoerd.
Zoals uit de bovenstaande toelichting blijkt is bij beleidsartikel 12 in de regel sprake van uitvoering van instrumenten en activiteiten door derde partijen. Het gaat hierbij onder meer om het CBI, de FMO, Senter en Stichting PUM. Met verschillende partijen zijn in de laatste jaren, mede op basis van evaluaties, afspraken gemaakt om in komende jaren beter inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van betreffende instrumenten en het armoede-effect. Het gaat hierbij om monitoring van specifieke projecten en aandacht voor deze punten in reguliere rapportages. Dit zal naar verwachting leiden tot meer verfijnde en eenduidige informatie omtrent de concrete resultaten die met de verschillende instrumenten worden geboekt, en zo tot meer inzicht in de bijdrage van deze instrumenten aan de verwezenlijking van de geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen. Daarnaast is het streven om op basis van deze resultaten tot uitspraken te komen over het verwezenlijken van de algemene doelstelling, namelijk het stimuleren van de particuliere sector in ontwikkelingslanden, ook in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid en impact op armoede.
C. De budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 437 860 | 119 174 | 81 925 | 185 894 | 230 772 | 239 848 | 239 848 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 186 006 | 255 072 | 260 338 | 253 709 | 267 425 | 263 084 | 263 084 |
12.1 Bedrijfslevenprogramma | 98 463 | 149 903 | 157 963 | 143 935 | 158 151 | 152 432 | 152 432 |
12.2 FMO | 71 047 | 91 393 | 88 339 | 95 438 | 94 638 | 96 016 | 96 016 |
12.3 CBI | 16 496 | 13 776 | 14 036 | 14 336 | 14 636 | 14 636 | 14 636 |
Ontvangsten | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
12.20 Eenmalige uitkering aan moederdepartement | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 12 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 1 657 | 5 709 | 1 604 | 5 426 | 5 496 | 5 466 | 5 466 |
Posten | 6 630 | 14 246 | 17 901 | 13 540 | 13 715 | 13 641 | 13 641 |
Totaal | 8 287 | 19 955 | 19 505 | 18 966 | 19 211 | 19 107 | 19 107 |
Beleidsartikel 12 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 279,8 | 272,7 | 286,6 | 282,2 | 282,2 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 19,5 | 19,0 | 19,2 | 19,1 | 19,1 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 260,3 | 253,7 | 267,4 | 263,1 | 263,1 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. juridisch verplicht | 96% | 249,9 | 73% | 184,7 | 24% | 64,8 | 6% | 15,9 | 6% | 15,9 |
5. complementair noodzakelijk | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
6. bestuurlijk gebonden | 3% | 7,8 | 26% | 66,4 | 75% | 199,9 | 93% | 244,5 | 93% | 244,5 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
8. beleidsmatig nog niet ingevuld | 1% | 2,6 | 1% | 2,6 | 1% | 2,7 | 1% | 2,7 | 1% | 2,7 |
9. Totaal (=3) | 100% | 260,3 | 100% | 253,7 | 100% | 267,4 | 100% | 263,1 | 100% | 263,1 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Bij het opstellen van de hierboven beschreven doelstellingen is uitgegaan van de veronderstelling dat, ondanks de beleidsinspanningen ten aanzien van de internationale en nationale omgeving (zie ook beleidsartikelen 1 en 6), er instrumenten nodig zijn om specifieke knelpunten (samenhangend met de factoren kennis, rendement en risico) op te heffen. Opheffen van deze knelpunten kan de bijdrage die de particuliere sector in ontwikkelingslanden levert aan de economische ontwikkeling voor de armen meer dan proportioneel vergroten. Tegelijk zijn de instrumenten ook mede bedoeld om de betreffende overheden te helpen het ondernemersklimaat te verbeteren en de bijdrage die het internationale bedrijfsleven (door middel van handel en investeringen) aan economische ontwikkeling kan leveren te optimaliseren. Zo kunnen ervaringen die in specifieke landen op projectniveau worden opgedaan worden gebruikt voor de verdieping van de dialoog met overheden in de betrokken landen omtrent de concrete bottlenecks in het ondernemersklimaat.
Het succes van de instrumenten wordt ook bepaald door structurele verbeteringen in de internationale omgeving en de nationale enabling environment. In landen die zich nog in een overgangfase naar een markteconomie bevinden is het risico het hoogst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken richt zich derhalve ook op het bijdragen aan de verbetering van de nationale en internationale enabling environment teneinde deze risico's te mitigeren (zie beleidsartikelen 1 en 6).
HOOFDDOELSTELLING V. HET BEVORDEREN VAN BILATERALE BETREKKINGEN
Het bevorderen van de bilaterale betrekkingen krijgt in de huidige internationale verhoudingen meer nadruk. Buitenlandse betrekkingen blijven vooralsnog met name een nationale aangelegenheid. De noodzaak tot samenwerking met andere landen neemt echter eerder toe dan af door de globalisering en de afname van transparantie in de mondiale verhoudingen. Zowel de positiebepaling en coalitievorming in multilaterale fora als de verstrengeling van binnenlandspolitieke met buitenlandspolitieke thema's maken het van toenemend belang onze standpunten actief uit te dragen in directe, bilaterale contacten met andere landen.
Het behartigen van de bilaterale betrekkingen wordt door het postennet in nauwe samenwerking met «Den Haag» gedaan, waarbij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de aansturing van het postennet nauw samenwerkt met de andere ministeries. In de bilaterale betrekkingen komen de doelen die Nederland nastreeft in multilaterale fora samen met onderwerpen die een meer autonome dynamiek kennen.
Waar het gaat om de internationale agenda wil Nederland door middel van zijn bilaterale contacten onder andere via coalitievorming en meningsbeïnvloeding zijn positie binnen de internationale organisaties versterken teneinde zoveel mogelijk medestanders voor zijn standpunten te krijgen. Dit veronderstelt een heldere belangenafweging met een duidelijke beïnvloedingsstrategie gericht op de totstandkoming van samenwerkingverbanden die het bereiken van het beoogde resultaat het meest waarschijnlijk maken.
Ook onderwerpen die niet worden gestuurd door de internationale agenda zijn bepalend voor de invulling van de bilaterale relaties tussen Nederland en andere landen. Voorbeelden zijn de consulaire dienstverlening, de economische belangenbehartiging, internationaal cultuurbeleid, asiel en migratie gerelateerde onderwerpen en de internationale criminaliteitsbestrijding. In veel gevallen worden onze relaties mede bepaald door de historische banden die Nederland met het betrokken land heeft. Toch staan deze, meer autonome onderwerpen niet geheel los van wat er in de internationale arena gebeurt. Zo werkt Nederland bij de consulaire dienstverlening – waar mogelijk – actief samen met de Europese partners en kan de economische belangenbehartiging niet los worden gezien van bijvoorbeeld ontwikkelingen binnen de WTO. Ook een onderwerp als terrorismebestrijding kent zowel een internationale agenda component (VN, EU) als een bilaterale component.
Het bevorderen van de economische betrekkingen en handelsbevordering zijn van essentieel belang voor het versterken van de economische positie van Nederland in de wereld. In nauwe samenwerking tussen de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken wordt gewerkt aan het optimaliseren van de overheidsdienstverlening ter ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven. Het postennet vervult hierbij een cruciale rol als gids in den vreemde. Het dienstverleningspakket wordt ingevuld aan de hand van de vraag vanuit het bedrijfsleven en de ondernemingskansen ter plekke.
De bilaterale betrekkingen met landen worden in toenemende mate bepaald door binnenlandspolitieke aangelegenheden. Een helder voorbeeld hiervan is te vinden in de aanwezigheid van grote migrantengemeenschappen in Nederland. Door deze aanwezigheid ontstaan nieuwe banden tussen Nederland en landen van herkomst van deze migranten. Voor dit ministerie heeft dit niet alleen gevolgen voor de onderwerpen die de inhoud van de bilaterale dialoog bepalen (bijvoorbeeld onderzoeken naar bijstandfraude en het onderhandelen over terug- en overname overeenkomsten), maar dit uit zich tevens in de ontwikkeling van relatief nieuwe taakgebieden binnen de buitenlandse betrekkingen, zoals het opstellen van individuele- en algemene ambtsberichten, het onderzoeken van de mogelijkheden voor bescherming van vluchtelingen in de regio, legalisatie en verificatie van officiële documenten of het onderzoeken van de raakvlakken tussen migratie en ontwikkelingssamenwerking.
De toenemende mobiliteit van mensen is tevens een belangrijk gegeven voor de consulaire dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland. In de eerste plaats draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorg voor informatie over de veiligheidssituatie in het land van bestemming en geeft daarnaast andere nuttige reisinformatie in de vorm van de brochure «Wijs op Reis». Indien Nederlanders in het buitenland in de problemen raken, zorgt de Nederlandse vertegenwoordiging ter plaatse voor consulaire bijstand. Dit kan vele vormen aannemen, bijvoorbeeld door het verstrekken van een nieuw reisdocument maar ook door begeleiding van gedetineerden en een goede organisatie van mogelijke evacuaties uit gevaarlijke gebieden.
Daarnaast blijft het onderhouden van het imago van Nederland in de wereld een belangrijk aandachtspunt. Het imago van Nederland bevordert de samenwerking doorgaans, maar kan samenwerking soms ook in de weg staan. Actieve diplomatie is nodig om specifieke onderdelen van het Nederlandse binnenlandse beleid (drugsbeleid, wetgeving en toepassing op het terrein van euthanasie et cetera) in het buitenland toe te lichten, de aandacht te vestigen op de onderdelen waar Nederland goed in is (cultuur, technologie, architectuur, distributie, vervoer et cetera.) maar ook om het positieve beeld van Nederland dat het buitenland doorgaans heeft, te continueren.
Cultuur is voor Nederland een belangrijk centre of excellence. In het Nederlands Internationaal Cultuurbeleid wordt eraan gewerkt het culturele profiel van Nederland optimaal vorm te geven en de culturele betrekkingen met andere landen te stimuleren. Hiertoe wordt een groot scala van activiteiten ontplooid, gegroepeerd rond een geografische en thematische prioriteitsstelling.
Om de vormgeving van de bilaterale relaties optimaal invulling te geven en om een kader te scheppen dat het behalen van beleidsdoelen mogelijk maakt, draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken er zorg voor dat het postennetwerk adequaat is ingericht. Dat betekent dat er permanent aandacht is voor de vraag of Nederland op de juiste plekken en op de juiste wijze is vertegenwoordigd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt hiervoor onder meer gebruik van een multi-criteria analyse systeem aan de hand waarvan het postennet tegen het licht gehouden kan worden op het moment dat er belangrijke beleidswijzigingen plaatsvinden. Aanpassingen in het beleid kunnen immers leiden tot herbezinning op de bilaterale relaties met een land, hetgeen consequenties kan hebben voor aanwezigheid en/of samenstelling van de posten. Om gericht uitvoering te kunnen geven aan het beleid maakt het departement gebruik van de jaarplancyclus als sturingsinstrument. De planning en de verantwoording over het beleid op het niveau van posten en directies komen hierin tot uiting. Bij de vormgeving van deze plannen hebben andere ministeries uitdrukkelijk een stem.
In de uitwerking van hoofddoelstelling V wordt in de artikelen ingegaan op de drie specifieke thema's die hiervoor reeds zijn aangestipt en die met name een bilateraal karakter hebben: Beleidsartikel 13 behandelt economische betrekkingen en handelsbevordering, beleidsartikel 14 gaat in op asiel, migratie en consulaire zaken en beleidsartikel 15 staat in het teken van internationaal cultuurbeleid.
BELEIDSARTIKEL 13 ECONOMISCHE BETREKKINGEN EN HANDELSBEVORDERING
A. Algemene beleidsdoelstelling
De basis voor de invulling van de economische betrekkingen en handelsbevordering ligt in een overeenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Concordaat genoemd. Het oorspronkelijke Concordaat dateert uit 1955 en is tot stand is gekomen vanuit de gedachte van één Buitenlandse Dienst die naast diplomatieke en consulaire belangen ook de economische belangen behartigt. In december 2002 is een nieuw Concordaat tot stand gekomen waarin de bijzondere relatie tussen het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt herbevestigd en geactualiseerd.
Het postennetwerk is een belangrijk instrument om invulling te geven aan de algemene beleidsdoelstelling van het buitenlandse economische beleid, te weten:
• Het scheppen van gunstige voorwaarden voor en geven van nieuwe impulsen aan de internationale economische activiteiten van burgers en bedrijven zodat zij bijdragen aan de duurzame groei van de Nederlandse economie.
Dit houdt in dat het postennetwerk adequaat ingericht moet zijn om aan de vraag van het bedrijfsleven te kunnen voldoen. Gezamenlijk werken beide ministeries aan een verbetering en een flexibilisering van de inzet van het postennetwerk ten behoeve van de ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven bij internationaal ondernemen.
Daarnaast spelen de posten een belangrijke rol in het opstellen van beleidsmatige rapportages over economische kwesties, over multilaterale en handelspolitieke ontwikkelingen en ook over de activiteiten van concurrerende overheden in het gastland. Dergelijke informatie is van groot belang voor het leggen van accenten in het handels- en investeringsbevorderingsbeleid van de Nederlandse overheid.
Sinds begin 2002 is een categorisering van toepassing op de economische dienstverlening van de posten. Dit systeem kent «sterren» aan landen toe op grond van hun economisch belang voor Nederland, variërend van nul (minst belangrijk) tot drie sterren (meest belangrijk). Bij de twee/drie sterren landengroep is tevens een onderscheid gemaakt tussen toegankelijke (met name de nabije en ontwikkelde markten) en moeilijk toegankelijke markten (met name de belangrijkste opkomende markten). Aan deze indeling zijn gestandaardiseerde takenpakketten voor de dienstverlening van de posten aan het Nederlandse bedrijfsleven gekoppeld.
De economische versterking van het postennet is ingegeven door de uitkomsten van de Benchmarkstudie die in 1999 is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de in 2000 uitgevoerde evaluatie van de Netherlands Business Support Offices (NBSO's), de opzet in de afgelopen jaren van LNV-centra voor training- en technologieoverdracht en de recente evaluatie van het Technisch Wetenschappelijk attaché-netwerk. De doelstelling van het benchmarkonderzoek was om door middel van een vergelijking met andere landen leading practices te ontdekken die bijdragen aan een verbetering van de effectiviteit, de efficiëntie en de kwaliteit van de organisatie en de uitvoering van de Nederlandse handels- en investeringsbevordering.
Om invulling te kunnen geven aan de intensivering van de economische functie op de posten zijn middelen gereserveerd binnen de HGIS. Aan de besteding van deze middelen wordt grotendeels invulling gegeven aan de hand van de aanbevelingen die uit de benchmarkstudie voortvloeien en aan de hand van bovenstaande evaluaties en ervaringen.
Een deel van de middelen die benodigd zijn om de algemene en de geoperationaliseerde doelstellingen te behalen is weergegeven in andere beleidsartikelen. Zo maken economische medewerkers onderdeel uit van het algemene personeelsbestand dat is verantwoord op niet-beleidsartikel 18 en zijn enkele instrumenten ten behoeve van bedrijfsleven beschreven in beleidsartikel 12.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Geoperationaliseerde doelstelling 1
De presentatie van het Nederlandse bedrijfsleven op internationale markten bevorderen door het aanbieden van een toegespitste infrastructuur gericht op informatieverstrekking, marktverkenning, marktbewerking en Holland promotionele activiteiten in veel belovende regio's in economische belangrijke markten en/of landen.
Na te streven resultaten in 2004
• In 2003 is een nulmeting uitgevoerd voor de dienstverlening van de NBSO's. Dit komt neer op de behandeling van ruim 1600 bedrijfsdossiers van Nederlandse bedrijven en het helpen van een kleine 200 buitenlandse bedrijven met informatie over het Nederlandse (producten)aanbod. Voor 2004 is de inzet om deze aantallen te evenaren en zo mogelijk te overtreffen.
• Aan de hand van de evaluatie van het NBSO-netwerk die in 2003 wordt uitgevoerd, zal in 2004 worden bezien of aanpassingen in het netwerk nodig zijn.
Om invulling te geven aan deze geoperationaliseerde doelstelling zijn Netherlands Business Support Offices (NBSO's) opgericht. Zij worden daarbij aangestuurd door de EVD, in opdracht van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken. NBSO's zijn privaatrechtelijk van aard, kleinschalig en regionaal. NBSO's vullen het reguliere Nederlandse postennetwerk aan. Het instrument NBSO's wordt gekenmerkt door zijn flexibiliteit. NBSO's zijn relatief eenvoudig te openen en te sluiten, zodat gemakkelijk ingespeeld kan worden op ontwikkelingen in de markt. Momenteel zijn zestien NBSO's actief in veelbelovende regio's in Brazilië, China, Frankrijk, India, Mexico en in Polen.
De belangrijkste activiteit van een NBSO is het ondersteunen van individuele bedrijven bij het betreden van moeilijk toegankelijke markten opdat meer Nederlandse bedrijven aldaar zaken doen (export, import, joint ventures, vestigen en dergelijke). De NBSO's verstrekken maatwerkvoorlichting bij de marktoriëntatie door individuele bedrijven.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt rechtstreeks circa EUR 1,5 miljoen bij aan de NBSO's uit de middelen ten behoeve van het postennet. Dit bedrag wordt aangevuld met circa EUR 1,7 miljoen ten laste van de HGIS-middelen ter versterking van de economische functie van het postennet. De financiering van de EVD-thuishaven komt voor rekening van het Ministerie van Economische Zaken. De BZ-middelen maken onderdeel uit van de middelen op artikel 18.
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Minder interpretatieverschillen met betrekking tot het «sterrensysteem» en het daarmee verder brengen van de professionalisering van de dienstverlening.
De categorisering van economische dienstverlening op posten wordt aangeduid als het «sterrensysteem». Dit systeem heeft tot doel de dienstverlening van de posten meer inzichtelijk te maken voor het bedrijfsleven. In de praktijk blijkt dat er toch interpretatieverschillen bij posten en tussen posten en NBSO's bestaan ten aanzien van deze dienstverlening.
Na te streven resultaten in 2004
Meer uniformiteit en herkenbaarheid in dienstverlening aan het bedrijfsleven.
In 2004 worden activiteiten ontplooid die zullen leiden tot het terugdringen van de interpretatieverschillen en tevens de professionalisering een stap verder zullen brengen.
• De werkwijze van de posten en NBSO's zal beter op elkaar worden afgestemd door het formuleren van twee niveaus (een basis niveau en een aanvullend niveau) van dienstverlening aan het bedrijfsleven. Een meer uniforme aansturing vanuit de EVD richting posten en NBSO's ondersteunt dit proces.
• Een rapportagesystematiek zal worden opgezet over de marktbewerkingsactiviteiten van de posten, NBSO's en de EVD-thuishaven die zijn gericht op individuele bedrijven.
Deze ontwikkelingen vinden tevens hun weerslag in richtlijnen die medewerkers op de posten gebruiken voor de invulling van hun werkzaamheden. Daarnaast wordt dit proces ondersteund met de ontwikkeling van elektronische instrumenten.
Circa EUR 150 000 ten laste van de HGIS-middelen ter versterking van de economische functie van het postennet. Deze middelen staan op artikel 18.
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Een gemeenschappelijk kennis- en informatiebeheer tussen de Ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken, de EVD en het postennetwerk alsmede versterking van de samenwerking op het gebied van exportbeleidsontwikkeling en handelsbevordering.
Na te streven resultaten in 2004
• Alle kennis en informatie is samengebracht in één platform als basis voor het verder brengen van de samenhang en uniformiteit in de overheidsdienstverlening en beleidsontwikkeling op het gebied van handels- en investeringsbevordering.
• In 2004 zal het geautomatiseerde systeem dat hiervoor is ontwikkeld, «Hermes», op de werkplek van betrokken ambtenaren beschikbaar moeten zijn, zowel bij de EVD, als op de posten en op de departementen van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken in Den Haag.
In opdracht van de Ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken is een extranet ontwikkeld dat de naam «Hermes» draagt en dat door de EVD wordt beheerd.
Het systeem geeft toegang tot een veelheid van informatie op het gebied van internationale economische betrekkingen. Zo is op dit moment onder andere nieuws over handelsmissies voor handen en heeft men de beschikking over het bedrijvenregister van de Nederlandse Kamers van Koophandel. In de toekomst zal hier meer informatie aan toegevoegd worden en zullen de functionaliteiten verder uitgebouwd worden, waaronder een interactieve functie waarbij gezamenlijk aan een dossier gewerkt kan worden zoals bezoekdossiers, documenten en rapporten. In 2003 zal reeds een groot gedeelte van het postennetwerk worden aangesloten op Hermes.
Deze geoperationaliseerde doelstelling heeft geen middelen onder dit beleidsartikel. De middelen zijn te vinden op artikel 18 en hebben betrekking op personeel en beheerskosten.
Geoperationaliseerde doelstelling 4
Om invulling te geven aan de behoefte om snel in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de markt en behoeften van het bedrijfsleven wordt gestreefd naar een vorm van flexibilisering van de inzet van economisch medewerkers op posten.
Na te streven resultaten in 2004
Betere aansluiting van de bezetting van de posten op de behoeften van dat moment.
Een mogelijkheid is gecreëerd om tijdelijke, extra impulsen aan het economische werk te geven, door middel van personele versterking van de economische afdeling van posten.
Zo zijn de economische afdelingen in Parijs, Boekarest, San Mateo, Kaapstad, Dar es Salaam, Ho Chi Minh Stad, Rio de Janeiro, Sao Paulo en Miami tijdelijk versterkt met lokale krachten.
In dit kader zijn in San Mateo en Parijs tijdelijk junior Technisch Wetenschappelijk Attachés (TWA) geplaatst en in Londen tijdelijk een reguliere TWA. Innovaties leveren immers een belangrijke bijdrage aan economische groei. Een tijdige en goede aansluiting op buitenlandse kennis over technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen levert een belangrijke bijdrage aan het vergroten van het innovatievermogen van ons bedrijfsleven en zodoende van de internationale slagkracht van onze kenniseconomie. Het TWA-netwerk werkt pro-actief aan het verbeteren van het innovatievermogen in Nederland door het activeren en koppelen van de vraag naar en het aanbod van kennis over technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen in Nederland en het buitenland.
Circa EUR 1 miljoen ten laste van de HGIS-middelen ter versterking van de economische functie van het postennet (onderdeel van artikel 18).
Geoperationaliseerde doelstelling 5
Betere aansluiting van de dienstverlening van het postennet op de behoefte van de Nederlandse ondernemer.
Na te streven resultaten in 2004
Door de medewerkers op posten beter de taal van het bedrijfsleven te laten verstaan en spreken, kunnen zij beter optreden als partner en de dienstverlening meer toespitsen op de behoefte.
De impuls op het gebied van training van met name de medewerkers die een economische functie op posten vervullen zal ertoe moeten leiden dat bedrijven en overheid beter op elkaar aansluiten. In het kader van concordaatafspraken en het versterken van de economische functie op de posten wordt de werving, selectie en opleiding van economisch medewerkers verbeterd. Er wordt voor de versterking en verdere professionalisering van de economische functie op de posten gewerkt aan een vier stappen opleidingsplan voor de medewerkers.
• In de opleiding van startende beleidsmedewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt aandacht besteed aan macro- en internationale economische vraagstukken.
• In het overplaatsingsprogramma zijn specifieke economisch gerichte opleidingen opgenomen.
• Voor medewerkers die voor de eerste keer een economische functie op een post gaan bekleden is een exportgerichte module «Handels- en investeringsbevordering» ontwikkeld. Een korte bedrijfsstage maakt deel uit van dit programma.
• Tot slot wordt aan meer ervaren handelsmedewerkers de mogelijkheid geboden om relevante compententie- en economische opleidingen (maatwerk) te volgen.
Circa EUR 150 000 ten laste van de HGIS-middelen ter versterking van de economische functie van het postennet (onderdeel van artikel 18).
Geoperationaliseerde doelstelling 6
Het stimuleren van de vraag naar Nederlandse technologieën en kennis in de agribusiness sector door middel van het vergroten van de kennis in opkomende markten.
De basis is gelegd om de komende jaren in een aantal opkomende markten met een grote potentie voor de Nederlandse agribusiness een netwerk van centra voor kennis en technologieoverdracht op te richten. In enkele veelbelovende opkomende markten bestaat een kloof tussen de bestaande kennis ter plekke en een effectief en efficiënt gebruik van nieuwe Nederlandse technologieën en kennis. Dit staat de export van Nederlandse kennis en technologie in de weg. De kenniscentra versterken de bilaterale contacten tussen de buitenlandse overheden en het Nederlandse Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, onderzoeksinstellingen in beide landen en internationale organisaties en zeker niet als laatste de contacten tussen het bedrijfsleven uit beide landen. Deze sectorale samenwerking leidt in veel gevallen tot een niet te onderschatten goodwill in het betreffende land en ook tot beter begrip voor ieders positie. Er bestaan reeds kenniscentra in China en in Vietnam.
Na te streven resultaten in 2004
Het opzetten van twee centra voor training en technologieoverdracht, één in Rusland en één in de Oekraïne. De centra zijn met name gericht op kennisoverdracht, maar ook veldproeven en markttoegang maken deel uit van het pakket.
In 2003 wordt beslist of – en met welke opzet – de centra voor training en technologieoverdracht vorm gaan krijgen. In 2004 zal – indien positief wordt besloten – met de realisatie worden gestart. Het gaat in het geval van Rusland om de sierteeltsector en in Oekraïne om de volle grondsgroente teelt inclusief pootaardappelen. Zowel de sectorkeuze als de locatiekeuze zijn in nauw overleg met het bedrijfsleven tot stand gekomen.
Circa EUR 1,5 miljoen ten laste van de HGIS-middelen ter versterking van de economische functie van het postennet (onderdeel van artikel 18).
De eerste geoperationaliseerde doelstelling is afgedekt door evaluatieonderzoek: in 2003 wordt een evaluatie van het NBSO-netwerk uitgevoerd. Voor de overige geoperationaliseerde doelstellingen wordt verwezen naar de VBTB-paragraaf.
De nieuwe invulling van beleidsartikel 13 heeft geleid tot nieuwe geoperationaliseerde doelstellingen waarvoor nog geen evaluaties zijn gepland. In de loop van 2004 zal in overleg met het Ministerie van Economische Zaken, de EVD en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit getracht worden te komen tot een evaluatieprogrammering. Hiervan zal in de begroting van 2005 melding worden gemaakt. Verder zal in 2004 worden gekeken of voor de geformuleerde doelstellingen criteria of prestatie-indicatoren benoemd/ontwikkeld kunnen worden waarmee de meetbaarheid van de doelstellingen wordt geëxpliciteerd. Of het benoemen van criteria dan wel het ontwikkelen van indicatoren daadwerkelijk mogelijk is, zal moeten blijken.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 13 Economische betrekkingen en handelsbevordering (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 17 899 | 29 975 | 83 938 | 18 017 | 17 777 | 17 777 | 17 777 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 14 849 | 29 425 | 76 888 | 26 017 | 17 777 | 17 777 | 17 777 |
13.1 Programma kleine projecten | 8 317 | 8 863 | 8 168 | 8 168 | 8 168 | 8 168 | 8 168 |
13.2 POBB/Algemeen | 4 200 | 5 675 | 5 593 | 5 507 | 5 266 | 5 266 | 5 266 |
13.3 Voorzitterschappen en Staatsbezoeken | 1 762 | 14 223 | 61 768 | 10 983 | 2 984 | 2 984 | 2 984 |
13.4 Diverse bijdragen | 377 | 451 | 451 | 451 | 451 | 451 | 451 |
13.5 Internationale Manifestaties | 193 | 213 | 908 | 908 | 908 | 908 | 908 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 13 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 20 006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 5 134 | 33 386 | 7 805 | 31 731 | 32 141 | 31 968 | 31 968 |
Posten | 123 207 | 83 310 | 106 256 | 79 183 | 80 206 | 79 773 | 79 773 |
Totaal | 128 341 | 116 696 | 114 061 | 110 914 | 112 347 | 111 741 | 111 741 |
Beleidsartikel 13 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 191,0 | 136,9 | 130,1 | 129,5 | 129,5 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 114,1 | 110,9 | 112,3 | 111,7 | 111,7 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 76,9 | 26,0 | 17,8 | 17,8 | 17,8 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 2% | 1,5 | 2% | 0,5 | 4% | 0,6 | 4% | 0,6 | 4% | 0,6 |
5. Complementair noodzakelijk | 1% | 0,8 | 0% | 0,1 | 1% | 0,2 | 1% | 0,2 | 1% | 0,2 |
6. Bestuurlijk gebonden | 88% | 68,2 | 63% | 16,5 | 28% | 5,0 | 28% | 5,0 | 28% | 5,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 7% | 4,8 | 28% | 7,1 | 54% | 9,6 | 54% | 9,6 | 54% | 9,6 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 2% | 1,6 | 7% | 1,8 | 13% | 2,4 | 13% | 2,4 | 13% | 2,4 |
9. Totaal (=3) | 100% | 76,9 | 100% | 26,0 | 100% | 17,8 | 100% | 17,8 | 100% | 17,8 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Het geformuleerde beleid is gebaseerd op een benchmarkstudie naar de kwaliteit van de organisatie en uitvoering van de Nederlandse handels- en investeringsbevordering en andere evaluaties. Door de uitkomsten van deze studies in concrete activiteiten om te zetten wordt maximaal effectbereik nagestreefd en verwacht. De mate waarin de effecten daadwerkelijk leiden tot een economische impuls die bijdraagt aan aan de duurzame groei van de Nederlandse economie is echter mede afhankelijk van een aantal andere niet te beïnvloeden internationaal politieke en economische factoren.
BELEIDSARTIKEL 14 ASIEL, MIGRATIE EN CONSULAIRE DIENSTVERLENING
A. Algemene beleidsdoelstellingen
• In Nederland komen door regulering van het grensoverschrijdende personenverkeer uitsluitend personen binnen die recht hebben op toelating dan wel verblijf.
• Consulaire dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland geschiedt volgens de hiervoor vastgestelde normen.
Ten aanzien van de eerste doelstelling geldt dat het beleid tot stand komt in samenwerking met de ketenpartners. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken neemt daarbij het op het buitenland gerichte deel van het beleid voor zijn rekening.
Ten aanzien van de tweede algemene beleidsdoelstelling geldt dat de genoemde vastgestelde normen met name betrekking hebben op noodgevallen waarin Nederlanders terecht kunnen komen, zoals detentie, ziekenhuisopnames, evacuaties, overlijden, (kind)ontvoeringen en vermissingen, maar ook de afgifte van paspoorten en bemiddeling bij naturalisatieverzoeken.
B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten
Toelating vreemdelingen: visumaanvragen
Geoperationaliseerde doelstelling 1
De rechten en plichten voor de betrokkenen bij het visumproces zijn eenduidig. De afgifte van visa verloopt rechtmatig en binnen wettelijke termijnen.
De ontwikkeling van het Nieuw Visum Informatie Systeem heeft aanzienlijke vertraging opgelopen doordat de totstandkoming van het functioneel ontwerp langer duurt dan verwacht. Getracht wordt het systeem in 2004 op te leveren.
De ontwerp-Visumwet wordt aan de Raad van State voor advies voorgelegd. Deze wet beoogt rechtszekerheid aan bestuursorganen en burgers te verschaffen door het juridisch verankeren van internationaal en nationaal visumbeleid.
Na te streven resultaten in 2004
• Oplevering Nieuw Visum Informatiesysteem (NVIS).
• Ontwerp-Visumwet aan de Raad van State voor advies voorgelegd.
• Leveren van inhoudelijke kennis aan systeemontwikkelaars ten aanzien van regelgeving en processen bij de ontwikkeling van het NVIS.
• Voorbereiden van de parlementaire behandeling van de ontwerp-Visumwet. Dit in samenwerking met Justitie en IND.
• De bijbehorende middelen betreffen de begrotingsartikelen 14.2 en 14.5. Uit deze artikelen wordt de aanschaf van de visumstickers ad EUR 500 000 bekostigd (artikel 14.2). De uitgavenraming voor systeemonderhoud en beheer is circa EUR 3 miljoen (artikel 14.5).
Toelating asielzoekers: ambtsberichten
Geoperationaliseerde doelstelling 2
De minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie is in staat asielaanvragen te beoordelen en landgebonden asielbeleid te ontwikkelen op basis van Buitenlandse Zaken verkregen informatie.
Na te streven resultaten in 2004
• Twee algemene ambtsberichten voor de eerste 10 asielinstroomlanden van de top 30 en één ambtsbericht voor de nummers 11 tot en met 30, alsmede ambtsberichten over bepaalde thema's en bevolkingsgroepen.
• Individuele ambtsberichten binnen de daarvoor geldende termijn aangeleverd.
• Opstellen individuele en algemene ambtsberichten.
• Toezicht houden op de doorlooptijden van de individuele ambtsberichten door het inzetten van het beschikbare automatiseringssysteem (PAM-systeem).
De bijbehorende middelen betreffen de begrotingsartikelen 14.2 en 14.5. De uitgaven samenhangend met inzet van de vertrouwensadvocaten in de landen van herkomst ten behoeve van het opstellen van de individuele ambtsberichten, geraamd EUR 700 000, worden gefinancierd uit artikel 14.2. Met het onderhoud van het PAM-systeem is een gering bedrag gemoeid.
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Vergroten en verbeteren van de beschermingsmogelijkheden voor vluchtelingen in de regio waar hun land van herkomst is gelegen in samenwerking met onder andere EU-partners, lidstaten en Commissie, en UNHCR.
Na te streven resultaten in 2004
• Steun aan het UNHCR-conventieplus concept om regionale oplossingen te vinden voor de terugkeer en bescherming van vluchtelingen.
• Uitwerken van het concept «bescherming in de regio» in een interdepartementale werkgroep ten behoeve van de Ministerraad en de Tweede Kamer.
• Het stimuleren van nieuwe projecten ten behoeve van terugkeer en bescherming in de regio.
De bijbehorende middelen betreffen het begrotingsartikel 14.2. Hieruit worden onder meer de contributies aan de IOM ad EUR 575 000 en de IGC ad EUR 80 000 voldaan.
Geoperationaliseerde doelstelling 4
Terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers en van hen die niet in Nederland mogen blijven.
Na te streven resultaten in 2004
• Bilateraal/Benelux: Terug- en overnameovereenkomsten met landen van transit en herkomst.
• In EU-verband: Terug- en overnameovereenkomsten met de volgende landen: Albanië, Oekraïne, Russische Federatie, Turkije, Pakistan, Sri Lanka, China, Algerije, Marokko (voorzover niet al afgerond voor aanvang van het EU-Voorzitterschap).
• Onderhandelingen over terug- en overnameverdragen. Deze overeenkomsten zullen zowel in Benelux- en EU-verband als bilateraal worden aangegaan.
• De bijbehorende middelen betreffen begrotingsartikel 14.2 en 14.1. Lastens deze middelen zullen verschillende terugkeerprojecten worden gefinancierd. Gebaseerd op de huidige projectenportefeuille is de uitgavenraming voor 2004 EUR 1 miljoen.
Geoperationaliseerde doelstelling 5
Voorkomen van opname van onjuiste gegevens in de Nederlandse basisadministratie teneinde oneigenlijk gebruik van Nederlandse voorzieningen tegen te gaan.
Na te streven resultaat in 2004
• Mede naar aanleiding van de vorig jaar afgeronde evaluatie naar het beleid inzake documentfraudebestrijding is begonnen met een wijziging ervan. Het nieuwe beleid moet het mogelijk maken om wereldwijd verificatieonderzoeken te doen. Dit geschiedt samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie. Hoe het vorm gegeven wordt hangt ook af van de beschikbare financiering. De eerder aangekondigde voorbereiding voor een concept legalisatiewet is opgeschort totdat het nieuwe beleid vorm heeft gekregen.
• Benoemen van aandachtsgebieden waar (intensieve) verificatie nodig is.
• Opstellen van instructie voor de posten en het verzorgen van opleidingen voor medewerkers van een aantal geselecteerde posten.
• Opstellen van algemene ambtsberichten met betrekking tot afgifte van (bron-)documenten.
De bijbehorende middelen betreffen begrotingsartikel 14.5. Een belangrijk deel van deze gelden, circa EUR 1,8 miljoen, is bestemd voor de posten zodat hiermee vertrouwensadvocaten, personeel en ondersteunende apparatuur voor de uitvoering van het beleid kunnen worden ingezet.
Geoperationaliseerde doelstelling 6
Alle posten verlenen consulaire begeleiding aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland (circa 2200 in augustus 2003) volgens de hiervoor gestelde normen.
Deze normen hebben onder meer betrekking op de frequentie en de aard van de bezoeken van ambassademedewerkers aan Nederlandse gedetineerden, financiële ondersteuning van Nederlandse gedetineerden in het buitenland en het bijwonen van rechtszittingen. Regelmatig bezoeken stelt de ambassademedewerkers onder meer in staat toezicht te houden op de detentie-omstandigheden alsmede op de rechtsgang.
Het alsmaar groeiende aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland vormt een punt van zorg. Het Ministerie zal in samenwerking met andere betrokken Nederlandse organisaties en instellingen en de posten de mogelijkheden bezien om Nederlanders op reis naar het buitenland door middel van gerichte voorlichting te wijzen op de gevaren van drugsbezit en -handel in het buitenland en de daaraan verbonden consequenties. Teneinde vast te stellen hoe deze doelgroep het best te bereiken is, zal onderzoek worden gedaan naar hetgeen (potentiële) drugsreizigers beweegt en hoe deze groep is samengesteld.
Na te streven resultaat in 2004
• Beschikbaarheid op posten en departement van dezelfde actuele informatie over individuele gedetineerden waardoor de gedetineerdenbegeleiding efficiënt en slagvaardig kan worden uitgevoerd.
• Gefaseerd implementeren van een nieuw geautomatiseerd systeem om alle relevante gegevens van Nederlandse gedetineerden in het buitenland op te slaan. In 2004 worden in de eerste plaats die posten op het systeem aangesloten met de grootste aantallen Nederlandse gedetineerden; vervolgens zullen in de daaropvolgende jaren alle ambassades op dit systeem worden aangesloten.
De bijbehorende middelen betreffen begrotingsartikel 14.4 en 14.5. Subsidies voor reclassering en geestelijke verzorging van gedetineerden in het buitenland worden geraamd op EUR 450 000.
Veiligheid van Nederlanders in het buitenland
Geoperationaliseerde doelstelling 7
Het Nederlandse publiek kan beschikken over gedetailleerde en inzichtelijke informatie over de veiligheidssituatie in het buitenland.
De vorm en inhoud van de reisadviezen dienen te worden verbeterd; zo moet het aantal landen waarvoor reisadviezen wordt afgegeven, worden vergroot en moeten de reisadviezen ook inhoudelijk worden uitgebreid.
Na te streven resultaten in 2004
• Inzichtelijke en toegankelijke informatie over de veiligheidssituatie per regio, land en streek.
• Actuele evacuatie- en calamiteitenplannen op alle posten.
• Uitbreiden van informatie en herzien van de redactie van de reisadviezen.
• Ontwikkelen van een monitoringsysteem ten behoeve van de jaarlijkse actualisering van de evacuatie- en calamiteitenplannen van de posten.
Een deel van deze activiteiten wordt gefinancierd uit begrotingsartikel 14.3 en bedraagt circa EUR 160 000.
Geoperationaliseerde doelstelling 8
De in het buitenland woonachtige Nederlander is in de gelegenheid deel te nemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement op 10 juni 2004.
Na te streven resultaat in 2004
• De aanbevelingen van de in 2003 uitgevoerde externe evaluatie van de gang van zaken rond de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 zullen worden gebruikt bij de voorlichtingscampagne door de posten en het departement.
• Publiciteitscampagne om de Nederlanders in het buitenland te informeren over de op handen zijnde verkiezingen en over de wijze van deelnemen, variërend van spots op de Wereldomroep en BVN-TV tot inschakeling van Nederlandse verenigingen in den vreemde.
• Experimenteren met stemmen-op-afstand (per e-mail of telefoon).
• De bijbehorende middelen ad EUR 50 000 betreffen begrotingsartikel 14.3.
Bezwaarschriften op consulair terrein
Geoperationaliseerde doelstelling 9
Bezwaar- en beroepszaken worden binnen de gestelde termijnen en kwalitatief voldoende afgehandeld.
De termijnen die zullen worden aangehouden zijn in overeenstemming met die zoals vastgelegd in de Algemene Wet Bestuursrecht. De afhandeling wordt in kwalitatief opzicht voldoende geacht als niet meer dan 10% van de beslissingen op bezwaar door de rechter wordt vernietigd.
Na te streven resultaat in 2004
• Achterstand bij de behandeling van bezwaarschriften is teruggebracht van 1750 in 2003 tot 1500 zaken eind 2004, uitgaand van een instroom van 1200 zaken in 2004.
• Afdoen van 1450 zaken.
• Uitvoeren van een evaluatie naar de werking van de Adviescommissie bezwaarschriften consulaire zaken.
• De bijbehorende middelen betreffen onder meer begrotingsartikel 14.3. Vanuit dit begrotingsartikel wordt zowel de Adviescommissie bezwaarschriften als de evaluatie naar de werking van deze commissie gefinancierd. Hiermee samenhangende uitgaven worden begroot op EUR 400 000.
Geoperationaliseerde doelstelling 10
Integratie van migratie in het externe optreden van de Europese Unie, harmonisatie van regelgeving conform Tampere en Sevilla en uitbreiding van de EU-samenwerking op het gebied van consulaire dienstverlening aan EU-burgers in derde landen.
Na te streven resultaten in 2004
• Een goed verloop van het Nederlandse EU-voorzitterschap op het gebied van migratie.
• De conclusies van de Europese Raad van Tampere inzake asiel en migratie (oktober 1999) zijn zoveel mogelijk uitgevoerd, conform de termijnen overeengekomen in het Tampere Actieprogramma.
• Raadsbesluit voor een uniform visum identificatiesysteem inclusief biometrische kenmerken.
• Gezamenlijke acties en optreden van EU-ambassades in derde landen op consulair gebied, bijvoorbeeld bij calamiteiten en gedetineerdenbegeleiding.
• Voorzitterschap van diverse (Raads)werkgroepen, met name de High Level Werkgroep Asiel en Migratie (HLWG), EU Visum Werkgroep en de EU Consulaire Werkgroep (COCON).
• Inzet van Nederland (in Brussel) in EU-verband en binnen het Barcelona-proces voor het beheersen van de migratiestromen van landen rond de uitgebreide Unie (Middellandse Zeegebied, Oost- en Zuidoost Europa).
• Deze geoperationaliseerde doelstelling heeft geen financiële middelen onder dit beleidsartikel.
Er zijn op dit moment geen nieuwe evaluaties op dit beleidsterrein voorzien.
Eind 2005 zal managementinformatie uit het Nieuwe Visum Informatie Systeem (NVIS) kunnen worden gegenereerd waardoor het visumproces beter kan worden gestuurd. In welke mate zal afhangen van het tijdstip waarop het NVIS wereldwijd operationeel is geworden.
De database waarin legalisatie/verificatieaanvragen worden geregistreerd is, om praktische redenen, gekoppeld aan het NVIS. Deze database kan dan ook pas operationeel worden nadat het NVIS operationeel is.
Het voornemen bestaat alle daarvoor in aanmerking komende onderdelen van de consulaire dienstverlening gefaseerd onder te brengen in een modulair geautomatiseerd systeem, hetgeen de procesbewaking substantieel zal verbeteren. In de begroting 2005 zal door het Ministerie een dekkende evaluatieprogrammering van dit beleidsartikel zijn opgenomen.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 97 133 | 207 127 | 202 447 | 202 702 | 203 602 | 203 647 | 203 647 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 96 533 | 207 127 | 202 447 | 202 702 | 203 602 | 203 647 | 203 647 |
14.1 Opvang asielzoekers | 89 538 | 194 420 | 194 420 | 194 420 | 194 420 | 194 420 | 194 420 |
14.2 Asiel en migratie | 1 048 | 1 800 | 1 800 | 1 800 | 1 800 | 1 800 | 1 800 |
14.3 Consulaire dienstverlening | 1 151 | 2 468 | 1 629 | 1 884 | 2 784 | 2 829 | 2 829 |
14.4 Gedetineerdenbegeleiding | 1 153 | 1 290 | 1 251 | 1 251 | 1 251 | 1 251 | 1 251 |
14.5 Overig | 3 643 | 7 149 | 3 347 | 3 347 | 3 347 | 3 347 | 3 347 |
Ontvangsten | 19 485 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 |
14.20 Kanselarijrechten en paspoortgelden | 19 485 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 14 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 11 991 | 40 138 | 5 328 | 38 150 | 38 643 | 38 434 | 38 434 |
Posten | 137 894 | 100 163 | 131 806 | 95 200 | 96 431 | 95 911 | 95 911 |
Totaal | 149 885 | 140 301 | 137 134 | 133 350 | 135 074 | 134 345 | 134 345 |
Beleidsartikel 14 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 339,5 | 336,1 | 338,7 | 337,9 | 337,9 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 137,1 | 133,4 | 135,1 | 134,3 | 134,3 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 202,4 | 202,7 | 203,6 | 203,6 | 203,6 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 1% | 3,0 | 1% | 2,8 | 2% | 3,2 | 1% | 3,0 | 1% | 2,7 |
5. Complementair noodzakelijk | 1% | 1,5 | 1% | 1,5 | 1% | 1,5 | 1% | 1,5 | 1% | 1,5 |
6. Bestuurlijk gebonden | 98% | 197,0 | 98% | 197,1 | 97% | 197,0 | 97% | 197,0 | 97% | 197,0 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,5 | 0% | 0,5 | 0% | 1,0 | 1% | 1,3 | 1% | 1,6 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 0% | 0,4 | 0% | 0,8 | 0% | 0,9 | 0% | 0,8 | 0% | 0,8 |
9. Totaal (=3) | 100% | 202,4 | 100% | 202,7 | 100% | 203,6 | 100% | 203,6 | 100% | 203,6 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
De vraag naar dienstverlenende activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van asiel en migratie en consulaire aangelegenheden is sterk afhankelijk van externe ontwikkelingen, zoals de instroom van asielzoekers en migranten. De instroom wordt vooral bepaald door politieke, humanitaire en economische ontwikkelingen in de wereld om ons heen. De aantallen visa, ambtsberichten en andere producten kunnen dan ook sterk fluctueren van jaar tot jaar. Dit maakt dat de ramingen met de nodige onzekerheid omkleed zijn, evenals een doelmatige aanwending van middelen. Consulaire dienstverlening en gedetineerdenbegeleiding zijn vraagafhankelijke producten van overheidszorg waarbij de overheid nauwelijks of geen invloed kan uitoefenen op de vraagfactoren.
Ook andere externe factoren zijn bepalend voor de effectiviteit van het beleid, bijvoorbeeld een toe- of afname van het aantal probleemlanden inzake migratie, wijzigingen van de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht en het in Europees verband gevoerde asiel- en migratiebeleid.
BELEIDSARTIKEL 15 INTERNATIONAAL CULTUURBELEID
A. Algemene beleidsdoelstellingen
Het internationale cultuurbeleid (ICB) heeft twee algemene beleidsdoelstellingen:
• Een versterkt internationaal cultureel profiel van Nederland.
• Intensievere culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen en regio's.
Deze versterkte profilering en intensivering vinden plaats in een kader van geografische en thematische prioriteitsstelling, die tot stand is gekomen op basis van zowel buitenlandspolitieke als cultuurpolitieke criteria alsmede op basis van de omvang en de intensiteit van de culturele contacten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn samen verantwoordelijk voor het ICB.
B. Geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen en instrumenten
De algemene doelstellingen kunnen nader worden gepreciseerd in een aantal – niet in tijd af te bakenen – geoperationaliseerde doelstellingen:
Geoperationaliseerde doelstelling 1
Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland en culturele infrastructuur.
Voor de tenuitvoerlegging van deze component van het ICB is gekozen voor een aantal prioriteitslanden. De selectie van deze landen is gebaseerd op een aantal criteria: het belang voor de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur, de omvang van de uitwisseling tussen Nederland en het betreffende land en de algemene buitenlandse politieke overwegingen staan hierbij voorop. Twaalf ambassades en één Consulaat-Generaal beschikken over een gedelegeerd cultuurbudget (PCAP), waarmee de bevordering van Nederlandse cultuuruitingen ter plekke kan worden ondersteund. Door voortdurende toetsing van meerjarige culturele beleidsplannen van deze posten aan de dynamiek van Nederlandse en buitenlandse cultuurproductie wordt het beleidskader verder ontwikkeld als een instrument voor het bevorderen van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland. Posten in landen buiten de prioriteitsgroep kunnen een beroep doen op een centraal beheerd budget (PICB).
Na te streven resultaten in 2004
• Aangepast werkbezoekenprogramma voor ambassademedewerkers cultuur.
• Aangepast internationale culturele bezoekersprogramma (voor buitenlandse cultuurprofessionals).
• Nadere specificering van de landenspecifieke aanpak bij de implementatie van het ICB. Per land zijn sectoren geïdentificeerd waar het ICB zich met name op zal richten.
• Geconcentreerde culturele presentatie in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot Brittannië en in het bijzonder de toetredingslanden tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap (tweede helft 2004).
• Verwerken van de uitkomsten van de evaluatie over de twee werkbezoekenprogramma's die in 2003 gereed kwam.
• Concipiëren, toetsen en bijhouden van de landenspecifieke invulling van de geoperationaliseerde doelstelling.
• Beoordelen en adviseren over ingediende projectvoorstellen.
• Overleggen met culturele veldinstellingen inzake culturele presentatie tijdens EU-voorzitterschap.
• HGIS-cultuurprogramma. Dit programma valt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Jaarbudget: EUR 11.5 mln (artikel 15.1).
• Het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP): EUR 910 000 (artikel 15.1).
• Het Programma Internationale Culturele Betrekkingen (PICB): een centraal beheerd budget dat bestemd is voor lokale activiteiten in de landen die niet als prioritair zijn aangemerkt EUR 227 000 (artikel 15.1).
• De bijdragen aan de Nederlandse instituten in Parijs (Institut Néerlandais) en Jakarta (Erasmus Huis). Deze instituten leveren een bijdrage aan de tenuitvoerlegging van het ICB in respectievelijk Frankrijk en Indonesië (artikel 15.2).
Geoperationaliseerde doelstelling 2
Het in het buitenland bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld.
Deze doelstelling wordt uitgewerkt in het programma «Nederland vrijhaven». Dit programma stelt Nederland centraal voor de internationale cultuurwereld. Onder dit thema vallen vele soorten projecten in diverse disciplines: dans, theater, muziek, mime, fotografie, film en festivals, al dan niet multidisciplinair.
Na te streven resultaten in 2004
• Internationaal goed bekend staande Nederlandse festivals, internationale co-producties en buitenlandse presentaties in Nederland.
• Festivals met een duidelijke aandacht voor de nieuwe lidstaten.
• Beoordelen van en adviseren over ingediende projectvoorstellen.
• HGIS-cultuurprogramma. Dit programma valt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Jaarbudget: EUR 11.5 mln (artikel 15.1).
Geoperationaliseerde doelstelling 3
Het gezamenlijk met partnerlanden (India, Indonesië, Sri Lanka, Ghana, Suriname, Rusland en Zuid-Afrika) werken aan duurzaam behoud van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE).
Na te streven resultaten in 2004
• Landenspecifieke beleidskaders voor Rusland en Ghana afgesloten. Met de zeven partnerlanden worden landenspecifieke beleidskaders afgesloten. Voor Suriname en Sri Lanka zijn deze kaders reeds ondertekend.
• Implementatie van het landenspecifieke beleidskader Suriname. Met Suriname is in 2001 het eerste landenspecifieke beleidskader ondertekend. Op basis van de ervaringen zal het beleidskader worden herzien.
• Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed-projecten, beoordeeld op grond van de criteria van het raamwerk GCE (TK, 27 032, nr 2).
• Overleggen met relevante Russische en Ghanese autoriteiten en draagvlak peilen binnen het Nederlandse erfgoedveld.
• Evalueren en monitoren ervaringen met Suriname.
• Overleggen met Surinaamse autoriteiten over herzien beleidskader.
• Beoordelen en adviseren over ingediende GCE-projecten.
• De HGIS-cultuurmiddelen: gemiddeld dient jaarlijks 25% (EUR 2,9 miljoen) van de HGIS-cultuurmiddelen bestemd voor GCE-activiteiten (artikel 15.1).
• Programma culturele ambassade projecten (PCAP): de posten Moskou, Jakarta en Zuid-Afrika kunnen het PCAP aanwenden om (kleinschalige) GCE-activiteiten te ondersteunen (artikel 15.1).
• Het Programma Internationale Culturele Betrekkingen (PICB): een centraal beheerd budget dat bestemd is voor lokale activiteiten in de landen die niet als prioritair zijn aangemerkt (artikel 15.1).
Geoperationaliseerde doelstelling 4
Bevorderen van juridische waarborgen ten aanzien van internationale culturele samenwerking en bescherming van cultureel erfgoed.
Hierbij kan zowel een algemeen internationaal cultureel belang als een specifiek Nederlands belang worden onderscheiden.
Na te streven resultaten in 2004
• Nederlandse (juridische) inbreng bij multilaterale verdragen op cultureel gebied.
• Nederlandse (juridische) inbreng inzake restitutie en/of recuperatie van culturele kostbaarheden.
• Onderhandelen, sluiten, toetsen en implementeren van multilaterale verdragen op cultureel gebied (bijvoorbeeld de UNESCO-conventies inzake immaterieel erfgoed en de bescherming van de culturele diversiteit).
• De voor ratificatie noodzakelijke inspanning plegen voor ratificatie van het Tweede Protocol bij het UNESCO-verdrag uit 1954 inzake bescherming van cultureel erfgoed in het geval van een gewapend conflict.
• Onderhandelingen voeren ten aanzien van restitutie of recuperatie van culturele kostbaarheden.
In het kader van de UNESCO wordt momenteel gewerkt aan conventies inzake het immaterieel erfgoed en zijn gesprekken gaande over de wenselijkheid van een conventie inzake de bescherming van de culturele diversiteit.
In 2006 en 2007 is een evaluatie voorzien door IOB op het terrein van internationaal cultuurbeleid. De raad voor cultuur heeft in 2003 een mid term review uitgevoerd over het ICB. In het bijbehorende advies doet de Raad aanbevelingen voor beleidsaanpassingen van dit sinds 1997 bestaande beleidsterrein.
In 2004 zal extra aandacht worden besteed aan hoe monitoring en evaluatie binnen het ICB ingezet kunnen worden. Door het gebrek aan kwantitatieve effectmeting is evaluatie voor het ICB het instrument bij uitstek om effectiviteit te toetsen en op basis van resultaten het beleid eventueel aan te passen.
C. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 15 Internationaal cultuurbeleid (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 19 309 | 14 291 | 13 739 | 12 455 | 11 532 | 11 532 | 11 532 |
Uitgaven: | |||||||
Programma-uitgaven totaal | 13 324 | 14 291 | 13 739 | 12 455 | 11 532 | 11 532 | 11 532 |
15.1 Internationaal cultuurbeleid | 11 602 | 12 566 | 12 066 | 10 807 | 9 884 | 9 884 | 9 884 |
15.2 Bijdragen aan instituten | 1 722 | 1 725 | 1 673 | 1 648 | 1 648 | 1 648 | 1 648 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 15 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 2 852 | 8 351 | 2 723 | 7 937 | 8 040 | 7 996 | 7 996 |
Posten | 25 673 | 20 839 | 25 808 | 19 807 | 20 063 | 19 954 | 19 954 |
Totaal | 28 525 | 29 190 | 28 531 | 27 744 | 28 103 | 27 950 | 27 950 |
Beleidsartikel 15 (in EUR mln) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | ||||||
1. Totaal geraamde kasuitgaven | 42,2 | 40,2 | 39,6 | 39,5 | 39,5 | |||||
2. Waarvan apparaatsuitgaven | 28,5 | 27,7 | 28,1 | 28,0 | 28,0 | |||||
3. Dus programma-uitgaven | 13,7 | 12,5 | 11,5 | 11,5 | 11,5 | |||||
Waarvan op 1 januari 2004: | ||||||||||
4. Juridisch verplicht | 71% | 9,7 | 39% | 4,9 | 23% | 2,6 | 8% | 0,9 | 0% | 0,0 |
5. Complementair noodzakelijk | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
6. Bestuurlijk gebonden | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 12% | 1,4 | 12% | 1,4 |
7. Beleidsmatig gereserveerd (o.g.v. een wettelijke regeling of beleidsprogramma) | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 | 0% | 0,0 |
8. Beleidsmatig nog niet ingevuld | 29% | 4,0 | 61% | 7,6 | 77% | 8,9 | 80% | 9,2 | 88% | 10,1 |
9. Totaal (=3) | 100% | 13,7 | 100% | 12,5 | 100% | 11,5 | 100% | 11,5 | 100% | 11,5 |
E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming
Basis van het ICB is samenwerking met een aantal landen en regio's. Daarbij is enerzijds de stabiliteit van de bilaterale betrekkingen en wederzijdse interesses van invloed. Anderzijds is de efficiënte interdisciplinaire samenwerking tussen de culturele actoren in Nederland (instellingen, fondsen, et cetera), met beide ministeries (Buitenlandse Zaken en OC&W) en de cultureel attachés op de posten medebepalend voor de uitkomsten en effecten van het beleid.
Bij de bepaling van effectbereiking, doelmatigheid en raming dient voorts bedacht te worden dat de culturele samenwerking plaatsvindt in de volgende context:
• De feitelijke culturele uitwisselingen vinden plaats door het Nederlandse en buitenlandse veld.
• De vorm van de uitwisseling is afhankelijk van de omstandigheden in het land waarmee uitwisseling plaatsvindt.
• Een belangrijk deel van de HGIS-cultuurmiddelen is gedelegeerd naar de fondsen en instellingen. Hier zijn in het verleden goede ervaringen mee opgedaan. In 2003 en latere jaren zal de delegatie van middelen in zowel in relatieve als absolute zin worden verhoogd.
Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.
Niet-beleidsartikel 16 Geheim (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Uitgaven | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
NIET-BELEIDSARTIKEL 17 NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die samenhangen met de HGIS-indexering en onvoorziene uitgaven.
Niet-beleidsartikel 17 Nominaal en Onvoorzien (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 66 | 7 976 | 37 819 | 64 974 | 91 637 | 118 901 | 122 987 |
Uitgaven: | |||||||
Uitgaven totaal | 66 | 7 976 | 37 819 | 64 974 | 91 637 | 118 901 | 122 987 |
17.1 HGIS-indexering | 0 | 7 840 | 37 683 | 64 838 | 91 501 | 118 765 | 122 851 |
17.2 Onvoorzien | 66 | 136 | 136 | 136 | 136 | 136 | 136 |
NIET-BELEIDSARTIKEL 18 ALGEMEEN
Dit artikel behandelt de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als het postennet. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en voorlichting.
Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de minister en de staatssecretarissen), de beleidsdirecties, de ondersteunende diensten, het uitgezonden personeel op de posten, inclusief themadeskundigen en het lokaal aangenomen personeel op de posten. Daarnaast worden in dit artikel de buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven verantwoord. Tevens zijn de uitgaven ten behoeve van het post-actieve personeel van het ministerie opgenomen.
De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor de exploitatie van en investeringen in het departement in Den Haag en de posten in het buitenland. Hieronder vallen onder andere de verplichtingen en uitgaven voor huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten.
Op de personele en materiële kosten zijn de jaarlijkse (reguliere) loon-, prijs-, en koersontwikkelingen van toepassing. Deze ontwikkelingen dekt Buitenlandse Zaken af binnen de daarvoor in de HGIS getroffen voorziening. Loonkostenstijgingen vloeien met name voort uit afgesloten CAO's; de prijsstijgingen waarmee Buitenlandse Zaken te maken heeft passen binnen het kader van algehele (mondiale) inflatie. Daarnaast spelen koersfluctuaties tussen met name de euro en de Amerikaanse dollar een belangrijke rol.
De voorlichtingsuitgaven die betrekking hebben op de algemene informatievoorziening over het buitenlands beleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland worden ook in dit artikel verantwoord.
Zoals in de Memorie van Toelichting Begroting 2002 en 2003 al toegelicht, verhindert de bijzondere structuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en regiodirecties op het departement het precies toerekenenen van apparaatsuitgaven aan de respectievelijke beleidsartikelen. Daar waar andere departementen hele dienstonderdelen kunnen toeschrijven aan een beleidsartikel, werken medewerkers op de posten en regiodirecties van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor meerdere beleidsterreinen. In dit verband is er in 2001 voor gekozen de apparaatskosten extracomptabel toe te rekenen aan de beleidsartikelen. Per beleidsartikel zijn net als vorig jaar de apparaatskosten als extra informatie opgenomen.
De werkwijze die dit jaar gevolgd is om te komen tot de apparaatskostentoerekening wijkt niet af van de werkwijze van voorgaande twee jaren: wederom is bij alle posten en bij alle beleidsdirecties een (elektronisch) tijdschattingsformulier uitgezet waarop betrokkenen dienden aan te geven welk deel van hun tijd zij aan welk beleidsartikel dachten te gaan besteden. Met behulp van speciaal hiervoor ontwikkelde software en op basis van de ingevulde formulieren zijn vervolgens zowel personele als materiële kosten verdeeld over de beleidsartikelen. Het systeem van extracomptabele toerekening zal in 2004 worden geëvalueerd. Dan zal gekeken worden of de toerekeningsystematiek zoals deze nu wordt toegepast voldoet aan de informatiebehoefte van – uiteindelijk – de Tweede Kamer.
Onderstaande tabel is een totaaloverzicht van de toerekening van de apparaatsuitgaven naar de vijftien beleidsartikelen. Het bedrag dat bij 18. Algemeen is opgenomen betreft de niet-toerekenbare, ofwel centrale, apparaatsuitgaven.
Totaaloverzicht toerekening apparaatsuitgaven 2004 | ||||
---|---|---|---|---|
departement | posten | totaal | totaal | |
(EUR 1000) | (EUR 1000) | (EUR 1000) | (%) | |
1 Het bevorderen van internationale ordening | 8 443 | 12 806 | 21 249 | 3,3 |
2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing | 9 605 | 19 906 | 29 511 | 4,6 |
3 Humanitaire hulp | 2 520 | 4 091 | 6 611 | 1,0 |
4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw | 6 322 | 12 258 | 18 580 | 2,9 |
5 Europese samenwerking | 9 784 | 21 724 | 31 508 | 4,9 |
6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking | 13 584 | 92 018 | 105 602 | 16,4 |
7 Fondsen en programma's van de Europese Unie | 595 | 1 448 | 2 043 | 0,3 |
8 De rol van de VN bij armoedebestrijding | 4 510 | 4 401 | 8 911 | 1,4 |
9 De rol van IFI's bij armoedebestrijding | 2 435 | 2 934 | 5 369 | 0,8 |
10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties | 9 477 | 2 925 | 12 402 | 1,9 |
11 Internationaal onderwijs | 1 414 | 3 568 | 4 982 | 0,8 |
12 Samenwerking met het bedrijfsleven | 1 604 | 17 901 | 19 505 | 3,0 |
13 Economische betrekkingen en handelsbevordering | 7 805 | 106 256 | 114 061 | 17,7 |
14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening | 5 328 | 131 806 | 137 134 | 21,3 |
15 Internationaal cultuurbeleid | 2 723 | 25 808 | 28 531 | 4,4 |
18 Algemeen* | 98 060 | 0 | 98 060 | 15,3 |
Totaal apparaatsuitgaven | 184 209 | 459 850 | 644 059 | 100,0 |
*De taakstelling van Buitenlandse Zaken die samenhangt met de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord is reeds verwerkt in de totaalstand van de apparaatsuitgaven. In afwachting van de nadere invulling van de taakstelling is het in 2004 te bezuinigen bedrag volledig ten laste van de post algemeen gebracht.
In de tabel op de volgende pagina staan de geraamde uitgaven aan personeel en materieel. (Voor het jaar 2002 gaat het – uiteraard – niet om ramingen maar om realisaties.) Hetzelfde geldt voor de bezettingscijfers.
Kengetallen personeel en materieel | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Personeel | |||||||
Loonkosten departement | |||||||
Gemiddelde bezetting | 1 878 | 1 897 | 1 852 | 1 782 | 1 737 | 1 702 | 1 676 |
Gemiddelde prijs | 56 050 | 60 000 | 61 000 | 62000 | 63 000 | 64 000 | 65 000 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 105 255 | 113 816 | 112 964 | 110 484 | 109 403 | 108 914 | 108 914 |
Loonkosten posten (excl. themadeskundigen) | |||||||
Gemiddelde bezetting | 1 209 | 1 272 | 1 290 | 1 249 | 1 228 | 1 211 | 1 194 |
Gemiddelde prijs | 62 975 | 66 590 | 67 595 | 68 581 | 69 572 | 70 563 | 71 552 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 76 139 | 84 669 | 87 165 | 85 632 | 85 421 | 85 421 | 85 421 |
Loonkosten themadeskundigen (posten) | |||||||
Gemiddelde bezetting | 59 | 78 | 77 | 76 | 75 | 74 | 73 |
Gemiddelde prijs | 69 576 | 73 664 | 74 769 | 75 890 | 77 028 | 78 184 | 79 357 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 4 105 | 5 768 | 5 769 | 5 768 | 5 764 | 5 764 | 5 764 |
Totaal loonkosten ambt. Personeel | |||||||
Gemiddelde bezetting | 3 146 | 3 247 | 3 219 | 3 107 | 3 039 | 2 986 | 2 942 |
Gemiddelde prijs | 58 965 | 62 910 | 63 972 | 64 985 | 66 000 | 67 011 | 68 013 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 185 499 | 204 253 | 205 898 | 201 884 | 200 588 | 200 099 | 200 099 |
Vergoedingen | |||||||
Gemiddelde bezetting | 1 268 | 1 350 | 1 367 | 1 325 | 1 303 | 1 284 | 1 266 |
gemiddelde kosten | 56 913 | 57 150 | 56 158 | 57 240 | 58 206 | 59 038 | 59 869 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 72 167 | 77 141 | 76 750 | 75 822 | 75 822 | 75 822 | 75 822 |
Lokaal personeel | |||||||
Gemiddelde bezetting | 2 022 | 2 033 | 2 039 | 2 039 | 2 039 | 2 039 | 2 039 |
Gemiddelde prijs | 33 222 | 34 500 | 34 500 | 34 500 | 34 500 | 34 500 | 34 500 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 67 175 | 70 144 | 70 344 | 70 344 | 70 344 | 70 344 | 70 344 |
Materieel | |||||||
Gemiddelde bezetting (inclusief attachés) | 5 438 | 5 580 | 5 558 | 5 446 | 5 378 | 5 325 | 5 281 |
Gem. Kosten | 49 178 | 39 431 | 44 117 | 42 369 | 44 750 | 45 431 | 46 044 |
Toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 267 431 | 220 026 | 228 526 | 233 462 | 240 667 | 241 921 | 243 157 |
Totaal toegelicht begrotingsbedrag (x EUR1000) | 590 472 | 571 564 | 581 518 | 581 512 | 587 421 | 588 186 | 589 422 |
Overige apparaatskosten* (x EUR1000) | 68 871 | 86 986 | 62 541 | 44 771 | 47 159 | 42 970 | 41 734 |
Totaal artikel 18.1 Apparaatsuitgaven** (x EUR1000) | 659 343 | 658 550 | 644 059 | 626 283 | 634 580 | 631 156 | 631 156 |
* Overige apparaatskosten hebben o.a. betrekking op bedrijfsvoering posten, opleidingen, vernieuwing personeelsbeleid, wachtgelden en investeringen in automatisering. (Exploitatie automatisering valt onder materieel.)
** De taakstelling van Buitenlandse Zaken die samenhangt met de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord is reeds verwerkt in de totaalstand van de apparaatsuitgaven. In afwachting van de nadere invulling van de taakstelling is het te bezuinigen bedrag volledig ten laste van de post overige apparaatskosten gebracht.
Budgettaire gevolgen van beleid
Niet-beleidsartikel 18 Algemeen (in EUR 1000) | |||||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Verplichtingen | 656 723 | 654 737 | 651 159 | 629 586 | 635 223 | 631 796 | 631 546 |
Uitgaven: | |||||||
Uitgaven totaal | 660 715 | 658 940 | 644 449 | 626 673 | 634 970 | 631 546 | 631 546 |
18.1 Apparaatsuitgaven | 659 343 | 658 550 | 644 059 | 626 283 | 634 580 | 631 156 | 631 156 |
18.2 Koersverschillen | 1 372 | 390 | 390 | 390 | 390 | 390 | 390 |
Ontvangsten | 12 018 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 |
18.20 Algemeen | 12 018 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 |
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 18 (in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Departement | 72 467 | 100 330 | 98 060 | 95 347 | 96 782 | 96 263 | 96 263 |
Posten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 72 467 | 100 330 | 98 060 | 95 347 | 96 782 | 96 263 | 96 263 |
De budgetflexibiliteit op dit artikel is zeer beperkt. Het overgrote deel van het artikel bestaat namelijk uit salarissen, exploitatieuitgaven en huren. Voor dit soort uitgaven geldt in het algemeen dat kas gelijk is aan verplichtingen. De ervaring leert dat gemiddeld genomen 0,5 procent van dit artikel als flexibel mag worden beschouwd.
In de voorliggende bedrijfsvoeringparagraaf worden alleen die ontwikkelingen op het terrein van de bedrijfsvoering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de orde gesteld die het reguliere karakter te boven gaan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen beleidsoverstijgende bedrijfsvoeringthema's en bedrijfsvoeringthema's met een directe relatie met één van de beleidsdoelstellingen. Bij de beleidsoverstijgende bedrijfsvoeringthema's wordt ingegaan op elementen in de bedrijfsvoering waaraan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijzondere aandacht wil besteden, zoals bijvoorbeeld de opzet en werking van regelgeving en de invoering van het informatiesysteem voor de financiële- en activiteitenadministratie. Bij de tweede categorie wordt een aantal aandachtspunten ter versterking van de bedrijfsvoering benoemd die een bijdrage moet leveren aan het realiseren van de beoogde (beleids)doelstellingen.
Beleidsoverstijgende bedrijfsvoeringthema's
Verbeteren opzet en werking regelgeving
Hoewel de interne accountantsdienst en de Algemene Rekenkamer concluderen dat het financieel beheer verbeterd is, constateren zij nog steeds een aantal, soms hardnekkige, onvolkomenheden met betrekking tot uiteenlopende zaken zoals de beleidsoperationalisering (SMART-formuleren), het materieelbeheer, het toetsings- en maatregelenbeleid inzake (sectorale) begrotingssteun en het beleid ten aanzien van AO/IC. Een belangrijke oorzaak van deze tekortkomingen is gebrekkige naleving van de regelgeving. In sommige gevallen door gebrek aan kennis en interesse voor de regelgeving, maar deels ook door onduidelijkheden in de regelgeving zelf. Het komende jaar zal geïnvesteerd worden in het updaten van de kennis van medewerkers van de diverse processen en actuele regelgeving en in het op niveau brengen van de kwaliteit van de medewerkers. Tegelijkertijd wordt verder geïnvesteerd in het verbeteren van het toezicht op de naleving van beheersregels en het vereenvoudigen van de regelgeving.
Verdere bezuinigingen maken een herbezinning op het takenpakket van BZ onontkoombaar en leiden tot nieuwe eisen aan de medewerkers in de organisatie. De Vernieuwing van het HRM-Stelsel Rijk, gericht op een kleinere, maar beter functionerende overheid, biedt daartoe het kader. Het loopbaanbeleid krijgt verder vorm met duidelijke kaders voor doorstroom van medewerkers, flexibilisering van de formatie, de ontwikkeling van trajecten voor management development (met een proefproject in 2003/2004) en mogelijkheden voor inhoudelijke specialisatie op hoog niveau.
De budgettaire krapte is als gevolg van de bezuinigingen van het kabinet Balkenende II verder toegenomen. De invulling van de opgelegde bezuinigingen op het apparaatsartikel is – zoals ook opgemerkt in de tekstuele toelichting bij artikel 18 – op dit moment nog niet uitgekristalliseerd. Buitenlandse Zaken is waakzaam ten aanzien van eventueel aanvullende risico's in de sfeer van bedrijfsvoering die te nemen bezuinigingsmaatregelen met zich meebrengen. Bij elke maatregel zal de vraag worden gesteld welke de consequenties zijn op het terrein van bedrijfsvoering en welke acties ondernomen moeten worden om eventuele negatieve gevolgen te mitigeren. In de alinea hierboven is reeds melding gemaakt van een aantal voorziene acties in de personele sfeer.
De komende jaren staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met andere ministeries voor de uitdaging om gezamenlijk invulling te geven aan een rijksbreed Shared Service Center voor de personeels- en salarisadministratie. Daarnaast worden reeds bestaande initiatieven voor shared services voortgezet. De ontwikkelingen vragen voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook om een bezinning op de positionering van de administratie van de buitenlandvergoedingen en de administratie van het lokaal geworven personeel. Een punt van zorg is uiteraard het BZ-personeel dat door deze operatie mogelijk overtollig wordt.
Buitenlandse Zaken «in control»: integreren beleid en bedrijfsvoering
Een uitdaging voor de komende jaren is het dichten van de kloof tussen beleid en bedrijfsvoering. Bedrijfsvoeringprocessen moeten optimaal aan de BZ-beleidsdoelstellingen bijdragen. Daartoe zal een resultaatgerichte planning- en controlcyclus, meer dan nu het geval is, een geïntegreerd onderdeel worden van de managementplanning van de departementsleiding. Het nieuw ingestelde Audit Committee en een geïntegreerde auditplanning spelen een centrale rol bij de verbetering van de kwaliteit van de instrumenten op het gebied van de integrale bedrijfsvoering. Daarnaast wordt ingezet op het verder versterken van de koppeling tussen voorgenomen beleidsdoelstellingen en eventueel daaraan verbonden bijzondere of extra maatregelen in de sfeer van de bedrijfsvoeringprocessen. Tenslotte zal worden onderzocht of en hoe het gebruik van het instrument risicoanalyse kan worden geïntegreerd in de jaarplan- en begrotingscylcus.
Verbetering informatievoorzieningfunctie
Onder deze noemer lopen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschillende trajecten:
• Instellen beheerorganisatie Piramide
In 2003 wordt de wereldwijde invoering van het nieuwe informatiesysteem voor de financiële en activiteitenadministratie (Piramide) voltooid. Het overnemen van het project «in de lijn» is voorzien vanaf derde kwartaal 2003 om per 1 januari 2004 of zo snel mogelijk daarna het project formeel af te sluiten. Aangezien Piramide gerealiseerd is met een Enterprise Resource Planningspakket (ERP) is nadrukkelijk gekozen voor het centraliseren van het technisch beheer ervan (exploitatie en onderhoud). Daartoe zullen in de loop van 2003 de werkzaamheden starten om zowel de gebruikersorganisatie (voor het functioneel beheer) als de toekomstige ERP-beheerorganisatie (voor het applicatie- en technisch beheer) op het gewenste niveau te brengen. Het Piramidesysteem draagt in belangrijke mate bij aan de realisatie van een betere informatievoorziening voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De verbeterde informatievoorziening biedt ondersteuning aan diverse rijksbrede en departementale ontwikkelingen. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de invoering van Sectorale Benadering en VBTB.
• Adoptie Piramide
De introductie van Piramide is zondermeer te beschouwen als een grootschalig verandertraject. In de praktijk blijken dergelijke trajecten veel te eisen van de inzet en het doorzettingsvermogen van deorganisatie. Niet alleen tijdens de uitrol van Piramide maar ook in de maanden hierop volgend zal de organisatie zich het nieuwe systeem eigen moeten maken hetgeen geen geringe exercitie is. In dit kader worden eventuele andere trajecten zoveel mogelijk beperkt of in een aangepast tempo uitgevoerd. Belangrijk is dat de organisatie vertrouwd raakt met het nieuwe systeem en afdoende de vele mogelijkheden die het biedt gaat benutten. De departementsleiding volgt derhalve de ontwikkelingen op dit terrein nauwlettend.
• Actualiseren BZ(ICT)-infrastructuur
De informatievoorziening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken steunt in belangrijke mate op betrouwbare ICT-basisinfrastructuur. Voortdurende ontwikkelingen binnen de overheid, op het vlak van de technologie en in de functionele omgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vereisen dat de infrastructuur na een aantal jaren weer in stappen aangepast wordt aan veranderde eisen en standaarden. De werkzaamheden die hiermee gemoeid zijn zullen enige jaren vergen en zodanig worden ingericht dat de belasting voor de gebruikersorganisatie zo gering mogelijk is. Dit betekent echter wel dat de beschikbare capaciteit van de ICT-organisatie voor andere grootschalige ICT-trajecten beperkt is.
• Koppeling resultaatgericht managen en informatiebehoeften.
De transformatie naar het managen op resultaten is een veranderproces dat tijd nodig heeft. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt stapsgewijs toe naar een resultaatgericht werkende organisatie die inzichtelijk maakt hoe zij haar resultaten weet te bereiken. De hiervoor noodzakelijke informatievoorziening zal inherent hieraan moeten «meegroeien». Informatie over de uitgegeven gelden, verstrekte visa of gerealiseerde OS-projecten is belangrijk maar niet voldoende om daadwerkelijk op resultaten te sturen. Ook zal transparant gemaakt moeten worden hoe de geoperationaliseerde doelstellingen vanuit de Memorie van Toelichting op de BZ-begroting al of niet bereikt zijn. Mede op basis van de nieuwe mogelijkheden van Piramide zal een balans gevonden moeten worden in de vereiste sturingsinformatie en de realiseerbare informatie met behulp van de diverse informatiesystemen.
Versterking monitoring en evaluatie
Regelmatige monitoring en evaluatie draagt bij aan de verhoging van de kwaliteit van (de uitvoering van) beleid. Het (nog beter) meetbaar maken van de resultaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is daarvoor een randvoorwaarde. Daartoe zullen ook in 2004 nog prestatiegegevens worden verzameld, voornamelijk aan de hand van monitoringsystemen, en prestatieindicatoren ontwikkeld. Uit beleidsoverwegingen wordt de indeling van de begroting doorgelicht, met gebruik van onder meer de lessen getrokken uit het totstandkomingproces van de begroting 2004. Als nevendoelstelling zal tevens worden bekeken hoe de evalueerbaarheid van de Memorie van Toelichting op de BZ-begroting kan worden vergroot en resultaten eenvoudiger kunnen worden gemeten.
Bedrijfsvoeringthema's met een directe relatie met één van de beleidsdoelstellingen
Bilaterale ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsvoering
Donorhervorming is een voorwaarde voor verhoging van de effectiviteit van het armoedebeleid. Gewerkt wordt aan een cultuuromslag binnen donororganisaties, het bevorderen van donorcoördinatie & harmonisatie van procedures, versterking van de capaciteit en leren door resultaatmeting.
• Cultuuromslag, donorcoördinatie en harmonisatie procedures
De nieuwe ontwikkelingsagenda voor effectief armoedebeleid vereist een cultuuromslag binnen donororganisaties. Donororganisaties dienen te veranderen van aanbodgestuurde en op verantwoording gerichte organisaties naar vraaggerichte organisaties die zich primair richten op ondersteuning van nationale ontwikkelingsprocessen. Daarnaast is donor-coördinatie en harmonisatie van procedures noodzakelijk om het beroep op schaarse capaciteit aan ontvangende zijde beperkt te houden. Ook voor Nederland als donor heeft dit consequenties. Het vraagt een duidelijker focus op armoedebestrijding in het Nederlandse OS-programma en een bewuste, kritische houding ten aanzien van de eigen rol in de nieuwe samenwerkingswijze. Het voornemen bestaat op basis van een pilot in Zambia tot een landenspecifieke uitwerking voor verdere harmonisatie van de hulpverlening voor een aantal 19+3 landen te komen.
• Versterking eigen capaciteit
De verantwoordelijkheid over de besteding van de hulpmiddelen wordt in toenemende mate overgedragen aan de ontvangende landen (= on budget-financiering). Posten dienen goed in staat te zijn om een beoordeling te maken van het totale ontwikkelingsbeleid van het ontvangende land, de kwaliteit van het gevoerde PRSP-beleid en de eventuele risico's bij de uitvoering, zodat de meest geëigende hulpmodaliteiten gekozen kunnen worden. Hiermee wordt kennis van het overheidsbeleid en -beheer in ontwikkelingslanden belangrijker. Voor de periode 2002 tot 2005 zijn middelen vrijgemaakt om op de kennisbehoefte op het gebied van Public Finance Management in te spelen en een gebruik van hieraan gerelateerde instrumenten te bewerkstelligen.
• Leren door resultaatmeting
In 2004 zal een belangrijke stap gezet worden om de resultaatbereiking van de Nederlandse bilaterale hulp meer inzichtelijk te maken. Het instrumentarium voor resultaatmeting dat in 2002 is ontwikkeld en in 2003 is «uitgerold» zal in onderlinge samenhang gebruikt worden voor de monitoring van de bilaterale hulp. Vooralsnog zijn de ervaringen op dit vlak beperkt. Op centraal en decentraal niveau wordt een leerproces ingezet om de systematiek verder te ontwikkelen.
Asiel, migratie en consulaire dienstverlening en bedrijfsvoering
Het in ontwikkeling zijnde nieuwe geautomatiseerde visum informatie, consultatie en voorlegsysteem bepaalt in belangrijke mate de beschikbaarheid van managementinformatie. Aan de hand hiervan kan worden vastgesteld in hoeverre een deel van de operationele doelstellingen die verband houden met visumverlening is gerealiseerd. De totstandkoming van dit systeem is een complex project waarvan de bouw alleen met de grootste zorgvuldigheid kan worden gerealiseerd. Ook de inbedding hiervan in de wereldwijde informatiehuishouding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft een belangrijk aandachtspunt. Thans blijkt dat het ontwikkeltraject en de implementatie van het systeem niet in 2003 wordt afgerond, zodat dit ook in 2004 een belangrijke aandachtspunt in de bedrijfsvoering zal zijn.
Humanitaire hulp en bedrijfsvoering
Op het terrein van de humanitaire hulp is veel gaande, hetgeen een zwaar beslag legt op de capaciteit van het ministerie. Getracht wordt de beheerslast te verlichten door invoering van nieuwe kanaalfinancieringsovereenkomsten en stroomlijning. De kanaalfinanciering leidt op termijn tot minder afzonderlijke overeenkomsten met betrokken VN-instellingen en Rode Kruis- en daarmee tot minder rapportages en administratieve handelingen. Met stroomlijning van de samenwerking met NGO's wordt hetzelfde doel beoogd, namelijk een vermindering van de werklast als gevolg van bijvoorbeeld het clusteren van activiteiten door NGO's. De vrijkomende capaciteit zal worden ingezet voor taken waaraan nu onvoldoende aandacht kan worden besteed.
Europese Samenwerking en bedrijfsvoering
Het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie (1 juli-31 december 2004) zal leiden tot een extra beheerslast op grote delen van het departement. Gezien de coördinerende taak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van Europese samenwerking (zie beleidsartikel 5) is per 1 maart 2003 een centrale projectorganisatie voor organisatorische en logistieke aspecten van het voorzitterschap op het departement opgericht. Deze projectorganisatie zal – in nauwe samenwerking met verantwoordelijke instanties zoals het Nationaal Crisiscentrum en de Rijksvoorlichtingsdienst – tijdens het voorzitterschap de interdepartementale coördinatie verzorgen op het gebied van kalender en programmering, beveiliging, accreditatie van delegaties en pers, algemene publieksvoorlichting, communicatiefaciliteiten, tolken en vertalingen en opleidingen en cursussen. Ook voor het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa (november 2003-mei 2004) is een Taakgroep ingesteld die belast is met de voorbereiding en uitvoering van het voorzitterschap.
Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)
De missie van het CBI is het duurzaam versterken van de concurrentiekracht van bedrijven uit OS-landen op de EU-markt door verbetering van bedrijfsinterne factoren. Borging van sociale en milieuwaarden zijn een integraal onderdeel van het beleid en de activiteiten van het CBI. Vanuit deze publieke taak wordt directe steun gegeven aan de doelgroep bestaande uit bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties (Business Support Organisations – BSO's) in ontwikkelingslanden bij de verwerving, consolidatie en uitbreiding van een positie op de EU-markt. Het CBI beschikt, in aanvulling op de eigen staf van 22 FTE's en ongeveer tien detachanten, over een netwerk van branche- en exportmarketingconsultants die technische assistentie verstrekken aan de doelgroep. Het CBI werkt verder nauw samen met het International Trade Center, een dochterorganisatie van de WTO en de UNCTAD, die tot taak heeft de algemene handelscapaciteit in ontwikkelingslanden te bevorderen. Ten slotte maakt het CBI gebruik van het netwerk van handels- en OS-afdelingen van de posten van het moederministerie.
De visie van het CBI is om herkend en erkend te worden als de leidende organisatie voor bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties in ontwikkelingslanden bij het verwerven van, consolideren en uitbreiden van marktpositie op de EU markten. De strategie van het CBI omvat vier volgtijdelijke elementen: (1) de sectorkeuze, (2) de landenkeuze, (3) de keuze van kerncompetenties en (4) de in te zetten producten. De sectorkeuze behelst de keuze van EU-marktsectoren die potentie bieden aan het bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden voor het vergroten, consolideren en uitbreiden van marktpositie. Het CBI kiest daarbij met nadruk voor de niet-traditionele sectoren waar ontwikkelingslanden toegevoegde waarde kunnen realiseren. Momenteel ondersteunt het CBI bedrijven en BSO's in 19 sectoren, terwijl het daarnaast marktinformatie verstrekt over 40 sectoren. Bij de keuze van ontwikkelingslanden spelen o.a. het ondernemersklimaat, het inkomen per hoofd van de bevolking en sociale en politieke factoren een rol. De CBI-landenlijst omvat 40 landen. In haar ondersteuningsactiviteiten concentreert het CBI zich op vijf kerncompetenties: marktkennis, exportmarketing- en management, markttoegang, product(ieproces)adaptatie en kwaliteitszorg.
Het CBI heeft vijf hoofdproducten: (1) Sectorale Exportontwikkeling, (2) Business Support Organisation Development, (3) Marktinformatie, (4) Bedrijfsbemiddeling en (5) Human Resources Development. Een nadere toelichting op deze producten is opgenomen onder paragraaf 5. Baten en Lasten. Bij sommige hoofdproducten worden meerdere programma's uitgevoerd. De kosten van de producten worden in rekening gebracht bij de opdrachtgever: de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een deel van de kosten wordt in rekening gebracht bij de klanten. In de loop van 2003 zal het huidige beleid met betrekking tot deze eigen bijdrage van de CBI-klanten per (hoofd)product zijn doorgelicht op basis van de mate waarin het bijdraagt aan: (1) zakelijke relaties met de CBI-klanten, committeren van deelnemers (2) mogelijkheden tot inkomstengeneratie ten behoeve van minder draagkrachtige deelnemers en (3) tegengaan van«weglekeffecten» naar niet-ODA klanten. Deze exercitie zal leiden tot een verhoging van de inkomsten uit de eigen bijdrage.
In vergelijking met de Memorie van Toelichting op de BZ-begroting 2003 worden hier afwijkende resultaten (de «q's») gepresenteerd. Een aantal van de oude «q's» was geformuleerd op activiteitenniveau. Vanaf 2004 zijn alle «q's» gedefinieerd op resultaatsniveau. Hiermee wordt de doelgerichtheid en doelmatigheid beter stuurbaar en meetbaar. Mede als consequentie van deze herdefiniëring zullen de meerjarige producten (het sectorale export ontwikkelingsprogramma en het bedrijfsondersteunende organisatie ontwikkelingsprogramma) niet meer jaarlijks tussentijds (op activiteitenniveau) worden afgerekend. De afrekening, en derhalve toekenning van de baten van deze meerjarige programma's, zal plaatsvinden op het moment dat de resultaten worden gerealiseerd. Door deze wijzigingen in combinatie met de gevolgde baten/lastensystematiek ontstaat er een trendbreuk in de omvang van het onderhanden werk en de productie.
Voor 2004 zijn de volgende prioriteiten geïdentificeerd.
In 2004 zal de uitbreiding van de EU zijn beslag krijgen. Voor de doelgroep van het CBI impliceert dit nieuwe mogelijkheden en bedreigingen. Deze effecten zullen worden geanalyseerd en kunnen leiden tot aanpassing van CBI activiteiten.
In 2004 zal het CBI actief additionele opdrachtgevers gaan werven. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan de EU (in het bijzonder de helpdesk voor bedrijven uit OS-landen) en bilaterale donoren (België, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk).
De dienstensector biedt veel potentie voor extra export vanuit ontwikkelingslanden naar de EU. In 2004 zal het CBI in dit kader nieuwe activiteiten ontwikkelen.
Tabel 1 Meerjaren baten -en lasten (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | |||||||
Baten | |||||||
Opbrengst moederdepartement | 13 196 | 5 046 | 6 191 | 9 105 | 12 653 | 17 739 | 15 094 |
Bijdrage moederdepartement m.b.t. ITC | 1 361 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 |
Opbrengst overige departementen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbrengst derden | 235 | 250 | 260 | 270 | 275 | 275 | 275 |
Rentebaten | 29 | 100 | 75 | 75 | 75 | 75 | 75 |
Buitengewone baten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Exploitatiebijdrage | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal baten | 14 821 | 6 982 | 8 112 | 11 036 | 14 589 | 19 675 | 17 030 |
Lasten | |||||||
Apparaatskosten | |||||||
* personele kosten | 1 913 | 890 | 1 090 | 1 580 | 2 180 | 3 050 | 2 610 |
* materiele kosten | 11 377 | 4 330 | 5 300 | 7 720 | 10 700 | 14 900 | 12 760 |
Bijdrage ITC | 1 361 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 |
Rentelasten | 8 | 10 | 9 | 10 | 10 | 9 | 9 |
Afschrijvingskosten | |||||||
* materieel | 129 | 154 | 120 | 126 | 108 | 103 | 60 |
* immaterieel | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Dotaties voorzieningen | 20 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Buitengewone lasten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal lasten | 14 808 | 6 975 | 8 110 | 11 027 | 14 589 | 19 653 | 17 030 |
Saldo van baten en lasten | 13 | 7 | 2 | 9 | 0 | 22 | 0 |
Hieronder worden de baten en lasten toegelicht aan de hand van de vijf hoofdproducten van het CBI. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt de Nederlandse bijdrage aan het ITC toegelicht. Het CBI treedt in de relatie tot het ITC op als budgethouder.
Toelichting «Sectorale Exportontwikkeling»
Tabel 2 Hoofdproduct Sectorale Exportontwikkeling (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | |||||||
Productie/tot.kosten | 7 106 | 486 | 1 436 | 3 846 | 6 600 | 12 146 | 9 545 |
Kasmiddelen | 7 106 | 7 100 | 7 200 | 7 300 | 7 400 | 7 400 | 7 400 |
Aantal competente bedrijven | 70 | 150 | 130 | 380 | 205 | ||
Aantal evaluaties | 2 | 2 | 6 | 6 |
De doelstelling is bedrijven uit ontwikkelingslanden in staat stellen om nieuwe EU-markten te betreden en/of hun positie op bestaande markten te consolideren c.q. te versterken.
Het resultaat (de Q) is het aantal bedrijven dat competent is om te (blijven) exporteren naar de Europese markt. De huidige 19 programma's zullen leiden tot 890 competente bedrijven. Het moment van «oplevering» van deze bedrijven hangt samen met de geplande looptijd van een programma en vindt plaats vanaf 2004 tot en met 2011. Vanaf 2007 zullen competente bedrijven worden opgeleverd in het kader van nieuw te starten programma's (2007, 19 bedrijven en 2008, 54 bedrijven).
«Sectorale Exportontwikkeling» wordt uitgevoerd via meerjarige programma's, met wisselende looptijd, die zich richten op een aantal specifieke bedrijfsinterne terreinen welke bepalend zijn voor exportsucces. Aandacht kan hierbij ook uitgaan naar specifieke thema's zoals certificering, aangaan van strategische allianties, marktstandaarden en institutionele versterking. In 2004 zijn er zes programma's in de sectoren land- en tuinbouw en bosbouw; vier in consumentenproducten, zeven in industriële sectoren en twee in diensten. In 2004 zijn activiteiten gepland voor in totaal 880 bedrijven. Van deze bedrijven verkeren er in 2004 naar verwachting 415 in de marktentreefase. Voor 120 van deze 415 bedrijven geldt dat het programma in 2004 zal zijn afgerond op de consolidatie/effectmetingfase na. De overige 465 (880–415) bedrijven zijn in de voorbereidingsfase voor marktentree of marktconsolidatie.
In 2004 zijn de navolgende activiteiten gepland:
• Afstemming doel en inhoud van de programma's met bedrijfsondersteunende organisaties en andere actoren middels identificatiemissies, direct contact met tenminste 40 bedrijven.
• Bedrijfsanalyses en technische assistentie tijdens 645 bedrijfsbezoeken.
• Technische begeleiding op afstand aan omstreeks 665 bedrijven.
• Sectorgerichte trainingen in Nederland aan managers van ca. 140 bedrijven gericht op vergroting van bewustwording, kennis en vaardigheden op het gebied van exportmarketing en -management.
• Training middels lokale workshops gericht op de specifieke problematiek in een sector en/of regio voor tenminste 730 managers van (voornamelijk) bedrijven.
• Deelname door circa 275 bedrijven aan internationale Europese vakbeurzen om contacten te leggen met potentiële afnemers.
• Marktentree door uitsluitend individuele matchmaking voor circa 70 bedrijven.
• Er zullen twee programma's worden afgerond. In de komende jaren is de planning voor de afronding van de lopende programma's: 2005 (3), 2006 (4), 2007 (6) en 2008 (3). In de komende jaren is de planning voor de start van nieuwe programma's: 2005 (5), 2006 (4), 2007 (5), 2008 (7).
In de meerjaren kasstroomplanning is rekening gehouden met opdrachten voor de nieuw te starten programma's in 2004 en verder (zie hierboven punt 9). De totale kostprijs van de vòòr 2004 opgestarte 19 programma's bedraagt EUR 44,9 mln. De gemiddelde kostprijs per competent bedrijf bedraagt EUR 50 500.
Aangezien de programma's toegesneden zijn op de specifieke problematiek van een sector en regio zijn zij niet geheel homogeen van aard en looptijd. Optimalisering van doelmatigheid vindt plaats door regionale clustering van landen, een minimaal aantal bedrijven per land en de kwaliteit met betrekking tot organisatie en uitvoering van de activiteiten.
Minimaal één jaar na afloop van een programma vindt de eindevaluatie plaats. Hierbij wordt gekeken naar de toename c.q. consolidatie van de export en/of het verbeterd concurrentievermogen.
Toelichting «Business Support Organisation Development (BSOD)»
Tabel 3 Hoofdproduct Business Support Organisation Development (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | |||||||
Productie/tot.kosten | 825 | 0 | 65 | 409 | 1 043 | 583 | 539 |
Kasmiddelen | 825 | 530 | 560 | 600 | 640 | 640 | 640 |
Aantal competentiegebieden | 1 | 1 | 7 | 2 | 1 | ||
Aantal Evaluaties | 1 | 1 | 7 | 2 | 1 |
De doelstelling van het hoofdproduct Business Support Organisation Development is om BSO's in doelgroeplanden in staat te stellen effectieve dienstverlening aan te bieden aan het lokale bedrijfsleven dat wil exporteren naar de Europese Unie.
Het resultaat (de Q) is het aantal competentiegebieden waarop één of meerdere BSO's de kennis, vaardigheid en attitude hebben om het naar de Europese markt exporterende bedrijfsleven effectief te ondersteunen.
Per competentiegebied heeft het CBI modules ontwikkeld. Per module wordt hieronder in percentages aangegeven in welke mate de module een beslag legt op de kasmiddelen die voor dit hoofdproduct beschikbaar zijn.
• Opleiden van lokale opleiders (40%).
• Opleiden van lokale consultant (30%).
• Marktinformatiesystemen (10%).
• BSO strategie en planning (5%).
• BSO organisatie ontwikkeling (5%).
• Adviseren BSO inzake donorrelaties en donorfondsen (10%).
In 2004 zullen activiteiten in uitvoering zijn in Ecuador, Zuid Afrika, Egypte, India en centraal America. Het betreft hier vooral de opleiding van opleiders en export consulenten. In Cuba zal de BSO Cepec een concept marktinformatie plan hebben opgesteld en zullen de medewerkers van deze BSO zijn getraind in het omgaan met market intelligence systemen.
Benodigde kasstroom in 2004 is EUR 560 000. In de meerjaren kasstroomplanning is rekening gehouden met aanvullende opdrachten voor nieuwe modules in 2005 en verder.
Het BSOD is een relatief nieuw hoofdproduct van het CBI. De laatste twee jaar is veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van de verschillende ondersteuningsmodules. Nog immer zijn bepaalde deelproducten in ontwikkeling. In de komende periode zal doelmatigheidswinst kunnen worden geboekt door de lessen die tijdens de uitvoering worden opgedaan te verwerking in het ontwerp en de uitvoering van de modules.
Iedere module wordt binnen een jaar na afsluiting op resultaat en effect worden geëvalueerd. Er wordt naar gestreefd om de evaluatie in hetzelfde jaar te doen plaats vinden waarin ook de productie is gerealiseerd.
Tabel 4 Hoofdproduct Marktinformatie | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | |||||||
Productie/tot.kosten (EUR1000) | 1 813 | 1 580 | 1 500 | 1 400 | 1 300 | 1 300 | 1 300 |
Kasmiddelen | 1 813 | 1 580 | 1 500 | 1 400 | 1 300 | 1 300 | 1 300 |
Marktinformatie eenheden | 100 000 | 100 000 | 100 000 | 100 000 | 100 000 | ||
Kostprijs per marktinformatie eenheid | 18 | 18 | 15 | 14 | 13 | 13 | 13 |
Aantal Evaluaties | 1 | 1 |
De doelstelling van het hoofdproduct Marktinformatie is om exporteurs en BSO's in de CBI doellanden te laten beschikken over relevante informatie over trends, structuur, kenmerken en vereisten van de EU markt voor de voor hen meest relevante productsectoren.
Het resultaat (de Q) is het aantal marktinformatie-eenheden dat door exporteurs en BSO's in de CBI-landen wordt ontvangen. Het gaat hierbij zowel om publicaties als downloads van documenten via de CBI website en de AccessGuide.
Onderstaande marktinformatie-instrumenten worden ingezet.
• Gedrukte Publicaties. Het betreft hier zes oplagen van het CBI News Bulletin, 30 EU marktstudies voor niet-traditionele productsectoren en twee forecasts. De totale geschatte oplage in 2004 is 50 000 exemplaren.
• Online informatiebronnen. Alle gedrukte publicaties zijn ook via de website beschikbaar. Daarnaast is er de AccessGuide, waarin informatie met betrekking tot technische handelsbarrières is opgenomen. Voor 2004 worden 250 000 hits op deze online informatiebronnen verwacht en 50 000 marktinformatie eenheden gedownload.
• Handels Documentatie Centrum (HDC). Het aantal bezoekers aan het HDC in Rotterdam wordt op 300 geschat.
In het lopende budgetjaar zal onderzocht worden of en zo ja in welke mate het drukken en distribueren van CBI publicaties kan worden vervangen door distributie via het Internet. Ook zal in 2003 prijsbeleid ontwikkeld worden voor de marktinformatie-instrumenten. Tenslotte zijn gesprekken gaande met de Europese Commissie als opdrachtgever voor de AccessGuide en de marktstudies in het kader van een beoogde helpdeskfunctie voor ontwikkelingslanden. De verwachte hieruit voortvloeiende efficiency-winst zal aangewend worden voor verdere kwaliteitsverbetering en, afhankelijk van de omvang van de efficiencywinst, uitbreiding van de marktinformatie-instrumenten met meer sectoren, meer EU-landen en meer thema's.
Eén van de conclusies van de externe evaluatie van het product marktinformatie uitgevoerd in 2002, is dat in de periode tussen deze evaluatie en de laatste IOB evaluatie in 1999, de efficiency van de meeste instrumenten is verbeterd. De algehele doelmatigheid wordt als hoog beoordeeld. Doelmatigheidswinst zou geboekt kunnen worden indien (deels) overgestapt wordt van drukwerk naar digitale publicatie en indien extra inkomsten voortkomen uit een in 2003 te ontwikkelen prijsbeleid.
Het product Marktinformatie is in 2002 geëvalueerd. De CBI marktinformatie wordt door BSO's beschouwd als de belangrijkste bron voor marktinformatie over de EU markt en door exporteurs als één van de belangrijkste. Verder gaf niet minder dan 79% van de respondenten aan dat hun kennis over de EU markt (sterk) vergroot is. Overigens is ook gebleken dat m.n. onder exporteurs de bekendheid met de CBI marktinformatie instrumenten verbetering behoeft. Er is reeds aangevangen met de implementatie van aanbevelingen. Het product marktinformatie zal in 2005 wederom geëvalueerd worden.
Toelichting «Bedrijfsbemiddeling»
Tabel 5 Hoofdproduct Bedrijfsbemiddeling | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | |||||||
Productie/tot.kosten (EUR1000) | 172 | 350 | 400 | 500 | 600 | 600 | 600 |
Kasmiddelen | 172 | 350 | 400 | 500 | 600 | 600 | 600 |
Bemiddelde Exporteurs | 300 | 375 | 450 | 450 | 450 | ||
Kostprijs/bemiddeld bedrijf – oud | 573 | ||||||
Kostprijs/bemiddeld bedrijf nieuw | 1 934 | 1 335 | 1 335 | 1 335 | 1 335 | 1 335 |
De doelstelling van het hoofdproduct Bedrijfsbemiddeling is om zakelijke relaties tot stand te brengen tussen bedrijven in de CBI doellanden en het importerende bedrijfsleven in de EU.
Het resultaat (de Q) is het aantal exporteurs die een geslaagd contact hebben met een importeur. Als indicator voor geslaagd contact wordt vanaf 2004 gehanteerd dat er een eerste directe informatie-uitwisseling tussen exporteur en importeur heeft plaats gevonden. Tot 2004 wordt een lichtere definitie gehanteerd: het toesturen door het CBI van relevante bedrijfsprofielen.
In het kader van dit hoofdproduct worden twee activiteiten ingezet.
• On-line bedrijfsbemiddelingsfaciliteit. In 2004 zal deze faciliteit, waarin zich nu vooral Nederlandse importeurs bevinden, worden uitgebreid met importeurs uit ander EU-landen.
• Directe begeleiding. In aanvulling op de online-matching zullen ook 100 geselecteerde exporteurs op individuele basis of in groepsverband worden bemiddeld.
Ook voor dit hoofdproduct zal in 2003 prijsbeleid worden ontwikkeld. De mogelijk hieruit voortvloeiende extra inkomsten zullen worden gebruikt om de database van de online bedrijfsbemiddeling uit te breiden.
De doelmatigheid en doeltreffendheid van dit CBI product is tot dusverre negatief beïnvloed door reeds geruime tijd bestaande personeelsproblemen. Zodra de benodigde capaciteit beschikbaar is, kan worden geïnvesteerd in doelmatigheidsverbeteringen die vooral zal worden gevonden in het stimuleren van een intensiever gebruik van de on-line bedrijfsbemiddeling.
In 2005 zal het product bedrijfsbemiddeling worden geëvalueerd.
Toelichting «Human Resource Development»
Tabel 6 Hoofdproduct Human Resource Development (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | Ontwerpbegroting | ||||||
Productie/tot.kosten | 2 012 | 1 840 | 2000 | 2 160 | 2 320 | 2 320 | 2 320 |
Kasmiddelen | 2 012 | 1 840 | 2000 | 2 160 | 2 320 | 2 320 | 2 320 |
Aantal deelnemers aan BSO seminar | 302 | 310 | 370 | 395 | 420 | 420 | 420 |
Kostprijs per deelnemer aan een seminar voor BSO's | 4,3 | 3,9 | 3,8 | 3,7 | 3,7 | 3,7 | 3,7 |
Aantal deelnemers aan workshops voor bedrijven | 579 | 515 | 594 | 698 | 766 | 766 | 766 |
Kostprijs per deelnemer aan een workshop voor bedrijven | 1,2 | 1,15 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Evaluaties | 1 | 2 | 0 | 3 | 1 | 2 | 1 |
De doelstelling van het hoofdproduct Human Resource Development is om kennis en vaardigheden over te dragen op het gebied van exporteren naar de EU. De kennisoverdracht vindt plaats door middel van training aan medewerkers van bedrijfsondersteunende organisaties en van bedrijven in ontwikkelingslanden die verantwoordelijk zijn voor exporteren of exportbevordering.
Het resultaat (de Q) is het aantal getrainde personen. In 2004 worden 370 medewerkers van BSO's getraind en 590 medewerkers van bedrijven. Het CBI beoogt een tevredenheidsscore van deelnemers van minimaal 8 (op een schaal van 10).
Per trainingsmodule wordt hieronder ter indicatie in percentages aangegeven hoe groot het het aantal deelnemers per module is. In 2004 worden aan stafleden en medewerkers van BSO's trainingen gegeven over:
– export marketing en management en export bevordering (50%);
– collectieve beursdeelname (10%);
– marktinformatie systemen (15%);
– exportbevordering op ambassades en consulaten (20%);
– export marketing in specifieke sectoren (5%).
In 2004 worden medewerkers van bedrijven getraind in:
– algemene exportmarketing en management (20%);
– sector specifieke export marketing (40%);
– specifieke thema's, o.a. milieu, sociale verantwoordelijkheden, sub-contracting, etc. (40%).
De trainingen aan stafleden en medewerkers van het lokale bedrijfsleven bevatten vaak ook counseling sessies met de bedrijven. De opleidingen die in het kader van dit hoofdproduct worden gegeven maken geen onderdeel uit van activiteiten die in het kader van andere hoofdproducten worden ondernomen.
Het kasbeslag zal de komende jaren licht stijgen.
In de afgelopen jaren is al veel doelmatigheidswinst geboekt. Een toename van trainingen op locatie kan tot een aanzienlijke doelmatigheidswinst leiden. Het realiseren van deze doelmatigheidswinst wordt echter beperkt door overwegingen met betrekking tot doeltreffendheid. Trainingen hier in Europa geeft deelnemers de mogelijkheid om de markt te ontmoeten en concrete trainingsopdrachten in de EU uit te voeren.
Het gehele trainingsaanbod wordt regelmatig geëvalueerd en, indien nodig, aangepast aan nieuwe eisen van de doelgroep. Het overzicht van evaluaties is als volgt:
2002: tussentijdse evaluatie van training collectieve beursdeelname;
2003: tussentijdse evaluatie training export marketing en management en exportbevordering;
2004: geen evaluatie voorzien;
2005: overall evaluatie training export marketing in specifieke sectoren;tussentijdse evaluatie training exportbevordering op ambassades en consulaten;tussentijdse evaluatie trainingen op locatie voor het bedrijfsleven;
2006: overall evaluatie training marktinformatie systemen;
2007: overall evaluatie training collectieve beursdeelname;tussentijdse evaluatie training relevante ontwikkelingen in de EU markt;
2008: overall evaluatie training export marketing en management en export bevordering.
Toelichting «Bijdrage aan het ITC»
Tabel 7 Bijdrage ITC (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Kasmiddelen | 1 361 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 | 1 586 |
Nederland draagt via het International Trade Center in Genève bij aan het opbouwen van exportcapaciteit van ontwikkelingslanden. Fondsen die beschikbaar gesteld worden via het ITC worden gebruikt voor, in het bijzonder, de opbouw van regionale handelscapaciteit.
In 2004 is voor Afrikaanse marktpartijen een conferentie over leer en leerproducten gehouden, inclusief matchmaking activiteiten en seminars over productontwikkeling.
In minimaal 3 sectoren is aan Afrikaanse bedrijven technische handelsassistentie, inclusief matchmaking aangeboden.
Minimaal acht verschillende exportinformatie producten zullen door middel van Nederlandse financiering zijn geproduceerd.
Voor de benodigde kasstromen voor de Nederlandse bijdragen aan het ITC wordt kortheidshalve naar bovenstaande tabel verwezen.
Tabel 8 Overige (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Kasmiddelen | 1 268 | 790 | 790 | 790 | 790 | 790 | 790 |
De doelstelling van de categorie «overige» is het verhogen van de bedrijfsresultaten van het CBI door investeringen in organisaties en processen die bijdragen aan de missie van het CBI.
De resultaten zijn in drie groepen te verenigen.
• Toegenomen «fair-trade» import vanuit ontwikkelingslanden (EFTA en Wereldwinkels).
• Toename efficiency van CBI-bedrijfsprocessen (e-learning).
• Grotere naamsbekendheid CBI leidend tot intensievere en efficiëntere benutting van de beschikbare producten.
• Financiering projecten van de European Fair Trade Association (EFTA).
EFTA heeft als doelstelling de voorwaarden voor eerlijke handel bij kleine producenten in ontwikkelingslanden te verbeteren. Het CBI wil projecten van de EFTA en aangesloten organisaties ondersteunen aangezien de door haar ontwikkelde projecten zich direct en in concreto richten op het realiseren van deze doelstelling.
• Advisering Wereldwinkels
De landelijke vereniging van wereldwinkels heeft een transformatieplan opgesteld. CBI en anderen zijn belast met de monitoring van de uitvoering van het transformatieplan. Doel van het plan is de Wereldwinkels dichterbij de consument te brengen.
• E-learning
Doel is de toegankelijkheid van kennisoverdrachtelijke en bewustwordingsactiviteiten van het CBI op het gebied van exportmarketing en exportbevordering te verbeteren. E-learning activiteiten worden in eerste instantie gerelateerd aan fysieke trainingsactiviteiten.
• Public Relations
In deze categorie vallen niet aan specifieke producten gebonden PR-activiteiten, zoals de verdere ontwikkeling van de huisstijl, de corporate brochure, deelname aan evenementen, algemene voorlichtingsactiviteiten, onderhoud van contacten met relevante partners van het CBI et cetera.
Voor de benodigde kasstromen voor deze laatste categorie wordt kortheidshalve naar bovenstaande tabel verwezen.
De hoogte van de personele kosten wordt bepaald door het productieniveau en door prijs- en volumeontwikkelingen. Het meerjarige karakter van twee producten draagt ervoor zorg dat niet alle uitgaven ook in hetzelfde jaar als productiekosten worden opgenomen. De prijsontwikkelingen zijn een gevolg van de reguliere beloningsronde en een nieuwe CAO. De volumeontwikkelingen komt tot uitdrukking in een groei van het personeelsbestand vanwege nieuwe opdrachten. Voor 2004 wordt het aantal fte's op 32 geraamd, onderscheiden in 22 ambtenaren en 10 inhuurkrachten.
De materiele kosten zijn onder te verdelen in directe en indirecte materiele kosten. Directe materiele kosten zijn de kosten ten behoeve van de gerealiseerde productie. In 2004 worden deze kosten op EUR 5,1 miljoen geraamd. Onder kosten vallen ook de verantwoorde bijdragen aan het International Trade Center ten behoeve van het Netherlands Trust Fund en het Global Trust Fund. Indirecte materiele kosten zijn kosten die niet direct aan een product toe te rekenen zijn. De grootste post betreft huisvestingskosten (EUR 250 000).
De afschrijvingstermijnen bedragen voor verbouwing die het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden vijf jaar, voor inventaris vijf jaar en voor automatisering drie jaar. In 2004 bedragen de totale afschrijvingskosten EUR 120 000.
Geraamd is een jaarlijkse dotatie aan de voorziening voor dubieuze debiteuren. Deze voorziening is bedoeld voor de opvang van het risico van wanbetaling door contractpartijen uit onder andere ontwikkelingslanden.
Tabel 9 Overzicht vermogensontwikkeling (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. Eigen vermogen per 1 januari | 341 | 354 | 361 | 363 | 372 | 372 | 394 |
2. Saldo van baten en lasten | 13 | 7 | 2 | 9 | 0 | 22 | 0 |
3a. Uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3b. Bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3c. Overige mutaties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. Totaal directe mutaties in eigen vermogen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4. Eigen vermogen per 31 december (1+2+3) | 354 | 361 | 363 | 372 | 372 | 394 | 394 |
Toelichting op de vermogensontwikkeling
In het risicobeleid van het CBI wordt aangegeven welke risico's worden gedekt door het CBI. Risico van wanbetaling wordt gedekt door een voorziening; overige risico's waarvan het CBI risico-eigenaar is, worden gedekt uit de exploitatiereserve.
Tabel 10 Kasstroomoverzicht 2003 (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
1. Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito) | – 40 | 2 832 | 351 | 389 | 420 | 426 | 430 |
2. Totaal operationele kasstroom | 2 863 | – 2 300 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
3a. –/– totaal investeringen | – 88 | – 150 | – 50 | – 110 | – 50 | – 90 | – 110 |
3b. +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen | |||||||
3. Totaal investeringskasstroom | – 88 | – 150 | – 50 | – 110 | – 50 | – 90 | – 110 |
4a. –/– eenmalige uitkering aan moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b. +/+ eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4c. –/– aflossingen op leningen | – 73 | – 81 | – 62 | – 69 | – 94 | – 96 | – 78 |
4d. +/+ beroep op leenfaciliteit | 170 | 50 | 50 | 110 | 50 | 90 | 110 |
4. Totaal financieringskasstroom | 97 | – 31 | – 12 | 41 | – 44 | – 6 | 32 |
5. Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand EUR 0,5 miljoen) | 2 832 | 351 | 389 | 420 | 426 | 430 | 452 |
De positieve operationele kasstroom uit 2002 wordt in 2003 gebruikt voor productie in onderhandenwerken. De in 2002 reeds ontvangen bedragen worden gebruikt om de onderhandenwerken die reeds waren opgestart en tevens gedeeltelijk verplicht uit te voeren. De raming voor 2004 en volgende jaren is dat een stabiele situatie ontstaat met een kleine positieve operationele kasstroom. Zoals reeds kort omschreven in paragraaf 3 zullen de onderhandenwerken en productie een afwijkend beeld hebben in relatie tot de afgelopen jaren en met de kasstromen van de opdrachtgever aan het CBI. Doordat twee producten meerjarig van aard zijn en met de opdrachtgever na levering/productie wordt afgerekend, zullen de onderhandenwerken de komende jaren stijgen en zal de productie een lager niveau vertonen. Dit verklaart tevens het verschil tussen de benodigde kasmiddelen en de productie welke wordt weergegeven in de post Opbrengst moederdepartement (zie paragraaf 5). In 2006 zullen deze verschillen zijn verwerkt en zal de productie weer enigszins overeenkomen met de benodigde kasmiddelen.
Het totaal aan benodigde kasmiddelen van opdrachtgever DGIS per jaar om bovenstaande productie te leveren komt overeen met onderstaande tabel:
Tabel 11 Ontvangen kasmiddelen van opdrachtgever DGIS (bedragen in EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Realisatie | Ontwerpbegroting | ||||||
Kasmiddelen | 16 496 | 13 776 | 14 036 | 14 336 | 14 636 | 14 636 | 14 636 |
De investeringskasstroom omvat hoofdzakelijk vervangingsinvesteringen. Daarnaast is er een klein bedrag gereserveerd voor kleine investeringen in computerapparatuur en inventaris. In het jaar 2004 worden ook enkele extra laptops aangeschaft voor het gebruik tijdens workshops en seminars die het CBI organiseert voor het bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden.
De financieringskasstroom behelst de mutaties in de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën. CBI heeft als doelstelling al haar investeringen te financieren met deze leenfaciliteit. Per 1 januari 2003 was 75% van de investeringen gefinancierd met deze leenfaciliteit.
Beleidsartikel 1: Het bevorderen van internationale ordening
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 78 887 | 66 486 | 70 428 | 70 347 | 70 772 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 23 086 | – 8 | – 8 | – 8 | |||
nieuwe mutaties | 14 172 | 421 | 426 | 426 | 426 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 75 914 | 116 145 | 66 899 | 70 846 | 70 765 | 71 198 | 71 198 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 79 762 | 66 561 | 70 428 | 70 347 | 70 772 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 2 811 | 10 692 | 6 892 | – 8 | |||
nieuwe mutaties | 18 472 | 3 096 | 426 | 426 | 426 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 65 140 | 101 045 | 80 349 | 77 746 | 70 765 | 71 198 | 71 198 |
Op het terrein van de bevordering van de internationale rechtsorde streeft de regering naar een zo goed mogelijk vestigingsklimaat in Nederland voor internationale organisaties. Een adequate (deel) financiering van de hier gevestigde internationale organisaties maakt hiervan deel uit. Daarom is het budget voor internationale ordening in 2003 en 2004 verhoogd. Wegens vertraging bij de opbouw van het Internationale Strafhof is een deel van het budget (EUR 12,2 miljoen) uit 2002 via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2003. In de eerste suppletore wet 2003 is reeds aangegeven dat de Carnegiestichting de komende drie jaar (beginnend in 2003) een subsidie heeft gekregen voor verbouwingswerkzaamheden. Voor 2004 en 2005 is de financiering in deze begroting verwerkt. Daarnaast is in 2003 de subsidie aan de Carnegiestichting eenmalig verhoogd.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 | 74 |
Er zijn geen mutaties in de ontvangsten.
Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 32 792 | 29 333 | 29 459 | 29 404 | 29 404 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 1 646 | ||||||
nieuwe mutaties | 216 | – 645 | 1 620 | 3 074 | 2 620 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 32 165 | 31 362 | 28 688 | 31 079 | 32 478 | 32 024 | 32 024 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 32 826 | 29 333 | 29 459 | 29 404 | 29 404 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 1 555 | ||||||
nieuwe mutaties | 216 | – 554 | 1 711 | 2 711 | 2 711 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 31 325 | 31 487 | 28 779 | 31 170 | 32 115 | 32 115 | 32 115 |
Vanwege tegenvallende kosten van de NAVO-nieuwbouw wordt het budget voor 2005 met EUR 2,5 miljoen verhoogd; voor 2006 en verdere jaren bedraagt de verhoging EUR 3,5 miljoen. De contributie aan de NAVO is met EUR 0,6 miljoen verhoogd.
Vanaf 2004 zal de contributie aan de CTBTO structureel met EUR 0,4 miljoen verlaagd worden. De uitgaven voor de monitoring missions in het voormalig Joegoslavië vallen structureel EUR 0,4 miljoen lager uit.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 905 | 905 | 905 | 905 | 905 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 918 | 905 | 905 | 905 | 905 | 905 | 905 |
Er zijn geen mutaties in de ontvangsten.
Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 213 962 | 211 693 | 209 424 | 209 424 | 209 424 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 29 000 | ||||||
nieuwe mutaties | – 17 000 | – 30 725 | – 17 950 | – 11 675 | – 11 675 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 271 592 | 225 962 | 180 968 | 191 474 | 197 749 | 197 749 | 197 749 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 213 962 | 211 693 | 209 424 | 209 424 | 209 424 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 29 000 | ||||||
nieuwe mutaties | – 17 000 | – 30 725 | – 17 950 | – 11 675 | – 11 675 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 259 402 | 225 962 | 180 968 | 191 474 | 197 749 | 197 749 | 197 749 |
Wegens noodzakelijke ombuigingen binnen het ODA-budget is het budget voor humanitaire hulp (artikel 3) neerwaarts bijgesteld. Het budget voor noodhulp in DAC-landen (ontwikkelingslanden) neemt af met EUR 17 miljoen in 2003, EUR 27 miljoen in 2004, EUR 14 miljoen in 2005 en EUR 11 miljoen vanaf 2006. Het budget voor ontmijning wordt verlaagd met EUR 3,5 miljoen in 2004 en 2005. Tegenover beide verlagingen staat echter dat Nederland zich meer zal richten op preventie, via het Stabiliteitsfonds, waarover meer in de beleidsbrief en Nota van Wijziging in september. De noodhulp in niet-DAC landen wordt in het kader van de taakstelling op de HGIS/non-ODA verlaagd met EUR 225 000 in 2004, EUR 450 000 in 2005 en EUR 675 000 vanaf 2006.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 | 32 |
Er zijn geen mutaties in de ontvangsten.
Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 50 440 | 54 124 | 50 552 | 54 436 | 49 444 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 25 884 | ||||||
nieuwe mutaties | 250 | – 11 534 | – 396 | – 9 373 | 5 603 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 69 209 | 76 574 | 42 590 | 50 156 | 45 063 | 55 047 | 45 063 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 81 827 | 85 519 | 86 939 | 72 831 | 55 831 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 15 856 | ||||||
nieuwe mutaties | – 1 750 | – 33 492 | – 33 396 | – 21 396 | – 4 396 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 74 920 | 64 221 | 52 027 | 53 543 | 51 435 | 51 435 | 51 435 |
Ook het budget voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw zal worden verlaagd. Ten opzichte van de eerste suppletore begroting 2003 respectievelijk ontwerpbegroting 2003 bedraagt de verlaging van het centrale GMV-budget EUR 1,75 miljoen in 2003 en EUR 4 miljoen vanaf 2004. Daar staat tegenover dat in de landenprogramma's de komende jaren meer activiteiten ten behoeve van beter bestuur zullen worden ontplooid. Matra-pre-accessie valt onder de taakstelling HGIS/non-ODA en wordt als zodanig verlaagd met EUR 3,8 mln in 2004, EUR 2,3 mln in 2005 en EUR 4,3 mln vanaf 2006. POBB/Mensenrechten wordt om dezelfde reden verlaagd met EUR 135 000 vanaf 2004. Het restant van de mutatie is het gevolg van de overheveling van het DDR Grote Meren programma van dit artikel naar artikel 9.1 Werelbankgroep Partnership Programma's. Die overheveling vindt plaats omdat de Wereldbank optreedt als «penningmeester» van dit programma. Het betreft EUR 26 mln in 2004, EUR 27 miljoen in 2005 en EUR 13 miljoen in 2006. Dit verklaart ook het grootste deel van de afwijking tussen de mutatie op uitgavenniveau en de mutatie op verplichtingenniveau.
Beleidsartikel 5: Europese samenwerking
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 5 886 089 | 6 617 293 | 6 842 865 | 7 113 129 | 7 256 145 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 289 292 | – 378 510 | – 289 423 | – 255 677 | – 199 937 | ||
nieuwe mutaties | – 49 021 | – 519 457 | – 38 986 | – 95 417 | – 224 652 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 5 132 224 | 5 547 776 | 5 719 326 | 6 514 456 | 6 762 035 | 6 831 556 | 6 830 997 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 5 888 089 | 6 618 734 | 6 844 865 | 7 115 129 | 7 258 145 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 290 921 | – 378 510 | – 289 423 | – 255 677 | – 199 937 | ||
nieuwe mutaties | – 49 471 | – 519 007 | – 38 986 | – 95 417 | – 225 211 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 5 128 751 | 5 547 697 | 5 721 217 | 6 516 456 | 6 764 035 | 6 832 997 | 6 832 997 |
De mutaties hangen samen met de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie (zie ook hieronder). Daarnaast is sprake van een neerwaartse bijstelling bij het Matra-programma als gevolg van de bezuinigingen op de programmauitgaven non-oda voortvloeiende uit het Hoofdlijnenakkoord. Met ingang van 2004 is de coördinatie met betrekking tot de Benelux overgeheveld van het Ministerie van Economische Zaken naar Buitenlandse Zaken. Op artikel 5.8 wordt de jaarlijkse contributie aan de Benelux verantwoord.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 444 250 | 474 000 | 505 000 | 533 250 | 563 500 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 30 500 | – 36 000 | – 46 500 | – 54 000 | – 62 750 | ||
nieuwe mutaties | – 6 000 | – 11 500 | – 12 000 | – 12 750 | – 13 500 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 637 732 | 407 750 | 426 500 | 446 500 | 466 500 | 487 250 | 487 250 |
De mutaties hangen samen met de perceptiekostenvergoedingen (inning landbouwheffingen en invoerrechten) in verband met de EU-afdrachten (zie ook hieronder).
Tabel 3 geeft de verwachte ontwikkeling weer van de Nederlandse afdrachten aan de EU tot en met 2007. Het totaal van de afdrachten aan de Europese Unie neemt in de loop van de jaren toe, doordat de uitgaven van de EU conform de Financiële Perspectieven van Berlijn tot en met 2006 toenemen (de raming voor 2007 betreft een extrapolatie). Het belangrijkste gedeelte van de stijging is toe te schrijven aan het bedrag dat vanaf 2004 beschikbaar is gesteld voor toetreding van de landen in Midden- en Oost-Europa tot de EU.
Ingevolge het nieuwe Besluit Eigen Middelen, dat per 1 maart 2002 van kracht is, treedt vanaf 2002 een verschuiving op van de traditionele eigen middelen (landbouwheffingen en invoerrechten) en de BTW-afdrachten naar de BNP-afdrachten. Conform het Besluit Eigen Middelen zijn de perceptiekostenvergoedingen voor het heffen van de landbouwheffingen en invoerrechten verhoogd, is het maximum heffingspercentage voor de BTW-afdrachten verlaagd en geldt een korting op de financiering van de VK-compensatie voor Nederland, Duitsland, Zweden en Oostenrijk.
Voor het jaar 2004 is de raming van de afdrachten gebaseerd op de totale EU-uitgaven volgens de ontwerpbegroting 2004 van de EU. Voor de jaren daarna worden de overkoepelende financiële perspectieven in betalingskredieten als uitgangspunt genomen. Deze lopen tot en met 2006. Voor het jaar 2007 is een reëel constant niveau van de Financiële perspectieven van 2006 verondersteld.
Tabel 3: Nederlandse afdrachten aan de EU, in mln euro's | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
Uitgavenkant | ||||||
5.1 BNP-afdracht | 2 268 | 2 589 | 3 338 | 3 958 | 4 099 | 4 057 |
5.2 BTW-afdracht | 1 242 | 1 303 | 649 | 748 | 776 | 803 |
5.3 Landbouwheffingen | 259 | 230 | 230 | 230 | 230 | 230 |
5.4 Invoerrechten | 1 338 | 1 401 | 1 476 | 1 556 | 1 636 | 1 719 |
Totaal EU-afdrachten (bruto) | 5 107 | 5 522 | 5 693 | 6 493 | 6 741 | 6 810 |
Ontvangstenkant | ||||||
5.21 Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen | 104 | 58 | 58 | 58 | 58 | 58 |
5.22 Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten | 570 | 350 | 369 | 389 | 409 | 430 |
Totaal perceptiekostenvergoedingen | 674 | 408 | 427 | 447 | 467 | 487 |
Totaal EU-afdrachten (netto) | 4 432 | 5 115 | 5 266 | 6 046 | 6 274 | 6 322 |
Tabel 4 geeft een toelichting op de mutatie van de Nederlandse afdrachten aan de EU tussen Miljoenennota 2003 en Miljoenennota 2004.
De raming van de BNP-afdracht (het vierde eigen middel) is voor 2003 aanzienlijk neerwaarts bijgesteld. Deze verlaging wordt enerzijds veroorzaakt door het feit dat de totaal te financieren EU-uitgaven op basis van de definitieve EU-begroting ruim EUR 1,7 miljard lager uitvallen dan voorzien in de ontwerp EU-begroting 2003. Anderzijds is deze neerwaartse bijstelling een gevolg van een hoger dan aanvankelijk verondersteld overschot op de EU-begroting van 2002. Ook voor 2004 is een grote neerwaartse bijstelling van de BNP-afdracht opgenomen. Dit komt vooral door het relatief lage niveau van de betalingskredieten in de EU-begroting 2004 ten opzichte van de financiële perspectieven.
Voor 2003 zijn de ramingen voor BTW-afdracht nauwelijks veranderd ten opzichte van de vorige miljoenennota. Voor de jaren 2004 en verder is wel een aanzienlijk neerwaartse bijstelling toegepast. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door lagere consumptiegroei in Nederland die leidt tot een verkleining van de grondslag waarover de BTW-afdracht wordt geheven. Dit heeft een structurele doorwerking naar latere jaren.
De landbouwheffingen vallen vanaf 2003 structureel EUR 16 miljoen lager uit door een lagere produktieheffing op suiker als gevolg van een lagere wereldmarktprijs. Dit was al meegenomen eerdere ramingen en leidt derhalve niet tot mutaties.
De invoerrechten nemen in 2003 aanzienlijk af ten opzichte van vorige Miljoenennota. Dit wordt veroorzaakt door de vertraging van de economische groei in 2002 met als gevolg een minder sterke stijging van de import. De vertraging werkt door in 2004 en latere jaren. De mutaties in de perceptiekostenvergoeding weerspiegelen de mutaties in de invoerrechten.
Tabel 4: Verticale toelichting Nederlandse EU-afdrachten, in mln euro's | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
(1) MJN 2003 Totaal EU-afdrachten (bruto) | 5 200 | 5 864 | 6 595 | 6 822 | 7 092 | 7 235 |
mutaties: | ||||||
5.1 BNP-afdracht | – 5 | – 197 | – 596 | – 50 | – 40 | – 80 |
5.2 BTW-afdracht | 11 | 2 | – 116 | – 46 | – 44 | – 41 |
5.3 Landbouwheffingen | 13 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5.4 Invoerrechten | – 112 | – 146 | – 190 | – 234 | – 267 | – 305 |
(2) Totaal mutaties | – 94 | – 342 | – 902 | – 329 | – 351 | – 425 |
(3=1+2) MJN 2004 Totaal EU-afdrachten (bruto) | 5 107 | 5 522 | 5 693 | 6 493 | 6 741 | 6 810 |
(4) MJN 2003 Totaal perceptiekostenvergoedingen | 692 | 444 | 474 | 505 | 533 | 564 |
Mutaties: | ||||||
5.21 Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen | 3 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5.22 Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten | – 20 | – 37 | – 48 | – 59 | – 67 | – 76 |
(5) Totaal mutaties | – 18 | – 37 | – 48 | – 59 | – 67 | – 76 |
(6=4+5) MJN 2004 Totaal perceptiekostenvergoedingen | 674 | 408 | 427 | 447 | 467 | 487 |
(7=3–6) MJN 2004 Totaal EU-afdrachten (netto) | 4 432 | 5 115 | 5 266 | 6 046 | 6 274 | 6 322 |
Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 1 037 273 | 1 193 915 | 1 443 936 | 1 653 007 | 1 881 210 | ||
mutatie amendement 2003 | – 31 400 | ||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 122 508 | – 165 000 | – 201 520 | – 198 400 | – 166 640 | ||
mutatie amendement 1e suppl. 2003 | – 17 924 | ||||||
nieuwe mutaties | 27 234 | – 333 874 | – 542 353 | – 667 551 | – 626 415 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 1 687 213 | 892 675 | 695 041 | 700 063 | 787 056 | 1 088 155 | 1 267 745 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 1 111 190 | 1 265 563 | 1 515 584 | 1 724 655 | 1 952 858 | ||
mutatie amendement 2003 | – 31 400 | ||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 130 506 | – 165 000 | – 201 520 | – 198 400 | – 166 640 | ||
mutatie amendement 1e suppl. 2003 | – 17 924 | ||||||
nieuwe mutaties | 26 317 | – 334 100 | – 542 585 | – 668 005 | – 626 869 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 1 209 306 | 957 677 | 766 463 | 771 479 | 858 250 | 1 159 349 | 1 338 939 |
Het budget voor bilaterale samenwerking wordt eveneens verlaagd als uitvloeisel van de verdere concentratie op landen en sectoren. Voor landenspecifieke samenwerking is in 2004 EUR 243 miljoen minder beschikbaar, in 2005 EUR 298 miljoen en in 2006 EUR 226 miljoen. De reservering voor macro-economische steun wordt verlaagd met EUR 75 miljoen in 2004, EUR 212 miljoen in 2005, EUR 404 miljoen in 2006 en EUR 578 miljoen vanaf 2007. Dit betreft met name in latere jaren overigens grotendeels een afname als gevolg van lagere BNP-ramingen van de op dit artikelonderdeel geparkeerde groei van het ODA-budget. Een deel van de verlaging van landenspecifieke samenwerking en macrosteun betreft overigens het anticiperen op onderuitputting (tezamen circa 50 mln in 2004 en 70 mln in 2005).
De macrosteun aan niet-DAC landen wordt in het kader van de taakstelling HGIS/non-ODA verlaagd met EUR 800 000 in 2004, EUR 1,1 mln in 2005 en EUR 1,6 mln vanaf 2006. Per saldo zullen op artikel 6 eveneens minder activiteiten gefinancierd worden binnen de niet gedelegeerde thematische samenwerking, omdat de thema's in toenemende mate via het TMF (thematische medefinanciering) op artikelonderdeel 10.4 verlopen. Deze verlaging bedraagt EUR 19 miljoen in 2004, EUR 32 miljoen in 2005 en EUR 34 miljoen vanaf 2006.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 34 233 | 20 781 | 21 258 | 20 084 | 20 084 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 34 503 | 2 003 | 2 009 | 2 020 | 1 867 | ||
nieuwe mutaties | 23 000 | 23 000 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 92 359 | 68 736 | 45 784 | 46 267 | 22 104 | 21 951 | 21 951 |
In 2004 en 2005 zullen naar verwachting meer inkomsten worden gerealiseerd uit het terugvorderen van restfondsen bij partner-organisaties. Met die organisaties zal geen nieuwe bestemming worden afgesproken in het verlengde van de activiteit waarvoor de gelden oorspronkelijk waren overgemaakt, maar zal worden teruggevorderd.
Beleidsartikel 7: Fondsen en programma's van de Europese Unie
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 100 071 | 105 071 | 105 071 | 105 071 | 105 071 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 15 000 | ||||||
nieuwe mutaties | – 15 000 | – 15 000 | |||||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 81 554 | 85 071 | 90 071 | 90 071 | 105 071 | 105 071 | 105 071 |
De raming van de bijdrage aan het EOF wordt vastgesteld aan de hand van de raming van de afroepen van de Commissie en ervaringscijfers uit het verleden. Rekening houdend met de realisatie in 2002 is in 2003 bij de eerste suppletore begroting het artikel verlaagd met een bedrag van EUR 15 miljoen. Deze verlaging op basis van ervaringscijfers wordt nu doorgetrokken naar 2004 en 2005.
Beleidsartikel 8: De rol van de Verenigde Naties bij armoedebestrijding
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 405 819 | 294 406 | 335 463 | 376 757 | 322 171 | ||
mutatie amendement 2003 | 2 500 | ||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 9 613 | ||||||
mutatie amendement 1e suppl. 2003 | 17 924 | ||||||
nieuwe mutaties | – 4 100 | – 33 388 | – 83 360 | 138 088 | – 46 762 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 401 217 | 412 530 | 261 018 | 252 103 | 514 845 | 275 409 | 291 452 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 371 598 | 358 266 | 382 924 | 382 678 | 380 078 | ||
mutatie amendement 2003 | 2 500 | ||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 676 | ||||||
mutatie amendement 1e suppl. 2003 | 17 924 | ||||||
nieuwe mutaties | – 16 700 | – 54 143 | – 34 347 | – 35 970 | – 29 860 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 372 375 | 374 646 | 304 123 | 348 577 | 346 708 | 350 218 | 339 703 |
In het multilaterale kanaal dient versnippering van beleid en middelen te worden tegengegaan. Aan beleidsrelevante organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit wordt de voorkeur gegeven (zie de beleidsagenda). Daarom is besloten tot het beëindigen of veel meer toespitsen van de zogenoemde Partnershipprogramma's met diverse VN-instellingen. Het betreft de partnershipprogramma's met UNDP en UNICEF (verlaging met 11 respectievelijk 12 miljoen m.i.v. 2004), WHO, UNEP en Habitat (halvering tot 14 respectievelijk 3,4 respectievelijk 2,1 miljoen m.i.v. 2005).
De bijdragen aan UNIFEM (EUR 3,8 miljoen) en UNDG (EUR 3,4 miljoen) zullen worden beëindigd in 2004. De bijdrage aan UNCDF zal worden gehalveerd (EUR 3,6 mln). Mede ter gedeeltelijke compensatie zal de vrijwillige bijdrage aan UNDP juist met EUR 2,3 mln worden verhoogd. Als gevolg van het amendement Terpstra c.s. is de bijdrage aan UNFPA in 2003 met EUR 2,5 miljoen verhoogd. Of de verhoging van de bijdrage aan UNAIDS (amendement Terpstra c.s.) met EUR 18 miljoen doorgang kan vinden zal in het najaar moeten worden bezien. De dekking uit het India-programma bleek namelijk niet mogelijk. Bovendien is ook elders op de begroting geen ruimte te vinden. Dit hangt samen met verdere BNP-tegenvallers sinds de indiening van het amendement (ca. EUR 60 miljoen in 2003) en andere tegenvallers (met name IDA ca. EUR 12 miljoen). Wij komen hier in de tweede suppletore begroting bij Najaarsnota op terug.
Jaarlijkse bijdragen aan enkele kleine instellingen zullen worden beëindigd in het kader van het streven de door hen nagestreefde doeleinden in de bouwen in wat grotere organisaties doen. In andere gevallen, bijvoorbeeld de regionale commissies van de VN, zullen eveneens de jaarlijkse bijdragen worden beëindigd, waarbij echter de mogelijkheid van financiering van beleidsrelevante incidentele activiteiten zal openblijven. Per saldo levert dit een besparing van EUR 5 miljoen met ingang van 2004. Door middel van kasschuiven zal een deel van de betalingen aan een deel van de betalingen aan UNDP (EUR 10 miljoen), UNFPA (10 miljoen) en UNICEF (EUR 5 miljoen) in 2004 uitgesteld worden naar 1 januari 2005. Ook de betaling voor GEF wordt van 2003 naar latere jaren doorgeschoven. Natuurlijk gebeurt dit in overleg met de organisaties. Dit creëert ruimte die in 2003 en 2004 noodzakelijk is door de neerwaartse bijstelling van het BNP.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 | 860 |
Er zijn geen mutaties in de ontvangsten.
Beleidsartikel 9: De rol van internationale financiële instellingen bij armoedebestrijding
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 64 999 | 89 999 | 119 076 | 88 641 | 43 641 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 18 219 | ||||||
nieuwe mutaties | – 4 700 | – 41 314 | – 85 436 | – 49 763 | – 2 194 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 448 089 | 42 080 | 48 685 | 33 640 | 38 878 | 41 447 | 39 178 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 127 865 | 157 741 | 158 303 | 105 065 | 60 065 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 23 590 | ||||||
nieuwe mutaties | – 13 260 | – 36 632 | 114 761 | – 8 848 | – 24 508 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 92 373 | 91 015 | 121 109 | 273 064 | 96 217 | 35 557 | 35 557 |
Voor artikel 9 is de belangrijkste mutatie het gevolg van een ander kasritme van de speciale programma's binnen het Wereldbank partnership programma waar de Wereldbank als «penningmeester» optreedt. Het gaat hier om het Global Fund to Fight Aids, TBC and Malaria, het Education for All Fast Track Initiatief en het DDR Grote Meren programma. Voor dit laatste programma zijn de middelen overigens overgeheveld uit artikel 4 (zie toelichting aldaar). Daarnaast wordt in het kader van de stroomlijning van de samenwerking via het multilaterale kanaal het Partnership Programma met de Wereldbank (buiten bovengenoemde programma's) met ingang van 2005 gehalveerd tot ca. EUR 15 miljoen en met IFC tot ca. EUR 6 miljoen en zullen ook enkele kleinere activiteiten kritisch worden bezien, hetgeen een besparing oplevert van EUR 2 mln in 2004 en 2005.
Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 153 457 | 289 857 | 181 385 | 2 357 894 | 124 995 | ||
mutatie amendement 2003 | 28 900 | ||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 26 843 | ||||||
nieuwe mutaties | – 12 755 | – 37 197 | 9 690 | 361 635 | 84 580 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 2 350 873 | 196 445 | 252 660 | 191 075 | 2 719 529 | 209 575 | 209 575 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 652 094 | 666 049 | 672 950 | 695 617 | 712 566 | ||
mutatie amendement 2003 | 28 900 | ||||||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 66 892 | ||||||
nieuwe mutaties | – 7 705 | 82 697 | 105 704 | 128 428 | 129 598 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 627 216 | 740 181 | 748 746 | 778 654 | 824 045 | 842 164 | 861 957 |
Een grote rol voor de particuliere sector is belangrijk voor de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. De regering heeft daarom in 2002 besloten om het budget voor de Medefinancieringsorganisaties, conform de aanbeveling van de Commissie La Rive-Box, te laten stijgen tot 11% van het ODA-budget. Daarnaast leidt de in 2002 afgesloten nieuwe subsidie overeenkomst met PSO (Programma Samenwerking met Ontwikkelingslanden) als uitwerking van het IBO-Technische Assistentie tot een meerjarige verhoging van het budget voor deze organisatie. Deze twee verhogingen leiden tezamen tot een toename ten opzichte van de meerjarencijfers uit de MvT 2003 met ruim EUR 20 miljoen per jaar. Om SNV sterk en zelfstandig te laten opereren is een aantal jaren geleden een ontvlechtingproces ingezet. De overheveling van salariskosten en exploitatiekosten is hiervan een laatste uitvloeisel. Dit leidt structureel tot een overheveling van ruim EUR 4 miljoen vanuit artikel 18.
Het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten van de NCDO is zeer succesvol. Afgelopen jaren werd reeds incidenteel extra budget gegeven. In 2002 is besloten tot een structurele verhoging van EUR 3,1 miljoen voor het Kleine Plaatselijke Activiteiten programma.
Complementariteit binnen ontwikkelingssamenwerking wordt onder andere bereikt door het financieren van verschillende thematische organisaties in het kader van TMF. Hiervoor is in de toekomst extra geld gereserveerd.
In 2002 is een nieuwe subsidieovereenkomst met de NCDO aangegaan waarin het budget voor het VMDO (Voorlichting Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling) meerjarig is verhoogd met EUR 6,6 miljoen in 2003 (zie eerste suppletore begroting), oplopend tot een verhoging met EUR 12 miljoen in 2006. De ramingen voor het onderzoeksprogramma kunnen per 2005 met EUR 1 miljoen worden verlaagd. Voor het communicatieprogramma geldt vanaf 2004 een verlaging met EUR 3 miljoen (met ingang van 2006 EUR 1 miljoen) in verband met de hierboven genoemde financiering van onder meer dit thema uit TMF-middelen.
Beleidsartikel 11: Internationaal onderwijs
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 68 248 | 68 291 | 70 085 | 81 104 | 81 104 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 65 000 | ||||||
nieuwe mutaties | – 45 | – 1 500 | – 2 500 | – 13 698 | – 13 654 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 115 025 | 133 203 | 66 791 | 67 585 | 67 406 | 67 450 | 67 450 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 86 469 | 85 967 | 87 905 | 88 330 | 88 768 | ||
nieuwe mutaties | – 2 445 | – 1 500 | – 2 500 | ||||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 86 548 | 84 024 | 84 467 | 85 405 | 88 330 | 88 768 | 88 768 |
Binnen het Internationaal Onderwijs programma wordt de opbouw van SII, een programma gericht op capaciteitsopbouw in het Zuiden iets trager dan verwacht. Daardoor kunnen de ramingen voor 2003 met EUR 2,5 miljoen, voor 2004 met EUR 1,5 miljoen en voor 2005 met EUR 2,5 miljoen worden verlaagd.
Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 46 519 | 40 268 | 145 243 | 190 921 | 190 921 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 72 655 | ||||||
nieuwe mutaties | 41 657 | 40 651 | 39 851 | 48 927 | |||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 437 860 | 119 174 | 81 925 | 185 894 | 230 772 | 239 848 | 239 848 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 252 757 | 250 590 | 239 284 | 237 837 | 237 837 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 2 315 | ||||||
nieuwe mutaties | 9 748 | 14 425 | 29 588 | 25 247 | |||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 186 006 | 255 072 | 260 338 | 253 709 | 267 425 | 263 084 | 263 084 |
Het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) is in 2002 verlengd en uitgebreid. De verhoging van het budget vanwege deze intensivering bedraagt EUR 20 miljoen in 2004, EUR 26 miljoen in 2005, EUR 32 miljoen in 2006 en EUR 27 miljoen vanaf 2007. Daarnaast is op basis van de ervaringscijfers de raming voor ORET verlaagd met EUR 10 miljoen in 2004 en 2005. In het kader van de taakstelling binnen de HGIS/non-ODA wordt de post speciale programma's met de FMO verlaagd met EUR 0,8 miljoen in 2004, EUR 1,7 miljoen in 2005 en EUR 2,5 miljoen vanaf 2006.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | pm | pm | pm | pm | pm | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Er zijn geen mutaties in de ontvangsten.
Beleidsartikel 13: Economische betrekkingen en handelsbevordering
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 24 215 | 35 543 | 22 838 | 18 260 | 18 260 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 366 | – 160 | |||||
nieuwe mutaties | 6 126 | 48 555 | – 4 821 | – 483 | – 483 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 17 899 | 29 975 | 83 938 | 18 017 | 17 777 | 17 777 | 17 777 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 24 215 | 35 543 | 22 838 | 18 260 | 18 260 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 366 | – 160 | |||||
nieuwe mutaties | 5 576 | 41 505 | 3 179 | – 483 | – 483 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 14 849 | 29 425 | 76 888 | 26 017 | 17 777 | 17 777 | 17 777 |
De getoonde nieuwe mutatie hangt voornamelijk samen met het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie dat Nederland in de tweede helft van 2004 bekleedt. Op dit beleidsartikel is hiervoor EUR 68 miljoen ter dekking van niet-BZ-specifieke kosten gereserveerd. EUR 23 miljoen hiervan is reeds in de stand ontwerpbegroting 2003 verwerkt. Het restant van de postieve nieuwe mutatie betreft middelen ter dekking van BZ-specifieke kosten voor het EU-voorzitterschap en gelden in het kader van met name het OVSE-voorzitterschap. Voor POBB/Algemeen vindt een neerwaartse bijstelling plaats vanaf 2005 in het kader van de bezuinigingen op de programmauitgaven non-oda.
Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 203 593 | 202 595 | 202 595 | 202 595 | 202 595 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 182 | 71 | 71 | 71 | 71 | ||
nieuwe mutaties | 3 352 | – 219 | 36 | 936 | 981 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 97 133 | 207 127 | 202 447 | 202 702 | 203 602 | 203 647 | 203 647 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 203 593 | 202 595 | 202 595 | 202 595 | 202 595 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 182 | 71 | 71 | 71 | 71 | ||
nieuwe mutaties | 3 352 | – 219 | 36 | 936 | 981 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 96 533 | 207 127 | 202 447 | 202 702 | 203 602 | 203 647 | 203 647 |
Als gevolg van onder andere een vertraging in automatiseringsprojecten is een bedrag van EUR 3,4 miljoen overgeheveld van 2002 naar 2003. De kleine bijstelling in 2004 is het gevolg van een budgettaire herijking als gevolg van de financiële consequenties die voortvloeien uit de afspraken gemaakt met het Bureau Persoons Registratie (BPR) in het kader van de invoering van de Nieuwe Generatie Reisdocumenten. Vanaf 2006 dient het Ministerie van Buitenlandse Zaken de kosten van afgegeven reisdocumenten af te dragen aan het BPR.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 18 859 | 18 859 | 18 859 | 18 859 | 18 859 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 270 | 270 | 270 | 270 | 270 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 19 485 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 | 19 129 |
Er zijn geen nieuwe mutaties in de ontvangsten.
Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 14 019 | 14 019 | 13 905 | 13 905 | 13 905 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 49 | ||||||
nieuwe mutaties | 223 | – 280 | – 1 450 | – 2 373 | – 2 373 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 19 309 | 14 291 | 13 739 | 12 455 | 11 532 | 11 532 | 11 532 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 14 019 | 14 019 | 13 905 | 13 905 | 13 905 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 49 | ||||||
nieuwe mutaties | 223 | – 280 | – 1 450 | – 2 373 | – 2 373 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 13 324 | 14 291 | 13 739 | 12 455 | 11 532 | 11 532 | 11 532 |
De mutatie wordt veroorzaakt door een verlaging als gevolg van de bezuinigingen op de programmauitgaven non-oda, waaronder het internationaal cultuurbeleid, voortvloeiend uit het Hoofdlijnenakkoord en een geringe verhoging van de bijdrage aan het Institut Neérlandais.
Niet-Beleidsartikel 16: Geheim
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | pm | pm | pm | pm | pm | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | pm | pm | pm | pm | pm | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 0 | pm | pm | pm | pm | pm | pm |
Op dit artikel hebben zich geen mutaties voorgedaan.
Niet-Beleidsartikel 17: Nominaal en onvoorzien
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 27 367 | 54 593 | 81 820 | 109 047 | 136 274 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 10 080 | ||||||
nieuwe mutaties | – 9 311 | – 16 774 | – 16 846 | – 17 410 | – 17 373 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 66 | 7 976 | 37 819 | 64 974 | 91 637 | 118 901 | 122 987 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 27 367 | 54 593 | 81 820 | 109 047 | 136 274 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | – 10 080 | ||||||
nieuwe mutaties | – 9 311 | – 16 774 | – 16 846 | – 17 410 | – 17 373 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 66 | 7 976 | 37 819 | 64 974 | 91 637 | 118 901 | 122 987 |
De verlaging betreft ten eerste overboekingen naar loon- en prijsgevoelige artikelen op HGIS-artikelen van diverse begrotingen, waaronder die van Buitenlandse Zaken en ten tweede compensatie voor een gedeelte van de tekorten die binnen de HGIS-non-ODA ontstonden onder meer als gevolg van negatieve bijstellingen van de ramingen voor het BNP.
Niet-Beleidsartikel 18: Algemeen
Opbouw verplichtingen (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 626 425 | 637 235 | 623 500 | 634 142 | 633 714 | ||
mutatie NvW 2003 | – 1 000 | – 2 000 | – 3 000 | – 4 000 | – 4 000 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 21 700 | 17 941 | 20 003 | 15 439 | 15 233 | ||
nieuwe mutaties | 8 452 | 3 721 | – 2 365 | – 399 | – 413 | ||
taakstelling non-oda Hoofdlijnenakkoord | – 840 | – 5 738 | – 8 552 | – 9 959 | – 12 738 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 656 723 | 654 737 | 651 159 | 629 586 | 635 223 | 631 796 | 631 546 |
Opbouw uitgaven (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 630 628 | 641 474 | 627 737 | 634 139 | 633 714 | ||
mutatie NvW 2003 | – 1 000 | – 2 000 | – 3 000 | – 4 000 | – 4 000 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 21 700 | 7 241 | 13 103 | 15 439 | 15 233 | ||
nieuwe mutaties | 8 452 | 3 472 | – 2 615 | – 649 | – 663 | ||
taakstelling non-oda Hoofdlijnenakkoord | – 840 | – 5 738 | – 8 552 | – 9 959 | – 12 738 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 660 715 | 658 940 | 644 449 | 626 763 | 634 970 | 631 546 | 631 546 |
Voor 2003 is EUR 3,7 miljoen aan prijsbijstelling op het apparaat toegekend. De rest van de verhoging betreft met name toegekende eindejaarsmarge, ter dekking van zowel de kosten van een pensioenvoorziening voor lokaal personeel op de posten als voor personele en materiële kosten van het EU-voorzitterschap.
De per saldo verhoging in 2004 wordt naast de structurele prijsbijstelling op het apparaat van EUR 3,7 miljoen met name veroorzaakt door een totaal van EUR 7,0 miljoen aan eindejaarsmarge (onder andere ter dekking van de kosten die gedragen moeten worden in het kader van het EU-voorzitterschap) en een verlaging van EUR 4,0 miljoen die verband houdt met de ontvlechting van het SNV en het moederdepartement. Deze ontvlechting houdt in dat de salariskosten en exploitatiekosten structureel naar het SNV worden overgeheveld. Daarnaast is de ruimte voor intensiveringen in het kader van de skill mix verlaagd met EUR 3,0 miljoen als onderdeel van de ombuigingen op ODA.
Met name het restant van de toegekende eindejaarsmarge en de verlaging van de nog vrij te besteden skill mix middelen met EUR 3,0 miljoen leiden in 2005 tot de getoonde mutatie. Vanaf 2006 is er geen sprake meer van eindejaarsmarge. EUR 3,7 miljoen verhoging in verband met de prijsbijstellling en EUR 4,0 miljoen verlaging vanwege de ontvlechting van het SNV zijn de belangrijkste componenten in de getoonde mutatie.
De regel taakstelling laat de bezuiniging op het apparaat zien die Buitenlandse Zaken is opgelegd in het kader van het Hoofdlijnenakkoord. Artikel 18 wordt verlaagd met de getoonde reeks. Zoals reeds gemeld in artikel 18 moet de nadere invulling van de taakstelling op het apparaat nog plaatsvinden.
Opbouw ontvangsten (EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | |
Stand ontwerpbegroting 2003 | 10 057 | 10 057 | 10 057 | 10 057 | 10 057 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2003 | 4 600 | 4 600 | 4 600 | 4 600 | 4 600 | ||
Stand ontwerpbegroting 2004 | 12 018 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 | 14 657 |
Er zijn geen nieuwe mutaties in de ontvangsten.