Aangeboden 17 mei 2006
Realisaties uitgaven naar beleidsartikelen voor 2005 (bedragen in € 1000)
Realisaties ontvangsten naar beleidsartikelen voor 2005 (bedragen in € 1000)
Pag: | ||
A. | Algemeen | 6 |
Voorwoord | 6 | |
Dechargeverlening | 7 | |
Leeswijzer | 11 | |
B. | Beleidsverslag | 13 |
Beleidsprioriteiten | 13 | |
Beleidsartikelen | 31 | |
Artikel 1. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 31 | |
Artikel 2. Betaalbaarheid van het wonen | 49 | |
Artikel 3. Duurzame woningen en gebouwen | 62 | |
Artikel 4. Fysieke Stedelijke Vernieuwing | 72 | |
Artikel 5. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 82 | |
Artikel 6. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 89 | |
Artikel 7. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 100 | |
Artikel 8. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 108 | |
Artikel 9. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 112 | |
Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit | 120 | |
Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies | 127 | |
Artikel 12. Beheersen milieurisico’s van stoffen, afvalstoffen en straling | 142 | |
Artikel 13. Handhaving | 147 | |
Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken | 162 | |
Niet-beleidsartikelen | 165 | |
Artikel 15. Algemeen | 165 | |
Artikel 16. Nominaal en onvoorzien | 174 | |
Bedrijfsvoeringsparagraaf | 175 | |
C. | Jaarrekening | 184 |
De departementale verantwoordingsstaat 2005 | 184 | |
De departementale saldibalans 2005 | 185 | |
Baten-lastendienst: Rijksgebouwendienst | 197 | |
Jaarrekening baten-lastendienst Rgd | 202 | |
D. | Bijlagen | 211 |
Bijlage 1: Toezichtrelaties en ZBO’s / RWT’s | 211 | |
Bijlage 2: Toezeggingen (aanbevelingen) Algemene Rekenkamer | 213 | |
Bijlage 3: Publicatieplicht topinkomens | 217 |
VROM heeft in 2005 belangrijke resultaten geboekt. Als het gaat om ruimte voor ontwikkeling van de economie, ruimte om te bouwen en een modern milieubeleid dat inspeelt op de wetten van de markt. Maar ook waren er successen voor een Rijkshuisvestingstelsel dat meer ruimte geeft aan gebruikers en een VROM Inspectie die niet alleen sanctioneert, maar ook helpt om tot een betere naleving te komen.
In dit jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de beleidsinspanningen en inzet van middelen die in 2005 gepleegd zijn om tot deze resultaten te komen. Het is mij dan ook een genoegen u dit verslag aan te mogen bieden.
Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening enMilieubeheer aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer decharge te verlenen over het in het jaar 2005 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
• het gevoerde financieel en materieelbeheer;
• de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
• de financiële informatie in de jaarverslagen en jaarrekeningen;
• de departementale saldibalansen;
• de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering
• de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige Jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het financieel jaarverslag van het Rijk over 2005; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden;
b. de slotwet van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) over het jaar 2005;
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2005 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2005 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2005 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2005 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 84, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001);
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
mede namens
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het jaarverslag bestaat uit een algemeen gedeelte, het beleidsverslag, de jaarrekening en enkele bijlagen. In het beleidsverslag staat centraal het door het ministerie van VROM gevoerde beleid en de budgettaire gevolgen daarvan. Het beleidsverslag is opgebouwd uit drie delen: de beleidsprioriteiten, de beleids- en niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringsparagraaf. De jaarrekening is opgebouwd uit de verantwoordingsstaat van het ministerie van VROM, de samenvattende verantwoordingsstaat van de Rijksgebouwendienst, de departementale saldibalans en de jaarrekening van de Rgd.
De opbouw van het jaarverslag 2005 volgt de Rijksbegrotingsvoorschriften.
Toelichting op enkele onderdelen van het jaarverslag
In het hoofdstuk over de beleidsprioriteiten wordt verantwoording afgelegd over de bereikte resultaten van de beleidsagenda in de begroting 2005. Aan deze beleidsagenda 2005 is een nieuwe prioriteit toegevoegd, namelijk het onderwerp Luchtkwaliteit.
Invulling van de motie Vendrik geschiedt op de volgende wijze:
Na het verslag over de beleidsprioriteiten volgt een tabel met de budgettaire consequenties. De daarin vermelde cijfers zijn niet rechtstreeks te genereren uit de VROM-administratie aangezien er geen vastleggingen per prioriteit plaatsvinden. De gepresenteerde cijfers zijn verkregen uit extra-comptabele administraties en/of betreffen schattingen. Tenslotte wordt een beleidsmatige conclusie gegeven (beleid is in 2005 ongewijzigd voortgezet of geïntensiveerd).
Beleids- en niet-beleidsartikelen
De beleids- en niet-beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van VROM zijn behaald (Hebben we bereikt wat we hebben beoogd? Hebben we gedaan wat we daarvoor zouden doen?). Tevens zijn hier de budgettaire en financiële consequenties te vinden waarbij de opmerkelijke verschillen, in grote lijnen, tussen de begroting en realisatie worden toegelicht (Heeft het gekost wat we dachten dat het zou kosten?).
De uitgaven voor ambtelijk personeel zijn verdeeld over de artikelen door middel van een verdeelsleutel. De verdeling vindt plaats op basis van uitgangspunten en jaarplannen die resulteren in verdelingen die niet absoluut juist zijn, maar waarmee een juiste artikelbelasting zo goed mogelijk benaderd wordt, rekening houdend met een doelmatige bedrijfsvoering.
Artikelen waarop de inputfinanciering van de Rgd betrekking heeft
Dit betreft artikel 14 en delen van artikel 3, 6 en 15. De Rgd wordt jaarlijks bevoorschot. Dit voorschot is niet gerelateerd aan de werkelijke uitgaven van het agentschap. Het gevolg is dat op bepaalde posten te hoog danwel te laag is bevoorschot. Dit wordt op artikelniveau met het voorschot in het jaar 2006 gecorrigeerd.
De bedrijfsvoeringsparagraaf bestaat uit twee delen:
1. rechtmatigheid begrotingsuitvoering;
2. gevoerde financieel en materieelbeheer.
Paragraaf 1 over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering vloeit voort uit de versnelde toepassing van de besluiten uit de IBO regeldruk en controletoren ten aanzien van de verantwoording van de vier departementen (waaronder VROM) die betrokken zijn bij de besteding van de toeslaggelden.
Paragraaf 2 over het gevoerde financieel en materieelbeheer betreft de mededeling bedrijfsvoering zoals VROM in eerdere jaarverslagen heeft opgenomen.
De beleidsagenda is een nadere uitwerking van het Beleidsprogramma 2004–2007 van het Kabinet gericht op de VROM-doelstellingen. VROM levert hiermee een bijdrage aan het ingezette kabinetsbeleid om het zelfoplossende vermogen van de samenleving te verhogen. In 2005 heeft VROM goede resultaten behaald.
Met aanvaarding van de Nota Ruimte is een solide basis gelegd voor ruimtelijke ontwikkeling. Een basis voor versterking van de nationale concurrentiepositie, voor meer woningbouw, voor natuuraanleg, recreatie en ruimte voor water. Belangrijke opgaven die vragen om samenhang. Met gebiedsontwikkeling uit de Nota Ruimte reiken we daarvoor een concept aan. In veertien provinciale voorbeeldprojecten genereren we best practises.
Ook op het terrein van wonen kiezen we voor beweging tegenover stagnatie. Met vrijwel alle stedelijke regio’s zijn afgelopen jaar convenanten getekend over de woningproductie. In totaal gaat het om 347 000 woningen tot 2010. Na jaren van dalende productiecijfers lijkt de kentering van 2004 door te zetten. Volgens de CBS-cijfers zijn in 2005 67 000 nieuwbouwwoningen gebouwd.
We hebben in 2005 ook de opheffing van belemmeringen voor de lokale woningproductie voorbereid. Denk aan de nieuwe Wro, de Grondexploitatiewet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Omgevingsvergunning waarin milieu- en bouwvergunningen worden samengebracht. Met het herziene Besluit Luchtkwaliteit van 2005 zijn we vooruitgelopen op de Wet luchtkwaliteit. De saldobenadering die hierin verankerd is moet de bouw weer lucht geven.
De stedelijke vernieuwing heeft met de 56 wijkenaanpak een belangrijke impuls gekregen in 2005. Veel projecten zijn uitvoeringsgereed gekomen of in uitvoering genomen. Inmiddels is een waardestijging van het onroerend goed in deze wijken te constateren. De inspanning om nog in deze kabinetsperiode tot voor burgers zichtbare verbeteringen in de wijken te komen, ligt op koers.
Op het terrein van modern marktconform milieubeleid zijn in 2005 belangrijke resultaten geboekt. De wet- en regelgeving op het gebied van CO2- en NOx emissiehandel is in werking getreden. De Nederlandse Emissieautoriteit, die moet toezien op een eerlijke emissiehandel, is toegerust voor haar taken en de toewijzing van emissierechten voor de CO2-handel heeft plaatsgehad.
Nadat het Europese Parlement in november gestemd had over het Commissievoorstel voor chemische stoffen (REACH), bereikten de lidstaten in december 2005 unaniem een politiek akkoord over een compromisvoorstel van het Britse EU-voorzitterschap.
Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming daarvan. Dit akkoord vormt de basis voor de tweede lezing van het voorstel in het Europese Parlement (2e helft 2006). Naar verwachting zal REACH op 1 april 2007 in werking treden.
Het in 1999 vernieuwde Rijkshuisvestingstelsel functioneert in principe goed. Dat is de uitkomst van de evaluatie die na vijf jaar werd uitgevoerd. Het kabinet ziet wel kansen voor verbetering van efficiency, vereenvoudiging en grotere invloed van gebruikers. Het daaruit volgende actieprogramma «verbetering rijkshuisvestingsstelsel» is begin 2006 bij de Kamer aangeboden.
Bij de VROM-Inspectie is het accent verschoven van sanctioneren naar verbetering van de naleving. Het instrument «Compliance Assistance» is in 2005 op brede schaal toegepast. Ook is samen met VNG een handreiking gemaakt om gemeenten beter in staat te stellen zelf gemeentehuizen, sporthallen en parkeergarages te beoordelen op wettelijke vereisten en de naleving daarvan.
VROM heeft in 2005 dus belangrijke resultaten geboekt. Als het gaat om ruimte voor ontwikkeling van de economie, ruimte om te bouwen en een modern milieubeleid dat inspeelt op de wetten van de markt. Maar ook successen voor een Rijkshuisvestingsstelsel dat meer ruimte geeft aan gebruikers en een VROM Inspectie die niet alleen sanctioneert, maar ook helpt om tot een betere naleving te komen.
Hierna wordt ingegaan op de in de begroting 2005 genoemde doelen en de daarbij behorende prestaties. De doelen worden kort herhaald waarna het bereikte resultaat wordt vermeld. Daarna wordt per prestatie aangegeven of deze is gerealiseerd of niet.
Bij iedere prioriteit staat een verwijzing naar de tekst van het jaarverslag voor verdere informatie. Tot slot is een overzichtstabel met de financiële resultaten van de prioriteiten opgenomen.
A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2005
Beleidsprioriteit 1.1. Verhoging van de woningproductie
Doel: Terugbrengen van het woningtekort tot 1,5 à 2 % in 2010 door de bouw van 380 000 tot 420 000 woningen in de periode 2005 t/m 2009. Voor 2005 is gestreefd naar de productie van minimaal 70 000 nieuwbouwwoningen.
De woningproductie zit in de lift, zodat er meer woningen beschikbaar komen voor de burgers. Na een historisch lage productie van 59 600 nieuwbouwwoningen in 2003, steeg de productie in 2004 naar 65 300 en in 2005 naar 67 000 nieuwbouwwoningen. Het totaal aantal gerealiseerde woningen (inclusief toevoegingen anders dan door nieuwbouw) is in 2005 uitgekomen op 74 300 woningen. In 2006 wordt, gezien de stijging van het aantal bouwvergunningen, een verdere groei verwacht. In de stedelijke regio’s is in 2005 circa 86% van de voor 2005 geplande woningproductie (inclusief toevoegingen anders dan door nieuwbouw) gereed gemeld. De raming van het woningtekort per 2005 is bijgesteld van 2,7% naar 2,5%.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel 4.3.1. Verhogen woningproductie; 1.5.1.3. Wetgeving.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 1.1 Verhoging van de woningproductie | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Gemeenten, provincies, woningcorporaties en marktpartijen zijn primair aan zet om voldoende woningen te bouwen. VROM stimuleert en faciliteert de uitvoering ondermeer door voorwaarden te scheppen voor ruim voldoende bestemmingsplancapaciteit en inzicht te bieden in plancapaciteit door onderzoek | Gerealiseerd. Met de provincies is afgesproken dat zij met ingang van 2005 jaarlijks de («harde») bestemmingsplancapaciteit inventariseren. |
• Stimuleren van uitvoering van de woningbouwafspraken door inzet van de Besluit locatiegebonden subsidies-gelden (BLS-gelden) | Gerealiseerd. In 2005 zijn de overeengekomen bijdragen op grond van het BLS 2005 toegekend aan de budgethouders (provincies en kaderwetgebieden). VROM heeft de uitvoering verder gestimuleerd door onder andere de inzet van aanjaagteams. |
• Afspraken te maken met verhuurders (in het kader van het huurbeleid) over investeringen in de woningproductie | Nog niet gerealiseerd. Omdat de beleidsvoorbereiding en parlementaire behandeling van het huurbeleid meer tijd vergde dan was voorzien is het streven dat dit medio 2006 gereed is. Als uitwerking van de woningbouwafspraken zijn overigens in diverse regio’s al afspraken over de inzet van de corporaties gemaakt. |
• Verbeteren van het grondbeleidsinstrumentarium zoals aangegeven in de Nota Ruimte, gericht op versterking van de regiefunctie van gemeenten bij de woningbouwproductie | Zie onder beleidsprioriteit 2.3 Grondbeleid. |
Beleidsprioriteit 1.2. Impuls geven aan de herstructurering, voornamelijk in de 56 prioriteitswijken
Doel: De uitvoering van de herstructurering in met name de 56 prioriteitswijken versnellen om het proces van concentratie van lage inkomensgroepen niet te laten toenemen respectievelijk de uitstroom van midden- en hogere inkomens tot staan te brengen. Dit alles met als doel het woon- en leefklimaat in die wijken te verbeteren, de sociale cohesie te versterken en gevoelens van onveiligheid te verminderen.
In aanvulling op de gemaakte meerjarenafspraken in het kader van GSBIII/ISV-2 is in 2005 de uitvoering van de herstructurering in met name de 56 prioriteitswijken door middel van een integrale aanpak versneld ter hand genomen. De volgende doelstellingen zijn onder meer gerealiseerd. In 55 wijken concrete uitvoeringsafspraken (waarin onder andere veel aandacht voor sociaal-fysieke aspecten en de aanpak van de openbare ruimte). De uitvoering is in volle gang: 18 wijken leveren al nieuwe woningen op en in 27 wijken is het verhuisproces op gang.
In 2005 heeft het volgen en stimuleren van de uitvoering rond de prestatieafspraken over de aanpak van de 56 wijken centraal gestaan. Dit laatste onder meer door de inzet van impulsteams om het uitvoeringsproces op lokaal niveau vlot te trekken. Verwezen wordt naar de op 16 februari 2006 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 136, nr. 5) verzonden brief terzake.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel 4.3.2 Herstructurering van woonwijken.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 1.2 Impuls geven aan de herstructurering, voornamelijk in de 56 prioriteitswijken | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Vermindering van de bestuurlijke lasten door stroomlijning en vereenvoudiging van de ISV-subsidievoorwaarden door het vaststellen van de hiertoe opgestelde AMvB per 1 januari 2005. | Deels gerealiseerd. De verantwoording ISV is in het kader van de commissie Brinkman als pilot opgevoerd voor single audit en single information. De opstelling van de AMvB wacht daar op. De verwachting is dat een en ander in 2006 grotendeels binnen de huidige kaders zijn beslag kan krijgen. |
• Stimuleren collegiale ondersteuning daar waar de financiële middelen van individuele corporaties tekort schieten. Bij voorkeur vrijwillig, desnoods via projectsteun van het Centraal Fonds Volkshuisvesting. | Gerealiseerd. De corporatie Centrada in Lelystad heeft de benodigde (vrijwillige) steun verkregen, nadat de Minister 20 rijke corporaties daarom dringend had verzocht. |
• Toezegging van de financiële bijdragen ISV-2 (2005–2009) op basis van beoordeling meerjarenontwikkelingsporgramma’s. Daarbij zullen meer afrekenbare afspraken worden gemaakt en zal een zwaarder accent liggen op de financiële draagkracht van de gemeenten. | Gerealiseerd. |
• Inzet impulsbudget ISV voor versnelling van het proces in de G30, voornamelijk in de 56 wijken, daarnaast voor onvoorziene knelpunten | Gerealiseerd. Aan de G4-gemeenten zijn 22 bijdragen toegekend voor een totaal bedrag van ca. € 35 mln. Meerjarig is cumulatief € 110 mln beschikbaar. |
• Evaluatie van de effectiviteit van de inzet van ingezette ISV-mid- delen 2000–2004. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Het onderzoek is in 2005 afgerond; het evaluatierapport wordt in de eerste helft van 2006 naar de Tweede Kamer gezonden |
• Inzet op een sterke koppeling tussen fysieke en sociale interventies. | Gerealiseerd. Het hiertoe uitgevoerde kennisprogramma is najaar 2004 geëvalueerd. De materiële gronden van de wet Victor/Victoria zijn verruimd. In ISV-2 en bij de 56-wijken-aanpak is de sociaal-fysieke aanpak een belangrijk thema. Dit blijkt uit de grotere steunvraag van de impulsteams voor de sociaal-fysieke aspecten (waaronder woonzorg) en bewonersparticipatie. Daarbij zijn met name de vele betrokken disciplines samengebracht, is tot een gezamenlijke visie en grotere samenwerking gekomen, en is het draagvlak bij de bewoners vergroot. In 2005 heeft bij alle G30-gemeenten een voortgangsgesprek plaatsgevonden waarbij de resultaten sociaal/fysiek aan de orde zijn gekomen. In samenwerking met de ministeries van BZK en voor BVK is gestart met het opstellen van een programma voor veilige wijken, dat in 2006 zal worden afgerond. |
Beleidsprioriteit 1.3. Modernisering van het huurbeleid
Doel: De woningmarkt functioneert niet naar behoren, er moet meer beweging komen. Verhogen van de nieuwbouwproductie is daarbij de belangrijkste motor. Modernisering van het huurbeleid levert daar een bijdrage aan omdat het investeringen in nieuwbouw stimuleert en bijdraagt aan een betere prijs/kwaliteitsverhouding van huurwoningen. Randvoorwaarden voor modernisering van het huurbeleid vormen ontspanning van de woningmarkt en de borging van de betaalbaarheid voor kwetsbare groepen in de samenleving.
Met de brieven van 19 november 2004, 4 februari 2005 en 26 april 2005 is de richting van het huurbeleid voor de komende jaren geschetst. Vanaf 2006 wordt de ruimte voor de jaarlijkse huurverhoging geleidelijk aan vergroot.
Uitgangspunt is dat de gereguleerde voorraad groot genoeg is voor huisvesting van huishoudens tot de (voormalige) ziekenfondsgrens. Zolang er niet voldoende is bijgebouwd, geldt voor het grootste deel van de huurwoningen (circa 95 %) een maximale huurprijs. Voor zittende huurders is de jaarlijkse huurstijging aan een maximum gebonden, zodat voor hen tot die tijd de betaalbaarheid van het wonen is gewaarborgd. Eind 2005 is een wetsvoorstel in procedure gebracht waarmee zittende huurders worden beschermd maar waarmee, nadat er in de regio’s voldoende is bijgebouwd, voor nieuwe verhuringen op termijn een vergroting van het geliberaliseerde gebied kan plaatsvinden naar landelijk 25%.
De voorstellen leiden ertoe dat het (weer) aantrekkelijker wordt te investeren in huurwoningen en er stappen worden gezet naar een beter functionerende woningmarkt.
Met de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel komen de consumentenvoorkeuren beter in de maximale huurprijs tot uiting. Daarmee levert deze modernisering een bijdrage aan een betere prijs/kwaliteitsverhouding van huurwoningen. Ook het op termijn beëindigen van de huurprijsregulering voor een deel van de woningvoorraad (na voldoende woningbouw) maakt het verhuurders mogelijk de huurprijs meer op de actuele voorkeuren van de consument af te stemmen. Daarnaast is bij de jaarlijkse huurverhogingsperentages sprake van een licht oplopende reeks zodat verhuurders naarmate er meer gebouwd is, meer mogelijkheden hebben de huurverhogingen te differentiëren.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel: 2.3.1.1 Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 1.3 Modernisering van het huurbeleid | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
In de begroting werd aangegeven dat het huurbeleid uiterlijk per 1 juli 2006 vorm krijgt langs 3 wegen: | |
• Vergroting van het geliberaliseerde gebied. | Gedeeltelijk gerealiseerd. De beoogde datum inwerkingtreding van de wet is 1 januari 2007. |
• Modernisering van het woningwaarderingsstelsel. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Beoogde datum inwerkingtreding is 1 januari 2007. |
• Het toestaan van meer maatwerk bij de jaarlijkse huurverhoging in combinatie met een gefaseerde verruiming van de jaarlijkse huurverhoging. | Gerealiseerd. |
Beleidsprioriteit 2.1 Uitvoeringsagenda Nota Ruimte
Doel: De uitvoeringsagenda verbindt op een samenhangende en gebiedsgerichte wijze de doelstellingen van de Nota Ruimte met lopende en voorgenomen uitvoeringstrajecten en de bijbehorende rijksinvesteringsbudgetten. Het Kabinet beoogt hiermee een gecoördineerde en efficiënte rijksinzet bij de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid.
De activiteiten die in de uitvoeringsagenda waren aangekondigd, zijn in 2005 voor het grootste deel uitgevoerd. Er is sprake van een gecoördineerde en efficiënte rijksinzet bij de uitvoering.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel 1.4.1. Strategische beleidsontwikkeling Ruimte.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 2.1 Uitvoeringsagenda Nota Ruimte | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Over de projectenveloppen worden in 2005 interdepartementaal en met decentrale overheden concrete werkafspraken gemaakt. | Gerealiseerd. Inmiddels wordt niet meer gesproken van «projectenenveloppen» maar van een gebiedsgerichte programma-aanpak voor de Noord- en Zuidvleugel, het Groene Hart van de Randstad en Zuidoost Brabant/Noord Limburg. |
• De in de uitvoeringsagenda genoemde agendapunten voor VROM in 2005 zullen samenhangend en afgestemd worden uitgevoerd. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Met deel 3a van de Nota Ruimte zijn in 2005 nieuwe en andere uitvoeringsactiviteiten geagendeerd. De uitvoering van vrijwel alle door VROM getrokken agendapunten, zowel uit de oorspronkelijke uitvoeringsagenda als uit deel 3a, vorderde in 2005 volgens plan. Uitzonderingen hierop zijn:– Project Waddenzee: PKB komt later dan voorzien, onder meer omdat de noodzaak is ontstaan van een passende beoordeling conform de Vogel- en Habitatrichtlijn;– Nieuwe Wro : Parlementaire behandeling is nog niet afgerond. |
• Afspraken stedelijke netwerken en IPO. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Met IPO en VNG zijn in december 2005 bestuurlijke raamwerkafspraken gemaakt. Voor de Randstad en voor Zuidoost-Brabant zijn 4 rijksprogramma’s van start gegaan. Afspraken met de overige nationale stedelijke netwerken zijn nog niet gemaakt. |
• Monitor departementen, visitaties en benchmarking. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Facilitering door VROM van vrijwillige benchmarking en visitatie door decentrale overheden komt aan de orde als decentrale overheden daartoe over gaan, hetgeen in 2005 nog niet het geval was. |
Beleidsprioriteit 2.2 Ontwikkelingsplanologie als methode voor gebiedsontwikkeling
Doel: Het bereiken van een breder gedragen eindresultaat van ruimtelijke inrichting door partijen met verschillende wensen en belangen in een vroeg stadium bij elkaar te brengen. Belangrijke indicator voor een succesvolle voortgang van de ontwikkelingsplanologie is dat in 2007 alle provincies hun voorbeeldproject in uitvoering hebben.
De doelstelling voor 2005 is door het VROM-programma Voorbeeldprojecten Gebiedsontwikkeling gerealiseerd. Alle 14 voorbeeldprojecten hebben, mede door ondersteunings- en adviesactiviteiten vanuit het VROM-programma, een grote stap richting uitvoering gezet. Enkele projecten zijn reeds in uitvoering en de verwachting is dat in 2007 alle projecten worden uitgevoerd.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel 1.4.1. Strategische beleidsontwikkeling Ruimte.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 2.2 Ontwikkelingsplanologie als methode voor gebiedsontwikkeling | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Opbouw en overdracht van kennis en vaardigheden bij partijen. | Gerealiseerd. |
• Een optimale benutting van beleidsruimte binnen wet- en regelgeving. | Gerealiseerd. Bijzondere aandacht in dit verband is besteed aan Europese regelgeving (Vogel- en habitatrichtlijnen, mededingingswetgeving, luchtkwaliteit), omdat het verkrijgen van duidelijkheid over interpretaties van deze regels veel tijd vergde. |
• Een actieve rol in interdepartementale besluitvorming. | Gerealiseerd. Bij enkele voorbeeldprojecten hebben initiatieven van VROM geleid tot een actievere en beter afgestemde rol van betrokken departementen. |
• Inzet van een onafhankelijke Adviescommissie Gebiedsontwikkeling. | Gerealiseerd. De commissie heeft alle projecten bezocht en haar advies op 23 november 2005 aangeboden aan de Minister. Hierover is de Tweede Kamer ingelicht (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 435, nr 157). |
Beleidsprioriteit 2.3 Grondbeleid
Doel: VROM wil met het grondbeleid de decentrale overheden faciliteren in hun bevoegdheden en verantwoordelijkheid voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het algemeen en de woningproductie in het bijzonder.
In de Nota Ruimte geeft VROM de decentrale overheden extra grondbeleidinstrumenten, met name aan provincies en regio’s, zodat tijdig de juiste gronden beschikbaar komen voor verbetering van de ruimtelijke investeringen waaronder woningproductie, waarbij de kosten en opbrengsten van locatieontwikkeling rechtvaardig worden verdeeld.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel 1.4.2.3. Wetgeving en 4.3.1 Verhoging woningproductie.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 2.3 Grondbeleid | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Grondexploitatiewet aanbieden aan Tweede Kamer in 2005. | Gerealiseerd. Het wetsvoorstel is in 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 218, nrs. 1 t/m 3). Inwerkingtreding is afhankelijk van inwerkingtreding van de Wro en wordt in 2007 verwacht. |
• Concrete maatregelen voorstellen om aan wensen van decentrale overheden en andere partijen tegemoet te komen als het gaat om regionaal kostenverhaal en verevening. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Vele acties zijn in gang gezet. De 5e voortgangsbrief zal resultaten bevatten; deze wordt in het voorjaar van 2006 verwacht. |
• Integrale herziening Wet voorkeursrecht gemeenten. | Niet gerealiseerd. In 2005 is een start gemaakt met de integrale herziening van de Wet voorkeursrecht gemeenten. |
• Vervolgstappen voor rijksgrondbedrijffunctie. | Gerealiseerd. Het Kabinet heeft besloten een Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf bij het Rijk op te richten, dat in opdracht van de beleidsdepartementen gaat werken en dat bij VROM wordt ondergebracht. De kwartiermakerfase is in 2005 gestart. Ook is door de betrokken departementen een zogenaamd opdrachtgeverberaad opgericht. |
Beleidsprioriteit 2.4 Waddenzee
Doel: Het rijksbeleid voor de Waddenzee heeft tot doel bij te dragen aan de realisering van een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en behoud van het unieke open landschap.
Binnen deze hoofddoelstelling zijn er doelen op het gebied van de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee, de bereikbaarheid van de havens en de eilanden, de economische ontwikkeling en bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Economische activiteiten moeten passen binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee.
Deze doelstellingen zijn in de PKB Derde Nota Waddenzee gepreciseerd en dienen als uitgangspunt voor het opstellen van ruimtelijke plannen van lagere overheden.
Het rijk staat daarbij een ontwikkelgerichte strategie voor, mede ondersteund door het Waddenfonds. Een gezamenlijke werkgroep van Rijk en regio heeft een voorstel geformuleerd ter verbetering van de bestuurlijke organisatie.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel 9.3.1 Paragraaf Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 2.4 Waddenzee | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• De PKB Derde Nota Waddenzee is afgerond. | Niet gerealiseerd. Afronding van de PKB Derde Nota Waddenzee heeft niet in 2005 plaats kunnen vinden als gevolg van het volgens Europese richtlijnen uitvoeren van een passende beoordeling (PB) en strategische milieubeoordeling (SMB) in het najaar van 2005. In 2005 is wel de conceptversie afgerond die vanaf januari 2006 ter inspraak wordt gelegd. Na verwerking van de inspraak zal het aangepaste deel 3 nog voor het zomerreces aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Zie ook Kamerstukken II, 2005–2006, 29 684, nr 46. |
• Het wetsontwerp voor instelling van het Waddenfonds zal aan de Tweede Kamer zijn aangeboden. | Niet gerealiseerd. De voorbereiding van deze wet kost meer tijd dan verwacht. Het wetsvoorstel is in 2005 aan de Raad van State voorgelegd. Naar verwachting kan in het eerste trimester van 2006 het wetsontwerp aan de Tweede Kamer worden aangeboden. |
• Een investeringsplan voor de besteding van middelen uit het Waddenfonds zal aan de Tweede Kamer zijn aangeboden. | Niet gerealiseerd. De beschrijving van de beoogde situatie aan het einde van de fondsperiode van twintig jaar (investeringsplan) en het voorstel van Wet op het Waddenfonds wordt gelijktijdig aan de Tweede Kamer aangeboden. |
3. Een eco-efficiënte economie
Beleidsprioriteit 3.1 Klimaatbeleid
Doel: In de periode 2008–2012 moet volgens de Kyoto-protocollen de emissie van broeikasgassen met 6% gereduceerd zijn ten opzichte van de uitstoot in het basisjaar 1990 (voor sommige gassen is het basisjaar 1995). Voor de uitstoot betekent dit een maximaal toegestaan emissieniveau van 200 Mton CO2-equivalenten per jaar in de periode 2008–2012. Door extra maatregelen in het buitenland (die 20 Mton per jaar compenseren) is in Nederland in die periode een emissie van 220 Mton toegestaan. Het Milieu- en Natuurplanbureau verwacht bij het huidige beleid voor 2005 en 2010 een emissie van 220 Mton. Naast het realiseren van de Kyoto-doelstellingen is van belang dat er een perspectief ontstaat op het starten van de discussie over de inhoud en het proces voor de periode na 2012.
Ook Nederland krijgt te maken met de gevolgen van klimaatverandering. Zo wordt de kans dat rivieren buiten hun oevers treden groter. Dat zal van invloed zijn op het ruimtegebruik. Verder heeft de stijging van de zeespiegel niet alleen gevolgen voor de kustbescherming, maar ook voor de landbouw (verzilting) en voor de Waddenzee. Om deze gevolgen te bestrijden zullen passende adaptatiemaatregelen moeten worden genomen.
In de Evaluatienota Klimaatbeleid is gemeld dat Nederland op koers ligt om de mitigatiedoelstellingen van het Kyoto-akkoord te realiseren. Deze doelstellingen beogen een goed rentmeesterschap voor het behoud van onze wereld door het terugdringen van CO2-uitstoot. Het beleid dat al in werking is gezet, tezamen met het beleid dat thans in voorbereiding is, kan het voor 90 procent zeker maken dat de taakstelling van 220 Mton in de Kyoto-periode wordt gehaald. Voorwaarde is dat het beleid in voorbereiding ook werkelijk wordt ingevoerd en het beoogde effect heeft en dat het plafond voor de tweede periode van CO2-emissiehandel in ieder geval niet ruimer wordt dan het huidige plafond.
Bij de buitenlandse maatregelen (Joint Implementation en het Clean Development Mechanism) is de hele taakstelling van 100 Mton (20 Mton per jaar gedurende 2008–2012) afgedekt in raamcontracten met intermediaire organisaties en deelname aan fondsen. De projectgebonden leveringscontracten komen goed op gang. Nu is het te vroeg om harde conclusies over het doelbereik voor 2008–2012 te trekken. Eind 2006 wordt duidelijk of voldoende projectcontracten zijn gesloten.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel: 11.3.2 Vermindering uitstoot broeikasgassen.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 3.1 Klimaatbeleid | |
Beoogde prestatie | Bereikte resultaat in 2005 |
• Nota aan de Tweede Kamer aanbieden over evaluatie effectiviteit en doelmatigheid van het klimaatbeleid. | Gerealiseerd. (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 240, nr. 37). |
• Nederlands standpunt/instructie met betrekking tot internationaal klimaatbeleid na 2012 vastgesteld. | Deels gerealiseerd. Het Nederlandse standpunt is bepaald, maar tot specifieke onderhandelingen in VN-verband over de periode na 2012 is het in 2005 nog niet gekomen, voornamelijk vanwege de positie van de VS in dit verband. Tijdens de klimaatconferentie begin december 2005 in Montreal is echter wel afgesproken dat in 2006 in werkgroepen over het klimaatbeleid voor de periode na 2012 gesproken zal worden. Het Kabinet heeft besloten een Interdepartementaal Beleidsonderzoek op te starten naar de Nederlandse inzet op het toekomstige klimaatbeleid, binnen en buiten VN-verband. |
Beleidsprioriteit 3.2 Omgaan met risico’s
Doel: Het realiseren van een gedragen milieubeleid voor het omgaan met gezondheidsrisico’s, door:
– Versterking van het externe veiligheidsbeleid. Dat beleid richt zich op de toewijzing van verantwoordelijkheden, de doorwerking, uitvoering en handhaving van de regelgevin;
– Het Actieprogramma Gezondheid en Milieu. Dat programma richt zich op het reduceren van risico’s voor mens en milieu als gevolg van stoffen (agentia) in het milieu.
In het externe veiligheidsbeleid zijn substantiële vorderingen gemaakt bij de wetgeving, uitvoering en speciale projecten van het externe veiligheidsbeleid. Door middel van de jaarlijkse voortgangsbrief (Kamerstukken II, 2005–2006, 27 801 nr. 42 d.d. 6 januari 2006) is hierover aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Het beleid voor met name inrichtingen is in uitvoering genomen (o.a. Besluit externe veiligheid inrichtingen, Vuurwerkbesluit, Kabinetsstandpunt Ketenstudies). De instrumenten voor de regulering van het vervoer van gevaarlijke stoffen worden geïmplementeerd en een nieuwe opgave, het buisleidingendossier, is opgepakt. Met de programmafinanciering is een eerste aanzet gemaakt voor de versterking van de uitvoering en handhaving. Een nieuwe regeling voor de periode 2006–2010 is gepubliceerd.
In het stoffenbeleid is de complexiteit van het omgaan met risico’s duidelijker geworden. De speerpunten waar het gezondheids- en milieubeleid zich op richt, zijn in kaart gebracht en voorzien van acties.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel: 7.3.4 Waarborgen extern veiligheidsbeleid; 12.3.1 Beheersen milieurisico’s van stoffen.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 3.2 Omgaan met risico’s | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Implementatie van de beleidsvoornemens die het kabinet in de reactie op het advies van de gezamenlijke Raden van advies voor VROM en V&W over externe veiligheid formuleert in het kader van lopende beleidstrajecten zoals Ketenstudies, Groepsrisico en Verruiming reikwijdte Wet milieubeheer. | Gedeeltelijk gerealiseerd. In het kader van de implementatie van het kabinetsstandpunt ketenstudies is in 2005 met de LPG-sector een convenant afgesloten, dat erin voorziet dat de coating op tankwagens en de vulplaatsen bij tankstations worden aangepast. Inzake het Groepsrisico is met de departementen en IPO/VNG overeenstemming over de hoofdlijnen van de inhoud bereikt. De voorbereiding van de regelgeving ten behoeve van de verruimde reikwijdte is inmiddels gestart; hierover is een nota aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 373, nr. 2). |
• Uitvoering implementatieplan ammoniak en LPG op basis van integrale ketenstudies. | Gerealiseerd. Het implementatieplan ammoniak en LPG is in juni 2005 vastgesteld, waarmee de uitvoering tot en met 2010 is vormgegeven. |
• Uitvoering acties uit de nota Nuchter Omgaan met risico’s. | Gerealiseerd. |
• Uitvoering acties uit het Actieprogramma Gezondheid en Milieu. | Gerealiseerd. |
Beleidsprioriteit 3.3 Ontkoppeling van milieu en economie
Doel: Duurzame ontwikkeling moet het uitgangspunt zijn in het handelen van nationale en internationale overheden en maatschappelijke actoren. Vanuit dat uitgangspunt worden in nauwe samenwerking met maatschappelijke partijen voor een aantal hardnekkige milieuproblemen innovatieve oplossingen gezocht, die ook zoveel mogelijk bijdragen aan versterking van de economie. Het gaat hierbij zowel om strategische initiatieven voor een eco-efficiënte economie als om de bevordering van vergroening met concrete subsidie- en fiscale instrumenten.
Het doel is in 2005 dichterbij gebracht door onderstaande prestaties. Ook is VROM erin geslaagd om resultaat te boeken bij de verdere internalisering van milieukosten in de prijzen. Er zijn in 2005 diverse platforms opgericht (waaronder het platform duurzame mobiliteit) en diverse samenwerkingsverbanden aangegaan. Daarnaast heeft Nederland actief voorstellen gedaan aan de EU (en coalities gezocht met andere landen) om emissie-eisen voor auto’s en vrachtauto’s fors aan te scherpen. De onderhandelingen over de nieuwe Euro-5 en -6 normen zullen waarschijnlijk in 2006 worden afgerond. Daarnaast dragen ook onderstaande vernieuwde subsidieen fiscale instrumenten bij aan een eco-efficiënte «vergroende» economie.
Dit samen moet nu en in de toekomst er toe leiden dat de milieukwaliteit tenminste gelijk blijft en dat de kosten van milieubeleid meer bij de veroorzakers van milieuvervuiling terecht komen.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel: 11.3.1 Internationale Samenwerking; 11.3.2 Vermindering uitstoot broeikasgassen; 11.3.4 Vermindering algemene uitstoot industrie; 11.3.5 Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart; 11.3.7 Vergroten draagvlak milieubeleid.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 3.3 Ontkoppeling van milieu en economie | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Voortgangsrapportage «Duurzame daadkracht». | Gerealiseerd. Bij brief van 23 december 2005 is aan de Tweede Kamer de tweede voorgangsrapportage Duurzame Daadkracht aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 196, nr. 3). |
• De uitkomsten van de conferentie Energy for Development inbedden in de voorbereiding van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling nr 14/15 (2006 en 2007). | Gerealiseerd. Zie: Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 195. |
• Voortgangsrapportage transities naar Tweede Kamer. | Gerealiseerd. Zie: Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 45. Hierin is het besluit opgenomen tot de oprichting van een interdepartementale programmadirectie Energietransitie. Op 9 december 2005 is het instellingsbesluit ondertekend. Hiermee zijn belangrijke stappen gezet om transities en duurzame mobiliteit te realiseren. |
• Implementeren stimuleringsregeling Euro-4 en -5 motoren in vrachtwagens, die bijdraagt aan de realisatie van de 2010-doelen voor onder meer NOx en fijn stof. | Gerealiseerd. |
• Tot uitvoering brengen van wet- en regelgeving op het gebied van CO2- en NOx-emissiehandel, waardoor de emissiehandel van start kan gaan. | Gerealiseerd. |
• Rapportage mogelijkheden voor invoering van verhandelbare milieugebruiksrechten voor één of enkele milieuproblemen. | Niet gerealiseerd. De mogelijke invoering van emissiehandel wordt meegenomen in de Toekomstagenda als een van de andere/nieuwe instrumenten. Deze prestatie is daarom niet meer separaat uitgevoerd. |
• Concrete vergroeningsmaatregelen voor met name de sector verkeer en vervoer worden ingevoerd op basis van een tweede interdepartementale studie naar vergroeningsopties. | Gedeeltelijk gerealiseerd. Er is geen interdepartementale integrale studie meer uitgevoerd naar het tweede vergroeningstraject, omdat direct besloten is de nieuwe luchtkwaliteitsmaatregelen als subsidie vorm te geven. In 2005 is een wijziging van de Gemeentewet voorbereid om de tarieven van parkeervergunningen te kunnen differentiëren. Dit is nog niet afgerond. Wel zijn in 2005 concrete vergroeningsmaatregelen doorgevoerd, bijvoorbeeld: stimulering roetfilters, groen beleggen is uitgebreid met duurzame utiliteitsbouw, differentiatie in dieselaccijns als stimulans voor zwavelvrije diesel, belasting van brandstof voor binnenlandse vluchten, vervroegde introductie schonere vrachtwagens en bussen wordt gestimuleerd via de Milieu Investeringsaftrek en aanpassing grijze-kentekensbeleid. |
Beleidsprioriteit 3.4 Extra beleidsprioriteit: Luchtkwaliteit
Doel: Het operationele doel voor luchtkwaliteit is het voorkomen van blootstelling aan voor de volksgezondheid slechte luchtkwaliteit (NO2 en fijn stof) en het saneren van situaties waar in het verleden een dergelijke blootstelling is ontstaan.
In 2005 is versterkt ingezet op het bereiken van de luchtkwaliteitsdoelen. Dit is mede ingegeven doordat begin 2005 duidelijk werd dat als gevolg van stringente uitspraken van de Raad van State stagnatie van bouwplannen in overschrijdingsgebieden van de fijn stof-normen ontstond. Er is een beleidspakket in uitvoering genomen waarbij enerzijds de luchtkwaliteit versneld wordt verbeterd en anderzijds de stagnatie in de bouwplanvoorbereiding wordt vlotgetrokken. Daartoe zijn vier sporen ingezet:
Bovenop de reeds beschikbare middelen (Nota Verkeersemissies € 200 mln en Nota Mobiliteit € 300 mln) is € 300 mln extra vrijgemaakt voor generieke maatregelen, zoals roetfilters, versnelde introductie van schone vrachtwagens en aanpak wagenparken van andere overheden en openbaar-vervoer maatschappijen en binnenvaart, en € 100 mln voor lokale maatregelen zoals milieuzones, verkeerscirculatie en doorstroming.
In 2005 is het Besluit luchtkwaliteit zodanig aangepast dat via het mogelijk maken van de zogenaamde zeezout-aftrek en de toepassing van de salderingsbenadering in een deel van de situaties, de bouwbelemmeringen konden worden opgeheven. De salderingsbenadering is nader uitgewerkt in een concept ministeriële regeling die op 19 december 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 175, nr. 14). Ook is een wetsvoorstel voorbereid waarin via een programma-aanpak en een daaraan gekoppelde toetsing van projecten meer ruimte wordt geboden voor het doorgaan van bouwprojecten in combinatie met de inzet van extra compenserende maatregelen.
De oplossing van de resterende problematiek dient plaats te vinden via een wijziging van de desbetreffende EU-richtlijnen. In september 2005 is daarvan een concept verschenen en Nederland zet zich actief in om de inhoud van die richtlijn zodanig vorm te geven dat die mede is toegesneden op de Nederlandse situatie. Nederland streeft naar aanscherping van de Europese emissie-eisen. Tevens wordt gepleit voor begrip voor de Nederlandse situatie, met het concrete verzoek tot uitstel van de gestelde termijnen om ingebrekestelling te voorkomen.
Facilitering van andere overheden
Om andere overheden te helpen om in hun eigen beleid enerzijds bouwplannen beter te onderbouwen en anderzijds lokale maatregelen te treffen, is een aantal faciliterende activiteiten opgezet. Zo zijn twaalf pilots van start gegaan om oplossingen in de praktijk te ontwikkelen. De daaruit verkregen kennis wordt via handreikingen beschikbaar gesteld en er is een vraagbaak voor gemeenten in het leven geroepen. Vooruitlopend op de totstandkoming van de nieuwe wet zijn door samenwerkende overheden in die gebieden waar sprake is van de grootste problemen, gebiedsgerichte programma’s opgesteld. Daarnaast worden mede op initiatief van de VROM-accountmanagers in verschillende regio’s «luchtteams» ingesteld die bezien welke maatregelen genomen kunnen worden om bouwprojecten te laten doorgaan en tevens te voldoen aan de normen voor luchtkwaliteit.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel: 7.3.1 Lokale milieukwaliteit en verkeer; 11.3.5 Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart.
Beleidsprioriteit 4.1 Adequaat Rijkshuisvestingsstelsel
Doel: Het rijkshuisvestingsstelsel beoogt de effectiviteit, doelmatigheid en transparantie van de rijkshuisvesting te vergroten. In 2004 is het stelsel geëvalueerd en het Kabinet bepaalt op grond van de resultaten van de evaluatie zijn standpunt.
Op basis van de evaluatie van het rijksshuisvestingsstelsel heeft het kabinet ingestemd met handhaving van het huidige rijkshuisvestingsstelsel. Wel wil het kabinet het stelsel op drie lijnen verbeteren: verbeteren/verhogen van de efficiency van het stelsel, vereenvoudigen van het stelsel en de verbetering van de sturing van het stelsel vanuit de gebruikers van rijkshuisvesting. Zie: Kamerstukken II, 2004–2005, 25 449, nr. 11. Aan de hand van deze verbeterlijnen is door een interdepartementale stuurgroep en drie interdepartementale werkgroepen een actieprogramma verbetering rijkshuisvestingsstelsel met de titel«Sturen op efficiency en eenvoud» geschreven. Dit actieprogramma is in januari 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 25 449, nr. 12).
Nadere uitwerking in jaarrekening agentschap Rijksgebouwendienst.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 4.1 Adequaat Rijkshuisvestingstelsel | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Voorbereiding van nieuwbouw voor de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. | Gerealiseerd. In 2005 was het bestek gereed en de sloopvergunning en woningontrekkingsvergunning Zwarte Madonna zijn onherroepelijk. In 2005 heeft de Raad van State het bestemmingsplan vernietigd; hierdoor kan niet gestart worden met ontruimen en sloop. |
• Renovatie hoofdzetel ministerie van Financiën via publiek-private samenwerking. Van negen andere projecten zal de haalbaarheid van PPS worden onderzocht. | Gerealiseerd. Voor de renovatie van het ministerie van Financiën zijn in december 2005 de laatste biedingen van de overgebleven twee partijen ontvangen. Het jaar 2005 stond in het teken van de consultatie en onderhandeling. Van de projecten die onderzocht zijn op haalbaarheid voor PPS is in 2005 besloten er vijf tot uitvoering te brengen. |
• Voorbereiding van de renovatie van het Koninklijk Paleis op de Dam, Rijksmuseum Amsterdam, nieuwbouw Europol en herhuisvesting van de AIVD. | Gerealiseerd. |
• Uitbreiding van de celcapaciteit in 2005 en latere jaren | Gedeeltelijk gerealiseerd. Op dit moment wordt in Alphen a/d Rijn een nieuw detentiecentrum gebouwd. Begin 2006 is met de bouw gestart van een nieuwe TBS-inrichting in Almere. Daarnaast heeft de Rgd opdracht gekregen van DJI om bij een achttal inrichtingen voorbereidingen te treffen voor het bijbouwen van celcapaciteit binnen de muren van de betreffende inrichtingen. |
Beleidsprioriteit 5.1 Modernisering regelgeving
Doel: VROM wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en andere overheden vergroten. Om dit te bereiken zal de regeldruk van de (rijks)overheid lager moeten worden. Minder regels die beter te handhaven zijn en voldoen aan de normen voor wetgevingskwaliteit. In 2003 heeft VROM het programma hiervoor aan de Tweede Kamer aangeboden. 2005 is gericht op de uitvoering van het prioriteitenprogramma voor de wetgevingstrajecten die uit de herijking en modernisering voortvloeien. VROM zal de komende jaren de administratieve lasten die voorvloeien uit VROM-regelgeving, met 31,4% reduceren (In 2005 bijgesteld naar netto 29,5% (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 383, nr. 26)).
Bedrijven en burgers krijgen te maken met minder regelgeving en meer toegankelijke regelgeving. Dit bespaart kosten en tijd. De handhaafbaarheid van regelgeving neemt toe.
VROM ligt op schema met haar programma modernisering VROM-regelgeving. De belangrijkste deelprojecten zijn de omgevingsvergunning en de modernisering algemene regels. Deze projecten zijn conform planning in 2005 uitgevoerd. Hierdoor is de verwachting nog steeds dat voor beide projecten de cruciale wetgeving in 2007 kan worden gepubliceerd. Op 30 september 2005 heeft het Kabinet een voortgangsrapportage gestuurd over het gehele programma (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 383, nr. 33).
VROM heeft de doelstelling voor administratieve lasten reductie voor het bedrijfsleven in de periode 2003–2007 bijgesteld tot € 505 mln op € 1,7 mld (29,5%). In 2005 is hiervan € 47,6 mln gerealiseerd.
Nadere uitwerking in artikel/operationeel doel: 1.7 Minder administratieve lasten; 3.3.1 Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen; 3.3.2 Verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 5.1 Modernisering regelgeving | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Wetsvoorstellen voor stroomlijnen milieuregelgevingsprocedures en voor vereenvoudiging van planvoorschriften. | Niet gerealiseerd. Besloten is eerst een beleidsbrief aan de Tweede Kamer te sturen waarin de hoofdlijnen van de wijzigingen uiteen worden gezet. Voor het eerste onderwerp is de beleidsbrief op 7 november 2005 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 383, nr. 36); het tweede onderwerp wordt begin 2006 verzonden. |
• De nieuwe Wro brengt een sterke verbetering teweeg in snelheid en effectiviteit van besluitvormingsprocedures, en is beter leesbaar en meer samenhangend. In 2005 worden – naast de parlementaire behandeling van de wet – nog andere wettelijke maatregelen in procedure gebracht die betrekking hebben op de invoering van deze wet. | Gedeeltelijk gerealiseerd. In 2005 is de Wro in de Vaste Kamercommissie van VROM besproken. De parlementaire behandeling heeft plaatsgevonden in januari 2006. De invoeringswet is dan ook nog niet in procedure gebracht. Deze kan pas naar de Raad van State als het wetsvoorstel van de nieuwe Wro is aangenomen. |
• Wijziging van de bouwgerelateerde wet- en regelgeving• 2e wijzigingspakket | Gedeeltelijk gerealiseerd. De wijziging Woningwet is nog niet ingevoerd, als gevolg van parlementaire vraagstelling over dit wetsvoorstel. De aanpassing van het Bouwbesluit 2003 is doorgevoerd per 1 september 2005 (Stb. 2005, 417). |
• 3e wijzigingspakket | Gedeeltelijk gerealiseerd. Een groot deel van het 3e wijzigingspakket is opgegaan in de concept-tekst Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het vervolgtraject hiervan. De uniformering van de (gemeentelijke) voorschriften brandveilig gebruik zal plaatsvinden middels een tijdelijk gebruiksbesluit (inwerkingtreding 1 januari 2007). Dit Besluit gebruik bouwwerken zal vervolgens in de Wabo worden geïntegreerd. De bouw-, sloop- en gebruiksvergunning zullen onderdeel worden van de omgevingsvergunning. |
• Uitvoering van deeltraject 2005 ten behoeve van één omgevingsvergunning per 1 januari 2007. | Gerealiseerd. De voor het introduceren van de omgevingsvergunning benodigde wettelijke regeling is in 2005 zo ver gevorderd dat deze begin 2006 in procedure is gebracht. Het ontwerp Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is voorgelegd aan de Raad van State. In 2005 zijn 25 pilots gestart met diverse gemeenten om ervaring op te doen met het werken met de omgevingsvergunning. Overigens is in het kader van het project Modernisering algemene regels het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer voor advies aan de Raad van State gezonden. Eind 2005 is een voorontwerp van de nieuwe «activiteiten AMvB» gepubliceerd. De planning blijft erop gericht de wettelijk regelingen begin 2007 te publiceren. |
Beleidsprioriteit 6.1 Betere naleving
Doel: De VROM-Inspectie richt zich op handhaving van de VROM-regelgeving door een adequaat toezicht, en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden met andere toezichthouders. Daarbij focust de VROM-Inspectie haar inzet op de wettelijke taken, waaraan de grootste maatschappelijke risico’s verbonden zijn en waar de grootste naleeftekorten bestaan. Daarnaast richt de inspectie haar werk zo in dat alert gereageerd kan worden op signalen uit de uitvoeringspraktijk.
De VROM-nalevingstrategie is gebruikt om prioriteiten in het werkprogramma aan te brengen. Geconcludeerd kan worden dat het overgrote deel van de prestaties is gehaald. Aansprekende voorbeelden daarvan zijn de prestaties terzake van legionella, gegaste ladingen, munitieopslagplaatsen, ketenhandhavingsprojecten en vuurwerk. Ook zijn bij gemeenten pilots uitgevoerd om invulling te geven aan het gemeentelijk handhavingsbeleid bouwregelgeving. De onderzoeksmethodiek bij gemeenten is aangepast waardoor er meer draagvlak is ontstaan voor het interbestuurlijke toezicht. Veel is bereikt in samenwerking met anderen. Zo zijn bijvoorbeeld in het interdepartementale project «Samenwerkende Inspecties» van het Programma Andere Overheid (PAO) gezamenlijk bedrijfsbezoeken uitgevoerd en is een meerjarenprogramma ontwikkeld.
Nadere uitwerking in artikel 13.
Realisatie prestaties beleidsprioriteit 6.1 Betere naleving | |
Beoogde prestatie 2005 | Bereikte resultaat in 2005 |
• Aanbieden aan Tweede Kamer rapportage over vervolgmeting «kwaliteit van eerstelijns milieuhandhaving». | Gerealiseerd. (Kamerstukken II, 2004–2005, 22 343, nr.114). |
• Prioriteit aan de thema’s veiligheid, gezondheidsrisico’s en duurzaamheid. | Gerealiseerd. |
• Met minder toezicht effectief handhaven (PAO). | Gerealiseerd. |
B. Budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten 2005
In de VROM-administratie wordt geen afzonderlijke administratie bijgehouden op het niveau van de beleidsprioriteiten. De bedragen in onderstaande tabel zijn afgeleid van de geraamde en werkelijke uitgaven voor instrumenten en kostensoorten die bijdragen aan de realisatie van de genoemde beleidsprioriteiten.
Uitgaven in € 1 000 | ||||
Beleidsprioriteiten 2005 | Art. nr | Ontwerp-begroting 2005 | Nadere mutaties 2005 | Realisatie 2005 |
1.1 Verhoging van de woningproductie | 4 | 4 378 | 0 | 3 555 |
1.2 Impuls geven aan de herstructurering voornamelijk in de 56 prioriteitswijken | 4 | 3 251 | 0 | 3 747 |
1.3 Modernisering van het huurbeleid | 2 | 1 810 | 0 | 1 698 |
2.1 Uitvoeringsagenda Nota Ruimte | 1 | 0 | 250 | 321 |
2.2 Ontwikkelingsplanologie als methode voor gebiedsontwikkeling | 1 | 0 | 800 | 832 |
2.3 Grondbeleid | 1 | 250 | 0 | 21 |
2.4 Waddenzee | 9 | 89 | 0 | 548 |
3.1 Klimaatbeleid | 11 | 0 | 0 | 0 |
3.2 Omgaan met risico’s | 7 en 12 | 6 928 | 0 | 4 332 |
3.3 Ontkoppeling van milieu en economie | 11 | 3 489 | 3 042 | 6 590 |
4.1 Adequaat Rijkshuisvestingsstelsel | Agentschapsbegroting | n.v.t. | n.v.t. | 1 191 |
5.1 Modernisering regelgeving | 1 en 3 | 5 464 | 0 | 3 862 |
6.1 Betere naleving | 1 en 13 | 14 771 | 2 597 -/- | 10 620 |
Nieuwe prioriteit in 2005: | ||||
3.4 Luchtkwaliteit | 7 | 456 | 65 -/- | 391 |
Bronnen:
Beleidsprioriteit 1.1 t/m 1.3: SturingsInformatieSysteem DGW
Beleidsprioriteit 2.1 t/m 2.4: Interne DGR-administratie
Beleidsprioriteit 3.1 t/m 3.4: Interne budgetplanningsysteem BPS
Beleidsprioriteit 4.1: Integraal RGD Informatiesysteem (IRIS)
Beleidsprioriteit 5.1: Interne budgetplanningsysteem (BPS) DGM en SturingsInformatieSysteem DGW
Beleidsprioriteit 6.1: Interne budgetplanningsysteem BPS
Toelichting op grote verschillen:
Beleidsprioriteit 1.1 Verhoging van de woningproductie
Door een temporisering van het onderzoek naar toekomstige ontwikkelingen bij woningbouw en woningbouwproductie is de realisatie in 2005 lager geweest dan vooraf geraamd.
Beleidsprioriteit 2.3 Grondbeleid
Door onder andere vertraging in de herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is de uitputting gering geweest.
Beleidsprioriteit 2.4 Waddenzee
De inzet van middelen voor de PKB Derde Nota en het Waddenfonds zijn aanzienlijk hoger dan voorzien vanwege de grote politieke bestuurlijke gevoeligheid.
Beleidsprioriteit 3.2 Omgaan met risico’s
Het begrote bedrag voor prioriteit 3.2 was grotendeels bestemd voor de LPG-saneringsoperatie. De voortgang van de saneringsoperatie is evenwel achtergebleven bij de verwachtingen, zodat een substantieel deel (€ 2,2 mln) niet in 2005 is uitgegeven.
Beleidsprioriteit 3.3 Ontkoppeling van milieu en economie
De nadere mutatie in het budget heeft grotendeels betrekking op de wijze van financiering van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), waarvoor in 2004 de opdracht is verstrekt. Het benodigde kasbudget voor de betaling van deze opdracht is in de loop van 2005 gegenereerd, voornamelijk door het effectueren van een kasschuif uit latere jaren.
Beleidsprioriteiten 4.1 Adequaat Rijkshuisvestingsstelsel
Dit betreft de kosten die zijn gemaakt ter ondersteuning van de Stuurgroep en de werkgroepen die met de Stelselevaluatie aan de slag zijn.
Beleidsprioriteit 5.1 Modernisering regelgeving
Voor modernisering regelgeving was in 2005 met name budget voor de Omgevingsvergunning beschikbaar. Het project moest op gang komen waardoor een vertraging in de uitgaven is opgetreden.
Beleidsprioriteit 6.1 Betere naleving
De lagere uitgaven worden grotendeels veroorzaakt door het vertraagd van start gaan van enkele handhavingsprojecten. De prioritaire projecten in het kader van de Nalevingsstrategie zijn voor het merendeel conform de planning uitgevoerd.
Nieuwe prioriteit in 2005Beleidsprioriteit 3.4 Luchtkwaliteit
De beleidsprioriteit luchtkwaliteit heeft in 2005 nog niet geleid tot substantiële uitgaven. Deze verhoging zal in 2006 en latere jaren gaan optreden (FES-impuls). Wel zijn in 2005 bij de onderzoeks- en uitvoeringsbudgetten luchtkwaliteit reeds meer verplichtingen aangegaan dan oorspronkelijk in de begroting voorzien.
C. Beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten 2005
3.3. Ontkoppeling van milieu en economie
Het beleid is in 2005 geïntensiveerd. Het transitiebeleid werd geïntensiveerd door het instellen van de interdepartementale transitiedirectie. Vanwege de intensieve samenwerking en bundeling van de visies van de departementen heeft deze transitiedirectie meer slagkracht om met maatschappelijke partijen aan het werk te gaan.
Nieuwe prioriteit in 20053.4. Luchtkwaliteit
In 2005 heeft een aanzienlijke intensivering (FES-impuls) plaatsgevonden.Bij de overige beleidsprioriteiten is het beleid ongewijzigd voortgezet.
Artikel 1. Strategische beleidsontwikkeling en monitoring
1.1. Algemene beleidsdoelstelling
In de comply or explain brief inzake de herziene artikelstructuur 2006 is aangegeven, dat wordt gestreefd naar een transparante indeling voor de verschillende woordvoerders. Vooruitlopend daarop wordt hierna in artikel 1 eerst ingegaan op de adviesraden en daarna op de beleidsontwikkeling en monitoring van de domeinen ruimte, wonen en milieu.
1.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 74 888 | 79 364 | 85 894 | 69 135 | 79 216 | – 10 081 |
Uitgaven: | 78 645 | 76 782 | 79 529 | 92 014 | 77 789 | 14 225 |
Programma | 65 891 | 59 151 | 62 393 | 70 705 | 58 365 | 12 340 |
Strategische beleidsontwikkeling | 6 820 | 5 531 | 2 691 | 2 857 | 1 156 | 1 701 |
Beleidsnota’s en wetten ruimte | 2 330 | 888 | 588 | 1 176 | 250 | 926 |
Nationaal initiatief voor duurzame ontwikkeling | 4 490 | 4 643 | 2 103 | 1 681 | 906 | 775 |
Monitoring en kennisontwikkeling | 57 930 | 52 403 | 58 825 | 67 135 | 56 545 | 10 590 |
Kennisontwikkeling en onderzoek wonen | 12 216 | 7 520 | 7 484 | 10 711 | 10 575 | 136 |
Kennisontwikkeling en onderzoek ruimte | 1 398 | 940 | 658 | 661 | 933 | – 272 |
Bijdrage Ruimtelijk Planbureau | 5 157 | 1 816 | 1 940 | 1 354 | 2 498 | – 1 144 |
Bijdrage RIVM | 39 159 | 42 127 | 48 743 | 54 409 | 42 539 | 11 870 |
Overig programma | 1 141 | 1 217 | 877 | 713 | 664 | 49 |
Subsidies vakorganisaties | 1 031 | 1 001 | 375 | 453 | 459 | – 6 |
Communicatie-instrumenten | 110 | 216 | 502 | 260 | 205 | 55 |
Apparaat | 12 754 | 17 631 | 17 136 | 21 309 | 19 424 | 1 885 |
Apparaat: | ||||||
VROM-Raad | 1 811 | 2 210 | 1 910 | 1 905 | 2 201 | – 296 |
Forum/RMNO/Raad voor de Wadden | 2 032 | 2 196 | 2 276 | 2 183 | 1 975 | 208 |
Ruimtelijk Planbureau | 4 605 | 4 218 | 5 218 | 3 983 | 1 235 | |
Kenniscentrum Aanbesteding Bouw | 1 | 161 | 2 400 | – 2 239 | ||
Nederlandse Emissie Autoriteit (NEA) | 0 | 4 394 | 4 394 | |||
Apparaat DGW | 4 700 | 4 266 | 2 976 | 1 855 | 4 228 | – 2 373 |
Apparaat DGR | 3 110 | 3 117 | 4 466 | 4 365 | 2 996 | 1 369 |
Apparaat DGM | 1 101 | 1 237 | 1 289 | 1 228 | 1 641 | – 413 |
Ontvangsten: | 4 489 | 1 803 | 181 | 2 145 | 0 | 2 145 |
Beleidsnota’s en wetten ruimte
In 2005 zijn 14 voorbeeldprojecten in het kader van gebiedsontwikkeling intensief begeleid, oa door een commissie onder leiding van Riek Bakker. Doordat dit zeer positief is ontvangen door de regio’s is deze begeleiding uiteindelijk meer intensief geweest dan op voorhand gedacht.
Nationaal initiatief voor duurzame ontwikkeling
Het Nido is opgeheven per 1 januari 2005, maar de naam van het instrument was nog niet veranderd bij het opstellen van de Begroting 2005. Voor 2005 wordt op dit instrument uitsluitend Kennisnetwerk Systeeminnovaties (KSI) verantwoord. Het KSI-programma beoogt algemene theoretische inzichten en methodologieën over transities en systeeminnovaties te ontwikkelen. Het betreft FES-gelden die jaarlijks achteraf met EZ worden verrekend.
Bijdrage Ruimtelijk Planbureau/Apparaat Ruimtelijk Planbureau
Het Ruimtelijk Planbureau heeft de beschikking over een totaalbudget, dat in de VROM-begroting gesplitst is weergegeven, namelijk in programma- en apparaatsuitgaven. In overleg kan er tussen de programma en apparaatsuitgaven geschoven worden, waardoor doelmatiger kan worden gewerkt. In 2005 is dit gebeurd.
Gedurende 2005 zijn aanvullende toezeggingen gedaan in het kader van het Meerjarig Activiteiten Programma (MAP) voor diverse projecten.
Kenniscentrum Aanbesteding Bouw
Het restant van het budget is in 2005 overgeboekt naar EZ omdat de Minister van EZ verantwoordelijk is geworden voor het Kenniscentrum Aanbesteding Bouw
In het kader van de herverdeling van de apparaatsbudgetten binnen VROM is het budget op dit artikel sterk verlaagd (zie 2e suppletore Begroting 2005). Het budget komt overeen met de in het kader van de uitvoering van het DGW-jaarplan verrichte activiteiten.
Er heeft een budgettair neutrale herschikking plaatsgevonden van de apparaatskosten tussen een aantal beleidsartikelen (1, 6, 8, 9 en 15) op basis van de uitgevoerde activiteiten volgens het jaarplan.
In 2005 is er een nieuwe raad van start gaan. De VROM-Raad houdt zich bezig met sectoroverstijgende en onafhankelijke adviezen over het VROM-beleid. De raad streeft ernaar de verbanden tussen de adviesonderwerpen goed in het oog te houden. Het werkprogramma wordt voor twee jaar vastgesteld waarbij 2006 het oogstjaar wordt van het werkprogramma. Voor 2005 geplande adviezen zullen in 2006 worden afgerond. Gemiddeld worden er zes adviezen per jaar afgegeven door de VROM-Raad. Voor de projecten Toekomstagenda Milieu en Woningcorporaties is het advies in het najaar uitgekomen. Voor het project Toerisme zijn expertmeetings gehouden. Voor het advies over de Uitvoering Nota Ruimte en het advies Bedrijventerreinen zijn rondetafelgesprekken gehouden. Voor het project Sociaal-Fysiek is een verkenning geschreven en naar aanleiding hiervan zal dit een vervolg krijgen in het advies over Stad en Stijging.
Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO)
De Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek is een sectorraad die de regering adviseert over het te voeren onderzoeksbeleid op het gebied van ruimte, milieu en natuur. De RMNO heeft aan VROM in 2005 enige adviezen uitgebracht. Tevens is de RMNO nauw betrokken geweest bij activiteiten gericht op een toename van de strategische kennis van VROM. In 2005 is de voorbereiding ter hand genomen van de in 2006 te houden kennisarena’s.
De Raad voor de Wadden is ingesteld op grond van de Wet op de Raad voor de Wadden.
Zij adviseert vanuit een gebiedsgebonden betrokkenheid over een breed scala van beleidsterreinen. VROM beoogt met zijn bijdrage aan de Raad onafhankelijk advies te verkrijgen over het Waddenzeebeleid (relatie economie en milieu). Naast diverse ministeries zijn ook Waddenprovincies en gemeenten betrokken geweest bij adviesaanvragen. In de adviezen staat de integrale gebiedsgerichte benadering voorop. De complexiteit is verhoogd door de benodigde samenwerkingsafspraken tussen de drie Waddenzeelanden, de Nederlandse en Europese regelgeving en de sectorale invalshoeken bij beleidsnota’s.
De Raad voor de Wadden is in 2005 door het ministerie van VROM geïnformeerd over het PAO (versobering adviesstelsel) maar de Raad voor de Wadden kon voorlopig doorgaan met de uitvoering van haar werkzaamheden in het werkprogramma Raad voor de Wadden in 2005 en 2006.
Het secretariaat van de Raad voor de Wadden heeft een reorganisatietraject afgerond i.v.m. een verdere professionalisering als vast adviescollege op grond van de Kaderwet adviescolleges. Doel hierbij was het versterken en intensiveren van contacten met maatschappelijke (internationale) organisaties en pers.
In november 2005 is er een symposium gehouden over het Waddenfonds. Dit diende als voorbereiding op het Uitvoeringsplan Waddenfonds.
In 2005 heeft de Regieraad de grote lijnen voor de verandering – het op gang brengen van een cultuuromslag als een onomkeerbaar proces en de daarbij behorende structuren – opgezet. Met een aantal branche- en koepelorganisaties zijn vernieuwingsakkoorden afgesloten. Omdat bouwen vooral een zaak van opdrachtgevers en opdrachtnemers is, die lokaal of regionaal met elkaar samenwerken, kan volgens de Regieraad het publieke debat het best regionaal worden opgepakt. Daartoe zijn vijf regionale Regieraden opgericht (Noord, Oost, Randstad, Zuid en Limburg) met binnen de eigen regio invloedrijke bestuurders als voorzitters.
Voorts is een website geopend met goede voorbeelden van innovatieve projecten van koplopers in de bouw als inspiratiebron voor anderen die zich willen oriënteren op vernieuwing.
Kenniscentrum Aanbesteding Bouw (KCAB)
Het KCAB, dat in februari van start is gegaan, is zich gaan richten op het professionaliseren van overheidsopdrachtnemers voor alle aanbestedingen en is omgedoopt in PIANOo (Professioneel & Innovatief Aanbesteden, Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers). Enkele van de in 2005 bereikte resultaten:
• verdere verbetering van Pianodesk, een forum tussen aanbesteders op internet;
• formatie van enkele vakgroepen, onder andere Past Performances, e-veilingen, ICT-aanbesteden en ARW 2005;
• samenwerkingsverband met Europa decentraal;
• onderzoek naar buitenlandse ervaringen op het gebied van aanbesteden;
• een reeks kennisbijeenkomsten.
Om het voorgenomen takenpakket naast de wensen van de doelgroepen te kunnen leggen is een vijftigtal interviews gehouden met aanbestedende diensten. Dit vormt de basis voor het jaarplan 2006.
1.4. Operationele doelstellingen Ruimte
1.4.1. Strategische beleidsontwikkeling ruimte
VROM heeft de ambitie om op het terrein van het ruimtelijk beleid voortdurend zijn omgeving te scannen op nieuwe ontwikkelingen, trends en signalen vanuit de samenleving die vragen om interventies of beleidswijzigingen en hier het juiste instrumentarium voor te ontwikkelen. Instrumenten die VROM hiervoor gebruikt zijn onder andere:
– Uitvoeringsagenda Nota Ruimte;
– Ontwikkelingsplanologie;
– Wetgeving.
Het doel van de uitvoeringsagenda Nota Ruimte is om meer synergie, een betere interdepartementale taakverdeling en coördinatie in het ruimtelijke beleid te realiseren. De uitvoeringsagenda biedt op hoofdlijnen een overzicht van de uitvoering van het ruimtelijk beleid met de bijbehorende rijksinvesteringsbudgetten tot 2015.
Het Rijk wil daarnaast goede voorwaarden scheppen voor een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, waardoor beter kan worden voldaan aan maatschappelijke wensen en ruimte ontstaat voor decentrale afwegingen. Deze gebiedsgerichte aanpak vormt de basis voor ontwikkelingsplanologie.
De activiteiten die in de uitvoeringsagenda Nota Ruimte waren aangekondigd, zijn in 2005 grotendeels uitgevoerd. De interdepartementale samenwerking daarbij verliep goed. Er is sprake van een gecoördineerde en efficiënte rijksinzet bij de uitvoering.
De doelstelling 2005 voor de ontwikkelingsplanologie is door het VROM-programma Voorbeeldprojecten Gebiedsontwikkeling gerealiseerd. In deze projecten heeft VROM door ondersteuningsen adviesactiviteiten bijgedragen, waarmee de voorwaarden voor een gebiedsgerichte aanpak zijn ingevuld. Deze methodiek vormt de basis voor de ontwikkelingsplanologie.
1.4.2.1 Uitvoeringsagenda Nota Ruimte
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
De uitvoeringsagenda is in 2005 interdepartementaal nader uitgewerkt en afgestemd. | Ja |
De in de uitvoeringsagenda genoemde agendapunten voor 2005, waarvan VROM de trekker is, zijn uitgevoerd. | Gedeeltelijk gerealiseerd |
Uitvoeren van monitoring en evaluatie activiteiten (waaronder het maken van afspraken met medeoverheden over de monitoring zodra de Nota Ruimte PKB deel 4 is afgerond). Daarnaast vindt er visitatie plaats en worden de activiteiten aan benchmarking onderworpen. | Gedeeltelijk gerealiseerd |
Er komt een financiële reservering van de FES-middelen (2011–2014) voor specifieke inrichtingsopgaven die voortvloeien uit de Nota Ruimte. Ook wordt de keuze voor de inzet van de FES-midde- len waarover in 2006 zal worden besloten, voorbereid. | Ja |
Evaluatie van het instrument projectenenvelop | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
De in de uitvoeringsagenda genoemde agendapunten voor 2005 zijn gedeeltelijk gerealiseerd. Met uitzondering van de PKB Waddenzee en de nieuwe WRO (zie toelichting bij beleidsprioriteiten 2.1 en 2.4) zijn vrijwel alle door VROM getrokken agendapunten, volgens plan gevorderd. VROM houdt de vinger aan de pols op de voortgang van de uitvoering van het beleid. Mogelijke facilitering door VROM van vrijwillige benchmarking en visitatie door decentrale overheden komt aan de orde als decentrale overheden daartoe over gaan, hetgeen in 2005 nog niet het geval was.
1.4.2.2. Ontwikkelingsplanologie
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Verschillende activiteiten worden ontplooid voor de opbouw van kennis en kunde van andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties gericht op een adequate toepassing van ontwikkelingsplanologie | Ja |
Veertien voorbeeldprojecten zullen in 2005 uitvoeringsgereed zijn: (zie tabel 1.1.) | Gedeeltelijk gerealiseerd |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Tabel 1.1. Voorbeeldprojecten per provincie | ||
Provincie | Voorbeeldproject | Stand van uitvoering |
Groningen | Meerstad | In september 2005 is de Samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de partijen. |
Groningen | Blauwe stad | In 2005 is begonnen met het inlaten van water in het meer; vanaf 2006 zullen jaarlijks 150 woningen worden gebouwd. |
Friesland | Zuidlanden/Haak om Leeuwarden | De Trajectnota voor de Haak om Leeuwarden is gereed en gaat begin 2006 in de inspraak. Start van de woningbouw wordt voorzien in 2006. |
Drenthe | Hunzeproject | De Kadernota van 1999 is in 2005 geactualiseerd. De uitvoering in deelprojecten is op gelijke voet doorgegaan. |
Overijssel | IJsseldelta Zwolle-Kampen-Zwartewaterland | Planvorming en uitvoering voor IJsseldelta-Noord (Nationaal Landschap) vordert volgens plan. |
Gelderland | Groei en Krimp recreatiebedrijven Veluwe | Enkele krimpen groeiacties zijn voltooid. Om verdere voortgang succesvoller te maken wordt nu ingezoomd naar twee gebieden om deze integraal aan te pakken. |
Utrecht | Hart van de Heuvelrug | Voor twee clusters (Zeist en Soest) zijn de overeenkomsten getekend en een ecoduct over de A28 is gerealiseerd. De planvorming voor de nieuwe functies voor de vliegbasis Soesterberg is in volle gang. |
Flevoland | Oost-West-as Lelystad-Dronten-Zwolle | Op dit moment wordt samen met alle relevante partijen een visie op het gebied gevormd en een uitvoeringsprogramma opgesteld. |
Noord-Holland | Bloemendalerpolder/KNSF | Voor bebouwing van het KNSF-terrein en andere inbreidingslokaties in Muiden is in 2005 overeenstemming bereikt. |
Noord-Holland | Wieringerrandmeer | In de afgelopen jaren is de Intentieovereenkomst grondig uitgewerkt hetgeen leidt tot een Samenwerkingsovereenkomst die vrijwel gereed is. |
Zuid-Holland | Oude Rijnzone | In 2005 is de Transformatievisie (uitwerking van het Streekplan) afgerond, waarin alle elementen van plan, ontwikkeling en uitvoering integraal zijn opgenomen. Inspraak hierop is nu gestart. |
Zeeland | Kust West-Zeeuws-Vlaanderen | Het regionale gebiedsplan en de nationale prioriteit van de zeewering (Zwakke Schakel) worden samengebracht in een eerste integraal deelplan Waterdune, met landinwaartse versterking van de kust. Hierin worden kustverdediging, recreatie en natuur op elkaar afgestemd. |
Noord-Brabant | Ontwikkelingsprogramma West-Brabant | Eind 2005 is een door alle regionale partijen gedragen visie op de gebiedsontwikkeling gepresenteerd en worden stappen genomen richting regionaal ontwikkelingsfonds en uitvoering. |
Limburg | Klavertje Vier | Dit voorbeeldplan voor gebiedsontwikkeling heeft de vier bestaande plannen bijeengebracht in een regionaal ontwikkelingskader. De Floriade die hier in 2012 zal worden gehouden is een drager voor deze gezamenlijke aanpak. |
Bron gegevens: DGR-interne administratie
De herziening van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beoogt de besluitvaardigheid, doelmatigheid en helderheid bij overheidsbesluiten ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling te verbeteren.
De nieuwe Wro bevat effectieve besluitmogelijkheden, snelle en eenvoudige procedures en is leesbaar, toegankelijk en samenhangend. Daarnaast ontwikkelt VROM grondexploitatieregelgeving. Hiermee wil VROM decentrale overheden faciliteren in hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het algemeen en de woningbouwproductie in het bijzonder.
De streefdatum voor de inwerkingtreding van de nieuwe Wro is van 1 januari 2006 verschoven naar het 4e kwartaal 2007.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wro wordt afgerond. | Nee |
Ontwerp Bro ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. | Nee |
Wetsvoorstel Invoeringswet ter advisering aan de Raad van State worden aangeboden. | Nee |
Een aanvang wordt gemaakt met de invoeringsbegeleiding. | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
In 2005 is de Wro in de vaste kamercommisie van VROM besproken. De parlementaire behandeling heeft begin 2006 plaats gevonden. De Invoeringswet is dan ook nog niet in procedure gebracht. Deze kan pas naar de Raad van State als het wetsvoorstel van de nieuwe Wro is afgerond. Er is binnen VROM een eerste aanzet gemaakt voor het Besluit Ruimtelijke ordening. Dit heeft door andere prioriteiten op wetgevingsgebied tijdelijk stil gelegen. De planning voor zowel de Invoeringswet als de Bro is de eerste helft van 2006 naar de Raad van State.
Introductie grondexploitatieregelgeving
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Een nieuwe wettelijke regeling voor grondexploitatie, op te nemen in de Wro, en het hieraan gerelateerde vergunningstelsel worden in 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden. | Ja |
Wetvoorstel herziening voorkeursrecht gemeenten. | Nee |
De mogelijkheden voor een rijksgrondbedrijffunctie zullen pas tegen het einde van 2004 zijn verkend en zullen in 2005 leiden tot besluitvorming over vervolgstappen. Bij deze verkenning zullen de voorstellen die de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid ontwikkelt in het kader van het Programma Andere Overheid voor het optimaliseren van vastgoedtaken van de vastgoedbeherende diensten van de rijksoverheid deel van uitmaken. Bij dit proces zijn naast VROM ook de departementen van Financiën, LNV, EZ en Defensie betrok- ken. | Ja |
Onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie wordt een wetsvoorstel tot vereenvoudiging van de onteigenings- wet voorbereid. | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
In 2005 zijn werkzaamheden verricht die tot een eerste concept van de Wet voorkeursrecht gemeenten hebben geleid, die volgens bijgestelde planning in februari 2006 is afgerond. Het voorkeursrecht voor provincie en Rijk wordt gecreëerd in de invoeringswet nieuwe Wro. Door andere prioriteiten bij Justitie is er in 2005 geen wetvoorstel tot vereenvoudiging van de onteigeningswet tot stand gekomen. In overleg met Justitie zal een nieuwe planning worden opgesteld.
1.4.2.4 Monitoring ruimtelijk beleid
De ontwikkeling van een meerjarig evaluatieprogramma gericht op de doelstellingen van het nationaal ruimtelijk beleid. De ambitie is om bij de uitvoering van dit programma de partners in de beleidsvoorbereiding en -uitvoering nauw te betrekken, in de vorm van evaluatie- en monitoringarrangementen.
Er is een meerjarig evaluatie en monitoringsprogramma ontwikkeld gericht op de doelstellingen van het ruimtelijk beleid. In september 2007 zullen de eerste resultaten hiervan worden gepubliceerd. Ook lopen er inmiddels evaluaties die samen met de provincies worden uitgevoerd.
In 2005 wisten steeds meer partijen in «Den Haag» de weg te vinden naar het Ruimtelijk Planbureau. Zo heeft het Ruimtelijk Planbureau in 2005 projecten uitgevoerd op verzoek van de departementen VROM, VenW, LNV en EZ. Op verzoek van het Innovatieplatform heeft het Ruimtelijk Planbureau de «Atlas van kennis en innovatie» uitgebracht, die tijdens de Nationale Innovatie Event in december aan de staatssecretaris van EZ is uitgereikt. Daarnaast werd in de tweede helft van 2005 gestart met een onderzoek op verzoek van Financiën met als werktitel «Vermogen in woningen».
Prestaties Ruimtelijk Planbureau | |
Onderwerp | Prestatie |
Afgeronde projecten | Rapport «De markt doorgrond: een institutionele analyse van de grondmarkten in Nederland»Rapport «Een andere marktwerking. Een verkenning van de mogelijkheden bij het Nederlandse ruimtelijk beleid»Rapport «A survey of spatial economic planning models in the Netherlands»Rapport «Schoonheid is geld»Rapport «Kennisassen en kenniscorridors»Rapport «Nieuwbouw in beweging»Rapport «Het gedeelde land van de Randstad»Rapport «De Landstad»Rapport «Verkenning regionale luchthavens»Rapport «Het gras bij de buren»Advies «Cultuurland»Rapport «Inkomensspreiding in en om de stad»Rapport «Tussen droom en retoriek»Rapport «De atlas van kennis en innovatie»Rapport «Waar de landbouw verdwijnt»Rapport «Winkelen in Megaland»Ruimtemonitor op de websitePearl, deel 1 (Regionaal Huishoudens Prognosemodel), publicatie begin 2006 |
Jaarlijkse Ruimteconferentie | Oktober 2005 |
Nieuwsbrief Ruimte in debat | Zes publicaties |
Vaste bijdrage aan S&RO | Zes keer per jaar |
Papers t.b.v. (internationale) conferenties | Diverse |
Artikelen in (internationale) wetenschappelijke tijdschriften | Diverse |
Presentaties en lezingen | Diverse |
Interviews | Diverse |
1.5. Operationele doelstellingen wonen
1.5.1. Strategische beleidsontwikkeling en instrument wonen
1.5.1.1. Strategische verkenning wonen in beweging
Voor een effectief beleidsinstrumentarium is het van belang inzicht te hebben in het functioneren van de woningmarkt en een visie te ontwikkelen op hoe de werking van de woningmarkt verbeterd kan worden, gezien de stagnatie op de woningmarkt.
Een serie beleidsverkenningen in het kader van «wonen in beweging» is afgerond in 2005. Burgers zijn hierbij betrokken via een coproductietraject van departement met als thema «voldoende betaalbare woningen». De resultaten van dit traject zullen in een visie op de woningmarkt worden verwerkt. Deze visie zal vóór de zomer aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
1.5.1.2. Samenhangende visie op kaderstelling en toezicht woningcorporaties
Een visie op hoofdlijnen inzake de toekomst van woningcorporaties is aangeboden bij brief van 22 juni 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 846 en 29 453, nr. 7). Hierin is een reactie gegeven op het rapport van de commissie De Boer (aangeboden bij brief van 25 mei 2005; Kamerstukken II, 2004–2005, 29 846, nr. 3), alsmede op het, op 29 april 2005 door de Vaste Commissie voor VROM, aangeboden onderzoeksrapport inzake de mogelijke vormgeving van een nieuw Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH), én de in 2004 en in de loop van 2005 verschenen rapporten van de WRR («Bewijzen van goede dienstverlening»), SER («Ondernemerschap voor de publieke zaak») en wederom de WRR ( «Vertrouwen in de buurt»). De hoofdlijnenbrief is op 29 juni 2005 met de Tweede Kamer besproken.
Bij de verdere uitwerking van de beleidsvisie is rekening gehouden met de visie van de Europese Commissie op voorwaarden voor een goede interne marktwerking, die relevant zijn voor het corporatiestelsel. In de brief «Staatssteun en de sociale huursector in relatie tot Europese regelgeving» van 13 september 2005 (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 453, nr. 20) is de Europese dimensie nader belicht.
In de brief «Beleidsvisie toekomst van woningcorporaties (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 453, nr. 30) is het beleid verder uiteengezet, waarbij tevens is ingegaan op de relatie tussen corporaties en huurders met een reactie op hoofdlijnen op het advies van de commissie Zeggenschap en versterking positie huurders(-organisaties) onder voorzitterschap van mevrouw Leemhuis-Stout (Kamerstukken II, 2005–2006, 27 926, nr. 78). In deze brief komen tenslotte ook het interne en externe toezicht, de relatie met de overige stakeholders, visitatie en benchmarking aan de orde.
Beoogde prestatie 2005 | Realisatie 2005 |
Strategische verkenning wonen in beweging | Gedeeltelijk |
Samenhangende visie kaderstelling en toezicht woningcorporatie | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGW interne administratie.
Herziening regelgeving woningcorporaties
Twee aangekondigde separate wijzigingen van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) zijn in 2005 niet (verder) in procedure gebracht in het licht van de discussie over het corporatiestelsel als geheel (zie sub 1.5.1.2. «samenhangende visie kaderstelling en toezicht woningcorporaties»).
Ten eerste betreft dat een splitsing van de activiteiten van corporaties in kernactiviteiten en activiteiten die in concurrentie met de markt worden uitgeoefend. Ten tweede betreft het de aangekondigde verplichting tot het hanteren van een treasurystatuut en de bevoegdheid van de Raad van Commissarissen tot het (laten) opstellen van protocollen voor de Administratieve Organisatie en Interne Controle. In de eerdergenoemde brief «Beleidsvisie toekomst van woningcorporaties (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 453, nr. 30) is uiteen gezet waarom de wijzigingen niet (verder) in procedure zijn gebracht.
De aangekondigde herijking van de regelgeving voor woningcorporaties is niet meer in 2005 in procedure gebracht. Zoals in voornoemde brief is aangekondigd zullen concrete wijzigingen van de Woningwet en het Besluit Beheer Sociale Huursector met gedetailleerde uitwerking van het beleid aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De aangekondigde vrijstelling voor Overdrachtsbelasting voor een landelijk verkoop-toegelaten instelling is met het Belastingplan 2006 wel in werking getreden.
Beoogde prestatie 2005 | Realisatie 2005 |
Wijzigingen in het Besluit beheer sociale huursector (BBSH) | |
– invoering van de verplichting tot het hanteren van een treasurystatuut | Nee |
– protocol voor Administratieve Organisatie en interne controle | Nee |
– verhuiskostenvergoeding bij gedwongen verhuizing | Ja |
Herijking regelgeving corporaties in procedure brengen | Nee |
Bron realisatiegegevens: brief «Beleidsvisie toekomst van woningcorporaties» (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 453, nr. 30)
1.5.1.4. Kennisontwikkeling wonen
VROM moet – om overheid, parlement en samenleving goed te kunnen informeren – te allen tijde kunnen beschikken over een adequate kennis en adviesinfrastructuur en over voldoende kennis met betrekking tot strategische ontwikkelingen en met betrekking tot de feitelijke ontwikkeling van de leefomgevingkwaliteit (= monitoring).
In het kader van het Project Andere Overheid (PAO) is vanuit VROM een bijdrage geleverd aan de advisering over de kennis en adviesinfrastructuur. Met de versobering en stroomlijning van de advies- en sectorraden wordt een efficiëntere en effectievere inzet van de adviezen en kennisproducten beoogd.
Kennis over de feitelijke ontwikkelingen in de samenleving is nodig als input voor de beleidsontwikkeling en beleidsverantwoording. Naast de inzet van kennis ter agendering, onderbouwing en verantwoording van het Rijksbeleid wordt de kennis ook ter beschikking gesteld aan lokale en regionale partijen in het veld van wonen. Op het terrein van wonen wordt voorzien in de beschikbaarheid van voldoende kennis met het onder eigen verantwoordelijkheid ontwikkelen en uitvoeren van basisonderzoeken, verkennende studies, monitors en prognoses.
In 2005 zijn traditionele basisonderzoeken op het terrein van wonen (Woning Behoefte Onderzoek en de Kwalitatieve Woning Registratie) omgevormd en samengevoegd tot het nieuwe basisonderzoek WoON (WoonOnderzoek Nederland). Met het WoON is vormgegeven aan een meer flexibele inrichting van het onderzoek waardoor beter en sneller ingespeeld kan worden op de dynamische behoefte aan beleidsinformatie. In 2005 is de eerste driejaarlijkse cyclus gestart met het veldwerk voor de Woningmarkt module waarvoor 40 000 respondenten bevraagd worden. Evenals in het verleden bij het WBO, is lokale en regionale partijen de mogelijkheid geboden aan het onderzoek mee te doen. Doordat 34 gemeenten van de mogelijkheid tot oversampling bij het WoON gebruik hebben gemaakt is de steekproef uitgebreid met 20 000 respondenten.
Beoogde prestatie 2005 | Realisatie 2005 |
– Verkenning uitwerking «kennis als interventie-instrument» | Gedeeltelijk |
– Start veldwerk integraal onderzoek WBO/KWR | Ja |
Realisatie Onderzoek Wonen: | |
– Kwalitatieve woningbehoefteraming Socrates, 2e fase | Ja |
– Kwantitatieve woningbehoefteraming Primos | Ja |
– Bouwprognoses (woningbouw): | Ja |
– Rapport bewoners nieuwe woningen 2004 | Ja |
– Jaarboek monitor nieuwe woningen | Ja |
– Nieuwbouwmonitor | Ja |
– Deelstudies WBO-2002 | Ja |
– Congres Woningmarktprognoses | Ja |
– Verkennende studies integratie segregatie | Ja |
Bron realisatiegegevens: Intern VROM en publicaties
Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting
De Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) levert een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het innovatiebeleid van VROM. Per 1 januari 2005 is de SEV na een ingrijpende reorganisatie een nieuwe weg ingeslagen: kernactiviteit van de SEV blijft het aanjagen van vernieuwingen. Vermeldenswaardig is dat na de reorganisatie het projectmanagement (waarin innovaties op grotere schaal in de praktijk worden gebracht) is ondergebracht in een aparte dochter onder de naam SEV-Realisatie. Met deze dochter heeft VROM geen enkele relatie.
In 2005 heeft SEV drie programma’s inhoudelijk vormgegeven en een aantal experimenten geïnitieerd. Zo is, aansluitend op het kabinetsbeleid, binnen het programma «Keer de verloedering» een studie gedaan naar het wonen aan de «onderkant van de woningmarkt» (doel is overlast te verminderen) waarbij ervaringen in het buitenland zijn betrokken, en is naar aanleiding van deze studie een experiment gestart in zeven steden.
De SEV heeft twee congressen georganiseerd in 2005 over dit programma. Een van de congressen (The english way) stond in het teken van uitwisseling tussen woningcorporaties uit Engeland en Nederland om van elkaars aanpak inzake herstructurering van wijken te leren. Binnen het programma «Vernieuwd maatschappelijk ondernemerschap» zijn onder andere goede praktijken van huurderparticipatie in beeld gebracht. Met dertien woningcorporaties zijn handvatten ontwikkeld voor identiteit en strategie, de relatie met belanghouders en bedrijfsvoering die bruikbaar zijn binnen het nieuwe corporatiestelsel. Over «Particulier opdrachtgeverschap» is een congres georganiseerd dat aansluit bij het beleid van VROM om vooral de «burger aan zet te laten zijn».
In het kader van het terugdringen van kosten gemoeid met kenniscentra, is er een korting toegepast van jaarlijks € 250 000,– op de aanvulling van het exploitatietekort.
Nethur is een onderzoekschool van de universiteiten van Amsterdam, Delft, Eindhoven, Groningen, Nijmegen en Utrecht. Doel van de samenwerking met VROM is de strategische en inhoudelijke kennis van de volkshuisvesting te verbreden. De universiteiten kunnen door de samenwerking jaarlijks een door VROM goedgekeurd onderzoeksprogramma uitvoeren op het snijvlak van onderzoek en beleid. Op basis van het door VROM goedgekeurde onderzoekprogramma ontvangt Nethur een jaarlijkse bijdrage.
Afgelopen jaar is de Nethur-samenwerkingsovereenkomst geëvalueerd. De resultaten gaven aan dat het Nethur-project in zijn opzet zeker is geslaagd, maar dat de benadering van de wetenschappelijke wereld enige verbreding behoeft. Zowel vanwege deze reden, als om reden van bezuiniging is de structurele samenwerking per 31 december 2005 beëindigd.
De lopende studies worden in 2006 afgerond. In 2005 is door een drietal opdrachten te verstrekken voor «state of the art»-studies aan een wat bredere wetenschappelijke kring de samenwerking met de wetenschap in een andere vorm gecontinueerd.
Internationale volkshuisvestingsinstellingen en -woonprojecten
VROM participeert bij enkele internationale volkshuisvestingsinstellingen in woonprojecten. Dit heeft tot doel kennis uit te wisselen en uit te dragen. Daarnaast zijn activiteiten gericht op het naleven van internationale verplichtingen.
Beoogde prestatie 2005 | Realisatie 2005 |
– Goedkeuren van het werkplan en begroting 2005 van de SEV | Ja |
– Beoordeling van de prestaties en jaarrekening 2004 van de SEV | Ja |
– Beslissen over continuering basisbijdrage van de SEV vanaf 1 januari 2006 | Ja |
– Besluit over voortzetting samenwerkingsverband VROM-NETHUR | Ja |
– Afronding lopende onderzoeken en essay van het NETHUR | Ja |
– Bijdragen aan Ministersconferentie «Duurzame renovatie hoogbouw in woningbouw en herstructurering» | Ja |
– Kennisoverdracht i.h.k.v. MoU Ministry of Construction, China | Ja |
– Naleven mondiale Habitat agenda: bijdrage aan Stichting Habitat Platform | Ja |
– Kennisoverdracht i.h.k.v. MoU Ministry of Housing, Zuid Afrika | Ja |
– Bijdragen aan VN-ECE Comité voor Menselijke Nederzettingen | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGW interne administratie
1.6. Operationele doelstellingen milieu
1.6.1. Strategische beleidsontwikkeling milieu
1.6.1.1. Strategische beleidsontwikkeling milieu: Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling moet vanzelfsprekend uitgangspunt zijn bij al het handelen in de maatschappij. De achterliggende sturingsfilosofie is, dat hiervoor transities nodig zijn. Transities beogen fundamentele systeemveranderingen op gang te brengen die de ecologische, sociaal-culturele en economische factoren zodanig laten wegen, dat ze bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De transitiedepartementen nemen hun eigen verantwoordelijkheid en werken samen aan de transities met andere maatschappelijke actoren, zowel nationaal als internationaal. Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) ontwikkelt procesindicatoren om de voortgang van transities te meten.
Duurzame ontwikkeling heeft in 2005 zowel in de Tweede Kamer als in de maatschappij de nodige aandacht gekregen. De Tweede Kamer heeft op 7 en 8 september met de Minister-President, de Minister van Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van VROM een debat gehouden onder de titel «duurzaamheid, milieu en rentmeesterschap». Daarnaast heeft eind 2005 een breed debat plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen; de Tweede Kamer is in februari 2006 over de uitkomsten geïnformeerd.
Op het gebied van transities is een belangrijke stap gezet door de oprichting van een interdepartementale programmadirectie Energietransitie. Na enkele jaren ervaring met de transitieaanpak is ervoor gekozen om de energietransitie de spil te laten zijn van het vervolg van de transitieaanpak, en onderdelen van de andere transities daar zoveel mogelijk bij aan te haken. Centraal hierbij staat de platformaanpak: de platforms vormen de kern van de transitieaanpak en geven impulsen aan zowel de markt als aan de overheid. Het MNP heeft voorts goede vorderingen gemaakt met een evaluatiemethodiek voor transities. De verwachting is dat op korte termijn daadwerkelijk begonnen kan worden met het monitoren van de transitieprocessen. Ook in 2005 is een Voortgangsbericht Transities naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 45).
De rijksoverheid heeft in duurzame ontwikkeling ook een rol als het gaat om de eigen bedrijfsvoering. De Tweede Kamer heeft een Rapportage Duurzame bedrijfsvoering ontvangen (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 XI, nr.103), waarin de ambities op dit gebied zijn beschreven.
In de Voortgangsrapportage Duurzame Daadkracht 2005 zijn verdere stappen gezet om het nationale en het internationale deel van het actieprogramma duurzame ontwikkeling beter op elkaar te laten aansluiten. Deze Voortgangsrapportage is op 23 december 2005 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 196, nr. 3).
Het Kabinet heeft de Tweede Kamer een reactie op de eerste duurzaamheidsverkenning (verschenen in 2004) toegezonden (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 196, nr. 1) en heeft de planbureaus gevraagd in september 2006 een tweede duurzaamheidsverkenning uit te brengen, zo mogelijk rekening houdend met de in de eerste duurzaamheidsverkenning voorgestelde duurzaamheidscriteria (energie, mobiliteit en voedselvoorziening).
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Voortgangsrapportage Duurzame Daad-kracht aan Tweede Kamer aangeboden. | Ja (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 196, nr. 3) |
Voortgangsrapportage Transities aan Tweede Kamer aangeboden. | Ja (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 45) |
Kabinetsreactie op de duurzaamheidsverkenning. | Ja (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 196, nr. 1) |
1.6.1.2. Strategische beleidsontwikkeling milieu: Internationale samenwerking op milieugebied
Het via een internationale aanpak, in combinatie met nationale programma’s op effectieve wijze bestrijden van de meest hardnekkige milieuproblemen.
De Mondiale Milieuagenda waarin de ambities voor de belangrijkste internationale dossiers staan beschreven, is samen met de Europese Milieuagenda (zie onderstaand) op 27 september aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 42). Voor het realiseren van de ambities is aansturing van de relevante internationale organisaties van groot belang. In de milieuagenda’s is tevens beschreven met welke organisaties hierbij wordt samengewerkt. Voor de belangrijkste van deze organisaties is met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een assessment uitgevoerd van onder andere in- en extern functioneren; de resulterende aandachtspunten zijn in de Milieuagenda’s meegenomen. Als voorbereiding op de VN Millennium Top in september 2005 is, met name ook al tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap, het belang benadrukt van werken aan gezond leefmilieu voor het bereiken van de Millennium Development Goals. Hierbij is de verbinding gelegd met lopende internationale activiteiten ter versterking van internationaal milieubestuur. In de EU-voorjaarstop is de EU-inzet op dit punt vastgesteld, en in de VN-Top zijn teksten geaccordeerd om de beoogde milieuversterking en de rol van milieu in relatie tot de ontwikkelingsarchitectuur nader vorm te geven in een VN proces.
De ervaringen opgedaan in het CSD-13 proces in 2005, met name het tijdig identificeren van action-owners, zijn uitgangspunt bij de voorbereiding van de komende CSD’s. Om invloed uit te oefenenen in deze zin, is met succes gelobbied voor een plaats in het bureau voor CSD-4.
In de Europese Milieuagenda zijn de ambities voor de prioritaire EU-milieudossiers beschreven. De EU-besluitvorming inzake het onderwerp REACH (chemische stoffen) kan als belangrijke mijlpaal worden beschouwd. Een politiek akkoord met het oog op een gemeenschappelijk standpunt over de tekst, waaraan Nederland een meer dan gemiddelde bijdrage heeft kunnen leveren, werd op 13 december 2005 in de Raad Concurrentievermogen bereikt. Ook de Europese inzet voor het klimaatbeleid is succesvol geweest. Niet alleen kon de inzet voor Montreal worden beklonken (Milieuraad, 17 oktober 2005, maar de basis werd al gelegd door de Voorjaarsraad, 22–23 maart 2005), ook kon een principebesluit worden genomen over de wenselijkheid luchtvaartemissies in de emissiehandel te betrekken (Milieuraad, 2 december 2005). In diezelfde Milieuraad werd uitgebreid gesproken over het EU-beleid ten aanzien van luchtkwaliteit, waarbij duurzame mobiliteit een belangrijk element is. De langverwachte voorstellen van de Europese Commissie voor aanscherping van emissie-eisen voor motorvoertuigen waren echter nog steeds niet beschikbaar. Ook het voorstel voor herziening van de Europese duurzaamheidstrategie liet zo lang op zich wachten dat het Britse voorzitterschap daar niets meer mee kon. De planning van de behandeling schuift nu door naar het Oostenrijks voorzitterschap. Succesvol, vanuit milieu-oogpunt, verliepen de ontwikkelingen rond de Lissabonstrategie. De Nederlandse inzet heeft er zeer aan bijgedragen dat de conclusies van de Voorjaarsraad bij de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie de positieve bijdrage van eco-efficiënte innovaties aan economische groei en werkgelegenheid benadrukken. Dat hieraan werd gekoppeld dat het van belang is om samen met het bedrijfsleven afspraken te maken over het treffen van concrete en tijdgebonden maatregelen die de markttoegang van eco-efficiënte innovaties vergemakkelijken, sloot goed aan bij de Nederlandse plannen voor het geven van follow up aan de Voorjaarsraad. Op Nederlands initiatief heeft vervolgens een groep vertegenwoordigers uit het Europese bedrijfsleven de mogelijkheden verkend. Aan de vooravond van de Milieuraad van 2 december 2005 heeft deze groep met vertegenwoordigers van alle lidstaten en de Europese Commissie over de vorderingen gesproken. Daarbij kon worden afgesproken dat de groep ten behoeve van de Voorjaarsraad van 2006 een advies uitbrengt.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Stappen vastgesteld voor realisatie Millennium Development Goals | Ja, Kamerstukken II, 2004–2005, 26 150, nr. 29 |
Beleidsstandpunt aan TK aangeboden in EU-kader voor CSD 13 | Ja, Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 XI, nr. 131 |
Input (milieu) mid-term review Lissabonstrategie en Voorjaarsraad 2005 | Ja, Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 198 |
Plan van aanpak follow-up (milieu) voorjaarsraad 2005 | Ja |
Beleidsnota ambities Europese milieuagenda | Ja, Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 42 |
Een assessment met betrekking tot milieurelevante internationale instellingen | Ja, Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 42 |
Beleidsnota ambities internationale milieuagenda | Ja, Kamerstukken II, 2005–2006, 28 663, nr. 42 |
Mondiale strategie tegen verspreiding van chemicaliën afronden (SAICM) | Nee |
Voorbereiden 4e aanvulling Global Environment Facility (GEF) in 2006 na interne assessment in 2005 | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-interne administratie
De Strategic Approach to International Chemicals Management (SAICM) kon niet worden afgerond in 2005. Vaststelling wordt nu voorzien in een internationale conferentie in februari 2006. In het kader van het chemicaliënprogramma van UNEP zijn afspraken gemaakt voor kwik, lood en cadmium. Voor kwik zijn acties uit de onlangs uitgebrachte kwik-strategie van de Europese Commissie internationaal overgenomen en is de optie om te komen tot een wettelijk bindend instrument op mondiaal niveau nog opengehouden. Voor lood en cadmium wordt eerst een nadere inschatting van mogelijke gevolgen gemaakt.
1.6.2.1. Modernisering milieuwetgeving
Voor dit onderwerp wordt verwezen naar de verantwoording bij beleidsprioriteit 5.1 in het beleidsverslag alsmede naar beleidsartikel 7.3.3 (Wet geluidhinder).
VROM heeft aan het RIVM de middelen verstrekt voor het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), dat gericht is op de evaluatie en verkenning van het beleid. In 2005 is de herpositionering van het MNP voorbereid, zodat per 1 januari 2006 het MNP losgemaakt kon worden uit het RIVM en als zelfstandig onderdeel kon worden overgeheveld van VWS naar VROM.
VROM heeft opdrachten verstrekt aan het onderdeel Milieu en Externe Veiligheid (MEV) van het RIVM. Het MEV heeft bijgedragen aan de uitvoering, ondersteuning en handhaving van het milieubeleid door uitvoering van deels wettelijk vastgelegde werkzaamheden, door deelname aan (internationale) overleggen, coördinatie, begeleiding van onderzoek en ondersteuning bij calamiteiten, onder andere door het up-to-date houden en bundelen van kennis.
1.6.2.3. Nederlandse Emissieautoriteit
De NEa heeft zijn taken, inclusief het proefproject, in het eerste jaar uitgevoerd. Zij heeft inmiddels een tijdelijke status als baten/lastendienst. De voor 1 januari 2006 beoogde instelling van de NEa als ZBO is onder druk van de Tweede Kamer naar de toekomst geschoven en afhankelijk gemaakt van de uitkomsten van de grote evaluatie van emissiehandel die begin 2007 wordt afgerond.
1.7. Minder administratieve lasten
VROM wil regels die werken en de lasten beperken. Wetten en regels zijn noodzakelijk ter bescherming van de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland, ze moeten mensen en bedrijven echter niet onnodig in de weg zitten. Daarom worden er honderden regels geschrapt en worden de administratieve lasten in de periode 2003–2007 met zo’n 30% verminderd.
De wetten en regels die overblijven moeten begrijpelijk, uitvoerbaar, goed te handhaven en fraudebestendig zijn en de lasten voor burgers en bedrijven moeten worden geminimaliseerd. Vermindering van regels en lasten geeft burgers en bedrijven de ruimte om Nederland verder te ontwikkelen, de overheid heeft de taak om toe te zien dat het op een verantwoorde manier gebeurt.
De reducties zoals deze in de Begroting 2005 zijn gepresenteerd komen grotendeels overeen met de cijfers zoals deze zijn gepresenteerd in de eerste brief met reducties van mei 2004 (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 383 nr. 11). Daarna is in maart 2005 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004–2005, 29 383 nr. 26) de tweede tranche gepresenteerd waarin het totaal pakket aan reducties en toenames is opgenomen. Volgens deze laatste brief ziet de planning van de reductie van administratieve lasten er bij VROM als volgt uit
Nulmetingx € 1 mln. | Netto Reductiesx € 1mln. | ||||
2002 | 2003 + 2004 (Realisatie) | 2005 | 2006 | 2007 | Totaal 2003–2007 |
1 714 | 48,5 | 89,2 | 13,7 | 353,5 | 505 |
29,5% |
In 2005 is netto, reducties en toenames opgeteld, gereduceerd:
Netto reducties 2005 | ||
Planning 2005 | Realisatie 2005 | Verschil |
89,2 | 47,6 | 41,6 |
Het verschil tussen de realisatie 2005 en de planning 2005 heeft de volgende oorzaken:
1. Verschuivingen in de tijd. De totstandkoming van de volgende besluiten is vertraagd en deze zullen niet meer in 2005 maar in 2006 in werking treden (totale reductie € 39,1 mln):
– Het Besluit Landbouw (1e kwartaal 2006) € 35 mln reductie;
– Het Besluit glastuinbouw (1 januari 2006) € 1,7 mln reductie;
– Het Besluit Uniforme saneringen (begin 2006) € 2,4 mln reductie.
2. Daarnaast zijn er in 2005 enkele, in bedrag kleine, onverwachte toenames, niet tot stand gekomen reducties en niet voorziene reducties opgetreden. In totaal levert dit een tekort aan reductie op van € 2,5 mln. Hiervoor zal in de komende periode compensatie worden gezocht.
Belangrijkste reducties
Per 1 april 2005 zijn de voorschriften met betrekking tot de inspectie van vloeistofdichte vloeren vereenvoudigd. Er geldt voortaan een vaste keuringsfrequentie van eenmaal per zes jaar in plaats van de nu gemiddeld eenmaal per 1,6 jaar. De wijziging is neergelegd in Stb. 2005, 99. Het resultaat is een besparing aan administratieve lasten van € 33 mln per jaar.
Tot voor kort waren zo’n 250 bedrijven verplicht om jaarlijks een publieksmilieujaarverslag op te stellen. Deze verplichting is met ingang van 30 juni 2005 vervallen, waardoor de desbetreffende bedrijven ook niet meer hoeven te rapporteren over 2004. De besparing van administratieve lasten is € 14,5 mln per jaar.
Maatregelen melding afvalstoffen
De evaluatie van het bestaande provinciale meldingenstelsel heeft geresulteerd in een aantal wijzigingen. Het gaat onder andere om het laten vervallen van het vaste format van het omschrijvingsformulier, het beperken van de meldingsplicht tot een ontvangstmelding van alleen de grotere afvalbedrijven of verwerkende inrichtingen, een ontvangst- en een afgiftemelding door dezelfde bedrijven eenmaal per maand op stroomniveau, het zo veel mogelijk elektronisch melden en het laten vervallen van de terugzendverplichting van de begeleidingsbrief en van de verplichting tot het bewaren van de gemelde gegevens. De besparing aan administratieve lasten voor bedrijven is € 11,4 mln per jaar.
Wijzigingen van hoofdstukken 8, 16, 18, 20 Wet milieubeheer inzake emissiehandel: als gevolg van afspraken die in het kader van Kyoto en de EU zijn gemaakt wordt een systeem van emissiehandel in Nederland geïmplementeerd. Als gevolg hiervan stijgen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met € 10,3 mln per jaar.
De administratieve lasten van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A zijn toegenomen met € 3,3 mln als gevolg van de wijziging waarmee richtlijn nr. 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties is geïmplementeerd.
Artikel 2. Betaalbaarheid van het wonen
2.1. Algemene beleidsdoelstelling
VROM bevordert binnen maatschappelijke randvoorwaarden een vrije betaalbare woonkeuze voor alle burgers in zowel de huur- als de koopsector. Hierbij worden drie operationele doelstellingen onderscheiden, te weten «Voorzien in betaalbare kwalitatief goede huurwoningen», «Bevorderen woonkeuze kopen»en «Versterking van de positie van de burger bij huur en koop».
Op basis van de informatie per operationeel doel kan worden geconcludeerd dat de betaalbaarheid voor de huurders verder is verbeterd. In de koopsector zijn de vermogensrisico’s door de verdere verbetering en stroomlijning van het instrument van de nationale hypotheekgarantie verkleind.
2.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 2 467 384 | 1 880 280 | 1 812 856 | 2 812 516 | 1 685 944 | 1 126 572 |
Uitgaven: | 1 935 587 | 1 860 358 | 1 838 442 | 1 834 428 | 1 685 310 | 149 118 |
Programma: | 1 876 917 | 1 794 647 | 1 780 190 | 1 775 664 | 1 634 636 | 141 028 |
Betaalbare woonkeuze huren: | 1 821 840 | 1 748 497 | 1 740 959 | 1 746 697 | 1 607 818 | 138 879 |
Huursubsidie | 1 708 342 | 1 628 797 | 1 669 667 | 1 696 058 | 1 561 358 | 134 700 |
Bijdrage huurlasten | 39 372 | 40 564 | 36 633 | 42 744 | 40 103 | 2 641 |
Kostenvergoeding verhuurders | 5 548 | 415 | 23 | 6 | 0 | 6 |
Bijdragen nieuwbouw huurwoningen | 7 829 | 6 463 | 6 739 | 5 816 | 6 357 | – 541 |
Eénmalige bijdrage Huurbeleid | 26 509 | 2 073 | 0 | 2 073 | ||
Afkoop subsidies NWI’s | 60 295 | 72 031 | 1 388 | 0 | 0 | 0 |
Compensatie huurders Enschede | 454 | 227 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Betaalbare woonkeuze kopen: | 51 948 | 41 389 | 35 750 | 26 584 | 23 221 | 3 363 |
Bevordering eigen woningbezit | 471 | 712 | 916 | 1 107 | 1 412 | – 305 |
Bijdragen woningen marktsector en premiekoop | 51 247 | 40 578 | 34 785 | 25 464 | 21 800 | 3 664 |
Gewenningssubsidieregeling eigen woningbezit | 230 | 99 | 49 | 13 | 9 | 4 |
Versterking positie burger bij huur en koop: | 1 444 | 1 371 | 1 386 | 1 283 | 1 508 | – 225 |
Subsidie woonconsumentenorganisaties | 1 444 | 1 371 | 1 386 | 1 283 | 1 508 | – 225 |
Overig programma: | 1 685 | 3 390 | 2 095 | 1 100 | 2 089 | – 989 |
Afkoop subsidies woonwagens | 1 967 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Woonwagens | 316 | 4 | 3 | 0 | 0 | 0 |
Kennisoverdracht, experimenten e.a. | 75 | 45 | 16 | 66 | 45 | 21 |
Onderzoek DGW | 459 | 401 | 229 | 290 | 737 | – 447 |
Communicatie-instrumenten | 835 | 992 | 1 847 | 744 | 500 | 244 |
Nader aan te wijzen | 807 | – 807 | ||||
Apparaat: | 58 670 | 65 711 | 58 252 | 58 764 | 50 674 | 8 090 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 310 | 304 | 0 | 327 | – 327 | |
Uitvoering huursubsidie | 48 500 | 40 200 | 41 936 | 36 485 | 5 451 | |
Uitvoering eigen woning-regelingen | 1 773 | 528 | 679 | 1 212 | – 533 | |
Apparaat DGW | 58 670 | 15 128 | 17 220 | 16 149 | 12 650 | 3 499 |
Ontvangsten: | 42 342 | 85 761 | 114 984 | 63 974 | 91 640 | – 27 666 |
Bij artikel 2 is sprake van een overschrijding, die vooral het gevolg is van hogere (verplichtingen en) uitgaven bij de huursubsidie. De ontvangsten bij de huursubsidie zijn lager uitgekomen in vergelijking met de oorspronkelijke raming van 2004.
Als gevolg van een hogere volumeontwikkeling van het aantal positieve toekenningen, een achterblijvende inkomensontwikkeling voor met name huishoudens met een laag inkomen en de invulling van de «Kan-bepaling» (normhuren geïndexeerd met het percentage, – 0,6%, van de bijstandsontwikkeling), zijn de uitgaven bij de huursubsidie in 2005 per saldo met ruim € 134 mln overschreden. De verplichtingenraming 2005 is als gevolg van vooral de invoering van de AWIR aanzienlijk overschreden. Het AWIR effect in 2005 is dat er voor ongeveer een half jaar extra aan verplichtingen huurtoeslag (ca. € 860 mln) zijn aangegaan.
De stijging van de (verplichtingen en) uitgaven zijn het gevolg van enerzijds een hoger aantal huishoudens dat recht heeft op een bijdrage op grond van de vangnetregeling en anderzijds een lichte stijging van de gemiddelde bijdrage.
In het kader van de afspraken over het huurbeleid 2004 hebben drie branche-organisaties van verhuurders en een woningbouwstichting € 28,1 mln ter beschikking gesteld voor de uitkering van een eenmalige bijdrage ad € 30 aan de huursubsidieklanten. Deze eenmalige bijdrage is grotendeels in 2004 uitgekeerd. In 2005 is nog voor € 2 mln aan uitbetalingen gedaan, waardoor in vergelijking met de raming uit de vastgestelde begroting 2005 een overschrijding heeft plaatsgevonden.
De uitgaven zijn lager uitgekomen dan oorspronkelijk geraamd in de vastgestelde begroting 2005, daar het aantal positieve beschikkingen (58) fors is achtergebleven.
Bijdragen woningen marktsector en premiekoop
Als gevolg van minder intrekkingen uit hoofde van inkomenstoetsen is in 2005 sprake geweest van een overschrijding van de uitgaven van circa € 3,6 mln.
De overschrijding van de raming uit de vastgestelde begroting 2005 met € 5,4 mln is grotendeels het gevolg van extra kosten die bij de uitvoering van de huursubsidie 2005 zijn gemaakt. Deze extra kosten hangen samen met de detachering van VROM-medewerkers naar de Belastingdienst/Dienst Toeslagen ter voorbereiding op de uitvoering van de huurtoeslag met ingang van 2006. De Belastingdienst heeft hiervoor € 6 mln overgeboekt naar de VROM-begroting.
Op het instrument «Restituties subjectsubsidies» is in 2005 een ontvangstenvertraging opgetreden van € 30 mln. In samenhang met het wegwerken van achterstanden bij het instellen van vorderingen huursubsidie en in samenloop met de transitie van de uitvoering van de huursubsidie naar de Belastingdienst wordt in 2006 bezien in welke mate de inning van deze vorderingen later plaats heeft dan geraamd dan wel in welke mate deze moeten worden afgeboekt. De verwachting is dat in 2006 een substantieel deel zal worden afgeschreven.
Toelichting Misbruik & Oneigenlijk gebruik
Bij de uitvoering van de Huursubsidiewet, maar ook bij de Vangnet- en Eigen Woningen-regelingen, is er sprake van M&O-problematiek ten aanzien van derdengegevens. Gezien het grote financiële belang manifesteert de problematiek zich vooral bij de uitvoering van de Huursubsidiewet. Sinds december 2005 geschiedt de uitvoering van de Huursubsidiewet inzake het toekennen en betalen van de huurtoeslag op grond van de AWIR door de Belastingdienst. Gezien het verschil in uitvoering van beide wetten en het verschil in verantwoordelijkheden, worden beiden apart toegelicht.
Sinds de invoering van de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie (Eos) in 2002, worden voor alle huursubsidietoekenningen de gegevens omtrent inkomen, vermogen huurprijs en bewoningssituatie voor zover mogelijk betrokken van primaire bronnen. Bij goed functioneren van de gegevensuitwisseling, levert deze werkwijze een positieve bijdrage aan het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Immers de gegevens worden rechtstreeks betrokken van de bronleveranciers (Belastingdienst, GBA, Verhuurders). Voor zover de gegevens afkomstig zijn uit officiële overheidsregistraties (Belastingdienst, GBA), is de inhoudelijke juistheid voor VROM een gegeven en beperkt de verantwoordelijkheid van VROM zich tot een verstandig gebruik van deze gegevens, waarbij gelet moet worden op een betrouwbare gegevensuitwisseling en volledigheid van de gegevens op het moment van opvragen.
De Belastingdienst is op grond van de AWIR verantwoordelijk voor de uitvoering van de huurtoeslag, de Minister van VROM voor het huurtoeslagbeleid. De Minister van Financiën heeft zich in zijn mededeling bedrijfsvoering verantwoord over de uitvoering van de huurtoeslag in 2005. Waar bij de uitvoering van de huursubsidie door VROM al voor de (definitieve) toekenning uitwisseling plaats vindt met primaire bronnen, wordt bij de toezegging en de verlening van voorschotten voor de huurtoeslag uitgegaan van de gegevens in de aanvraag, en vindt vaststelling op grond van primaire bronnen naderhand plaats.
2.3. Operationele doelstellingen
2.3.1. Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen
De meeste mensen zijn goed in staat zelf voor huisvesting zorg te dragen; een deel heeft daartoe minder goede mogelijkheden. De Minister van VROM is er voor verantwoordelijk dat de overheid mogelijkheden creëert om kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor kwetsbare groepen toegankelijk te maken en te houden door:
• Het beheersen van de huurontwikkeling (huurprijsbeleid);
• Het verbeteren van de prijs/kwaliteitsverhouding (huurwetgeving en huurgeschillenbeslechting);
• Het garanderen van de betaalbaarheid van de doelgroep (huursubsidiewet);
• Het bevorderen van de beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep (huisvestingswet/toewijzing en tegengaan onrechtmatige bewoning).
De gemiddelde huurstijging per 1 juli 2005 is uitgekomen op 1,8%, waarmee sprake is van een beheerste, historisch lage, huurprijsontwikkeling. De verbeteringen bij de huurgeschillenbeslechting, in het bijzonder op het punt van de behandeltermijnen, zijn in 2005 geconsolideerd en uitgebouwd. Voor alle categorieën zaken geldt dat wordt voldaan aan de doelstelling op het punt van de behandeltermijnen. In 2005 zijn diverse acties in gang gezet om onrechtmatige bewoning en huisjesmelkerij beter aan te pakken. Daarmee wordt beoogd woningen beschikbaar te krijgen voor de doelgroep.
Voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huurwoningen, overzicht begrotingsparameters en score | ||
Beoogd maatschappelijk effect | Beoogde prestatie 2005 | Realisatie 2005 |
In samenhang met herstructurering en nieuwbouw creëren van beweging op de woning- | Modernisering woningwaarderingstelsel wetsvoorstel en beleidsbrief | Nee (2006) |
markt | Uitbrengen huurbrief en huur MG | Ja |
Meer ruimte voor huurverhogingen gekoppeld aan afspraken met verhuurders over investeringen | Ja | |
Aanpassen huurverhogingparameters per 1 juli 2005 | Ja | |
Vergroten geliberaliseerd gebied tot 15–25 % | Nee | |
Huurgeschillenbeslechting: | Uitspraak in (naar schatting) 26 000 geschillen | Ja, 29 399 |
Bekendheid bij huurders – constant 50% | Niet gemeten | |
Bekendheid bij verhuurders – nagenoeg 100% | Niet gemeten | |
Meer dan 50% tevredenheid over dienstverlening huurcommissie | Niet gemeten | |
De huurders en verhuurders die betrokken zijn geweest bij een huurcommissieprocedure vinden het vrijwel unaniem belangrijk dat de huurcommissie bestaat; 90% van deze huurders zien een positief effect. | Niet gemeten | |
Wetswijziging legesheffingssystematiek | Nee | |
Definitieve positiebepaling plaats huurgeschillenbeslechting | Nee | |
80%van de geschillen over huurverhoging binnen 6 maan- den afgedaan | Ja; 94% | |
80% van de geschillen over servicekosten binnen 7 maanden afgedaan | Ja; 80% | |
80% van de overige geschillen binnen 6 maanden afgedaan | Ja; 88% | |
Betaalbare huurlasten doelgroep | De beoogde indicator zoals opgenomen in NINKI en netto huurquotetabel. | Gedeeltelijk, zie onderstaande tabellen |
Klantvriendelijke uitvoering Huursubsidie | Verbeteren telefonische bereikbaarheid | 85,7% |
Aanwezigheid HIP’s per gemeente voor 90% van de doelgroep huursubsidie | Nee | |
Overgang uitvoering huursubsidie naar de Belastingdienst/ToeslagenAantal toekenningen huursubsidie: 1 011 000Aantal toekenningen Vangnetregeling: 35 800 | Ja | |
Beperking armoedeval | Verminderen marginale druk | Gedeeltelijk, zie tabel huursubsidiedruk |
Bevorderen betaalbaar aanbod huurwoningen | Huisvestingswet | Nee |
Tegengaan onrechtmatige bewoning | Voortzetten acties 2004 Rapportage inspectie | Ja |
Bron: uitvoeringsgegevens VROM 2005
De modernisering van het huurprijsbeleid is één van de centrale opgaven welke is gericht op het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt. De andere twee zijn de verhoging van de nieuwbouwproductie en een krachtige aanpak bij de herstructurering van verouderde wijken. Met de modernisering van het huurbeleid worden investeringen gestimuleerd door meer marktwerking en een betere prijs kwaliteitsverhouding in de huurwoningenvoorraad. Meer keuzemogelijkheden voor de burger worden gerealiseerd door koppeling van afspraken over woningbouwaantallen aan verruiming van het huurbeleid.
In de brieven aan de Kamer van 4 februari en 26 april 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 27 926, nr. 43 en nr. 52) zijn de beleidsvoornemens met betrekking tot het nieuwe huurprijsbeleid van 19 november 2004 (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 926, nr. 39) aangevuld en de effecten nader toegelicht. De wijzigingen als gevolg van de modernisering huurbeleid zullen per 1 januari 2007 hun beslag krijgen. Eind 2005 is een wetsvoorstel in procedure gebracht (beoogde inwerkingtreding 1 januari 2007) waarmee zittende huurders worden beschermd maar waarmee voor nieuwe verhuringen op termijn – nadat er in regio’s voldoende is bijgebouwd – een vergroting van het geliberaliseerde gebied kan plaatsvinden naar landelijk 25%.
Ook is een voorstel voor modernisering in procedure gebracht (beoogde inwerkingtreding 1 januari 2007) waardoor de WOZ waarde voor circa 20% de maximale huurprijs bepaald. Dit levert een bijdrage aan een betere prijs/kwaliteitsverhouding voor huurwoningen.
Op basis van onderzoek is geconstateerd dat de gemiddelde huurstijging per 1 juli 2005 is uitgekomen op 1,8%. Daarmee is de doelstelling van een gematigde huurontwikkeling gerealiseerd.
2.3.1.2. Huurgeschillenbeslechting
Uit een in 2005 uitgevoerd onderzoek onder huurders en verhuurders is gebleken dat er een duidelijke behoefte is aan onafhankelijke huurgeschillenbeslechting. Bijna alle huurders en verhuurders geven aan dat zij dit verwachten van de Huurcommissie. In welke mate huurders die betrokken zijn geweest bij een huurcommissieprocedure voor zichzelf een positief effect zien, is niet onderzocht.
Het wetsvoorstel voor wijziging van de legesheffingssystematiek was al in 2004 ingediend. In 2005 is het voorstel aangevuld met enkele andere wijzigingen (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 858, nr. 8).
Met betrekking tot de positionering van de huurgeschillenbeslechting heeft de Minister aangegeven voornemens te zijn de huurgeschillenbeslechting vorm te geven via een ZBO-constructie. In praktische zin betekent dit de samenvoeging van de huidige 59 ZBO’s en het secretariaat van de huurcommissies tot één organisatie (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 926, nr. 77). Tevens heeft de Minister de Tweede Kamer gemeld dat de uitwerking van een grotere bestuurlijke en financiële medebetrokkenheid van huurders en verhuurders bij het ZBO in balans met de voorwaarden die de Minister stelt aan de geschilbeslechting (brede toegankelijkheid, onafhankelijkheid en laagdrempeligheid) nog enige tijd zal gaan vergen.
In 2005 zijn circa 16 000 toetsingen van de huurprijs in het kader van de huursubsidiewet uitgevoerd. Alle toetsingen met betrekking tot de subsidiejaren 2002–2003 en 2003–2004 zijn afgedaan. De toetsingen met betrekking tot het subsidiejaar 2004–2005 zijn ook vrijwel volledig afgedaan. Alleen de gevallen die eind 2005 zijn aangeleverd worden in begin 2006 afgedaan.
2.3.1.3. Garanderen van de betaalbaarheid voor de doelgroep
In het kader van de verdere harmonisering van de inkomensafhankelijke regelingen is de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen in 2005 van kracht geworden. De Huursubsidiewet is hieraan aangepast en gewijzigd in de Wet op de huurtoeslag. Met ingang van het berekeningsjaar 2006 is de uitvoering van de huursubsidie overgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Voor de huursubsidie/huurtoeslag betekent dit onder andere dat per 1/1/2006 het actuele inkomen wordt gebruikt voor de berekening van de bijdrage en niet het inkomen t-1. Bij het aanpassen van de hoogte van de eigen bijdrage huurtoeslag (de invulling van de«kan-bepaling») voor de periode 1 juli 2005–30 juni 2006 is gekozen voor het gunstigste percentage voor de burger. Te weten indexering met de ontwikkeling van het netto bijstandinkomen (– 0,6%). Hierdoor is de eigenbijdrage(normhuur) voor de subsidieontvanger minder hard gestegen.
De ontwikkeling van de betaalbaarheid van het wonen wordt door middel van twee indicatoren, de netto-huurquote en de «netto-inkomen na kale woonlasten»-index (ninki), weergegeven. Bij de presentatie is gebruik gemaakt van een aantal referentiecases.
Bepalend voor de realisatie voor 2005 (rechterkolom) zijn de subsidietijdvakken 2004/2005 en 1 juli 2005 t/m 31 december 2005, de huren over 2005 (inclusief de aanpassing per 1 juli 2005) en het netto-inkomen van 2005. In 2005 hebben vrijwel alle referentiecasussen een lagere netto huurquote en een hogere ninki gerealiseerd dan in de begroting 2005. Deze effecten zijn toe te schrijven aan de hogere netto inkomens voor de verschillende cases waarvan in de raming vanuit is gegaan en de gunstige invulling van de «kan-bepaling» waardoor de eigen bijdrage (normhuur) is gedaald. Alleen bij de groep alleenstaande huishoudens zonder kinderen met een marktloon is er sprake van een lager netto inkomen dan in de begroting was voorzien. Ondanks de daling van de netto huurlasten realiseert deze groep een lagere ninki in 2005 door het lagere netto inkomen.
Ontwikkeling netto huurquote | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||||
Huishoudens tot 65 jaar | Begroting | Realisatie | |||||
Bijstand | Alleen | Zonder kind. | 26,0% | 25,9% | 27,1% | 28,7% | 28,2% |
Bijstand | Alleen | Met kind. | 20,2% | 20,1% | 20,7% | 21,9% | 21,4% |
Bijstand | Meerp. | Met kind. | 18,3% | 18,2% | 18,8% | 19,8% | 19,4% |
Uitkeringsger. | MP-alleenverd. | Met kind. | 19,7% | 19,3% | 19,9% | 20,9% | 20,7% |
Marktloon | Alleen | Zonder kind. | 29,6% | 29,5% | 30,5% | 31,8% | 31,6% |
Marktloon | MP-alleenverd. | Met kind. | 16,9% | 16,6% | 17,1% | 17,8% | 17,8% |
Huishouden vanaf 65 jaar | |||||||
AOW | Alleen | 24,3% | 24,3% | 25,1% | 26,6% | 25,8% | |
AOW+Aanv.pens. | Alleen | 24,3% | 24,4% | 25,2% | 26,8% | 26,0% | |
AOW | Meerp. | 17,8% | 17,8% | 18,3% | 19,4% | 18,7% | |
AOW+Aanv.pens. | Meerp. | 19,1% | 19,1% | 19,6% | 20,8% | 20,2% |
Bron: Huursubsidiewet, CPB-microtax, min.SZW
Ontwikkeling van de netto-inkomen na kale woonlasten (basisjaar=2001) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||||
Huishoudens tot 65 jaar | Begroting | Realisatie | |||||
Bijstand | Alleen | Zonder kind. | 104,8 | 108,3 | 108,0 | 105,1 | 106,0 |
Bijstand | Alleen | Met kind. | 107,2 | 111,2 | 112,7 | 111,0 | 112,8 |
Bijstand | Meerp. | Met kind. | 106,9 | 110,7 | 112,2 | 110,7 | 112,3 |
Uitkeringsger. | MP-alleenverd. | Met kind. | 107,5 | 111,8 | 113,4 | 111,8 | 113,1 |
Marktloon | Alleen | Zonder kind. | 106,0 | 109,9 | 110,4 | 108,1 | 107,4 |
Marktloon | MP-alleenverd. | Met kind. | 104,6 | 108,8 | 110,2 | 109,0 | 113,1 |
Huishouden vanaf 65 jaar | |||||||
AOW | Alleen | 105,7 | 109,0 | 110,2 | 110,5 | 110,5 | |
AOW+Aanv.pens. | Alleen | 105,4 | 108,3 | 109,5 | 109,3 | 109,3 | |
AOW | Meerp. | 105,9 | 109,2 | 110,9 | 112,4 | 112,4 | |
AOW+Aanv.pens. | Meerp. | 105,6 | 109,1 | 110,8 | 111,2 | 111,2 |
Bron: Huursubsidiewet, CPB-microtax, Min.SZW
Armoedeval en huursubsidiedruk
Met het kengetal huursubsidiedruk wordt inzichtelijk gemaakt hoe jaarlijkse aanpassingen van de Huursubsidiewet effect hebben op de inkomensverbetering van huishoudens met huursubsidie. Van de gestandaardiseerde situatie wordt voor één- en meerpersoonshuishoudens (tot 65 jaar) berekend welk deel van de netto-inkomensverbetering teniet wordt gedaan door verlies aan huursubsidie. Door de gunstige invulling van de kan-bepaling zijn in 2005 lagere netto-woonlasten gerealiseerd dan in de begroting 2005. Hierdoor heeft de huursubsidiedruk zich voor de meeste cases positiever ontwikkeld in 2005 dan was begroot.
Huursubsidiedruk | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |||||
Begroting | Realisatie | |||||||
Bijstand | Alleen | Zonder kind. | 100% WML | 40,1% | 39,5% | 39,8% | 40,3% | 39,3% |
Bijstand | Alleen | Zonder kind. | 130% WML | 48,4% | 49,2% | 48,7% | 48,9% | 49,1% |
Marktloon | Meerpersoons | Met kind. | 100% WML | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 0,0% |
Marktloon | Meerpersoons | Met kind. | 130% WML | 31,7% | 31,2% | 31,7% | 31,6% | 30,9% |
Bron: Huursubsidiewet, CPB-microtax, Min.SZW
Ten gevolge van effecten van de AWIR neemt vanaf 1 januari 2006 de marginale druk in de huurtoeslag af door:
• Het afschaffen van de correctie op het verzamelinkomen;
• De wijziging van het tijdstip van de inkomensgerelateerde huurtoeslagparameters;
• De verhoging van de inkomensondergrens van de basis-/normhuurtabellen;
• De verlaging van de minimaal toe te kennen huurtoeslag.
In de brief aan de Tweede Kamer van 5 december 2005 (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 764, nr. 42) is aangegeven dat een substantiële bijdrage aan het terugdringen van de marginale druk in de toeslag kan worden geleverd door middel van het vervangen van de huidige basis/normhuurtabel door een formule. Alleen bij eenpersoonsouderenhuishoudens ressorteert een formule aanmerkelijk minder effect. In 2006 zal worden bezien op welke wijze ook voor deze categorie huishoudens de marginale druk kan worden teruggedrongen tot onder de 45%.
Uitvoering Wet op de huurtoeslag
De overgang van de uitvoering van de huurtoeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen is succesvol verlopen. De eerste betalingen voor de maand januari 2006 zijn in december 2005 door de Belastingdienst/Toeslagen verricht. In verband met de aanvang op 1 januari 2006 van de uitvoering van de wet op de huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen heeft VROM in 2005 een half subsidietijdvak van 1 juli 2005 tot 31 december 2005 uitgevoerd.
Bereikbaarheid en klantvriendelijkheid
Het aantal Huursubsidie Informatiepunten (HIP’s) is in 2005 gestegen van 600 naar 650. De aanwezigheid van HIP’s per gemeente voor 90% van de doelgroep van de huursubsidie kan niet exact worden bepaald omdat de daarvoor benodigde basisgegevens ontbreken. In verband met de overgang van de medewerkers van de huursubsidie zijn de basisgegevens vanaf april 2005 niet meer bijgehouden. Gegeven het feit dat met 600 HIP’s in 2004 de bereikbaarheid op ongeveer 79% is bepaald, kan geconstateerd worden dat de bereikbaarheid met 650 HIP’s in 2005 in elk geval niet minder zal zijn dan 79%.
2.3.1.4 Bevorderen van de beschikbaarheid van woningen
In 2005 is gewerkt aan het opstellen van de nieuwe Huisvestingswet. Door afstemming met andere dossiers duurt een en ander langer dan van tevoren was geraamd. De kaders van de nieuwe Huisvestingswet zullen naar verwachting in het eerste kwartaal van 2006 aan de Tweede Kamer kunnen worden gezonden.
In 2005 zijn diverse acties in gang gezet om onrechtmatige bewoning door lokale partijen beter aan te kunnen laten pakken. Zo heeft VROM actief bijgedragen aan de totstandkoming van een SEV-publicatie met een overzichtelijke uiteenzetting van alle beschikbare instrumenten om de onrechtmatige bewoning (en tevens huisjesmelkerij) aan te pakken. Daarnaast is wetgeving ingediend bij de Tweede Kamer ter uitbreiding van het instrument Victor, waarmee het beheer van panden in meer gevallen overgenomen kan worden. Dit vormt onderdeel van het wetsvoorstel bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Inwerkingtreding hiervan wordt voorzien voor begin 2006. Daarnaast heeft in de eerste helft van 2005 een pilot plaatsgevonden bij een corporatie in Rotterdam om onrechtmatige bewoning actiever en structureel te kunnen opsporen. De opgedane ervaringen worden momenteel vastgelegd in een publicatie. In het najaar hebben de Ministers van VROM en Justitie aangegeven dat een boete-instrument ingevoerd zal worden om huisjesmelkerij beter te kunnen bestrijden. De IOD heeft tevens enkele opsporingstrajecten voor huursubsidiefraude uitgevoerd.
In 2005 hebben alle 508 corporaties een individuele beoordeling ontvangen over hun financiële continuïteit en over hun rechtmatig handelen. Over verslagjaar 2004 zijn 155 mogelijke onrechtmatigheden geconstateerd bij 110 corporaties, met name betreffende het verstrekken van leningen en het niet openbaar maken van de bezoldiging van besturen. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) heeft geconstateerd dat 21 corporaties op basis van de gegevens over verslagjaar 2004 financiële maatregelen moeten treffen. Dit zijn er zeven meer dan het jaar daarvoor.
2.3.2.Bevorderen woonkeuze kopen
Gegeven de wens van vele burgers de overstap naar een koopwoning te maken spant de Regering zich in om enerzijds het aanbod, via verkoop huurwoningen, te stimuleren en het bereik te vergroten en anderzijds de risico’s voor de burger van het eigen woningbezit te verminderen.
Voor kopers van woningen heeft de beperking en stroomlijning van de normen en voorwaarden voor het verkrijgen van hypotheekgarantie door het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) vruchten afgeworpen, getuige de verdere toename van het aantal van ca. 95 000 naar ca 115 000. Geconstateerd kan worden nu het economisch wat minder gaat dat dit instrument om risico’s voor de burger te beperken goed functioneert. Wat betreft de betaalbaarheid zijn de huizenprijzen er niet lager op geworden en blijft het voor de starter moeilijk aan een koopwoning te komen; de BEW heeft hier geen bijdrage aan kunnen leveren.
Bevorderen woonkeuze kopen; overzicht begrotingsparameters en score 2005 | ||
Beoogd maatschappelijk effect | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Beperken financiële risico’s: borging lening en beperken vermogensrisico’s | 60 000 NHG garanties | Ja |
Eigen woningbezit neemt toe conform de wens van de burger | Aandeel eigen woningbezit | Ja, 55% |
– Alle BEW aanvragen binnen twee weken verwerken | Ja | |
– Uitbrengen verslag BEW | Ja |
2.3.2.1 Het vergemakkelijken van verantwoorde financiering
De belangstelling voor de NHG onder kopers en financiers is groeiende. Net als in voorgaande jaren is het aantal garanties in 2005 toegenomen. In 2005 zijn verantwoorde leningen afgesloten voor zo’n 80 000 woningaankopen en 35 000 verbeteringen. Daarnaast is de NHG per 1 juli 2005 uitgebreid met de woonlastenfaciliteit die bedoeld is om het aantal gedwongen verkopen te beperken. Met de woonlastenfaciliteit kunnen huishoudens meer tijd krijgen om betalingsproblemen op te lossen zodat een gedwongen verkoop kan worden voorkomen. Tot slot is de hoogte van de kostengrens tot waar NHG wordt verstrekt per 1 januari 2006 verhoogd tot € 250 000.
2.3.2.2. Beperken onderhoudsrisico’s
De te ontwikkelen monitor voor de appartementensector is in 2005 uitgewerkt naar een tweetrapsraket, een vooronderzoek, dat risico’s en kansen in dit marktsegment in beeld brengt, waarbij gemeenten en marktpartijen een grotere rol hebben. En een gericht vervolgonderzoek om de oplossingen uit te werken. Uitvoering hiervan is wegens gebrek aan capaciteit posterieur gesteld naar 2006.
2.3.2.3 Wet bevordering eigen woningbezit
Het aantal beschikkingen in het kader van de Wet bevordering eigen woningbezit loopt al jaren achter op de verwachtingen. In 2005 zijn circa 58 beschikkingen afgegeven. In 2004 is, conform de wettelijke verplichting, de wet geëvalueerd. Mede op basis van de evaluatie is voorgesteld de wet per 1 januari 2006 in te trekken. In reactie op het voornemen tot intrekking is vanuit de Tweede Kamer een wijzigingsvoorstel ingediend dat nog in behandeling is. Zolang de behandeling van het wijzigingsvoorstel niet is afgerond, wordt de BEW gecontinueerd. Ook laat de evaluatie van de BEW zien dat andere initiatieven die vooral op lokaal niveau spelen goed lijken te werken.
2.3.3. Versterking van de positie van de burger bij huur en koop
Voor individuele kopers en huurders is het soms moeilijk om als een volwaardige onderhandelingspartner te functioneren in de interactie met corporatie, marktpartijen, en overheden over plannen en beslissingen over de woning of de woonomgeving. Het Rijk biedt hen ondersteuning in de vorm van wet- en regelgeving, maar ook in de bevordering van scholing op deze terreinen.
In 2005 is door projectsteun aan scholings- en exploitatiebijdragen ondersteuning geboden aan belangengroeperingen waarmee de positie van de burger is verstrekt.
Versterking positie van de burger bij huur en koop, begrotingsparameters en score 2005 | ||
Beoogd maatschappelijk effect | Beoogde prestatie 2005 | Realisatie 2005 |
Huurwetgeving: | ||
Aanpassing legessystematiek huurcommissie: | Aanpassing Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte | Ja |
Bevorderen kennisoverdracht en mondiger maken van de burger | Bijdragen Woonbond, VEH en VAC’s: Werkplan met afspraken | Ja |
Uitwerking MDW-project | Versterken positie koper nieuwbouwmarkt: | Gedeeltelijk |
Bevorderen aanbod koopwoningen | Stimuleren van het aanbod waaronder verkoop huurwoningen al dan niet met korting. | Ja |
Op basis van het kabinetsstandpunt van 2004 op het MDW onderzoek «Positie van de koper op de nieuwbouwmarkt» is in reactie op vragen een brief verzonden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XI, nr. 4) over de toewijzing van nieuwbouwwoningen. Daarin wordt aangegeven dat het Kabinet de aanbeveling van de MDW werkgroep ondersteunt om de sector op te roepen een transparante en controleerbare systematiek van toewijzing en verkoop van nieuwbouwwoningen te ontwikkelen.
Stimulering aanbod waaronder verkoop van huurwoningen
Ook in 2005 hebben woningcorporaties een gedeelte van hun woningbezit, al dan niet aan zittende huurders, te koop aangeboden. En evenals in voorgaande jaren wordt het merendeel daarvan «onder voorwaarden» verkocht. In de meeste gevallen gaat het dan om voorwaarden met betrekking tot een korting op de marktwaarde van de woning, in combinatie met een deling van de waardeontwikkeling bij doorverkoop van de woning. Met de sector en met Financiën is regelmatig overleg gevoerd over de toelaatbaarheid van sommige modellen van verkoop onder voorwaarden.
In de Meerjaren Ontwikkeling Programma’s (MOP’s) die de gemeenten in het kader van ISV 2 hebben opgesteld is een betere balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt de outputdoelstelling op het gebied van wonen. In dat kader hebben gemeenten duidelijkheid gegeven over de verhouding huur-koop (naar prijsklasse) binnen de totale voorraad en over het aantal omzettingen huur-koop.
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2005 | Uitkomst | Advies | Communicatietraject Tweede Kamer |
---|---|---|---|
Bereikbaarheid en betaalbaarheid kwalitatief goede huurwoningen | |||
Onderzoek marginale druk huurtoeslag | n.v.t | n.v.t | Brief in 2005 aan de Tweede Kamer gestuurd |
Evaluatie Huisvestingswet | Hvw bestaat uit complexe en moeilijk handhaafbare regelgeving | Herziening van de HvW en intrekken wijzigingsvoorstel- len | Wetsvoorstel wordt in 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd |
Gedrag potentiële kopers | n.v.t. | n.v.t. | Wordt opgenomen in het Woningmarktonderzoek Nederland (WoON) |
Uitvoering van de huursubsidie en vangnetregeling tijdvak 2004–2005 (CR 36) | ||||
---|---|---|---|---|
Huursubsidie | Vangnet | |||
Realisatie | Begroting | Realisatie | Begroting | |
Aantal positieve beschikkingen | 1 033 000 | 1 011 000 | 33 000 | 35 800 |
Gemiddelde bijdrage (in EUR) | 1 552 | 1 576 | 932 | 930 |
Bron: diverse huursubsidiebestanden DGW/IBS.
Realisatie aantal beschikkingen Vangnetregeling is inclusief een inschatting van toekenningen op basis van einddeclaraties, die ultimo 2005 nog moesten worden verwerkt.
De overschrijding van het aantal beschikkingen bij de huursubsidie is te gering om eenduidig toe te schrijven aan een niet voorziene ontwikkeling. Het aantal beschikkingen Vangnetregeling ligt lager dan geraamd. De lagere gemiddelde bijdrage van de huursubsidie kan worden toegeschreven aan de daling van het gemiddeld aantal maanden per subsidiejaar dat de huishoudens huursubsidie hebben ontvangen.
Aantallen en kosten beschikte aanvragen per begrotingsjaar | |||||
---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Begroting | Verschil | |||
2003 | 2004 | 2005 | 2005 | 2005 | |
Kosten (in EUR 1 mln) | |||||
Apparaatskosten VROM | 50,3 | 40,4 | 41,9 | 36,9 | 5,0 |
Kosten vergoeding verhuurders | 0,4 | n.v.t | n.v.t | n.v.t | n.v.t |
Declaratiekosten Gemeenten Vangnetregeling | 8,7 | 6,6 | 8,0 | 8,5 | – 0,5 |
Totaal kosten | 59,4 | 47,0 | 49,9 | 45,4 | 4,5 |
Aantal beschikte aanvragen | |||||
aantal beschikkingen Huursubsidie | 1 195 701 | 1 255 739 | 1 230 750 | 1 267 640 | – 36 890 |
aantal beschikkingen vangnetregeling | 39 290 | 38 519 | 49 434 | 48 688 | 746 |
aantal beschikkingen BEW | 202 | 138 | 71 | 150 | – 79 |
Totaal aantal aanvragen | 1 235 193 | 1 294 396 | 1 280 255 | 1 317 094 | – 38 157 |
Kosten per aanvraag (in EUR) | 48 | 36 | 39 | 34,5 | 4,5 |
Bron: diverse VROM administraties
In de aantallen realisaties 2005 zitten ook «nihiltoekenningen», te weten 169 192 bij de huursubsidie, 12 577 bij de vangnetregeling en 13 bij BEW.
De gerealiseerde kosten per aanvraag zijn in 2005 hoger door de lagere aantallen huursubsidiebeschikkingen en de hogere apparaatskosten dan waren begroot.
De hogere apparaatskosten houden verband met de overgang van de uitvoering huursubsidie naar de Belastingdienst/Toeslagen.
Artikel 3. Duurzame woningen en gebouwen
3.1. Algemene beleidsdoelstelling
Bij de totstandkoming en verbetering van woningen en overige gebouwen wordt gestreefd naar duurzame kwaliteit. Binnen deze hoofddoelstelling worden de volgende operationele doelstellingen onderscheiden:
3.3.1- Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen
3.3.2- Verbeteren van de kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie
3.3.3- Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw
Bij het invullen van een duurzame kwaliteit van gebouwen ligt de nadruk op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiebesparing en vermindering van de milieubelasting van de woning of het gebouw. De minimale kwaliteit van gebouwen is vastgelegd in het Bouwbesluit. In 2005 is dit besluit aangepast. Hiertoe zijn onder andere voorschriften geschrapt en voorschriften afgestemd op andere regelgeving. Door middel van het aanpassen van de Woningwet worden de bouwvergunningprocedures voor de burger en bedrijven verbeterd en verder vereenvoudigd. De aanpassing in de Woningwet die ervoor moet zorgen dat de naleving en handhaafbaarheid van de bouwregelgeving beter wordt ligt nog bij de Tweede Kamer, maar de verwachting is dat dit eerste kwartaal 2006 naar de Eerste kamer zal gaan. De regeldruk vermindert hierdoor, wordt beter afgestemd op de maatschappelijke behoeften en wensen en een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de bouwregelgeving. Een hogere kwaliteit mag ook en wordt ook gestimuleerd.
3.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 42 349 | 111 005 | 174 552 | 24 363 | 51 843 | – 27 480 |
Uitgaven: | 209 562 | 280 686 | 298 085 | 194 267 | 201 838 | – 7 571 |
Programma: | 206 116 | 276 910 | 293 556 | 191 043 | 198 604 | – 7 561 |
Garanderen minimale kwaliteit van woningen en gebouwen: | 208 | 48 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toegankelijkheid Rijkshuisvesting | 208 | 48 | 0 | 0 | 0 | |
Verbeteren kwaliteit woningen en gebouwen en stimuleren innovatie: | 23 035 | 117 934 | 137 838 | 34 305 | 42 766 | – 8 461 |
Duurzaam bouwen | 406 | 24 | 0 | 0 | 0 | |
Regeling sanering loden leidingen | 979 | 848 | 758 | 575 | 1 082 | – 507 |
Energiebesparing Rijkshuisvesting | 2 047 | 2 599 | 1 098 | 1 137 | 1 543 | – 406 |
Duurzaam bouwen Rijkshuisvesting | 350 | 515 | 242 | 27 | 0 | 27 |
Regeling Energiebesparing huishoudens met lagere inkomens | 1 322 | 1 766 | 771 | 2 219 | 2 435 | – 216 |
Programma energiebudgetten | 16 953 | 25 323 | 15 504 | 6 752 | 16 437 | – 9 685 |
Energiepremieregeling (EPR) | 84 744 | 117 805 | 22 461 | 20 000 | 2 461 | |
Innovatief bouwen | 978 | 2 139 | 1 636 | 1 134 | 1 269 | – 135 |
Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw: | 2 366 | 1 877 | 1 592 | 2 100 | 1 705 | 395 |
Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw | 2 366 | 1 877 | 1 592 | 2 100 | 1 705 | 395 |
Overig programma: | 180 507 | 157 051 | 154 126 | 154 638 | 154 133 | 505 |
Budget BWS 1995 | 21 233 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Budget BWS 1992–1994 | 154 582 | 152 247 | 149 909 | 149 867 | 149 093 | 774 |
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht | 2 553 | 2 639 | 1 368 | 3 205 | 1 836 | 1 369 |
Onderzoek RGD | 190 | 255 | 366 | 635 | 295 | 340 |
Onderzoek DGW | 1 720 | 1 671 | 2 405 | 872 | 2 659 | – 1 787 |
Communicatie-instrumenten | 229 | 239 | 78 | 59 | 250 | – 191 |
Apparaat: | 3 446 | 3 776 | 4 529 | 3 224 | 3 234 | – 10 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 310 | 304 | 0 | 325 | – 325 | |
Apparaat DGW | 3 446 | 3 466 | 4 225 | 3 224 | 2 909 | 315 |
Ontvangsten: | 473 | 1 782 | 419 | 13 558 | 0 | 13 558 |
Ten opzichte van het in de ontwerpbegroting 2005 beschikbare uitgavenbudget 2005 is sprake van onderuitputting omdat opdrachtnemers niet tijdig eindfacturen hebben ingediend en als gevolg van het op onderdelen afstemmen van kasritmes van toezeggingen in lijn met de gesloten Raamovereenkomst tussen VROM en SenterNovem.
Ten opzichte van het in de ontwerpbegroting 2005 beschikbare uitgavenbudget is sprake van een lichte overuitputting met name als gevolg van de eindafrekeningen met Energiebedrijven (EB). Bij de EB vond de uitvoering plaats van de EPR regeling 2003 en in 2005 is het gelukt, opéén enkel EB na, tot definitieve vaststelling van gemaakte kosten te komen.
Ontvangsten coördinatie bouwbeleid: € 13 mln
In de zomer van 2005 is de Tweede Kamer bij brief (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 244, nr. 104) geïnformeerd over het Akkoord Collectieve Regeling Bouwnijverheid tussen vertegenwoordigers van Bouwend Nederland en de betrokken overheden. Met de uitvoering van de afspraken uit dit Akkoord wordt onder meer een einde gemaakt aan alle lopende procedures om bij deelnemende bouwbedrijven schade te verhalen vanwege vermeende overtredingen van het mededingingsrecht, die voor 1 januari 2003 hebben plaatsgevonden. Eén van de verplichtingen voor de bouwsector die in het Akkoord staan vermeld, is een gegarandeerde bijdrage van € 50 mln, bijeengebracht door bouwondernemingen en organisaties.
De hier verantwoorde € 13 mln maakt deel uit van deze € 50 mln en is het grootste deel van het aandeel dat het Rijk ontvangt. De precieze verdeling over de bij het Akkoord betrokken opdrachtgevers (overheden) is terug te vinden in het Convenant Collectieve Regeling Bouwnijverheid (meegestuurd met bovengenoemde brief).
3.3. Operationele doelstellingen
3.3.1 Garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen
De basis voor de bouwregelgeving is vastgelegd in de Woningwet. Het bouwvergunningproces en handhaving zijn de belangrijkste onderdelen van deze wet. De minimale kwaliteit voor woningen en andere gebouwen is vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Dit geldt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw. De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het opstellen en beheren van de bouwregelgeving. Hierbij hoort eveneens heldere uitleg en communicatie rondom deze regelgeving. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren en handhaven van de bouwregelgeving. Maar uiteindelijk blijft de eigenaar van een gebouw zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bouwwerk.
Het garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en andere gebouwen is een onderwerp dat continue aandacht vraagt. Het moge daarom duidelijk zijn dat de genoemde beoogde maatschappelijke effecten niet alleen in 2005 bereikt zullen worden maar ook daarna nog. Het vereenvoudigen en verminderen van wetten en regels vraagt een langere tijd, die ook gefaseerd zal worden uitgevoerd. Wel is de belangstelling voor dit thema de laatste jaren sterk toegenomen.
Garanderen minimale kwaliteit woningen en overige gebouwen | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Verbeterde en vereenvoudigde bouwvergun- ningprocedures voor de burger en voor bedrijven. | Vermindering van de administratieve lasten binnen deze kabinetsperiode met 25%. | Gedeeltelijk |
Minimum kwaliteit van woningen en overige gebouwen | De indicator voor de kwaliteit voor woningen en overige gebouwen (percentage woningen en overige gebouwen wat voldoet aan het bouwbesluit bestaande bouw/nieuwbouw) is niet op kosteneffectieve wijze beschikbaar. Daarvoor in de plaats zal periodiek een kwalitatieve evaluatie plaatsvinden. | Ja |
Garanderen minimale kwaliteit woningen en overige gebouwen | ||
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Voorlichting inwerkingtreding wijziging van de Woningwet (pakket 2) per 1 juli 2005. De gemeenten hebben vervolgens een jaar om hun handhavingbeleidsplan vast te stellen. | Vermindering van de administratieve lasten binnen deze kabinetsperiode met 25%. | Nee |
Indiening wetsvoorstel wijziging Woningwet (pakket 3) aan de Raad van State waardoor onder andere bouwgerelateerde vergunningprocedures beter op elkaar worden afgestemd (inwerkingtreding 2007). | Nee | |
Indiening voorstel Amvb aan Raad van State met betrekking tot landelijke uniformering Gebruiksvoorschriften (pakket 3). | Nee | |
Uitvoering en rapportage over de resultaten van de Praktijkproef Certificering Preventieve toets Bouwbesluitvoorschriften op basis waarvan ook besluitvorming over het al dan niet aanpassen van de bouwvergunningprocedure zal plaatsvinden. | Ja | |
Communicatie over de ervaringen uit de pilots Servicegericht Werken. | Ja | |
Uitvoeren van en communicatie met betrekking tot de resultaten van de praktijkproef gebouwdossier/woning-profiel alsook het formuleren van beleidsconsequenties. | Ja | |
Uitvoering Helpdesk Bouwregelgeving. | Ja | |
Uitvoering plan van aanpak (deel 2005), implementatie U-richtlijn energieprestatie van gebouwen, waarin onder andere een Energie Prestatie Certificaat voor Woningbouw en utiliteitsgebouwen verplicht wordt gesteld. | Gedeeltelijk | |
Communicatie model uniformering bouwleges (heffingsgrondslagen, tariefstructuur, tariefdifferentiatie en kostentoerekening) in samenwerking met de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). | Gedeeltelijk | |
Voorlichting inwerkingtreding wijziging van het Bouwbesluit per 1 juli 2005. Met deze wijziging wordt beoogd:– vermindering van regeldruk (schrappen van eisen) voor onderwijsfunctie en sportfunctie voor onderwijs, privacybepalingen en standplaatsgrootte woonwagens,– afstemming met andere voorschriften en beleid voor kinderopvang, met het Arbobesluit en voor plafondhoogte bestaande horeca,– aanscherpen van eisen: plafondhoogte u-bouw,– overig: correctie onjuistheden + actualisering. | De indicator voor de kwaliteit van woningen en overige gebouwen (percentage woningen en overige gebouwen wat voldoet aan het bouwbesluit bestaande bouw/ nieuwbouw) is niet op kosteneffectieve wijze beschikbaar. Daarvoor in de plaats zal periodiek een kwalitatieve evaluatie plaatsvinden | Ja |
Voorbereiden van 2e wijziging van het Bouwbesluit 2003. Met deze wijziging wordt beoogd:– vermindering van regeldruk (schrappen van eisen): onder andere de eisen ten aanzien van celgebouwen,– afstemming met andere voorschriften en beleid: onder andere brandveiligheid,– aanscherpen van eisen: onder andere EPC woningbouw naar 0,8 (inwerkingtreding 2007). | Ja | |
Uitvoering plan van aanpak (deel 2005) implementatie voor Europese normen in Nederlandse regelgeving:– constructieve veiligheid (Eurocodes);– brandveiligheid;– energie;– CE-markering voor bouwproducten waarbij toenemende aandacht voor het markttoezicht op de CE markering (market surveillance) door de VROM-inspectie. | Ja |
De modernisering van de bouwregelgeving maakt onderdeel uit van de herijking van de VROM-regelgeving. Het vereenvoudigen, verbeteren en verminderen van wetten en regels vraagt een langere tijd, die ook gefaseerd zal worden uitgevoerd. In 2005 zijn hiertoe weer enkele stappen in gezet voor de bouwregelgeving.
Het garanderen van een minimale kwaliteit van woningen en overige gebouwen wordt onder andere geregeld via de Woningwet en het Bouwbesluit 2003. Het optimaliseren hiervan is een doorlopend proces en vraagt vele aanpassingen. De Voorlichting inwerkingtreding wijziging van de Woningwet (pakket 2) per 1 juli 2005 is niet uitgevoerd. Dit als gevolg van parlementaire vragen over dit wetsvoorstel. Het voorstel ligt nu nog bij de Tweede Kamer en zal waarschijnlijk eerste kwartaal 2006 naar de Eerste Kamer gaan ter behandeling. De prestatie «indiening van het volgende wetsvoorstel wijziging Woningwet (pakket 3)» wordt niet separaat uitgevoerd. De afstemming van bouwgerelateerde vergunningprocedures wordt meegenomen in de Omgevingsvergunning. Het Bouwbesluit 2003 is aangepast in verband met subgebruiksfunctie kinderopvang, dereguleren onderwijsfunctie en andere wijzigingen en is per 1 september 2005 van kracht geworden (SB2005, nr. 417). De aanscherping van de Energie Prestatie Coëfficiënt voor woningbouw van 1,0 naar 0,8 is met ingang van 1 januari 2006 van kracht geworden (SB2005, nr. 528).
De monitor bouwregelgeving is eind 2005 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 325, nr. 25). Met deze tweede monitor zijn de ervaringen van de bouwpraktijk met de bouwregelgeving in kaart gebracht. De resultaten hiervan leveren een positiever beeld op dan die van de 1e monitor uit 2003. Men heeft ondertussen meer ervaring met de vernieuwde bouwregelgeving.
De landelijke uniformering van (gemeentelijke) gebruiksvoorschriften brandveilig gebruik gebouwen is in 2005 voorbereid maar nog niet als voorstel naar de Raad van State gestuurd. De verwachting is dat dit begin 2006 kan gebeuren.
Het project Servicegericht Werken is afgerond. Dit project had als doel de kwaliteit van de uitvoering bouwregelgeving door gemeenten op een hoger niveau te brengen. Door middel van verschillende communicatiemiddelen worden de gerealiseerde producten en de ervaringen binnen dit project bekend gemaakt aan gemeenten.
De praktijkproef gebouwdossier/woningprofiel is afgerond en de resultaten hiervan en het advies hierbij is door het Overlegplatform Bouwregelgeving gepresenteerd. Ook de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 325, nr.19) is geïnformeerd over het standpunt van de Minister over dit onderwerp.
De invoering van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen is met een maximale termijn van 3 jaar uitgesteld voor de onderdelen van de richtlijn waarin de Nederlandse regelgeving nog niet in voorziet. Het Ministerraadbesluit van 28/10/2005 geeft aan in die tijd te kijken naar mogelijkheden om de invoering tegen lagere administratieve lasten mogelijk te maken en te streven naar verhoging van de baten van de voorschriften uit de richtlijn.
In 2005 is begonnen met het model uniformering bouwleges om te zetten in een ICT-toepassing voor gemeenten. De verwachting is dat dit model halverwege 2006 klaar is, waarna hierover gecommuniceerd zal worden richting onder meer de gemeenten. Zoals bij het doelbereik aangegeven vraagt het proces van verminderen en verbeteren van wetten en regels langere tijd. De prestaties op het terrein van de bouwregelgeving in 2005 zorgen ervoor dat er weer een stap voorwaarts is gezet tot een verlaging van de administratieve lastendruk en vereenvoudiging van de bouwregelgeving. Er is in 2005 geen separate meting voor bouwregelgeving uitgevoerd, maar wel totaal voor de VROM-regelgeving (zie artikel 1).
3.3.2 Verbeteren van de kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie
VROM heeft als doel bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van woningen en overige gebouwen boven het minimale niveau uit het Bouwbesluit 2003 voor zover dat niet wordt bereikt met regelgeving. Daarnaast wordt innovatie op dit terrein (onder andere IFD-bouwen) of het verbeteren van het bouwproces gestimuleerd.
De beleidsinzet voor 2005 concentreerde zich op de volgende onderwerpen:
• (Brand)veiligheid: het zorgdragen dat regelgeving aansluit op de ontwikkelingen in de gebouwde omgeving;
• Energiebesparing (CO2-reductie gebouwde omgeving): het zorgdragen voor het behalen van de energiedoelstellingen in de sector gebouwde omgeving;
• Gezondheid (binnenklimaat): waarborgen van een minimale kwaliteit van de gezondheidsaspecten van een gebouw.
Er is een aantal onderwerpen waarbij gekeken wordt naar een bovenminimale kwaliteit voor gebouwen. Dit betreft brandveiligheid, beperkte CO2-emissie gebouwde omgeving, gezondheid in gebouwen en verminderen negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen.
Er zijn geen signalen dat het doelbereik voor brandveiligheid 2005 niet is behaald (CBS-gegevens). Voor zowel gezondheid als negatieve milieueffecten lopen er momenteel onderzoeken, waarvan in 2006 resultaten worden verwacht. Beperkte CO2-emissie gebouwde omgeving heeft een lange termijn streefwaarde, waaraan de prestaties in 2005 weer een bijdrage leveren om die te behalen.
Verbeteren kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Verbeterd Brandveiligheid – niveau van gebouwen | Aantal van 38 doden/799 gewonden per jaar bij branden in woningen neemt niet toe (* = excl. Brandweerpersoneel en met betrekking tot het referentiejaar 2000 (CBS)). Voor overige gebouwen zijn nog geen statistische gegevens beschikbaar | Ja |
Beperkte CO2-emissie in de sector gebouwde omgeving. | Emissieplafond van 29 Mton in 2010 (TK 2003–2004 28 240 nr. 4) | Gedeeltelijk |
Verhoogd gezondheidsniveau in gebouwen. | Een gekwantificeerde en kosteneffectieve indicator voor de gezondheidskwaliteit van woningen ontbreekt. Periodiek zal daarom kwalitatief evaluatieonderzoek plaatsvinden. | Ja |
In 2006 100% woningen met loden leidingen gesaneerd in sociale woningvoorraad.In 2006 80% woningen met loden leidingen gesaneerd in de particuliere woningvoorraad. | Gedeeltelijk | |
Vermindering negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen. | Een gekwantificeerde en kosteneffectieve indicator voor de vermindering van negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen ontbreekt. Periodiek zal daarom kwalitatief evaluatieonderzoek plaatsvinden. | Gedeeltelijk |
Verbeteren kwaliteit woningen en overige gebouwen en stimuleren van innovatie | ||
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Analyse voor aanpassing regelgeving afwijkende bouwvormen i.h.k.v. brandveiligheid ten aanzien van:• hoogbouw > 70 meter• grote brandcompartimenten > 1000 m2 | Aantal van 38 doden/799 gewonden per jaar bij branden in woningen neemt niet toe (* = excl. Brandweerpersoneel en met betrekking tot het referentiejaar 2000 (CBS)). Voor overige gebouwen zijn nog geen statistische gegevens beschikbaar | Ja |
Uitwerking keuring risicowoningen gas- en elektra-aansluitingen (TK 2003–2004, 28 325, nr. 4). | Ja1 | |
Monitor risico’s gas- en elektra-aansluitingen. | Gedeeltelijk | |
Voorlichting risico’s gas- en elektravoorzie- ningen. | Nee | |
Onderzoek mogelijke aanscherping EnergiePrestatieCoëfficient (EPC) utiliteitsbouw. | Emissieplafond van 29 Mton in 2010 (TK 2003–2004, 28 240, nr. 4). | Ja |
Uitvoering Energie Premie Regeling (EPR) 2005 op basis van herijking beleid 2005. | Gedeeltelijk | |
Uitvoering «Kompas voor energiebewust wonen 2005». Coördinerend en doelgroepgericht activiteitenprogramma voor kennisoverdracht, procesondersteuning, instrumentontwikkeling (budget € 6 mln). | Ja | |
Uitvoering 3de tender Tenderregeling Energiebesparing huishoudens met een laag inkomen (TELI). | Ja | |
Monitoring effecten verhoging van de Regulerende Energiebelasting (REB) per 1 januari 2005. | Gedeeltelijk | |
Uitvoering van het Programma Innovatieve Technieken Rijkshuisvesting (PIT), een stimuleringsprogramma voor onderzoek naar en toepassing van CO2-reducerende (energiebesparende) technieken in rijksgebouwen. | Ja | |
Presentatie uitkomsten inventarisatie kwaliteit met betrekking tot gezondheid in de bestaan- de woningvoorraad. | Een gekwantificeerde en kosteneffectieve indicator voor de gezondheidskwaliteit van woningen ontbreekt. Periodiek zal daarom kwalitatief evaluatieonderzoek plaatsvinden. | Gedeeltelijk |
Analyse consequenties inventarisatie kwaliteit met betrekking tot gezondheid voor onder andere de regelgeving. | Nee | |
Afgeven saneringsbeschikkingen loden leidingen. In verband met vertragingen in de uitvoering van de stimuleringsregeling «Saneren loden drinkwaterleidingen» in 2003, is de regeling met een jaar verlengd tot 1 januari 2006. | In 2006 100% woningen met loden leidingen gesaneerd in sociale woningvoorraad.In 2006 80% woningen met loden leidingen gesaneerd in de particuliere woningvoorraad. | Gedeeltelijk |
Proefnemingen met vormen van gekwantificeerde milieueffecten van materiaaltoepassingen bij bouwprojecten in de praktijk. | Een gekwantificeerde en kosteneffectieve indicator voor de vermindering van negatieve milieueffecten bij het bouwen en beheren van gebouwen ontbreekt. Periodiek zal daarom kwalitatief evaluatieonderzoek plaatsvinden. | Ja |
Toepassing door de Rgd van de in 2004 ontwikkelde systematiek voor de berekening van milieubelasting van gebouwen (pilot) Bron realisatiegegevens: Eindrapportage 11/7/2005 (DGMR, E.2004 0125.00.R001), Rapportage 10/2/2005 (DGMR, B.2002 0541.03.A) | Ja | |
Uitvoering subsidie- en voorbeeldprogramma «Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen» (IFD). De nadruk zal vooral liggen op kennisoverdracht uit voorbeeldprojecten. | Ja |
1 Zie toelichting monitor en voorlichting risico’s gas en elektravoorzieningen.
De in het kader van de berekening milieubelasting gebouwen uitgevoerde Pilot met GreenCalc+ is geschiedt op de volgende rijksgebouwen: Europol Den Haag, RWS Hengelo, Albatros Den Helder. Later zijn RWS Westraven (Utrecht) en het JuBi-complex (Den Haag) toegevoegd.
De metingen voor de monitor risico’s gas- en elektra-aansluitingen zijn afgerond en worden momenteel geanalyseerd. De resultaten hiervan worden in 2006 verwacht.
Er is geen voorlichting gegeven over risico’s gas- en elektravoorzieningen omdat de voorziene verplichte keuring van woningen niet haalbaar is gebleken.
Het onderzoek naar de aanscherping van de EPC voor utiliteitsbouw loopt. De regeleffecttoets is afgerond. Er komt een vervolgonderzoek naar de eventuele invoering ervan in vergunningen.
De Tijdelijke Regeling CO2-reductie in de gebouwde omgeving (voorheen Energie Premie Regeling/ EPR) is ter notificatie voorgelegd aan Brussel. Als gevolg van meervoudige vragen hierover zal de regeling naar verwachting in 2006 worden gepubliceerd. Doelstelling van deze regeling is het stimuleren van grootschalige investeringen in het verbeteren van de energetische kwaliteit van de bestaande voorraad.
De intrekking van de Tijdelijke Regeling Energiepremies 2003(«oude» EPR 2004) in oktober 2003 is gepaard gegaan met een hausse aan premieaanvragen. De eindafrekening met de uitvoerders van de regeling (de energiebedrijven) heeft in 2005 plaatsgevonden. Op één bedrijf na zijn alle rekeningen in 2005 afgerond en is bij twee energiebedrijven het subsidiebedrag naar beneden bijgesteld. De EPR 2003 heeft verder tot 160 beroepsprocedures bij de Raad van State geleid die grotendeels in 2005 zijn afgerond. Een klein deel zal in het voorjaar 2006 worden afgerond.
De monitoring van de Regulerende Energiebelasting is gestart. Eind 2006 zullen eventuele effecten van deze regeling bekend zijn.
De meetresultaten van het onderzoek kwaliteit gezondheid in bestaande woningen worden geanalyseerd. Vervolgens zullen in 2006 de resultaten van de uitkomsten worden verwerkt. Wat dit voor consequenties heeft voor de regelgeving valt op dit moment nog niet te zeggen.
De stimuleringsregeling «Saneren loden drinkwaterleidingen» is voortijdig gestopt in verband met uitputting van het beschikbare budget hiervoor. In 2006 zal een analyse worden uitgevoerd naar de resultaten en effectiviteit van de regeling.
3.3.3 Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw
Het beleid en de praktijk op het gebied van aanbestedingen worden sinds de parlementaire enquête bouwnijverheid door VROM gecoördineerd voor de vier bouwdepartementen: Defensie, V&W, LNV en VROM. Het doel van coördinatie rijksopdrachtgeversschap voor bouwwerken is om intern en extern de belangen van aanbestedende diensten op het vlak van het aanbesteden van overheidsopdrachten van het Rijk in de bouw te bundelen en te versterken.
Doelbereik 2005 en beleidsprestaties 2005
Aan het doel is invulling gegeven middels de prestaties die gericht zijn geweest op het maximaal versterken van de positie van de rijksopdrachtgevers in de bouw, resulterend in:
– Beleidslijn voor het vaststellen van de integriteit van aannemers;
– Aanbestedingsreglement werken 2005 (ARW 2005) (Staatscourant 25 oktober 2005, nr. 207).
Coördinatie rijksopdrachtgeverschap in de bouw | |||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Aanbesteden van werken vindt plaats zonder dat aannemers onderling prijsafspraken maken | Geen opdrachten aan aannemers die zich schuldig hebben gemaakt aan niet-integer gedrag | Coördinatie aanbesteden werken voor de departementen Defensie, V&W, LNV en VROM | Gedeeltelijk |
Voldoende vakgeschoolde instroom in de bouw | 3 000 leerlingen voor leerlingbouwplaatsen | Uitvoering stimuleringsovereenkomst leerlingbouwplaatsen | Ja1 |
Instroom en behoud van vakge- schoolde vrouwen in de bouw | 20 000 vrouwen zijn in de bouwsector werkzaam | Uitvoeren subsidieregeling «Vrouwen in de bouw» | Ja1 |
Bron realisatiegegevens: Bouwradius
1 De definitieve realisatiecijfers van leerlingbouwplaatsen en vrouwen in de bouw voor het jaar 2005 worden in mei 2006 gepubliceerd.
Het beoogd maatschappelijk effect is nauwelijks te meten. Hiervoor zijn opdrachtgevers afhankelijk van een door de NMa te verrichten onderzoek.
De prestaties zijn gericht geweest op het maximaal versterken van de positie van de rijksopdrachtgevers in de bouw en hebben onder andere geresulteerd in Aanbestedingsreglement werken 2005 (Staatscourant 25 oktober 2005, nr. 207).
Artikel 4. Fysieke Stedelijke Vernieuwing
4.1. Algemene beleidsdoelstelling
De woningmarkt functioneert moeizaam en zit voor sommige groepen woningzoekenden op slot. Als de woningproductie en de herstructurering niet beter op gang komen zal de doorstroming blijven stagneren, de uitstroom van midden en hogere inkomensgroepen uit de steden niet tot staan worden gebracht en het sociale kader in de herstructureringswijken verdwijnen met alle risico’s van dien voor de leefbaarheid in die wijken. Prioriteit wordt daarom gegeven aan:
1. Het verhogen van de woningproductie;
2. Een impuls geven aan de herstructurering, met name in de 56 wijken.
De Minister zorgt er voor dat de randvoorwaarden voor het goed functioneren van de woningmarkt aanwezig zijn; de lokale partijen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering.
Voor de realisatie van deze doelstellingen worden de instrumenten ingezet zoals aangegeven in de tabel beleidsprestaties 2005. Aanvullend op de doeluitkeringen BLS (ter stimulering van de woningbouw) en ISV (ter stimulering van de herstructurering) zijn specifieke faciliteiten beschikbaar in de vorm van aanjaagteams woningproductie, impulsteams herstructurering en een Impulsbudget gericht op het oplossen van onvoorziene knelpunten in, of versnelling van de uitvoering van herstructureringsprojecten.
In 2005 zijn de prestatiegerichte afspraken voor wat betreft de woningproductie en de herstructurering afgerond en is de uitvoering daadwerkelijk op stoom gekomen.
• De convenanten Woningbouwafspraken met alle stedelijke regio’s zijn getekend (met uitzondering van Flevoland) en de woningproductie zit in de lift. In 2004 steeg de productie landelijk naar 65 300 nieuwbouwwoningen en in 2005 volgens CBS-cijfers naar 67 000. Het totaal aantal gerealiseerde woningen (inclusief toevoegingen anders dan door nieuwbouw) was in 2005 74 300. In de stedelijke regio’s is over 2005 ca. 86% van de voor 2005 geplande woningproductie gereed gemeld. Enkele regio’s hebben aanmerkelijk meer dan het geplande aantal gerealiseerd.
• De ISV2-convenanten met de G30-gemeenten zijn getekend (Sittard-Geleen is nieuw toegevoegd en volgt in 2006). In aanvulling op die afspraken in het kader van GSBIII/ISV2 zijn in 55 van de 56 aangewezen prioriteitswijken lokale uitvoeringsafspraken getekend en is de uitvoering van de herstructurering door middel van een integrale aanpak versneld ter hand genomen. De gemaakte afspraken dragen in hoge mate bij aan de ISV-doelstellingen ten aanzien van huisvesting doelgroep, binding hogere inkomens en verbetering van de sociaal/fysieke leefomgeving. Daarmee zijn belangrijke randvoorwaarden voor het verhogen van de woningproductie en het versnellen van de herstructurering van wijken tot stand gebracht.
4.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 151 044 | 56 843 | 602 137 | 1 561 852 | 1 236 898 | 324 954 |
Uitgaven: | 187 616 | 455 149 | 655 950 | 508 855 | 400 742 | 108 113 |
Programma: | 184 574 | 450 575 | 650 768 | 502 211 | 394 835 | 107 376 |
Herstructurering en nieuwbouw: | 182 104 | 448 556 | 647 827 | 500 161 | 392 385 | 107 776 |
Budget BLS | 65 746 | 72 290 | 136 747 | – 64 457 | ||
Planologische en woningbouwknelpunten VINEX | 3 630 | 2 965 | 1 776 | 1 800 | – 24 | |
Stimulering herstructurering woningvoorraad | 16 431 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Stedelijke vernieuwing Lelystad | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 3 176 | 0 |
Grondzakeninstrumentarium | 4 883 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Investeringen stedelijke vernieuwing | 123 507 | 383 819 | 562 664 | 396 215 | 217 407 | 178 808 |
Innovatiebudget stedelijke vernieuwing | 30 477 | 61 561 | 13 276 | 26 704 | 33 255 | – 6 551 |
Overig programma: | 2 470 | 2 019 | 2 941 | 2 050 | 2 450 | – 400 |
Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht | 1 960 | 1 251 | 2 206 | 1 174 | 336 | 838 |
Onderzoek DGW | 469 | 673 | 695 | 814 | 1 989 | – 1 175 |
Communicatie-instrumenten | 41 | 95 | 40 | 62 | 125 | – 63 |
Apparaat: | 3 042 | 4 574 | 5 182 | 6 644 | 5 907 | 737 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 205 | 201 | 0 | 217 | – 217 | |
Apparaat DGW | 3 042 | 4 369 | 4 981 | 6 644 | 5 690 | 954 |
Ontvangsten: | 2 470 | 2 068 | 2 628 | 2 186 | 2 671 | – 485 |
In de convenanten woningbouwafspraken zijn met andere overheden afspraken gemaakt over de nieuwbouwproductie van woningen in de periode 2005–2009. De begrotingsraming BLS is hierop aangepast. Dit heeft geleid tot een verlaging van de uitgaven in 2005 van circa € 36 mln. Daarnaast worden de middelen «VINAC kleine bodem» verantwoord op het instrument ISV. Dit maakte een overboeking van circa € 28 mln noodzakelijk.
Investeringen Stedelijke Vernieuwing
De middelen voor bodemsanering ISV (€ 23 mln) en «VINAC kleine bodem» (€ 28 mln) worden vanaf 2005 op het ISV instrument begroot en verantwoord.
De definitieve verdeling van het Impulsbudget over de G4, G27 en niet-rechtstreekse gemeenten is in 2005 tot stand gekomen. De problemen in de wijken en buurten worden versneld opgepakt. Hierbij hoort tevens een versnelling van de uitgaven. In 2005 is er voor ruim € 22 mln aan impulsprojecten bevoorschot. Deze additionele middelen komen ten laste van de uitgaven in 2007–2008.
Om de gemeentelijke investeringen in stedelijke vernieuwing gelijkmatiger te laten verlopen is een kasschuif doorgevoerd. Hierdoor is de uitgavenraming 2005 met € 102,5 mln opgehoogd, en zijn de uitgavenramingen voor 2006 en 2007 verlaagd met respectievelijk € 30 mln en € 72,5 mln.
Innovatiebudget Stedelijke Vernieuwing
De uitvoering van verschillende innovatieve projecten ten behoeve van de stedelijke vernieuwing is vertraagd. Het kasritme is op een actuele projectenplanning aangepast, hetgeen heeft geleid tot een onderuitputting in 2005 van circa € 6,5 mln.
4.3. Operationele doelstellingen
4.3.1. Verhogen woningproductie
Sinds eind 2003 wordt ingezet op een structurele verhoging van de woningproductie om meer beweging te krijgen op de woningmarkt. Om het woningtekort terug te brengen tot 1,5% in 2010 moeten in de periode 2005–2010 landelijk 445 000 woningen worden gerealiseerd (waarvan 25 000 woningen anders dan door nieuwbouw). In de stedelijke regio’s, waarmee de woningbouwafspraken zijn gemaakt, moeten in die periode circa 360 000 woningen worden gerealiseerd. Wat betreft de kwaliteit blijft het beleid gericht op het binden van de midden en hogere inkomens aan de stad en de huisvesting van lage inkomensgroepen, ook in de randgemeenten. Daarvoor is regionale afstemming noodzakelijk. Daarnaast richt het beleid zich op het vereenvoudigen van de regelgeving, tijdige sturing op voldoende bestemmingsplancapaciteit, toenemende investeringen van de corporaties en de verdere invoering van de Nota Grondbeleid.
Op basis van de gefaseerde woningbouwafspraken met de stedelijke regio’s en de Nota bouwprognoses 2005–2010 wordt verwacht dat het woningtekort in 2008 zal zijn teruggebracht tot circa 2%. In de 20 stedelijke regio’s tezamen worden volgens de afspraken in de periode 2005–2010 circa 360 000 woningen gebouwd waarmee het woningtekort per 2010 wordt teruggebracht tot 1,5%. In 2005 is de landelijke productie volgens CBS-cijfers gestegen van 59 600 woningen in 2003 via 65 300 woningen in 2004 tot 67 000 woningen (exclusief 7 300 woningen anders dan door nieuwbouw). De productie is daarmee iets achtergebleven bij het streefcijfer zoals opgenomen in de begroting 2005, maar het gaat wel de goede kant op.
Tabel maatschappelijke effecten, indicatoren en streefwaarden | ||
---|---|---|
Verhogen woningproductie | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Uitbreiding woningvoorraad | In 2005 minimaal 70 000 nieuwbouwwoningen landelijk | Gedeeltelijk, 67 000 nieuwbouw-wonin- gen |
Woningproductie 2005–2010 conform woningbouwafspraken | Bekend in 2010 | |
Daling woningtekort | In 2010 woningtekort 1.5 à 2 % | Gedeeltelijk |
Beter evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt | Vraagdruk op woningmarkt (onderscheiden naar totaal, centrum-stedelijk, groenstedelijk en buiten-centrum) moet afnemen (t.o.v. WBO 2002) | Bekend eind 2006 |
Woning-overschot/-tekort aan huur en koopwoningen moet afnemen (t.o.v. WBO 2002) | Bekend eind 2006 | |
Toename midden en hogere inkomens in de grote steden | Toename procentueel meer dan in geheel Nederland | Bekend eind 2006 |
Aandeel midden en dure woningen moet toenemen (t.o.v. WBO 2002) | Bekend eind 2006 | |
Bevordering doorstroming ten behoeve van de doelgroep | Slaagkans lagere inkomens op betaalbare woning moet toenemen (t.o.v. WBO 2002) | Bekend eind 2006 |
Percentage goedkope voorraad bezet door doelgroep moet toenemen (t.o.v. WBO 2002) | Bekend eind 2006 |
Bron realisatiegegevens: CBS; WBO1998/2002; WoON2006; Primos 2005; VROM-woonmilieudatabase.
De realisatie van nieuwbouwwoningen in 2005 is volgens CBS-cijfers achtergebleven bij de prognoses. Daartegenover staat dat het aantal «toevoegingen (anders dan door nieuwbouw)» in 2005 sterk is toegenomen. Het aantal in 2005 gerealiseerde woningen (inclusief toevoegingen anders dan door nieuwbouw) komt daarmee op 74 300 woningen. Ook het aantal bouwvergunningen is flink gestegen (in 2005 bijna 10% meer dan in 2004).
De raming voor 2005 (Primos 2005) komt op 2,5%, terwijl eerder bij ongewijzigd beleid nog circa 2,7% werd verwacht.
Beter evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt; toename midden en hoge inkomens in de grote steden; bevordering doorstroming ten behoeve van de doelgroep.
In de begroting 2005 is voor een aantal parameters aangegeven dat deze een indicatie geven van de ontwikkeling van de beoogde maatschappelijke aspecten inzake stedelijke vernieuwing (nieuwbouw en herstructurering). Streefwaarde daarbij is dat bij deze parameters vooruitgang wordt geboekt. Eind 2006 zijn de nieuwe gegevens beschikbaar (WoON 2006).
In het kader van de woningbouwafspraken heeft afstemming van de regionale woningbouwprogrammering plaatsgevonden tussen de centrum- en randgemeenten.
Verhogen woningproductie | ||
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Stimuleren en monitoren voortgang woning- bouwafspraken; prestatiegerichte inzet van BLS | Continue | ja |
Inzet VROM-aanjaagteams t.a.v knelpunten in de herstructurering | Continue | ja |
Stroomlijnen en vereenvoudigen bouwgerelateerde wet en regelgeving | Afgerond 2006 | nvt |
Monitoren en interveniëren in overige wet-en regelgeving | Afgerond 2006 | nvt |
Voldoende streek en bestemmingsplancapa- citeit | Monitoring in 2005 in gang gezet | ja |
Afspraken tussen gemeenten en corporaties over investeringen nieuwbouw en herstructurering, i.h.k.v. lange termijn huurbeleid | In 2004–2005 | nee |
Beoordeling verantwoording Vinex-conve- nanten 1995–2004 | In 2005 wordt deTweede Kamer geïnformeerd | nee |
Maatwerkafspraken | Indien nodig | n.v.t. |
Bijeenkomsten en publicaties | Continue | ja |
Ondersteuning particulier opdrachtgeverschap | Continue | ja |
Bron realisatiegegevens: CBS; Provinciale inventarisatie plancapaciteit; Eindrapportages Vinex
Bij brief van 2 juni 2005 is de Tweede Kamer in kennis gesteld van de resultaten van de woningbouwafspraken en de inventarisatie bestemmingsplancapaciteit 2004 (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 562, nr. 6).
Stimuleren en monitoren voortgang woningbouwafspraken
In 2005 zijn aan de budgethouders (provincies en kaderwetgebieden) de voor het jaar 2005 overeengekomen bijdragen op grond van het in 2005 opgestelde, nieuwe Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS-2005) ad € 569 mln beschikt in vervolg op de in 2004 respectievelijk 2005 afgesloten convenanten. De VROM-accountmanagers volgen de uitvoering in de stedelijke regio’s nauwlettend, hebben inzicht in de risico’s en knelpunten en bespreken deze met lokale en regionale partijen om tot oplossingen te komen. Daarbij worden ook VROM-aanjaagteams ingezet om de ontwikkeling van locaties te helpen versnellen. Daarnaast zijn in 2005 een Monitor Nieuwbouw en een Thermometer Woningbouwafspraken ontwikkeld en zijn voor alle regio’s risicoanalyses opgesteld. Zo wordt de voortgang in alle stedelijke regio’s nauwlettend gevolgd en waar nodig worden maatregelen genomen om de uitvoering te stimuleren. Tijdens het bestuurlijke evaluatieoverleg in november 2005 zijn knelpunten en oplossingen voor de woningproductie besproken met betrekking tot onder andere luchtkwaliteit en bestemmingsplancapaciteit. In 2006 wordt dit overleg voortgezet.
In 2005 zijn aanjaagteams ten aanzien van de woningproductie onder andere succesvol ingezet in Drechtsteden (oplossen geluidhinderproblematiek Spoortunnel-Volgerlanden), Noord-Holland (op verzoek van de provincie is de uitvoering locatie in Venhuizen versneld), Alkmaar (aanpak versnelling binnenstedelijke locaties) en Venlo (verwerving Nedisco-complex in Centrum-zuid). In de provincies Gelderland, Overijssel en Noord-Holland worden door VROM-aanjaagteams ook de provinciale aanjaagacties waar nodig ondersteund.
In 2005 is de inventarisatie van de plancapaciteit geactualiseerd in de 10 stedelijke regio’s waar, gezien de inventarisatie in 2004, een tekort aan «harde» capaciteit zou kunnen ontstaan. Uit de inventarisatie 2005 blijkt dat in een zestal regio’s op termijn een tekort aan «harde» capaciteit dreigt. Gemeenten en provincies in die stedelijke regio’s zijn doordrongen van de noodzaak maatregelen te nemen om te zorgen voor de tijdige aanmaak van voldoende plancapaciteit. In 2006 wordt de rapportage over 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Afspraken tussen gemeenten en corporaties over investeringen in de woningproductie
Omdat de beleidsvoorbereiding en parlementaire behandeling van het huurbeleid meer tijd vergde dan was voorzien, zijn de gemeenten en corporaties (in het kader van het huurbeleid) nog niet actief door het Rijk aangesproken over het maken van afspraken over investeringen in de woningproductie. Het streven is er op gericht dat medio 2006 definitieve aantallen per regio van door de verhuurders te bouwen woningen kunnen worden vastgelegd. Deze vertraging heeft geen gevolgen voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen. Als uitwerking van de woningbouwafspraken zijn in diverse regio’s al afspraken over de inzet van de corporaties gemaakt.
Beoordeling verantwoording Vinex-convenanten 1995–2004
Als gevolg van de late indiening van de eindverantwoordingverslagen door de BLS-budgethouders (provincies en kaderwetgebieden) is de beoordeling nog niet volledig afgerond. Naar verwachting kan een en ander voor medio 2006 worden afgerond, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Grondbeleid | ||
Beleidsprestatie | Streefdatum | Realisatie 2005 |
Grondexploitatieregeling.Dit betreft de introductie van een kostenlijst voor grondexploitatie en een vergunningenstelsel. | Wetsvoorstel in 2005.Inwerkingtreding in 2006 als onderdeel van de Wro. | Ja |
Concurrentiebevordering.De Regering is voorstander van het verbeteren van de marktwerking op ontwikkelingslocaties. Tijdens de Kamerbehandeling van de Nota Grondbeleid (mei 2001) is de vraag aan de orde geweest of een verplichting tot concurrentiebevordering moet worden ingevoerd. Het Kabinet heeft in 2004 zijn standpunt hierover bepaald. Daarbij zijn o.m. een aantal te ondernemen activiteiten aangegeven ter bevordering van de concurrentie. | Nadere uitwerking acties uit kabinetsstandpunt in 2005 | gedeeltelijk |
Stedelijke herverkaveling.Een van de oorzaken waardoor de voortgang van de stedelijke vernieuwing vertraging oploopt is versnipperd eigendom. Als faciliterend grondbeleidsinstrument wordt daarom de invoering van stedelijke herverkaveling overwogen. | Pilotproject in 2005Wetsvoorstel in 2006 | gedeeltelijk |
Integrale herziening Wet voorkeursrecht gemeenten:• Aanpassing aan wet Dualisering gemeenten/Algemene wet bestuursrecht/ Wro;• Verkenning beperkt voorkeursrecht provincies en Rijk. | Afgerond in 2005 e.v. | gedeeltelijk |
Onteigeningswet.Onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie wordt gewerkt aan het vereenvoudigen en versnellen van de procedures voor onteigening, teneinde belemmeringen voor de woningproductie weg te nemen. De gemeenten maar ook het Rijk en de provincie krijgen naast de bevoegdheid op basis van het bestemmingsplan ook de bevoegdheid om te onteigenen op basis van een projectbesluit. | Wetsontwerp in 2005 naar de Tweede Kamer | nee |
Regionaal kostenverhaal en verevening. TK 2004–2005 27 581, nr. 20In 2004 is onderzoek gedaan naar de vraag of (en zo ja, hoe) instrumenten voor regionaal kostenverhaal en verevening vorm gegeven kunnen worden. | Uitwerking van het kabinetsstandpunt in 2005 | gedeeltelijk |
Het wetsvoorstel is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 218, nrs. 1 t/m 3). De inwerkingtreding van de grondexploitatieregeling is afhankelijk van die van de Wro en wordt verwacht in 2007.
In 2005 zijn vier deelonderzoeken naar het zelfrealisatierecht uitgezet. In het 2e kwartaal van 2006 zal de Kamer hierover geïnformeerd worden. De nadere uitwerking van het kabinetsstandpunt concurrentiebevordering zal in 2006 en 2007 plaatsvinden. Dit heeft geen gevolgen voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen.
In 2005 zijn pilotprojecten aangewezen die beoordeeld worden op het ontbreken van instrumentarium dat met stedelijke herverkaveling tot betere en snellere resultaten zou leiden. Eind 2006 wordt beoordeeld of hiertoe aanvullende wetgeving gewenst is.
In 2005 is een start gemaakt met de integrale herziening van de Wet voorkeursrecht gemeenten.
In 2006 zal, onder primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie, de draad weer worden opgepakt en gewerkt worden aan een integrale herziening van de onteigeningswet, waarin de VROM aandachtspunten zullen worden meegenomen. Gevolg van deze vertraging is dat gemeenten langer moeten wachten op betere mogelijkheden voor grondverwerving.
Regionaal kostenverhaal en verevening
Vele acties zijn in gang gezet. De 5e voortgangsbrief zal resultaten bevatten; deze wordt in het voorjaar van 2006 verwacht.
4.3.2. Herstructurering van woonwijken
Als instrument voor herstructurering is sinds 2000 het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing (ISV) beschikbaar. Doel van het ISV is de stedelijke vernieuwing te stimuleren. Om het tempo van de stedelijke vernieuwing te verhogen wordt samen met gemeenten bijzondere aandacht gegeven aan de 56 zogeheten prioriteitswijken.
In aanvulling op de gemaakte meerjarenafspraken in het kader van GSBIII/ISV 2 is in 2005 de uitvoering van de herstructurering in met name de 56 prioriteitswijken door middel van een integrale aanpak versneld ter hand genomen. Begin 2006 is de Tweede Kamer over de voortgang van de herstructurering per brief geïnformeerd.
Herstructurering van woonwijken | ||
Beoogd maatschappelijk effect | Indicatoren en streefwaarden* | Realisatie 2005 |
Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving | – Tevredenheid met directe woonomgeving moet toenemen– Tevredenheid met groen- en speelvoorzieningen moet toenemen– Overlast van stank, geluid en vuil moet afnemen– Verhuisgeneigdheid vanwege fysieke aspecten van de woning moet afnemen– Verhuisgeneigdheid vanwege fysieke aspecten van de woonomgeving moet afnemenMeetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal; niet-rechtstreekse gemeenten totaal (per provincie)(Bron: WBO 1998 en 2002; WoON 2006) | Bekend eind 2006 |
Het binden van midden- en hoge inkomens aan de stad | Inkomens-index (kengetal) moet afnemen. De inkomensindex geeft aan welk deel van de bevolking zou moeten verhuizen teneinde een gelijkmatige spreiding van inkomensgroepen over de stad te bewerkstelligen. Als de indexwaarde nul is, is sprake van een volledig gelijkmatige spreiding. Meetniveau: G-4 afzonderlijk; G-4 totaal; G-26 totaal (Bron: VOIS/CBS) | Bekend eind 2006 |
Versnelling herstructurering 56 wijken | In 2005 in alle wijken met uitvoering gestart | Gedeeltelijk |
Versnelling herstructurering in 56 wijken
In 18 wijken zijn al woningen opgeleverd, in 27 andere wijken is de herhuisvesting op gang gekomen. In de overige wijken is de voorbereiding in volle gang maar zal het iets langer duren voordat dit zichtbare resultaten geeft.
Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving; het binden van midden- en hoge inkomens aan de stad.
In de begroting 2005 is voor een aantal parameters aangegeven dat deze een indicatie geven van de ontwikkeling van de beoogde maatschappelijke aspecten inzake stedelijke vernieuwing (nieuwbouw en herstructurering). Streefwaarde daarbij is dat bij deze parameters vooruitgang wordt geboekt. Eind 2006 zijn de nieuwe gegevens beschikbaar (WoON 2006).
Herstructurering van woonwijken | ||
Beleidsprestatie | Streefdatum | Realisatie |
ISV-I (2000–2004) | ||
– In kader van GSB-beleid, verantwoording afleggen over invulling verantwoordelijkheid voor stedelijke vernieuwing (rapportage over doelbereik opgaven ISV-I (2000–2004); G-30) | begin 2006 | nvt |
– Beoordeling van eindverantwoordingen ISV-I; G-30 | in 2005 | Ja |
– Definitieve vaststelling financiële bijdragen ISV-I; G-30 (circa € 1,7 mrd) | in 2005 | Ja |
– ISV-II (2005–2009)Voor deze periode is € 1 314 mln beschikbaar (exclusief Impulsbudget ISV).Begin 2005 worden met de G-30 de convenanten ISV2/GSB3 gesloten. | in 2005 | Ja |
Stimuleren van uitvoering prestatieafspraken 56 wijken door:– inzet impulsteams– inzet impulsbudget– bevorderen samenhangende aanpak sociaal/fysiek (zie beleidsartikel 5)– bevordering matching (o.m. stimuleren inzet afsprakenkader kostenverdeling) | In 2005 | Ja |
Publicatie regeling Impulsbudget ISV-II | In 2005 | Ja |
Toedeling Impulsbudget ISV-II.Van het totale ISV-budget voor de periode 2005–2009 is € 110 mln niet op voorhand verdeeld. Het grootste deel van dit budget (€ 90 mln) is gereserveerd voor impulsen ter versnelling van de herstructurering in de G30, met name in de 56 wijken. € 10 mln is gereserveerd voor soortgelijke impulsen in de niet-rechtstreekse gemeenten en de resterende € 10 mln zijn bedoeld voor het oplossen van onvoorziene knelpunten op het gebied van stedelijke vernieuwing. | In 2005 | Gedeeltelijk |
Integrale behoefteraming stedelijke vernieuwing 2010–2014.In 2007 worden de resultaten en de daarop gebaseerde beleidsconclusies gepresenteerd van een nieuwe integrale behoefteraming stedelijke vernieuwing voor de periode 2010 t/m 2014. | In 2007 | In uitvoering |
– Uitwerking onderzoeksopdrachten selectie bureaus | 2005 | Ja |
Voorlichting en kennisoverdracht inzake– best practises IPSV; TK 2004–2005, 30 136 en 29 800 XI, nr. 4– resultaten uitvoering 56 wijken (voorbeeldwerking)– afzonderlijke faciliteiten wijkaanpak (i.s.m. Kenniscentrum KEI)– bijeenkomsten met betrokkenen | In 2005 | Ja |
Het CFV heeft de beleidsregels aangepast. Matching van middelen door middel van een heffing bij corporaties is daarmee mogelijk als uitkomst van een zorgvuldig doorlopen proces waarbij vrijwillige steun niet of onvoldoende tot stand is gekomen. In 2005 is, na een beroep van de Minister op 20 rijkere corporaties, op vrijwillige wijze steun verleend aan Centrada in Lelystad. Op dit moment zijn geen situaties bekend waarbij matching aan de orde is.
Het Impulsbudget wordt verdeeld in twee tranches. De eerste tranche (ca. € 35 mln voor de G4) is verdeeld in 2005. De tweede tranche (ca. € 55 mln voor de G27 en € 10 mln voor de niet-rechtstreekse gemeenten) wordt verdeeld in 2006. Aan de G4 gemeenten 22 bijdragen toegekend voor een totaal bedrag van € 34 960 361,–. De subsidies gaan bijvoorbeeld naar het verbeteren van de verkoopbaarheid van (middel)dure koopwoningen in deze wijken ondanks de tegenvallende economische ontwikkeling, het doorbreken van een negatief wijkimago, het creëren van draagvlak bij bewoners door het nemen van maatregelen als het verbeteren van de openbare ruimte, sociale voorzieningen of parkeervoorzieningen, het verstrekken van korting aan kopers, bijdragen aan achterstallig onderhoud bij particulier woningbezit, het versneld opkopen en aanpakken van «rotte kiezen», in de omgeving, etc.
Het InnovatieProgramma Stedelijke Vernieuwing scoort bij de betrokken partijen (zoals gemeenten, corporaties, etc.) hoog in de evaluatie, beoordeeld naar het functioneren en de resultaten ervan. Het programma bood de mogelijkheid gerichte impulsen te geven vanuit het Rijk, gericht op versnelling en kwaliteitsverbetering van de stedelijke vernieuwing. Daarbij lag de focus in de laatste jaren op de 56 wijkenaanpak. De leerervaringen vanuit de nog lopende IPSV-projecten kunnen bij de ISV-2 periode zeker van nut zijn. (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 136 en 29 800 XI, nr. 4).
Evaluatie doeltreffendheid ISV-I
Nog niet afgerond, rapportage volgt in 2006.
Artikel 5. Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving
5.1. Algemene beleidsdoelstelling
Het algemene doel is als volgt beschreven: het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving. Hierbinnen vallen drie thema’s:
1. De gevolgen van de vergrijzing voor het wonen en de toenemende wens van mensen met beperkingen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen.
2. Het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken.
3. Het huidige tekort aan studentenhuisvesting.
De uitvoering van de doelen voor deze drie thema’s kan goed op gang komen, omdat in 2005 een aantal belangrijke beleidslijnen is uitgezet.
Ad 1: In april 2005 heeft het Kabinet haar algemene visie op de vergrijzing «Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing» aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 389, nr. 5) gezonden. Begin december kwam de themacommissie Ouderenbeleid van de Kamer met haar rapport «Lang zullen we leven» (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 549, nr. 5). Beide rapporten zullen begin 2006 in samenhang in de Tweede Kamer behandeld worden. Uiteraard bevatten beide rapporten onderdelen die het wonen betreffen. Beide rapporten benadrukken de keuzevrijheid die ook voor ouderen moet gelden, dat nieuwbouw een belangrijke bijdrage kan leveren in de opgave voor ouderenhuisvesting en dat het belang van het aanpassen van de bestaande voorraad niet overschat kan worden.
Ad 2: In 2005 is de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (ook wel de Rotterdamwet genoemd) afgerond, waardoor de wet begin 2006 in werking is getreden.
Ad 3: Om de doorstroming in de studentenhuisvesting te bevorderen is een wijziging van de leegstandswet in behandeling, alsmede de invoering van campuscontracten.
5.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 18 034 | 29 314 | 4 895 | 1 863 | 1 243 | 620 |
Uitgaven: | 43 293 | 45 521 | 28 805 | 26 206 | 26 318 | – 112 |
Programma: | 41 594 | 44 433 | 27 492 | 25 043 | 25 836 | – 793 |
Bevorderen vernieuwing beleid voor wonen en zorg: | 41 260 | 44 089 | 27 297 | 24 651 | 25 075 | – 424 |
Huisvesting gehandicapten | 24 837 | 22 145 | 19 489 | 18 097 | 17 785 | 312 |
Woonzorgstimuleringsregeling | 16 423 | 21 944 | 7 808 | 6 554 | 7 290 | – 736 |
Overig programma: | 334 | 344 | 195 | 392 | 761 | – 369 |
Kennisoverdracht, experimenten e.a. | 8 | 51 | 106 | 251 | 45 | 206 |
Onderzoek DGW | 326 | 271 | 75 | 141 | 340 | – 199 |
Communicatie-instrumenten | 22 | 14 | 0 | 376 | – 376 | |
Apparaat: | 1 699 | 1 088 | 1 313 | 1 163 | 482 | 681 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 205 | 201 | 0 | 217 | – 217 | |
Apparaat DGW | 1 699 | 883 | 1 112 | 1 163 | 265 | 898 |
Ontvangsten: | 247 | 2 887 | 1 848 | 1 101 | 0 | 1 101 |
In 2005 zijn de gerealiseerde betalingen achter gebleven bij de geraamde betalingen omdat de gereedmeldingen van de toegekende aanvragen nog niet dan wel vertraagd zijn ontvangen.
5.3. Operationele doelstellingen
5.3.1. Voldoende aanbod van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen
Al enige jaren is bekend welke gevolgen de vergrijzing zal hebben voor de vraag naar woningen. Tot 2010 zal de vraag naar nul-tredenwoningen toenemen met 255 000. Hiervan zullen 99 000 in de categorie verzorgd wonen vallen. In hoeverre er op dit terrein voortgang wordt geboekt, valt af te lezen uit de toename of afname van de slaagkans op een geschikte woning.
Het zal duidelijk zijn dat de genoemde doelen niet in enkele jaren bereikt kunnen worden. Er valt echter wel te constateren dat de maatschappelijke belangstelling voor het thema toeneemt. Concrete cijfers over het doelbereik zijn beschikbaar in de woonzorgmonitor, die in de eerste helft van 2006 voor het eerst beschikbaar komt.
De Minister van VROM zorgt voor impulsen om te bevorderen dat uitvoerende partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving worden weggenomen.
In 2005 zijn diverse activiteiten ondernomen om partijen te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Zie hiervoor de uitvoering van het Actieplan. Er was geen aanleiding de wet- en regelgeving aan te passen.
Voldoende aanbod geschikte woningen | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Beter evenwicht tussen vraag en aanbod van geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen | Nultredenwoningen: per ultimo 2009 (t.o.v. WBO 2002) minimaal 255 000 nultreden-woningen meer beschikbaar, waarvan 99 000 in categorie «verzorgd wonen». | Nieuwe cijfers bekend eind 2006 |
Slaagkans volledig toegankelijke woningen: per ultimo 2006 een betere slaagkans voor huishoudens op zoek naar een volledig toegankelijke woning | Bekend eind 2006 | |
Volledig toegankelijke woningen in de nieuwbouw: percentage volledig toegankelijke woningen in de nieuwbouw moet toenemen (nu circa 37%, moet 40% worden). Meetniveau: G-4 totaal; G-26 totaal; overig Nederland | Ja |
Bron realisatiegegevens: WBO/WoON/MNW
Nadere gegevens komen beschikbaar in het WoON eind 2006. Wat betreft gegevens over de verbouw van woningen: deze komen begin 2008 beschikbaar.
Over verbouw en woningtoewijzing zijn geen gegevens beschikbaar, net als over slaagkansen.
Over het algemeen zijn de voorgenomen prestaties uitgevoerd. Daarnaast is in september 2005 een communicatiecampagne gestart, gericht op oudere eigenaar-bewoners. Het doel hiervan is tweeledig: bevorderen dat deze burgers nadenken over de eigen woonsituatie en de geschiktheid hiervan op langere termijn, evenals het bevorderen van de bereidheid om pro-actief preventieve maatregelen te nemen die de bruikbaarheid van de eigen woning tot op hoge leeftijd bevorderen. Deze campagne krijgt een vervolg in 2006.
Voldoende aanbod geschikte woningen | ||
Beoogde beleidsprestatie 2005 | Beoogde indicator e/o streefdatum 2005 | Realisatie 2005 |
Uitvoeren Actieplan (i.s.m. VWS), onder meer: | Per 2005, jaarlijkse rapportage in jaarverslag van VROM en VWS | Ja |
– partijen aanspreken op verantwoordelijkheden | Gedeeltelijk | |
– stimuleren en faciliteren van kennisverzameling en overdracht (o.m. best practices) | Ja | |
– knelpunten in wet- en regelgeving signaleren/oplossen | Nee | |
– bevorderen van aandacht voor wonen en zorg in prestatieafspraken | Ja | |
Monitoring (lokale) voortgang | ||
Uitvoeren Actieplan (i.s.m. IPO), onder meer: | ||
– Bewoners Nieuwe Woningen (BNW) | tweejaarlijks | Ja |
– rapportage Besluit beheer sociale huursector (BBSH) | jaarlijks | Ja |
– Grote Steden Beleid monitor | vanaf 2007 | Nee |
– gereed meldingen zorginfrastructuurprojecten | jaarlijks | Ja |
In de eerste helft van 2006 zal de woonzorgmonitor aan de Tweede Kamer worden gezonden, daarbij wordt nader ingegaan op de voortgang van het Actieplan.
Het aanspreken van partijen op hun verantwoordelijkheden is in 2005 ter hand genomen door het gericht inzetten van accountmanagers. Een voorgenomen brief aan de gemeenten is uitgesteld tot 2006 in verband met de gemeenteraadsverkiezingen, omdat verwacht mag worden dat de samenstelling van colleges van B&W na de verkiezingen zal wijzigen. Voor het oplossen van concrete knelpunten door aanpassing in wet- en regelgeving was geen aanleiding.
Wel loopt nog de aanpassing van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. In 2005 is advies van de Raad van State ontvangen. De wetswijziging wordt begin 2006 ter behandeling bij het parlement aangeboden.
Met gemeenten waar het huidige en/of verwachte tekort aan voor ouderen geschikte woningen groot is hebben de VROM-accountmanagers gesprekken gevoerd met de inzet daarop gericht lokaal beleid te voeren. In 2006 worden deze gesprekken voortgezet om te kunnen constateren of de VROM-inzet geleid heeft tot gericht lokaal beleid.
5.3.2. Het verbeteren van de leefkwaliteit van wijken
VROM probeert de betrokken partijen te stimuleren tot een evenwichtige aanpak van de herstructurering, waarbij de fysieke aanpak wordt gecombineerd met de sociale en economische opgave. De acties van VROM hebben plaats binnen GSB en ISV-beleid en binnen de 56-wijken aanpak.
De Minister van VROM stuurt, faciliteert en neemt waar mogelijk belemmeringen weg. De ISV-gelden kunnen ingezet worden om te sturen op sociaalfysiek terrein. Verder betreft het kennisverzameling en -overdracht. Het thema leefbaarheid raakt meerdere ministeries.
Met het van kracht worden van de Wet bijzondere matregelen grootstedelijke problematiek (de «Rotterdamwet») heeft het Kabinet belangrijke belemmeringen uit de weg geruimd. Ook op het terrein van kennisverzameling en -overdracht zijn activiteiten ondernomen.
Verbeteren leefkwaliteit wijken | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde Indicator e/o streefwaarden 2005 | Realisatie 2005 |
Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving | Tevredenheid van bewoners met de sociale aspecten van de woonomgeving moet toenemen. | Bekend in 2006 |
Verhuisgeneigdheid vanwege sociale aspecten van de woonomgeving moet afnemen Meetniveau; G-4 totaal; G-26 totaal; landelijk totaal (Bron: WBO; WoON) | Bekend in 2006 | |
Verminderen concentratie lage inkomensgroepen in wijken | Inkomensindex (kengetal) moet afnemen Meetniveau: G-4 afzonderlijk; G-4 totaal; G-26 totaal | Bekend in 2006 |
Gegevens over bovenstaande indicatoren komen in 2006 beschikbaar als het WoON wordt opgeleverd.
Op dit thema zijn vele activiteiten ontwikkeld. In het verslagjaar zijn de ISV-convenanten afgesloten. Daarnaast is er veel voortgang geboekt in de 56 wijken. De Tweede Kamer zal begin 2006 hier uitgebreid over worden geïnformeerd. Vooruitlopend op deze resultaten kan ten aanzien van de leefbaarheid geconstateerd worden dat de door de lokale partijen gemaakte afspraken een gewenste kwalitatieve verbreding laten zien in de richting van een samenhangende aanpak tussen fysiek, sociaal, economie en veiligheid. Ook zijn impulsteams in de 56 wijken in toenemende mate ingezet op sociaal-fysieke aspecten. Niet voorzien was de grote inspanning die is gepleegd ten behoeve van een Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang van het Kabinet en de G4. Na een bestuurlijk akkoord op een daartoe opgezette conferentie op 5 september 2005, is er een breed plan ontwikkeld in samenwerking met de G4. Begin 2006 zal dit plan het licht zien. Hierna zal nog een vertaalslag plaatsvinden, zodat het ook bruikbaar is buiten de G4.
In samenhang hiermee is in samenwerking met de SEV, een aantal acties verricht die tot doel hebben corporaties meer activiteiten te laten ontwikkelen aan de onderkant van de woonladder.
Tot slot is gewerkt aan de uitvoering van het plan van aanpak «Jeugd en fysieke ruimte» dat in het kader van Operatie Jong is opgesteld. Met het netwerk Child Friendly Cities wordt samengewerkt voor de totstandkoming van een aantal toegezegde activiteiten, zoals het handboek speelruimtebeleid. In 2005 is eveneens een prijsvraag voor gemeenten georganiseerd voor «kindvriendelijke initiatieven» en is de IPSV themabrochure «actieve parken, sociaal cement» uitgebracht.
Voor een nadere toelichting met betrekking tot de beleidsprestaties 2005 over de onderwerpen «ISV en BLS» en «Matching» wordt verwezen naar artikel 4.
Verbetering leefkwaliteit wijken | ||
Beoogde beleidsprestatie 2005 | Beoogde indicator e/o streefdatum 2005 | Realisatie 2005 |
Kennisontwikkeling faciliteren en toepassing kennis stimulerenContinuering Kennisprogramma Sociaal-fysieke wijkaanpak(Continuering samenwerking VWS; en andere ministeries) | Afhankelijk van evaluatie Kennisprogramma najaar 2004. | Ja. |
Voortgangsbewaking en beschikbaar stellen kennis; ISV-II en 56 wijken:– GSB/ISV stadsgesprekken en voortgangsgesprekken 56 wijken– inzet Impulsteams– inzet VROM-accounts– inzet kennisinstituten | In 2005; in alle G-30 gemeenten. | Ja. |
Wegnemen knelpunten en stroomlijnen activiteiten (interdepartementaal) | Afhankelijk van de actualiteit in 2005. | Ja. |
Verruiming materiële gronden Wet Victor/Victoria; gecombineerde Verzamel- en Uitzonderingswet | 2005 | Ja. |
Wijziging Huisvestingswet | 2007 | n.v.t. |
Er is een analyse opgesteld over de sociaalfysieke aspecten in de 56 wijken. De hieruit voortvloeiende informatie is gebruikt in de voortgangsgesprekken.
De gecombineerde Verzamel- en uitzonderingswet is uiteindelijk als de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek per 1 januari 2006 in werking is getreden (Kamerstukken I, 2004–2005, 30 951, nr. A).
5.3.3. Verminderen tekort studentenhuisvesting
Doel is het specifieke aanbod van studentenwoningen te vergroten, alsmede de doorstroming van studentenwoningen naar de reguliere woningmarkt te bevorderen.
De Minister is verantwoordelijk voor het treffen en ondersteunen van aanvullende maatregelen om het hierna genoemde maatschappelijk effect te bewerkstelligen. Hierover wordt hieronder verslag gedaan.
Verminderen tekort studentenhuisvesting | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Aanbod studentenhuisvesting vergroten | 2004–2006: 3 000 studenteneenheden (COA-woonunits) | Bekend in 2006 |
2005–2010: 12000 eenheden (nieuwbouw) | Bekend in 2006 | |
Bevorderen doorstroming naar reguliere woningmarkt d.m.v. aanpassing huurwetgeving (ten behoeve van campuscontracten) en aanpassing Leegstandwet | 2005–2006 | Bekend in 2006 |
Mede als gevolg van het actieplan van VROM (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XI, nr. 19) zijn er tot ultimo 2005 6 100 eenheden opgeleverd; dit zijn niet alleen COA-eenheden. In 2006 zal duidelijk zijn of de 3 000 COA-eenheden ook daadwerkelijk allemaal gerealiseerd zijn.
De verruiming van de Leegstandwet (Tweede Kamer/Eerste Kamer, 2004–2005, 28 987) is april 2005 in werking getreden. Het wetsvoorstel campuscontracten(Tweede Kamer/Eerste Kamer, 2005–2006, 29 707) is in oktober 2005 door de Tweede Kamer aangenomen. De behandeling in de Eerste Kamer vindt in 2006 plaats.
Studentenhuisvesting | ||
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Aanpassing huurwetgeving en leegstandswet | 2005–2006 | Gedeeltelijk |
Matching van investeringsmiddelen en nieuwbouwprojecten voor studentenhuisvesting | In 2005 | Ja |
Communicatie | In 2005–2006 | Ja |
Monitoring vraag en aanbod studentenhuisvesting | Jaarlijks | Ja |
Monitoring inzet COA-eenheden | In (2004 en) 2005 | Ja |
Voor aanpassing regelgeving en oplevering studentenkamers: zie vorige tabel.
Het verzoek aan de corporaties om collegiale steun om vier projecten studentenhuisvesting te kunnen realiseren heeft € 43 mln opgeleverd. Collegiale ondersteuning is gegeven door zes collega-corporaties voor een project van SSH-Utrecht en drie projecten van DUWO te Delft, Leiden en Den Haag. Het Leidse project is om uitvoeringstechnische redenen uitgesteld. De realisatie van de andere drie projecten is verzekerd, zodat het verzoek om collegiale steun succes heeft gehad.
Artikel 6. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden
6.1. Algemene beleidsdoelstelling
De Nota Ruimte (NR) is gericht op het realiseren van een aantal doelen in en door middel van de ruimtelijke ordening. Onder meer de internationale concurrentiepositie en krachtige steden en vitaal platteland. Hieraan is een aantal subdoelen gekoppeld, zoals bundeling van verstedelijking, centrumvorming, bereikbaarheid, leefbaarheid en basiskwaliteit. De kwaliteit van de inrichting van stedelijke en te verstedelijken gebieden dient beter te voorzien in de gedifferentieerde vraag naar ruimte voor uiteenlopende vormen van wonen, werken, voorzieningen, groen, recreatie, sport en infrastructuur. Voor de gewenste gebundelde verstedelijking is het van cruciaal belang dat regionale samenwerking tot stand komt. Stedelijke netwerken moeten door samenwerking ruimtelijke kwaliteit bevorderen en een hoogwaardig sociaal, economisch en cultureel vestigingsklimaat bieden. Cultuurhistorische waarden moeten behouden blijven en er moet aandacht zijn voor de architectonische kwaliteit.
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het Ruimtelijk Planbureau (RPB) en Milieu- en Natuur Planbureau (MNP) gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt er iets te zeggen over het doelbereik.
6.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1 000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 45 938 | 96 689 | 199 449 | 201 389 | 32 029 | 169 360 |
Uitgaven: | 21 010 | 35 372 | 37 018 | 115 799 | 32 305 | 83 494 |
Programma: | 16 153 | 30 329 | 32 157 | 111 396 | 27 848 | 83 548 |
Verbeteren stedelijke inrichting: | 4 966 | 14 159 | 16 790 | 90 271 | 6 750 | 83 521 |
Investeringsbijdrage Nieuwe Sleutelprojecten | 2 229 | 1 340 | 6 416 | 9 723 | 900 | 8 823 |
Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds en organisatiekosten BIRK | 36 | 10 670 | 8 935 | 77 026 | 400 | 76 626 |
Stimuleringsregeling intensief ruimtegebruik | 137 | 191 | 195 | 144 | 180 | – 36 |
Stimuleren opzet digitale bestemmingsplannen | 606 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Investeringsbijdrage uitvoering verstedelijking | 1 958 | 1 958 | 1 244 | 3 378 | 5 270 | – 1 892 |
Cultuurhistorische identiteit: | 7 292 | 10 923 | 10 581 | 14 258 | 15 560 | – 1 302 |
Belvedere | 0 | 0 | 2 560 | – 2 560 | ||
Beheer rijksmonumenten | 7 292 | 10 923 | 10 581 | 14 258 | 13 000 | 1 258 |
Architectonische kwaliteit: | 3 267 | 4 597 | 3 973 | 5 908 | 4 433 | 1 475 |
Architectuurbeleid | 3 267 | 4 597 | 3 973 | 5 908 | 4 433 | 1 475 |
Overig programma: | 628 | 650 | 813 | 959 | 1 105 | – 146 |
Overig stedelijk | 146 | 109 | 30 | 119 | 55 | 64 |
Onderzoek RGD | 190 | 255 | 260 | 548 | 295 | 253 |
Onderzoek DGR | 273 | 276 | 523 | 292 | 575 | – 283 |
Communicatie-instrumenten | 19 | 10 | 0 | 0 | 180 | – 180 |
Apparaat: | 4 857 | 5 043 | 4 861 | 4 403 | 4 457 | – 54 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 244 | 245 | 240 | 0 | 260 | – 260 |
Apparaat DGR | 4 613 | 4 798 | 4 621 | 4 403 | 4 197 | 206 |
Ontvangsten: | 591 | 10 789 | 12 041 | 86 036 | 9 357 | 76 679 |
In 2005 is een groot aantal verplichtingen in het kader van BIRK vastgelegd. Het betreft hier de besteding van FES-middelen, die aan de VROM-begroting zijn toegevoegd.
Investeringsbijdrage Nieuwe Sleutelprojecten
In 2005 is € 9 mln uit het FES betaald voor het Nieuwe Sleutelproject aan de gemeente Den Haag. Omdat Den Haag in 2005 niet tijdig een aantal stukken heeft kunnen overleggen die essentieel zijn voor uitbetaling, zullen in 2006 naar verwachting de overige bedragen worden betaald.
Investeringsbijdrage Vijfde Nota uit FES-fonds
Op dit instrument hebben de volgende mutaties plaatsgevonden:
Verplichtingen | Uitgaven | |
Hart voor Dieren | 3 300 | 3 150 |
Arnhem Rijnboog | 11 600 | |
Enschede muziekkwartier | 11 200 | |
Zaanstad Inverdan | 14 000 | 11 200 |
Spoorzone Delft | 75 000 | 25 000 |
Hoeksche Waard Vlietproject | 2 965 | 1 200 |
Venlo | 1 500* | |
Spoorzone Tilburg | 13 800 | 5 242 |
Groningen Europark | 7 000 | |
Nieuw Zaailand | 10 300 | |
Spoorzone Haarlem | 7 900 | |
Spoorzone Dordrecht | 7 200 | |
Groene Hart Ankeveense Plassen | 2 400 | |
NH Midden Vogelmeerpolder | 1 235 | |
BSIK project Habiforum | 6 940 |
* In totaliteit is er aan dit project in 2005 € 4,0 mln uitgegeven: 1,5 mln ten laste van de FES gelden en 2,5 mln ten laste van de eigen VROM begroting.
De in de tabel opgenomen middelen zijn afkomstig uit het FES. Voor een deel betreft het projecten waarvoor in 2005 de verplichting is aangegaan en eventueel ook al betalingen in dat jaar hebben plaatsgevonden. Voor een ander deel betreft het uitfinanciering van reeds eerder aangegane verplichtingen.
Investeringsbijdrage uitvoering verstedelijking
Van de V&W-bijdrage aan het project Venlo (4 mln) is € 2,5 mln door VROM uit eigen begrotingsmiddelen betaald. In 2006 zal de verrekening met V&W plaatsvinden. VROM heeft hiervoor dekking gevonden op diverse DGR-instrumenten waar sprake was van een geringe onderuitputting.
Daarnaast is er € 4,29 mln aan verplichtingen afgeboekt voor het project Hart voor Dieren. Doordat de verplichting voor Hart voor Dieren op de VROM-begroting is vastgelegd en later ook nog eens verplichtingenruimte vanuit V&W is overgeboekt naar de VROM-begroting, was deze correctie noodzakelijk.
Er heeft een budgettair neutrale herschikking plaatsgevonden van de apparaatskosten tussen een aantal beleidsartikelen (1, 6, 8, 9 en 15) op basis van de uitgevoerde activiteiten volgens het jaarplan.
De ontvangsten zijn met € 76,7 mln toegenomen als gevolg van de bijdrage uit het FES voor de BIRK-projecten.
6.3. Operationele doelstellingen
6.3.1. Bevorderen van krachtige steden en stedelijke netwerkvorming
Het Rijk richt zich vooral op die elementen die een cruciale rol vervullen voor de positie van de stad en steunt daarbij activiteiten of neemt het initiatief voor activiteiten die in doorslaggevende mate bijdragen aan de stedelijke netwerkvorming. De zes nationale stedelijke netwerken spelen hierbij een belangrijke rol. Verder wil het Rijk de forse investeringen in het Hogesnelheidstreinennetwerk benutten voor de versterking van het internationale vestigingsklimaat en voor Stedelijke Vernieuwing in stedelijke centrumgebieden: de nieuwe sleutelprojecten. In samenwerking met betrokken gemeenten en private partijen wil het Rijk de stationsgebieden ontwikkelen tot hoogwaardige, multimodale openbaar vervoersknooppunten en tot toplocaties voor wonen, werken en voorzieningen.
Daarnaast wil het Rijk bijdragen aan omvangrijke projecten van decentrale overheden die anders niet van de grond komen of niet met de gewenste kwaliteit. Hiervoor worden BIRK subsidies verstrekt.
Om de binnenstedelijke kwaliteit te vergroten wordt er gezocht naar oplossingen voor de complexe milieuproblematiek in relatie tot ruimtelijke plannen.
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het RPB en MNP gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt meer te zeggen over het doelbereik.
De doelen in het kader van milieu en ruimtelijke ordening ten behoeve van het vergroten van de binnenstedelijke kwaliteit zijn in ieder geval niet gerealiseerd. Er is in 2005 vooral aandacht besteed aan het onderwerp luchtkwaliteit in relatie tot ruimtelijke plannen. Er zijn hier ook andere beleidsinstrumenten bij betrokken, met name het Besluit luchtkwaliteit en de Wet luchtkwaliteit.
6.3.1.1. Stedelijke netwerkvorming en verstedelijkingslocaties Randstad
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Specifiek voor de stedelijke netwerken Groningen-Assen, Twente, Arnhem-Nijmegen, Brabantstad en Maastricht-Heerlen in 2005: | |
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Realiseren van bestuurlijke afspraken met betrokken overheden in de stedelijke netwerken Groningen-Assen, Twente, Arnhem-Nijmegen, Brabantstad en Maastricht-Heerlen en specifiek voor de Randstad Holland in 2005 | Gedeeltelijk |
Vaststellen Randstad uitvoeringsagenda | Gedeeltelijk |
Specifiek voor Almere | |
De planstudie Schiphol-Almere uitgewerkt | Gedeeltelijk |
Besloten of en zo ja, op welke wijze, de grondpositie van het Rijk in de regio wordt ingezet als onderdeel van een investeringsstrategie voor de verstedelijkingsopgave | Nee |
Door rijk en provincie een integraal (namelijk natuur/ecologie, stedelijk groen, waterberging) ontwikkelingsplan opgesteld, inclusief financieringsprogramma, voor de robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Horsterwold. | Nee |
Specifiek voor de Zuidplaspolder/Project Driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda in 2005: | |
Overeenstemming bereikt tussen Rijk en betrokken partijen over de inhoud van het ISV en ISP; inzet van het Rijk daarbij is een faseerbaar en flexibel plan waarmee de vraagstukken met betrekking tot aansluiting op de hoofdinfrastructuur, regionaal groen en de wateropgave worden opgelost; | Ja |
Overeenstemming bereikt (in de Bestuurlijke Commissie Randstad) over de bijdrage van het Rijk en andere partijen aan de realisering van ISV/ISP; | Gedeeltelijk |
Specifiek ten aanzien van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer- en omgeving in 2005: | |
Afronding gebiedsuitwerking | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
De in de begroting opgenomen prestaties zijn voor het overgrote deel gedeeltelijk gerealiseerd (met uitzondering van Almere). Dit heeft onder andere te maken dat het overleggen en het maken van afspraken met andere partijen veel tijd vergt. Hieronder wordt beschreven hoever VROM in 2005 is gekomen met de geplande prestaties:
• Voor Groningen-Assen is een ontwikkelingsagenda, voor Brabantstad en netwerkstad Twente een rijksagenda en voor KAN een concept uitvoeringsagenda gerealiseerd. Zuid Limburg staat aan het begin van het traject voor een ontwikkelingsagenda;
• In 2005 is een traject uitgestippeld om tot een Randstadagenda te komen;
• De planstudie Schiphol-Almere is nagenoeg uitgewerkt;
• ISV, ISP en de benodigde partiële herziening van het streekplan in overleg met het Rijk zijn vastgesteld. Hierdoor is er in 2005 een begin gemaakt met de benodigde bestemmingsplannen;
• Voor de realisering van ISV/ISP is € 100 000 procesgeld ten behoeve van verdere planvorming beschikbaar gesteld. De Rijksbijdrage aan de Zuidplaspolder voor wat betreft de verkeersinfrastructuur zal later worden bepaald op basis van de resultaten die de Netwerkanalyse verkeer en vervoer zal opleveren. Deze resultaten zijn pas na de zomer van 2006 beschikbaar;
• De provincies Noord- en Zuid-Holland hebben op verzoek van de Minister van VROM een plan van aanpak voor de gebiedsuitwerking voor de Haarlemmermeer opgesteld. De planning voor de afronding van de gebiedsuitwerking is april 2006.
De in de begroting opgenomen prestaties voor Almere die niet zijn gerealiseerd betreffen het besluit of en hoe de grondpositie van het Rijk wordt ingezet voor de verstedelijkingsopgave en het opstellen van een integraal ontwikkelingsplan voor de verbinding Oostvaardersplassen-Holsterwold.
Een besluit voor de inzet van de grondpositie van het Rijk zal volgen nadat in 2006 een besluit is genomen over de ontwikkelingsrichting van Almere op grond van een in het voorjaar 2006 uit te werken businesscase. In die analyse zal de grondpositie van het Rijk aan de orde komen.
Het opstellen van een integraal ontwikkelingsplan is bij LNV belegd. Ook de uitvoering van robuuste ecologische verbindingen wordt getrokken en gefinancierd door LNV.
6.3.1.2. Centrumvorming binnen stedelijke netwerken
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Ondertekening van uitvoeringsovereenkomsten voor de NSP Breda en Rotterdam | Nee |
Monitoring uitvoeringsafspraken overig NSP’s | Ja |
Traject besluit Amsterdam Zuidas in het kader van de Tracé/m.e.r. procedure | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
De voorbereiding van de overeenstemming over de uitvoeringsovereenkomsten NSP Breda en Rotterdam heeft meer tijd gevergd. De ondertekening is nu in maart / april 2006 gepland. Ook de uitvoering van het tracé m.e.r. procedure voor de Zuidas heeft tot vertraging geleid. Medio 2006 wordt voor de Zuidas een besluit voorgelegd aan de Tweede Kamer, mede op basis van informatie uit het tracé m.e.r. procedure.
NSP | 2005 | Realisatie 2005 |
Amsterdam | P/U | Gedeeltelijk |
Rotterdam | U | Nee |
Utrecht | M | Ja |
Den Haag | M | Ja |
Breda | U | Nee |
Arnhem | M | Ja |
P= planvorming,
P/U= afronding planvorming, zo mogelijk uitvoeringsafspraken,
U= uiterste termijn uitvoeringsafspraken,
M = monitoren uitvoeringsafspraken.
Budget investeringen ruimtelijke kwaliteit (BIRK)
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
In 2005 zullen voor de resterende geselecteerde projecten concrete afspraken worden gemaakt over uitwerking, uitvoering, communicatie en financiële afhandeling (vastgelegd in een beschikking) | Gedeeltelijk |
De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd omtrent de voortgang | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Van de 19 geselecteerde projecten hebben er inmiddels 13 een beschikking ontvangen. Met de resterende 6 projecten zal vrijwel zeker in het 1e kwartaal van 2006 tot overeenstemming gekomen worden en zal een beschikking kunnen worden geslagen. De Tweede Kamer heeft op 28 oktober 2005 de 2e voortgangsrapportage inzake BIRK ontvangen, inclusief de BIRK-brochure Ruimtelijke Kwaliteit in Ontwikkeling. Vanaf 2006 zal de Tweede Kamer van de voortgang op de hoogte worden gehouden via de begroting en het jaarverslag van VROM.
6.3.1.3. Vergroten binnenstedelijke kwaliteit
Knelpunten milieu en ruimtelijke ordening
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Het vinden van locatiespecifieke oplossingen op basis van in 2004 gesignaleerde knelpunten Milieu en Ruimtelijke Ordening | Gedeeltelijk |
Vaststellen meerjaren evaluatieprogramma | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Voor de KIEV-projecten (onder andere stedenbaan) zijn niet daadwerkelijk locatiespecifieke oplossingen gevonden, maar er is wel zicht op oplossingen. Voor de gebieden in transitie (Stadhavens/IJ-oevers) geldt dat de betrokkenheid van VROM is teruggedraaid naar het volgen van het proces. Door de actualiteiten heeft het onderwerp luchtkwaliteit meer inzet gevergd. Hiervoor geldt dat in 2005 inmiddels pilots zijn opgezet en gewerkt wordt aan een Nationaal Samenwerkingprogramma luchtkwaliteit, waarvan het plan van aanpak bijna gereed is. De resultaten zullen pas in 2006 zichtbaar worden. Een onderzoek naar de gevolgen van de luchtkwaliteit voor de ruimtelijke ordening is in september 2005 naar de Tweede Kamer gestuurd.
6.3.2. Versterken cultuurhistorische identiteit
Het doel van het Belvedèrebeleid is het cultureel erfgoed in het stedelijk en landelijk gebied beter te betrekken en te benutten bij de ruimtelijke inrichting van deze gebieden. Belvedère is een gezamenlijk project van de bewindslieden van OCW, LNV, V&W en VROM. De Staatssecretaris van OCW is coördinerend bewindspersoon. Het door de stuurgroep Nieuwe Hollandse Waterlinie vastgestelde Linieperspectief/Panorama Krayenhoff en de Nota Ruimte vormen de basis voor behoud en ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als samenhangend geheel.
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het RPB en MNP gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt meer te zeggen over het doelbereik.
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Met ingang van 2005 zullen de Belvedere-doelen worden bevorderd binnen de cultuur impuls ISV-2. | Ja |
Subsidiëring van een aantal geselecteerde Belvedereprojecten. | Ja |
Beoordeling streekplannen op de instandhouding en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden. | Ja |
Aanwijzing beschermde Stads en Dorpsgezichten krachtens de Monumentenwet 1988. | Ja |
Vaststellen meerjaren evaluatieprogramma | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Beoordeling van streekplannen op de doorwerking van de kernelementen uit het linieperspectief | Ja |
Stimulerende rol van Liniecommissie en Projectbureau, onder meer blijkend uit het in 2005 voortvarend ontwikkelen van de project- enveloppen | Ja |
Bijdrage van het Atelier Rijksbouwmeester aan de ontwerpkwaliteit van de Linie | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het Atelier heeft via de inzet van de «Rijksadviseur voor het Landschap» het ontwerpproces ondersteund.
De Rijksgebouwendienst heeft 374 monumenten in bezit, waarvan 170 categorie-I monumenten. Met hun uitstraling geven zij een extra accent aan de ruimtelijke kwaliteit en tevens aan de identiteit van Nederland. Zij versterken de aantrekkelijkheid van onze steden en leveren daardoor direct (bijvoorbeeld door toerisme) en indirect (via vestigingsplaatskeuze) een bijdrage aan de economische bedrijvigheid.
Met de extra middelen die beschikbaar zijn gekomen is in 2005 een start gemaakt met het aanpakken van een aantal grote renovaties, zoals het Kröller-Müller Museum in Hoenderloo waar de Van de Velde-vleugel gerenoveerd wordt. Na de renovatie, die in het voorjaar van 2006 afgerond wordt, heeft de vleugel een brandvrij koperen dak, een daglichtreguleringssysteem, een geavanceerde sprinklerinstallatie en zal de tentoonstellingsruimte toegankelijk zijn voor invalide bezoekers. In Veenhuizen is het gevangenismuseum gerestaureerd en is een start gemaakt met de renovatiewerkzaamheden in het gehele complex, die tot zeker 2010 zullen doorgaan.
De Indicator Technische Kwaliteit is nog niet op monumenten toepasbaar. Dit komt doordat de reguliere inspectiemethodiek die als basis dient voor deze Indicator Technische Kwaliteit (ITK) voor monumenten niet blijkt te voldoen. De inspectiemethodiek kijkt bijvoorbeeld naar technische vervangingen (om de hoeveel jaar moet een onderdeel vervangen worden), terwijl je bij een monument vervangingen (b.v. origineel voegwerk) zo lang mogelijk wilt uitstellen: het origineel bepaalt immers mede de monumentale waarde. Om dit te ondervangen wordt de inspectiemethodiek nu omgebouwd voor specifiek monumenten, waarbij begrippen als instandhoudingskosten de technische vervangingen zullen vervangen. Daarna kan dan een ITK speciaal voor monumenten worden gegenereerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Enkele grote knelpunten aanpakken | gedeeltelijk |
Indicator Technische Kwaliteit toepasbaar | gedeeltelijk |
6.3.3 Stimuleren architectonische kwaliteit
Het vigerende Architectuurbeleid wordt gedragen door vijf Ministeries (VROM, OCW, LNV, VenW en EZ) en is vastgelegd in de derde architectuurnota «Ontwerpen aan Nederland 2001-2004». Doel van dit beleid is voorwaarden te scheppen voor architectonische kwaliteit op verschillende schaalniveaus: architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur en infrastructuur.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Ondersteuning van een aantal Grote Projecten inclusief rapportages aan de Tweede Kamer, Nieuwsbrieven aan de doelgroepen van het architectuurbeleid en andere publieksactiviteiten zoals debatten en presentaties. | Ja |
Subsidieverstrekking aan Nederlands Architectuurinstituut, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Architectuur Lokaal, Berlage Instituut en Europan. | Ja |
Uitvoering van «Het Experiment», een tweejarig programma voor brede praktijkervaring voor jonge architecten, met eindevaluatie najaar 2005 | Ja |
Wet op de architectentitel: nadere afstemming met Europese regelgeving en de nieuwe bachelor/master-systematiek | Ja |
Organisatie jaarlijkse Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap «De Gouden Piramide». | Ja |
Welstandbeleid: bijdrage evaluatie Woningwet, alsmede monitoring en stimulering van de uitvoering van goede welstandsnota’s door gemeenten | Gedeeltelijk |
Convenant Ontwerpwedstrijden: evaluatie en voorbereiding vervolgtraject, activiteiten Steunpunt ontwerpwedstrijden | Gedeeltelijk |
Studies Rijksbouwmeester voor specifieke opdrachten of projecten | Ja |
De ondersteuning van Grote Projecten heeft plaatsgevonden en is beëindigd in het kader van het afronden van het beleidstraject van de nota Ontwerpen aan Nederland. Het vervolgtraject, het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (ARC) is in mei gereed gekomen en in september in de Tweede Kamer behandeld (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 081, nr. 1).
In lijn van het besluit van de Minister van VROM om de subsidiëring aan de genoemde architectuurinstellingen te continueren zijn in samenwerking met OCW meerjarige beschikkingen afgegeven.
In het najaar heeft de afronding van het tweejarig programma «Het Experiment» plaatsgevonden met de uitreiking van de getuigschriften aan de deelnemers. In samenwerking met de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) worden de werkzaamheden in 2006 overgedragen worden aan een nieuwe stichting, waar VROM mede aan bijdraagt.
Om te komen tot: nadere afstemming met Europese regelgeving en de nieuwe bachelor-master systematiek inzake de Wet op de Architectentitel zijn voorbereidende werkzaamheden voltooid.
Op basis hiervan wordt met betrokken partijen (waaronder OCW, LNV, onderwijsinstellingen en de Stichting Bureau Architectenregister) het vervolgtraject ingezet.
Dit jaar zijn de prijzen uitgereikt voor 2003, 2004 en 2005 inzake de Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap De Gouden Piramide. De actualisering van de Regeling Rijksprijs De Gouden Piramide is vrijwel afgerond.
Er is een projectvoorstel opgesteld voor de uitvoering van deelonderzoeken betreffende welstand en bestemmingsplannen in het kader van de evaluatie van de Woningwet en het Actieprogramma Ruimte en Cultuur. De feitelijke start is in 2006.
Na een vertraging door de latere start van het ARC is een begin gemaakt met het vervolgtraject van het Convenant Ontwerpwedstrijden.
Er zijn diverse studies en activiteiten uitgevoerd door de Rijksbouwmeester, mede in het kader van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur zoals de actie Aanscherpen professioneel opdrachtgeverschap (advisering Defensie Kazerne WIII, Apeldoorn) en ondersteuning van projecten van het Nederlands Architectuurinstituut (New Orleans).
Artikel 7. Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau
7.1. Algemene beleidsdoelstelling
Het ministerie van VROM stimuleert de verbetering van de milieukwaliteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, met het oog op een duurzame ontwikkeling in de directe leefomgeving. Milieuvraagstukken die spelen op lokale en regionale schaal worden bij voorkeur integraal aangepakt, aangezien separate thematische benaderingen daar vaak niet leiden tot een optimale oplossing. Artikel 7 is met name gericht op de lokale uitvoering van het milieubeleid. De normstelling en instrumentatie van het bodembeleid op nationale schaal is onderdeel van artikel 10.
Het lokale milieubeleid wordt uitgewerkt in de volgende vier operationele doelstellingen:
1. Lokale milieukwaliteit en verkeer;
2. Uitvoering bodemsanering;
3. Geluid;
4. Waarborgen externe veiligheid.
Op basis van de onder de operationele doelstellingen opgenomen informatie, kan de conclusie worden getrokken dat er in 2005 een verdere bijdrage is geleverd aan het voorkomen en oplossen van lokale milieuproblemen. Veel inspanningen zijn gericht geweest op het verbeteren van de luchtkwaliteit en op het tot stand brengen van nieuwe regelgeving op het terrein van luchtkwaliteit. Inzet van VROM is daarbij om een goed evenwicht te realiseren tussen enerzijds een verantwoorde verdere ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en anderzijds een verantwoord niveau van luchtkwaliteit.
7.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 375 324 | 96 949 | 143 414 | 676 996 | 908 158 | – 231 162 |
waarvan garantieverplichtingen | 331 | |||||
Uitgaven: | 280 931 | 237 317 | 267 099 | 236 314 | 194 658 | 41 656 |
Programma: | 272 249 | 227 352 | 256 970 | 228 177 | 185 395 | 42 782 |
Lokale milieukwaliteit: | 13 604 | 3 843 | 5 891 | 8 350 | 4 897 | 3 453 |
Subsidies gebiedsgericht milieubeleid | 12 771 | 2 321 | 1 303 | 3 250 | 0 | 3 250 |
Overige instrumenten lokale milieukwaliteit | 833 | 1 522 | 4 588 | 5 100 | 4 897 | 203 |
Uitvoering bodemsanering: | 146 647 | 159 170 | 165 527 | 167 647 | 128 751 | 38 896 |
Subsidies uitvoering bodemsanering | 133 463 | 140 633 | 141 043 | 152 115 | 128 595 | 23 520 |
Bodemsanering VINEX | 9 496 | 14 511 | 16 568 | 4 664 | 0 | 4 664 |
Overige instrumenten uitvoering bodemsanering | 3 688 | 4 026 | 7 916 | 10 868 | 156 | 10 712 |
Geluidreductie: | 74 544 | 49 027 | 29 892 | 34 447 | 30 976 | 3 471 |
Subsidies geluidreductie railverkeer | 5 541 | 5 530 | 4 747 | 0 | 0 | 0 |
Subsidies geluidreductie wegverkeer | 65 046 | 36 316 | 22 441 | 182 | 0 | 182 |
Subsidies geluidreductie industrie | 3 605 | |||||
Overige instrumenten geluidreductie | 3 957 | 3 576 | 0 | 4 637 | 5 348 | – 711 |
Subsidies geluidreductie | 2 704 | 29 628 | 25 628 | 4 000 | ||
Waarborgen externe veiligheid: | 33 662 | 4 780 | 45 690 | 17 733 | 19 506 | – 1 773 |
Instrumenten waarborgen externe veiligheid | 33 662 | 4 780 | 45 690 | 17 733 | 19 506 | – 1 773 |
Overig programma: | 3 792 | 10 532 | 9 970 | 0 | 1 265 | – 1 265 |
Overige instrumenten DGM | 838 | 6 546 | 6 873 | 0 | 823 | – 823 |
Onderzoek DGM | 2 953 | 3 986 | 3 097 | 0 | 317 | – 317 |
Communicatie-instrumenten | 1 | 0 | 0 | 125 | – 125 | |
Nader aan te wijzen | 0 | |||||
Apparaat: | 8 682 | 9 965 | 10 129 | 8 137 | 9 263 | – 1 126 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 796 | 780 | 0 | 841 | – 841 | |
Apparaat DGM | 8 682 | 8 974 | 8 339 | 7 253 | 7 422 | – 169 |
Adviesraad gevaarlijke stoffen | 195 | 1 010 | 884 | 1 000 | – 116 | |
Ontvangsten: | 29 308 | 48 310 | 52 790 | 40 310 | 0 | 40 310 |
Subsidies gebiedsgericht milieubeleid
Het budget voor de subsidieregeling gebiedsgericht milieubeleid is overgeheveld naar het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Uitgaven die op dit artikel worden gedaan betreffen de afwikkeling van oude subsidieverstrekkingen. Deze afwikkeling heeft geleid tot enkele nabetalingen.
Subsidies uitvoering bodemsanering
Tegenover de hogere uitgaven bij subsidies bodemsanering staan hogere ontvangsten (ca € 30 mln) in verband met ontvangsten uit restituties. Deze uitgavenverhoging (ca € 23,5 mln) is noodzakelijk om de vaststelling van de jaarverantwoordingen t/m 2001 (ca € 30 mln) mogelijk te maken alsmede de betaling van de apparaatskosten voor de grote gemeenten (ca € 7 mln) en de extra uitgaven bij de meerjarenprogrammafinanciering (ca € 9 mln). Daar tegenover staat een budgetverlaging in verband met de overheveling van gelden (ca€ 24 mln) naar DG-Wonen in verband met de financiering van ISV in de periode 2005–2009.
Bij bodemsanering FES/VINEX was geen budget meer voorhanden, daar alle bijbehorende uitgaven reeds tot en met 2004 waren verricht. In 2005 zijn echter nog specifieke uitgaven gedaan voor een totaalbedrag van € 4,664 mln. De hogere uitgaven worden conform de met het Ministerie van Economische Zaken afgesproken systematiek gedekt door hetzelfde bedrag aan ontvangsten.
Overige instrumenten uitvoering bodemsanering
De hogere uitgaven worden veroorzaakt doordat de uitvoeringskosten die gemoeid zijn met het realiseren van bodemsaneringen, hoger zijn dan oorspronkelijk in de begroting 2005 waren voorzien. Dit wordt veroorzaakt door de werkzaamheden die ontplooid worden door de nieuwe uitvoeringsorganisatie Bodem+, en de activiteiten van de Landsadvocaat, die nog steeds nodig zijn in het kader van het kostenverhaal.
Instrumenten waarborgen externe veiligheid
Uit de aanvullende post is bij 1e suppletore begroting € 5 mln toegevoegd aan de VROM-begroting ten behoeve van de LPG-saneringsoperatie. Het gemiddelde bedrag dat met de saneringen in 2005 was gemoeid, lag lager dan geraamd, zodat € 2,2 mln niet in 2005 is uitgegeven.
De reden, dat het feitelijk benodigde verplichtingenbudget behoorlijk lager uitvalt dan in de oorspronkelijke begroting is opgenomen, kent naast diverse kleine mutaties twee hoofdoorzaken namelijk:
1. (bij Subsidies uitvoering bodemsanering) de overheveling van bodemsaneringsmiddelen (€ 152 mln) naar DG-Wonen voor de nieuwe ISV-periode (2005–2009);
2. (bij Overige instrumenten uitvoering bodemsanering) het in 2005 niet benutten van de garantieverplichtingen bodemsanering (€ 105 mln).
7.3. Operationele doelstellingen
7.3.1. Lokale milieukwaliteit en verkeer
De belangrijkste doelstellingen van lokaal milieubeleid en verkeer zijn de volgende:
• Bevorderen van een hoge leefomgevingskwaliteit in gebieden;
• Realiseren van een goede milieu-inpassing van rijksinfrastructuur (wegen, spoorwegen, vliegvelden) en terugdringen van de milieueffecten (van geluid- en CO2-emissies) van verkeersmiddelen en het verkeerssysteem;
• Het voorkomen van blootstelling aan voor de volksgezondheid slechte luchtkwaliteit (NO2 en fijnstof) en het saneren van situaties waar in het verleden een dergelijke blootstelling is ontstaan
Het VROM-beleid op dit terrein wordt gekenmerkt door het faciliteren en het bieden van handreikingen op het gebied van minimum- en ambitie-waarden. Hiermee wordt aan de decentrale overheden een kader geboden voor het invulling geven van lokaal beleid. Zoals uit onderstaande tabel over de beleidsprestaties blijkt, is in 2005 voortgang geboekt in het realiseren van de beleidsdoelstellingen. Bij een aantal beleidsprestaties schuift de realisatie in de tijd naar achteren. De verklaring hiervoor is dat het traject voor vaststelling van nieuwe wetgeving meer tijd vergt dan oorspronkelijk voorzien.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Implementatie Interimwet Stad en Milieubenadering | Ja1 |
Oplossen milieuknelpunten woningbouw in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam | Gedeeltelijk |
Vaststellen van het door Rotterdam opgestelde BRG-project- programma | Ja2 |
Wijziging wettelijk stelsel Wet luchtvaart | Gedeeltelijk |
Wijziging van de Wet milieubeheer i.v.m. luchtkwaliteitseisen | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens:
1 «Handreiking Stad en Milieubenadering»
2 Uitwerkingovereenkomst (UWO) Bestaand Rotterdam Gebied (2/9/2005)
Voor het oplossen van milieuknelpunten bij woningbouw in Rotterdam en Amsterdam geldt dat in 2005 gewerkt is aan inventarisatie van de knelpunten in relatie tot de regelgeving. Daarnaast zijn er vijf regionale bijeenkomsten georganiseerd over de consequenties van de interimwet en is er gewerkt aan de ondersteuning van de desbetreffende gemeenten.
Het voorbereidingstraject voor de wijziging van het wettelijk stelstel luchtvaart is opgestart. Dit proces vergt echter meer tijd dan voorzien. De wetswijziging is nu eind 2006, begin 2007 voorzien.
Het advies van de Raad van State over het ontwerp wetsvoorstel luchtkwaliteit is eind 2005 ontvangen. Inwerkingtreding van de nieuwe wet is in 2006 voorzien.
Beleidsevaluaties Lokale milieukwaliteit en verkeer | |||
Omschrijving | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
– evaluatie MILO | Evaluatie loopt nog | Nvt | Nvt |
– ev.spoedwet wegverbreding | Evaluatie door VenW opgestart | Nvt | Nvt |
In de spoedwet wegverbreding is opgenomen dat medio 2006 een evaluatie wordt uitgevoerd. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is met de evaluatie begonnen.
7.3.2. Uitvoering bodemsanering
In de begroting 2005 is als de belangrijkste doelstelling van het bodemsaneringsbeleid de beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek per 2030 opgenomen. In de begroting 2006 is deze doelstelling nader verbijzonderd.
In 2005 zijn de beschikkingen afgegeven voor de meerjarenprogramma’s 2005 tot en met 2009 in het kader van de Wet bodembescherming. In deze beschikkingen zijn ook de te realiseren prestaties opgenomen. In het Jaarverslag Bodemsanering 2005 wordt aan de Tweede Kamer verantwoording afgelegd over de bereikte resultaten in termen van «bodemsanering prestatie eenheden» (combinatie van m3 en m2). In verband met het tijdstip waarop de gegevens over 2005 beschikbaar zijn (maart/april 2006) is het niet mogelijk om deze in de VROM beleidsverantwoording op te nemen.
In 2005 is er met de Nederlandse Vereniging van Textielreinigers (NETEX) een convenant gesloten. Met dit convenant is een oplossing gevonden voor de aanpak en financiering van noodzakelijke saneringen van verontreinigingen veroorzaakt door chemische wasserijen.
De beleidsprestaties 2005 zijn zoals in onderstaande tabel is aangegeven voor 100% gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Implementatie aanbevelingen uit de evaluatie bodemsanering 2004 | Ja1 |
Inwerkingtreding gewijzigde Wbb alsmede AMvB’s en ministeriële regelingen op basis van gewijzigde Wbb | Ja2 |
Bron realisatiegegevens:
1 Bodembeleidsbrief 2005; behandeld in AO van 15/9/2005
2 Handelingen Eerste Kamer dd 13/12/2005
Voortgang bodemsanering | ||
Voortgang bodemsaneringsoperatie (in aantallen afgeronde projecten) | Raming 2005 | Realisatie 2005 |
*Sanering stedelijke gebieden (in het kader van ISV): | ||
– Oriënterende Onderzoeken | 300 | 546 |
– Nadere Onderzoeken | 100 | 105 |
– Saneringen | 50 | 74 |
*Sanering in het landelijk gebied (in het kader van bijdrageregeling Wbb): | ||
– Oriënterende Onderzoeken | 300 | 138 |
– Nadere Onderzoeken | 100 | 53 |
– Saneringen | 30 | 54 |
*Sanering in eigen beheer (voornamelijk bedrijven): | ||
– Oriënterende Onderzoeken | n.v.t. | 951 |
– Nadere Onderzoeken | 1 100 | 1 411 |
– Saneringen | 900 | 1 317 |
Bron: RIVM (stand 20/1/2006).
De belangrijkste afwijking treedt op bij het aantal afgeronde saneringen. Het aantal gemelde afgeronde saneringen is circa 50% hoger dan de raming. Veel gemeenten zijn per 1 januari 2003 bevoegd gezag Wbb geworden en hebben in het jaar 2005 veel door hen gestarte en begeleide saneringen administratief afgerond. Verder speelt ook de komst van het Besluit Uniforme Saneringen, waarvoor in 2005 een fors aantal pilots is uitgevoerd en de koppeling van de apparaatskostenvergoeding bij de bevoegde gezagen aan de uitgevoerde saneringen een rol. De hogere realisatie ten opzichte van de ramingen geeft vertrouwen dat de gestelde doelstellingen voor bodemsanering voor de periode tot 2015 en tot 2030 haalbaar zullen blijken te zijn.
Beleidsevaluatie Bodemsanering | |||
Omschrijving | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
Evaluatie beleidsvernieuwingBodemsanering | Alle afgesproken juridische, financiële en organisatorische maatregelen zijn in gang gezet en de effecten daarvan zijn al zichtbaar | Met voorrang forse inspanning leveren om door middel van bodemonderzoek de risico’s bij het huidige en gewenste gebruik in kaart te brengen | Opgenomen in brief 10/6/2005 |
De belangrijkste doelstelling van het geluidsbeleid is dat in 2030 in alle gebieden een goede akoestische kwaliteit heerst.
In 2005 is voortgang geboekt in het terugdringen van verkeerslawaai. Ook is er voortgang geboekt in het aanpassen van het wettelijk instrumentarium, hoewel het niet gelukt is om de wijziging van de Wet geluidhinder in 2005 geheel af te ronden.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Implementatie uitkomsten EU-evaluatie bronbeleid | Nee |
Wijziging Wet Geluidhinder (MIG, fase 1) | Gedeeltelijk |
Aansturing uitvoering sanering verkeer- en industrie-geluidhindersituaties | Ja |
Aansturing uitvoering subsidieregeling Piek | Ja |
Voor de EU-evaluatie bronbeleid heeft Nederland de gegevens aangeleverd. De EU heeft nog geen plan om tot uitvoering van de evaluatie te komen. Implementatie in Nederland is zodoende in 2005 niet gerealiseerd.
De wijziging van de Wet geluidhinder is in 2005 door de Tweede Kamer aanvaard. Behandeling in de Eerste Kamer is begin 2006 voorzien.
Overzicht saneringsoperatie weg- en railverkeerslawaai (schermmaatregelen, verkeersmaatregelen, gevelmaatregelen tbv >70 dB(A)) | ||||
Geraamd aantal woningen: | Geraamd aantal projecten: | Gerealiseerd aantal woningen: | Gerealiseerd aantal projecten: | |
In voorbereiding eind 2004 | 7 821 | 49 | 9 207 | 49 |
In voorbereiding genomen 2005 | 1 993 | 15 | 743 | 8 |
In uitvoering genomen 2005 | 3 781 | 25 | 2 991 | 20 |
Totaal in voorbereiding eind 2005 | 6 033 | 39 | 6 959 | 37 |
In uitvoering eind 2004 | 16 828 | 53 | 15 821 | 53 |
In uitvoering genomen 2005 | 3 781 | 25 | 2 991 | 20 |
Afgehandeld 2005 | 4 760 | 21 | 7 040 | 18 |
Totaal in uitvoering eind 2005 | 15 849 | 57 | 11 772 | 55 |
Totaal in voorbereiding en uitvoering | 21 882 | 96 | 18 731 | 92 |
Afgewezen projecten | 2 513 | 20 | 4 505 | 31 |
Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai.
Uit het overzicht blijkt dat de afwijking in de realisatie van het aantal projecten ten opzichte van de prognose vrij klein is (– 4). De afwijking in aantal betrokken woningen is groter. Dit wordt veroorzaakt doordat bij de projecten die versneld zijn, een groter aantal woningen betrokken is dan bij de projecten die vertraagd zijn. De grote afwijking in het aantal woningen dat in 2005 is afgehandeld (+ 2 280) wordt voornamelijk veroorzaakt door een snellere afhandeling van het schermproject langs de A10 in Amsterdam. De hiervoor aangegeven afwijkingen in de uitvoering van de geluidsanering hebben geen invloed op de realisatie van de meerjarenraming.
Beleidsevaluatie Geluid | |||
Omschrijving | Uitkomst | Advies | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
dubbellaags ZOAB | Niet gestart | nvt | Jaarverslag |
Door veelheid aan wettelijke activiteiten en noodzakelijke ad hoc activiteiten (op basis van politieke/ambtelijke prioriteitstelling) op het geluidterrein was er in 2005 geen capaciteit beschikbaar voor begeleiding van de beleidsevaluatie dubbellaags ZOAB. Er worden wel lokale evaluaties/rapportages opgesteld. VROM gebruikt deze om de wegbeheerder (V&W) zo nodig te vragen om meer dubbellaags ZOAB aan te leggen en om aandacht te vragen voor het onderhoudsaspect. Het beleid met betrekking tot ZOAB wordt ook meegenomen in de Toekomstagenda Milieu.
7.3.4 Waarborgen externe veiligheid
Om de externe veiligheid te waarborgen richt VROM zich op de veiligheid met betrekking tot zware ongevallen, met betrekking tot gevaarlijke stoffen en met betrekking tot het gebruik van luchthavens. Langs de volgende operationele doelen wordt dit beleid uitgewerkt:
• Het op basis van de in het NMP4 neergelegde uitgangspunten van het externe veiligheidsbeleid tot stand brengen van een beleidsbouwwerk;
• Het oplossen van niet-aanvaardbare situaties;
• Het zorgdragen voor de noodzakelijke voorwaarden voor de doorwerking en uitvoering van het externe veiligheidsbeleid.
De instrumentering van het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen is grotendeels afgerond. De registratieplicht voor risicovolle situaties is met de wijziging van hoofdstuk 12 van de Wet milieubeheer geregeld. De saneringsprogramma’s voor LPG en vuurwerk liggen op schema en er zijn al flink wat knelpunten opgelost. De nota Vervoer gevaarlijke stoffen die in 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 373, nr. 2), verschaft helderheid over de in te zetten instrumenten ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen.
In 2005 is de Minister van VROM gestart met de uitvoering van de aanbevelingen van het advies Enthoven. In dit advies wordt geconstateerd dat er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de externe veiligheid van transportleidingen voor gevaarlijke stoffen, onder meer op het gebied van registratie van risico’s.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Start met implementeren van de beleidsvoornemens die het kabinet heeft geformuleerd in reactie op het gezamenlijke advies van de VROM-Raad en de Raad voor Verkeer en Waterstaat | Ja |
Implementeren van het kabinetsstandpunt inzake het beoordelingskader voor groepsrisico’s | Nee |
Uitvoeren van een implementatieplan LPG en ammoniak op basis van de integrale ketenstudies | Ja, gestart |
Implementeren van het actieprogramma ter verbetering van de kwaliteit en professionaliteit bij provincies en gemeenten die met de uitvoering zijn belast | Ja, loopt; nog niet afgerond |
Bijdragen aan en beoordelen werkprogramma 2006 van Adviesraad G.S. | Ja |
Opstellen kabinetsreactie op adviezen van de Adviesraad G.S. | Ja |
De beleidsbrief over het beoordelingskader voor groepsrisico’s zal voorjaar 2006 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Artikel 8. Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden
8.1. Algemene beleidsdoelstelling
De Minister van VROM streeft naar een vitaal landelijk gebied, waarbij het accommoderen van de vraag naar ruimte voor wonen, werken, natuur, recreatie en water samen zal moeten gaan met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk beleid richt zich op bescherming en zo nodig herstel van waardevolle gebieden met bijzondere landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische en/of ecologische kwaliteiten en op het verder ontwikkelen van deze waarden in relatie tot gewenste functieveranderingen ten behoeve van wonen, werken en nieuwe infrastructurele werken. Tenslotte zal bij ruimtelijke afwegingen structureel meer rekening gehouden dienen te worden met de eigenschappen en functies, die de ondergrond, zoals het water en de bodem, bezit en de eisen die zij stelt.
Dit beleid wordt uitgewerkt in het operationele doel «Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied».
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het RPB en MNP gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt er meer over het doelbereik in zijn totaliteit te zeggen.
8.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 14 830 | 14 606 | 8 715 | 11 990 | 8 796 | 3 194 |
Uitgaven: | 17 405 | 15 784 | 9 558 | 12 399 | 10 273 | 2 126 |
Programma: | 16 141 | 14 371 | 7 420 | 9 650 | 8 929 | 721 |
Bescherming en ontwikkeling landelijk gebied: | 16 141 | 14 371 | 7 420 | 9 650 | 8 929 | 721 |
Aankoop bufferzones | 10 930 | 9 136 | 5 800 | 6 545 | 6 454 | 91 |
Ontwikkeling Waddengebied | 91 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Overige instrumenten landelijk gebied | 14 | 837 | 700 | 559 | 654 | – 95 |
Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied | 3 970 | 2 371 | 704 | 274 | 1 363 | – 1 089 |
Beleidslijn Ruimte voor de rivier | 863 | 1 646 | 89 | 1 965 | 68 | 1 897 |
Onderzoek DGR | 273 | 330 | 104 | 113 | 160 | – 47 |
Communicatie-instrumenten | 51 | 23 | 194 | 230 | – 36 | |
Apparaat: | 1 264 | 1 413 | 2 138 | 2 749 | 1 344 | 1 405 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 125 | 125 | 123 | 0 | 129 | – 129 |
Apparaat DGR | 1 139 | 1 288 | 2 015 | 2 749 | 1 215 | 1 534 |
Ontvangsten: | 1 472 | 3 062 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied
VROM heeft zich in 2005 met name geconcentreerd op het stedelijk gebied, vanwege de spelende luchtkwaliteitsproblematiek. Derhalve zijn niet alle geraamde uitgaven gerealiseerd.
Beleidslijn Ruimte voor de Rivier
In het kader van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier is een schadeclaim ingediend en in 2005 tot uitbetaling gekomen.
Er heeft een budgettair neutrale herschikking plaatsgevonden van de apparaatskosten tussen een aantal beleidsartikelen (1, 6, 8, 9 en 15) op basis van de uitgevoerde activiteiten volgens het jaarplan.
8.3. Operationele doelstelling
8.3.1. Bescherming en ontwikkeling van het landelijk gebied
Het belang van het resterende groene danwel open buitengebied – met agrarische cultuurlandschappen, watergebieden, natuur- en recreatiegebieden – neemt in waarde toe.
Via de beleidskaders in de Nota Ruimte tracht VROM de zogenaamde groene en blauwe waarden te behouden én ruimte te bieden aan andere ontwikkelingen gekoppeld aan kwalitatieve doelstellingen. Het ministerie van VROM richt zich hierbij vooral op doorwerking en uitvoering van de beleidskaders voor:
• Ontwikkeling ruimtelijke kwaliteit
Dit betreft onder andere ontwikkeling van waardevolle landschappen (beleid Nationale Landschappen), ontwikkeling dagrecreatie rond steden in samenhang met de transformatie rijksbufferzones en verbetering van de ruimtelijke en milieukwaliteit van de zandgronden i.r.t. de transitie van de intensieve veehouderij (de Reconstructie);
• Inpassing stedelijke functies
Het – onder voorwaarden – ruimte bieden aan ontwikkeling van de glastuinbouw, wonen en kleinschalige bedrijvigheid (bouwen in het buitengebied);
• Ruimtelijk waterbeleid
Het oplossen van de (hoog)waterproblematiek voor het Rivierengebied en de Maas en het vergoeden van planschade als gevolg van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het RPB en MNP gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt er iets te zeggen over het doelbereik. Wel kan al gesteld worden dat, ook al zijn niet alle beleidsintrumenten voor de nationale landschappen ingezet, VROM de eerste belangrijke stappen heeft gezet voor het behouden en verder ontwikkelen van de nationale landschappen.
In de evaluatie nationale landschappen die in april 2006 verschijnt zal moeten blijken in hoeverre doorwerking van dit beleid plaatsvindt bij de provincies. Uit de evaluatie van het rijksbeleid voor bufferzones en de Randstadgroenstructuur uit 2005 is gebleken dat tussen 1990 en 2000 de uitbreiding van de bebouwing in bufferzones duidelijk veel kleiner is geweest dan in de rest van Nederland. Ook is het recreatieve gebruik duidelijk groter geworden dan voorheen. Uit evaluatie over bedrijfsverplaatsingen blijkt dat bedrijfsverplaatsingen van agrarische bedrijven in de recontructiegebieden weinig meerwaarde hebben voor de milieu- en natuurkwaliteit, behalve incidenteel op lokaal niveau. Uitvoering van de reconstructie draagt wel bij aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
8.3.1.1. Ontwikkeling ruimtelijke kwaliteit
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
In overleg met LNV worden met betrokken provincies afspraken gemaakt over de totstandkoming van integrale ontwikkelingsprogramma’s voor elk Nationaal Landschap. | Ja. |
VROM draagt bij aan het opstellen van gebiedsuitwerkingen voor (deel)gebieden met complexe (her-)inrichtingsopgaven. In 2005 wordt voor het Groene Hart een gebiedsuitwerking voor de trans- formatiezone Leiden – Alphen a/d Rijn opgesteld als onderdeel van de actualisering van het Ontwikkelingsprogramma. | Gedeeltelijk. |
VROM ontwikkelt in 2005 in overleg met LNV een systeem voor de monitoring en evaluatie van rijksdoelen voor de Nationale Landschappen. | Gedeeltelijk. |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
In juni heeft de Minister van VROM een werkbezoek aan de Oude Rijnzone gebracht. Kort daarna heeft de stuurgroep Oude Rijnzone een Transformatievisie uitgebracht. Over de inhoudelijke punten (onder andere rol martkpartijen, migratiesaldo 0 en financieel tekort) is op initiatief van VROM ambtelijk overleg gevoerd met de projectleiding. Eind 2005 lijkt de planvorming te stagneren.
Door LNV is in overleg met VROM gestart met een project dat tot doel heeft de monitoring van Nationale landschappen te ontwikkelen. In 2005 is onder andere bezien in hoeverre het Meetnet Kleine Landschapselementen voorziet in deze monitoringvraag. Daarnaast is in 2005, in samenwerking met IPO en VNG, gestart met een evaluatie naar het proces rond Nationale Landschappen.
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
De per jaar te verwachten aankopen worden opgenomen in een meerjarenprogramma bufferzones. | Ja |
Ook in 2005 worden VROM middelen ingezet voor de aankoop van gronden in bufferzones om de continuïteit van het beleid te garanderen. Bij continuïteit van het beleid in de Nota Ruimte zal naar verwachting realisatie van de gemaakte investerings-afspraken voor de totale aankoop van 11 616 ha in 2013 afgerond zijn. | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Ter voorbereiding van het tweede Meerjarenprogramma Vitaal Platteland is de taakstellling van het Rijk voor de rijksbufferzones tot en met 2013 nader bekeken. Daarbij zijn de te hanteren normbedragen voor de verwerving van de gronden verhoogt. Daartegenover staat dat een nog resterende maar praktisch niet toegepaste verwervingsdoel ten behoeve van de landbouw uit de taakstelling is geschrapt. Er zal nu sprake zijn van een totale aankooptaakstelling in de orde van grootte van 10 000 ha. In het MJP2 zal dat worden geconcretiseerd en verdisconteerd. Deze taakstelling zal dan in 2013 afgerond zijn.
Reconstructie van zandgebieden
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Nadere vaststelling van rijksbeleid bij de reconstructie opgave. | Ja |
Beoordelen van de reconstructieplannen, inclusief het uitvoeringsprogramma en de wijze van financiering van die plannen. Er zullen aparte overeenkomsten worden gesloten over de uitvoering en financiering van de desbetreffende reconstructieplannen. | Ja |
Goedkeuring, tezamen met Minister LNV, van de door Provinciale Staten vastgestelde reconstructieplannen. In 2005 zullen alle 12 reconstructieplannen naar verwachting door PS zijn vastgesteld en door de Minister van VROM, tezamen met de Minister van LNV, beoordeeld danwel zijn goedgekeurd. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Alle reconstructieplannen zijn goedgekeurd voor financiering en staan thans in het uitvoeringscontract 2005–2006 ter beschikking.
8.3.1.2. Inpassing stedelijke functies
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Een tussentijdse evaluatie van het beleid met betrekking tot de 10 projectlocaties. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Een tussentijdse evaluatie van het beleid met betrekking tot de 10 projectlocaties heeft plaatsgevonden door NovioConsult van Spaendonck (mei 2005). De beleidsevaluatie is op 23 juni 2005 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 XIV, nr. 98). Op basis van deze beleidsevaluatie én een advies van de Raad voor het Landelijk Gebied «Plankglas voor glas» (2005) is een brief over het gewenste ruimtelijke beleid voor de glastuinbouw (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 800 XIV, nr. 111) naar de Tweede Kamer gezonden.
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Over de «ruimte voor ruimte» aanpak zijn tussen het Rijk en 5 provincies al eerder afspraken gemaakt in het bestuursakkoord van Brakkestein. Deze afspraken rond aantallen compensatiewoningen en sloop van vrijkomende stallen, gekoppeld aan de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV), worden in overleg met de provincies jaarlijks gemonitord. | Ja |
In kaart brengen hoever de provincies gevorderd zijn met het opstellen van genoemde beleidskaders en wat er reeds bereikt is rond hergebruik van bebouwing en de «ruimte voor ruimte» aanpak in den brede. Precieze indicatoren zullen in overleg met de provincies worden vastgesteld. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Voor evaluatie RBV zie Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800, nr. 86.
8.3.1.3. Ruimtelijk waterbeleid
PKB Ruimte voor de Rivier/noodoverloopgebieden
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Eind 2004 is deel 1 van de PKB Ruimte voor de Rivier gereed gekomen. In 2005 wordt deel 3 verwacht. Hierin zal tevens zijn aangeduid welke gebieden ruimtelijk worden gereserveerd teneinde op de lange termijn maatregelen gericht op het scheppen van ruimte voor water mogelijk te maken. | Ja |
De evaluatie van de Beleidslijn voor de rivier zal in 2005 zijn uitgevoerd | Ja |
Zomer 2005 zal de Integrale Verkenning Maas, deel 2 (IVM) zijn afgerond. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Deel 3 van de PKB is vastgesteld en naar de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 800 XIV, nr. 111) gezonden. De evaluatie van de Beleidslijn ruimte voor de rivier is in april 2005 opgeleverd; de vernieuwde Beleidslijn grote rivieren is in het 1e kwartaal 2006 door de bewindslieden van V&W en VROM vastgesteld. Over IVM2 is een bestuurlijk akkoord bereikt.
Artikel 9. Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband
VROM stelt zich tot doel de ruimtelijke kwaliteit van Nederland in Europees verband in stand te houden en waar mogelijk te versterken. De aansluiting van de Nederlandse Ruimtelijke Hoofdstructuur op de Europese Hoofdstructuur staat daarbij centraal.
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het RPB en MNP gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt er iets te zeggen over het doelbereik.
Het INTERREG-Programma wordt in de eerste plaats ingezet ter ondersteuning van de aansluiting van de Nederlandse op de Europese Hoofdstructuur. Nederland participeert in drie INTERREG-Programma’s, te weten: INTERREG IIIB North West Europe, INTERREG IIIB North Sea en INTERREG IIIC Westzone. VROM subdoelen zijn:
• Door middel van INTERREG uitvoering geven aan de Nota Ruimte met behulp van Europese gelden;
• Een zo hoog mogelijke deelname van Nederlandse partners in INTERREG-Projecten;
• Het opdoen van kennis over transnationale ruimtelijke processen in het Programma ESPON;
• Bijdragen aan de organisatorische kwaliteit van de huidige INTERREG-Programma’s middels deelname aan INTERACT;
• Het bereiken van een positief uitvallende evaluatie van de bijdrage aan nationale en internationale ruimtelijke doelstellingen.
In 2005 was INTERREG III volop in uitvoering. Analyse van de nu lopende projecten levert op dat vrijwel alle projecten met Nederlandse deelname in INTERREG IIIB en INTERREG IIIC bijdragen aan operationele doelstellingen van de Nota Ruimte. In 2005 zijn nog een aantal nieuwe projecten goedgekeurd die VROM-cofinanciering hebben ontvangen omdat ze bijdragen aan Nota Ruimte doelen. De nadruk in de komende – laatste – jaren van de huidige programmaperiode zal liggen op verspreiding van de resultaten.
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de beoogde prestaties zijn gerealiseerd.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Binnen de verschillende INTERREG stuurgroepen zet VROM in op goedkeuring van 20 INTERREG projecten waarbij een Nederlandse partner betrokken is. | Ja |
Het ontlokken van ongeveer 15 Nederlandse INTERREG projectvoorstellen door ondersteuning via de Project Stimulerings Regeling. | Ja |
Monitoring en evaluatie van de resultaten van alle projecten met Nederlandse projecttrekkers en projectpartners en rapportage aan de Kamer tenminste via EZ middels de jaarlijkse Structuurfondsrapportage | Ja |
Belangenbehartiging lidstaat Nederland in de diverse toezichts- en stuurcommité’s (Monitoring and Steering Committee’s en subgroepen zoals Supervisory Groups) van de verschillende programma’s. | Ja |
Financiële controle van INTERREG-projecten, om vast te stellen of deze projecten conform de regels worden uitgevoerd (door EU voorgeschreven 5% controle). | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
9.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 3 356 | 4 726 | 5 224 | 3 192 | 7 900 | – 4 708 |
Uitgaven: | 4 125 | 3 607 | 4 711 | 5 279 | 7 723 | – 2 444 |
Programma: | 3 116 | 2 797 | 3 188 | 3 789 | 6 927 | – 3 138 |
Internationale afstemming ruimtelijke inrichting: | 2 923 | 2 706 | 2 652 | 3 370 | 6 453 | – 3 083 |
Noordwest metropolitan (Interreg) | 34 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Interreg III | 2 889 | 2 537 | 2 465 | 2 823 | 6 364 | – 3 541 |
Ontwikkeling Waddengebied | 169 | 187 | 547 | 89 | 458 | |
Concurrerende ruimtelijke inrichting mainports: | 0 | 0 | 18 | 0 | 259 | – 259 |
Ontwikkeling nationale luchthaven (ONL) | 18 | 0 | 259 | – 259 | ||
Overig programma: | 193 | 91 | 518 | 419 | 215 | 204 |
Overige instrumenten DGR | 183 | 89 | 518 | 419 | 200 | 219 |
Onderzoek DGR | 10 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Communicatie-instrumenten | 2 | 0 | 0 | 15 | – 15 | |
Apparaat: | 1 009 | 810 | 1 523 | 1 490 | 796 | 694 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 40 | 40 | 39 | 0 | 44 | – 44 |
Apparaat DGR | 969 | 770 | 1 484 | 1 490 | 752 | 738 |
Ontvangsten: | 0 | 0 | 11 | 0 | 0 | 0 |
Bij tweede suppletore wet is reeds aangegeven dat het beschikbare budget in het kader van Interreg III niet volledig tot uitgaven zou leiden. Dit bedrag is aangewend voor VROM-brede problematiek (huursubsidie-uitgaven).
Er heeft een budgettair neutrale herschikking plaatsgevonden van de apparaatskosten tussen een aantal beleidsartikelen (1, 6, 8, 9 en 15) op basis van de uitgevoerde activiteiten volgens het jaarplan.
9.3. Operationele doelstellingen
9.3.1. Internationale afstemming ruimtelijke inrichting
Internationale afstemming van beleidsthema’s op het gebied van ruimtelijk beleid dat van cruciaal belang is voor een succesvolle uitvoering. Het gaat daarbij in eerste instantie om thema’s waarvoor het Rijk een primaire verantwoordelijkheid wil nemen:
• Het aansluiten van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur op vergelijkbare structuren in de grensregio’s;
• Het opstellen van een internationale, integrale, gebiedsgerichte aanpak van het waterbeheer in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems;
• Het bijdragen aan een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap;
• Het realiseren van effectief en efficiënt ruimtegebruik op/in de Noordzee en het creëren van een duurzaam evenwicht tussen economische belangen, ecologische waarden en belevingsaspecten.
Het natuurbeleid is gericht op het versterken van de biodiversiteit en het creëren van een aantrekkelijke, groene leefomgeving. Dit gebeurt onder meer door verder te werken aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een aaneengesloten netwerk van natuur dat in 2018 uit 728 500 hectare moet bestaan. Een deel van de EHS (de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) maakt deel uit van Natura 2000, het Europese netwerk van natuurgebieden. De provincies hebben de ecologische hoofdstructuur bijna geheel begrensd.
De taakstelling om 151 500 hectare nieuwe natuur te realiseren ligt op koers. Op dit moment is een eenduidig beeld van de totale biodiversiteit in de Noordzee niet beschikbaar maar er zijn verschillende signalen dat het ecosysteem het zwaar heeft. Ook het ongestoorde uitzicht op de Noordzee staat onder druk door de aanleg van windmolenparken en platforms voor olie- en gaswinning (concept monitor-doelbereiking RBP/MNP).
Aansluiten van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Vastgelegde afspraken over het opstellen van een transnationaal ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor het Benelux-Middenge- bied, met het Gewest Vlaanderen. | Nee |
Opening van het overleg met Nedersaksen over een gezamenlijke ontwikkelingsvisie met politiek geaccordeerde beleidsuitgangspun- ten en maatregelen (tegen het eind van 2005). | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het is in 2005 niet gelukt om afspraken te maken over het transnationaal ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. Het thema voor het Benelux-Middengebied staat wel op de prioriteitenlijst om in 2006 verder op te nemen. Dit is bestuurlijk verankerd door middel van het zogenoemde Open Minds-overleg tussen Nederland en Vlaanderen, waarmee de Minister een deel van haar verantwoordelijkheid heeft ingevuld. Het overleg met Nedersaksen heeft tot discussies over nieuwe bestuurslagen en verantwoordelijkheden geleid en verhinderd om met de juiste partners tot afspraken te komen. Dit staat voor 2006 op het programma.
Opstellen van transnationale stroomgebiedsbeheersplannen
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Selectie en uitvoering van enkele pilots ten behoeve van het (advies over een) ruimtelijke actieprogramma voor geïntegreerd waterbeheer in het stroomgebied van de Rijn. | Nee |
Inventarisatie en evaluatie van ervaringen en reeds lopende initiatieven in binnen- en buitenland op dit terrein (waaronder m.n. screening van de resultaten van relevante lopende INTERREG-projecten). | Nee |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
De beoogde prestaties zijn niet tot realisatie gekomen omdat de EU de Kaderrichtlijn Water (EU KRW) heeft geïntroduceerd en deze richtlijn vereist dat in 2009 stroomgebiedbeheerplannen moeten zijn opgesteld per lidstaat. Deze stroomgebiedbeheerplannen dienen internationaal te zijn afgestemd. Hoewel de EU KRW in eerste instantie gericht is op het verbeteren van de waterkwaliteit, ecologisch en chemisch, is er in Nederland voor gekozen om deze stroomgebiedbeheerplannen een integraal karakter te geven, i.e. zowel waterkwantitatieve opgaven (WB21) als waterkwalitatieve opgaven (EU KRW) zullen in deze plannen worden neergelegd.
Duurzame ontwikkeling van de Waddenzee
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Opstelling van PKB Derde Nota Waddenzee (afronding PKB-proce- dure). | Nee |
Opstelling van Beheerplan Waddenzee als uitwerking van de PKB Derde Nota Waddenzee. | Nee |
Voorbereiding en organisatie van de in 2005 onder Nederlands voorzitterschap te houden regeringsconferentie tussen Nederland, Duitsland en Denemarken. Deze conferentie wordt 1x per vier jaar georganiseerd; in 2005 is de beurt aan Nederland. De conferentie dient om bestaande beleidsafspraken te evalueren, zo nodig bij te stellen en te herbevestigen. | Ja |
(Evaluatie van) resultaten relevante INTERREGprojecten. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Afronding van de PKB Derde Nota Waddenzee heeft niet in 2005 plaats kunnen vinden, met name door de relatie met de bijpassende beoordeling over de PKB Project Mainport Rotterdam opgelopen vertraging. Wel zijn in 2005 grote stappen gezet. Over de concept PKB Derde Nota Waddenzee zijn een passende beoordeling (verplicht op grond van de Europese Vogel- & Habitatrichtlijn) en een strategische milieubeoordeling (verplicht op grond van de Europese richtlijn strategische milieubeoordeling) uitgevoerd. Het concept aangepast deel 3 PKB Derde Nota Waddenzee voor de inspraak is vastgesteld in de ministerraad op 22 december 2005. Vervolgens zal de PKB in januari 2006 ter inspraak aan het publiek worden voorgelegd. Het aangepast deel 3 zal voor de zomer van 2006 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De opstelling van het Beheerplan Waddenzee als uitwerking van de PKB Derde Nota Waddenzee is hiermee ook vertraagd.
Opstellen transnationale visie ten behoeve van effectief ruimtegebruik van de Noordzee
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Toetsing nieuwe gebruiksfuncties aan Integraal Beheersplan. | Ja |
Onderzoek in OSPAR-kader naar de mogelijkheden van verdere internationale samenwerking bij plannen en beheer van activiteiten op de Noordzee door middel van ruimtelijke planning (waaronder inventarisatie van af te stemmen ruimtelijke activiteiten). | Gedeeltelijk |
Bijdrage (voorzitterschap stuurgroep, deelname in redactieraad) aan afronding transnationale Noordzee-atlas. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Het onderzoek is in OSPAR-kader onderwerp van gesprek. Dit heeft nog niet tot concrete afspraken of een concreet product geleid.
9.3.2. Beïnvloeden impact Europees beleid
De inzet is om vanuit de doelstellingen van het Nederlandse ruimtelijk beleid invloed uit te oefenen op Europese beleid (regelgeving en fondsen) met een impact op de ruimtelijke hoofdstructuur, op een dergelijke wijze dat dit beleid zo veel mogeljk aansluit bij en bijdraagt aan het ruimtelijk beleid in Nederland.
In september 2006 zullen de resultaten van de monitoring door het RPB en MNP gepubliceerd worden. Dit gaat om de nulmeting. De vervolgmeting is in 2008 gepland. Op dat moment valt er meer te zeggen over het doelbereik.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Overeenstemming tussen de doelstellingen van het strategische kader voor het post-2006 cohesie- en structuurbeleid en de nationale ruimtelijke beleidsdoelen. | Ja |
Uitvoering van het beleid ten aanzien van transnationale elementen van de Nederlandse ruimtelijke hoofdstructuur samen met de buren, middels post-2006 cohesie- en structuur-programma’s. | Ja |
Eenvoud van de managementstructuur van bovenbedoelde programma’s. | Gedeeltelijk |
Participatie in en beïnvloeden van het wetgevings- en werkpro- gramma van de Europese Commissie 2005 en 2006. | Ja |
Het starten van een proces om te komen tot een op ESPON analyses gebaseerde Euopees ruimtelijk strategische beleidskader als opvolger van het EROP. De uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn daarbij maatgevend. | Ja |
Bron realisatiegegevens: DGR-interne administratie
Door uitstel van het besluit over de Financiële perspectieven tot december 2005 is de invulling van de managementstructuur nog niet geheel afgerond. Onder leiding van EZ is wel een interdepartementale werkgroep Beheer gestart. VROM neemt daaraan deel. Rapportage wordt eind januari 2006 verwacht.
Artikel 10. Verbeteren nationale milieukwaliteit
10.1. Algemene beleidsdoelstelling
Om ervoor te zorgen dat de invalshoek «ecologische duurzaamheid» voldoende gewicht krijgt bij de beleidsformulering met betrekking tot een vitaal platteland, streeft VROM ernaar dat:
• voor alle gewenste functies de vereiste milieukwaliteit gerealiseerd wordt en functies elkaar niet negatief beïnvloeden;
• de ruimtelijke inrichting zodanig flexibel is, dat kan worden ingespeeld op veranderende omstandigheden (klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling, e.d.);
• de sleutelvoorraden ruimte, energie, biodiversiteit en zoet water zorgvuldig worden beheerd (onder meer door het duurzaam gebruiken van productieve ecosystemen, het sluiten van kringlopen en het voorkomen van versnippering van natuurgebieden);
• milieuproblemen niet worden afgewenteld in de tijd.
Deze vier aspecten van ecologische duurzaamheid vormen de leidende uitgangspunten voor de uitwerking van de volgende drie operationele doelen, waarbij het accent ligt op duurzaam gebruik van bodem- en watersystemen:
• vitaal platteland;
• duurzaam bodembeheer;
• optimale waterketen.
In 2005 zijn stappen gezet in de verduurzaming van het gebruik van het landelijk gebied. Het bereiken van de vereiste ecologische basis voor een duurzaam en vitaal platteland kent een tijdshorizon van decennia. In 2005 waren de activiteiten gericht op het maken van afspraken over doelen en de manier van monitoring. De belangrijkste resultaten zijn samengevat onder de operationele doelstellingen.
10.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 14 031 | 11 944 | 11 395 | 12 924 | 24 082 | – 11 158 |
Uitgaven: | 17 314 | 13 554 | 11 524 | 11 855 | 16 178 | – 4 323 |
Programma: | 11 013 | 7 523 | 5 994 | 6 801 | 10 380 | – 3 579 |
Duurzaam bodembeheer: | 4 306 | 2 273 | 644 | 846 | 672 | 174 |
Subsidies duurzaam bodembeheer | 4 045 | 2005 | 388 | 189 | 0 | 189 |
Instrumenten duurzaam bodembeheer | 261 | 268 | 256 | 657 | 672 | – 15 |
Vitaal platteland: | 0 | 0 | 5 209 | – 5 209 | ||
Instrumenten vitaal platteland | 0 | 0 | 5 209 | – 5 209 | ||
Overig programma: | 6 707 | 5 250 | 5 350 | 5 955 | 4 499 | 1 456 |
Overige instrumenten DGM | 4 008 | 3 664 | 3 310 | 3 901 | 2 551 | 1 350 |
Onderzoek DGM | 2 611 | 1 586 | 2 040 | 2 054 | 1 848 | 206 |
Communicatie-instrumenten | 88 | 0 | 0 | 100 | – 100 | |
Apparaat: | 6 301 | 6 031 | 5 530 | 5 054 | 5 798 | – 744 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 671 | 657 | 0 | 706 | – 706 | |
Apparaat DGM | 6 301 | 5 360 | 4 873 | 5 054 | 5 092 | – 38 |
Ontvangsten: | 3 580 | 1 673 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bij de 1e en 2e suppletore 2005 heeft autorisatie plaats gevonden van de volgende grote mutaties:
– 1e suppletore: overboeking van kasbudget (3,0 mln) naar LNV, ten behoeve van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB), uitvoeringscontract 2004;
– 2e suppletore: overboeking van verplichtingen- en kasbudget (2,2 mln) naar LNV, ten behoeve van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB), uitvoeringscontract 2005–2006.
– Daarnaast is er ca € 10 mln aan verplichtingenruimte onbenut gebleven teneinde meerjarig een betere aansluiting tussen kas- en verplichtingenbudget te realiseren.
Bij de 2e suppletore 2005 heeft autorisatie plaats gevonden van de volgende grote mutaties:
– ophoging van verplichtingen- en kasbudget (3,0 mln), ten behoeve van schadeclaims als gevolg van een onjuiste interpretatie van de Interimwet Ammoniak en Veehouderij (compensatie vanuit het budget van Externe Veiligheid);
– overboeking van verplichtingen- en kasbudget (1,6 mln) naar LNV, ten behoeve van medefinanciering van het project «mestvrije zones». Dit project maakt deel uit van één van de forse inspanningen die Nederland op zich heeft genomen in het kader van de onderhandelingen met de Europese Commissie over de derogatie nitraatrichtlijn;
– overboeking van verplichtingen- en kasbudget (0,55 mln) naar LNV, ten behoeve van medefinanciering van diverse gezamenlijke projecten.
10.3. Operationele doelstellingen
Doel is het realiseren van ecologische duurzaamheid als kernelement van een aantrekkelijk en vitaal platteland. Deze doelstelling valt uiteen in de volgende zes onderdelen:
• Realiseren van de vereiste milieukwaliteit in het landelijk gebied;
• Transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen voor huidige en toekomstige generaties;
• Transitie naar een duurzame landbouw;
• Het bereiken van een situatie in het mineralenbeleid waarin wordt voldaan aan de Nitraatrichtlijn en de EU-Kaderrichtlijn water;
• Het verminderen van de verzuring door ammoniakemissie;
• Het voor bestrijdingsmiddelen realiseren van een maximaal toelaatbaar risiconiveau op korte termijn en een verwaarloosbaar risiconiveau op lange termijn.
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator en streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
1 Vermindering milieubelasting door bestrijdingsmiddelen | 75% vermindering bestrijdingsmiddelen tov 1998 | Nog niet bekend; volgt uit de evaluatie in 2006 |
2 reductie van stikstof naar oppervlaktewater | 50% reductie van stikstof t.o.v. 1985 | 30–45% |
Bron realisatiegegevens: 2) RIVM, 2004 (Mineralen Beter Geregeld), V&W 2005 (concept Decembernota 2005), Nederlandse OSPAR-rapportage 2005
1 Resultaten in de zin van een gekwantificeerd inzicht in de bereikte milieukwaliteit op lokaal niveau zijn eerst op langere termijn te leveren. Daarvoor is het nodig om de bestaande monitorsystemen te verfijnen. Bovendien moeten de kwaliteitsdoelstellingen voor de gewenste functies nog worden geformuleerd op provinciaal niveau. De provincies zijn hiermee in 2005 gestart met het oog op de eerste ILG-Bestuursovereenkomsten 2007–2013 en de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijnen.
Voor de transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen geldt ook dat er pas sprake is van veranderingen op de langere termijn.
2 Mineralenbeleid
Sinds 1985 is de binnenlandse belasting van stikstof afgenomen met circa 30% (Decembernota 2005) tot 45% (Nederlandse OSPAR-rapportage 2005). De spreiding in percentage geeft de onduidelijkheid aan op welke wijze aan de doelstelling wordt getoetst. De afname is met name een gevolg van emissiereducties door de industrie en de rwzi’s (rioolwaterzuiveringsinstallaties). Ondanks de sterke daling van de stikstofoverschotten in de landbouw sinds 1985, is de diffuse belasting door de landbouw van het oppervlaktewater met stikstof met minder dan 10% verminderd.
In het kader van het derde nitraatactieprogramma worden met ingang van 2006 aanvullende regels van kracht voor het gebruik van meststoffen (ondermeer langs waterlopen) en het vernietigen van grasland.
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator en streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
A: Uitvoeringscontract sluiten over een tweejarig traject ter verbetering van de provinciale planvorming | n.v.t. | Gedeeltelijk |
A: Stimulering van extensivering melkveehouderij met behulp van de Koopmansregeling | n.v.t. | Gedeeltelijk |
A: Vaststellen landelijke strategie grondwatermonitoring | n.v.t. | Ja |
B: Opzet 15-tal overheidsprojecten voor transitie BNH en nationaal implementatieplan Agrobiodiversiteit | 15 overheidsprojecten | Ja |
C: Ondersteuning van experimenten gericht op duurzame-landbouwpraktijken | Transitie naar een duurzame landbouw | Ja |
D: Aanpassing Meststoffenwet en mestbeleid ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en de uitkomsten van de evaluatie Meststoffenwet 2004 | Wettelijk stelsel van gebruiksnormen inclusief derogatie en aanvullende voorschriften operationeel per 1-1-2006 | Ja |
E: In werking treden wijziging Wet ammoniak en veehouderij | n.v.t. | Gedeeltelijk |
E: In werking treden gewijzigde Stankwet voor de reconstruc- tiegebieden | n.v.t. | Gedeeltelijk |
F: Uitvoering van (nog vast te stellen) acties uit Afsprakenkader Convenant Gewasbescher- ming | n.v.t. | Gedeeltelijk |
Bron realisatiegegevens: VROM-interne administratie
A. Er is geen echt «Uitvoeringscontract» met de provincies gesloten. Wel hebben de provincies het initiatief genomen om de milieu-opgave per provincie te concretiseren. De eerste resultaten worden begin 2006 verwacht. Deze worden in 2006 gebruikt bij het opstellen van de eerste ILG-Bestuursovereenkomsten 2007–2013.
De Tweede Kamer is per brief van de Minister van LNV (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 939, nr. 2) geïnformeerd over de besteding van de Koopmansmiddelen.
Vaststellen landelijke strategie grondwatermonitoring is gemeld in Beleidsbrief KRW (momenteel RROM).
B: Als vervolg op het Implementatieprogramma Agrobiodiversiteit zijn in samenspraak met de provincies in de Uitvoeringscontracten SGB 2005–2006 18 agrobiodiversiteitsexperimenten opgenomen die veelal in 2006 zullen starten. Daarnaast is in 2005 een start gemaakt met de uitvoering van een groot aantal kleinschalige projecten in de Hoekse Waard, voortvloeiend uit het VROM-project «Biodiversiteit voor en door burgers».
C. De Minister van LNV is eerstverantwoordelijke voor het beleid inzake de transitie naar een duurzame landbouw. VROM levert een bijdrage gericht op de ecologische duurzaamheid van de landbouw. Daartoe ondersteunt zij, samen met LNV, experimenten die innovaties kunnen opleveren in beleid (sturing, regelgeving, monitoring) en technologie. Voorbeelden daarvan zijn de in 2005 met de Vereniging Noordelijke Friese Wouden gesloten intentieverklaring voor de ontwikkeling van een duurzame landbouw in dat gebied en het project gericht op het sluiten van stikstofkringlopen op Texel.
D. Mineralenbeleid: het nieuwe stelsel van mestwetgeving is einddecember 2005 afgerond inclusief de verkregen derogatie. Met de invulling van de gebruiksnormen (Meststoffenwet) en aanvullende gebruiksvoorschriften (BGM-BOOM-LOTV) wordt met ingang van 1 januari 2006 voldaan aan de Nitraatrichtlijn. Nederland heeft een derogatie gekregen tot maximaal 250 kg stikstof per ha per jaar uit dierlijke mest voor graslandbedrijven die aan bepaalde voorwaarden voldoen (minimaal 70 procent areaal met grasland). De inbreukprocedure door de Europese Commissie tegen Nederland wordt naar verwachting met ingang van 2006 formeel afgesloten.
E. Medio 2005 is een bestuurlijk akkoord tot stand gekomen, en eind 2005 is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State gezonden. De stankwet voor de reconstructiegebieden is bij nader inzien niet gewijzigd. In plaats daarvan is een geheel nieuwe, landsdekkende wet opgesteld; de Raad van State heeft inmiddels advies uitgebracht over het wetsvoorstel.
F. In het kader van het convenant duurzame gewasbescherming zijn onder meer praktijkprojecten opgestart. Hierin zijn stappen gezet om de belasting van het milieu te verminderen en daarmee de gewenste milieukwaliteit dichterbij te brengen. Daarnaast is de tussenevaluatie van het gewasbeschermingsbeleid gestart. Deze wordt in 2006 afgerond.
In de beleidsbrief bodem (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 663, nr. 13) is aangegeven dat duurzaam bodembeheer op termijn te realiseren is. Duurzaam bodembeheer betekent een zodanig gebruik van de bodem dat de eigenschappen van de bodem ook voor toekomstige generaties behouden blijven en de bodem geschikt blijft voor het uitoefenen van functies die van deze eigenschappen afhankelijk zijn. Dit doel kent drie onderdelen:
• Realisatie van de voor de gewenste functies vereiste kwaliteit van de bodem in 2030;
• Voorkoming van nieuwe verontreinigingen van bodemsystemen door preventieve beschermingsmaatregelen en verantwoord omgaan met vrijkomende grond en baggerspecie per 2005;
• Sanering van reeds verontreinigde (water)bodems (SBO).
Bij de uitwerking van de beleidsbrief is afgesproken een bodeminformatiesysteem op te bouwen waarmee zowel op landelijk als lokaal niveau sturing kan worden gegeven aan bodembeheer. Dit systeem dient op termijn volledig inzicht te geven in de actuele kwaliteit van de bodem. Ook wordt gewerkt aan een landelijke bodemkwaliteitskaart waarop de vorderingen in de actuele bodemkwaliteit worden weergegeven. Overwogen wordt in het kader van het grondverzet te komen tot een overzicht van bodembeheerfuncties en de daarbij behorende gewenste kwaliteit. Met het bodeminformatiesysteem, de landelijke bodemkwaliteitskaart en het overzicht van bodemfuncties met bijbehorende bodemkwaliteit wordt voor het bevoegd gezag de basis gelegd om de gewenste bodemkwaliteit veilig te stellen en de actuele bodemkwaliteit te verbeteren.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Vaststellen milieuverantwoorde referentiewaarden voor landbouw en natuur | Gedeeltelijk |
Uitbrengen ontwerpbesluit bouwstoffen | Gedeeltelijk |
Uitbrengen ontwerpbesluit grond en baggerspecie | Gedeeltelijk |
Er zijn in 2005 nog geen referentiewaarden voor landbouw en natuur vastgesteld. Voor de bodembiodiversiteit is een belangrijke aanzet gedaan die begin 2006 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd in het kader van de voortgangsrapportage over de uitvoering van de Beleidsbrief Bodem.
De regelingen voor de toepassing van bouwstoffen en voor het verantwoord omgaan met grond en bagger worden gecombineerd in één besluit: het Besluit bodemkwaliteit. Het ontwerp-Besluit bodemkwaliteit wordt februari 2006 aan de RMC voorgelegd en in maart 2006 voorgepubliceerd.
De waterketen omvat de elementen drink- en leidingwatervoorziening, riolering en afvalwaterzuivering. Een optimale waterketen betekent dat de activiteiten die nodig zijn voor het goed functioneren van de keten professioneel en in samenhang worden uitgevoerd, waarbij de mate van dienstverlening, milieubelasting alsmede maatschappelijke kosten transparant kunnen worden getoetst en waarbij de publieke belangen (volksgezondheid, milieu en bescherming gebonden klanten) in voldoende mate kunnen worden gewaarborgd. Het operationele doel valt uiteen in twee onderdelen:
• Optimale waarborging van de kwaliteit en de continuïteit van de levering van drink- en industriewater tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten;
• Verwijdering van afvalwater binnen milieuhygiënische randvoorwaarden en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, via versterking van de samenhang in de waterketen.
Beoogd maatschappelijk effect 2005 | Beoogde indicator en streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Betrouwbaar drinkwater | a. Aantal incidentele normoverschrijdingen <60 | Ja |
b. Sanering loden dienstleidingen 100% | Ja | |
c. Totale productiecapaciteit die voldoet aan nieuwe eis voor leveringszekerheid >80 | Ja | |
d. Percentage drinkwaterbedrijven die risico-analyse voor pathogene micro-organismen (ex. Wlb 2001) hebben uitgevoerd 100% | Ja | |
e. Percentage drinkwaterbedrijven met een gecertificeerd kwaliteitssysteem 70% | Ja | |
f. Percentage nieuwe materialen en chemicaliën met erkende kwaliteitsverklaring 70% | Ja | |
Doelmatigheid drinkwatervoorziening | Rapportage 3e vrijwillige benchmarking drinkwaterbedrijven | Ja |
Bron realisatiegegevens: VROM-interne administratie
Over de indicatoren a t/m f zal in de loop van 2006 apart worden gerapporteerd in de Rapportage drinkwaterkwaliteit 2005. Op grond van de bevindingen van de VROM-inspectie bij haar reguliere toezicht op de drinkwaterbedrijven mag worden aangenomen dat de normen bij deze indicatoren zijn gerealiseerd.
VEWIN heeft reeds in november 2004 de rapportage over de 3e benchmarking uitgebracht.
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator en streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Aanbieding ontwerp nieuwe Waterleidingwet aan de Tweede Kamer. | Publicatie nieuwe Drinkwaterwet en nieuw Drinkwaterbesluit | nee |
Maken bestuurlijke afspraken op basis van het projectprogramma vernieuwing financieringsstructuur en planfiguren in de waterketen. | n.v.t. | gedeeltelijk |
Aanpassing Wet milieubeheer ter facilitering van de uitvoering herijkt regenwaterbeleid. | n.v.t. | gedeeltelijk |
– De publicatie van Drinkwaterwet en besluit is vertraagd in verband met discussie met sector en IPO/VNG over de winstbestemming van drinkwaterbedrijven. Naar verwachting wordt het wetsontwerp in maart 2006 naar de Raad van State gezonden. Rond die tijd is ook een voorontwerp van het Drinkwaterbesluit gereed.
– Overeenstenmming is bereikt over het introduceren van de mogelijkheid om de zuiveringsheffing te baseren op het drinkwaterverbuik. Dit is opgenomen in het wetsontwerp wijziging Waterschapswet dat op 13 december 2005 in de RMC is behandeld.
– Naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de desbetreffende wetswijziging van de Wm bleek een aanpassing van het wetsvoorstel noodzakelijk. Naar verwachting kan het aangepaste voorstel voorjaar 2006 naar de Raad van State worden gezonden.
Beleidsevaluatieonderzoeken in 2005 | Uitkomst | Communicatietraject naar Tweede Kamer |
Gebiedsgerichte milieukwaliteit: evaluatie SGB | Evaluatie is uitgesteld naar 2006 | Zie begroting 2006 |
Implementatie Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) | Evaluatie is uitgesteld naar 2007 | n.v.t. |
Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies
Om te komen tot een duurzame samenleving streeft VROM naar het tegengaan van klimaatverandering door menselijke beïnvloeding en naar het tegengaan van verzuring en milieuschadelijke emissies. VROM richt zich ook op duurzaam produceren en consumeren. Bij het bereiken van deze doelen zet VROM in op samenwerking in mondiaal en Europees kader en stimuleert VROM dat milieubelangen worden meegenomen in de besluitvorming door overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en burgers.
Langs de volgende operationele doelen wordt dit beleid uitgewerkt:
• Internationale samenwerking milieu;
• Vermindering uitstoot broeikasgassen;
• Tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging;
• Vermindering algemene uitstoot industrie;
• Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart;
• Duurzaam produceren en consumeren;
• Vergroten draagvlak milieubeleid.
In 2005 is goede vooruitgang geboekt bij het (inter)nationaal voorkomen van klimaatverandering door menselijke beïnvloeding alsmede bij de bestrijding van verzuring en milieuschadelijke emissies. Dit blijkt ook uit het grotendeels realiseren van de geplande beleidsprestaties. Ook bij het vergroten van het draagvlak voor het milieubeleid kan geconcludeerd worden, dat de doelstellingen in redelijke mate gehaald zijn.
11.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 280 424 | 199 635 | 196 585 | 196 867 | 73 950 | 122 917 |
waarvan garantieverplichtingen | 70 | 452 | ||||
Uitgaven: | 93 202 | 92 587 | 99 310 | 113 693 | 106 580 | 7 113 |
Programma: | 78 360 | 78 280 | 86 020 | 101 002 | 94 046 | 6 956 |
Internationale samenwerking milieu: | 4 990 | 5 665 | 5 656 | 4 716 | 5 909 | – 1 193 |
Subsidies internationale samenwerking milieu | 4 122 | 5 002 | 4 131 | 3 858 | 4 848 | – 990 |
Overige instrumenten internationale samenwerking milieu | 868 | 663 | 1 525 | 858 | 1 061 | – 203 |
Verminderen uitstoot broeikasgassen: | 14 885 | 17 139 | 24 240 | 35 258 | 39 085 | – 3 827 |
Clean Development Mechanism | 4 015 | 6 676 | 1 481 | 16 513 | 19 500 | – 2 987 |
Subsidies vermindering uitstoot broeikasgassen | 2 095 | 4 222 | 15 473 | 12 125 | 8 350 | 3 775 |
Overige instrumenten verminderen uitstoot broeikasgassen | 8 775 | 6 241 | 7 286 | 6 620 | 11 235 | – 4 615 |
Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart: | 5 809 | 6 729 | 4 922 | 3 601 | 4 423 | – 822 |
Subsidies uitstoot verkeer en binnenvaart | 2 498 | 2 772 | 1 875 | 503 | 2 450 | – 1 947 |
Overige instrumenten uitstoot verkeer en binnenvaart | 3 311 | 3 957 | 3 047 | 3 098 | 1 973 | 1 125 |
Fiscale instrumenten en draagvlak voor milieubeleid: | 33 600 | 31 803 | 32 164 | 34 263 | 26 183 | 8 080 |
Subsidies milieuverantwoorde technologie | 6 211 | 3 934 | 5 504 | 6 559 | 4 080 | 2 479 |
Schadevergoedingen | 95 | 1 202 | 1 278 | 1 262 | 0 | 1 262 |
Overige instrumenten duurzame samenleving | 7 974 | 6 916 | 6 434 | 7 990 | 5 890 | 2 100 |
Subsidies maatschappelijke milieuactiviteiten | 19 320 | 19 751 | 18 948 | 18 452 | 16 213 | 2 239 |
Verminderen algemene uitstoot industrie: | 4 344 | 6 006 | 6 292 | 3 944 | 7 333 | – 3 389 |
Operationalisering emissiehandel | 524 | 1 307 | 2 453 | 788 | 2 395 | – 1 607 |
Subsidies verminderen algemene uitstoot industrie | 180 | 472 | 1 000 | 78 | 0 | 78 |
Overige instrumenten verminderen algemene uitstoot industrie | 3 640 | 4 227 | 2 839 | 3 078 | 4 938 | – 1 860 |
Duurzaam produceren en consumeren: | 4 348 | 3 742 | 3 793 | 3 239 | 2 682 | 557 |
Subsidies duurzaam produceren en consumeren | 2 411 | 2 604 | 3 190 | 2 670 | 2 020 | 650 |
Overige instrumenten subsidies duurzaam produceren en consumeren | 1 937 | 1 138 | 603 | 569 | 662 | – 93 |
Overig programma: | 10 384 | 7 196 | 8 953 | 15 981 | 8 431 | 7 550 |
Overige instrumenten DGM | 0 | 0 | 457 | – 457 | ||
Onderzoek DGM | 6 485 | 5 960 | 8 852 | 15 551 | 7 974 | 7 577 |
Communicatie-instrumenten | 3 899 | 1 236 | 101 | 430 | 0 | 430 |
Apparaat: | 14 842 | 14 307 | 13 290 | 12 691 | 12 534 | 157 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 405 | 397 | 0 | 420 | – 420 | |
Apparaat DGM | 14 842 | 13 902 | 12 893 | 12 691 | 12 114 | 577 |
Ontvangsten: | 3 093 | 2 146 | 10 428 | 11 836 | 1 200 | 10 636 |
Clean Development Mechanism (CDM)
Op dit instrument is sprake van een verplichtingenoverschrijding van € 77,6 mln die te verklaren is door:
1. Stijgende CER-marktprijzen («certified emission reduction»)
Zoals in de Evaluatie Klimaatbeleid is aangegeven, is door de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol de vraag naar onder andere CDM-emissiereducties sterk toegenomen. Dit heeft mede als gevolg een stijging van de gemiddelde CER-marktprijzen. Als gevolg hiervan zijn de in voorgaande jaren afgesloten uitvoeringscontracten met de Multilaterale Financiële Instellingen (IFC, IBRD en CAF) en de Rabobank verhoogd;
2. Aanvullend contract met de IBRD
Doordat de CER-opbrengsten uit het uitvoeringscontract met de Rabobank lager zullen zijn, is, teneinde de CDM-doelstelling te realiseren, eind december een aanvullend contract met de IBRD voor de levering van een extra 7 Mton aan emissiereducties afgesloten.
De verplichtingenoverschrijding wordt binnen het meerjarige CDM-budget gecompenseerd.
De kas-onderuitputting van € 3,0 mln is te verklaren doordat de registratie door de CDM Executive Board van de CDM-projecten weliswaar in 2005 op gang is gekomen, maar nog achterbleef bij de oorspronkelijke verwachtingen. Het voor 2005 beschikbare kasbudget is dienovereenkomstig niet uitgeput.
Subsidies vermindering uitstoot broeikasgassen
De hogere realisatie wordt veroorzaakt door een sneller betaalritme bij de reeds eerder verstrekte subsidies in het kader van de subsidieregeling BANS-Klimaat dan was geraamd. Door overboeking van kasbudget vanuit andere instrumenten op artikel 11, waar juist sprake was van een trager betaalritme, kon hierin worden voorzien. Er is derhalve geen sprake van een beleidsmatige herschikking.
Overige instrumenten vermindering uitstoot broeikasgassen
Bij eerste en tweede suppletore begroting is het kasbudget reeds met in totaal ruim € 4 mln verlaagd. Een bedrag van € 1,8 mln hiervan had betrekking op een actualisatie van het kasritme van de Regeling niet-industriële restwarmte infrastructuur (NIRIS). De betalingen in het kader van deze regeling (waarvoor geen nieuwe verplichtingen meer worden aangegaan) zijn afhankelijk van de voortgang van de desbetreffende gesubsidieerde projecten. Op grond van het verwachte betaalritme zijn de uitgaven budgetten voor de jaren 2005 tot en met 2007 verlaagd, ten gunste van 2008 en volgende jaren. Daarnaast is een kleine € 0,4 mln aan zowel verplichtingen- als kasbudget overgeboekt naar andere artikelen, omdat aldaar de bijbehorende verplichting diende te worden aangegaan. Het restant betrof gelden die vanwege een achterblijvend kasritme zijn ingezet voor kastekorten bij andere instrumenten binnen artikel 11. Er was daarbij uitsluitend sprake van het oplossen van een slechte aansluiting tussen beschikbare kasbudgetten enerzijds en gewenste kasritmes anderzijds en niet van beleidsmatige herschikkingen. Aan het einde van het jaar bleken sommige herziene kasritmes alsnog enigszins te optimistisch te zijn geweest. Met name bij NIRIS werd toch trager betaald dan volgens het geactualiseerde ritme geraamd.
Subsidies vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
De onderuitputting van het kasbudget wordt veroorzaakt door de vertraagde inwerkingtreding van de Subsidieregeling dieselmotoren voor binnenvaartschepen (Stcrt. 10-11-2005, nr. 219). Vanwege het moeizame en langdurige traject van goedkeuring door de EU kon deze regeling veel later worden gepubliceerd dan aanvankelijk voorzien. Dit heeft er toe geleid dat voor deze regeling in 2005 geen betalingen op subsidies hebben plaatsgevonden.
Overige instrumenten vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
De hogere realisatie wordt veroorzaakt door een sneller betaalritme op oude verplichtingen dan was geraamd. Door overboeking van kasbudget vanuit andere onderdelen van artikel 11, waar juist sprake was van een trager betaalritme, kon hierin worden voorzien. Er is derhalve geen sprake van een beleidsmatige herschikking.
Operationalisering emissiehandel
De mutatie in het kasbudget heeft grotendeels betrekking op de wijze van financiering van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Aanvullend op de stand Ontwerpbegroting is een bijdrage van EZ van € 1,0 mln overgeboekt en is een kasschuif uit latere jaren van € 2,7 mln uitgevoerd. Vervolgens is bij eerste en tweede suppletore begroting een kasbedrag van in totaal € 5,3 mln overgeboekt naar artikel 1, waaruit in 2005 de NEa werd betaald. Hierdoor is het budget dus met € 1,6 mln verlaagd. Daarnaast is het budget per saldo nog verlaagd met een kleine € 0,2 mln wegens diverse kleinere herschikkingen in relatie tot de overige activiteiten met betrekking tot de operationalisering van emissiehandel.
Overige instrumenten vermindering algemene uitstoot industrie
Bij eerste en tweede suppletore begroting is het kasbudget reeds met in totaal ruim € 1,7 mln verlaagd, door een aantal mutaties van technische aard. Zo is voor de opdracht 2005 aan Infomil € 0,65 mln overgeboekt naar het instrument «subsidies maatschappelijke milieuactiviteiten», aangezien alle uitgaven aan Infomil (dus voor alle onderdelen van milieubeheer) centraal op genoemd instrument worden verantwoord. Voorts heeft een technische herschikking plaatsgevonden ten gunste van het beleidsterrein «Duurzaam produceren en consumeren». In dat kader is bij elkaar € 0,692 mln aan kas overgeboekt teneinde aansluiting te verkrijgen tussen beschikbare kasbudgetten enerzijds en gewenste kasritmes anderzijds. Tot slot bood het budget, wegens een trager betaalritme dan gepland, ruimte om een deel van de VROM- c.q. DGM-brede taakstelling externen hiervan ten laste te brengen, voor een bedrag van ruim € 0,3 mln.
Fiscale instrumenten en draagvlak voor milieubeleid
Subsidies milieuverantwoorde technologie: Bij 1e suppletore begroting is € 5,1 mln FES middelen toegevoegd. Een bedrag van € 3 mln is met EZ verrekend via het ontvangsten artikel (Slotwet). Het verschil wordt doorgeschoven naar 2006.
Schadevergoeding: Omdat hier sprake is van incidentele uitgaven zijn geen structurele begrotingsmiddelen in de begroting opgenomen. De uitputting betreft voornamelijk al toegezegde projecten uit 2004/2005.
Overige instrumenten duurzame samenleving: Op dit instrument wordt onder andere de bijdrage LNV ten behoeve van de Cie m.e.r. gestort ter grootte van ca € 1,4 mln. Er is ten behoeve van de VROM omgevingsvergunning een bedrag toegevoegd van € 0,8 mln. Er is ten opzichte van de 2e suppletore begrotingswet een onderuitputting op onderzoek ontstaan van ca € 1 mln.
Subsidies maatschappelijke activiteiten: Eerder in het jaar vonden enkele overboekingen plaats vanuit andere artikelen ten behoeve van projecten van maatschappelijke organisaties en Infomil. Ten opzichte van de 2e suppletore begroting is een overschrijding ontstaan van ca € 1,1 mln. In de loop van 2005 heeft SenterNovem de bevoegdheid gekregen voor VROM-regelingen rechtstreeks ten laste van VROM-rekeningen te boeken, terwijl tot die tijd voorschotten (maar niet tot 100%) aan SenterNovem werden verstrekt. Daardoor zijn nu alle uitgaven van het laatste kwartaal ten laste van 2005 gekomen, terwijl daar bij het opstellen van de 2e suppletore begroting nog niet van werd uitgegaan.
11.3. Operationele doelstellingen
11.3.1. Internationale samenwerking milieu
Doel van de internationale samenwerking is het bundelen van de krachten gericht op duurzame ontwikkeling en integratie van milieuverantwoord handelen in andere beleidsvelden, alsmede het versterken van het milieubeleid zelve. Dit geldt zowel binnen de EU, Pan-Europees binnen het raamwerk van de VN-ECE alsook binnen de internationale fora zoals de VN. Met dit doel voert Nederland een actieve milieudiplomatie.
In 2005 heeft VROM actief gewerkt aan versterking van het internationaal milieubestuur. Parallel aan de financiële steun voor UNEP is nadruk gelegd op invulling van inhoudelijke elementen van milieubestuur, waaronder samenwerking tussen milieuverdragen en afstemming met andere organisaties werkzaam op milieuterrein, stabiele financiering, wetenschappelijke onderbouwing en capaciteitsopbouw. De inzet bij de milieudiplomatie was onder andere gericht op de doorwerking van de uitkomsten van de conferentie Energy for Development die in december 2004 in Noordwijk plaatsvond. De conferentie ging over de wijze waarop moderne energievoorziening in ontwikkelingslanden kan bijdragen aan het verminderen van armoede, het verbeteren van de economische ontwikkeling en het ondervangen van effecten op gezondheid en milieu. De Tweede Kamer is over de uitkomsten en follow up in 2005 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 195).
De VROM-begroting voorziet erin om financiële bijdragen aan organisaties toe te kennen; in de suppletore begrotingen zijn deze verantwoord. In 2005 is in dit kader € 2,9 mln toegekend. Daarnaast zijn eind 2004 in de Staatscourant twee subsidieregelingen gepubliceerd: de Subsidieregeling Internationale Samenwerking Milieubeheer 2005 en de Subsidieregeling Europese Milieusamenwerking 2005. De beschikbare budgetten, resp. € 0,6 mln en € 0,4 mln, zijn volledig binnen de doelstellingen van de regelingen aangewend.
Omdat de inzet van middelen voor internationale samenwerking milieu onderwerp is van de jaarlijkse interdepartementale programmering in HGIS-kader, worden deze ook verantwoord in het HGIS jaarverslag 2005.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Nota aan TK inzake resultaten en follow-up conferentie Energy for Development | Ja, brief van de Minister van OS van 28 februari 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 195) |
(Financiële) ondersteuning van internationale maatschappelijke (milieu) organisaties | Ja |
Op 7 februari 2005 heeft de Staatssecretaris van VROM de Tweede Kamer in detail op de hoogte gebracht van de resultaten op milieuterrein tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU (Kamerstukken II, 2004–2005, 21 501-08, nr. 195).
11.3.2. Vermindering uitstoot broeikasgassen
In het VN-Klimaatverdrag is overeengekomen om de door de mens veroorzaakte gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. Nationaal is het klimaatbeleid gericht op vermindering in de uitstoot van broeikasgassen. Internationaal is het klimaatbeleid gericht op het verder ontwikkelen van de internationale kaders waarbinnen de nationale inspanningen plaatsvinden.
11.3.2.1. Nationaal klimaatbeleid
1. Realisering van het Kyoto-doel:
In de periode 2008–2012 moet de emissie van de broeikasgassen CO2, CH4, N2O, HFK’s, PFK’s en SF6 conform het Kyoto-protocol met 6% worden gereduceerd ten opzichte van het basisjaar 1990 (voor HFK’s, PFK’s en SF6 is dat 1995). Het betekent naar verwachting een maximaal toegestaan emissieniveau van 200 Mton CO2-equivalenten per jaar in de periode 2008–2012. Conform het Hoofdlijnenakkoord zal dit op de meest kostenefficiënte wijze gebeuren. Om dit niveau te bereiken heeft Nederland ervoor gekozen gemiddeld 20 Mton per jaar buiten Nederland te reduceren door middel van de Kyoto-instrumenten Joint Implementation (JI), het Clean Development Mechanism (CDM) en internationale emissiehandel, hetgeen betekent dat Nederland zelf gemiddeld 220 Mton per jaar mag uitstoten. In de Evaluatienota Klimaatbeleid, die met brief d.d. 31 oktober 2005 is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 240, nr. 37) zijn de streefwaarden voor de sectorale verdeling van het binnenlandse emissieniveau per 2010 aldus bijgesteld:
Tabel 11.X. Overzicht streefwaarden max. emissieniveau broeikasgassen per sector in 2010 | |
Industrie/electriciteit | 108,6 Mton |
Landbouw | 7,5 (8,1*) Mton |
Gebouwde omgeving | 28 Mton |
Verkeer | 38,7 Mton |
Overige broeikasgassen | 35,4 Mton |
Binnenlandse taakstelling | 220 Mton |
Af: aankoop rechten JI/CDM | 20 Mton |
Kyoto-doel (bij 6% reductie) | 200 Mton |
* Bij toename van het areaal glastuinbouw tot 11 500 hectare of meer, wordt de CO2-streefwaarde voor de landbouw verhoogd van 7,5 Mton tot maximaal 8,1 Mton.
2. Transitie naar een duurzame energiehuishouding:
Uitvoering van verschillende activiteiten, in eerste instantie gericht op verdergaande reducties op de langere termijn (na 2012) en zo mogelijk, bij een succesvolle ontwikkeling, al bijdragend aan de prestatie voor de eerste verplichtingen-periode van het Kyoto-protocol (2008–2012). De Minister van Economische Zaken is trekker van deze transitie; over de voortgang van de transitie wordt in de begroting/jaarverantwoording van EZ gerapporteerd.
In 2005 is het beleid gericht op realisering van de verplichtingen in het Kyoto-protocol grondig geëvalueerd, uitmondende in de Evaluatienota Klimaatbeleid 2005. Het beleid dat al in werking is, tezamen met het beleid dat thans in voorbereiding is, kan het voor 90 procent zeker maken dat de binnenlandse taakstelling van 220 Mton in de Kyoto-periode niet wordt overschreden. Voorwaarde is dat het beleid in voorbereiding ook daadwerkelijk wordt ingevoerd en het beoogde effect heeft en dat het plafond voor de tweede periode van CO2-emissiehandel in ieder geval niet ruimer wordt dan het huidige plafond.
Bij Joint Implementation en het Clean Development Mechanism is de hele taakstelling van 100 Mton afgedekt in raamcontracten met intermediaire organisaties, deelname aan fondsen en projectcontracten. De projectgebonden contracten komen goed op gang. Het is echter nog te vroeg om conclusies over de doelbereiking te trekken. Pas eind 2006 zal echt duidelijk zijn of voldoende projectcontracten kunnen worden gesloten. Over de voortgang van het Nederlandse beleid is overeenkomstig de internationale afspraken terzake, aan zowel de Europese Commissie als de UNFCCC gerapporteerd. Het CO2-emissiehandelsysteem is van start gegaan.
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Beleidsnota voor TK betreffende ex post evaluatie uitvoering klimaatbeleid (incl. CDM) | n.v.t. | Ja (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 240, nr. 37) |
Rapportage via TK aan de Europese Unie over o. a. supplementariteit en demonstrable progress | n.v.t. | Ja (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 240, nr. 35) |
Het registreren van CDM-projecten en gegenereerde emissiereducties door de Executive Board UNFCCC | 7,0 Mton | Ja |
Tot uitvoering brengen van wet- en regelgeving op het gebied van CO2- en NOx emissiehandel | n.v.t. | Ja |
De NEa zodanig uitrusten dat zij haar taken kan uitvoeren (met name via proefproject baten/lasten stelsel) | n.v.t. | Ja |
Afhandeling toewijzingsbesluiten (eventuele nieuwkomers, procedures van bezwaar en beroep) ten behoeve van CO2-emissiehandel | n.v.t. | Ja |
Invoeren MEP-regeling voor klimaatneutrale (fossiele) elektriciteit | n.v.t. | Nee |
Invoeren MEP-regeling voor klimaatneutrale (fossiele) elektriciteit:
Het Kabinet heeft tot uitstel van invoering van de regeling besloten gezien het gebrek aan geschikte projecten in de markt en ook vanwege het nog ontbreken van adequate uitvoeringscondities voor de regeling. Voor verdere toelichting zie de brief van 10 mei 2005 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004–2005, 28 665, nr. 56).
11.3.2.2. Internationaal klimaatbeleid
De Nederlandse inbreng in het internationale klimaatbeleid richt zich op twee hoofdsporen:
• Het maken van internationale afspraken met betrekking tot de uitvoering van en het vervolg op het VN-Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol;
• Een beter begrip wereldwijd van het klimaatprobleem, de gevolgen en mogelijke oplossingen. Met dit doel is Nederland actief in het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Via het National Research Programme on Climate Change (NRP CC; voorheen NVKO) en het penvoerderschap voor het ICES-KIS-programma Klimaat voor Ruimte draagt VROM bij aan de wetenschappelijke kennis die nodig is voor de internationale (en nationale) beleidsonderbouwing.
Nederland heeft in 2005 actief onderhandeld zowel binnen als buiten de EU en de VN met betrekking tot de internationale aanpak van het klimaatprobleem. In de eerste helft van het jaar werd het Luxemburgse voorzitterschap van de EU op dit gebied actief gesteund. In 2005 is het Kyoto Protocol inwerking getreden. Internationaal zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van het Kyoto Protocol, onder andere over verbetering van CDM, JI en het compliance regime. Daarnaast zijn verdere afspraken ten aanzien van de uitvoering van het Klimaatverdrag gemaakt, onder andere op het gebied van adaptatie en is ook in verdragsverband toekomstig emissiereductiebeleid op de agenda gezet. Tot specifieke onderhandelingen in VN verband over de periode na 2012 is het in 2005 nog niet gekomen, voornamelijk vanwege de positie van de VS in dit verband. Wel zijn veel activiteiten uitgevoerd die daarvoor een basis leggen:
• Vastlegging van de Europese visie op toekomstig klimaatbeleid in Milieuraadsconclusies en conclusies van de Regeringsleiders;
• Instelling van een Interdepartementaal Beleidsonderzoek ten aanzien van de Nederlandse inzet op het toekomstige klimaatbeleid, zowel binnen als buiten VN-verband;
• Levering van actieve bijdragen aan informele en formele internationale discussies op alle relevante Internationale niveaus over onder andere verbreding van het klimaatbeleid naar andere beleidsvelden en verbreding en verdieping van de klimaatdoelstellingen;
• Levering van actieve bijdrage aan het werk van de IPCC, onder meer aan het special report over CO2 opslag en over HFK’s.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
In interdepartementaal verband ontwikkelen en vaststellen van Nederlandse standpunten in instructies ten behoeve van internationale afspraken in EU-, OECD-, IPCC- en VN-verband en op basis daarvan onderhandelen (informeel en in genoemde fora). | Ja |
Inhoudelijke en financiële inbreng in IPPC, NRP-CC en Klimaat voor Ruimte. | Ja |
11.3.2.3. Beleid ter bescherming van de ozonlaag (Montreal Protocol)
Het Montreal Protocol (1987) bevat de wereldwijde afspraken ten aanzien van stoffen zoals CFK’s, HCFK’s, Halonen, Carbon tetrachloride, Methylbromide, Bromochloromethaan en nog vele andere stoffen met een ODP (Ozone Depleting Potential). De beoogde doelstelling is te voorkomen dat de ozonlaag verder wordt aangetast en ervoor te zorgen dat deze zich op termijn weer kan herstellen. In Europees verband zijn verdergaande afspraken gemaakt over niveaus voor productie, consumptie, gebruik en beperking van emissies (vastgelegd in Verordening 2037). Daarnaast zijn de internationale afspraken in Nederland verwerkt in nationale wetgeving (zoals het Besluit Ozonlaagafbrekende Stoffen).
Nederlandse inzet is geleverd ten behoeve van de 25e Open Ended Working Group, de Tweede Buitengewone Vergadering der Partijen en de 17e Bijeenkomst der Partijen onder het Montreal Protocol, evenals voor de zevende Conferentie der Partijen onder het Wenen Verdrag. Daarnaast heeft Nederland een actieve bijdrage geleverd in Europees overleg onder het uitvoerend comité van Verordening 2037/2000. Alle rapportages zijn tevens door Nederland op tijd aangeleverd en naar tevredenheid van zowel het Ozon Secretariaat (productie, export en process agents) als de Europese Commissie (halon, methylbromide QPS en vernietiging/recycling & hergebruik).
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Inbreng van het Nederlandse standpunt in EU- en VN-overleg | Ja |
Rapportage aan Ozon Secretariaat en EU inzake Montreal Protocol | Ja |
11.3.3. Tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging
Het beleid voor verzuring en grootschalige luchtverontreiniging is gericht op het terugdringen van de emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3), Vluchtige Organische Stoffen (VOS) en (fijn)stof. Duurzame niveaus bepalen de lange termijn doelstellingen voor de genoemde stoffen. De voor de middellange termijn (2010) vastgestelde tussendoelen zijn opgenomen in de begroting 2005. In de UN-ECE zijn daarnaast voor emissies van zware metalen (H(eavy) M(etals)) en POP’s (Persistent Organic Pollutants) protocollen vastgesteld. Voor luchtkwaliteit worden in EU-verband grenswaarden vastgelegd in de dochterrichtlijnen luchtkwaliteit.
De Milieubalans 2005 laat zien dat er een dalende trend is in de emissies. In «Erop of eronder» (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 663, nr. 12) is aangegeven hoe Nederland zijn emissieplafonds onder de NEC-richtlijn wil realiseren. Hoe die plafonds worden gerealiseerd staat de doelgroepen voor een deel vrij: beschreven maatregelen kunnen worden ingeruild voor andere (goedkopere) maatregelen zolang de plafonds worden gerealiseerd. Er is dus sprake van vrijheid binnen de grenzen van de vastgestelde plafonds.
Met vertraging heeft de Europese Commissie op 21 september 2005 haar voorstellen op dit gebied gepresenteerd, in de vorm van een concept-Thematische Strategie Luchtkwaliteit en een concept-Richtlijn Luchtkwaliteit. De Nederlandse standpuntbepaling werd op voortouw van VROM interdepartementaal afgestemd en ingebracht in de ambtelijke overleggen hierover in Brussel («Steering Group»). Op 2 december 2005 vond de eerste Milieuraad over dit onderwerp plaats. Op voorstel van VROM is in oktober een Europese strategie vastgesteld, met daarin het standpunt van Nederland in de komende onderhandelingen. In 2005 verscheen de Referentieraming 2005, met daarin de ramingen van de energie-emissies en emissies van verzurende stoffen in Nederland. De Staatssecretaris van VROM heeft in afstemming met de Minister van V&W, de Tweede Kamer met Prinsjesdag 2005 een notitie gestuurd over de aanpak van het Kabinet van het luchtkwaliteitsprobleem en de besteding van de extra € 900 mln («overzicht aanpak luchtkwaliteit», oftewel het Prinsjesdagpakket, Kamerstukken II, 2005–2006, 30 175, nr. 10).
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Inbreng in Reviews luchtbeleid door VN/ECE en door EU | Helder maken van Nederlandse positie | ja |
Bron realisatiegegevens: concept-Thematische Strategie Europese Commissie
De in september 2005 gepresenteerde Thematische strategie is in de ogen van de Europese Commissie tevens de evaluatie van de dochterrichtlijnen. Hoewel de lidstaten zich hiermee niet kunnen verenigen, komt er derhalve geen aparte evaluatie.
11.3.4. Vermindering algemene uitstoot industrie
In de begroting is bij de operationele doelstelling 11.2.3 «Tegengaan verzuring en grootschalige luchtverontreiniging» aangegeven wat de emissieplafonds zijn, zoals is vastgelegd in de NEC-richtlijn, voor de luchtverontreinigende stoffen die bodemverzuring, eutrofiëring en negatieve gezondheidseffecten tot gevolg hebben. Het gaat hier om de componenten NOx, SO2, VOS en NH3. De emissietaakstellingen voor de industrie zijn per stof nader uitgewerkt. Verdere uitwerking vindt plaats via rechtstreeks milieubeleid (vergunningen, AMvB’s). Bij het doelgroepenbeleid gaat het om het verminderen van de totale milieudruk, waartoe met diverse bedrijfstakken convenanten zijn afgesloten waarin integrale milieutaakstellingen zijn opgenomen.
De taakstellingen voor de industrie voor de stoffen NOx, SO2, VOS en NH3 zijn neergelegd in de notitie «Erop of eronder», de Uitvoeringsnotitie emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003 (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 663, nr. 12). In 2006 zal de uitvoering van deze notitie worden geëvalueerd. Dan wordt bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn om de taakstellingen voor 2010 te realiseren.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Opstellen uitvoeringsplan SO2-reductie industrie | gedeeltelijk |
Aanscherping procesemissie-eisen in NeR | ja |
Opstellen juridisch instrument ter vervanging van Bees-A en Bees-B | nee |
Opstellen twee nieuwe monitorings-protocollen voor VOS-emissies | ja |
Vaststellen milieuagenda voor de industrie voor na 2010 | gedeeltelijk |
Opstellen uitvoeringsplan SO2-reductie industrie:
In de notitie «Erop of eronder» is voor de industrie voor 2010 een plafond vastgesteld van 39,5 Kton. Het plan van aanpak voor de reductie van de SO2-emissie van de industrie wordt begin 2006 afgerond. Tot 2010 zullen de noodzakelijke SO2-reducties vooral met het bestaande instrumentarium worden gerealiseerd. In de praktijk betekent dit een aanscherping van de Wm-vergunning. Daarnaast zijn er voorbereidingen in gang gezet voor aanvullende regelgeving om vanaf 2010 het NEC-plafond te kunnen vasthouden en de SO2-emissieruimte onder bestaande en nieuwe bedrijven te kunnen verdelen.
Opstellen juridisch instrument ter vervanging van Bees-A en Bees-B:
In 2004 is gestart met een project om Bees-A en Bees-B samen te voegen tot één besluit. Dit nieuwe besluit moet leiden tot vereenvoudiging, verlaging van de administratieve lasten en een maximale flexibiliteit van het systeem van NOx-emissiehandel. Door uitspraken van de Raad van State over de relatie van de Wm-vergunning en IPPC enerzijds en Bees-A anderzijds is het project in een ander daglicht komen te staan. Bij grote stookinstallaties is de Wm-vergunning in plaats van BEES-A het sturende instrument geworden. Daarmee heeft BEES-A voor deze installaties sterk aan belang ingeboet. BEES-A is met name voor het implementeren van de Europese LCPD. Het samenvoegen van BEES-A met BEES-B is dan ook niet meer aan de orde. Wat betreft BEES-B zal tevens worden aangesloten bij de algemene modernisering van de Wet milieubeheer door integratie in de nieuwe 8.40 AMvB.
Vaststellen milieuagenda voor de industrie voor na 2010:
Een evaluatie van de toekomst van het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie (DMI) is in 2005 gestart en zal in 2006 zijn uitwerking krijgen. Het doel is te komen tot een milieuagenda voor de industrie (tot 2020) en een herziening van de instrumentatie.
11.3.5. Vermindering uitstoot verkeer en binnenvaart
Doel van het verkeersemissiebeleid is om de uitstoot van verkeer (en binnenvaart) te verminderen. De belangrijkste luchtemissies van verkeer zijn: NOx, SO2, VOS, fijn stof en CO2 (en bevatten dus zowel verzurende stoffen als broeikasgassen).
Vanuit het doel om de uitstoot van verkeer en binnenvaart door een gericht verkeersemissiebeleid te verminderen, is samenwerking gezocht met maatschappelijke partijen om innovatieve oplossingen voor een aantal hardnekkige milieuproblemen, die zo mogelijk ook bijdragen aan versterking van de economie, te implementeren. In Europees verband wordt daartoe ingezet op normstelling van motoren. Dit levert een bijdrage aan duurzame mobiliteit.
Korte termijn doelen:
Ten behoeve van het realiseren van de korte termijn doelen is het volgende in gang gezet:
• Met betrekking tot de EUNEC-richtlijn en de EU-richtlijn luchtkwaliteit: stimulering van Euro-4 en -5 bij vrachtauto’s in 2006 , stimulering van NOx-arme binnenvaart, stimulering van zwavelvrije diesel en stimulering van roetfilters bij nieuwe dieselauto’s. Daarnaast zijn de voorbereidingen getroffen voor een aanvullend pakket voor verkeersmaatregelen in verband met verbetering van de luchtkwaliteit (ca € 300 mln binnen het bij 11.3.3 genoemde pakket van € 900 mln voor luchtkwaliteit) en is een plan voor het verplichtstellen van roetfilters genotificeerd;
• In het kader van het Kyoto-protocol zijn in 2005 in samenwerking met het Ministerie van Financiën de volgende initiatieven uitgewerkt en gepubliceerd: een systeem van CO2 differentiatie van de BPM, stimulering van biobrandstoffen en stimulering van hybride voertuigen.
Langere termijn doelen:
In het kader van het leveren van een bijdrage aan het bereiken van het lange termijndoel van no-effect level emissies is in 2005 het volgende in gang gezet:
• Luchtkwaliteit/EU bronbeleid verkeer: Nederland heeft onder andere een voorstel voor een strenge Euro-6 norm (op «near zero emission» niveau) voorbesproken met een aantal EU landen en ingediend bij de Europese Commissie om dit tegelijk met het Euro-5 voorstel te behandelen. Een aantal landen heeft inmiddels bij de Europese Commissie aangedrongen op het opnemen van een Euro-6 norm;
• Klimaatverandering: er is een voorstel voorbereid voor de verplichtstelling van biobrandstoffen en de sturing op meer duurzaamheid en innovatie;
• Er is in samenwerking met de andere departementen een interdepartementale programma-directie Energietransitie opgericht en een platform Duurzame Energie.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 Ja/nee/gedeeltelijk*) |
Realiseren samenwerkingsverband met 3 à 4 landen voor het gezamenlijk bepalen van een lange termijn duurzaamheidstrategie voor de energiecomponent van transport (Itessa). | Ja |
Stimuleren dat ca. 40 binnenvaart-schepen met NOx-katalysator worden uitgerust | Gedeeltelijk |
Implementeren stimuleringsregeling Euro-4 motoren in vrachtwagens | Ja |
Implementeren stimulering zwavelvrije diesel door middel van accijnsdifferentiatie. | Ja |
Implementeren stimulering van roetfilters bij nieuwe dieselauto’s d.m.v. de aankoopbelasting | Ja |
Uitwerking regelgeving voor de introductie van biobrandstoffen | Ja |
Stimuleren dat circa 40 binnenvaartschepen met NOx-katalysator worden uitgerust:
De regeling is eind 2005 gepubliceerd en heeft nog geen respons opgeleverd vanwege de verlate publicatiedatum.
11.3.6. Duurzaam produceren en consumeren
Productie- en consumptieprocessen dienen zodanig plaats te vinden dat deze passen binnen de beschikbaarheid en de herstelmogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen, waarbij de gehele levenscyclus van stoffen en producten in beschouwing wordt genomen. De strategie kent als hoofdtaken voor de centrale overheid: het verwerken van «milieu» in de prijzen, het formuleren van duurzaamheidsdoelen en het stimuleren van transparantie. Uitgangspunt is het in Europese context beperken van de milieubelasting door producten. Een continue taak is het omzetten van EU-regelgeving in nationale regelgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke Nederlandse situatie.
Samen met de ministeries van LNV en EZ is onderzocht of het MKB behoefte heeft aan een duurzaamheidsplatform conform het advies van de SER. Geconstateerd is dat de huidige bestaande organisaties en met name het inmiddels opgerichte MVO-Nederland voldoende invulling kunnen geven aan de behoefte om informatie en steun die bij het MKB leeft. Met MVO-Nederland worden hieromtrent nadere afspraken gemaakt in 2006.
De stroomlijning van taken op het gebied van kennisoverdracht over energie die voorheen bij Milieu Centraal (MC), Nationaal Dubo Centrum (NDC), Projectbureau Duurzame Energie (PDE) en SenterNovem plaatsvonden, heeft haar beslag gekregen. De taken worden nu door MC en SenterNovem uitgevoerd.
Beoogde prestaties 2005 | Beoogde indicator e/o streefwaarde 2005 | Realisatie 2005 |
Implementatie certificatiesystematiek duurzaam geproduceerd hout. | Certificatiesysteem BRL opstellenToetsingsorganisatie instellenInkoopcriteria opstellen | gedeeltelijk |
Opzetten organisatie duurzaamheids-criteria voor producten en opstellen criteria voor 6 productgroepen of diensten | Onderzoek naar behoefte bij MKB aan nieuwe organisatie voor duurzaamheidscriteria | ja |
Stroomlijning vier intermediaire kennis- en informatieorganisaties inzake milieu en energie | Implementatie herverdeling van taken | ja |
Certificatiesysteem BRL opstellen, Toetsingsorganisatie instellen, Inkoopcriteria opstellen:
In 2005 is met vele betrokken marktpartijen en ngo’s een beoordelingsrichtlijn (BRL) voor duurzaam geproduceerd hout tot stand gekomen, waarmee de markt gefaciliteerd door de overheid invulling kan gaan geven aan afspraken over het stimuleren van duurzaamheid. De oprichting van de onafhankelijke instelling die de toetsing zal gaan uitvoeren is in 2005 nog niet tot stand gekomen, aangezien de afspraken over de invulling van de BRL veel tijd hebben gevergd. Met vele partijen in binnen- en buitenland moest rekening worden gehouden. De BRL is immers een marktinstrument dat voor en door de markt gemaakt wordt en waarbij de rol van de overheid beperkt is tot facilitering van de totstandkoming. Parallel hieraan is invulling gegeven aan duurzaamheidscriteria, die de overheden kunnen gaan hanteren bij het zelf inkopen van duurzaam geproduceerd hout om invulling te geven aan het kabinetsstandpunt uit 2004. Er heeft hieromtrent veel internationale afstemming plaatsgevonden. Met het Ministerie van LNV is intensief samengewerkt om ook legaliteitscriteria voor hout vast te stellen.
11.3.7. Vergroten draagvlak milieubeleid
Het beleid is er enerzijds op gericht om initiatieven en wensen vanuit de samenleving tot uitdrukking te laten komen in het VROM-beleid en betrokkenen in staat te stellen om eigen verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van duurzame ontwikkeling (maatschappelijke participatie). Anderzijds is het beleid er op gericht om het bedrijfsleven, maatschappelijke groeperingen en burgers te stimuleren het milieubelang mee te nemen in hun afwegingen (externe integratie).
De inzet van de instrumenten voor het bevorderen van externe integratie heeft in 2005 in aanzienlijke mate bijgedragen aan het versterken van het draagvlak voor milieu.
Instrumenten in 2005 | Beoogde prestatie (indicator e/o streefwaarde) in 2005 | Realisatie 2005 |
VROM Stimuleringsprogramma Beleid met Burgers | gedeeltelijk | |
SMOM regeling | 20 programma’s en 61 projectsubsidies toegezegd | ja |
ProMT | 50 nieuwe technologietrajecten gestart | ja |
Opname succesvolle technologieën op de milieulijst van VAMIL/MIA | ja | |
Technologie-overzichten voor twee bedrijfstakken | ja | |
VAMIL/MIA | Actualiseren van 10% van milieutechnieken op de milieulijst | ja |
Bijdrage leveren aan ca. 3000 nieuwe investeringsprojecten | ja | |
Groen Beleggen | Ca. 400 projecten | ja |
Ca. 160 000 spaarders | ja | |
Internaliseren van externe kosten: | ||
A. Milieugebruiksrechten | Nadere uitwerking milieugebruiksrechten voor een of enkele onderwerpen | nee |
B. Vergroening belastingen | Invoeren concrete vergroeningsmaatregelen verkeerssector en verhoging energiebelasting. Daarnaast aandragen decentrale vergroeningsopties | ja |
C. Tegengaan milieuschadelijke subsidies | Ontwikkeling methodiek voor bepaling sociale en economische effecten van milieuschadelijke subsidies | ja |
Bron realisatiegegevens: SenterNovem.
Stimuleringsprogramma Beleid met Burgers
Van de acht voor 2005 voorgenomen coproductietrajecten zijn er vijf uitgevoerd. Over de burgerplatforms is na de evaluatie besloten niet twee maar een in 2005 uit te voeren. Uiteindelijk is er een burgerplatform voorbereid die voor de zomer van 2006 zal zijn afgerond. In plaats van de vijf niet uitgevoerde voorgenomen projecten zijn er negen burgerprojecten als integraal onderdeel van beleidstrajecten uitgevoerd. De doelstellingen voor de trainingen burgeroriëntatie zijn te ambitieus gebleken. Er zijn in 2005 acht trainingen met 55 deelnemers georganiseerd. Daarnaast zijn er tien inleidingen en workshops binnen VROM en bij andere departementen gegeven. Het stimuleren van het betrekken van burgers bij de uitvoering van de nota Duurzame Daadkracht en de NMP4-transities heeft geresulteerd in vijf afgeronde burgerprojecten en een nog lopend burgerproject.
Deze prestatie was bedoeld als de opvolging van de in november 2004 verschenen rapportage naar de Tweede Kamer met een inventarisatie van de mogelijkheden voor toepassing van emissiehandel.
De mogelijke invoering van emissiehandel wordt nu meegenomen in de Toekomstagenda als een van de andere/nieuwe instrumenten. Deze prestatie is daarom als zodanig niet meer separaat uitgevoerd.
Artikel 12. Beheersen milieurisico’s van stoffen, afvalstoffen en straling
12.1. Algemene beleidsdoelstelling
VROM streeft ernaar de risico’s voor mens en milieu te beheersen bij het omgaan met stoffen, afvalstoffen, radioactieve stoffen en straling en genetisch gemodificeerde organismen, daarbij rekening houdend met sociale en economische factoren. Langs de volgende operationele doelen wordt dit beleid uitgewerkt:
12.3.1 Beheersen milieurisico’s van stoffen;
12.3.2 Beheersen milieurisico’s van afvalstoffen;
12.3.3 Beheersen milieurisico’s van straling;
12.3.4 Beheersen milieurisico’s van genetisch gemodificieerde organismen (GGO’s).
In 2005 zijn de doelstelingen voor het grootste deel gehaald. Enkele dossiers zijn eind 2005 nog niet geheel gefinaliseerd, zoals bijvoorbeeld de besluitvorming rond Borssele. Belangrijke resultaten in 2005 zijn de Europese afronding van REACH (eerste lezing), de opdrachtverlening voor de sanering van asbestwegen in de provincies Overijssel en Gelderland (2e fase), de ondersteuning van het Luxemburgse voorzitterschap op het gebied van biotechnologie. Ook is de per 1 januari 2005 tot stand gekomen concentratie van de uitvoering van het afvalbeheer in één uitvoeringsorganisatie goed opgepakt. Eind 2005 is het tot stand brengen van een uitvoeringsorganisatie voor de Kernenergiewet (KEW) gerealiseerd. Deze zal per 1 januari 2006 operationeel zijn.
12.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 39 356 | 49 646 | 102 817 | 61 746 | 65 356 | – 3 610 |
Uitgaven: | 38 773 | 37 202 | 90 218 | 35 392 | 46 303 | – 10 911 |
Programma: | 31 026 | 29 737 | 83 500 | 30 138 | 40 328 | – 10 190 |
Beheersen milieurisico’s van stoffen: | 9 784 | 4 444 | 2 883 | 2 182 | 12 498 | – 10 316 |
Subsidies stoffenbeleid | 7 513 | 2 777 | 353 | 500 | 10 000 | – 9 500 |
Overige instrumenten stoffenbeleid | 2 271 | 1 667 | 2 530 | 1 682 | 2 498 | – 816 |
Beheersen milieurisico’s van afvalstoffen: | 17 001 | 20 265 | 64 179 | 22 455 | 21 078 | 1 377 |
Subsidies afvalstoffenbeleid | 5 238 | 8 292 | 49 826 | 8 417 | 9 051 | – 634 |
Overige instrumenten afvalstoffenbeleid | 11 763 | 11 973 | 14 353 | 14 038 | 12 027 | 2 011 |
Beheersen milieurisico’s van straling: | 286 | 530 | 528 | 806 | 3 125 | – 2 319 |
Subsidies stralingsbeleid | 223 | 0 | 0 | 2 400 | – 2 400 | |
Overige instrumenten stralingsbeleid | 286 | 307 | 528 | 806 | 725 | 81 |
Beheersen milieurisico’s van GGO’s: | 322 | 1 042 | 12 213 | 536 | 1 855 | – 1 319 |
Overige instrumenten GGO-beleid | 322 | 1 042 | 12 213 | 536 | 1 855 | – 1 319 |
Overig programma: | 3 633 | 3 456 | 3 697 | 4 159 | 1 772 | 2 387 |
Overige instrumenten DGM | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
Onderzoek DGM | 3 553 | 2 816 | 2 582 | 2 827 | 1 122 | 1 705 |
Communicatie-instrumenten | 80 | 640 | 1 115 | 1 332 | 650 | 682 |
Apparaat: | 7 747 | 7 465 | 6 718 | 5 254 | 5 975 | – 721 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 796 | 778 | 0 | 841 | – 841 | |
Apparaat DGM | 7 747 | 6 669 | 5 940 | 5 254 | 5 134 | 120 |
Ontvangsten: | 16 | 2 | 2 502 | 2 632 | 0 | 2 632 |
Op het gebied van de sanering van de asbestwegen is de uitvoering nog niet zo ver gevorderd dat er grote bedragen aan kosten werden gemaakt. Daardoor is het daarvoor gereserveerde bedrag van 2005 niet besteed. Deze onderuitputting is in de 2e suppletore begroting verwerkt. Het niet bestede bedrag heeft betrekking op de saneringsgelden zelf en op de daarbij behorende uitvoeringskosten door de provincie Overijssel.
Overige instrumenten afvalstoffenbeleid
In het kader van de uitvoering van het afvalstoffenbeleid zijn extra kosten gemaakt voor automatisering van de taken en uitbreiding van taken op het gebied van het afvalstoffenbeleid. In de 2e suppletore begroting zijn deze extra kosten aangegeven en gecompenseerd.
Het bedrag van € 2,4 mln was aanvankelijk bestemd voor de realisatie van een opslagfaciliteit voor radioactief besmet schroot. Reeds eerder is besloten dat de opslagfaciliteit niet gerealiseerd zal worden (Kamerstukken II, 2004–2005, 22 343, nr. 95).
Overige instrumenten GGO-beleid
Het verschil zit met name in de jaarlijkse betaling aan de COGEM. Middels budgetoverheveling naar artikel 11 is bij de 2e suppletore begroting de betaling (€ 1,595 mln) gerealiseerd.
Onderzoek inzake het beheersen van milieurisico’s van stoffen, afvalstoffen, straling en GGO’s
Op het gebied van onderzoek wordt een groot deel van de overschrijding veroorzaakt door de vertraagde betaling van het onderzoek inzake de gezondheidstechnische kwaliteitsaspecten van bestaande woningen en woongebouwen. De betaling kon binnen het beschikbare budget worden uitgevoerd.
12.3. Operationele doelstellingen
12.3.1 Beheersen milieurisico’s van stoffen
Het realiseren van de situatie waarin mens en milieu verwaarloosbare risico’s lopen vanwege de schadelijke effecten van stoffen.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Bijdragen aan totstandkoming en voorbereiding van de implementatie van EU-Verordening chemische stoffen | Ja |
Uitvoeren acties convenant stoffen en monitoring van emissiereductie van stoffen | Ja |
Afhandeling van kennisgevingen van nieuwe en bestaande stoffen | Ja |
Herziening asbestverwijderingsbesluit en uitvoering saneringsregeling asbestbevattende wegen 2e fase | Ja |
Uitvoeren acties uit de Nota Nuchter Omgaan met Risico’s, het Actieprogramma Gezondheid en Milieu, het WHO-programma en het EU-actieplan Milieu en Gezondheid | Ja |
12.3.2 Beheersen milieurisico’s van afvalstoffen
Doel van het afvalstoffenbeleid is het voorkomen dat afvalstoffen ontstaan (minder afvalstoffen) en een zodanig beheer van afvalstoffen dat de gevolgen voor het milieu aanvaardbaar zijn (lekvrij beheer).
Omschrijving | Realisatie (in Mton) 2002 | Realisatie (in Mton) 2004 | Doelstelling (in Mton) 2012 ** |
Aanbod | 62,5 | 61,6 | 66 |
Nuttige toepassing | 49,8 | 49,9 | 55 |
Verbranden* | 6,2 | 6,3 | 8 |
Storten | 5,2 | 4,8 | 2 |
Lozen | 1,3 | 0,6 | 1 |
* De cijfers voor 2002 wijken af van de cijfers van vorig jaar. Dat komt omdat voor de doelgroepen consumenten, industrie en bouw nieuwe inzichten over afvalproductie en gescheiden inzameling zijn ontstaan, die er toe hebben geleid dat de cijfers vanaf 2000 (uitgangssituatie) zijn aangepast.
** Het afvalaanbod en de doelstellingen in 2012 is gebaseerd op een scenario met diverse aannnames, waarbij wordt uitgegaan van de situatie in 2000. Het in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) gebruikte scenario is nog niet opnieuw doorgerekend met de nieuwe uitgangsituatie in 2000 (zie vorige noot).
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Uitwerking en uitvoering van het strategisch handhavingsplan LAP | Ja |
Rapportage monitoring en evaluatie LAP | Ja |
Realiseren AmvB’s en MR’s Wm en product AmvB’s (batterijen, wit- en bruingoed, autowrakken en autobanden) | Gedeeltelijk |
Voorbereiding nadere maatregelen ter voorkoming storten van huishoudelijk afval | Ja |
Uitvoering EVOA en drie nieuwe afvalregelingen door agentschap Senter Novem | Ja |
Maatregelen realisatie gelijkwaardig speelveld afvalbeheer en voorbereiding open landsgrenzen brandbaar afval | Ja |
Vaststelling maatregelen ter implementatie programma toekomstig afvalbeheer | Ja |
De actie met betrekkking tot het realiseren van AMvB’s en MR’s is gedeeltelijk uitgevoerd. Per 1 januari 2006 is de AMvB Verpakkingen van kracht, de AMvB Batterijen wacht op vaststelling van de EU-Richtlijn, het aanpassen van de AMvB’s autobanden en autowrakken start in 2006. De AMvB Wit- en bruingoed is reeds in 2004 gerealiseerd.
12.3.3 Beheersen milieurisico’s van straling
Doel is een situatie te bereiken waarin mens en milieu zo goed als redelijkerwijs mogelijk beschermd zijn tegen de gevolgen van ioniserende en niet-ioniserende straling.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Sluiten van overeenkomst met agentschap over vergunningverle- ning KEW | Ja |
Wijzigen uitvoeringsbesluiten KEW (algemene regels i.p.v. vergunningen) | gedeeltelijk* |
Wijzigen KEW (vereenvoudiging/ontmanteling/opwerken) | Gedeeltelijk |
Implementatie EU Richtlijnen Nucleaire Veiligheid en Radioactief Afval | Nee |
Realisatie tijdelijke opslag radioactief besmette containers | Gedeeltelijk |
Ontwikkelen beleid met betrekking tot hoogspanningslijnen | Ja |
Overeenkomst met EPZ of wetsvoorstel KEW (sluiting Borssele) | Gedeeltelijk |
Rond het wijzigen van het uitvoeringsbesluit KEW is het onderzoeksproject opgestart en zal in het voorjaar van 2006 worden afgerond. Op basis hiervan zal nadere besluitvorming kunnen plaatsvinden. Het overeenkomstige wetsvoorstel is op 10 januari 2006 aan de Tweede Kamer ter behandeling aangeboden.
Met betrekking tot het wijzigen KEW heeft de Europese Raad van Ministers de overeenkomstige voorstellen van de Europese Commissie afgewezen. De voorstellen worden in 2006 heroverwogen. Bij nader inzien is vastgesteld dat er in de praktijk geen of althans onvoldoende behoefte is aan een opslagmogelijkheid voor besmette containers bij de COVRA. Van dit voornemen is dus afgezien. Op 10 januari 2006 is het ontwerp convenant (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 000, nr. 18) tussen EPZ, Delta en Essent en de Staat der Nederlanden samen met onder andere een duurzaamheidpakket aan de Tweede Kamer toegezonden om een definitief besluit te kunnen nemen over het al dan niet sluiten van de kerncentrale Borssele.
12.3.4 Beheersen milieurisico’s van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s)
Het doel van het GGO-beleid is de situatie, waarin GGO’s worden toepast, gepaard te laten gaan met waarborgen voor de veiligheid, de transparantie van de besluitvorming, de keuzevrijheid van de burger en de ethische aanvaardbaarheid.
Beoogde prestaties 2005 | Realisatie 2005 |
Opstellen Actieplan witte biotechnologie en duurzaamheid | Gedeeltelijk |
Beleidsontwikkeling GGO’s (3 kabinetsnota’s) | Ja |
Uitvoering Biosafety Protocol en internationale inzet CoPMoP-2 | Ja |
Ondersteuning Luxemburgs EU-voorzitterschap biotechnologie 1e helft 2005 | Ja |
Begin 2005 is de industriële biotechnologiesector gestart met een visiedocument op industriële biotechnologie. VROM heeft dit proces bijgewoond. Het resultaat van dit proces is een initiatief voorstel voor een lange termijn-ontwikkeling voor de industriële biotechnologie. Dit door de sector gedane voorstel wordt in hoofdlijnen door VROM gesteund. Het ontwikkelen van een visie zal in 2006 worden voortgezet.
13.1. Algemene beleidsdoelstelling
VROM streeft naar een stelsel van regelgeving dat ruimte biedt voor ontwikkeling en tegelijkertijd grenzen helder vastlegt en aangeeft wie waar verantwoordelijk voor is. Daarbij staat de eigen verantwoordelijkheid voor burgers en bedrijven om regels na te leven voorop. De VROM-Inspectie opereert in dit krachtenveld. VROM (beleid en inspectie) schept voorwaarden om die doelstelling waar te maken, maar niet als enige. Andere actoren als provincies, gemeenten, waterschappen, andere ministeries en rijksinspecties spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. Het streven naar een betere naleving van regels is breder dan alleen handhaving. Daarom zet de Inspectie verschillende instrumenten in: formele interventies zoals bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en informele interventies als communicatie, ex post en ex ante evaluaties en verscherpt toezicht. De interventiemix verschilt afhankelijk van de positie die VROM inneemt en van de aard van de regelgeving. De Inspectie probeert ook belemmeringen van niet-naleven weg te nemen en de toezichtlast te beperken.
De operationele doelstellingen op het gebied van naleving wet- en regelgeving zijn:
13.3.1. Algemeen;
13.3.2. Betaalbaarheid vrije woonkeuze;
13.3.3. Goede woningvoorraad en duurzaam bouwen;
13.3.4. Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke gebieden;
13.3.5. Verbeteren milieukwaliteit op nationaal niveau en integratie op lokaal niveau;
13.3.6. Tegengaan klimaatverandering en emissies;
13.3.7. Beheersing milieurisico’s straling, afval en stoffen.
Op basis van de informatie per operationeel doel kan geconcludeerd worden dat de naleving van een aantal wetten en regels zodanig is verbeterd dat een bijdrage is geleverd aan een veiliger, gezonder en duurzamer leefomgeving.
In de hierna volgende tabellen zijn bij de streefwaarden percentages opgenomen, op basis van onderzoeksgegevens en/of expertinschattingen. De laatste kolom geeft de realisatie weer.
13.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 88 343 | 79 474 | 65 446 | 58 596 | 74 450 | – 15 854 |
Uitgaven: | 88 389 | 78 761 | 65 616 | 60 921 | 74 418 | – 13 497 |
Programma: | 38 085 | 23 782 | 18 287 | 19 215 | 23 610 | – 4 395 |
Overig programma: | 38 085 | 23 782 | 18 287 | 19 215 | 23 610 | – 4 395 |
Servicepunten milieuhandhaving | 4 050 | 1 798 | 2 413 | 1 356 | 2 298 | – 942 |
Bijdrage RIVM | 7 403 | 6 277 | 6 653 | 7 787 | 6 482 | 1 305 |
Overige instrumenten IG | 26 626 | 15 573 | 9 117 | 9 977 | 14 171 | – 4 194 |
Onderzoek IG | 0 | 0 | 259 | – 259 | ||
Communicatie-instrumenten | 6 | 134 | 104 | 95 | 400 | – 305 |
Apparaat: | 50 304 | 54 979 | 47 329 | 41 706 | 50 808 | – 9 102 |
Apparaat: | ||||||
Juridische instrumenten | 215 | 212 | 0 | 296 | – 296 | |
Apparaat IG | 50 304 | 54 764 | 47 117 | 41 706 | 50 512 | – 8 806 |
Ontvangsten: | 2 067 | 1 025 | 715 | 2 686 | 882 | 1 804 |
Het voor de VROM-Inspectie beschikbare uitgavenbudget is per saldo met € 13 497 mln onderschreden. Veel budgetmutaties zijn voor het merendeel reeds door middel van de suppletore wetten verwerkt zowel op het programma- alsmede op het apparaatbudget; de belangrijkste toevoegingen zijn middelen inzake het beheer van het Nationaal Meetnet Radioactiviteit, de waakvlamovereenkomst met het RIVM en de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling. De belangrijkste afboekingen betreffen overdracht van budgetten naar DGM ten behoeve van doelgroepmonitoring RIVM alsmede een overboeking ten behoeve van een budgetherverdeling voor het apparaatbudget VROM.
13.3. Operationele doelstellingen
De Inspectie geeft feedback op de toereikendheid en handhaafbaarheid van regelgeving en evalueert een deel van de regelgeving ex post en ex ante.
Onderwerp | Streefwaarde:wat willen we bereiken? | Beoogde Prestaties | Realisatie |
Nalevingstrategie | In 2006 is de nalevingstrategie binnen VROM structureel geïmplementeerd bij het bepalen van VROM Inspectie prioriteiten | In 2005 is het jaarplan gebaseerd op de uitgangspunten van de naleefstrategie en wordt op basis van risico’s en nalevingstekort bepaald welke (handhavings)acties er plaatsvinden. | Ja |
Effectmeting van toezicht door VROM | Het in 2010 kunnen meten van het effect van het toezicht. | In 2005 zijn naleefindicatoren ontwikkeld voor een aantal wettelijke taken waarvoor streefwaarden zijn vastgesteld in de begroting voor 2005, waarmee de mate van verbetering van naleefgedrag in kaart wordt gebracht. | Ja |
Crisismanagement | In 2005 verbeteren van een aantoonbaar voorbereide crisismanagementorganisa- tie die invulling geeft aan de verantwoordelijkheid van de Minister van VROM bij het optreden bij rampen met ingrijpende gevolgen voor milieu, veiligheid en gezondheid. | Alle relevante partijen, zowel intern als extern VROM, voe- ren bij repressie de taken adequaat uit. Om deze systeemverantwoordelijk- heid in te vullen: wordt tenminste 3 maal systematisch geoefend. | Ja |
Bron: VROM Inspectie
Voor 23 wettelijke taken zijn 34 naleefindicatoren vastgesteld. Een eerste meting heeft aangetoond dat het vaststellen van naleefgedrag op basis van expert judgement (Delphi-methode) vaak niet overeenkomt met de praktijkmeting. Deze verschillen worden vooral veroorzaakt door het niet adequaat kunnen registreren van praktijkbevindingen. Daarom worden de informatiesystemen van de VROM-Inspectie verbeterd.
Ex-ante toetsing, dat wil zeggen toetsing vooraf op Handhaafbaarheid, Uitvoerbaarheid en Fraudebestendigheid (HUF), is uitgevoerd op de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht, de Detergentenrichtlijn, de Drinkwaterwet, de Richtlijn voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS15), de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Milieubeheer, het Besluit Luchtkwaliteit en de REACH-implementatie in de Wet milieubeheer. Ook zijn de integrale Waterwet en de Beleidslijn Grote Rivieren van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met de Inspectie Verkeer en Waterstaat ex-ante beoordeeld. Binnen DGW zijn HUF-toetsen uitgevoerd ten aanzien van het Beleidskader ISV2, het Liberalisatievoorstel Huurbeleid, de Herziening Woningwaarderingstelsel, de Wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen, het Besluit lokatiegebonden subsidies 2005–2010, de Subsidieregeling CO2 gebouwde omgeving en de Impulsregeling Stedelijke Vernieuwing. De VROM-Inlichtingen- en Opsporingsdienst (VROM-IOD) heeft de fraudebestendigheid van de CO2 subsidieregeling beoordeeld.
Ex-post worden de aanbevelingen uit rapportages met betrekking tot afgeronde onderzoeken met de beleidsdiensten besproken. Dit kan leiden tot aanpassingen van wet- en regelgeving. Aanbevelingen uit rapportages hebben onder andere geleid tot aanpassingen van het concept Bodembesluit en naar aanleiding van de aanbevelingen van een onderzoek naar bestemmingsplannen in het Groene Hart is een actieplan in voorbereiding.
13.3.1.1 Opsporing en fraudebestrijding
De uitvoering van opsporing en fraudebestrijding op het terrein van de wetgeving van het Ministerie van VROM is de primaire taak van de VROM-Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Er wordt een aantal werkvormen onderscheiden. De prioriteit ligt bij onderzoek naar middelzware en zware (georganiseerde) criminaliteit. Daarnaast wordt ondersteuning verleend aan uitvoering of afronding van strafrechtelijke inspectieonderzoeken en (regionale) politieonderzoeken.
In 2005 zijn er 21 strafrechtelijke onderzoeken afgerond, waarbij van 10 onderzoeken het proces-verbaal voor vervolging in handen is gesteld van het Openbaar Ministerie.
Daarnaast zijn zes signalen strafrechtelijk onderzocht zonder verdere vervolging. Bij twee onderzoeken moet het Openbaar Ministerie nog beslissen of strafvervolging wordt ingesteld. Bij acht onderzoeken heeft de IOD ondersteuning gegeven aan de genoemede Interregionale Milieuteams en zes signalen zijn doorgegeven voor zelfstandig onderzoek door de betrokken Interregionale of Regionale Mileuteams van de politie.
De crisisbeheersingstaak omvat met name de voorbereiding op en afhandeling van crisisomstandigheden op het gebied van nucleaire ongevallen, terroristische aanslagen en calamiteiten met gevolgen voor milieu en volksgezondheid, de drinkwatervoorziening en de (her)huisvesting van bevolking en overheid. Hoofddoel is het beheersen van veiligheid- en gezondheidrisico’s en het minimaliseren van de effecten van optredende crises.
Deelgenomen is aan de nationale stafoefening nucleair (NSOn) op 25 mei 2005, het Departementaal Handboek Crisisbesluitvorming is in de organisatie ingevoerd en een Handboek Landelijk Laboratorium Netwerk Terroristische Aanslagen is in concept gereed.
Er is een bijdrage geleverd aan het programma en de rapportage Bescherming vitale infrastructuur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Een alerteringsysteem is ingevoerd voor een aantal risicovolle objecten (water, spoor etc.).
Regelgeving wordt steeds meer internationaal bepaald en gehandhaafd. Door eensluidende internationale handhaving wordt uitwijkgedrag ontmoedigd en eerlijke concurrentie bevorderd. Internationale samenwerking tussen toezichthouders is nodig.
De zevende internationale milieuwethandhavingsconferentie (INECE) is in mei in Marokko gehouden. Het netwerk IMPEL wordt in 2005 in opdracht van de Europese Commissie geëvalueerd. De VROM-Inspectie ontwikkelt voor de IMPEL een Europese HUF-toets en een comparison programme waarin de toezichtprioriteiten van de Lidstaten worden vergeleken.
In een tweede Trans Frontier Shipment of Waste (TFS) verificatieproject hebben 15 lidstaten onder regie van de VROM-Inspectie een uniforme inspectiemethode toegepast. In februari is de startconferentie gehouden in Berlijn met de betrokken IMPEL-landen.
In totaal zijn op 31 plaatsen in Europa ruim 600 grensoverschrijdende transporten van afval gecontroleerd. Daarvan zijn er 200 geverifieerd op eindbestemming. De eindrapportage aan de Europese Commissie volgt in 2006.
13.3.2 Naleving wet- en regelgeving en beleid betaalbaarheid vrije woonkeuze (artikel 2)
VROM stimuleert voldoende betaalbare woonruimte, ziet toe op naleving van de Woningwet (toezicht corporaties), de Huursubsidiewet (betaalbaarheid) en de Huisvestingswet (woonruimteverdeling). De VROM-Inspectie inventariseert de kwantiteit en kwaliteit van beschikbare en benodigde woonruimte.
Wet- en regelgeving | Streefwaarde: Wat willen we bereiken? | Referentiewaarde: Wat was de situatie in 2004? | Beoogde prestaties | Realisatie |
Huisvestingswet (huisvesting statushouders) | Op 31 december 2005 hebben alle gemeenten hun wettelijke taakstelling bij de huisvesting van statushou- ders (vergunninghouders tot verblijf in nederland na asielprocedure) volledig ingevuld.* | 397 gemeenten hebben hun taakstelling niet volledig vervuld. | * monitoren van de voortgang* provincies aan- spreken op hun toezichthoudende èn handhavende taken* zo nodig ingrijpen door middel van bestuurlijk overleg* bewaken van beleidsaanpassin- gen en regelgeving op handhaafbaarheid | Nee |
Bron: VROM Inspectie VIDatabase
* Bij 1e suppletore begroting 2005 zijn de doelstelling en prestaties anders verwoord.
Het geplande tweedelijns toezicht op de Huisvestingswet is uitgevoerd. Het is niet gelukt het aantal vergunninghouders in de centrale opvang verder terug te brengen. De achterstand in aantal gehuisveste statushouders is eind 2005 zelfs hoger dan eind 2004: landelijk gesaldeerd 1727 versus 1372 personen. Honderdtwaalf (112) gemeenten huisvesten wel meer statushouders dan gevraagd, driekwart voldoet niet aan de norm.
In 2004 had 80% van de gemeenten een achterstand ten opzichte van de wettelijke taakstelling. In het eerste kwartaal van 2006 rapporteren de provincies en plusregio’s als eertelijns toezichthouder de stand van zaken aan de Minister van VROM.
Naar aanleiding van signalen over vermeende fraude of onregelmatigheden bij Woningcorporaties zijn drie strafrechtelijke onderzoeken ingesteld. Twee onderzoeken lopen nog, één onderzoek is afgerond. Het Openbaar Ministerie moet nog besluiten of deze corporatie wordt vervolgd. Daarnaast zijn er in het kader van de intensivering van de fraudebestrijding acht specifieke toezichtacties uitgevoerd in samenwerking met de sociale recherche van gemeenten en betrokken woningcorporaties. Er is € 1,2 mln aan huursubsidiefraude opgespoord. Dit betreft een berekening van het aantal jaren (met een maximum van 5) dat iemand fraude heeft gepleegd en is gerelateerd aan de subsidie die over die periode ontvangen is.
13.3.3 Naleving wet- en regelgeving en beleid goede woningvoorraad en duurzaam bouwen (artikel 3).
VROM stimuleert de totstandkoming van woningen en gebouwen die duurzaam zijn en zijn afgestemd op de gevraagde kwaliteit (veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid) en ziet toe op naleving van de Woningwet, het Bouwbesluit en uitvoering van gemeentelijke bouwverordeningen.
Wet- en regelgeving | Streefwaarde: Wat willen we bereiken? | Referentiewaarde: Wat was de situatie in 2004? | Beoogde prestaties | Realisatie |
Woningwet | In 2010 functioneert 90% van de gemeenten op adequaat niveau voor wat betreft de uitvoering en handhaving van de VROM wet- en regelgeving | 40% van de gemeenten functioneert op adequaat niveau | In 2005 integraal onderzoek bij 120 gemeenten | Gedeeltelijk |
Woningwet | In 2010 is van de onderzochte gebouwen het aantal ernstige strijdigheden met de eisen op grond van veiligheid (constructie en brand) en gezondheid (ventilatie) beperkt tot 10% | 30% van de onderzochte gebouwen heeft ernstige strijdigheden | één onderzoek naar het deel van de utiliteitsbouw dat het meest risicovol is | Ja |
Woningwet; Wet milieubeheer | In 2010 zijn alle bouwproducten die op basis van de Europese Richtlijn zijn aangewezen voorzien van CE-marke- ring. In 2005 is in 90% van de onderzochte bouwproducten deze CE-markering op een juiste wijze tot stand gebracht of zal tot stand worden gebracht. De CE-markering dient het doel van vrij handelsverkeer in de EU en het schept internationale duidelijkheid over de kwaliteit van de bouwproducten. | Voor die bouwproducten waarvoor Europese normen van kracht zijn is het naleefgedrag slecht | * Tot 2010: ieder jaar 5 bouwproducten uit de bouwmarkt controleren op naleving van de Richtlijn Bouwproducten; opmaken PV’s bij niet-naleving van wet- en regelgeving; | Nee |
* Aanpakken en oplossen van klachten en signalen over het al dan niet juist toepassen van de CE-markering | Ja |
Bron: VROM Inspectie VIDatabase
Er zijn 115 onderzoeken verricht, waarvan 103 afgerond tot en met het bestuurlijke overleg met het gemeentebestuur. Bij twee gemeenten is een diepteonderzoek uitgevoerd. Door aanpassing van de onderzoeksmethodiek is er bij gemeenten een groot draagvlak ontstaan voor dit interbestuurlijke toezicht. Mede daardoor is de naleving gemiddeld belangrijk verbeterd.
De controles op de naleving van de Richtlijn Bouwproducten zijn niet uitgevoerd wegens slechte handhaafbaarheid van de wet. Geadviseerd is de Woningwet en het Bouwbesluit aan te passen. In 2006 zal een gezamenlijk ketentoezichtproject met Poolse autoriteiten op de CE-markering worden uitgevoerd. Eén signaal van fraude heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek door de VROM-IOD.
In het project Servicegericht Werken zijn gemeenten via pilots gestimuleerd de naleving van bouwregelgeving verder te professionaliseren. Ook het ontwikkelen van instrumenten die de uitvoering van de bouwregelgeving eenvoudiger kunnen maken wordt ondersteund.
Het Toezichtsverslag Sociale Huursector 2004, waarin gerapporteerd wordt over de in 2004 verrichte werkzaamheden door de op grond van de Woningwet, toegelaten instellingen, is in december opgeleverd. Begin 2006 wordt het verslag aangeboden aan de Tweede Kamer.
Omdat gemeenten tot 31 december 2005 de gelegenheid hadden beleid vast te stellen voor onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen zal daarna worden geïnventariseerd welke gemeenten een beleid in uitvoering hebben. De resultaten van die inventarisatie worden in maart 2006 verwacht. De VROM-Inspectie heeft samen met de VNG de gemeenten aangespoord het Rijksbeleid uit te voeren en de burgers zo snel mogelijk duidelijkheid te geven.
13.3.4. Naleving wet- en regelgeving en beleid versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke en landelijke gebieden (artikel 6 en 8)
VROM stimuleert het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van stedelijke en landelijke gebieden en ziet toe op naleving van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de doorwerking van het Rijksbeleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op het gebied van de ruimtelijke ordening is het toezicht op doorwerking van de Nota Ruimte in belangrijke mate vervangen door het convenant «De Nota Ruimte, ieder zijn rol» tussen IPO, VNG en de ministeries van VROM, LNV, VenW, EZ en BZK. Daarin zijn kaderstellende afspraken over de uitvoering van ruimtelijke rijksprogramma’s opgenomen. Een voorstel voor toetsing van het provinciale en gemeentelijke beleid is in voorbereiding.
Vanwege deze bestuurlijke afspraken is de intensiteit van het toezicht afgenomen.
Wet- en regelgeving | Streefwaarde: Wat willen we bereiken? | Referentiewaarde: Wat was de situatie in 2004? | Beoogde prestaties | Realisatie |
Wet Ruimtelijke Ordening | In 2010 functioneert 90% van de gemeenten en provincies op adequaat niveau voor wat betreft de uitvoering en handhaving van de VROM wet- en regelgeving | 40% van de gemeenten functioneert op ade- quaat niveau | In 2005 integraal onderzoek bij 120 gemeenten en 3 provincies | Gedeeltelijk |
Wet Ruimtelijke Ordening | > 90% naleefgedrag van gemeenten in 2008 | Matig (60–80%) | Het toetsen aan het rijksbeleid (nota ruimte) van bestemmingsplan- nen en art. 19 op basis van een aantal thema’s | Ja |
Deel 3 Vijfde nota (ruimte voor de rivier) | Alle gemeenten hebben eind 2005 overeenkomstig de beleidslijn Ruimte voor de Rivier geactualiseerde bestemmingsplannen | 40 gemeenten voldoen nog niet | Onderzoek bij 40 gemeenten die nu nog niet voldoen | Nee |
Bron: VROM Inspectie
De Reconstructieplannen en PKB Waddenzee zijn als direct object van handhaving vervallen en worden getoetst in het kader van de Wro (gewijzigd in de 1e suppletore begroting 2005).
In afwachting van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier, die naar verwachting in februari 2006 door de bewindslieden van V&W en VROM zal worden vastgesteld, is de Aanwijzing tot aanpassing van het bestemmingsplan nog niet in werking getreden. Doorwerking van de beleidslijn kan daarom niet worden gecontroleerd.
13.3.5. Naleving wet- en regelgeving en beleid verbeteren milieukwaliteit op nationaal niveau en integratie op lokaal niveau (artikel 7 en 10)
VROM stimuleert verbetering van milieukwaliteit. Het beleid is hoofdzakelijk gericht op het voorkomen en beperken van veiligheidsrisico’s van industriële activiteiten en risico’s van lucht en bodemverontreiniging en van geluid- en geurhinder.
Wet- en regelgeving | Streefwaarde: Wat willen we bereiken? | Referentiewaarde: Wat was de situatie in 2004? | Beoogde prestaties | Realisatie |
Wet Milieubeheer | In 2010 functioneert 90% van de gemeenten en provincies op adequaat niveau voor wat betreft de uitvoering en handhaving van de VROM wet- en regelgeving | 40% van de gemeenten functioneert op ade- quaat niveau | In 2005 integraal onderzoek bij 120 gemeenten en 3 provincies | Gedeeltelijk |
Besluit Luchtkwaliteit | In 2010 voldoen alle gemeenten aan de normen van Besluit Luchtkwaliteit | De gemeenten leven het Besluit Luchtkwaliteit matig na | In 2005 bij 50 gemeen- ten nagaan of ze een adequaat plan van aanpak hebben | Nee |
Wet bodemsanering | In 2008 voert 90% van het bevoegd gezag adequaat de taken ten aanzien van bodemsaneringen adequaat uit | Bijna 80% van het bevoegde gezag houdt nog geen adequaat toezicht | In 2005 een onderzoek bij 18 gemeenten en nazorg bij de reeds onderzochte 12 provincies en 10 gemeenten | Ja |
Waterleidingbesluit | In 2008 hebben alle in het nieuwe Waterlei- dingbesluit aangewezen (circa 10 000) prioritaire inrichtingen een risicoanalyse opgesteld en een beheersplan uitgevoerd; legionella besmettingen worden adequaat aangepakt (bestuursrechtelijk, strafrechtelijk en technisch) | Het huidige naleefgedrag is matig (60–80%) | * Adequate behandeling en registratie van mel- dingen van legionella-besmettingen; commu- nicatietraject opzetten; | Ja |
* Bestuurs- en strafrechtelijke afhandeling van circa 300 door de Waterleidingbedrijven geconstateerde overtredingen; | Ja | |||
* Opstellen nieuwe versie van de VROM-Inspectierichtlijn | Ja | |||
* Aanpakken/oplossen van technische en beheersmatige tekortkomingen bij 200 reeds onderzochte prioritaire inrichtingen | Ja | |||
Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) | Veilige ontgassing en lossing van gasvormige bestrijdingsmiddelen bevattende containers in 2010 | Slecht (<60%) | * Registreren en actief volgen van de aanpak van ca 50 incidentmel- dingen met gegaste ladingen; | Ja |
* Uitvoeren van 10 controles bij containers met consumentenproducten | Ja | |||
Bestrijdingsmiddelenwet (Bw) | In 2005 past 70% van de bedrijven op de voorgeschreven wijze alleen die gasvormende bestrijdingsmiddelen toe ter bestrijding van ongedierte die in het kader van de zogenoemde toelatingsbeschikking zijn toegestaan | Matig | Uitvoeren van 20 contro- les bij bedrijven die het gassen vooraf verplicht moeten melden | Gedeeltelijk |
Wet- en regelgeving met betrekking tot defensie (Wet milieubeheer, Wet milieu-gevaarlijke stoffen, Wet bodembescher- ming, Wet ruimtelijke ordening) | In 2008 is het naleefgedrag van defensie goed (ten minste 90% naleving) | Het huidige naleefgedrag is redelijk | * 15 eerstelijns contro- les van munitieopslag- plaatsen inzake externe veiligheid en ruimtelijke doorwerking in het kader van het Munitie-Actieprogramma 2004–2005 | Ja |
• 20 eerstelijns contro- les van defensie-inrich- tingen ten aanzien van prioritaire VROM-the- ma’s, waaronder externe veiligheid en andere milieuthema’s | Ja | |||
Vuurwerkbesluit | In 2006 is het naleefgedrag door de vuur- werkbedrijven goed (ten minste 90% naleving) | Het huidige naleefgedrag is matig | * 100 eerstelijns contro- les productveiligheidconsumentenvuurwerk | Ja |
* 50 eerstelijns contro- les in het kader van ketenhandhaving (import, doorvoer, voorhanden hebben, ter beschikking stellen) in samenwerking met handhavingspartners | Ja | |||
* 30 tweedelijns contro- les vuurwerkbedrijven ten aanzien van de handhaving door gemeenten en provincies | Ja | |||
* Landelijke rapportage over de uitvoering van het Vuurwerkbesluit door gemeenten en provincies ten aanzien van bedrijven met vuurwerkopslagen | Ja | |||
Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) | In 2010 is het naleefgedrag goed (ten minste 90% naleving) | Het huidige naleefgedrag is matig (60–80%) | Een themaonderzoek inzake de uitvoering van het Brzo door het bevoegde gezag (provincies, gemeenten), bestaande uit een com- binatie van bureaustudie en interviews (audits) bij ten minste 15 overheden en bedrijfscontroles ter verificatie van de uitvoe- ringspraktijk; het onderzoek richt zich op de uitvoeringsknelpunten (hoog risico, slechte naleving of handhaving) zoals die uit voorgaande Brzo-onderzoeken naar voren zijn gekomen | Ja |
Bron: VROM Inspectie VIDatabase
Bij de provincie Overijssel is een VROM-breed onderzoek afgerond. Uit dit onderzoek blijkt dat Overijssel de functie van «scharnierpunt» tussen de (inter)nationale, provinciale en gemeentelijke niveaus op het vlak van VROM- wet- en regelgeving goed oppakt. Als algemeen verbeterpunt laat het onderzoek zien dat de daadwerkelijke toepassing van de beschikbare wettelijke instrumenten soms wat achterblijft. In 2005 zijn ook onderzoeken gestart in Utrecht en Drenthe. De resultaten daarvan worden begin 2006 verwacht.
Vanwege gewijzigde regelgeving en discussies met gemeenten over uitvoering van het Besluit Luchtkwaliteit is de controle op naleving uitgesteld. Wel zijn een aantal ruimtelijk plannen beoordeeld op doorwerking van het Besluit, is het Besluit beoordeeld op Handhaafbaarheid, Uitvoerbaarheid en Fraudebestendigheid (HUF-toets) en is assistentie verleend aan gemeenten en provincies bij het oplossen van uitvoeringsproblemen.
Op verzoek van de VROM-Inspectie controleerden de waterleidingbedrijven in 2005 ruim 40 000 drinkwaterinstallaties. Legionellapreventie is onderdeel van die controle. Een kwart van de 40 000 installaties was niet helemaal in orde. Na een hercontrole zijn ruim 1000 overtredingen van het Waterleidingbesluit overgedragen aan de VROM-Inspectie. Dit resulteerde in 1000 civielrechtelijke en 60 bestuursrechtelijke acties. Ten aanzien van het toezicht op waterleidingbedrijven zijn er vier inspectierichtlijnen inzake drinkwater duidelijk onder de aandacht gebracht. Het opzetten van een nieuw drinkwaterbedrijf is niet doorgegaan omdat niet aan de regels werd voldaan. Met 75 controles op de eigen winningen van drinkwater is de goede naleving bewaakt.
Er zijn 7 controles geweest bij bedrijven die het gassen vooraf verplicht moeten melden, omdat het aantal gassingen in Nederland flink is afgenomen.
Begin 2005 zijn gerichte verificatiecontroles uitgevoerd bij 56 verkooppunten vuurwerk. In april en mei 2005 zijn inspecties uitgevoerd met betrekking tot de vergunningverlening en handhaving door de provincies van 47 grote opslagen van consumentenvuurwerk. Tevens zijn 64 inspecties uitgevoerd bij opslagbedrijven met explosieven voor civiel gebruik.
De veiligheid van een aantal spoorwegemplacementen in Zuid-Holland en Zeeland is onderzocht en er is bemiddeld bij het verstrekken van een milieuvergunning voor het spoorwegemplacement in Venlo. Door 30 inspecties en voorlichting door de VROM-Inspectie is de verkoop van spoorbielzen met giftig creosoot aan consumenten flink afgenomen.
Er is een onderzoek gedaan naar overschrijding Groepsrisico bij de zwaarste categorie Brzo bedrijven en de beoordeling van dit risico door bevoegde gezagen. Dit heeft geleid tot een nieuwe, uniforme rekenmethode die interpretatieverschillen uitsluit. Onderzoek is ook verricht naar de knelpunten in de uitvoering van het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (27 mei 2004) en de inpassing in bestemmingsplannen. De geplande tien inspecties op gebruik van biociden in koelwaterinstallaties zijn wegens herprioritering niet doorgegaan.
13.3.6 Naleving wet- en regelgeving en beleid tegengaan klimaatverandering en emissies (artikel 11)
VROM richt zich op het tegengaan van klimaatverandering en milieuschadelijke emissies naar de lucht door de bevordering van milieuverantwoorde productie en consumptie bij burgers en bedrijven. De Inspectie handhaaft de wet- en regelgeving op dit terrein.
Wet- en regelgeving | Streefwaarde: Wat willen we bereiken? | Referentiewaarde: Wat was de situatie in 2004? | Beoogde prestaties | Realisatie |
Wet luchtverontreiniging; Besluit zwavelgehalte brandstoffen Wlv (zeeschepen) | Een goed naleefgedrag (> 90%) door de zee- scheepvaart in de Nederlandse wateren in 2010 | Slecht tot matig (<60%-80%) | Er worden in samenwerking met de KLPD en de Douane brandstofmon- sters genomen bij 150 zeeschepen die zijn afgemeerd in een Nederlandse haven en geanalyseerd op het zwavelgehalte. De Inspectie gaat de Nederlandse reders actief benaderen en informeren over de gevonden resultaten. Initiatief zal worden genomen om samen met België en Duitsland een handhavingsactie op te zetten. | Gedeeltelijk |
Wms 2003; Besluit ozonlaagafbrekende stoffen (eigenaren koelinstallatie scheepvaart) | Een afnemend percentage gemiddeld lekver- lies tot minder dan 50% in 2005 en tot minder dan 40% in 2008 op zeeschepen. | Slecht (<60%) | Uitvoeren van controles bij 20 reders/eigenaren op de lekverliezen onder andere aan koudemidde- len bij koelinstallaties op zeeschepen door contro- le op de aanschaf van de koudemiddelen.Uitvoeren van administratief onderzoek bij de reders/eigenaren | Gedeeltelijk |
Wms; Inzameling halonen | Eind 2005 worden bij bedrijven in Nederland en op schepen die onder Nederlandse vlag varen geen handbrandblussers en stationaire blusgasin- stallaties met halon meer toegepast. Installaties zijn op correcte wijze ontmanteld | Slecht (<60%) | Uitvoeren van controles op de inzameling en verwijdering van halo- nen, waarbij de drie officieel aangewezen inzamelaars zullen worden gecontroleerd en (afhankelijk van de bevindingen) bedrijven die blusinstallaties ontmantelen | Gedeeltelijk |
Bron: VROM Inspectie VIDatabase
Het opzetten van controles op de naleving van de Wet luchtverontreiniging met buitenlandse partners vergt meer tijd dan voorzien. Internationaal toezicht met België en Duitsland is daardoor niet van de grond gekomen. De naleving door Nederlandse reders is verbeterd. Er zijn 18 controles op het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen bij rederijen uitgevoerd. De naleving bij de koopvaardij blijkt slechter dan voorzien en daardoor is er meer tijd nodig voor vervolging en hercontroles. Om die reden zijn geen controles uitgevoerd op vissersschepen.
Het geplande toezicht op de inzameling en verwijdering van halonen is uitgevoerd. Uitzondering zijn de Nederlandse visserijschepen. Vanwege slechte economische omstandigheden en verregaande sanering van deze sector is een controle gepland in 2006.
13.3.7. Naleving wet- en regelgeving en beleid beheersing milieurisico’s straling, afval en stoffen (artikel 12)
VROM streeft naar het beheersen van milieurisico’s van straling, stoffen en afval. De VROM-Inspectie ziet toe op de naleving van betrokken wetgeving: de Kernenergiewet, Wet milieugevaarlijke stoffen (asbest en PCB’s), EVOA en de Wet milieubeheer (Landelijk afvalbeheersplan (LAP).
Wet- en regelgeving | Streefwaarde: Wat willen we bereiken? | Referentiewaarde: Wat was de situatie in 2004? | Beoogde prestaties | Realisatie |
Kernenergiewet (Kew); Besluit detectie radioactief besmet schroot | Een oplopend nalevingspercentage van 50% in 2005 tot 70% in 2007 bij schrootbedrijven | Slecht | * Uitvoeren van 30 controles bij schrootbedrijven op het goed naleven van het besluit detectie radioactief besmet schoot | Ja |
* Registreren en actief volgen van de aanpak van circa 250 incidentmeldingen van radioactief materiaal bij schrootbedrijven | Ja | |||
Kew: Besluit stralingbescherming | Het voorkomen dat in 2005 bedrijven, overheidsdiensten (o.a. brandweer) en burgers ongewild door met name incidenten of anderszins met radioactieve stoffen in aanraking komen of deze in handen krijgen | Naleefgedrag:slecht (<60%) | * Aanpakken en oplos- sen van circa 300 incidenten met radio-actieve stoffen | Ja |
* Aanpakken en oplos- sen van 30 meldingen van de stralingspoortjes van de Douane te Rotter- dam met deze stoffen. | Gedeeltelijk | |||
EVOA (acccent op export van afval naar ACS-landen, Oost Europa niet OESO)Wm | Naleefgedrag > 90% In 2010 | Naleefgedrag: slecht <60% | * 2 Internationale hand- havingsacties in TFS verband | Gedeeltelijk |
* Opstellen van inter- ventiestrategie EVOA door ontwikkelingen als uitbreiding EU en nationale ontwikkelingen zoals aandacht voor ketenhandhaving | Gedeeltelijk | |||
* 35 Gerichte handha- vingsacties betreffende export naar niet OESO/ACS-landen en nieuwe EU toetreders | Gedeeltelijk | |||
* ca 150 Adhoc zaken mede ter ondersteuning van netwerk | Ja | |||
* 25 Combinatiecontro- les (EVOA/Wet milieubeheer) bij afvalverwerkers | Ja | |||
EVOA: OESO vergunning, export bouw- en sloopafval | Naleefgedrag bij alle actoren in de bouw- en sloopafvalketen is adequaat in 2006 | Naleefgedrag is matig | * Uitvoeren van 2 transportcontroles | Nee |
* Afronding ketenonderzoek BSA dat in 2004 gestart is | Ja | |||
* Oprichten van een structureel nationaal en internationaal toezicht netwerk via tenminste 2 bijeenkomsten en gegevensuitwisseling | Nee | |||
* Invulling geven aan Informatie en Analyse-functie onder andere met betrekking tot invoering van stortverbod in Duitsland | Nee | |||
* Uitvoeren van ten- minste 1 accountantsonderzoek | Nee | |||
Landelijk Afvalbeheerplan (ketenhandha- ving) Wm | Het naleefgedrag van de actoren in de afvalver- werkingsketen is ade- quaat in 2010Het bevoegd gezag past ketenhandhaving toe in 2010 | Naleefgedrag: slecht <60% | * Voltooien van 3 in 2004 gestarte ketenprojecten | Ja |
* Voor 2 afvalstromen uitvoeren van ketenonderzoek en uitwerken van een interventiestrategie voor deze ketens. Selectie door ALOM op basis van door Inspectie uitgevoerde risicoanalyse van LAP stromen; Inspectie in proactieve rol. | Ja | |||
* Als handhavingspartner deelnemen aan de uitvoering van de geselecteerde ketenhandhavingsprojecten. | Ja |
Bron: VROM Inspectie VIDatabase
De Douane in Rotterdam heeft in het kader van het Besluit stralingbescherming 12 incidenten met stralingspoortjes gemeld.
De twee geplande internationale handhavingacties in TFS verband zijn vervangen door structureel internationaal toezicht en het inspelen op ad hoc meldingen. Voorts zijn er twee inspectieweken gehouden waar 15 EU-lidstaten tegelijkertijd EVOA-controles uitvoerden langs onder meer 21 strategische transportroutes. Het projectplan is in uitvoering. De interventiestrategie EVOA wordt in 2006 afgerond. Op 31 plaatsen in Europa zijn ruim 600 willekeurige grensoverschrijdende transporten van afval gecontroleerd. Daar zijn er 200 geverifieerd op eindbestemming.
Uitspraken van de Raad van State in 2005 over samenstelling Bouwen Sloopafval (BSA) maken vervolging moeilijk. Besloten is om de extra handhavingactiviteiten op de afvalstroom bouw- en sloopafval niet voort te zetten. De reguliere controles zijn wel uitgevoerd. Landelijk gaat het om 42 gecontroleerde voertuigen, met 13 vastgestelde overtredingen, 13 bedrijfscontroles, met één vastgestelde overtreding en één nazorg ketenhandhaving.
De VROM-Inspectie neemt deel aan de begeleidingscommissie voor de sanering asbestwegen 2e fase van de provincies Overijssel en Gelderland. Tevens zijn 24 meldingen sanering asbestwegen beoordeeld. Via een steekproef bij 260 bedrijven is vast komen te staan dat er nauwelijks nog PCB’s in transformatoren worden aangetroffen. In 2005 was dat drie keer het geval.
Samen met de Arbeidsinspectie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg is bij 20 ziekenhuizen de naleving van de Kernenergiewet gecontroleerd. De naleving van de in augustus 2004 ingevoerde Regeling natuurlijke bronnen van ioniserende straling (NABIS) is gecheckt met 15 bedrijfscontroles. De naleving is slecht: 13 bedrijven waren in overtreding.
Alle vergunningaanvragen en wijzigingsvergunningen in het kader van het Besluit Inzameling Afvalstoffen (BIA) zijn beoordeeld. Tijdens transportcontroles is bij 224 afvaltransporten naleving van de Registratie Inzameling Afvalstoffen (RIA) gecontroleerd.
De Kernfysische Dienst (KFD) heeft 115 inspecties uitgevoerd, 40 inspectieprotocollen opgesteld en 80 beoordelingsnotities op het gebied van stralingsblootstelling, uitstoot van radioactieve stoffen en beveiliging van de installaties als onderdeel van de nucleaire beveiliging en uitvoering van het non-proliferatie verdrag. Daarnaast zijn 22 vergunningaanvragen en wijzigingen van vergunningen beoordeeld. Omdat de KFD afhankelijk is van vergunninghouders die een aanvraag indienen is het geplande aantal van 100 beoordelingen niet gerealiseerd. De tweede tienjaarlijkse herevaluatie van de Kerncentrale Borssele en de eerste tienjaarlijkse herevaluatie van de Hoge Flux Reactor zijn voltooid en storingen in de Nederlandse nucleaire installaties werden actief gevolgd.
Artikel 14. Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken
Het ministerie van VROM draagt zorg voor de huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken (AZ). De huisvesting van overige rijksdiensten valt onder het huur-verhuurmodel van het agentschap Rijksgebouwendienst (Rgd). De hoofddoelstellingen van het agentschap, «het leveren van adequate huisvesting» en «het leveren van toegevoegde waarde», zijn hier eveneens van toepassing.
De Rgd heeft de huisvestingsvragen voor de genoemde doelgroep voorbereid en laten uitvoeren. De indicatoren voor de huisvesting van de overige rijksdiensten, zoals genoemd in de toelichting bij de baten-lastenparagraaf van de Rgd, zijn ook van toepassing voor deze doelgroepen. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Het thema veiligheid stond ook in 2005 centraal bij de projecten rond het Binnenhof. Het project waarbij onder meer de verkeers-regulerende pollers rond het Binnenhof vervangen worden is in de uitvoering doorgeschoven naar 2006/2007 omdat er veel en moeizaam overleg met alle betrokkenen over onder andere de vergunningen vereist is. De Tweede Kamer heeft het programma van eisen moeten herijken en verder moeten uitbreiden met extra daken gevelbeveiliging; de uitvoering van het lopende beveiligingsproject liep hierdoor grote vertraging op. Het Centraal Informatie Punt (CIP) werd begin maart 2005 officieel geopend door de voorzitter van de Tweede Kamer. Bij de Eerste Kamer werd de renovatie van het souterrain en de begane grond opgeleverd, hetgeen deel uitmaakt van het Masterplan waarbij de komende jaren de functionaliteit van het monumentale gebouw verder wordt verbeterd. Hoewel het project C2000 en de projecten voor de Raad van State en de diensten Directie Publiek & Communicatie / Postbus 51 van het Ministerie van Algemene Zaken aanvankelijk een vertraging bij de uitvoering in 2005 hebben opgelopen, zijn deze eind 2005 vlot getrokken.
14.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 39 658 | 62 086 | 63 236 | 44 229 | 54 070 | – 9 841 |
Uitgaven: | 39 658 | 62 086 | 63 236 | 44 229 | 54 070 | – 9 841 |
Programma: | 39 658 | 62 086 | 63 236 | 44 229 | 54 070 | – 9 841 |
Huisvesting Hoge Colleges van Staat en ministerie van Algemene Zaken: | 27 913 | 43 374 | 49 288 | 20 283 | 34 483 | – 14 200 |
Onderhoud | 4 467 | 6 486 | 5 824 | 5 924 | 8 085 | – 2 161 |
Investeringen | 20 843 | 33 195 | 40 138 | 12 027 | 23 165 | – 11 138 |
Huren | 1 009 | 1 354 | 1 983 | 2 332 | 2 324 | 8 |
Asbestsanering | 1 594 | 2 339 | 1 343 | 0 | 909 | – 909 |
Huisvesting Koninklijk Huis: | 11 745 | 18 712 | 13 948 | 23 946 | 19 587 | 4 359 |
Paleizen | 6 567 | 10 155 | 7 047 | 16 688 | 11 984 | 4 704 |
Functionele kosten | 5 178 | 8 557 | 6 901 | 7 258 | 7 603 | – 345 |
Ontvangsten: | 2 481 | 946 | 0 | 0 | 2 269 | – 2 269 |
Bij de investeringen zijn in 2005 enerzijds middelen toegevoegd voor onder andere de herbouw van het Catshuis en diverse beveiligingsprojecten. Vertragingen hebben zich voorgedaan bij onder andere de beveiliging van de Tweede Kamer omdat het oorspronkelijke programma van eisen vanwege de verhoogde terreurdreiging niet meer voldeed. Daarnaast heeft in 2005 een verlaging van € 8,6 mln plaatsgevonden in verband met de afrekening met de Rijksgebouwendienst over 2004.
14.3. Operationele doelstellingen
14.3.1. Het leveren van adequate huisvesting
De doelstelling «leveren van adequate huisvesting» wordt geoperationaliseerd met de indicatoren welke zijn geformuleerd in de begroting van de baten-lastendienst Rgd. Voor realisatie wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording van deze dienst.
14.3.2. Het leveren van toegevoegde waarde
Het leveren van toegevoegde waarde, zoals is toegelicht bij beleidsartikel 3 «duurzame woningen en gebouwen» en beleidsartikel 6 «versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijk gebieden», is eveneens van toepassing op deze doelgroep die voor het grootste deel gehuisvest is in monumenten.
14.4. Uitbreiding huur-verhuurmodel
Bij de start van het nieuwe rijkshuisvestingstelsel is toegezegd te onderzoeken of het huur-verhuurmodel ook van toepassing kan zijn op de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ. Dit punt wordt meegenomen in de volgend jaar uit te voeren evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel.
In het kader van de stelselevaluatie is onderzoek gedaan naar de vraag of de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van AZ onder de huur-verhuursystematiek zouden moeten worden gebracht. Geconcludeerd is dat er geen objectieve argumenten zijn om de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken niet onder de werking van het Stelsel te brengen.
In het kabinetsstandpunt is hierover aangegeven dat de organisaties die het betreft zelf expliciet verzocht hebben de huidige situatie voort te zetten. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit verzoek. Wel zal onderzocht worden op welke wijze de doelmatigheidsprikkels voor de huisvesting van deze organisaties verbeterd kunnen worden, met inachtneming van dezelfde hoge kwaliteitseisen als elders binnen het Rijk gangbaar zijn.
Op dit artikel staan alle uitgaven van de Concernstaf en de Gemeenschappelijke Dienst, die niet aan een beleidsartikel zijn toegerekend. Het betreft hier zowel programma-uitgaven als uitgaven voor postactieven en het apparaat.
15.2. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(Bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 221 982 | 205 688 | 281 068 | 189 980 | 152 257 | 37 723 |
Uitgaven: | 212 565 | 209 234 | 196 107 | 202 623 | 174 671 | 27 952 |
Apparaat | 199 576 | 198 162 | 184 410 | 188 258 | 162 465 | 25 793 |
Departementsleiding, control, expertdiensten en overige staf: | 96 541 | 92 192 | 63 982 | 32 562 | 75 406 | – 42 844 |
Juridische instrumenten | 0 | 279 | – 279 | |||
Apparaat CSt | 14 334 | 32 313 | – 17 979 | |||
Apparaat RGD | 2 400 | 2 517 | – 117 | |||
Apparaat DGW | 6 739 | 16 265 | – 9 526 | |||
Apparaat DGR | 4 627 | 11 441 | – 6 814 | |||
Apparaat DGM | 4 462 | 12 591 | – 8 129 | |||
Gemeenschappelijke voorzieningen: | 97 916 | 98 321 | 114 685 | 147 184 | 81 522 | 65 662 |
Huurbijdrage aan RGD | 25 615 | 29 575 | – 3 960 | |||
Overige gemeenschappelijke voorzieningen | 121 569 | 51 947 | 69 622 | |||
Postactieven: | 6 119 | 7 649 | 5 743 | 8 512 | 5 537 | 2 975 |
Apparaat GD | 3 275 | 1 318 | 1 957 | |||
Apparaat RPB | 31 | 0 | 31 | |||
Apparaat DGW | 2 263 | 2 276 | – 13 | |||
Apparaat DGR | 613 | 369 | 244 | |||
Apparaat DGM | 1 214 | 1 270 | – 56 | |||
Apparaat Inspecties | 1 116 | 304 | 812 | |||
Programma | 12 989 | 11 072 | 11 697 | 14 365 | 12 206 | 2 159 |
Advisering Bestuursrechtspraak: | 4 603 | 4 899 | 4 917 | 5 145 | 4 934 | 211 |
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak | 4 603 | 4 899 | 4 917 | 5 145 | 4 934 | 211 |
VROM-brede voorlichting: | 6 333 | 3 111 | 2 670 | 2 337 | 4 159 | – 1 822 |
Communicatie-instrumenten | 6 333 | 3 111 | 2 670 | 2 337 | 4 159 | – 1 822 |
Vastgoedinformatievoorziening: | 972 | 2 769 | 4 017 | 6 832 | 1 696 | 5 136 |
Coördinatie Geo-informatie | 1 421 | 599 | 1 329 | 1 379 | – 50 | |
Overige vastgoedinformatievoorziening | 972 | 485 | 1 140 | 4 370 | 0 | 4 370 |
Overige instrumenten DGR | 863 | 2 278 | 1 133 | 317 | 816 | |
Beleidsontwikkeling: | 94 | 248 | 50 | 51 | 145 | – 94 |
Ontwerp en beeldontwikkeling | 94 | 248 | 50 | 51 | 145 | – 94 |
Overig programma: | 987 | 45 | 43 | 0 | 1 272 | – 1 272 |
Overig RGD | 0 | 0 | 267 | – 267 | ||
Bijdrage loket Bouwen en wonen | 8 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Overige instrumenten DGM | 987 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Onderzoek DGM | 37 | 43 | 0 | 1 005 | – 1 005 | |
Ontvangsten: | 37 763 | 47 925 | 76 313 | 73 377 | 21 980 | 51 397 |
Departementsleiding, control, expertdiensten en overige stafGemeenschappelijke voorzieningen
Voor het begrotingsjaar 2005 heeft binnen VROM een budgetherverdeling plaatsgevonden. Voor alle dienstonderdelen zijn – zero-base – aan de hand van de actuele personeelsomvang, genormeerde kosten van personeel en materieel, en aan de hand van specifieke kostenposten, de nodige apparaatsbudgetten bepaald. In de budgetherverdeling zijn de taakstellingen die nog niet waren verbijzonderd naar beleidsartikelen meegenomen. Het resultaat van de budgetherverdeling is dat iedere dienst bij desbetreffende artikelen zero-based opgebouwde apparaatsbudgetten heeft.
Op artikel 15 heeft dit geleid tot een forse afname voor de departementsleiding, control, expertdiensten en overige staf en een toename bij de gemeenschappelijke voorzieningen.
In 2005 zijn extra uitgaven gedaan door de Concernstaf voor alle FPU-ers van VROM in het secundaire proces. De extra uitgaven van de VROM-Inspectie betreffen de FPU-regeling van het primaire proces.
Overige vastgoedinformatievoorziening
Bij «overige vastgoedinformatievoorziening» is geld uit het Fonds Economische Structuurversterking voor het project Geografische informatie (GEO-informatie) aan de begroting toegevoegd. De verplichtingen voor dit project zijn reeds in 2004 aangegaan.
In 2005 bedroeg de afdracht van het eigen vermogen van de Rijksgebouwendienst € 36,9 mln. Het restant betreft de PIA-taakstelling van de Rgd (€ 1,755 mln).
In 2005 heeft de Gemeenschappelijke Dienst meer geld ontvangen (€ 12 mln). Het betreft hier onder meer de doorbelasting van uitzendkrachten, detacheringen en overige ontvangsten personeel. Ook heeft in 2005 overdracht van ICT-middelen naar de beheerorganisatie van VROM plaatsgevonden. Ten slotte heeft de Rgd meer diensten afgenomen dan geraamd.
In 2004 heeft VROM een reorganisatie van de bedrijfsvoering van het ministerie doorgevoerd. Deze reorganisatie heeft geleid tot de vorming van een afgeslankte Concernstaf, een Gemeenschappelijke Dienst voor de bedrijfsvoering van alle VROM dienstonderdelen, en afgeslankte Dienst- en Directiebureaus bij alle dienstonderdelen. Deze structuuraanpassing is vergezeld gegaan met de overgang van aanbod- naar vraagsturing voor de bedrijfsvoering. In 2004 zijn de spel- en rekenregels ontworpen voor een marktanaloge bedrijfsvoering. Met deze werkwijze worden drie doelen nagestreefd: een toereikende bedrijfsvoering tegen geringere kosten, eenheid in sturing en een verzakelijking in de relaties. Dit past in de (politieke) tendens van versobering, verzakelijking en modernisering van de overheid die het huidige Kabinet voor ogen staat. In 2005 is de ZEUS-operatie (reorganisatie van de bedrijfsvoeringskolom) geëvalueerd en afgerond.
De apparaatsuitgaven omvatten de verplichtingen en uitgaven van het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel, automatisering en postactieven. Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement en de beleids- en ondersteunende diensten. De overige personele uitgaven betreffen de inzet van externen en uitzendkrachten. De materiële en automatiseringsuitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor beheer, exploitatie, huisvesting en investeringen om de voorzieningen van VROM op minimaal het huidige niveau te houden en daar waar mogelijk te verbeteren.
De taak van de Concernstaf is inhoudelijke, strategische en bestuurlijk/politieke advisering van de bewindslieden, de Secretaris Generaal en de Bestuursraad; integrale advisering ten aanzien van de hoofdlijnen van de bedrijfsvoering, control en het beleid met betrekking tot wetgeving en juridische aangelegenheden, alsmede het communicatiebeleid; daarnaast het verzorgen van persvoorlichting en het woordvoerderschap van de bewindslieden en ten slotte het realiseren en handhaven van de integrale kwaliteit van en de samenhang tussen de bedrijfsvoeringkolommen.
In 2005 heeft VROM de profileringsstrategie vastgesteld. Dit heeft geleid tot de introductie van zes politieke VROM-labels, met bijbehorende kernboodschappen. De labels zijn: Ruimte voor ontwikkeling, Ruimte voor wonen, Krachtige steden, Milieu als kans, Gezond & veilig en Regels die werken, lasten beperken.
VROM was ook actief betrokken bij rijksbrede communicatie, zowel op het gebied van arbeidsmarktcommunicatie als campagnemanagement en internet. De VROM-website telde in 2005 ruim 4,7 miljoen bezoekers, een stijging van meer dan een miljoen ten opzichte van 2004. Ook via andere kanalen is het VROM-beleid gecommuniceerd waaronder twee postbus 51 campagnes (ventileren en afval), vier advertentiecampagnes, vier coproducties op tv, free publicity (onder meer de aanbieding van het VROM-gebouw als zwarte pieten huis) en via de eigen bladen. Het personeelsblad Tellus won in 2005 de Zilveren Inktpot voor het beste interne bedrijfsblad van Nederland, en Vrom.nl won de tweede prijs van beste externe bedrijfsblad. Ook via publieksvoorlichting is beleid extern gecommuniceerd, onder meer via bijna 2000 brieven en ruim 4 600 e-mails.
Tot slot heeft VROM het eigen beeld in diverse externe media gemonitord. Over het hele jaar 2005 is een positieve stijging waar te nemen in de teneur die er is als media over VROM-beleid berichten.
15.4.2 De Gemeenschappelijke Dienst
De Gemeenschappelijke Dienst heeft zich in 2005 gericht op het zo doelmatig en doelgericht mogelijk ondersteunen van de politieke en ambtelijke leiding, de managers en medewerkers binnen de VROM organisatie door het verrichten van ondersteunende, uitvoerende en adviserende taken binnen departementale en interdepartementale kaders. Om producten, diensten en adviezen te leveren, zijn voor 2005 leveringsovereenkomsten met alle VROM diensten en de VROM-adviesraden afgesloten volgens de spelregels van Marktanaloge bedrijfsvoering. In de leveringsovereenkomsten zijn zakelijke afspraken gemaakt die de basis vormen voor de te leveren producten en prestaties op alle mogelijke gebieden van de bedrijfsvoering.
15.4.2.1 Juridische instrumenten
VROM heeft in 2005 gewerkt aan kernproducten op nationaal, Europees en internationaal niveau. Het juridisch instrumentarium dat door VROM is gebruikt zijn wetgeving, overeenkomsten/convenanten, behandeling van (buiten-)rechterlijke procedures, Koninklijke Besluiten, alsmede advisering. Voor al deze producten zijn kengetallen beschikbaar. Enkele belangrijke kengetallen zijn hierna opgenomen.
Prioriteit bij het wetgevingsprogramma lag in 2005 bij de implementatie van EG-richtlijnen, de wetgevingsprojecten voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord, toezeggingen aan de Staten-Generaal en ondersteuning bij initiatiefwetsvoorstellen.
De resterende centrale wetgevingscapaciteit werd ingezet voor de overige VROM-prioriteiten.
Tabel 15.1 Juridische kwaliteit wetgevingsproducten | ||||
Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Ontwerp begroting 2005 | Realisatie 2005 | |
Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van Raad van StateImplementatietermijn EU-regelgeving niet overschreden | 81 %0 % | 94%70% | 90%90% | 88%11% |
Uitvoering bepaalde EG-regelgeving (rapportages, meldingen intern recht) aan termijnen onderhevig | 53% | 47% | 75% | 75% |
Europese melding succesvol afgerond binnen twaalf maanden na notificatie | 88% | 53% | 75% | 75% |
Convenanten in overeenstemming met de Aanwijzingen | 100% | 100% | 100% | 100% |
Procedures met positief resultaat | 80% | 67% | 80% | 74% |
Procedures behandeld zonder termijnoverschrijding | niet gemeten | 68% | 100% | 100% |
Bron: Directie Juridische Zaken
Wetgeving met dictum 1, 2 en 3 van de Raad van State
Een wetgevingsproduct wordt «goed» beoordeeld wanneer de Raad van State daaraan het dictum 1, 2 of 3 toekent. Het oordeel van de Raad van State omvat zowel de technisch-juridische als de beleidsmatige aspecten van de wetgevingsproducten. In het overzicht wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drie dicta. In 2005 zijn 42 adviezen ontvangen van de Raad van State. Van deze adviezen hadden 37 het dictum 1, 2 of 3. Daarmee komt het gerealiseerde percentage op 88%. 5 adviezen hadden het dictum 4 of 5. Bij 3 ging het om beleidsmatige aspecten.
Implementatie van EG-richtlijnen
Dit kengetal ziet toe op de tijdige implementatie van EG-richtlijnen. Voor de registratie van dit kengetal wordt uitgegaan van de datum waarop de richtlijnen moeten zijn geïmplementeerd (in Nederlands recht omgezet). In 2005 zijn 3 (25%) van de 12 richtlijnen waarvan de implementatietermijn in dat jaar verstreek op tijd geïmplementeerd. Redenen hiervoor zijn:
• in 2005 is voorrang gegeven aan de implementatie van een drietal richtlijnen waarvan de termijn al voor 2005 was verstreken (2e dochterrichtlijn luchtkwaliteit, NEC en Grote Stookinstallaties);
• 6 van de 9 niet op tijd geïmplementeerde richtlijnen, waarvan de implementatiedatum in 2005 verstreek, zijn in 2005 geïmplementeerd;
• de overige 3 richtlijnen, waarvan 1 richtlijn een implementatietermijn van maar enkele dagen had, worden na 2005 geïmplementeerd.
De door de bewindsliedenstaf van VROM ingestelde Taakgroep Implementatie Europese Richtlijnen heeft er voor gezorgd dat vooral de duur van de implementatie is ingekort, waardoor op termijn een hoger percentage zal kunnen worden gerealiseerd.
De toenemende behoefte aan flexibiliteit in de uitwerking van beleidsvoornemens heeft geleid tot een uitbreiding van het gebruik van overeenkomsten en convenanten. Het belang van de naleving van afspraken in het publiek domein stelt hoge eisen aan de inhoudelijke kwaliteit van deze producten. De convenanten moeten na beoordeling tenminste voldoen aan de Aanwijzingen voor de Convenanten. De score is altijd 100%, omdat het definitieve convenant altijd in overeenstemming is met de aanwijzingen.
VROM is regelmatig betrokken bij verschillende gerechtelijke procedures. Ten eerste behandelt VROM de bestuursrechtelijke procedures bij de rechtbanken of de Raad van State. Ten tweede is VROM belast met de juridische voorbereiding en begeleiding van civielrechtelijke procedures. In civielrechtelijke procedures treedt de Landsadvocaat op namens het ministerie. Ten slotte is VROM Internationaal betrokken bij Europeesrechtelijke procedures.
In 2005 zijn 144 verzoeken voor juridische advies of civielrechtelijke ondersteuning bij de Landsadvocaat neergelegd. De realisatie procedures over 2005 laat een lagere realisatie zien dan voorgaand jaar. Dit heeft onder andere te maken met het aantal bezwaarschriften dat tegen besluiten van VROM wordt ingediend. In veel gevallen wordt door de rechter positief besloten op ingediende beroepsprocedures. Met name op het gebied van afvalstoffen (EVOA) zijn veel procedures gegrond verklaard.
15.4.2.2 Facilitaire en informatiedienst
Belangrijke doelstellingen voor 2005 waren het verder saneren van applicaties, het digitaliseren van het documentenbeheer, de verbetering van de infrastructuur en het beheer door de overstap naar Server Based Computing (SBC). De voorbereiding voor de overstap naar SBC is grotendeels in 2004 afgerond en de implementatie heeft in 2005 plaatsgevonden. Ook is er in 2005 evenals in 2004 bijzondere aandacht besteed aan de interdepartementale samenwerking (Andere Overheid).
De in 2004 nadrukkelijke aansluiting met de beleidsmatige ICT-projecten bij het programma Andere Overheid is in 2005 voortgezet en heeft verder vorm gekregen. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Digitale Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen, basisregistraties voor gebouwen, adressen, kaarten en percelen, aansluiting van VROM op het basis bedrijvenregister, inzet van ICT bij de terugdringing van de administratieve lasten in project van de 1-VROM-vergunning en het elektronisch milieujaarverslag.
Tabel 15.2 Automatiseringsuitgaven (ICT-dienst) per fte | ||||
Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Ontwerpbegroting 2005 | Realisatie 2005 | |
Raming in € 1 mln | 35,2 | 26,7 | 23,9 | 35,8 |
Aantal fte | 4 149 | 3 834 | 4 063 | 3 740 |
Uitgaven per fte in € 1 | 8 484 | 5 962 | 5 882 | 9 572 |
Bron: SBB (€) en PeRCC (fte)
Het kengetal geeft weer welke uitgaven per fte voor VROM zijn gedaan ten behoeve van ICT via de gemeenschappelijk ICT-dienst. De hogere uitgaven zijn met name het gevolg van extra uitgaven in het kader van Outsourcing en Server Based Computing.
Wat betreft de huisvestingsuitgaven in algemene zin kan het volgende worden opgemerkt:
De huisvestingsuitgaven zijn te verdelen in huren, technisch beheer van gebouwen en installaties, en overige huisvestingskosten. Onder overige huisvestingskosten wordt verstaan energiekosten, schoonmaak en klein onderhoud. Het prestatiegegeven geeft weer welke kosten voor het gehele ministerie per fte verbonden zijn aan huisvesting.
Tabel 15.3 Huisvestingsuitgaven per fte | ||||
Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Ontwerpbegroting 2005 | Realisatie 2005 | |
Raming in € 1mln | 31,5 | 35,5 | 38,7 | 36,5 |
Aantal fte | 4 149 | 3 834 | 4 063 | 3 740 |
Uitgaven per fte in € 1 | 7 592 | 9 259 | 9 025 | 9 759 |
Bron: SBB (€) en PeRCC (fte)
De lagere uitgaven zijn een gevolg van vertraging in de reguliere uitgaven onderhoud gebouwen, terreinen en groenvoorziening en minder uitgaven aan energie en schoonmaakkosten. Verder is als gevolg van de reorganisatie slechts een deel van het meest noodzakelijk groot onderhoud in de hoofdzetel uitgevoerd.
15.5.1 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is een rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT)die bijna geheel door VROM wordt gesubsidieerd. Op verzoek van de Raad van State adviseert de StAB de bestuursrechter in geschillen op het gebied van Milieu en Ruimtelijke Ordening. Daarnaast wordt ook over geschillen op het terrein van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater en de Grondwaterwet geadviseerd aan de administratieve rechter.
Tabel 15.4. Aantal adviesaanvragen Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) | ||||
Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Begroting 2005 | Realisatie 2005 | |
Stand per 01-01 | 109 | 89 | 89 | 72 |
Instroom adviesaanvragen | 435 | 358 | 460 | 413 |
Aantal afgehandelde adviesaanvragen | 455 | 375 | 460 | 397 |
Stand per 31-12 | 89 | 72 | 89 | 88 |
De stijging van de gerealiseerde instroom van het aantal adviesaanvragen ten opzichte van de begroting 2005 is voornamelijk toe te schrijven aan een groter aantal Milieu-adviezen. Het gaat hierbij om een toename van bijna 40%. Het is onduidelijk wat de precieze reden is van deze toename. Immers de toename van het aantal ingediende geschillen ligt primair bij de Raad van State. Ook het aantal afgehandelde Milieu-adviesaanvragen laat logischerwijs een toename zien. Deze stijging bedraagt 17%.
15.5.2. Vastgoed- en planinformatie
De projecten rond de Basisregistraties Adressen en Gebouwen en die van Kadaster en Topografie zijn in 2005 conform de aan de Tweede Kamer gemelde planning uitgevoerd.
In juni 2004 is door het Kabinet besloten tot de landelijke invoering van een basisregister voor gebouwen en voor adressen. Registerhouders zijn de gemeenten en onder de verantwoordelijkheid van VROM wordt de landelijke voorziening gerealiseerd. In 2005 is de projectorganisatie opgebouwd, zijn er onderzoeken uitgevoerd naar aansluiting van bronhouders en afnemers en is de landelijke voorziening in de ontwerpfase.
Inzake topografie (de ToptienNL-kaart) en kadastrale registratie zijn in 2005 afspraken gemaakt met het Kadaster, die hebben geleid tot een wetsontwerp, dat voor advies is gestuurd naar de Raad van State. Begin 2006 wordt deze wetgeving aangeboden aan de Tweede Kamer.
De planning en voortgang van de basisregistraties vormen onderdeel van de voortgangsrapportages van het programma Elektronische Overheid.
Bij de onderhandelingen rond de Europese richtlijn inzake harmonisering van geo-informatie ten behoeve van het milieubeleid is een politiek akkoord ontstaan. In 2006 wordt de tweede lezing met het Europees parlement verwacht.
De Minister van VROM heeft besloten een beraad voor de geo-informatie in Nederland op te richten. Bestaande uit de meeste betrokken departementen en vertegenwoordigers vanuit andere bestuurslagen en het Kadaster. De taken van dit GI-beraad zijn strategisch van aard en adviserend aan de Minister van VROM.
RAVI en Ruimte voor Geo-informatie
De stichting Ruimte voor Geo-informatie die vanuit VROM Bsik-subsidie ontvangt, is in 2005 volop gestart en heeft inmiddels twee tenderrondes voor kennisprojecten uitgevoerd. De belangstelling daarvoor was groot.
Met de stichting RAVI zijn gesprekken gevoerd om deze te laten fuseren met de stichting NCGI nationaal clearinghouse geo-informatie (geo-loket voor Nederland). De belangrijkste taken daarbij zijn standaardisatie en uitwisseling van geo-informatie in Nederland en aansluiting bij Inspire.
De fusering mondt uit in de stichting Geonovum. Hiervoor is eind 2005 aan de Minister van VROM een businessplan opgeleverd.
Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen
Er is een breed draagvlak (gemeenten, provincies, departementen, waterschappen, stedenbouwkundige adviesbureaus, softwareleveranciers, etc.) voor het implementeren en gebruiken van digitale plannen in ruimtelijke ordeningsprocessen.
De partners in DURP (VNG, IPO, BZK, Unie van Waterschappen en VROM) hebben ingestemd met een gezamenlijk pakket van afspraken en standaarden voor de methodiek voor het maken, uitwisselen, vergelijken, raadpleegbaar maken en gebruiken van digitale ruimtelijke plannen. Dit pakket zal wettelijk verankerd worden in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening).
Er zijn voorbeeldprojecten gestart waarin digitale ruimtelijke plannen worden gebruikt. Hierbij moet gedacht worden aan bouwplantoetsing, toetsing van bestemmingsplannen door provincies, vooroverleg in het kader van de nieuwe Wro/Bro en de watertoets.
Artikel 16. Nominaal en onvoorzien
16.1 Tabel budgettaire gevolgen van beleid
(bedragen in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie 2002 | Realisatie 2003 | Realisatie 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen: | 0 | 0 | 17 503 | – 17 503 | ||
Uitgaven: | 0 | 0 | 17 503 | – 17 503 | ||
Programma: | 0 | 0 | 17 503 | – 17 503 | ||
Loonbijstelling: | 0 | 0 | 3 425 | – 3 425 | ||
Loonbijstelling | 0 | 3 425 | – 3 425 | |||
Prijsbijstelling: | 0 | 0 | 14 990 | – 14 990 | ||
Prijsbijstelling | 0 | 0 | 14 990 | – 14 990 | ||
Onvoorzien: | 0 | 0 | 3 754 | – 3 754 | ||
Onvoorzien | 0 | 0 | 3 754 | – 3 754 | ||
Nog nader te verdelen: | 0 | 0 | – 4 666 | 4 666 | ||
Nog nader te verdelen taakstellingen | – 12 452 | 12 452 | ||||
Nog nader te verdelen overig | 0 | 0 | 7 786 | – 7 786 |
Dit artikel is een administratief artikel. Dit betekent dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van dit artikel worden gedaan.
1. Rechtmatigheid begrotingsuitvoering
Met ingang van het jaar 2005 voert de Belastingdienst de regelingen inzake kinderopvang, huurtoeslag en zorgtoeslag uit. In de eerste twee maanden van 2006 is bezien hoe in de departementale jaarverslagen over 2005 op de meest transparante wijze verantwoording kan worden afgelegd over de uitvoering van deze regelingen en welke gevolgen dat heeft voor de accountantsverklaringen bij deze jaarverslagen. Deze transparantie kan worden bereikt door de besluiten (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 949/29 950, nr. 38) die zijn genomen in het kader van IBO regeldruk en controletoren toe te passen op vier begrotingshoofdstukken (IXB, XI, XV en XVI) met betrekking tot de verantwoording over 2005. Tot deze versnelde toepassing is besloten door de minister van Financiën. Het houdt in dat de ministers van Financiën, VROM, SZW en VWS zich in het departementale jaarverslag in de bedrijfsvoeringparagraaf verantwoorden over de rechtmatigheid van het gevoerde beleid en de uitvoering daarvan (zowel algemeen als met betrekking tot de toeslagregelingen). De Auditdiensten van de vier ministeries geven over 2005 een getrouwbeeldverklaring af die mede betrekking heeft op dit onderdeel van de bedrijfsvoeringparagraaf. Om het bovenstaande wetstechnisch mogelijk te maken, wordt via de Slotwet 2005 voor het jaar 2005 voorzien in een afwijking van de Comptabiliteitswet 2001.
Verklaring over de rechtmatigheid
De Minister van VROM verklaart hierbij als volgt:
Op grond van kwantitatieve informatie die over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering ter beschikking is gesteld door de Auditdienst VROM is gebleken dat sprake is geweest van rechtmatigheidfouten en -onzekerheden waarbij de verslaggevingsmaterialiteit is overschreden van artikel 2 van de VROM-begroting. Op basis van de Comptabiliteitswet en onderliggende regelgeving dient in de bedrijfsvoeringparagraaf expliciet verantwoording afgelegd te worden over de naleving van wet- en regelgeving wanneer de tolerantiegrenzen (1% voor fouten en 3% voor onzekerheden) worden overschreden.
De rechtmatigheidfouten en/of -onzekerheden worden hieronder vermeld met de oorzaak en genomen maatregelen. Naar beste weten zijn er geen fouten en onzekerheden ten aanzien van de rechtmatigheid – die de verslaggevingsmaterialiteit overschrijden – onvermeld gebleven.
Artikel 2 «Betaalbaarheid van het wonen»
De verantwoordelijkheden met betrekking tot de huurtoeslag en de consequenties van de gekozen vorm van beleidsuitvoering voor de verantwoording en de controle staan beschreven in de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 20 februari 2006.
Bij het onderdeel «Betaalbare woonkeuze huren» zijn fouten ten aanzien van de rechtmatigheid van aangegane verplichtingen geconstateerd met een omvang van circa € 154 mln (totaal gerealiseerd aan verplichtingen op dit onderdeel circa € 2 700 mln). Verwijzend naar de verschillende verantwoordelijkheden wordt een onderscheid gemaakt naar fouten die geconstateerd zijn inzake de uitvoering huursubsidie door VROM en fouten die geconstateerd zijn inzake de uitvoering huurtoeslag door de Dienst Toeslagen van de Belastingdienst.
Met ingang van het begrotingsjaar 2006 is de Belastingdienst verantwoordelijk voor de uitvoering van regelingen op basis van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR), waaronder de huurtoeslag.
Over rechtmatigheidfouten en -onzekerheden die zich in bij de uitvoering van de toeslagregelingen voordoen, wordt gerapporteerd in de bedrijfsvoeringparagraaf van het departementale jaarverslag van het ministerie van Financiën (begrotingshoofdstuk IXB). Op deze plek wordt de hoofdconclusie uit het departementale jaarverslag ten aanzien van de uitvoering huurtoeslag gepresenteerd:
«In artikel 16, eerste lid van de AWIR, is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbenden een voorschot verleent tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verder bepaalt artikel 16, tweede lid, dat aanvragers die 8 weken voor het berekeningsjaar een aanvraag hebben ingediend, nog voor de aanvang van het berekeningsjaar een voorschot ontvangen. Ten slotte bepaalt artikel 15, tweede lid, dat een aanvraag ondertekend moet worden.
De conclusie ten aanzien van de huurtoeslag luidt dat de keuze om in ieder geval te voldoen aan de wettelijke uitbetalingstermijn met zich heeft meegebracht dat de voorlopig aangegane verplichtingen op basis waarvan de voorlopige voorschotten zijn verstrekt circa 146 mln (dit is circa 8% van de voorlopig aangegane verplichtingen huurtoeslag) lager zouden zijn geweest als bij de vaststelling de gegevens uit de aanvraag van de burger hadden kunnen worden verwerkt. Het hierin betrokken bedrag aan voorlopig verstrekte voorschotten bedraagt circa € 11 mln (dit is circa 9% van de in de maand december betaalde voorschotten huurtoeslag). Zowel de openstaande verplichtingen als de voorschotten zullen zoals hiervoor toegelicht worden gecorrigeerd.
Dit betekent dat met betrekking tot de huurtoeslag moet worden vastgesteld dat de wettelijke eis van tijdige uitbetalingen voorrang heeft gehad en dat dit ten koste is gegaan (meer dan de tolerantie) van het kunnen voldoen aan de wettelijke eis van nauwkeurigheid (art. 15 lid 2 en art. 16 lid 1). Deze risico’s zijn vooraf bewust onder ogen gezien».
Voor verdere informatie over de uitvoering huurtoeslag wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringparagraaf in het departementale jaarverslag 2005 van het ministerie van Financiën, het onderdeel «rechtmatigheid begrotingsuitvoering».
Bij de uitvoering van de huursubsidie door VROM is in 2005 sprake geweest van financiële fouten met betrekking tot aangegane verplichtingen met een omvang van, op grond van een steekproef naar beste schatting, circa € 7,7 mln (totaal aangegane verplichtingen circa € 936 mln). De uitvoering van de huursubsidie heeft daarmee plaatsgevonden binnen de tolerantiegrens van 1% van de omvangsbasis (som van de totaal aangegane verplichtingen voor huursubsidie in het afgelopen jaar).
Totale departementale verantwoording
Hieronder wordt melding gemaakt van het totaal aan geconstateerde financiële fouten in het jaarverslag vanwege de overschrijding van de norm van 1 % van de omvangsbasis (som van de totaal aangegane verplichtingen op begrotingsniveau in het afgelopen jaar).
De op basis van een steekproef aangetroffen fouten met betrekking tot de aangegane verplichtingen bedraagt circa 2,7% (circa € 160 mln) van de totaal aangegane verplichtingen door VROM in 2005 (circa € 5 928 mln). De geconstateerde fouten ten aanzien van de rechtmatigheid bij het artikel 2 «Betaalbaarheid van het wonen», circa € 154 mln, hebben een omvang van ongeveer 2,6 %.
Dit wordt voor circa € 146 mln veroorzaakt door de fouten die zijn geconstateerd in de uitvoering van de huurtoeslag door de Dienst Toeslagen van de Belastingdienst.
2. Gevoerde financieel en materieelbeheer
Mededeling over de bedrijfsvoering
De Minister van VROM verklaart hierbij als volgt.
In het begrotingsjaar 2005 heeft het management control systeem van VROM naar behoren gefunctioneerd. Dat betekent dat er op een gestructureerde wijze aandacht is besteed aan de bedrijfsprocessen van het ministerie van VROM. Alle relevante actoren binnen VROM hebben gezorgd voor voldoende checks & balances, waardoor ondergenoemde kwalificatie over de uitvoering van de bedrijfsprocessen waarvoor VROM verantwoordelijk is, kan worden onderbouwd.
Het Audit Committee van VROM heeft in 2005 de planning vastgesteld voor de uit te voeren onderzoeken en audits met betrekking tot de bedrijfsvoering en bewaakt de uitvoering daarvan. Naar aanleiding van de gerapporteerde bevindingen door de diensten, de Auditdienst (in haar voortgangsrapportages) en FEZ (in haar concernoverview) heeft het Audit Committee besloten, dat de hieronder genoemde punten van aandacht worden benoemd in deze mededeling over de bedrijfsvoering.
Op basis van een risicoanalyse is een systematische afweging gemaakt inzake de in te zetten instrumenten van sturing en beheersing. Dit omvat mede het vaststellen van het van toepassing zijnde normenkader en de uitgangspunten voor opname van aandachtspunten in deze mededeling. Daarnaast is gedurende het jaar gemonitord of de ingezette middelen van sturing en beheersing het gewenst effect hebben gehad op basis waarvan eventuele bijsturing heeft plaatsgevonden. Instrumenten van sturing en beheersing zijn rapportages uit de planning en controlcyclus, stuurgroepen, de monitoringgroep Huursubsidie en de Risk Control Groep bedrijfsvoering VROM. De planning- en controlcyclus is in 2005 versterkt door verbetering van de informatievoorziening aan de politieke en ambtelijke top van het departement (door ingebruikname van het geautomatiseerde informatiesysteem Delphi). Tevens is het initiatief genomen om voor de jaarcyclus 2006 te komen tot gedetailleerde controlplannen op het niveau van de individuele directoraten-generaal en het ministerie van VROM als geheel.
Een en ander heeft in het begrotingsjaar 2005 geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen binnen het Ministerie van VROM. Daarbij is een aantal punten van aandacht naar voren gekomen ten aanzien waarvan de volgende verbeteracties zijn (worden) gestart.
Stond het jaar 2004 nog in het teken van de voorbereiding op de transitie, het jaar 2005 is het jaar van de transitie geweest. Maar de transitie is niet het enige aandachtspunt geweest in 2005. Als gevolg van de accountantscontrole 2004 en de reactie van de Algemene Rekenkamer daarop, is in 2005 veel energie gestoken in de uitvoering van het verbeterplan huursubsidie (zie onderstaand).
De feitelijke overgang van het grootste deel van het personeel naar de Belastingdienst heeft in juli 2005 gestalte gekregen. Op dat moment is de nieuwe organisatie voor de uitkering van de toeslagen van start gegaan en is een groot deel van het personeel bij Belastingdienst Toeslagen in Utrecht geplaatst. Een kleiner deel van het personeel is geplaatst bij andere onderdelen van de Belastingdienst. Deze plaatsing was aanzienlijk complexer en de afronding vond dan ook plaats in december 2005. Per 1 januari 2006 zijn in principe alle medewerkers fysiek overgegaan naar de Belastingdienst. Slechts een beperkt deel is achtergebleven bij VROM om mee te werken bij het afronden van de lopende werkzaamheden.
Verbeteractie is de concretisering van de eisen die aan het relatiebeheer van VROM worden gesteld naar aanleiding van de Jaarrekening over 2005. Het opdrachtgeverschap wordt ingericht en geeft invulling aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor de beleidsbepaling.
Verbeterplan huursubsidie (incl. M&O-beleid)
Naar aanleiding van de tekortkomingen zoals die zijn geconstateerd in het financieel beheer van de huursubsidie in 2004, heeft de Algemene Rekenkamer in 2005 een verbeterplan geëist waarin oplossingen worden gevonden en doorgevoerd voor de geconstateerde tekortkomingen. Het verbeterplan behelst een aantal maatregelen die aan de ene kant zijn gericht op het (zo mogelijk) herstellen van geconstateerde fouten en aan de andere kant op een vlekkeloze uitvoering van het laatste subsidietijdvak dat onder verantwoordelijkheid van VROM wordt uitgevoerd.
De verbetermaatregelen waren in belangrijke mate gericht op het proces van gegevensuitwisseling met de GBA over de bewoningssituatie. Zoals eveneens in de briefwisseling met de Tweede Kamer is aangegeven gaat het om een weerbarstige materie. Ook in het laatste tijdvak is veel uitvoeringscapaciteit gestoken in de juiste uitvoering van dit proces. Met name de kwaliteit van de informatie, en meer in het bijzonder het moment waarop de informatie wordt bijgewerkt in de bestanden, blijft daarbij een knelpunt. Als gevolg van het feit dat deze werkzaamheden de vereiste capaciteit en aandacht hebben gevraagd, zijn de voorraden correspondentie opgelopen. In de uitvoering is consequent prioriteit gegeven aan die situaties waarin burgers op een bijdrage wachten. Daarnaast is als gevolg van de massamediale campagne van de Belastingdienst voor de toeslagen, het aantal telefonische en schriftelijke reacties bij de huursubsidie sterk gestegen. Voor de uitvoering van het laatste subsidietijdvak zijn contracten afgesloten met een aantal externe partijen.
De Tweede Kamer is over de voortgang van de uitvoering van het Verbeterplan geïnformeerd met brieven van 11 oktober 2005 (Kamerstukken II, 2005–2006, 17 050 en 30 100 XI, nr. 311) en 19 december 2005 (Kamerstukken II, 2005–2006, 17 050 en 30 100 XI, nr. 317). De eindrapportage is aan de Tweede Kamer gezonden met brief van 31 maart 2006 (Kamerstukken II, 2005–2006, 17 050 en 30 100 XI, nr. 322).
In 2005 is de uitvoering van veel regelingen uitbesteed aan SenterNovem. Op milieugebied liep er al het nodige bij SenterNovem. Dit is uitgebreid, en tevens zijn regelingen op het gebied van Wonen eraan toegevoegd per 1 juli 2005 (circa 40). Voor dit laatste heeft de Auditdienst van VROM een accountantsverklaring afgegeven, waarmee de begrotingsstanden per 1 juli waren vastgesteld. De uitvoering van regelingen van Wonen vindt plaats op basis van het Mandaatbesluit SenterNovem Regelingen Wonen. In alle gevallen blijft VROM integraal verantwoordelijk voor de (uitvoering van de) betreffende wetten, regelingen en besluiten.
Om de uitbestedingsrelatie met SenterNovem beter te structureren, is op 24 maart 2005 een raamovereenkomst gesloten. De raamovereenkomst heeft tot doel meer efficiency, professionaliteit en eenduidigheid in de opdrachtverlening en het beheer van de opdrachten te brengen.
In 2005 heeft de focus in het beheer met name gelegen op de omslag in de wijze van financieren en verantwoorden. De werking van de financiële infrastructuur is nog niet helemaal optimaal gebleken, met name wat het financieel verantwoordingstraject betreft (tijdig en juist). Er zijn afspraken gemaakt tussen SenterNovem, VROM en het ministerie van EZ op dit vlak. Begin 2006 zullen deze afspraken, welke onder meer hebben geleid tot een controleprotocol voor de accountantscontrole en aangepaste formats voor de financiële verantwoording, opgenomen worden in de raamovereenkomst.
In 2006 wordt een evaluatie uitgevoerd naar de operationalisering van de raamovereenkomst in 2005. De resultaten van deze evaluatie kunnen leiden tot verdere aanscherping van de raamovereenkomst.
Tijdens de totstandkoming van de Wet Stedelijke Vernieuwing (WSV) is in overleg met de Staten Generaal bewust gekozen voor een zo breed mogelijke doeluitkering aan decentrale overheden, waarmee is beoogd een zo groot mogelijke eigen verantwoordelijkheid te geven aan gemeenten en provincies. Hierbij paste ook een grote mate van eigen invulling van de in de meerjarige ontwikkelingsplannen op te nemen prestaties en een «brede» opzet van de in 2005 af te leggen verantwoording over de eerste planperiode. Tijdens de planperiode zijn met de rechtstreekse (G30) gemeenten door VROM nadere afspraken gemaakt over de op te leveren prestatiegegevens.
Er is echter sprake van spanning tussen dit idee en de vereisten van de Comptabiliteitswet (CW), die een sluitende verantwoordings- en controlestructuur veronderstellen, gericht op een zo volledig mogelijke zekerheid over de rechtmatigheid van alle via de Rijksbegroting bestede middelen.
VROM heeft door een aantal aanvullende maatregelen zo goed mogelijk de betrouwbaarheidskloof ten aanzien van de rechtmatigheid verkleind. Hierbij moest uiteraard binnen de kaders van de WSV worden gebleven met als gevolg dat niet geheel voldaan kon worden aan de vereiste zekerheid over de rechtmatigheid. De belangrijkste resterende probleempunten waren (A.) de betrouwbaarheid van de prestatie-indicatoren bij de rechtstreekse gemeenten en (B.) de verantwoordingsstructuur bij de provincies (deze laatste ten aanzien van de project- en programmagemeenten ten aanzien waarvan de provincies als budgetbeheerder optreden). In de brief aan de Tweede Kamer van 19 december 2005 (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 128, nr. 5) heb ik uiteengezet welke aanvullende waarborgen ter vergroting van de betrouwbaarheid van de beleidsprestaties na overleg met de Rekenkamer ik voornemens was te treffen. Hieronder wordt verantwoording afgelegd over de resultaten daarvan.
A. Beoordeling van de prestatieverantwoordingen ISV 1 van de rechtstreekse gemeenten:
De aanpak bestond uit een drietal onderdelen:
1. Beoordeling van de bestedingsverklaringen aan de hand van de daarbij gevoegde verklaringen en rapporten van bevindingen van de gemeentelijke accountants en steekproefsgewijze aanvullende reviews. Deze controles geven in opzet voldoende zekerheid dat de gelden besteed zijn binnen de doelstelling van stedelijke vernieuwing.
2. Beoordeling van de betrouwbaarheid van de prestatieverantwoordingen van de gemeenten (t.a.v. de prioritaire doelstellingen) met behulp van verificatie op basis van landelijke en lokale bronnen aangevuld met procesbeoordelingen.
3. Beoordeling van de gerealiseerde prestaties ten opzichte van de doelstellingen.
Voor de uitvoering van de beoordeling van de betrouwbaarheid zijn deskundige bureaus ingehuurd. Tijdens de uitvoering bleek dat de controle van de plausibiliteit van de lokale prestaties aan de hand van landelijke bronnen in een aantal gevallen niet goed mogelijk was. De landelijke bronnen zijn in enkele gevallen of ongeschikt bevonden voor het doel waarvoor deze gebruikt zouden moeten worden of sloten onvoldoende aan bij de door de gemeente gehanteerde definities, die gebruikt zijn in de beleidsmatige verantwoording. Dit heeft ertoe geleid dat bij alle gemeenten een deel van de controledoelstelling middels procesbeoordelingen heeft moeten plaatsvinden. Naast het gebruik van de landelijke bronnen en de procescontrole is getracht door waarnemingen ter plekke van enkelvoudige prestaties (bijvoorbeeld een bedrijfsverzamelgebouw op locatie x) de realisatie van de doelstelling vast te stellen.
Gelet op hetgeen hierover reeds in de brief aan de Tweede Kamer van 19 december 2005 is vermeld en gelet op de aard van het ISV, een brede doeluitkering met afrekening op basis van deels kwalitatieve prestaties, ben ik van mening dat deze werkwijze gegeven de omstandigheden en gegeven de op dat moment beschikbare bronnen, de maximaal haalbare zekerheid over de prestatieverantwoordingen heeft opgeleverd.
B. Uitgevoerde werkzaamheden bij provincies ten aanzien van programma- en projectgemeenten
In de eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer van 19 december 2005 is uitgebreid ingegaan op de wijze waarop is omgegaan met de verantwoording van de provincies ten aanzien van de niet rechtstreekse gemeenten.
Van alle provincies is de ontvangen informatie beoordeeld (in het bijzonder de gemeentelijke bestedingsverslagen en de accountantsverklaringen) en daarnaast is bij alle provincies het proces beoordeeld, waarmee de provincies invulling hebben gegeven aan de uitvoering van stedelijke vernieuwing. Voor de procescontrole is een deskundig bureau ingehuurd.
De aanpak van de beoordeling is transparant gemaakt door middel van een draaiboek en uitgebreide vastleggingen en rapportages van de uitkomsten van de beoordeling. In alle gevallen heeft de beoordeling geleid tot het oordeel dat geen gebruik hoefde te worden gemaakt van de aanwijzingsbevoegdheid als genoemd in artikel 17 van de Wet ISV. In een drietal gevallen zullen aan provincies aanbevelingen worden gegeven om de processen in de tweede ISV-periode verder te verbeteren.
Ten aanzien van de niet-rechtstreekse gemeenten, waar de provincies als budgethouder optreden, is de aanpak van de beoordeling van het proces verlopen conform het gestelde in de eerder genoemde brief aan deTweede Kamer. Hiermee heeft VROM een voldoende onderbouwd positief oordeel over de rechtmatige besteding van de ISV-gelden.
Verbeteractie is het borgen van de bevindingen ten aanzien van de uitkomsten van ISV-1 in de opzet voor ISV-2.
In 2004 heeft VROM een reorganisatie van de bedrijfsvoeringstaken van het ministerie doorgevoerd met als doel o.a. versterking van de sturing, verzakelijking van de interne bedrijfsvoering, verhoogde transparantie en kostenbeheersing.
Deze reorganisatie heeft geleid tot de vorming van een afgeslankte Concernstaf die de strategievorming en de kaderstelling en monitoring op het gebied van de bedrijfsvoering voorbereidt en een Gemeenschappelijke Dienst, waarbinnen de bedrijfsvoeringstaken voor heel VROM zijn gebundeld waardoor de dienst- en directiebureaus bij de beleidsdiensten sterk zijn afgeslankt. Deze structuuraanpassing is vergezeld gegaan met de overgang van aanbod- naar vraagsturing en marktanaloog werken binnen het kas-verplichtingenstelsel waardoor de kosten transparanter zijn geworden. Hiervoor zijn uitgangspunten in een sturingskader vastgelegd dat in 2005 als richtsnoer heeft gefunctioneerd van de Gemeenschappelijke Dienst en de relatie met de beleidsdiensten. In 2005, dat als proefjaar was bestempeld, is dit sturingskader in de praktijk getoetst en daar waar nodig bijgesteld.
Ter verdere verbetering van het stelsel vindt in 2006 een herontwerp plaats ten aanzien van de financiële en personele processen en wordt een start gemaakt met kwaliteitsmanagement.
Ten gevolge van de reorganisatie ZEUS en de outsourcing van ICT-dienstverlening in 2004 en de afronding van het Server Based Computing-project in 2005, is een geheel nieuwe opzet van de I-functie bereikt. De aandacht is daarbij binnen VROM in 2005 vooral uitgegaan naar:
• Strategievorming ten behoeve de Elektronische Overheid, ontwikkeling van een E-strategie voor VROM. Er is in 2005 een E-strategie VROM opgesteld vanuit de gedachte «burger en bedrijf centraal» conform het Programma Andere Overheid. Deze E-strategie bevat speerpuntprojecten en wordt getoetst bij stakeholders en in 2006 in burgerpanels, alvorens definitief te worden vastgesteld;
• Informatiebeveiliging en WBP; met betrekking tot informatiebeveiliging en WBP is in 2005 bestaande regelgeving en instrumentarium aangepast en zijn binnen nagenoeg alle onderdelen van VROM A&K-analyses verricht en informatiebeveiligingsplannen opgesteld. In 2006 zal de implementatie plaatsvinden en eveneens invulling worden gegeven aan de calamiteitenparagraaf (herstel en uitwijk);
• I-governance VROM. In 2005 zijn voorstellen ontwikkeld op het gebied van l-governance. Met deze voorstellen worden o.a. proces cq. service-eigenaarschap uitgewerkt, stuurgroepen nader bezien en voorstellen tot professionalisering van project-&programmamanagement gedaan. In 2006 zal de implementatie plaatsvinden waarmee kaderstelling (waaronder architectuurbenadering) en control op het I-gebied binnen VROM worden versterkt. Daarnaast is samen met de Auditdienst van VROM en met vertegenwoordigers van de I-functie een aanvang gemaakt de I-processen te toetsen aan Cobit. Hiermee kunnen zowel de huidige situatie, alsook de verbeterstappen naar gewenste ambitieniveaus worden vastgesteld.
In 2005 zijn twee grote infrastructuur projecten afgerond: Server Based Computing (SBC) en de migratie van GroupWise naar Outlook. Ook al zijn deze projecten niet geheel foutloos verlopen, toch kan worden gesteld dat in relatief korte tijd een enorme stap is gezet naar een up to date ICT-omgeving bij VROM. Met als neveneffect een forse sanering in het aantal applicaties en actuele gebruikers identificaties.
De reguliere dienstverlening (uitbesteed aan een externe dienstverlener) is niet zonder problemen verlopen. Zeker in de zomermaanden was de kwaliteit zodanig gedaald dat VROM zich gedwongen zag over te gaan tot een strakkere aansturing op verbeteracties, eerst op het gebied van helpdesk, dataopslag en netwerk, en later in de vorm van een breder verbetertraject op de gehele dienstverlening. Met de dienstverlener zijn hierover strakke afspraken gemaakt die in 2006 moeten leiden tot zichtbare en meetbare resultaten.
Voorts is veel moeite gestoken in het beschrijven van de (vele) nieuwe werkprocessen, zowel die voor de aansturing naar de outsourcer als de intern geldende processen. Systematisch is een toets op deze werkprocessen (opzet, bestaan en werking) belegd bij een Quality Assurance (QA) vanuit de Interne Controle-functie bij de Gemeenschappelijke Dienst van VROM. Ook in het verlengde van de verbeteracties (genoemd in de vorige alinea) worden deze werkprocessen nader bekeken. Maandelijks wordt vanuit deze QA gerapporteerd aan het verantwoordelijk management. Daarnaast brengt de Auditdienst VROM jaarlijks een managementletter uit, met haar bevindingen ten aanzien van o.a. het contract met de externe dienstverlener en de borging van onderkende mogelijke risico’s. Voorts heeft medio 2005 de Auditdienst VROM een rapport uitgebracht over ICT-governance, waarin ook een aantal conclusies en aanbevelingen staan met betrekking tot de inbedding van de ICT-functie binnen VROM en de aansturing van de externe dienstverlener(s).
Tot slot mag niet onvermeld blijven de actieve rol van VROM op ICT gebied in interdepartementaal verband. VROM heeft een herkenbare rol gespeeld bij een aantal van de lopende interdepartementale projecten. Genoemd kunnen worden: Overheidstelefonie 2006, Samenwerking uitvoering rijksbrede communicatie en Rijksbrede werkplek. Naast de reguliere werkvoorraad is hieraan vanuit de afdeling ICT-beheer tijd en energie en inhoudelijke inbreng geleverd. Dit zelfde geldt ook voor de voorbereiding van de VROM-aanbesteding voor nieuwe ICT-contracten (per januari 2006) voor applicatiebouw, consultancy en contra-expertise.
Financieel-administratieve processen
Door zowel intern als extern onderzoek is geconstateerd dat de financieel-administratieve processen binnen het VROM Administratie Kantoor (VAK) en tussen VAK en de diensten verhelderd en verbeterd dienen te worden. Om die reden is het programma Verbetering Financiële Processen in het leven geroepen. Het programma streeft ernaar een juiste, tijdige en betrouwbare organisatie van de financieel-administratieve processen te bewerkstelligen.
De doelstelling van het gehele Programma Verbetering Financiële Processen is: binnen VROM te komen tot gestandaardiseerde, geüniformeerde, goed ingeregelde financiële processen, parallel aan de andere PIO(F)ACH-processen en inclusief de daarmee verbonden informatievoorziening en planning en controlprocessen.
Goed moet daarbij gelezen worden als:
• Gevolg gevend aan wet- en regelgeving, dus met in achtneming van externe eisen;
• Ondersteunend aan de organisatiedoelstellingen;
• Efficiënt, dus een proces dat aan de gestelde eisen voldoet met een zo doelmatig mogelijke inzet van mensen en middelen;
• Deugdelijk, met aandacht voor alle aspecten en checks and balances.
De doelstellingen voor Fase 2 van het Programma dat in 2006 in uitvoering gaat, zijn:
• Verhelderen en beschrijven van verantwoordelijkheden, bevoegdheden, rollen en taken binnen de financiële functie;
• Verbeteren van de kwaliteit en efficiency van de processen en producten, waaronder (de ondersteuning van) het begrotings-, budget- en realisatieproces;
• Bevorderen van kennis en kunde rond de financiële processen.
De departementale verantwoordingsstaat 2005 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)
(Bedragen in € 1000) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||||||||
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005* | Realisatie 2005 | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 | |||||||
verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | verplichtingen | uitgaven | ontvangsten | ||
Totaal | 3 126 679 | 129 999 | 3 494 274 | 299 841 | + 367 595 | + 169 842 | ||||
Beleidsartikelen | 2 934 505 | 108 019 | 3 291 651 | 226 464 | + 357 146 | + 118 445 | ||||
01 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 79 216 | 77 789 | 0 | 69 135 | 92 014 | 2 145 | – 10 081 | + 14 225 | + 2 145 |
02 | Betaalbaarheid van het wonen | 1 685 944 | 1 685 310 | 91 640 | 2 812 516 | 1 834 428 | 63 974 | + 1 126 572 | + 149 118 | – 27 666 |
03 | Duurzame woningen en gebouwen | 51 843 | 201 838 | 0 | 24 363 | 194 267 | 13 558 | – 27 480 | – 7 571 | + 13 558 |
04 | Fysieke Stedelijke Vernieuwing | 1 236 898 | 400 742 | 2 671 | 1 561 852 | 508 855 | 2 186 | + 324 954 | + 108 113 | – 485 |
05 | Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 1 243 | 26 318 | 0 | 1 863 | 26 206 | 1 101 | + 620 | – 112 | + 1 101 |
06 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 32 029 | 32 305 | 9 357 | 201 389 | 115 799 | 86 036 | + 169 360 | + 83 494 | + 76 679 |
07 | Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 908 158 | 194 658 | 0 | 676 996 | 236 314 | 40 310 | – 231 162 | + 41 656 | + 40 310 |
08 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 8 796 | 10 273 | 0 | 11 990 | 12 399 | 0 | + 3 194 | + 2 126 | 0 |
09 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 7 900 | 7 723 | 0 | 3 192 | 5 279 | 0 | – 4 708 | – 2 444 | 0 |
10 | Verbeteren nationale milieukwaliteit | 24 082 | 16 178 | 0 | 12 924 | 11 855 | 0 | – 11 158 | – 4 323 | 0 |
11 | Tegengaan klimaatverandering en emissies | 73 950 | 106 580 | 1 200 | 196 867 | 113 693 | 11 836 | + 122 917 | + 7 113 | + 10 636 |
12 | Beheersen milieurisico’s van stoffen, afval en straling | 65 356 | 46 303 | 0 | 61 746 | 35 392 | 2 632 | – 3 610 | – 10 911 | + 2 632 |
13 | Handhaving | 74 450 | 74 418 | 882 | 58 596 | 60 921 | 2 686 | – 15 854 | – 13 497 | + 1 804 |
14 | Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken | 54 070 | 54 070 | 2 269 | 44 229 | 44 229 | 0 | – 9 841 | – 9 841 | – 2 269 |
Niet-beleidsartikelen | 192 174 | 21 980 | 202 623 | 73 377 | + 10 449 | + 51 397 | ||||
15 | Algemeen | 152 257 | 174 671 | 21 980 | 189 980 | 202 623 | 73 377 | + 37 723 | + 27 952 | + 51 397 |
16 | Nominaal en onvoorzien | 17 503 | 17 503 | 0 | 0 | 0 | – 17 503 | – 17 503 | 0 |
* Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2005 inclusief Nota van Wijziging (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 XI, nr. 12)
De gerealiseerde bedragen van de uitgaven en de verplichtingen zijn steeds naar boven afgerond op (€ 1000)
De gerealiseerde bedragen van de ontvangsten zijn naar beneden of naar boven afgerond op (€ 500)
De departementale saldibalans 2005
Bedragen in € 1000De saldibalans van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) per 31 december 2005 in € 1 000 | ||||||||
31-12-2005 | 31-12-2004 | 31-12-2005 | 31-12-2004 | |||||
1. | Uitgaven ten laste van de begroting | 2. | Ontvangsten ten gunste van de begroting | |||||
– Begroting 2004 | 3 745 203 | – Begroting 2004 | 274 859 | |||||
– Begroting 2005 | 3 494 268 | – Begroting 2005 | 299 840 | |||||
3. | Liquide middelen | 9 | 21 | 4. | Rekening-courant RHB | 3 181 348 | 3 457 383 | |
5. | Rekening-courant fonds LUVO (DGM) | 2 284 | 2 348 | |||||
6. | Uitgaven buiten begrotingsverband | 1 350 | 610 | 7. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 12 155 | 11 244 | |
Subtotaal | 3 495 627 | 3 745 834 | Subtotaal | 3 495 627 | 3 745 834 | |||
8. | Extra-comptabele vorderin- gen | 179 045 | 194 442 | 8a. | Tegenrekening extra-compta- bele vorderingen | 179 045 | 194 442 | |
9. | Voorschotten | 4 080 059 | 4 485 779 | 9a. | Tegenrekening voorschotten | 4 080 059 | 4 485 779 | |
10a. | Tegenrekening extra-comp- tabele schulden | 4 900 | 3 455 | 10. | Extra-comptabele schulden | 4 900 | 3 455 | |
11a. | Tegenrekening openstaande verplichtingen | 6 890 434 | 4 691 613 | 11. | Openstaande verplichtingen | 6 890 434 | 4 691 613 | |
12a. | Tegenrekening garantieverplichtingen | 425 253 | 539 731 | 12. | Garantieverplichtingen | 425 253 | 539 731 | |
Totaal-generaal | 15 075 318 | 13 660 854 | Totaal-generaal | 15 075 318 | 13 660 854 |
De toelichting bij de saldibalans (bedragen in € 1 000, tenzij aangegeven in mln)
Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting (€ 3 494 268)
Deze post bevat de nog niet met het ministerie van Financiën verrekende begrotingsuitgaven. Verrekening van de begrotingsuitgaven 2005 vindt plaats nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting (€ 299 840)
Deze post bevat de nog niet met het ministerie van Financiën verrekende begrotingsontvangsten. Verrekening van de begrotingsontvangsten 2005 vindt plaats nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.
Ad.4. Rekening courant Rijks Hoofd Boekhouding (R.H.B.) (€ 3 181 348)
Onder deze balanspost is de rekening-courant van de R.H.B. opgenomen. Het saldo, volgens het saldobiljet van de R.H.B. d.d. 8 februari 2006, bedraagt € 3 181 348.
Ad 5. Rekening-courant Fonds Luchtverontreiniging (LUVO) (€ 2 284)
Onder deze balansrekening is de «schuld» (inclusief de rente over 2004) van het Rijk aan het fonds LUVO opgenomen. Het jaarverslag en de bijbehorende jaarrekening 2005 van het fonds moeten nog worden goedgekeurd, waarna de rente over 2005 bij het Ministerie van Financiën kan worden bijgeschreven. De hoogte van de rente is voorlopig bepaald op € 17.
Ad 6. Uitgaven buiten begrotingsverband (€ 1 350)
Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
Opbouw van de uitgaven buiten begrotingsverband in € 1 000 | |
---|---|
A Te verrekenen met andere departementen | 529 |
B Te verrekenen met lagere overheden / overige derden | 821 |
Totaal | 1 350 |
In het bedrag ad € 821 te verrekenen met lagere overheden/overige derden is een bedrag ad € 7 betreffende Europese geldstromen voor medefinanciering van de Impelconferentie door de Europese Commissie.
Ad 7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (€ 12 155)
Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. Het bedrag heeft voornamelijk betrekking op inhoudingen op het salaris, welke aan derden dienen te worden afgedragen, zoals o.a. loonheffing, pensioenpremies en WAO-premies, voor een totaalbedrag van € 11 730.
Het resterende bedrag ad € 425 is het saldo van de op een depositorekening van DGM gestorte waarborgsommen voor afvaltransporten in het kader van de EVOA-regeling en het Besluit detectie radioactief besmet schroot (BBS). Op grond van de EVOA-regeling is een bedrijf dat afvalstoffen wil transporteren over de landsgrenzen heen, verplicht een deposito te storten of een bankgarantie af te geven aan de bevoegde autoriteit (in casu VROM). Op grond van het BBS moeten bedrijven die radioactief besmet schroot hebben, een financiële zekerheid afgeven ten aanzien van de bestrijding van kosten van een eventueel noodzakelijke verwijdering.
Het bedrag aan bankgaranties voor afvaltransporten in het kader van de EVOA-regeling, welke in bezit zijn van de bevoegde autoriteit (in casu VROM), is per 31 december 2005 € 126 805.
Ad 8. Extra-comptabele vorderingen (€ 179 045)Ad 8a. Tegenrekening Extra-comptabele vorderingen (€ 179 045)
Bij ontvangst worden deze vorderingen ten gunste van de ontvangstenbegroting geboekt.
Het verloop van de vorderingen in 2005 in € 1 000 | ||
Stand vorderingen per 31-12-2004 | 194 442 | |
Bij: In 2005 ontstane vorderingen | 256 353 | |
450 795 | ||
Af: Ontvangen / verrekend | 256 152 | |
Ingetrokken | 14 547 | |
Definitief buiten invorderingstelling c.q. kwijtschelding | 1 051 | |
271 750 | ||
Stand vorderingen per 31-12-2005 | 179 045 |
Vorderingen op artikelniveau en ouderdom per 31-12-2005 in € 1 000 | |||||
Artikel | Omschrijving | vóór 2004 | 2004 | 2005 | Totaal |
01 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 0 | 0 | 10 | 10 |
02 | Betaalbaarheid van het wonen | 44 894 | 44 538 | 34 553 | 123 985 |
03 | Duurzame woningen en gebouwen | 116 | 7 | 50 | 173 |
04 | Fysieke stedelijke vernieuwing | 2 671 | 105 | 25 | 2 801 |
05 | Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 23 | 196 | 389 | 608 |
06 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 3 063 | 0 | 0 | 3 063 |
07 | Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 3 | 0 | 1 151 | 1 154 |
08 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 0 | 0 | 0 | 0 |
09 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 0 | 0 | 0 | 0 |
10 | Verbeteren nationale milieukwaliteit | 0 | 0 | 0 | 0 |
11 | Tegengaan klimaatverandering en emissies | 77 | 62 | 55 | 194 |
12 | Beheersen milieurisico’s van stoffen, afval en straling | 0 | 0 | 57 | 57 |
13 | Handhaving | 1 286 | 44 | 110 | 1 440 |
14 | Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene Zaken | 0 | 0 | 0 | 0 |
15 | Algemeen | 18 323 | 19 095 | 8 142 | 45 560 |
Totaal binnen begrotingsverband | 70 456 | 64 047 | 44 542 | 179 045 |
Ten opzichte van ultimo 2004 is het vorderingensaldo met 8% (€ 15 mln) gedaald van € 194 mln naar € 179 mln.
De openstaande vorderingen zijn gedaald van € 127 mln tot 124 mln per 31 december 2005. Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitvoering van de huursubsidiewet. In 2005 zijn daar € 70 mln aan nieuwe vorderingen ingesteld en 74 mln aan vorderingen ontvangen, verrekend, buiten invordering gesteld of kwijtgescholden.
In het kader van de overdracht naar de Belastingdienst Toeslagen wordt in 2006 bezien welk deel van de (oude) vorderingen nog reëel geïnd kunnen worden en derhalve kunnen worden overgedragen en welk deel alsnog zal moeten worden afgeschreven. De verwachting is dat in 2006 een substantieel deel zal worden afgeschreven. Besluitvorming hieromtrent vindt in de loop van het eerste halfjaar van 2006 plaats.
De vordering van vóór 2004 op dit artikel betreft een uitgekeerde subsidie in het kader van BIRK. Het betreffende bedrijf is echter failliet gegaan, waardoor de beoogde doelen met deze subsidie niet zijn bereikt. In 2006 zal overleg met de curator plaatsvinden, waarna op basis van de afspraken de vordering wel of niet wordt voldaan.
De indeling van vorderingen naar artikel is gewijzigd, waarbij van artikel 07 alle vorderingen in het kader van kostenverhaal bodemsanering zijn ondergebracht bij artikel 15.
De omvang van het vorderingensaldo op artikel 15 wordt voor een deel veroorzaakt door een in 1996 verstrekte achtergestelde lening van € 18,2 mln aan de COVRA. Aan de achtergestelde lening is de voorwaarde verbonden dat deze lening in 2016 aan VROM wordt terugbetaald, tenzij een andere wijze van afwikkelen wordt overeengekomen.
Eveneens op artikel 15 is voor een bedrag van € 14 mln aan vorderingen voortkomend uit kostenverhaal bodemsanering vastgelegd. De meeste vorderingen stammen uit de periode van vóór 2004 en hebben een doorlooptijd die kan oplopen tot enkele jaren aangezien invordering vaak via gerechtelijke weg moet worden afgedwongen en de vermogenspositie van de debiteur een negatieve uitwerking kan hebben op de termijn waarbinnen de vordering kan worden voldaan.
Ad 9 Voorschotten (€ 4 080 059)Ad 9a. Tegenrekening Voorschotten (€ 4 080 059)
Op deze rekening staat het saldo gebaseerd op de Regeling Departementale Begrotingsadministratie (voorschotten, vooruitbetalingen en voorlopige betalingen). De definitieve vaststelling dan wel de afwikkeling vindt plaats na indiening van de einddeclaratie.
Het verloop van de voorschotten binnen en buiten begrotingsverband in 2005 in € 1 000 | |
Stand voorschotten per 31-12-2004 | 4 485 779 |
Bij: In 2005 verleende voorschotten | 1 399 885 |
5 885 664 | |
Af: Afgerekende voorschotten | 1 805 605 |
Stand voorschotten binnen en buiten begrotingsverband per 31-12-2005 | 4 080 059 |
Voorschotten op artikelniveau gerubriceerd naar ouderdom per 31-12-2005 in € 1 000 | |||||
Artikel | Omschrijving | vóór 2004 | 2004 | 2005 | Totaal |
01 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 64 894 | 55 702 | 61 728 | 182 324 |
02 | Betaalbaarheid van het wonen | 3 586 | 6 999 | 137 755 | 148 340 |
03 | Duurzame woningen en gebouwen | 97 509 | 52 432 | 14 479 | 164 420 |
04 | Fysieke stedelijke vernieuwing | 1 215 705 | 489 244 | 381 789 | 2 086 738 |
05 | Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 16 010 | 3 227 | 1 379 | 20 616 |
06 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 13 635 | 15 776 | 109 381 | 138 792 |
07 | Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 390 957 | 194 089 | 177 286 | 762 332 |
08 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 133 936 | 917 | 7 312 | 142 165 |
09 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 4 323 | 413 | 1 844 | 6 580 |
10 | Verbeteren nationale milieukwaliteit | 1 030 | 321 | 1 394 | 2 745 |
11 | Tegengaan klimaatverandering en emissies | 62 710 | 51 068 | 84 245 | 198 023 |
12 | Beheersen milieurisico’s van stoffen, afval en straling | 20 726 | 62 047 | 19 945 | 102 718 |
13 | Handhaving | 22 949 | 9 428 | 8 924 | 41 301 |
14 | Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene zaken | 0 | 0 | 44 229 | 44 229 |
15 | Algemeen | 3 764 | 2 613 | 18 422 | 24 799 |
Totaal binnen begrotingsverband | 2 051 734 | 944 276 | 1 070 112 | 4 066 122 | |
Departementen | 4 782 | 3 443 | 384 | 8 609 | |
Derden | 3 667 | 438 | 1 223 | 5 328 | |
Totaal buiten begrotingsverband | 8 449 | 3 881 | 1 607 | 13 937 | |
Totaal binnen en buiten begrotingsverband | 2 060 183 | 948 157 | 1 071 719 | 4 080 059 |
Ten opzichte van ultimo 2004 is het voorschottensaldo met 9% (€ 406 mln) gedaald van € 4 486 mln tot € 4 080 mln. De belangrijkste daling wordt veroorzaakt door artikel 04 (afgenomen met € 285 mln tot € 2 087 mln).
Op artikel 01 staat onder meer een voorschotbedrag van € 145 mln uit de jaren 2003, 2004 en 2005. Gewacht wordt op een goedkeurende accountantsverklaring voor de gemaakte kosten, waarna het voorschot kan worden afgeboekt.
Op artikel 02 is de openstaande voorschottenstand met € 78 mln gestegen. Dit is grotendeels het gevolg van de overdracht van de uitvoering van de huursubsidie, in de vorm van de huurtoeslag, naar de dienst Toeslagen van de Belastingdienst. De door de Belastingdienst in december 2005 gedane «maand januari betaling» voor de huurtoeslag ad € 127,7 mln is als voorschot in de VROM-administratie opgenomen. Afrekening van deze voorschotten vindt eind 2007 plaats bij de definitieve toekenning/afrekening van de huurtoeslag over 2006.
In het kader van het eerste tijdvak ISV-1 (2000–2004) zijn in december 2005 de definitieve vaststellingen voor de G-30 (gemeenten) verzonden. Als gevolg hiervan heeft een afboeking met een bedrag van € 775 mln plaatsgevonden van de voorschotten op artikel 04 (de instrumenten Stedelijke Vernieuwing Lelystad en Investeringen Stedelijke Vernieuwing) en buiten begrotingsverband (ministeries van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) voor € 636 mln respectievelijk € 139 mln.
De voorschotten voor Investeringsbijdragen Vijfde Nota uit FES-fonds bedragen circa € 96 mln en de voorschotten voor Investeringsbijdragen Nieuwe Sleutel Projecten bedragen circa € 16 mln. Deze beide projecten vormen samen 81 % van de openstaande voorschotten van in totaal € 139 mln op artikel 06.
Het grootste deel van de openstaande voorschotten op artikel 07 heeft betrekking op uitvoering bodemsanering (subsidiemiddelen en apparaatskosten van de bevoegd gezagen). De toekenning van subsidiebudgetten op grond van de Wet bodembescherming vindt plaats voor een periode van vijf jaar op grond van door de bevoegd gezagen ingediende programma’s. Daarna vindt op basis van de financiële verantwoordingen over de gehele periode afrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Er wordt dus niet tussentijds afgerekend. De eerste meerjarige toekenning stamt uit 2002 (voor een periode van drie jaar), de tweede uit 2005 (voor een periode van vijf jaar). De eerste toekenningen zijn nog niet afgewikkeld. Daarnaast is ook een aantal toekenningen op grond van de enkeljarige systematiek voor bodemsanering van vóór 2002 nog niet afgewikkeld.
Het grootste deel van de openstaande voorschotten op artikel 08 heeft betrekking op Bufferzones (€ 121 mln) en Ontwikkelingsbijdrage landelijk gebied (€ 18 mln).
Het voorschotsaldo ad € 198 mln op artikel 11 komt voort uit een divers aantal (subsidie)regelingen, waaronder Clean Development Mechanism (circa € 15 mln) en BANS, Bestuursakkoord Nieuwe Stijl, (circa € 25 mln).
Op artikel 12 staat onder meer een voorschotbedrag van € 50 mln betreffende de voortijdige partiële beëindiging van een concessieovereenkomst. Afwikkeling vindt naar verwachting in 2007 plaats.
De voorschotten aan de Servicepunten Handhaving bedragen thans in totaal € 15,4 mln. Voor het RIVM is in totaal € 21,8 mln opgenomen. Het RIVM heeft nog geen accountantverklaring verstrekt met betrekking tot de in 2005 uitgevoerde werkzaamheden. Het openstaande voorschot hiervan bedraagt € 7,8 mln.
Op verschillende artikelen staan bedragen met een totaal van circa € 71,2 mln aan voorschotten, die te maken hebben met inputfinanciering van de RGD. Dit betreft artikel 14 (€ 44,2 mln) en delen van artikel 03 (€ 3,9 mln), 06 (€ 20,7 mln) en 15 (€ 2,4 mln). De RGD wordt jaarlijks bevoorschot. Dit voorschot is niet gerelateerd aan de werkelijke uitgaven van het agentschap. Het gevolg is dat op bepaalde posten te hoog danwel te laag is bevoorschot. Dit wordt op artikelniveau met het voorschot in het jaar 2006 gecorrigeerd.
Ad 10. Extra-comptabele schulden (€ 4 900)Ad 10a. Tegenrekening extra-comptabele schulden (€ 4 900)
Het saldo is bepaald aan de hand van de openstaande facturen met een factuurdatum tot en met 31 december 2005 en geregistreerd tot en met 12 januari 2006 waarvoor het «verplichtingen = kas beginsel» geldt. Hierop zijn de nog niet verrekende creditnota’s die betrekking hebben op facturen uit deze categorie in mindering gebracht.
Ad 11. Openstaande verplichtingen (€ 6 890 434)Ad 11a. Tegenrekening openstaande verplichtingen (€ 6 890 434)
Het verloop van de verplichtingen binnen en buiten begrotingsverband in 2005 in € 1 000 (exclusief garanties) | ||
Stand verplichtingen per 31-12-2004 | 4 691 613 | |
Bij: Aangegane verplichtingen/verhogingen | 5 992 656 | |
10 684 269 | ||
Af: Betalingen | 3 549 006 | |
Af: Verlagingen/intrekkingen voorgaande jaren | 244 829 | |
3 793 835 | ||
Stand verplichtingen binnen en buiten begrotingsverband per 31-12-2005 | 6 890 434 |
Verplichtingen binnen en buiten begrotingsverband op artikelniveau gerubriceerd naar ouderdom per 31-12-2005 in € 1 000 (exclusief garanties) | |||||
Artikel | Omschrijving | vóór 2004 | 2004 | 2005 | Totaal |
01 | Strategische beleidsontwikkeling en monitoring | 7 664 | 8 786 | 35 401 | 51 851 |
02 | Betaalbaarheid van het wonen | 215 626 | 5 796 | 1 651 389 | 1 872 811 |
03 | Duurzame woningen en gebouwen | 1 254 182 | 9 589 | 6 780 | 1 270 551 |
04 | Fysieke stedelijke vernieuwing | 76 467 | 497 746 | 1 270 756 | 1 844 969 |
05 | Sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving | 87 453 | 389 | 395 | 88 237 |
06 | Versterken ruimtelijke kwaliteit stedelijke gebieden | 79 302 | 130 647 | 129 197 | 339 146 |
07 | Verbeteren integrale milieukwaliteit op lokaal niveau | 47 594 | 63 904 | 502 026 | 613 524 |
08 | Versterken ruimtelijke kwaliteit landelijke gebieden | 2 728 | 230 | 317 | 3 275 |
09 | Versterken ruimtelijke kwaliteit in Europees verband | 4 724 | 1 563 | 885 | 7 172 |
10 | Verbeteren nationale milieukwaliteit | 824 | 2 023 | 4 980 | 7 827 |
11 | Tegengaan klimaatverandering en emissies | 477 865 | 51 105 | 53 926 | 582 896 |
12 | Beheersen milieurisico’s van stoffen, afval en straling | 45 413 | 25 893 | 13 864 | 85 170 |
13 | Handhaving | 1 193 | 2 419 | 11 434 | 15 046 |
14 | Huisvesting Koninklijk Huis, Hoge Colleges van Staat en Ministerie van Algemene zaken | 0 | 0 | 0 | 0 |
15 | Algemeen | 2 861 | 72 759 | 26 768 | 102 388 |
Totaal binnen begrotingsverband | 2 303 896 | 872 849 | 3 708 118 | 6 884 863 | |
Departementen | 4 619 | ||||
Derden | 952 | ||||
Totaal buiten begrotingsverband | 5 571 | ||||
Totaal binnen en buiten begrotingsverband | 6 890 434 |
Ten opzichte van ultimo 2004 is het saldo van openstaande verplichtingen met 47 % (€ 2 199 mln) gestegen van € 4 692 mln naar € 6 890 mln. Belangrijke stijgingen die de toename van het saldo van de openstaande verplichtingen mede veroorzaken, liggen hoofdzakelijk bij artikel 02 (toegenomen met € 934 mln tot € 1 873 mln) en artikel 04 (toegenomen met € 1 051 mln tot € 1 845).
Omvangrijke openstaande verplichtingen
Het saldo op dit artikel bestaat voor een bedrag van € 1 636 mln uit openstaande verplichtingen huurtoeslag uit 2005. De stijging van de openstaande verplichtingenstand op artikel 02 per ultimo jaar ten opzichte van 2004 is het gevolg van de wijziging in de systematiek bij de huurtoeslag in vergelijking met huursubsidie. De verplichtingen voor huursubsidie werden per juli van het lopende jaar aangegaan voor 12 maanden, en doordat de maandelijkse betaling steeds plaatsvond in de voorafgaande maand, stond ultimo boekjaar een resterende verplichting van 5 maanden open. In 2005 is, door de overgang per 1 januari 2006 naar de huurtoeslag, per juli een half jaar toegekend die ultimo 2005 volledig is uitgefinancierd.
De huurtoeslag is eind december 2005 toegekend voor een heel (kalender-)jaar en voor één maand bevoorschot in december. Ultimo boekjaar staat dan een verplichting open van 11 maanden.
De openstaande stand per ultimo 2005 bij de regelingen Eigen Woningen 1979 en Eigen Woningen 1984, zoals opgenomen in deze verantwoording bedraagt € 142,2 mln. De rapportage uit het EW-systeem (subadministratie) per ultimo 2005 geeft een openstaande stand van € 151,4 mln. Het verschil is gelegen in het feit dat in de rapportage uit het EW-systeem verplichtingen met een totaal bedrag van € 9,1 mln zijn opgenomen, die niet meer tot uitbetaling komen. Formeel zijn deze verplichtingen in het EW-systeem nog niet ingetrokken; dit zal eerst in 2006 worden verwerkt.
De stijging van de openstaande verplichtingenstand op artikel 04 kan voor een groot deel worden toegeschreven aan de in 2005 beschikbaar gestelde ISV-II-gelden (€ 1 493 mln), impulsbudgetten (€ 35 mln) en BLS (Besluit Locatiegebonden Subsidies)-2005-gelden (circa € 16 mln).
De omvang van het verplichtingensaldo op artikel 07 wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door uitvoering bodemsanering; bij de toelichting op de voorschotten is al ingegaan op het meerjarige karakter van deze toezeggingen. Een andere bron van openstaande verplichtingen op artikel 07 is de subsidieregeling voor geluidsreductie; deze subsidies kennen een doorlooptijd die kan oplopen tot enkele jaren.
Het saldo op artikel 11 vindt voor een groot deel zijn grondslag in Clean Development Mechanism (circa € 374 mln). Ten opzichte van ultimo 2004 is de stand van de openstaande verplichtingen toegenomen door een vertraging van de uitgavenrealisatie. De realisatie van de uitgaven voor CDM loopt achter bij de raming, doordat het proces van registratie van projecten en uitgifte van gecertificeerde emissiereducties door de CDM Executive Board trager verloopt dan verwacht. Een tweede oorzaak is, dat het contracteren door de uitvoerders meer tijd in beslag neemt dan verwacht, ondanks het feit dat de gecontracteerde uitvoerders een voldoende ruim ontwikkelde projectportfolio hebben om de overeengekomen hoeveelheid CDM-emissiereducties voor Nederland te kunnen contracteren. Deze vertraging wordt met name veroorzaakt door de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol en de komst van CO2-emissiehandel in Europa, waardoor de vraag naar CDM-emissiereducties sterk is toegenomen en de contractonderhandelingen (met name over de prijs) meer tijd in beslag nemen.
In 2004 is een opdracht verstrekt ad € 20 mln voor het programma Ruimte voor Geo-informatie. Vanuit het Ministerie van Economische Zaken wordt vanuit het FES/Bsik Fonds de subsidie beschikbaar gesteld. VROM is penvoerder voor de uitvoering van het subsidieprogramma met een looptijd 2004 tot en met 2009. De werkzaamheden zijn in 2004 gestart en er zijn inmiddels twee tenderronders voor kennis-projecten uitgevoerd. Per ultimo 2005 bedraagt de openstaande verplichting circa € 15 mln.
Een ander groot deel van de openstaande verplichtingen betreffen meerjarige verplichtingen, die in 2004 zijn aangegaan op het gebied van ICT.
Ad 12. Garantieverplichtingen (€ 425 253)Ad 12a. Tegenrekening garantieverplichtingen (€ 425 253)
Dit betreft de garantieverplichtingen die door VROM zijn aangegaan.
De per 31 december 2005 nog lopende garanties (€ 1 000) | |||
Artikel | Omschrijving soort regeling | Maximaal garantiebedrag | Stand per 31-12-2005 |
A. 100% deelname van het Rijk | |||
1. 02 | Studentenwoningen | Leningovereenkomst | 0 |
2. 02 | Huurwoningen | Idem | 425 097 |
B. Specifieke garanties | |||
1. 02 | St. Waarborgfonds sociale woningbouw | Achtervangfunctie | 0 |
2. 02 | St. Waarborgfonds eigen woningen | Achtervangfunctie | 0 |
3. 07 | Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredieten | Vlgs borgstellingsovereenkomst | 156 |
4. 10 | College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) | P.M. | 0 |
5. 12 | Garanties HABOG participanten COVRA | Geldelijke aansprakelijkheid voor onvoorziene Rijksbesluitvorming na 2014 P.M. | 0 |
6. 11 | St. NIDO | Huurperiode 2005 t/m 2007 | 0 |
Totaal | 425 253 |
A. 100% deelneming in het verlies
1. Studentenhuisvesting wooneenheden (Artikel 02.03.07)
Deze wooneenheden zijn tot stand gekomen onder het subsidieregime van de Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen, en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De garantieverleningen ten behoeve van de Stichtingen Studentenhuisvesting zijn overgenomen van genoemde ministeries. De stand van de uitstaande garanties werd jaarlijks verminderd met € 13,6 mln. Het uitstaande bedrag ad € 12,1 mln is in 2005 afgeschreven. Het restant bedrag is nu € 0.
2. Huurwoningen woningbouwcorporaties/non-profitinstellingen (nieuwbouw) (Artikel 02.03.07)
Ultimo 2001 zijn de garantieverplichtingen opnieuw benaderd aan de hand van de subsidiegegevens BGSH’75, conform afspraken met het Ministerie van Financiën. Hierbij is aangenomen dat het geïnvesteerd vermogen per ultimo 2005, zoals dit vanuit de regeling is berekend (voor complexen welke zijn gefinancierd met gegarandeerde kapitaalmarktleningen) een reële benadering is van de schuldrestanten per 31-12-2005.
De raming van de openstaande stand per ultimo 2005 (€ 425 mln) is met € 102 mln afgenomen ten opzichte van de stand per 31-12-2004 (€ 527 mln). Deze afname is het gevolg van de volgende mutaties:
– In 2005 voor een totaalbedrag van ongeveer € 23 mln aan vrijwaringen verleend door het WSW;
– Het bedrag van de complexen waarvan de looptijd is verstreken bedraagt € 87,6 mln;
– De jaarlijkse klim op de niet gevrijwaarde complexen bedraagt € 8,6 mln.
De openstaande stand bedraagt € 425 mln. Hiervan is bij WSW voor € 145 mln aangemeld voor vrijwaring, waarvan nog geen terugmelding is ontvangen. Het restant van € 280 mln is niet aangemeld bij WSW, deze complexen zullen te zijner tijd vervallen in verband met het verstrijken van de looptijd van 20 jaar.
1 en 2. Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) (algemeen)
Voor zowel het WSW als het WEW geldt dat indien het fondsvermogen na gebruikmaking van de zekerheidsstructuur een zeker minimum heeft bereikt, zoals vastgelegd in de achtervangovereenkomst, het WSW of WEW een beroep kunnen doen op de achtervangers namelijk het Rijk en de deelnemende gemeenten. De borgstelling is omgeven door een zekerheidsstructuur, de achtervang(-overeenkomst) is – in beginsel – ongelimiteerd. Het Rijk en de deelnemende gemeenten verstrekken in geval van eventuele liquiditeitsproblemen van het WSW of WEW in gelijke mate (ieder voor 50%) een renteloze lening aan het WSW of WEW.
De huidige vermogenspositie van zowel WEW als WSW is goed tot zeer goed te noemen. Elk jaar worden vele tientallen miljoenen aan het totale garantievermogen van beide fondsen toegevoegd. Voor VROM zijn de voorzieningen voor verliezen plus de risicobuffer, inclusief de zekerheidsstructuur zodanig dat de risico’s voor de achtervangers (Rijk en de deelnemende gemeenten) klein tot zeer klein worden ingeschat. In de onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de vermogenspositie van beide stichtingen.
Omvang van totaal geborgde leningen, garantievermogen en schadebetalingen jaar 2004 en 2003 (€ 1 mln) | ||||
Kengetallen/ stichting WEW | jaar 2004 WEW | jaar 2003 WEW | jaar 2004 WSW | jaar 2003 WSW |
Totaal aan gegarandeerde leningen | 63 205 | 52 056 | 52 600 | 52 200 |
Garantievermogen | 334 | 285 | 338 | 313 |
Totaal aan schadebetalingen | 6,5 | 3,3 | 0 | 0 |
Bron: jaarrekening WSW en WEW 2004/2003
Specifieke toelichting op een oudere garantiestelling Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)
Bij afkoop van de «gemeentegaranties met rijksdeelneming» in 1995 heeft het WEW een obligoconstructie afgesproken met het Rijk. Het gaat hierbij om een nominaal obligo van € 46,3 mln voor het geval dat schadebetalingen van de stichting in verband met oude gemeentegaranties groter zijn dan de door de stichting in 1995 ontvangen afkoopsom vermeerderd met rente. Deze obligoconstructie loopt per 31 december 2006 af. In het jaarverslag van het WEW over 2004 is aangegeven dat er in de afgelopen jaren geen schadebetalingen hebben plaatsgevonden in verband met oude gemeentegaranties met rijksdeelneming en dat er naar verwachting geen gedwongen verkopen met verlies zullen plaatsvinden. Het WEW beschikt voor de oude gemeentegaranties met rijksdeelneming over een garantievermogen van € 51 mln ultimo 2004. Dientengevolge is het reeël om deze specifieke garantie voor € 0 in de boeken te zetten.
3. Garantieregeling met betrekking tot bodemsaneringskredieten
De garanties betreffen één regeling met betrekking tot kredieten ten behoeve van de bodemsanering van bedrijfsterreinen, te weten het Besluit Borgstelling Midden en Klein Bedrijf-kredieten (MKB). Vooralsnog wordt uitgegaan van een eventueel geringe betaling op de openstaande garanties.
4. College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)
De geldelijke aansprakelijkheid van het Rijk voor het beheer van het CTB geldt voor eventuele schadeclaims van derden die een bepaalde limiet te boven gaan. Deze garantstelling is pro memorie (PM) opgenomen. Er is momenteel geen aanleiding te veronderstellen dat het Rijk hierbij financiële risico’s loopt.
5. Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA)
De producenten van hoog radioactief afval zullen gezamenlijk een opslagfaciliteit voor hoog radioactief afval, het HABOG opzetten en deze overdragen aan de COVRA. De totale kosten voor het HABOG bedragen € 97 mln. De HABOG-participanten zullen dit zelf financieren. Om de participanten te vrijwaren van onvoorziene financiële consequenties, voor zover die althans het gevolg zijn van onvoorziene rijksbesluitvorming na 2014 met betrekking tot de passieve exploitatiefase respectievelijk de eindbergingsfase, is in de overeenkomst tussen de HABOG participanten vastgelegd dat de Staat zich hiervoor garant stelt. Aan de geldelijke aansprakelijkheid van de Staat kan derhalve geen bedrag worden gekoppeld.
De Stichting NIDO was gehuisvest in een huurpand van de Rijksgebouwendienst. Hiervoor was voor de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2007 een huurovereenkomst aangegaan. Aangezien het voortbestaan van de Stichting NIDO vanaf 2005 onzeker was, heeft de Staat zich garantgesteld voor de huur over de jaren 2005 tot en met 2007. Op 1 januari 2005 is de Stichting inderdaad geëxpireerd, waarmee een beroep op de garantieverplichting (€ 452) is ontstaan. Deze garantieverplichting wordt in drie termijnen betaald, waarbij de eerste betaling ad € 160 in 2005 heeft plaatsgevonden.
Baten-lastendienst: Rijksgebouwendienst
A. Beleidsdeel bij het Jaarverslag van de baten-lastendienst Rgd
1.1 Specifieke onderwerpen met politieke relevantie
1.1.1 De evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel
Het rijkshuisvestingsstelsel is in 2004, conform de afspraak bij de invoering van het stelsel, geëvalueerd in opdracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). De regie van de evaluatie lag in handen van een interdepartementale stuurgroep waarin alle hoofdrolspelers binnen dit stelsel waren vertegenwoordigd.
In juli 2005 is de evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel aan de Tweede Kamer aangeboden. Kern van de uitkomst van de evaluatie en het kabinetsstandpunt hierover is dat het stelsel goed functioneert en dat het vigerende Rijkshuisvestingsstelsel als zodanig wordt gehandhaafd, maar dat het in zijn werking en uitvoering langs drie lijnen kan worden verbeterd. De drie verbeterlijnen zijn:
• Verbetering van de besturing van het stelsel vanuit de gebruikers van de huisvesting;
• Verhoging van de efficiency van het stelsel;
• Vereenvoudiging/verbetering technische werking van het stelsel.
Aan de hand van deze verbeterlijnen is door een interdepartementale stuurgroep en drie interdepartementale werkgroepen een actieprogramma verbetering Rijkshuisvestingsstelsel met de titel «Sturen op efficiency en eenvoud» geschreven, dat in januari 2006 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 25 449 nr. 12).
Het scenariotraject had als doelstellingen de strategische positionering van de Rijksgebouwendienst helder te verankeren en tevens de klantvraag goed te vertalen in producten en werkwijze. Dit project is afgerond en heeft geresulteerd in een viertal mogelijke toekomstontwikkelingen. Deze toekomstontwikkelingen worden gebruikt bij de verdere bepaling van keuzes. Zowel ten aanzien van verdere beslissingen aangaande de versterking van de efficiency als ten aanzien van de klantgerichtheid.
1.1.3 Evaluatie Raad voor het Vastgoed
In de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) werkt de Rgd samen met vier andere vastgoedbeherende rijksdiensten: Rijkswaterstaat, Domeinen, de Dienst Landelijk Gebied en de Dienst Gebouwen Werken en Terreinen. In 2004 is het samenwerkingsverband geëvalueerd. De evaluatie kijkt terug op tweeëneenhalf jaar RVR. In het kader van deze evaluatie is nagedacht over de vorm waarin de vijf vastgoeddiensten in de toekomst intensiever met elkaar kunnen samenwerken. Hierbij was de vraag aan de orde welke taken de vastgoeddiensten voor elkaar kunnen verrichten.
Mede op basis van voorstellen van de RVR heeft het kabinet een aantal besluiten genomen:
1. Fusie Dienst Landelijk Gebied van LNV met Domeinen van Financiën
2. Oprichting van het opdrachtgeversberaad (OGB)
3. Oprichting van een Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf (GOB)
De Minister van VROM is eigenaar van het GOB en heeft voor de ontwikkeling ervan een kwartiermaker aangesteld.
Het Kabinet ziet de oprichting van het GOB en de fusie tussen Domeinen en DLG als mogelijke opstap naar een verdergaande samenwerking van vastgoeddiensten. Om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken heeft het kabinet besloten tot een aanvullend Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) inzake organisatie beheerfuncties vastgoed Rijk.
De Rgd heeft de volgende algemene doelstellingen:
1. Het leveren van adequate huisvesting;
2. Het realiseren van baten en lasten in evenwicht;
3. Het leveren van toegevoegde waarde.
Om te bepalen of de Rgd huisvesting levert die optimaal aansluit bij het primaire proces van de klant en een goede functionele en belevingskwaliteit heeft, heeft de Rgd de klanttevredenheidsmonitor ontwikkeld. De doelstelling van 2005 was dat 92% van de klanten tevreden is over de Rgd. De realisatie is dat 83% van de respondenten een voldoende of hoger geeft. Ten opzichte van 2004, waarin de realisatie 77% was, is dit een verhoging van 6%.
Om de klanttevredenheid te verhogen is naar aanleiding van de resultaten in 2004 een aantal verbeteracties ingezet. Er zijn vier klantteams ingesteld om de klantgerichtheid van de Rgd te vergroten en meer control te hebben op de primaire processen. Verder is er een klachtenmanagementsysteem ingesteld. Op communicatiegebied is het pakket ook uitgebreid: klanten van de Rgd kunnen zich abonneren op een maandelijkse digitale nieuwsbrief met de laatste nieuwtjes van de Rgd.
Op het gebied van de controle van de (onder)aannemers bij het uitvoeren van het onderhoud is de capaciteit binnen directie Beheer uitgebreid, zodat er meer controles uitgevoerd kunnen worden. Dit gebeurt steekproefsgewijs. Bij projecten wordt er meer aandacht geschonken aan de communicatie met de klanten, bij het opstellen van projectplannen, bij overleggen en hoe er over de voortgang van de projecten gerapporteerd gaat worden. De resultaten van 2005 resulteren in nieuwe verbeterprojecten op het gebied van de prijs, snelheid en klantgerichtheid.
De Rgd levert de producten huisvesting, services, adviezen en beleid. Gezien het grote belang van het product huisvesting wordt onderstaand ingegaan op de indicatoren die hiermee samenhangen.
1.3.1 Toevoeging orderportefeuille
De toevoeging orderportefeuille voor 2005, waarbij het om nieuwe huisvestingsprojecten gaat die vanaf 2005 tot uitvoering zullen komen, was geraamd op € 175 mln. In deze raming was rekening gehouden met de afslankingsoperatie bij de overheid waarbij de verwachting was dat de huisvestingsbehoefte in de komende jaren beperkt zou zijn. Deze verwachting bleek niet geheel uit te komen. Door verkregen instemming op offerten is de totale toevoeging 2005 uitgekomen op € 363 mln.
De Rgd streeft naar een geringe leegstand zodat de kosten van leegstand worden beperkt, waarbij een acceptabele hoeveelheid frictieleegstand nodig is ten behoeve van de flexibiliteit in de huisvestingsvoorraad om de dynamiek van de vraag op te vangen. De realisatie van 3,0% is 1,0% hoger dan de doelstelling in 2005 van 2,0%. Dit is mede het gevolg van een concentratietendens in de diverse overheidsorganisaties.
De Rgd voert een aantal projecten uit in het kader van anticiperend investeren. Deze projecten hebben in 2005 geen effect gehad op de leegstand.
Tabel Leegstand in het huur-verhuurstelsel | |||||
Per 31-12-2001 | Per 31-12-2002 | Per 31-12-2003 | Per 31-12-2004 | Per 31-12-2005 | |
Leegstand in m2 bvo (x 1 000) | 135 | 103 | 148 | 238 | 199 |
Totale voorraad huur-verhuur in m2 bvo (x 1 000) | 5 979 | 6 232 | 6 716 | 6 585 | 6 690 |
Leegstandspercentage | 2,3% | 1,7% | 2,2% | 3,6% | 3,0% |
Leegstandspercentage in nog verhuurbare m2 bvo | 1,0% | 0,8% | 1,4% | 2,3% | 2,3% |
Bron: IRIS
Het leegstandspercentage in nog verhuurbare m2 bvo heeft betrekking op m2 waarvoor nog geen nieuwe klant gevonden is en waarvan de kosten gedekt worden uit de voorziening leegstand. Leegstand in deze categorie moet zo beperkt mogelijk gehouden worden zonder de mogelijkheden van flexibel verhuren binnen de voorraad te beperken.
Met behulp van de storingsindicator wordt getracht een meer objectief inzicht te geven in de staat van onderhoud. De mate waarin aan de norm voor tijdige afhandeling werd voldaan werd afgemeten aan het aantal klachten. Medio 2005 is daarom besloten de basis voor de prestatie-indicator «storingsafhandeling» te wijzigen naar technische afhandeling. Hierbij wordt de datum van uitvoering (technisch gereed) afgezet tegen de datum waarop de storing gemeld is. Door deze nieuwe manier van registreren zal het over 2006 mogelijk zijn meer objectief vast te stellen wat het percentage tijdig opgeloste storingen is.
Tabel Storingen | |||||
Objecten in beheer | Aantal m2 in beheer (x 1 000) | Aantal storingen eigenaar-installaties | Aantal storingen bedrijfs-installaties | Totaal aantal storingen | |
Totaal 2002 | 2 145 | 6 563 | 24 709 | 10 618 | 35 327 |
Totaal 2003 | 2 170 | 7 056 | 32 562 | 13 404 | 45 966 |
Totaal 2004 | 2 070 | 6 928 | 37 334 | 16 533 | 53 867 |
Totaal 2005 | 1 880 | 7 049 | * | * | 52 310 |
Bron: IRIS
* Deze gegevens worden niet meer geregistreerd sinds de nieuwe registratiewijze.
Uitgangspunt van de Rgd is dat er sprake is van «gezonde» huisvesting. Daarom inventariseert de Rgd zijn voorraad op de aanwezigheid van asbest. Wanneer uit de inventarisatie blijkt dat een gebouw asbest bevat dat gezondheidsrisico’s kan opleveren zal het worden gesaneerd. Asbest wordt altijd verwijderd op het moment dat in het gebouw een renovatie plaatsvindt of het gebouw wordt gesloopt.
De totale looptijd van de asbestsanering bedraagt circa 20 jaar. De doelstelling voor 2005 is dat 3% van de voorraad asbestschoon is. De realisatie is nog niet meetbaar omdat de administratie hier nog niet op ingericht is. Deze inrichting vindt plaats in de eerste helft van 2006.
1.4.1 Gemiddelde loonkosten ambtelijk personeel
In onderstaande tabel zijn de gemiddelde loonkosten en bezetting ambtelijk personeel over de afgelopen 5 jaren opgenomen. Onder de loonkosten ambtelijk personeel vallen de salarissen, inclusief aanspraken vakantiegeld en eindejaarsuitkering, tegemoetkoming ziektekosten en incidentele beloningen.
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Loonkosten per fte | 52 366 | 54 898 | 55 901 | 59 000 | 61 621 |
Gemiddelde bezetting in fte’s | 935 | 977 | 987 | 950 | 928 |
Bron: IRIS en Percc
1.4.2 Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel
De gemiddelde bezetting betrof in 2005 928 fte’s. De werkelijke bezetting per 31 december 2005 was 930 fte’s. De verwachte bezetting in 2005 was 949 fte’s. Het verschil tussen werkelijke en verwachte bezetting wordt veroorzaakt door openstaande vacatures die naar verwachting in de loop van 2006 zullen worden vervuld.
1.4.3 Indicator efficiency apparaat
Als indicator voor de efficiency hanteert de Rgd de verhouding tussen de dekking apparaatskosten en de gerealiseerde apparaatuitgaven, die beide geschoond zijn voor de administratieve mutaties die wel de kosten of de dekking beïnvloeden maar die geen effect hebben op de efficiency.
Bedragen in € 1 000 | 2002 | 2003 | 2004 | Raming 2005 | Realisatie 2005 |
---|---|---|---|---|---|
Apparaatuitgaven | 121,9 | 114,6 | 104,0 | 104,3 | 101,1 |
Dekking | 106,8 | 98,1 | 92,6 | 100,9 | 101,5 |
Efficiency | 88% | 86% | 89% | 97% | 100% |
Bron: IRIS
Per 1 november 2005 is de directeur bureau Coördinatie integriteit en veiligheid (bCIV) benoemd. Er is een programma integriteit vormgegeven dat onder andere zal leiden tot een op de Rgd toegespitste dilemmatraining, die in principe door alle Rgd-medewerkers gevolgd zal worden.
Ook heeft er een inhaalslag plaatsgevonden in het afleggen van de ambtseed of -belofte. Van de 200 uitgenodigde medewerkers hebben er 135 de eed of belofte afgelegd en hebben 32 medewerkers alsnog een kopie van het eerder afgelegde eed/belofteformulier naar ons toegezonden. De overige 33 medewerkers worden in 2006 weer opgeroepen.
Jaarrekening baten-lastendienst Rgd
Bij opstelling van de jaarrekening is in zijn algemeenheid uitgegaan van boek 2, titel 9 en de richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Voorts zijn de volgende specifieke voorschriften voor een baten-lastendienst toegepast:
– de regeling rijksbegrotingsvoorschriften (o.a. de voorgeschreven modellen);
– de regeling departementale begrotingsadministratie (o.a. de afschrijvingstermijnen).
Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastendienst
Samenvattende verantwoordingsstaat 2005 inzake baten-lastendienst Rijksgebouwendienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI)Bedragen in EUR1000 | ||||
---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgesteld begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
01 | Rijksgebouwendienst | |||
Totale baten | 1 303 822 | 1 354 040 | 50 218 | |
Totale lasten | 1 306 873 | 1 336 946 | 30 073 | |
Saldo van baten en lasten | – 3 051 | 17 094 | 20 145 | |
Totale kapitaalontvangsten | 510 000 | 446 446 | – 63 554 | |
Totale kapitaaluitgaven | 718 594 | 688 196 | – 30 398 |
Baten-lastendienst Rijksgebouwendienst
Balans per 31 december 2005Bedragen in EUR1000 | ||
31 december 2005 | 31 december 2004 | |
ACTIVA | ||
Vaste activa | ||
Immateriële vaste activa | ||
Materiële vaste activa: | ||
Grond en gebouwen | 4 479 963 | 4 409 496 |
Onderhanden huisvestingsprojecten (leenfaciliteit) | 384 099 | 323 837 |
Inventaris en overige bedrijfsmiddelen | 1 574 | 2 035 |
4 865 636 | 4 735 368 | |
Egalisatierekening | 628 053 | 596 909 |
Vlottende activa | ||
Onderhanden werk adviezen, services en overig | 76 890 | 37 636 |
Debiteuren en overige vorderingen | 62 829 | 64 943 |
Overlopende activa | 175 230 | 66 246 |
314 949 | 168 825 | |
Liquide middelen | 274 313 | 370 922 |
TOTAAL ACTIVA | 6 082 951 | 5 872 024 |
PASSIVA | ||
Eigen vermogen | ||
Exploitatiereserve | 60 193 | 54 324 |
Onverdeeld resultaat | 17 094 | 42 761 |
77 287 | 97 085 | |
Voorzieningen | ||
Voorziening Planmatig onderhoud | 283 339 | 258 000 |
Voorziening Asbestverontreiniging | 49 738 | 37 701 |
Voorziening Leegstand | 44 434 | 44 049 |
Voorziening p&m kosten | 7 907 | 10 441 |
Overige voorzieningen | 21 791 | 13 468 |
407 209 | 363 659 | |
Langlopende schulden | ||
Leenfaciliteit Financiën | 5 099 788 | 4 943 304 |
Overige langlopende schulden | 2 170 | 0 |
5 101 958 | 4 943 304 | |
Kortlopende schulden | ||
Nazorgbudgetten | 26 253 | 24 045 |
Crediteuren | 46 750 | 54 315 |
Overige schulden en overlopende passiva | 183 703 | 189 680 |
Kortlopend deel langlopende schulden | 239 791 | 199 936 |
496 497 | 467 976 | |
TOTAAL PASSIVA | 6 082 951 | 5 872 024 |
Toelichting op de langlopende schulden
De totale schuld per 31 december 2005 bestaat voor € 4 709,4 mln uit definitieve convenanten voor € 487,7 mln uit voorlopige convenanten en voor € 142,4 mln uit nog te ontvangen voorlopige leningen 4e kwartaal 2005. Op basis van het reguliere rente- en aflossingsschema is in 2005 € 227,4 mln afgelost.
Toelichting op de Egalisatierekening
Het gebruik van de egalisatierekening is verbonden met de RMR-methodiek. Deze methodiek is, als onderdeel van het gekozen rijkshuisvestingstelsel, door de ministerraad vastgesteld. De wijze van verantwoorden ervan heeft de instemming van het Ministerie van Financiën.
De gebruiksvergoeding wordt bij aanvang zodanig vastgesteld dat gedurende de contractperiode de netto contante waarden van de kosten (inclusief rente en afschrijvingen) en de opbrengsten elkaar dekken. Hierbij wordt bij de berekening van de gebruiksvergoeding uitgegaan van een verwachte inflatie. Voor de departementen leidt dit over de gehele periode tot een vaste gebruiksvergoeding, die uitsluitend door de stijging van het prijsindexcijfer wordt beïnvloed.
De totale kosten van rente en afschrijvingen dalen over de jaren. Het verschil tussen kosten en opbrengsten wordt jaarlijks op contractniveau geëgaliseerd en in de balans tot uitdrukking gebracht in een langlopende afdwingbare vordering op de gebruikers van de objecten. Op deze wijze worden de baten en lasten uit hoofde van de verhuur van huisvesting met elkaar in evenwicht gebracht. De vordering wordt aldus over de totale contractperiode geneutraliseerd en is bij afloop van het contract nihil. Bij vroegtijdige contractontbinding wordt de opgebouwde vordering (=egalisatie) door de klant afgekocht. Dit bedrag wordt dan gecrediteerd op de egalisatierekening.
De egalisatie is berekend op basis van de aannames bij de berekening van de gebruiksvergoeding en de vooraf geraamde inflatie. De verschillen tussen de geraamde en de werkelijke inflatie komen direct tot uitdrukking in het resultaat.
EUR1000 | |||
Egalisatie afschrijvingskosten 1 januari 2005 | 259 520 | ||
Egalisatie rentekosten 1 januari 2005 | + /+ | 337 389 | |
Stand per 1 januari 2005 | 596 909 | ||
Mutaties | |||
Egalisatie afschrijvingskosten 2005 | +/+ | 27 219 | |
Egalisatie rentekosten 2005 | +/+ | 39 804 | |
Afgekochte egalisatie afschrijvingskosten | –/– | 20 725 | |
Afgekochte egalisatie rentekosten | –/– | 15 154 | |
Totaal mutaties 2005 | 31 144 | ||
Egalisatie afschrijvingskosten per 31 december 2005 | 266 014 | ||
Egalisatie rentekosten 31 december 2005 | +/+ | 362 039 | |
Stand per 31 december 2005 | 628 053 |
Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen
Niet uit de balans blijkende rechten bestaan uit:
Post | Omschrijving | Bedrag |
Trekkingsrecht op afgedragen eigen vermogen | Het totale bedrag waar de Rgd aan- spraak op kan maken in het geval er sprake is van interen op het eigen vermogen als gevolg van negatieve resultaten. Van interen is sprake indien het eigen vermogen € 15 mln of minder bedraagt.In 2006 zal nader worden bezien op basis van het risico-profiel van de Rgd of er aanleiding is een correctie op het trekkingsrecht door te voeren. Zie ook toelichting bij § 4.2 Overzicht vermogensontwikkeling. | € 186,3 mln. |
Niet uit de balans blijkende verplichtingen bestaan uit:
Post | Omschrijving | Bedrag |
Markthuren | De totale nominale betalingsver- plichting voor de gehele contractsduur, die voortvloeit uit panden welke zijn gehuurd uit de markt. | looptijd < 5 jaar € 1 079,2 mln.looptijd > 5 jaar € 893,4 mln. |
Projecten | De definitie voor niet uit de balans blijkende verplichtingen voor projecten stoelt op de voorlopige leningconvenanten. De verplichting is gelijk gesteld aan de geraamde betalingen in 2006 en volgende jaren ten behoeve van de projecten in de voorlopige convenanten. | € 1 559,3 mln. allen hebben een looptijd korter dan 5 jaar. |
Verplichting afdracht eigen vermogen boven 5% | In 2006 draagt de Rgd het eigen vermogen af voor zover dit de norm van 5% over de relevante gemiddelde omzet over 3 jaar overstijgt. In 2006 wordt deze afdracht toegevoegd aan het bestaande trekkingsrecht ad € 186,3 mln. | € 13 mln. deze verplichting heeft een looptijd korter dan 1 jaar. |
Gespecificeerde verantwoordingsstaat baten-lastendienst
Baten-lastendienst Rijksgebouwendienst
Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2005Bedragen in EUR1000 | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | |
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Baten | |||
Leveren producten en diensten: | |||
Opbrengsten departementen | 1 210 278 | 1 247 355 | 37 077 |
Opbrengsten moeder | 77 858 | 75 095 | – 2 763 |
Opbrengsten derden | 13 275 | 9 491 | – 3 784 |
Bedrijfsvoering: | |||
Rentebaten | 2 411 | 5 548 | 3 137 |
Overige baten | 0 | 16 551 | 16 551 |
Totaal baten | 1 303 822 | 1 354 040 | 50 218 |
Lasten | |||
Product huisvesting: | |||
Personele & materiële kosten beheren van gebouwen | 62 294 | 55 741 | – 6 553 |
Huren vanuit de markt | 289 538 | 305 704 | 16 166 |
Rentelasten | 303 045 | 282 083 | – 20 962 |
Afschrijvingen | 266 715 | 284 438 | 17 723 |
Dagelijks beheer | 93 476 | 74 893 | – 18 583 |
Mutaties voorzieningen | 109 196 | 114 058 | 4 862 |
Belastingen en heffingen | 25 491 | 23 794 | – 1 697 |
Investeringen buiten gebruiksvergoedingen | 104 708 | 116 075 | 11 367 |
Overige producten: | |||
Services | 27 401 | 41 740 | 14 339 |
Adviezen | 15 764 | 4 335 | – 11 429 |
Beleid | 9 245 | 10 545 | 1 300 |
Overige lasten: | |||
Overige lasten | 0 | 23 540 | 23 540 |
Totaal lasten | 1 306 873 | 1 336 946 | 30 073 |
Saldo van baten en lasten | – 3 051 | 17 094 | 20 145 |
Analyse van de baten en de lasten en het gerealiseerde resultaat: 2005 versus 2004
In onderstaande tabel A worden de lasten en baten en het gerealiseerde resultaat voor de verslagjaren 2004 en 2005 gepresenteerd. Op Rgd niveau daalt het resultaat 2005 ten opzichte van 2004 met € 25,8 mln. De grootste lasten en baten c.q. resultaat zijn evenals vorig jaar toe te schrijven aan het product huisvesting. Gelet op de financiële relevantie van dit product vindt in onderstaande tabel een uitsplitsing plaats naar de diverse componenten. Daarnaast worden de lasten en baten van de overige producten gepresenteerd.
Tabel A: Lasten en baten per product gevolgd door het resultaat | ||||||
Posten per produkt(EUR 1 mln) | 2004 lasten | 2004 baten | 2004 resultaat | 2005 lasten | 2005 baten | 2005 resultaat |
Huisvesting | ||||||
Apparaatskosten | 100,1 | 112,7 | 12,6 | 98,8 | 101,7 | 2,9 |
Rente en afschrijving | 545,1 | 601,1 | 56,0 | 565,9 | 609,6 | 43,7 |
Herstel onderhoud | 7,6 | 0,0 | – 7,6 | 0,7 | – 0,7 | |
Planmatig onderhoud | 91,0 | 45,2 | – 45,8 | 76,1 | 43,0 | – 33,1 |
Dagelijks onderhoud | 33,1 | 45,0 | 11,9 | 37,0 | 46,7 | 9,7 |
Boekwaarderisico | 8,7 | 23,3 | 14,6 | 20,7 | 27,0 | 6,3 |
Bijzondere waardecorrecties | 21,9 | 0,0 | – 21,9 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Asbestverontreiniging | 9,3 | 13,7 | 4,4 | 17,8 | 0,0 | – 17,8 |
Leegstand | 39,7 | 39,7 | 0,0 | 27,0 | 27,4 | 0,4 |
Belastingen | 23,0 | 23,0 | 0,0 | 23,8 | 23,8 | 0,0 |
Huren vanuit de markt (excl. Inp.fin.) | 301,8 | 297,9 | – 3,9 | 303,2 | 300,2 | – 3,0 |
Kleine huisvestingsprojecten | 101,0 | 102,7 | 1,7 | 91,3 | 91,1 | – 0,2 |
Derden | 1,7 | 3,8 | 2,1 | 3,0 | 3,6 | 0,6 |
PSSI&I | 4,2 | 0,8 | – 3,4 | |||
Overige posten: | 0,2 | 25,8 | 25,6 | |||
Stelselverbetering | 6,8 | – 6,8 | ||||
Overige baten/lasten | 10,0 | 24,0 | 14,1 | |||
Overige rentebaten/-lasten | 5,5 | 5.5 | ||||
Totaal produkt huisvesting/beheer | 1 284,2 | 1 333,9 | 49,7 | 1 286,3 | 1 304,4 | 18,1 |
Inputfinanciering | 71,9 | 71,9 | 0,0 | 75,0 | 75,0 | 0,0 |
Services | 30,8 | 29,6 | – 1,2 | 41,6 | 40,4 | – 1,2 |
Adviezen | 16,2 | 10,5 | – 5,7 | 4,3 | 4,4 | 0,1 |
Totaal | 42,8 | 17,1 |
Toelichting op de meest relevante componenten:
Tot de meest relevante componenten binnen het product huisvesting kunnen gerekend worden:
1. Apparaatskosten
2. Rente en afschrijving
3. Asbestverontreiniging
4. Planmatig Onderhoud
De post apparaatskosten bevat alle kosten en dekking inzake personeel en materieel. Onderdeel hiervan vormen de voorziening geschillen en rechtsgedingen en de afschrijvingskosten inventaris en overige bedrijfsmiddelen.
De daling van het resultaat op de component apparaatskosten is met name toe te schrijven aan de verminderde ontvangen dekking voor apparaatskosten in 2005 ten opzichte van 2004. Deze bestaan uit de ontvangen dekking apparaatskosten en de opslag voor gebruiksvergoeding. De daling van de baten in 2005 is vrijwel volledig toe te schrijven aan de ontvangen dekking apparaatskosten. Verklaring voor de daling van de ontvangen dekking apparaatskosten is het effect van de in juli 2003 ingevoerde nieuwe tariefstructuur (gedifferentieerde tarieven).
In ons jaarverslag 2004 werd reeds melding hiervan gemaakt. In totaliteit zijn alle kosten van het apparaat volledig gedekt.
2. Regulier rente/afschrijving
De voornaamste resultaatbepalende post is, evenals in 2004, het resultaat op de component reguliere rente en afschrijving. Het resultaat 2005 op deze component is ruim € 12 mln lager ten opzichte van 2004.
Het resultaat kan met name worden verklaard uit de volgende posten:
– het effect netto leenfaciliteit
– het verschil tussen de werkelijke indexering en de indexering volgens de RMR
– de reparatie van de verlieslatendheid.
Tabel B: Onderverdeling naar belangrijkste onderdelen | ||
Resultaat 2004 (EUR 1 mln) | Restultaat 2005(EUR 1 mln) | |
Effect netto leenfacilitiet | 19 | 16 |
Effect indexeringsverschil | 25 | 16 |
Reparatie verlieslatendheid | 8 | 8 |
Overig | 4 | 4 |
56 | 44 |
Toelichting:
Effect netto leenfaciliteit
Dit effect vindt zijn oorsprong in het feit dat de lening van de Rgd bij aanvang van het stelsel minder was dan de waarde van de materiële vaste activa. Met dit verschil dekt de Rgd risico’s met betrekking tot de vastgoedportefeuillle af die niet via de tariefstelling worden gedekt.
Effect indexeringsverschil
Het resultaat door indexeringsverschillen wordt veroorzaakt doordat de werkelijke indexatie van de gebruiksvergoeding over de afgelopen jaren gemiddeld hoger is geweest dan de indexatie volgens de RMR (2,5% voor contracten die zijn ingegaan per 1 januari 1999 en 1,5 % voor de contracten na 1 januari 1999). Vanwege de huidige lage inflatie loopt het indexeringsverschil snel terug.
Reparatie verlieslatendheid
De in 2004 doorgevoerde reparatie van de verlieslatende rente- en aflossingsschema resulteerde in 2005 tot ca. € 8,0 mln lagere rentekosten.
De inventarisatie van de asbestpanden is ultimo 2005 afgerond en heeft geleid tot een extra dotatie van ruim € 17 mln.
Het resultaat op deze component nam in het verslagjaar 2005 met ca. € 13 mln af ten opzichte van 2004. De totale dotatie planmatig onderhoud is € 33,1 mln hoger dan de opslag planmatig onderhoud waarmee de voorziening ultimo 2005 toereikend is voor de toekomstige noodzakelijke onderhoudsactiviteiten.
De overige posten bevat diverse resultaten waaronder projectresultaten, baten bij afstoot van objecten, afwaarderingen van objecten en andere incidentele resultaten.
De inputfinanciering en het product services zijn in principe kostendekkend opgeleverd.
Kasstroomoverzicht baten-lastendienst
Baten-lastendienst Rijksgebouwendienst
Kasstroomoverzicht voor het jaar 2005Bedragen in EUR1000 | ||||
---|---|---|---|---|
(1) | (2) | (3)=(2)-(1) | ||
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | |
1. | Rekening-courant RHB 1 januari 2005 | 172 100 | 367 295 | 195 195 |
2. | Totaal operationele kasstroom | 185 824 | 145 435 | – 40 389 |
3a.–/– | Totaal investeringen | – 500 000 | – 423 895 | 76 105 |
3b+/+ | Totaal boekwaarde desinvesteringen | 10 000 | 22 698 | 12 698 |
3. | Totaal investeringskasstroom | – 490 000 | – 401 197 | 88 803 |
4a.–/– | Eenmalige uitkering aan moederdepartement | – 6 916 | – 36 892 | – 29 976 |
4b+/+ | Eenmalige storting door moederdepartement | 0 | 0 | |
4c.–/– | Aflossingen op leningen | – 211 678 | – 227 409 | – 15 731 |
4d+/+ | Beroep op leenfaciliteit | 500 000 | 423 748 | – 76 252 |
4. | Totaal financieringskasstroom | 281 406 | 159 447 | – 121 959 |
5. | Rekening courant RHB 31 december 2005 (=1+2+3+4) | 149 330 | 270 980 | 121 650 |
(maximale roodstand 0,5 mln euro) |
De samenstelling van het «Beroep op leenfacilteit» is als volgt:
(bedrageb in EUR 1000) | ||
Beroep leenfaciliteit 1e t/m 3e kwartaal 2005 | € | 281 300 |
Beroep leenfaciliteit 4e kwartaal 2004 | € | 109 214 |
Beroep leenfaciliteit conform Financiën | € | 390 514 |
Beroep leenfaciliteit 4e kwartaal 2005 minus 4e kwartaal 2004 | € | 33 234 |
Beroep leenfaciliteit 2005 conform Rgd | € | 423 748 |
Het behoudens instemming van het ministerie van Financiën te verwachten beroep op de leenfaciliteit voor het 4e kwartaal 2005 is dus € 142,448 mln.
Overzicht vermogensontwikkeling
Baten-lastendienst Rijksgebouwendienst
Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2001–2005Bedragen in EUR1000 | |||||||
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 begroting | 2005 realisatie | ||
Eigen vermogen per 1 januari | 87 250 | 50 156 | 70 542 | 109 469 | 67 185 | 97 085 | |
Saldo van Baten en Lasten | +/+ | 10 876 | 29 254 | 62 790 | 42 761 | – 3 051 | 17 094 |
Directe mutaties in het eigen vermogen: | |||||||
– uitkering aan moederdepartement | –/– | – 47 970 | – 8 868 | – 23 863 | – 55 145 | 0 | – 36 892 |
– bijdrage door moederdepartement | + /+ | ||||||
– overige mutaties | + /+ | ||||||
Eigen vermogen per 31 december | 50 156 | 70 542 | 109 469 | 97 085 | 64 134 | 77 287 |
Bijlage 1: Toezichtrelaties en ZBO’s / RWT’s
Binnen VROM houdt de afdeling TopZO (Toezicht op Zelfstandige Organen) toezicht namens de Minister van VROM op de continuïteit van de bedrijfsvoering en de kwaliteit van de taakuitoefening van de zelfstandige organen VROM. Met de oprichting van TopZO, ultimo oktober 2003, is binnen VROM een strikte scheiding tussen enerzijds beleid/aansturing en anderzijds toezicht op de zelfstandige organen geëffectueerd. Het toezicht wordt ingevuld op basis van de «Toezichtvisie op zelfstandige organen VROM». Hierbij is aansluiting gezocht bij de Ontwerp-Kaderwet ZBO’s en de Kaderstellende Visie op Toezicht. Ter concretisering van de verantwoordings- en toezichtrelatie tussen VROM en de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) zijn of worden bestaande toezichtarrangementen geactualiseerd, inclusief het opstellen van een Informatie- en Controleprotocol.
Jaarlijks voert TopZO voor ieder ZBO/RWT een risico-analyse uit. De risico-analyse bestaat uit deze vier onderdelen: kwaliteit taakuitoefening, continuïteit bedrijfsvoering, stabiliteit beleidsterrein en kwaliteit sturingsrelatie. Aandachtspunten die uit de risico-analyse naar voren komen, bepalen in belangrijke mate de inhoud van het toezicht, naast natuurlijk de reguliere activiteiten als beoordeling van de begroting, jaarstukken en in voorkomende gevallen tariefsvoorstellen en andere taken en bevoegdheden zoals in instellingswetten bepaald. De intensiteit van het toezicht wordt gerelateerd aan de maatschappelijke betekenis (bijdrage aan publieke taken) en omvang (in geld en mensen) van een zelfstandig orgaan.
In het verslagjaar 2005 zijn de jaarstukken over 2004 en de begrotingen voor het jaar 2006 van onderstaande ZBO’s/RWT’s door de Minister goedgekeurd, dit is inclusief in voorkomende gevallen een wijziging van de tarieven. Tevens heeft een benoeming plaatsgevonden van een lid van de Raad van Toezicht van de StAB en is de voorzitter van de Raad van Toezicht van het Kadaster herbenoemd. In de jaarstukken van Kadaster, CFV is voor het eerst aandacht besteed aan implementatie van beginselen van good governance, zoals opgenomen in de «Code Goed Bestuur uitvoeringsorganisaties». Kadaster en CFV nemen sinds medio 2005 deel aan het schatkistbankieren. Er zijn geen bijzonderheden te melden ten aanzien van invulling van bevoegdheden ten aanzien van ZBO’s/RWT’s door de Minister van VROM.
Toezichtbevindingen omtrent doelmatigheid en doeltreffendheid van de geleverde prestaties, inclusief de constatering dat de jaarcijfers een getrouw en rechtmatig beeld weergeven, worden gerapporteerd aan de Minister. Deze bevindingen vormen een vast onderdeel van het bestuurlijk overleg tussen Minister en bestuur van een ZBO/RWT. Jaarlijks stelt TopZO een toezichtrapportage op, met daarin een overzicht van de toezichtbevindingen in het verslagjaar, inclusief verrichte activiteiten. Bij herijking van de Toezichtvisie zal worden bezien in hoeverre de verantwoording richting uw Kamer over toezichtrelaties verder kan worden ingevuld. De Tweede Kamer ontvangt reeds een afschrift van de jaarverslagen van de meeste ZBO’s/RWT’s, met daarin een uitgebreide beschrijving van de wettelijke taak, het feitelijk presteren en informatie over de bedrijfsvoering. Daarnaast staan de jaarverslagen van de betreffende organisaties op internet.
Hieronder volgt een overzicht van de ZBO’s en RWT’s die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VROM vallen per 31 december 2005. Hierbij wordt tevens aangegeven aan welke beleidsdoelstellingen van VROM deze organisaties een bijdrage hebben geleverd.
Wettelijke Taak | Bijdrage aan realisatie doelstellingen VROM | Bijdrage uit VROM-begroting in 2005 | |
Dienst voor het Kadaster en de openbare registers (ZBO/RWT)kadaster.nl | Het bijhouden van de openbare registers en kadastrale registratie en het cartografisch weergeven van geografische basisgegevens. Het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden. | Artikel 15.5.2. Vastgoed- en planinformatie | N.v.t. |
Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (ZBO/RWT)cfv.nl | Het houden van financieel toezicht op corporaties en de sector als geheel. Daarnaast verstrekking van sanerings- en projectsteun in het belang van de volkshuisvesting. | Artikel 2.3.1.4. Bevorderen van de beschikbaarheid van huurwoningen voor de doelgroep en artikel 4. Fysieke stedelijke vernieuwing | N.v.t. |
College Toelating Bestrijdingsmiddelen (ZBO/RWT)ctb.wageningen.nl | Besluitvorming omtrent de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland. | Artikel 10.3.1. Vitaal platteland | N.v.t. |
Huurcommissies (ZBO)Vrom.nl | Het doen van uitspraken in geschillen ten aanzien van aanvangshuur, huurstijgin- gen en servicekosten. | Artikel 2.3.1.2. Huurgeschil- lenbeslechting | De kosten van het ZBO maken integraal deel uit van het secretariaat HC (zie apparaat DGW artikel 2) |
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (RWT)Stab.nl | Het op verzoek van de bestuursrechter uitbrengen van een onafhankelijk des- kundigenbericht op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening. | Artikel 15.5.1. StAB | € 4 934 mln. |
Stichting Bureau Architectenregister (ZBO/RWT)Architectenregister.nl | Beheren van het architectenregister. | Artikel 6.3.3. Stimuleren architectonische kwaliteit | N.v.t. |
Fonds Luchtverontreiniging (RWT)Vrom.nl | Uitvoeren van een schade- vergoedingsregeling voor niet-verhaalbare schade als gevolg van luchtverontreiniging. | Artikel 11. Tegengaan klimaatverandering en emissies | € 0 |
Nederlandse Emissie Autoriteit (ZBO i.o.)Vrom.nl | Verlenen van emissiever- gunning, registratie van emissierechten, toezicht op naleving en bevoegdheid tot het opleggen van sancties. | Artikel 11.3.2. Vermindering uitstoot broeikasgassen | € 5 393 mln. |
In 2005 is verder gewerkt aan de intrekking van de aanwijzing als bedoeld in het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten en daarmee de opheffing van de ZBO status van de STEK.
Bijlage 2: Toezeggingen (aanbevelingen) Algemene Rekenkamer
De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport bij het Jaarverslag 2004 aanbevelingen gedaan. Naar aanleiding hiervan heb ik toezeggingen gedaan. Hieronder doe ik mededeling van de voortgang van deze toezeggingen.
Onvolkomenheden financieel beheer en materieel beheer
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot de gehele begroting, er in 2005 actief op toe blijven zien dat de financiële processen juist verlopen en de nieuwe administratieve organisatie verder stroomlijnen en vastleggen. De totstandkoming van het jaarverslag verbeteren door onder meer de volledigheid van de registratie van verplichtingen structureel te borgen.
De Minister zal toezien op het juiste verloop van de financiële processen en de borging van de volledigheid van de registratie van verplichtingen. Via kaderstelling en control op deze kaders wordt de verdere stroomlijning en vastlegging van de administratieve organisatie bevorderd.
Afgerond.
De Minister heeft in 2005 toegezien op het juiste verloop van de financiële processen en de borging van de volledigheid van de registratie van verplichtingen. Daarnaast is een programma verbetering financiële processen gestart. De totstandkoming van het jaarverslag is verbeterd door de integrale aanschrijving waarin taken en verantwoordelijkheden van diensten en controlfunctionarissen met betrekking tot onder andere de volledigheid van de registratie van de verplichtingen zijn opgenomen.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot artikel 2 de uitvoering van het controlebeleid huursubsidie, een controleplan voor de korte termijn opstellen voor het herstellen van de voor 2004 geconstateerde fouten en voor de invulling van het controlebeleid in de periode tot de overdracht. Verder verdient het aanbeveling dat de Minister van VROM met de Staatssecretaris van Financiën de verantwoordelijkheden voor de opzet en de uitvoering van het M&O beleid verdeelt en in samenspraak met de Staatssecretaris van Financiën een controleplan voor de lange termijn opstelt.
De Minister van VROM heeft, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, op 9 mei 2005 een verbeterplan ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft de Algemene Rekenkamer het bezwaar tegen de uitvoering van de huursubsidie opgeheven.
Een nader uitgewerkt verbeterplan is door VROM aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 17 050, nr. 306). Daaropvolgend zijn twee voortgangsrapportages door VROM aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 17 050/30 100 XI, nr. 311 en 317), die inzicht geven in de voortgang van de toezegging aan de Algemene Rekenkamer.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot artikel 3 een onvolkomenheid in het M&O beleid bij de energiepremieregeling, de voorschotten definitief vaststellen met aandacht voor eventuele terugvordering van geconstateerde onrechtmatige betalingen en doorgaan op de ingeslagen weg wat betreft afwikkeling en controle. In het geval dat er opnieuw budget beschikbaar komt voor energiepremies, de regeling pas weer hervatten nadat het M&O beleid toereikend is vorm gegeven.
De Minister neemt de aanbeveling over.
Afgerond.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot de gehele begroting, aandacht besteden aan het actualiseren van afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses en beveiligingsplannen. De taken en verantwoordelijkheden moeten worden uitgewerkt. Deze zaken met voorrang behandelen. Daarnaast is aandacht nodig voor de aansturing van het inmiddels volledig uitbestede IT-beheer.
De Minister kondigt de volgende maatregelen aan:
Actualisatie afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses en beveiligingsplannen (plandatum 1 december 2005);
Herziening statuten voor informatiebeveiliging en WBP en een nieuwe toedeling van taken en verantwoordelijkheden;
Analyse van herstel- en uitwijkmaatregelen bij calamiteiten
Uitwerking van de relatie met de leverancier van de IT-diensten.
De afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses en beveiligingsplannen zijn per 1 februari 2006 geactualiseerd. In 2006 wordt de implementatie van de maatregelen, waaronder de analyse van herstel- en uitwijkmaatregelen bij calamiteiten, als gevolg van de kwetsbaarheidsanalyses opgepakt.
De statuten voor informatiebeveiliging en WBP zijn herzien. Taken en verantwoordelijkheden zijn opnieuw toegedeeld (nota I-Governance bij VROM).
De beheersrelatie met de leverancier van de IT-diensten heeft in 2005 opgeleverd, dat maandelijks kwaliteitsrapportages zijn opgeleverd.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot de agentschapsbegroting RGD, uitvoering geven aan de plannen om de punten: «informatiebeveiliging, actualiteit van de tussentijdse financiële gegevens, naleving Europese aanbestedingsregels, melden gunningen» te verbeteren en aandacht te besteden aan materieel beheer. De doorlooptijd van verbeterplannen te verkorten.
De Minister geeft aan dat de Rijksgebouwendienst verbeterplannen sneller zal implementeren. Dit zal in 2005 nauwlettend worden gemonitord vanuit de controlfunctie. Voorts wordt hoge prioriteit gegeven aan het afronden van de afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses voor het eind van 2005. Veel verbeterpunten op het gebied van het technisch IT-beheer zullen medio 2005 zijn afgerond.
Vanaf het 2e kwartaal zal in de P&C-cyclus elk kwartaal de actualisering van de stand van de resultaatbepalende voorzieningen zijn opgenomen.
De Minister acht het vanuit het oogpunt van kosten/baten afweging niet nodig om een periodieke doorlichting op integriteitsrisico’s van alle bedrijfsprocessen uit te voeren omdat op diverse momenten in de processen aandacht wordt besteed aan integriteit. Er komt in het 4e kwartaal 2005 een audit naar het inkoopproces, waarbij ook de weerbaarheid tegen integriteitsschendingen wordt onderzocht. De Minister zal de overige bevindingen van de Algemene Rekenkamer evalueren.
Afgerond.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot art. 4 ISV en art. 7 bodemsanering, waarborgen creëren voor de betrouwbaarheid van de beleidsverantwoordingen. Verder een traject ontwikkelen voor controle op de verantwoordingen van de niet-rechtstreekse gemeenten. Dit geldt voor de huidige en toekomstige afrekeningen.
De Minister zal met de Algemene Rekenkamer in gesprek treden over de wenselijkheid en mogelijkheden van controle door het Rijk op de prestaties van de niet-rechtstreekse gemeenten.
Mocht dit niet tot overeenstemming leiden, dan zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd over eventuele verschillen van inzicht met betrekking tot de wetsinterpretatie in relatie tot de sturingsfilosofie van het ISV.
Afgerond.
Met betrekking tot ISV is aan de Kamer separaat gerapporteerd op welke wijze er invulling is gegeven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 128, nr. 5).
Met betrekking tot bodemsanering is er op 15 september 2005 een Algemeen Overleg tussen de Staatssecretaris van VROM en de Tweede Kamer geweest (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 015, nr. 5), mede naar aanleiding van het doelmatigheidsrapport van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 015, nr. 2).
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Afronding van de lopende verbeteracties van het financieel beheer van het directoraat generaal Ruimte en toetsing van de subsidievoorwaarden BIRK.
Met betrekking tot art. 6, art. 8 en art. 9 zal DGR inzichtelijk maken hoe een tijdige en juiste aanlevering van gegevens aan het VAK wordt gewaarborgd. De subsidievoorwaarden voor BIRK zullen dusdanig worden opgesteld dat bij de eindafrekening subsidie op een van tevoren overeengekomen prestatie kan worden afgerekend.
Conform de integrale aanschrijving van de concerncontroller heeft DGR inzichtelijk gemaakt hoe zij een tijdige en juiste aanlevering van gegevens aan het VROM Administratie Kantoor (VAK) heeft gewaarborgd. Via onder meer voorafgaand toezicht door de Inspectie der Rijksfinanciën is zeker gesteld dat bij de eindafrekening subsidie op een van tevoren overeengekomen prestatie kan worden afgerekend.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot het financieel beheer van het DG Milieu, het verbeterplan ultimo 2005 volledig uitvoeren.
De Minister zal ernaar streven om het verbeterplan binnen het afgesproken tijdpad uit te voeren.
Na toetsing van de eindrapportage over het verbeterplan van het financieel beheer van het DG Milieu is deze afgerond.
Aanbeveling Algemene Rekenkamer:
Met betrekking tot het jaarverslag de koppeling tussen prestaties, doelen en uitgaven verbeteren.
De Minister zal de aanbeveling meenemen in de begrotingsvoorbereiding 2006 indien deze congruent is met de rijksbrede kaders.
Afgerond, immers de rijksbrede kaders zijn nageleefd.
Bijlage 3: Publicatieplicht op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens bij het departement van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) dient elk departement via het departementaal jaarverslag een overzicht op te nemen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare jaarloon van een minister. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2005 vastgesteld op € 158 000 (zie de Mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 februari 2006 in de Staatscourant van 14 maart 2006 (Stcrt. 2006, 52, blz. 9). Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen.
Bedragen in euro’s | |||||||||
Functie | Belastbaar jaarloon 2004 | Pensioenbijdrage werkgever 2004 | Totaal 2004 | Belastbaar jaarloon 2005 | Pensioenbijdrage werkgever 2005 | Ontslagvergoeding | Totaal 2005 | Motivatie | Opmerkingen |
Secretaris-generaal | 160 705 | 23 468 | 184 173 | 133 818 | 29 7561 | n.v.t. | 163 574 | 40-urige werkweekArbeidsmarkttoelage | |
Ambtelijk secretaris | 61 237 | 8 160 | 69 397 | 55 475 | 9 072 | 304 480 | 369 027 | Ontslagvergoeding | Dienstverband tot 1 december 2005 |
1 Met de in de pensioenbijdrage van de werkgever begrepen VUT/FPU-bijdrage bouwt de functionaris geen individuele rechten op; de hogere pensioenbijdrage van de werkgever t.o.v. 2004 wordt grotendeels verklaard door een vertraagde doorwerking van een verleende gratificatie in 2004.