Artikel 1 Integraal waterbeleid
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 1 Integraal waterbeleid per ontwerpbegroting 2013 geconverteerd naar de artikelen 11 Waterkwantiteit en 12 Waterkwaliteit.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 47 181 | |||||||
Uitgaven: | 51 483 | |||||||
01.01 | Algemeen waterbeleid | 39 807 | ||||||
01.01.01 | Opdrachten | 4 643 | ||||||
01.01.02 | Subsidies | 16 001 | ||||||
– Partners voor Water (HGIS) | 14 684 | |||||||
– Overige subsidies | 1 317 | |||||||
01.01.03 | Bijdragen aan baten-lastendiensten | 19 163 | ||||||
– Bijdragen aan RWS | 19 163 | |||||||
01.02 | Waterveiligheid | 3 347 | ||||||
01.02.01 | Opdrachten | 3 347 | ||||||
01.03 | Waterkwantiteit en kwaliteit | 5 955 | ||||||
01.03.01 | Opdrachten | 2 971 | ||||||
01.03.02 | Subsidies | 122 | ||||||
01.03.04 | Bijdrage aan internationale organisaties en medeoverheden | 2 862 | ||||||
01.04 | Grote oppervlaktewateren | 2 374 | ||||||
01.04.01 | Opdrachten | 2 374 | ||||||
Ontvangsten | 470 |
Artikel 2 Ruimtelijke ontwikkeling
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 2 Ruimtelijke ontwikkeling vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen: | 136 047 | |||||||
Uitgaven: | 180 809 | |||||||
02.01 | Ruimtelijk Instrumentarium | 21 392 | ||||||
02.01.01 | Opdrachten | 13 160 | ||||||
02.01.02 | Subsidies | 8 232 | ||||||
02.01.04 | Bijdrage aan internationale organisatie en medeoverheden | 0 | ||||||
02.02 | Geo informatie | 37 708 | ||||||
02.02.01 | Opdrachten | 4 029 | ||||||
02.02.05 | Bijdrage aan ZBO en RTW | 33 679 | ||||||
02.03 | Gebiedsontwikkeling | 72 306 | ||||||
02.03.01 | Opdrachten | 3 561 | ||||||
02.03.04 | Bijdrage aan internationale organisatie en medeoverheden | 68 745 | ||||||
– Bufferzones ILG | ||||||||
– Projecten BIRK | 32 155 | |||||||
– Projecten Nota Ruimte | 36 590 | |||||||
– Projecten Bestaand Rotterdams Gebeid | ||||||||
02.04 | Ruimtegebruik bodem | 49 403 | ||||||
02.04.01 | Opdrachten | 3 698 | ||||||
02.04.02 | Subsidies | 20 381 | ||||||
– Bedrijvenregeling | 5 294 | |||||||
– Overige subsidies | 15 087 | |||||||
02.04.04 | Bijdrage aan internationale organisatie en medeoverheden | 13 024 | ||||||
– Meerjaren programma Bodem | 6 066 | |||||||
– Programma Gebiedsgericht instrumentarium | 6 958 | |||||||
02.04.07 | Bekostiging | 12 300 | ||||||
– Uitvoering klimaatadaptie | 12 300 | |||||||
Ontvangsten | 2 545 |
Artikel 3 Wegen en Verkeersveiligheid
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 3 Wegen en verkeersveiligheid vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 39 067 | |||||||
Uitgaven: | 54 276 | |||||||
03.01 | Netwerk | 27 502 | ||||||
03.01.01 | Opdrachten | 18 340 | ||||||
03.01.02 | Subsidies | 6 016 | ||||||
– CO2 reductieplan | 0 | |||||||
– Auto vn de toekomst | 0 | |||||||
– Overige subsidies | 6 016 | |||||||
03.01.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 3 146 | ||||||
03.02 | Veiligheid | 26 774 | ||||||
03.02.01 | Opdrachten | 9 884 | ||||||
03.02.02 | Subsidies | 16 168 | ||||||
03.02.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 722 | ||||||
03.09 | Ontvangsten | 6 782 |
Artikel 4 Openbaar vervoer en spoor
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 4 Openbaar vervoer en spoor vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar de afzonderlijke artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 27 938 | |||||||
Uitgaven: | 56 966 | |||||||
04.01 | Spoor | 45 044 | ||||||
04.01.01 | Opdrachten | 4 739 | ||||||
04.01.02 | Subsidies | 40 228 | ||||||
– Subsidies Bijzondere Spoordiensten | 25 000 | |||||||
– Subsidie bodemsanering NS percelen | 9 076 | |||||||
– Overige subsidies | 6 152 | |||||||
04.01.04 | Bijdrage aan internationale organisatie | |||||||
en medeoverheden | 77 | |||||||
04.02 | Openbaar vervoer | 11 922 | ||||||
04.02.01 | Opdrachten | 9 763 | ||||||
04.02.02 | Subsidies | 1 173 | ||||||
04.02.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 986 | ||||||
Ontvangsten | 0 |
Artikel 5 Mainports en Logistiek
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 5 Mainports en Logistiek vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar de afzonderlijke artikelen 17 Luchtvaart en 18 Scheepvaart en havens.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 33 404 | |||||||
Uitgaven | 57 496 | |||||||
05.01 | Luchtvaart | 48 212 | ||||||
05.01.01 | Opdrachten | 45 155 | ||||||
– Opdrachten GIS | 33 600 | |||||||
– Overige opdrachten | 11 555 | |||||||
05.01.02 | Subsidies | 1 829 | ||||||
05.01.03 | Agentschapsbijdrage | 48 | ||||||
05.01.04 | Bijdrage aan internationale organisatie en | |||||||
medeoverheden | 1 180 | |||||||
05.02 | Maritiem | 9 284 | ||||||
05.02.01 | Opdrachten | 2 729 | ||||||
05.02.02 | Subsidies | 3 757 | ||||||
05.02.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 1 840 | ||||||
05.02.04 | Bijdrage aan internationale organisatie en medeoverheden | 958 | ||||||
05.09 | Ontvangsten |
| 41 083 |
|
|
|
|
|
Artikel 6 Klimaat, lucht en geluid
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 6 Klimaat, lucht en geluid vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar de afzonderlijke artikelen 19 Klimaat en 20 Lucht en geluid.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 97 026 | |||||||
Uitgaven: | 264 034 | |||||||
06.01 | Klimaat | 16 623 | ||||||
06.01.01 | Opdrachten | 2 628 | ||||||
06.01.02 | Subsidies | 7 508 | ||||||
06.01.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 6 487 | ||||||
– Waarvan bijdrage aan NEa | 6 487 | |||||||
06.02 | Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder | 70 402 | ||||||
06.02.01 | Opdrachten | 7 663 | ||||||
06.02.02 | Subsidies | 10 855 | ||||||
06.02.04 | Bijdrage aan internationale organisaties en medeoverheden | 50 320 | ||||||
– NSL | 34 430 | |||||||
– Wegverkeerlawaai | 15 590 | |||||||
– Overige Bijdragen aan internationale organisaties en medeoverheden | 300 | |||||||
06.02.07 | Bekostiging | 1 564 | ||||||
06.03 | Internationaal beleid, coordinatie en samenwerking | 177 009 | ||||||
06.03.01 | Opdrachten | 172 381 | ||||||
– Uitvoering CDM | 99 904 | |||||||
– RIVM | 30 281 | |||||||
– AgNL | 38 540 | |||||||
– Overige opdrachten | 3 656 | |||||||
06.03.04 | Bijdrage aan internationale organisaties en medeoverheden | 4 628 | ||||||
06.09 | Ontvangsten | 16 000 |
Artikel 7 Duurzaamheid
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 7 Duurzaamheid vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar het artikel 21 Duurzaamheid.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 21 915 | |||||||
Uitgaven: | 99 974 | |||||||
07.01 | Afval en duurzaamheidagenda | 93 800 | ||||||
07.01.01 | Opdrachten | 4 097 | ||||||
– Uitvoering AgNL | 1 852 | |||||||
– Overige opdrachten | 2 245 | |||||||
07.01.02 | Subsidies | 89 703 | ||||||
– Afvalfonds | 89 703 | |||||||
– Overige subsidies | ||||||||
07.02 | Preventie en milieugebruiksruimte | 2 433 | ||||||
07.02.01 | Opdrachten | 2 433 | ||||||
07.03 | Ecosystemen en landbouw | 3 741 | ||||||
07.03.01 | Opdrachten | 300 | ||||||
07.03.02 | Subsidies | 1 078 | ||||||
07.03.04 | Bijdrage aan internationale organisaties en medeoverheden | 2 363 | ||||||
Ontvangsten | 0 |
Artikel 8 Externe veiligheid en risico’s
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 8 Externe Veiligheid en risico’s vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar het artikel 22 Veiligheid en risico’s.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 45 910 | |||||||
Uitgaven: | 48 867 | |||||||
08.01 | Veiligheid chemische stoffen | 4 445 | ||||||
08.01.01 | Opdrachten | 3 965 | ||||||
08.01.04 | Bijdragen aan internationale organisaties en medeoverheden | 480 | ||||||
08.02 | Veiligheid GGO's | 3 621 | ||||||
08.02.01 | Opdrachten | 3 521 | ||||||
08.02.04 | Bijdragen aan internationale organisaties en medeoverheden | 100 | ||||||
08.03 | Externe veiligheid inrichtingen en transport | 40 801 | ||||||
08.03.01 | Opdrachten | 13 491 | ||||||
08.03.02 | Subsidies | 2 700 | ||||||
08.03.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 484 | ||||||
08.03.04 | Bijdragen aan internationale organisaties en medeoverheden | 24 126 | ||||||
– Bijdragen asbestsanering | 15 311 | |||||||
– Bijdragen programma EV | 5 715 | |||||||
– Overige bijdragen aan internationale | ||||||||
organisatie en medeoverheden | 3 100 | |||||||
Ontvangsten | 0 |
Artikel 9 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 9 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar het artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie.
9 KNMI | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 41 568 | |||||||
Uitgaven | 42 486 | |||||||
waarvan juridisch verplicht | ||||||||
09.01 | Meteorologie en seismologie | 30 757 | ||||||
09.01.01 | Bijdrage aan de baten-lastendienst | 29 839 | ||||||
Meteorologie | 28 434 | |||||||
Seismologie | 1 405 | |||||||
09.01.02 | Bijdrage aan internationale organisatie | 918 | ||||||
Contributie WMO (HGIS) | 918 | |||||||
09.02 | Aardobservatie | 11 729 | ||||||
09.02.01 | Bijdrage aan de baten-lastendienst | 11 729 | ||||||
Aardobservatie | 11 729 |
Artikel 10 Inspectie Leefomgeving en Transport
Dit artikel is alleen van toepassing op het begrotingsjaar 2012. Conform de brief over de begrotingsstructuur d.d. 26 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 31 865, nr.42) is artikel 10 Inspectie Leefomgeving en Transport vanaf de begroting 2013 geconverteerd naar het artikel 24 Handhaving en toezicht.
10 Inspectie Leefomgeving en Transport | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 151 891 | ||||||
Uitgaven | 151 891 | ||||||
waarvan juridisch verplicht | |||||||
10.01 | Inspectie Leefomgeving en Transport | 151 891 | |||||
10.01.03 | Bijdrage aan de baten-lastendienst | ||||||
Risicovolle bedrijven | 22 784 | ||||||
Rail en wegvervoer | 31 897 | ||||||
Scheepvaart | 19 746 | ||||||
Luchtvaart | 18 227 | ||||||
Risicovolle stoffen en producten | 37 972 | ||||||
Water, bodem, bouwen | 21 265 |
Artikel 11 Waterkwantiteit
Algemene Doelstelling
Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft.
(Doen) uitvoeren
Rol en Verantwoordelijkheden
Vanuit hoofdstuk XII wordt een bijdrage gedaan aan het Deltafonds (artikel 26.02). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de volgende onderdelen:
-
– Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivierengebied volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).
-
– Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen ten behoeve van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
-
– Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken.
-
– Het (doen) uitvoeren van beheer en onderhoud.
Regisseren
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de minister de afstemming van het waterbeheer rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.
De rol «regisseren» heeft op dit artikel ook betrekking op taken binnen de volgende onderdelen:
-
• Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en daarvoor het hoofdwatersysteem zo te beheren dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden.
-
• Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote rijkswateren.
-
• Het beleid op de topsector Water is gericht op het versterken van de concurrentiekracht van de Nederlandse Watersector. Het gaat onder meer om het versterken van innovatiekracht en menselijk kapitaal en exportbevordering organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies en het ontvangen van buitenlandse delegaties. De financiële inzet van IenM op de Topsector Water is weergegeven in de overzichtstabel ‘Bedrijfslevenbeleid en Topsectoren’ in de beleidsagenda van de begroting van EL&I. Deze inzet bestaat oa. uit opdrachten in het kader van het versterken van de innovatiekracht, subsidies in het kader van Partners voor Water (internationale samenwerking) en programma’s voor Human Capital.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en kengetallen
Onderstaande indicatoren geven weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen en het aantal kunstwerken die zorgen voor waterveiligheid in Nederland. De cijfers zijn gebaseerd op de toetsronden uit 2001, 2006 en 2011.
Dijken en duinen (km)
De kengetallen hieronder geven informatie over de stand van zaken van maatregelen ter verbetering van de waterveiligheid per programma: HWBP2, RvdR en Maaswerken. Het geeft een meerjarig inzicht in de voortgang van de maatregelen van de betreffende projecten. De beleidsinspanningen van de minister van IenM richten zich op hoofdstuk XII op de regie en uitvoer van deze projecten. In de begroting van het Deltafonds wordt nader ingegaan op de uitvoering van deze projecten. In het figuur is te zien dat de programma’s voortvarend worden aangepakt en de voortgang van maatregelen in voorbereiding via realisatie naar gereedheid volgens plan verloopt. Zo is te zien dat voor Ruimte voor de Rivier er in 2011 24 projecten van de voorbereidingsfase naar de realisatiefase zijn gegaan.
Aantal Kunstwerken
Aantal maatregelen per programma per fase d.d. einde van het jaar
Beleidswijzigingen
Vanaf de ontwerpbegroting 2013 wordt het Deltafonds afgesplitst van het Infrastructuurfonds. Dit is in lijn met de Waterwet, waarin is opgenomen dat het Deltafonds moet zorgen voor de financiering en bekostiging van maatregelen en voorzieningen van met name waterveiligheid en zoetwatervoorziening. In verband met het amendement Lucas (Kamerstukken II 2010, 32 304, nr. 29) worden uitgaven op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening niet verantwoord in het Deltafonds maar op de begroting van hoofdstuk XII, artikel 12 Waterkwaliteit.
Waterbeleid is een van de prioriteiten van de Europese Commissie. Zo stond het jaar 2012 in het teken van water. Dat jaar presenteert de Europese Commissie een nieuwe strategie voor waterbeleid, de Blueprint to Safeguard Europe’s Water. Eventuele beleidsaanpassing naar aanleiding van de evaluatie dient zoveel mogelijk binnen het bestaande EU beleidsinstrumentarium (o.a. stroomgebied benadering) haar beslag te krijgen.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 45 755 | 33 556 | 28 671 | 38 287 | 39 176 | ||
Uitgaven | 40 946 | 39 567 | 37 892 | 38 287 | 39 176 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 87% |
|
|
|
| ||
11.01 | Algemeen waterbeleid | 34 769 | 33 419 | 32 536 | 32 449 | 32 840 | |
11.01.01 | Opdrachten | 3 760 | 4 168 | 4 006 | 4 238 | 4 629 | |
11.01.02 | Subsidies | 12 305 | 11 536 | 11 105 | 10 886 | 10 886 | |
– Partners voor Water (HGIS) | 9 536 | 9 536 | 8 886 | 8 886 | 8 886 | ||
– Overige subsidies | 2 769 | 2 000 | 2 219 | 2000 | 2000 | ||
11.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 18 704 | 17 715 | 17 425 | 17 325 | 17 325 | |
11.02 | Waterveiligheid | 3 206 | 3 314 | 2 922 | 3 308 | 3 306 | |
11.02.01 | Opdrachten | 3 206 | 3 314 | 2 922 | 3 308 | 3 306 | |
11.03 | Grote oppervlaktewateren | 2 971 | 2 834 | 2 434 | 2 530 | 3 030 | |
11.03.01 | Opdrachten | 2 971 | 2 834 | 2 434 | 2 530 | 3 030 | |
Ontvangsten | 470 | 470 | 470 | 470 | 470 |
Budgetflexibiliteit
De juridische verplichte uitgaven hebben met name betrekking op de subsidies, de uitvoering van het programma Partners voor Water welke gefinancierd wordt vanuit HGIS middelen, de uitwerking van de wettelijke taken op basis van de Waterwet, de uitvoering van de Scheldeverdragen en de bijdrage aan Rijkswaterstaat. Het restant heeft met name betrekking op de uitwerking van de afspraken in het Bestuursakkoord Water (BAW) en de uitvoering van activiteiten in het kader van het Nationaal Waterplan (NWP).
Extracomptabele verwijzingen
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds | 449 025 | 653 767 | 641 772 | 771 388 | 556 909 | |
Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds | 87 689 | 142 239 | 198 561 | 181 000 | 181 000 | |
Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds | 536 714 | 796 006 | 840 333 | 952 388 | 737 909 | |
waarvan | ||||||
1.01 | Grote projecten waterveiligheid | 361 409 | 667 727 | 688 784 | 723 262 | 480 455 |
1.02 | Overige aanlegprojecten | 163 298 | 121 736 | 149 872 | 227 732 | 257 104 |
1.03 | Studiekosten | 12 007 | 6 543 | 1 677 | 1 394 | 350 |
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | 156 150 | 170 376 | 190 488 | 187 375 | 157 756 | |
Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | ||||||
Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | 156 150 | 170 376 | 190 488 | 187 375 | 157 756 | |
waarvan | ||||||
3.01 | Watermanagement | 11 794 | 10 685 | 11 010 | 10 263 | 10 261 |
3.02 | Beheer en Onderhoud | 144 356 | 159 691 | 179 478 | 177 112 | 147 495 |
11.01 Algemeen waterbeleid
Toelichting op de financiële instrumenten
11.01.01 Opdrachten
Het in mei 2011 getekende Bestuursakkoord Water (Kamerstukken II 2010–2011, 27 625, nr. 204) wordt momenteel uitgevoerd. Daarbij is voor onderdelen beleidsonderzoek noodzakelijk. De opdrachten hiervoor betreffen bijvoorbeeld de monitoring van de doelmatigheidswinst en de integratie en stroomlijning van plannen zoals de integrale omgevingsvisie van het rijk.
Het huidige Nationaal Waterplan loopt tot 2016. Conform het Bestuursakkoord Water zal er geen nieuw afzonderlijk waterplan meer worden opgesteld. Het is de bedoeling dat het nationale waterbeleid onderdeel wordt van de nationale omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet. De inhoudelijke voorbereiding van het waterdeel van de omgevingsvisie vraagt om verkennend beleidsonderzoek, bijvoorbeeld om te kunnen komen tot een goede selectie van prioritaire beleidsthema’s.
Het wettelijk instrumentarium wordt ingrijpend herzien met de totstandkoming van de Omgevingswet. Dit heeft ook consequenties voor het Omgevingsloket online, waar sinds 2012 ook het Waterloket onderdeel van is. Naast de beheerskosten van het loket is ook budget nodig voor de inhoudelijke aanpassingen als gevolg van nieuwe wetgeving.
Naast activiteiten op het gebied van de programmering van de projecten die in de Deltafondsbegroting worden verantwoord vindt ook monitoring plaats met het opstellen van «Water in Beeld» en worden bijdragen geleverd aan de «Balans voor de Leefomgeving». Water in beeld is de jaarlijkse voortgangsrapportage over het waterbeleid in Nederland. Hierin wordt ingegaan op de uitvoering van de acties uit het Nationaal Waterplan 2009–2015 en het Bestuursakkoord Water die worden verricht om de delta veilig, sterk en leefbaar te houden. Dit betreft ook het informatiehuis water met het doel om waterinformatie efficiënt en effectief uit te wisselen tussen de waterpartners en ter beschikking te stellen aan derden. De inzet hiervoor betreft met name ICT-applicaties.
Zoals toegezegd (Kamerstukken 2010–2011, 30 825, nr. 79) is 2012 een overgangsjaar voor de programma’s «Leren voor Duurzame Ontwikkeling» en «Natuur en Milieu Educatie». Inmiddels is als vervolg op de eerdere meerjarenprogramma’s Natuur- en Milieu- Educatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) een concept programma met onderliggende visie opgesteld met de titel «Duurzaam Door: sociale Innovatie voor een groene economie» (2013–2016). Een besluit ten aanzien van een meerjarig commitment vanuit het Rijk op zowel de inhoud als de financiering van het uitvoeringsprogramma 2013–2016 wordt overgelaten aan het nieuwe Kabinet. In het algemeen geldt dat de activiteiten van het ministerie op het gebied van watereducatie met name gericht zijn op de doelstellingen van het Bestuursakkoord Water en de Topsector Water ten aanzien van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt.
De helpdesk water voorziet in een behoefte bij publiek en mensen die professioneel werkzaam zijn op het terrein van water. De helpdesk wordt samen met Rijkswaterstaat bekostigd. Met het oog op de komst van de Omgevingswet wordt onderzocht welke aanpassingen in de organisatie gewenst zijn en of integratie met vergelijkbare organisaties gewenst is.
De Raad voor het Deltaonderzoek wordt ondersteund in hun secretariaatvoering. Het beleid wordt geëvalueerd en de resultaten van de evaluaties worden waar mogelijk verankerd waarmee de effectiviteit wordt vergroot. Ook worden de mogelijkheden verkend voor het inzetten van innovatie en kennis in de reguliere beleidsprocessen, met name door de beleidsprioriteiten uit het Nationaal Waterplan.
11.01.02 Subsidies
-
• Sinds de verzelfstandiging van het Kadaster in 1994 heeft het ministerie de waterschappen gecompenseerd voor de kadastrale kosten. De kosteloze informatievoorziening aan waterschappen kwam toen namelijk te vervallen. De compensatie wordt in het kader van de vereenvoudiging van de administratieve lasten bij doelmatig waterbeheer, waarbij verantwoordelijkheden (ook de financiële) bij de waterschappen neergelegd worden, sinds 2011 in drie stappen afgebouwd. Ook wordt dit gedaan om invulling te geven aan de taakstelling subsidies uit het Regeerakkoord. In 2013 vindt voor het laatst een vergoeding plaats voor een derde deel van de kosten.
-
• Sinds 1 januari 2012 mogen lokale overheden op grond van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 bij het bepalen van het netto-besteedbare inkomen in het kader van de kwijtschelding rekening houden met de netto-kosten van kinderopvang. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt geld beschikbaar ter compensatie van de gederfde inkomsten van de gemeenten en waterschappen. Voor de waterschappen gaat het om € 2 miljoen per jaar. Dit geld komt in de vorm van een subsidieregeling van het ministerie van IenM beschikbaar voor de waterschappen.
-
• HGIS Partners voor Water: Het programma Water Mondiaal is een belangrijk instrument bij het realiseren van de mondiale ambities. Door de krachten te bundelen en daarmee de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren wordt bijgedragen aan de oplossingen voor de wereldwaterproblematiek. De interdepartementale samenwerking tussen de ministeries van IenM, BuZa (incl. HGIS) en EL&I wordt gecontinueerd. Onderdeel hiervan is het uitvoeringsprogramma Partners voor Water dat loopt tot en met 2015. De uitgaven worden via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gefinancierd.
11.01.03 Bijdragen aan agentschappen
Deze bijdrage heeft betrekking op beleidsadvisering, vertegenwoordiging in internationale werkgroepen, opstelling van rapportages en evaluaties en begeleiding van opdrachten aan de markt en aan Deltares. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan Rijkswaterstaat verstrekt. Tot deze opdracht behoren de bijdragen aan de uitwerking van de deelprogramma’s in het kader van het Deltaprogramma, zoals de deelprogramma’s veiligheid, zoetwater, rivieren en kust.
11.02 Waterveiligheid
11.02.01 Opdrachten
In 2013 wordt in een samenwerking tussen Rijk, koepelorganisaties en regio’s uitvoering gegeven aan het vervolmaken van de risicokaarten en de overstromingsrisicobeheerplannen (ORBP-en) voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en Schelde. De kaarten moeten uiterlijk 22 december 2013 aan de EU-commissie zijn gerapporteerd en via www.risicokaart.nl aan het publiek ter beschikking zijn gesteld. Voor zowel de kaarten als de plannen wordt gezamenlijk opdracht gegeven voor ondersteuning.
Op basis van de derde ronde toetsing op veiligheid wordt in 2013 gewerkt aan het voorbereiden van de programmering van hoogwaterbeschermingsmaatregelen als onderdeel van het Deltaprogramma. Daarnaast wordt de vierde toetsing op waterveiligheid (2017) voorbereid.
Het wettelijk toetsinstrumentarium, te weten de Hydraulische Randvoorwaarden en het Voorschrift Toetsen op Veiligheid, wordt op basis van technische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht geactualiseerd. Hiervoor worden opdrachten gegeven voor onderzoek, kwaliteitsborging en het organiseren van kennisuitwisseling.
Tenslotte vragen de huidige wettelijke normen aandacht. De huidige normen dateren grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Sindsdien is het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken flink toegenomen. Bovendien krijgen we steeds meer nieuwe technische inzichten. Op basis hiervan zijn studies uitgevoerd en met de uitkomsten wordt in het kader van het Deltaprogramma bezien in hoeverre de wettelijke normen aangepast moeten worden.
11.03 Grote oppervlaktewateren
11.03.01 Opdrachten
IenM werkt mee aan integrale gebiedsontwikkeling in het Waddengebied, onder andere met het doel om de veiligheid van het Waddengebied voor de lange termijn te kunnen waarborgen. Tevens zijn er activiteiten om Nederlandse beleidsdoelen te realiseren in samenhang met activiteiten in Duitsland en Denemarken en worden werkzaamheden uitgevoerd ter ondersteuning van de deelname door IenM aan het Regiecollege Waddengebied.
Op de Noordzee wordt ecologisch monitoringsonderzoek gedaan naar de effecten van het aanleggen van windenergie gebieden op zee. Ook wordt onderzoek verricht voor de aanwijzing van windenergiegebieden op zee. In 2013 wordt gestart met het voorbereiden van een opvolger voor de beleidsnota Noordzee, waarvoor samen met de belanghebbenden toekomstgericht onderzoek zal worden uitgevoerd. Ook wordt samengewerkt met de buurlanden bij ontwikkelingen met grensoverschrijdend effecten, waarvoor in Nederland een consultatie wordt gehouden. In voorkomende gevallen wordt onderzoek gedaan teneinde de Nederlandse belangen veilig te stellen. Op dit moment wordt er bijvoorbeeld een second opinion gevraagd naar de economische-, ecologische- en veiligheidsimpact van het windpark «Norther» in België. Ten slotte wordt een jaarlijkse bijdrage verstrekt voor het Noordzeeloket; een online loket voor informatie over de Noordzee.
Voor de Zuid-Westelijke Delta wordt een Rijksstructuurvisie uitgevoerd. Besluitvorming over de samenhangende ontwikkeling van de Grevelingen en het Volkerak–Zoommeer vindt naar verwachting plaats in 2014–2015, op basis van de rijksstructuurvisie en in samenhang met deltabeslissingen.
In het Schelde-estuarium wordt door de Vlaams-Nederlandse Schelde Commissie (VNSC) onderzoek gedaan (waaronder monitoring) ten behoeve van de uitvoering van de Scheldeverdragen met het oog op de (lange termijn) doelstellingen van deze verdragen: een duurzame balans tussen de pijlers veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid. In 2012 is op grond van het Verdrag Beleid en Beheer Schelde-estuarium een evaluatie gestart over de samenwerking tussen het Vlaams Gewest en Nederland op weg naar een veilig, duurzaam en vitaal Schelde-estuarium. Daarbij wordt de verbinding gelegd met de ontwikkelingen van het Deltaprogramma.
Wat betreft de Watertoets is in 2012 is de tweede fase van de evaluatie afgerond. Fase drie zal worden uitgevoerd in de periode 2013–2015. In het Nationaal Waterplan 2009–2015 is opgenomen dat de watertoets zal worden geëvalueerd in drie fasen. Uit de eerste twee fasen die zijn afgerond, bleek dat de watertoets in de praktijk een nuttig instrument is om vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke ordeningsprocessen te borgen. Tegelijkertijd zijn tien aanbevelingen gedaan om het functioneren in de praktijk op bepaalde punten te versterken, met name bij strategische planvorming. Daarom zal in de derde fase een visie en actieprogramma ter verbetering van de praktijk worden opgesteld en uitgevoerd.
Artikel 12 Waterkwaliteit
Algemene Doelstelling
Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland schoon (drink)water heeft.
(Doen) uitvoeren
Rol en Verantwoordelijkheden
Maatregelen op het gebied van waterkwaliteit worden verantwoord op dit artikel. De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op taken binnen het volgende onderdeel:
-
• Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren.
-
• Het nemen van de nodige maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken en te behouden in het Nederlandse deel van de Noordzee, in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie1 .
Regisseren
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de minister de afstemming van het waterbeheer rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.
De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de volgende onderdelen:
-
• Het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en de Noordzee en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in 3 planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen.2
-
• Ten aanzien van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) geldt dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, in afstemming met de minister van EL&I.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en kengetallen
KRW-maatregelen per fase per einde van het jaar (Rijkswateren).
De kengetallen hierboven geven informatie over de stand van zaken van de KRW-maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit. Het geeft een meerjarig inzicht in de voortgang van de maatregelen van de betreffende projecten. De beleidsinspanningen van de minister van IenM richten zich op hoofdstuk XII op de regie en uitvoer van deze projecten.
In het figuur is te zien dat de programma’s voortvarend worden aangepakt en de voortgang van maatregelen in voorbereiding via realisatie naar gereedheid volgens plan verloopt. Zo is te zien dat in 2011 14 maatregelen van voorbereiding naar realisatie gaan. Ook zijn in 2011 enkele maatregelen getemporiseerd als gevolg van de taakstellingen uit het regeerakkoord.
Beleidswijzigingen
Vanaf de ontwerpbegroting 2013 wordt het Deltafonds afgesplitst van het Infrastructuurfonds. Dit is in lijn met de Waterwet, waarin is opgenomen dat het Deltafonds moet zorgen voor de financiering en bekostiging van maatregelen en voorzieningen van met name waterveiligheid en zoetwatervoorziening. In verband met het amendement Lucas (Kamerstukken II 2011, 32 304, nr. 29) worden uitgaven voor maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening niet verantwoord in het Deltafonds maar op dit artikel.
De onderwerpen waterkwaliteit en KRW uit het voormalig artikelonderdeel 54.16 Verbeteren van milieukwaliteit van bodem en water zijn ook geïntegreerd in dit artikel.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen: | 48 085 | 54 669 | 20 626 | 44 129 | 15 335 | ||
Uitgaven: | 100 756 | 101 590 | 53 171 | 8 259 | 15 335 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 97% | ||||||
12.01.01 | Opdrachten | 2 818 | 2 967 | 2 649 | 3 176 | 3 175 | |
12.01.02 | Subsidies | 22 166 | 12 036 | 10 000 | 1 201 | ||
– Synergie KRW | 22 000 | 12 000 | 10 000 | 1 201 | |||
– Overige subsidies | 166 | 36 | |||||
12.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 72 883 | 83 699 | 37 626 | 1 174 | 9 455 | |
– Verbeterprogramma Waterkwaliteit rijkswateren | 59 856 | 70 864 | 31 131 | 7 000 | |||
– Natuurcompensatie Perkpolder | 7 067 | 7 000 | 1 199 | 2 000 | |||
– Natuurlijker Markermeer/IJmeer | 5 000 | 5 285 | 4 749 | 534 | |||
– Verruiming vaargeul Westerschelde | 960 | 550 | 547 | 640 | 455 | ||
12.01.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 2 889 | 2 888 | 2 896 | 2 708 | 2 705 | |
Ontvangsten |
| 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op de subsidies, de maatregelen op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening, de contributies voor de internationale riviercommissies en Oslo–Parijs (OSPAR) en de bijdrage aan UNESCO3. Het restant heeft met name betrekking op de uitvoering van activiteiten in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en de ondersteuning van de internationale riviercommissies en OSPAR in de voorbereiding en de uitvoering van hun werkzaamheden.
Extracomptabele verwijzingen
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds | 29 617 | 4 606 | 2 187 | 8 568 | 8 567 | |
Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds | 2 500 | |||||
Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds | 32 117 | 4 606 | 2 187 | 8 568 | 8 567 | |
waarvan | ||||||
2.02 | Ov.waterinvest.zoetwatervoorz. | 27 917 | 2 146 | 2 146 | 8 568 | 8 567 |
2.03 | Studiekosten | 4 200 | 2 460 | 41 |
12.01 Waterkwaliteit
Toelichting op de financiële instrumenten
12.01.01 Opdrachten
De stroomgebiedbeheerplannen onder de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), beschikbaar op www.kaderrichtlijnwater.nl, kennen een 6-jaarlijkse cyclus. Doel is om in 2027 de doelstelling van schoon water en een gezond watersysteem bereikt te hebben. Ieder jaar wordt in Water in Beeld de voortgang van de uitvoering van de maatregelen gerapporteerd. De voortgang van de uitvoering van de eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen (die in 2009 werden afgerond) wordt eind 2012 ook aan de Europese Commissie gerapporteerd. In aanloop naar de volgende cyclus vinden diverse beleidsonderzoeken plaats, onder meer naar een verdieping van de kennis over ingreep-effectrelaties en verbetering van de kosten-baten module. De volgende versie van de stroomgebiedbeheerplannen moet in 2015 klaar zijn. Proces en producten zijn beschreven in het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015, dat op 21 maart 2012 ter inzage is gelegd. De middelen voor de daadwerkelijke uitvoering van de KRW maatregelen staan onder 12.01.03.
De Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM) kent, net als de KRW, een 6-jarige plancyclus. Nu wordt tot aan 2016 gewerkt in de eerste plancyclus. In 2013 en 2014 worden op basis van de Mariene Strategie Deel I (Initiële Beoordeling, de Goede Milieu Toestand en bijbehorende milieudoelen voor 2020 en indicatoren) de volgende stappen in de implementatie voorbereid, samen met het ministerie van EL&I. Een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) maakt hier onderdeel van uit. In 2014 vindt besluitvorming plaats over Mariene Strategie Deel II, het KRM-monitoringsprogramma. In 2015 volgt Mariene Strategie Deel III, het programma van maatregelen voor onderwerpen waar aanvullend beleid nodig is om aan de richtlijn te voldoen. Daarnaast vindt een beleidsverkenning plaats naar de betekenis van kunstmatige harde substraten (zoals wrakken) en beleidsontwikkeling op het gebied van onderwatergeluid. Uitbestedingen zijn er voor het opstellen van een concept-monitoringprogramma (vaststelling 2014), de uitwerking daartoe van indicatoren en kennisontwikkeling op het gebied van zwerfvuil en onderwatergeluid. Hierbij wordt maximaal ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU-programmering) en op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden.
12.01.02 Subsidies
-
• Subsidies worden verstrekt aan de Wageningen Universiteit IMARES voor het onderzoeksprogramma Monitoring and Evaluation of Spatially Managed Areas (MESMA) en het NWO voor het nationaal programma voor Zee- en Kustonderzoek. Daarnaast is sprake van een subsidie aan Stichting de Noordzee voor het programma op weg naar een gezonde zee en een subsidie aan Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) voor het Van Iersel Drainage systeem.
Deze subsidies lopen in 2013 af.
-
• Synergie KRW/Waterbeheer 21e eeuw; In 2009 zijn de eerste subsidiemiddelen uitgegeven. Het merendeel van de middelen is reeds via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) aan de provincies verstrekt (overeenkomstig het afgesproken kasritme). De projecten moeten uiterlijk op 31 december 2012 zijn gestart en uiterlijk op 31 december 2015 zijn afgerond.
12.01.03 Bijdragen aan agentschappen
Maatregelen in het hoofdwatersysteem op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening, worden als servicepakket waterkwaliteit van Rijkswaterstaat verantwoord op dit artikel.
-
• Verbeterprogramma waterkwaliteit Rijkswateren:
In 2010 is gestart met de realisatie van het Verbeterprogramma Water kwaliteit Rijkswateren (eerste planperiode Kaderrichtlijn Water). Het Verbeterprogramma bevat een maatregelenpakket, dat opgenomen is in het Beheerplan Rijkswateren (BPRW2009). Het maatregelenpakket voor de eerste planperiode, zal met uitzondering van het deel dat door de taakstelling van Regeerakkoord Rutte tot na 2015 is getemporiseerd, in 2015 gereed zijn. Tegen die tijd wordt bezien welke maatregelen na 2015 nog moeten worden uitgevoerd. Daar dienen dan in elk geval de getemporiseerde maatregelen, de resultaten van het Innovatieprogramma KRW, de toestand van de waterkwaliteit en de financiële situatie op dat moment bij worden betrokken.
-
• Natuurcompensatie Perkpolder:
Project «Natuurcompensatie Perkpolder» maakt onderdeel uit van het wettelijk verplichte natuurcompensatieprogramma voor de tweede verdieping van de Westerschelde. Dit project is inmiddels betrokken bij de gebiedsontwikkeling Perkpolder. De gebiedsontwikkeling combineert de natuurdoelstelling met functies als wonen en recreatie en innovatieve concepten voor de lange termijn waterveiligheid. Tweede helft 2012 zal de gunning van het realisatiecontract plaatsvinden. De realisatie vindt plaats in de jaren 2013–2015.
-
• Verruiming vaargeul Westerschelde:
De derde verruiming van de vaargeul van de Westerschelde (zowel op Vlaams als Nederlands grondgebied) is uitgevoerd en gefinancierd door het Vlaams Gewest. Dit geldt ook voor het onderhoud van de verruimde vaargeul. Nederland financiert maximaal € 30 miljoen op Nederlands grondgebied voor wrakkenberging, kabels- en leidingbescherming, vaargeulwandverdediging, onderzoek en monitoring.
-
• Natuurlijker Markermeer / IJmeer:
Door de afsluiting van het Markermeer en IJmeer van het IJsselmeer door de Houtribdijk kan het water niet vrij meer stromen. Bij harde wind wordt er veel slib van de bodem losgemaakt, wat het water vertroebelt. Hierdoor is sprake van een voortdurende verslechtering van de ecologische situatie, waarbij de Natura2000 instandhoudingsdoelstelling voor het gebied in gevaar komt. Het programma Natuurlijker Markermeer/ IJmeer heeft tot doel om mogelijke maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit te onderzoeken en in de praktijk te toetsen. Hieruit volgt een pilot om te experimenteren met de maatregelen in het klein. De resultaten zullen in 2015 leiden tot een advies aan het Kabinet over welke mogelijke maatregelen in de toekomst nodig zijn voor het op peil brengen en houden van de waterkwaliteit van het Markermeer en IJmeer.
12.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Nederland is partij in de verdragen waarin de internationale riviercommissies voor de Rijn, Maas en Schelde zijn opgericht. In deze commissies bespreekt Nederland watervraagstukken, op het gebied van kwaliteit, droogte en overstroming. De contributie voor deze commissies wordt jaarlijks vastgesteld. Daarnaast worden de commissies ondersteund in de voorbereiding en de uitvoering van hun werkzaamheden.
Voor de internationale zee bestaat het OSPAR-verdrag, wat een soortgelijke commissie kent als de riviercommissies, maar dan voor de internationale samenwerking en afstemming over vraagstukken op gebied van mariene milieu, ecologie en biodiversiteit in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee. Ook voor OSPAR is jaarlijks contributie verschuldigd.
Door middel van twee Memoranda of Understanding (MOU’s) wordt UNESCO ondersteund. Het gaat hier om ondersteuning van het grondwaterinstituut «IGRAC» en om capacity building door UNESCO-IHE. De activiteiten versterken de langjarige samenwerking in de Deltalanden uit het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid is een van de prioriteiten van de Europese Commissie. Zo stond het jaar 2012 in het teken van water. Dat jaar presenteert de Europese Commissie een nieuwe strategie voor waterbeleid, de Blueprint to Safeguard Europe’s Water. Eventuele beleidsaanpassing naar aanleiding van de evaluatie zal zoveel mogelijk binnen het bestaande EU beleidsinstrumentarium (o.a. stroomgebied benadering) haar beslag krijgen.
Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling
Algemene Doelstelling
Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp geprioriteerd worden en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.
Regisseren
Rol en Verantwoordelijkheden
Het Rijk kiest bij het ruimtelijk beleid voor een selectieve beleidsinzet op 13 nationale belangen. Bij deze 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Rijk blijft daarnaast verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. In dit kader werkt het Rijk aan meer eenvoudige regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang. In 2013 wordt deze nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling vormgegeven. De uitvoering van het rijksbeleid op de 13 nationale belangen is beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR – Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. 50).
Door een goede afstemming met de andere overheden en met maatschappelijke partners kan de rijksrol zo efficiënt mogelijk worden ingevuld. De Minister van Infrastructuur en Milieu is vanuit deze rol verantwoordelijk voor:
-
• De vernieuwing en vereenvoudiging van het omgevingsrecht.
-
• Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie. Het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders.
-
• Vanuit de ruimtelijke invalshoek bijdragen aan (de nieuwe) bestuurlijke structuren en inrichting.
-
• De duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.
-
• Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals de Rijksstructuurvisie Wind op Land, de Rijksstructuurvisie Ondergrond en de Rijksstructuurvisie Amsterdam – Almere – Markermeer.
-
• Verdere ontwikkeling van kennis op het ruimtelijke vlak en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.
-
• De structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling.
-
• Via de gebiedsagenda’s in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen (nationale) ruimtelijke projecten, verstedelijking, infrastructuur en (openbaar) vervoer op een zodanige wijze dat het afgestemde investeringsbeslissingen tussen Rijk en regio in het BO-MIRT ondersteunt.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en kengetallen
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal in samenwerking met het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) de bestaande tweejaarlijkse monitor van de Nota Ruimte ombouwen naar een tweejaarlijkse monitor Infrastructuur en Ruimte. De monitor Infrastructuur en Ruimte zal primair de realisatie van de nationale belangen onderzoeken, afgezet tegen de gestelde ambities. Op basis hiervan wordt verantwoording afgelegd aan de Tweede Kamer en kunnen eventuele aanpassingen in het beleid worden gedaan.
De monitor omvat alle dertien nationale belangen uit het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Voor dit artikel zijn de volgende kengetallen van belang (SVIR- Kamerstukken, 2011/2012, 32 660, nr. A/50):
Nationaal belang SVIR | Doel SVIR | Voorlopige kengetallen monitor Infrastructuur en Ruimte | Nulmeting 2010 |
---|---|---|---|
1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren | Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s | – Internationale concurrentie Nederlandse regio’s | Zie de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2012, nulmeting. www.pbl.nl/publicaties/2012 of www.compendiumvoordeleefomgeving.nl |
Bereikbaarheid | – Nabijheid wonen-werken | – 0,4% toename bereikbare banen tussen 2000 en 2010 | |
Vestigingsklimaat | – Fysiek vestigings-klimaat | Monitor Infrastructuur en Ruimte 2012, nulmeting. www.pbl.nl/publicaties/2012 of www.compendiumvoordeleefomgeving.nl | |
2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energie voorziening en de energietransitie | Realisering netwerk SEV-III | – Toename netlengte hoogspannings-lijnen met spanning 220 kV en hoger | – ----- |
Transitie duurzame energie | – Verbruik hernieuwbare energie | – 4,2% (2011) | |
Doelstelling windenergie | – Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee | – 2 237 MW in 2010 | |
3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen | Buisleidingen in gereserveerde stroken | – Toename rode ontwikkelingen buisleiding-stroken | – ----- |
4. Efficiënt gebruik van de ondergrond | Winning oppervlaktedelfstoffen verbinden met andere functies | – Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond | – |
13 Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten | Ladder voor duurzame verstedelijking | – Ladder voor duurzame verstedelijking | – Evaluatie in 2014 |
Bron: www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/ Monitor Infrastructuur en Ruimte, nulmeting 2012
Basis-waarde | Peil-datum | Streef-waarde 1 | Periode | Realisatie 2011 | Streefwaarde 2 | Periode | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 Gebruik nationaal Georegister 1a deelnemende Organisaties 1b beschreven datasets 1c unieke gebruikers | Index is 100 100% = 75 100% = 2 548 100% = 10 944 | 31-12-2011 | Index is > 100 | 2011 | 133% = 100 181% = 4 616 141% = 15 481 | Gebruik relevante overheidsbestanden 100% | 2014 |
2 Implementatie Inspire | Inspire-monitor indicatoren | 15-5-2010 | Beter dan 2010- | 2013 | nvt | Volledig Inspire Compliant | 2016 |
Beter conform Inspire | nvt | ||||||
3 Basisregistraties: | |||||||
BAG opbouw registratie gebruik | 100% 100% | 31-12-2011 | 100% >50% | 2011 | >99% >35% | 100% >90% | 2014 |
BRT opbouw registratie gebruik | 100% 100% | 31-12-2011 | 100% >75% | 2011 | 100% >60% | nvt >90% | 2014 |
BGT opbouw registratie gebruik | 100% 100% | 31-12-2011 | >40% nvt | 2011 | >30% nvt | >90% >90% | 2014 |
BRK opbouw registratie gebruik | 100% 100% | 31-12-2011 | 100% 100% | 2011 | 100% 100% | nvt nvt | |
BRO opbouw registratie gebruik | 100% 100% | 31-12-2011 | >10% nvt | 2011 | <10% nvt | >90% >90% | 2015 |
Beleidswijzigingen
In 2012 is de koers ingeslagen naar een andere ruimtelijke ordening. Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. Door hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden zijn gemeenten en provincies in staat om de opgaven integraal, doeltreffend en met kwaliteit aan te pakken. In 2013 zal het Rijk de overgang naar de nieuwe rol- en taakverdeling samen met de andere overheden definitief vorm geven en komen tot een heldere verdeling van verantwoordelijkheden.
Het Rijk vindt, zoals uiteengezet in de SVIR, de 9 stedelijke regio’s van de mainports, brainport, greenports en de valleys van nationale betekenis. De opgaven in deze gebieden worden opnieuw bekeken en vervolgens wordt de vernieuwde rijksrol bepaald. Om gebiedsontwikkelingen van de grond te krijgen zoekt het Rijk in samenwerking met marktpartijen en andere overheden naar nieuwe vormen van samenwerking en financiering.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen: | 157 114 | 136 317 | 248 607 | 254 471 | 188 563 | ||
Garantieverplichtingen | 65 344 | 65 344 | 65 344 | 65 344 |
| ||
Uitgaven: | 147 634 | 108 299 | 195 601 | 188 907 | 188 563 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 85% | ||||||
13.01 | Ruimtelijk Instrumentarium | 20 485 | 15 549 | 11 729 | 10 660 | 10 655 | |
13.01.01 | Opdrachten | 17 238 | 13 999 | 10 579 | 10 410 | 10 405 | |
13.01.02 | Subsidies | 3 247 | 1 550 | 1 150 | 250 | 250 | |
13.02 | Geo-informatie | 30 556 | 30 141 | 30 031 | 29 908 | 29 802 | |
13.02.01 | Opdrachten | 1 980 | 2 030 | 2 035 | 2 036 | 2 037 | |
13.02.05 | Bijdrage aan ZBO en RTW | 28 576 | 28 111 | 27 996 | 27 872 | 27 765 | |
13.03 | Gebiedsontwikkeling | 39 530 | 24 059 | 14 179 | 2 583 | 2 582 | |
13.03.01 | Opdrachten | 757 | 725 | 2 119 | 33 | 32 | |
13.03.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 38 773 | 23 334 | 12 060 | 2 550 | 2 550 | |
– Bufferzones | 5 303 | ||||||
– Projecten BIRK | 19 642 | 15 529 | 12 060 | ||||
– Projecten Nota Ruimte | 13 828 | 7 805 | |||||
– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied | 2 550 | 2 550 | |||||
13.04 | Ruimtegebruik bodem | 57 063 | 38 550 | 139 662 | 145 756 | 145 524 | |
13.04.01 | Opdrachten | 9 321 | 7 824 | 6 706 | 6 505 | 6 369 | |
13.04.02 | Subsidies | 18 138 | 14 538 | 4 538 | |||
– Bedrijvenregeling | 6 400 | 6 400 | |||||
– Overige subsidies | 11 738 | 8 138 | 4 538 | ||||
13.04.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 20 904 | 14 588 | 128 418 | 139 251 | 139 155 | |
– Meerjarenprogramma Bodem | 13 946 | 14 588 | 128 418 | 139 251 | 139 155 | ||
– Programma Gebiedsgericht instrumentarium | 6 958 | ||||||
13.04.07 | Bekostiging | 8 700 | 1 600 | ||||
– Uitvoering klimaatadaptie | 8 700 | 1 600 | |||||
Ontvangsten |
| 934 | 934 | 934 | 934 | 934 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op de uitvoering van het omgevingsloket, bijdragen aan de Nota Ruimte-, de BIRK- en de NSP-projecten, de bodemsaneringen van NS terreinen, de bedrijvenregeling, lopende incidentele subsidies, bijdragen in onderzoeksinspanningen met betrekking tot de klimaatadaptatie, de uitvoering van de basisregistraties en opdrachten in de sfeer van de geo-informatie/Inspire. Het restant heeft enerzijds betrekking op mogelijke knelpunten in de uitvoering van de Wet bodembescherming en incidentele subsidies. Anderzijds gaat het om budgetten die nodig zijn voor de uitvoering van het lopende ruimtelijke beleid, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Deltaprogramma en dergelijke.
13.01 Ruimtelijk instrumentarium
Toelichting op de financiële instrumenten
13.01.01 Opdrachten
Uitvoering SVIR
De financiële middelen omvatten het houden van zicht op de realisatie van de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur en het zorgdragen voor kennis. Hiertoe behoren bijdragen aan de uitvoering van de monitor Infrastructuur en Ruimte, evaluaties over de realisatie van doelen, het uitvoeren van beleidsverkenningen en tot slot financiële bijdragen aan kennisinstituten, hoogleraren en het op peil houden van de vakkennis. De actieve ondersteuning van provincies en gemeenten in krimpregio’s door middel van kennis en experimenten wordt voortgezet.
Ontwerp en geo-analyse
Architectuur en ruimtelijk ontwerp zijn van belang voor «een goed systeem van ruimtelijke ordening»; één van de dertien nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Goed ontwerp en goede ontwerpers dragen bij aan de samenhang, duurzaamheid en het verdienvermogen van de samenleving en leveren zo meerwaarde op maatschappelijk, economisch en cultureel terrein. De financiële middelen voor architectuur en ruimtelijk ontwerp worden gebruikt om de positie van het ontwerp en de ontwerpers te versterken. Dit is enerzijds gericht op de eigen rol en verantwoordelijkheid van het Rijk en anderzijds op het versterken van lokale en regionale ontwerpkwaliteit en -kracht. In de Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013–2016 «Werken aan Ontwerpkracht» is dit uitgewerkt. De Actieagenda is een interdepartementaal werkprogramma dat gelijktijdig met deze begroting aan de Tweede Kamer wordt verstuurd.
Naast geld voor het ontwerp omvat het budget tevens financiële middelen voor de ontwikkeling en het beheer van geo-analyse en voor de digitale verplichtingen die aan ruimtelijke plannen worden gesteld.
Vernieuwing omgevingsrecht
Binnen de interdepartementale programmadirectie Eenvoudig Beter wordt gewerkt aan de integrale Omgevingswet (Ow) en de implementatie van de Crisis- en Herstelwet (Chw). De Omgevingswet stroomlijnt het complex aan ruimtelijke wet- en regelgeving. In 2013 bereidt IenM het eerste concept Omgevingsbesluit en de Invoeringswet voor. In de invoeringswet wordt een groot aantal wetten aangepast aan de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast werkt het Rijk in 2013 verdere ideeën uit over hoe de onderliggende regelgeving beter ingedeeld kan worden volgens de principes van de Omgevingswet. Ook dit maakt betere besluitvorming mogelijk en geeft meer inzicht in het omgevingsrecht. De financiële middelen worden ingezet voor het nader uitwerken en testen van de instrumenten die landen in de Ow, het stroomlijnen van de onderliggende regelgeving, voor de doorlopende consultatie van de Ow, voor het omgevingsmanagement en voor de implementatie van de Ow en de implementatie van de Chw.
Digitalisering ruimtelijk instrumentarium
Een van de kerntaken voor de komende jaren is de digitalisering van het omgevingsrecht inclusief de ruimtelijk juridische instrumenten. De doorontwikkeling van Omgevingsloket online, RO-online en de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKPB) vormen onderdeel van de digitalisering van het omgevingsrecht. Het Omgevingsloket online is de digitale voorziening waarin aanvragen om omgevingsvergunning worden gedaan. RO-Online is de landelijke digitale registratie voor alle ruimtelijke plannen in Nederland. De WKPB heeft tot doel de toegankelijkheid van belastende overheidsbesluiten (publiekrechtelijke beperkingen) te verbeteren. De komende jaren wordt het omgevingsloket toekomstvast gemaakt en wordt RO-online aangepast voor de uitvoering van de omgevingswet.
Deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering
Het deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma verkent hoe ruimtelijke maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van de gevolgen van overstroming, een hevige regenbui, langdurige droogte en extreme hitte. De voorstellen vanuit het deelprogramma vormen onderdeel van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie.
VerDuS
Verbinden van Duurzame Steden (VerDuS) is een onderzoeksprogramma van NWO waarin hetRijken private partijen nauw samenwerken aan onderzoek naar actuele vraagstukken en innovaties op het gebied van de bereikbaarheid, leefbaarheid en ruimtelijke ordening van stedelijke gebieden in delta’s. Inzet van middelen is bedoeld voor het ontwikkelen, delen en toepassen van kennis voor het realiseren van duurzame gebiedsontwikkeling in het stedelijke deltagebied.
13.01.02 Subsidies
-
• Klimaatbuffers: Het programma klimaatbuffers ondersteunt de realisatie van natuurprojecten die de effecten van klimaatverandering tegengaan. Een coalitie van natuurorganisaties krijgt hiertoe subsidies. De verplichtingen hiervoor zijn in het verleden reeds aangegaan. De projecten binnen het programma zijn allen in uitvoering.
-
• Afronding voorbeeldprojecten landschap: Het Innovatieprogramma Mooi Nederland stimuleert vanaf begin 2009 verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. 58 Voorbeeldprojecten kregen in dit kader medefinanciering uit de Innovatieregeling Mooi Nederland. Uiterlijk 2019 zal het laatste project zijn gerealiseerd. Naar aanleiding van de motie Wiegman is geld van het innovatieprogramma ook beschikbaar gesteld voor «Voorbeeldgebieden Investeren in het landschap». Deze pilot-projecten worden medio 2015 afgerond.
13.02 Geo-informatie
13.02.01 Opdrachten
De structurele middelen zijn bestemd voor de exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen voor de Europese verplichtingen, waaronder de implementatie van de Europese richtlijn Inspire, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens.
Verder zijn hier opgenomen de opdrachten aan onder meer Geonovum, SAGEO en Geofort in het licht van de beleidsuitvoering portefeuille geo-informatie.
13.02.05 Bijdragen aan ZBO/RWT
Het betreft een bijdrage aan het Kadaster. De investeringen zijn bestemd voor de ontwikkeling en realisatie van de basisregistratie grootschalige topografie en voor de gezamenlijke ontsluiting van geo-informatie in Nederland. In 2013 omvat dit het daadwerkelijk in beheer nemen/geven nationale geo-informatie infrastructuur (PDOK), brede verspreiding van aansluitingen op en gebruik van het nationaal georegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn Inspire.
De middelen voor exploitatie, beheer en toezicht betreffen de basisregistraties (grootschalige) topografie, kadaster en adressen en gebouwen.
13.03 Gebiedsontwikkeling
13.03.01 Opdrachten
Het MIRT is het programma van projecten/programma’s in het ruimtelijk fysieke domein. De nadruk ligt op projecten en programma’s waaraan het Rijk financieel bijdraagt. Ook projecten en programma’s waaraan het Rijk niet financieel bijdraagt, maar die wel van rijksbelang zijn, worden in het MIRT besproken. Het streven is een brede afstemming van alle (samenhangende) projecten van verschillende overheidslagen en in verschillende beleidssectoren, om te komen tot een efficiënte inzet van overheidsmiddelen. In het MIRT wordt ook de samenhang met decentrale belangen en regionale opgaven besproken. Dit doet het Rijk met de regio voor alle ruimtelijke en mobiliteitsonderwerpen in de bestuurlijke overleggen MIRT aan de hand van de gezamenlijke gebiedsagenda’s van Rijk en regio.
13.03.04 Bijdragen mede overheden
-
• bufferzones: Bufferzones betreffen de oude rijksverplichtingen uit het Investeringsfonds ILG. De resterende verplichtingen van het Rijk voor de bufferzones zullen via een decentralisatie-uitkering in het provinciefonds worden opgenomen. Het Rijk en IPO hebben mede hierover overeenstemming bereikt in het kader van het bestuursakkoord natuur.
-
• projecten nota ruimte: Het budget is een extra impuls voor de versterking van de economische concurrentiepositie, krachtige steden en platteland, borging belangrijke ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. Beoogd wordt alle projecten te decentraliseren. De financiële reeks betreft alleen uitgaven voor bestaande afspraken.
-
• projecten BIRK: Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) is ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in stedelijke centra of stedelijke gebieden. De projecten zijn volop in uitvoering. De financiële bijdrage van een groot aantal projecten is in 2011 al overgemaakt naar het gemeentefonds, waarmee de projecten gedecentraliseerd zijn.
-
• Nieuwe Sleutel Projecten (NSP): het budget is ingezet ter ontwikkeling en versterking van 6 centra in nationale stedelijke netwerken door (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijn (HSL) stations en omgeving.
-
• Bestaand Rotterdams Gebied (BRG): de financiële middelen voor BRG zijn bijdragen tot en met 2021 om de doelstellingen zoals verwoord in de uitwerkingsovereenkomst van het deelproject Bestaand Rotterdams Gebied van 2 september 2005 te kunnen bereiken.
13.04 Ruimtegebruik bodem
13.04.01 Opdrachten
Het beleidsonderbouwend onderzoek betreft onder meer onderzoek ten behoeve van de Structuurvisies «Ondergrond» en «Wind op land», de fundamentele herziening van de Wet bodembescherming en de aanpassing van de financiering van de Commissie MER. Ten behoeve van het opstellen van de structuurvisies en bijbehorende besluitvorming worden voor iedere structuurvisie onder meer onderzoeken, een plan-m.e.r. en publieksconsultatie uitgevoerd.
13.04.02 Subsidies
-
• Bedrijvenregeling: Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, worden subsidies in het kader van de bedrijvenregeling vastgelegd.
-
• NS bodem: Dit betreft de subsidie aan de Stichting Bodemsanering NS op basis van het convenant Bodemsanering NS- percelen (d.d. 21 december 1995).
-
• Programma Commissie MER: Het betreft een vergoeding aan de, bij wet ingestelde, Commissie voor de milieueffectrapportage. De vergoeding wordt door IenM (60 procent), EL&I (30 procent) en OCW (10 procent) bekostigd. Voorzien is dat de financiering van de Commissie in de komende jaren zal wijzigen zoals in het Regeerakkoord VVD – CDA 2010 is vastgelegd. In 2012 wordt vastgelegd hoe het wettelijk instrument MER na 2013 wordt gefinancierd. De subsidie vanuit IenM wordt afgebouwd. De bedoeling is dat de MER kostendekkend gaat worden door de tarieven van een vrijwillige MER stapsgewijs te verhogen.
-
• Incidentele subsidies: Dit betreft o.a. subsidies aan de Stichting Kennisontwikkeling Bodem.
13.04.04 Bijdragen mede overheden
-
• Meerjarenprogramma bodem: De bijdragen voor de sanering van vervuilde bodem worden verleend aan het bevoegde gezag voor het uitvoeren van een bij wet toegekende taak. De budgetten t/m 2014 zijn grotendeels toegekend via Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing en de Decentralisatie-uitkering (DUB) bij het ministerie van BZK. In de periode t/m 2014 is ook budget voorzien voor knelpunten zoals het project «Cadmium in de Kempen» en Moerdijk.
-
• Programma Gebiedsgericht Instrumentarium; Onder dit programma vallen o.a. de budgetten die onderdeel vormden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied en waarvan de resterende middelen via een decentralisatie-uitkering in het provinciefonds kunnen worden opgenomen.
13.04.07 Bekostiging
-
– Kennis voor klimaat: Het onderzoeksbudget is aan de Stichting Kennis voor Klimaat toegekend ten behoeve van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat.
-
– Klimaat voor Ruimte: Het onderzoeksbudget is aan de Stichting Klimaat voor Ruimte toegekend ten behoeve van het Onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte.
-
– MKB krediet: Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering te krijgen. IenM sluit aan bij de garantieregeling van EL&I.
Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid
Algemene Doelstelling
Om weggebruikers snel, veilig, betrouwbaar en duurzaam van A naar B te laten reizen via de weg ontwikkelt, beheert en benut IenM het hoofdwegennet. Er wordt ingezet op samenwerking met decentrale wegbeheerders en er worden ontwikkelingen aan voertuigen en gedrag aangejaagd.
Dit draagt bij aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland
(Doen) Uitvoeren
Rol en verantwoordelijken
De minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de minister zorgt voor:
-
• De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur en gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).
-
• De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten.
-
• De uitvoering van het beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat als beheerder van het hoofdwegennet. De beheer en onderhoud activiteiten zijn op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen) terug te vinden.
-
• Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het meerjarenprogramma Geluid (MJPG).
Regisseren
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van Rijkswaterstaat in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur.
Deze regierol wordt concreet ingevuld door:
-
• Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid.
-
• Een slim gebruik van de huidige en toekomstige infrastructuur, wordt met het programma Beter Benutten -naast investeringen in de infrastructuur- gewerkt aan het terugdringen van de files met 20 procent op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land, ten opzichte van een situatie zonder het programma Beter Benutten (zie ook artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor). Samen met de regio’s worden de afgesproken gebiedspakketten in het kader van Beter Benutten uitgevoerd om zo op basis van maatwerk de beoogde effecten te realiseren. Daarbij is er nadrukkelijk ook samenwerking met het bedrijfsleven.
-
• Met de inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid wordt het aantal verkeersdoden en ernstig verkeersgewonden verminderd. Dit Plan richt zich op verbetering van het gedrag van diverse gebruikers als ook hun voertuigen en de infrastructuur.
-
• De vaststelling in 2012 van een beleidsimpuls aan het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020. Dit is een uitwerking van de strategie met focus op verbetering van de verkeersveiligheid van de prioritaire aandachtsgebieden: fietsers, ouderen en jonge beginnende bestuurders.
-
• Samen met decentrale overheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders.
-
• Het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet door middel van maatregelen (zowel generaal en locatie specifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en kengetallen
Basis- waarde 2001 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | Streefwaarde 2020 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald1. | 86% | 80% | 80% | 84% | 83% | 80% | 100% |
Bron: Rijkswaterstaat/DVS, 2012
De reistijd op een traject is acceptabel als de streefwaarde voor de reistijd wordt gehaald. De streefwaarde voor trajecten van het hoofdwegennet tussen steden is een reistijd in de spits van maximaal 1,5x de reistijd buiten de spits (referentiesnelheid 100 kilometer/uur). Op trajecten rond de vijf grote steden en trajecten op niet-autosnelwegen van het hoofdwegennet is de streefwaarde maximaal 2,0. Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn er 82 trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn.
| Basis-waarde peildatum | Waarde 2006 | Waarde 2007 | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Waarde 2010 | Waarde 2011 | Streef-waarde peildatum |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Lokale luchtkwaliteit NO2 | 0 knelpunten langs rijkswegen 2015 | |||||||
Geluids-knelpunten langs hoofdwegen | 12 000 | 12 000 | 12 000 | 12 000 | 12 000 | 7 500 | 7 500 | 0 knelpunten langs rijkswegen 2015 |
Bron: Rijkswaterstaat DVS
Voor lokale luchtkwaliteit geldt dat uiterlijk per 1 januari 2015 op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor NO2 gehaald moet worden. Tussenliggende waarden zijn niet vastgesteld. Voor PM10 wordt op alle locaties langs rijkswegen aan de grenswaarde voldaan die geldt vanaf 11 juni 2011.
Het saneringsprogramma aanpakken geluidsknelpunten langs spoor- en hoofdwegen is in 2011 van start gegaan. Het Meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG) pakt de geluidsknelpunten langs hoofdwegen (>65 dB Lden) aan, zoals in de Nota Mobiliteit geformuleerd. Voor 10 procent van de woningen zal de aanpak bestaan uit gevelisolatie en zal de belasting boven de 65 dB blijven. Indien mogelijk wordt nu al meteen bij reconstructie van een (spoor)weg om andere redenen dan geluid een geluidsknelpunt aangepakt.
Bron: Rijkswaterstaat DVS
Het aantal ernstig verkeersgewonden over 2011 is niet eerder beschikbaar dan in het najaar van 2012.
Beleidswijzigingen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een actualisatie van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt o.a. de Nota Ruimte en Structuurvisie Randstad 2 040, de Mobiliteitsaanpak en de Nota Mobiliteit. Daarmee is de SVIR «Kapstok»voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties.
De Monitor Infrastructuur en Ruimte zal zicht houden op de effecten van het SVIR-beleid en zal eens per twee jaar worden opgesteld. In 2012 is de eerste nulmeting aan de Tweede Kamer gezonden, in 2014 is de eerste vervolgmeting beschikbaar (Kamerstukken II, 2011/2012, 32 660, nr. 51).
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 40 180 | 30 303 | 30 847 | 27 996 | 27 950 | ||
Uitgaven | 40 405 | 36 136 | 30 547 | 27 996 | 27 947 | ||
waarvan juridisch verplicht | 54% | ||||||
14.01 | Netwerk | 20 215 | 16 880 | 12 849 | 10 334 | 10 293 | |
14.01.01 | Opdrachten | 17 079 | 14 274 | 8 683 | 7 734 | 7 713 | |
14.01.02 | Subsidies | 856 | 26 | 1 586 | 20 | 0 | |
14.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 2 280 | 2 580 | 2 580 | 2 580 | 2 580 | |
14.02 | Veiligheid | 20 190 | 19 256 | 17 698 | 17 662 | 17 654 | |
14.02.01 | Opdrachten | 6 191 | 5 764 | 6 897 | 6 861 | 6 853 | |
14.02.02 | Subsidies | 13 215 | 13 014 | 10 335 | 10 335 | 10 335 | |
14.02.03 | Bijdrage aan agentschappen | 784 | 478 | 466 | 466 | 466 | |
Ontvangsten | 6 782 | 6 782 | 6 782 | 6 782 | 6 782 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op subsidies en bijdragen aan de diverse verkeersveiligheidsorganisaties. Het restant heeft met name betrekking op het uitvoeren van onderzoeken en het uitvoeren van verschillende verkeersveiligheidscampagnes
Extracomptabele verwijzingen
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds | 2 466 758 | 2 890 111 | 2 100 030 | 2 381 094 | 2 353 439 | |
Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds | 262 105 | 182 025 | 57 573 | 490 329 | 112 698 | |
Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds | 2 728 863 | 3 072 136 | 2 157 603 | 2 871 423 | 2 466 137 | |
waarvan | ||||||
12.01 | Verkeersmanagement | 22 072 | 18 734 | 20 539 | 20 412 | 19 700 |
12.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 413 383 | 494 538 | 350 416 | 361 701 | 475 926 |
12.03 | Aanleg | 1 451 135 | 1 595 467 | 895 243 | 1 858 548 | 1 405 260 |
12.04 | GIV/PPS | 420 256 | 566 737 | 508 980 | 251 390 | 188 606 |
12.06 | Netwerkgebonden kosten HWN | 422 017 | 396 659 | 382 425 | 379 372 | 376 644 |
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid | ||||||||
Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet) |
|
|
|
|
|
|
| |
Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Motorrijtuigenbelasting | ||||||||
Nihiltarief OV-bussen op LPG | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Vrijstelling taxi's | 50 | 52 | 53 | 55 | 57 | 58 | 60 | |
Vrijstelling wegenbouw | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto's | 108 | 190 | 250 | 6 | 11 | 0 | 0 | |
Belastingen op personenauto's en motorrijwielen | ||||||||
Teruggaaf taxi's | 70 | 71 | 74 | 77 | 81 | 84 | 87 | |
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto's | 1 | 1 | 9 | |||||
Verlaging lastendruk op arbeid | ||||||||
b) gericht op werknemers | ||||||||
Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto's | 196 | 240 | 254 | 245 | 215 | 215 | 214 | |
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen | ||||||||
Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement | 71 | 72 | 74 | 75 | 77 | 78 | 80 | |
Heffingskorting groen beleggen | 62 | 41 | 42 | 43 | 43 | 44 | 45 | |
Energiebelasting | ||||||||
Teruggaaf kerkgebouwen | 7 | 7 | 8 | 8 | 8 | 9 | 9 | |
Teruggaaf non-profit | 22 | 23 | 26 | 28 | 29 | 30 | 31 | |
Vrijstellingen grootverbruik in de energiebelasting | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 |
14.01 Netwerk
Toelichting op de financiële instrumenten
14.01.01 Opdrachten
De opdrachten betreffen diverse onderzoeken op het gebied van lucht, geluid en wegmaatregelen.
Daarnaast vinden uitgaven plaats voor de inrichting van het European Register of Road Transport Undertakings (ERRU). Dit register vormt het hart van de nieuwe Europese verordening voor het opleggen van aanvullende voorwaarden voor de toegang tot het beroep van internationaal goederen- en personenvervoer.
Opdrachten aan de Landsadvocaat worden gegeven ten behoeve van het bijstaan van de Minister in bezwaar- en beroepsprocedures.
Er worden uitgaven gedaan voor het sectorakkoord logistieke efficiency, tunnelveiligheid en vindt in 2013 de eindafrekening plaats van het stimuleringsprogramma Duurzame logistiek.
Voor het programma Beter Benutten vindt opdrachtverlening plaats voor het Beter Benutten communicatieplan, monitoring en evaluatie, expertgroepen en voor de gebiedspakketten. Tenslotte worden uitgaven gedaan ten behoeve van het Nationaal programma Beter benutten bestaande uit Intelligent Transport Systems (ITS), knooppunten, fiscaliteit en logistiek.
14.01.02 Subsidies
Uitgaven hebben betrekking op in voorgaande jaren verstrekte stimuleringssubsidies proeftuinen duurzame mobiliteit en het CO2 reductieprogramma. Daarnaast worden subsidies verstrekt aan het Instituut voor duurzame Mobiliteit (IvDM) voor het uitvoeren van het programma het Nieuwe Rijden, aan de stichting VERN voor het verbeteren van het imago van de logistieke sector, aan de Stichting Carbon-Light Mobility (CLIM) voor het uitvoeren van «De Stille Klimaat Coalitie».
In het kader van Beter Benutten wordt subsidie verstrekt aan de Koninklijke vereniging MKB Nederland.
14.01.03 Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan Rijkswaterstaat voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
14.02 Veiligheid
14.02.01 Opdrachten
In het kader van vereisten aan voertuig en technologie vinden ISA-pilots (intelligente snelheidsassistent) plaats met een verzekeraar en leasemaatschappij. Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door deelname aan Euro NCAP. Euro NCAP beoordeelt realistisch en onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s best verkochte auto’s.
Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt ondermeer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd.
Het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers gebeurt onder meer door onderzoek naar botsvriendelijke autofronten.
14.02.02 Subsidies
Er worden subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig verkeer Nederland (VVN), ANBO, Fietsersbond, Team Alert en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV).
Voor het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers vindt samenwerking met ouderenbonden en andere maatschappelijke organisaties plaats. Er wordt uitvoering gegeven aan het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel. Het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan de verkeersveilige mobiliteit van senioren bij gelijkblijvende of toenemende mobiliteit. Het programma biedt een stimulans voor het aanbod van activiteiten voor senioren, waarmee zij hun verkeersveilig gedrag kunnen vergroten.
Daarnaast ontvangt het CBR een vergoeding voor de onderzoeken naar de rijvaardigheid alsmede de geestelijke en lichamelijke geschiktheid die zij uitvoeren en waarvan de kosten ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) voor rekening van het Rijk komen.
14.02.03 Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan Rijkswaterstaat voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
Artikel 15 Openbaar vervoer
Algemene doelstelling
Reizigers veilig, betrouwbaar en snel vervoeren gericht op gemak en eenvoud door een optimaal openbaar vervoer netwerk. De verantwoordelijkheid van de minister inzake spoor wordt toegelicht in artikel 16.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake regionaal openbaar vervoer (o.a. regionaal openbaar vervoer, taxi, waddenveren). Ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De rol «regisseren» heeft specifiek betrekking op de volgende onderdelen:
-
• Het stellen van regels en de kaders (wetgeving) voor het openbaar vervoer (overheden, marktpartijen en reizigers). De regels en kaders hebben betrekking op het openbaar vervoer per bus, tram en metro, het CVV (Regiotaxi) en het openbaar vervoer over water.
-
• Het faciliteren (waar nodig) van de decentrale overheden om ervoor te zorgen dat zij optimaal hun rol kunnen vervullen (denk daarbij aan het stimuleren van fietsgebruik, het landelijk fietsdiefstalregister en de nationale database voor reisinformatie voor het openbaar vervoer).
-
• Het faciliteren van pilot-projecten de sociale veiligheid in het openbaar vervoer (in samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie).
-
• Het financieren van grote regionale en lokale projecten, vanuit artikel 14 op het Infrastructuurfonds: Regionaal, lokale infrastructuur. Via artikel 25 Brede doeluitkering (op hoofdstuk XII) wordt het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken gefinancierd.
-
• Het verlenen van concessies voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel). De decentrale overheden verlenen concessies aan het regionaal openbaar vervoer (onder andere bus, tram, metro, gedecentraliseerde treindiensten, boot en CVV). Marktpartijen verrichten het vervoer en zijn concessienemers.
-
• Het opstellen van wet- en regelgeving voor het taxivervoer om de vakbekwaamheid, tarieven en de toegang tot de markt te reguleren. De meeste besloten busregelgeving wordt in EU en internationaal verband voorbereid en vastgelegd in internationale verdragen, welke worden ingepast in nationale regelgeving.
-
• Het beschikbaar laten maken van reisinformatie en waar nodig optreden als regisseur.
-
• De implementatie van de OV-chipkaart en de invulling van de permanente structuur voor de governance daarvan.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|
Stadsregio's | 3,6 | 3,6 | 3,7 | 3,9 | 4,0 |
Provincies | 2,9 | 2,8 | 2,81 | 2,8 | 2,9 |
Totaal | 6,5 | 6,4 | 6,5 | 6,7 | 6,9 |
Bron: WROOV
Toelichting
De reizigerskilometers hebben alleen betrekking op de kilometers die zijn afgelegd met bus, trein en metro. De reizigerskilometers die met de regionale treinen zijn afgelegd worden niet meegeteld.
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|
Algemeen oordeel | 7,0 | 7,2 | 7,2 | 7,2 | 7,2 |
Informatie en veiligheid | 7,3 | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,5 |
Rijcomfort | 7,0 | 7,2 | 7,2 | 7,2 | 7,3 |
Tijd en doorstroming | 6,0 | 6,2 | 6,5 | 6,5 | 6,6 |
Prijs | 6,3 | 6,5 | 6,3 | 6,3 | 5,9 |
Bron: KpVV – Klantenbarometer 2011
Toelichting
Cijfers 2004–2006 zijn in 2007 aangepast (Kamerstukken II, 2007–2008, 23 645, nr. 191 dd 12 maart 2008)4
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer | |||||||
– Reizigers (1) | 7,6 | 7,8 | 7,8 | 7,9 | 7,9 | 7,9 | 7,9 |
– Personeel (2) | 6,5 | 6,3 | nb | 6,3 | nb | 6,5 | nb |
Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in % | |||||||
– Reizigers (3) | 25 | 25 | 23 | 23 | 24 | 23 | nb |
– Personeel (4) | 56 | 65 | nb | 69 | nb | 64 | nb |
Bron: KpVV – Klantenbarometer 2011 en KpVV – Reizigersmonitor, 2010
www.kpvv.nl/templates/mercury.asp?page_id=2035&onderwerp_sub=6
(1) Alle gegevens in de tabel hebben betrekking op het stads- en streekvervoer.
(2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het voertuig.
(3) Dit is het ongewogen gemiddelde van de bus-, tram-, metro- en regionale trein reizigers, die ooggetuige en/of slachtoffer zijn geweest van één of meerdere incidenten.
(4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Bij (3) en (5). Voor personeel wordt tweejaarlijks gemeten.
Output | Verwachte ontwikkeling | Landelijke ontwikkeling relatief | 4 grote steden |
---|---|---|---|
Waardering consument (gebruikers)1 | Verbetering | Constant hoog: | Iets lager dan het landelijk gemiddelde |
2005: 7,2 (precies: 7,16) | 2005: niet gemeten | ||
2006: 7,2 (precies: 7,22) | 2006: 7,2 | ||
2007: 7,2 | 2007: 7,1 | ||
2008: 7,3 | 2008: 7,4 | ||
2009: 7,2 | 2009: 7,2 | ||
2010: 7,5 | 2010: 7,2 | ||
2011: 7,8 | 2011: 7,1 | ||
Prijsontwikkeling (straattaxi)2 | Prijsdaling | ||
2005: +1,7% | 2005: + 1,6% | ||
2006: + 1,9% | 2006: + 2,6% | ||
2007: + 3,9% | 2007: + 3,6% | ||
2008: 1,2 % | 2008: – 24,6% tot + 6% | ||
2009: varieert van 1,2% voor stadsrit en 1,1% voor buitenrit (2) | 2009: varieert van 0,1% voor stadsrit en – 0,1% voor buitenrit (2) | ||
2010: varieert van + 1,2% voor stadsrit en + 1,1 % voor buitenrit | 2010: +0,2% voor een stadsrit en +0,4% voor een buitenrit | ||
2011: stadsrit + 2,6% buitenrit + 2,2,% | 2011: stadsrit 0,0% buitenrit –0,4% |
Bron: TNS Consult, I&O Research.
Toelichting
Jaarlijks vindt onderzoek plaats naar zowel de waardering van de consument als de prijsontwikkeling van het taxivervoer. In 2011 is gekozen voor een gewijzigde onderzoeksopzet, waarbij niet langer een algemene waardering van het taxigebruik wordt gevraagd. De waardering is nu gebaseerd op de ervaring van de klant tijdens zijn meest recente taxirit. In de 4 grote steden vindt jaarlijks mystery shopper onderzoek plaats naar de kwaliteit van de straattaxi. De landelijke prijsontwikkeling van de straattaxi wordt jaarlijks gemeten voor een tweetal referentieritten; één met 5 kilometer lengte (meest voorkomende rit in de steden) en één met een lengte van 15 kilometer (vooral kleinere steden en platteland).
Beleidswijzigingen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een actualisatie van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt o.a. de Nota Ruimte en Structuurvisie Randstad 2 040, de Mobiliteitsaanpak en de Nota Mobiliteit. Daarmee is de SVIR «kapstok» voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties.
15 Openbaar vervoer | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 6 362 | 6 325 | 7 362 | 7 247 | 7 241 | |
Uitgaven | 8 316 | 8 122 | 7 362 | 7 247 | 7 241 | |
Waarvan juridisch verplicht | 75% | |||||
15.01 Openbaar vervoer | 8 316 | 8 211 | 7 362 | 7 247 | 7 241 | |
15.01.01 Opdrachten | 6 470 | 6 243 | 5 434 | 5 192 | 5 186 | |
15.01.02 Subsidies | 851 | 884 | 933 | 1 060 | 1 060 | |
15.01.03 Bijdrage aan agentschappen | 995 | 995 | 995 | 995 | 995 | |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op een bijdrage aan Rijkswaterstaat en subsidies. Het restant heeft met name betrekking op het uitvoeren van taken inzake de implementatie van de OV- Chipcard, de implementatie van de Boord Computer Taxi en de ontwikkeling en bouw van de Nationale Databank Openbaar Vervoergegevens, maar ook onderzoeken op het gebied van decentraal/regionaal vervoer en uitgaven ter stimulering van de marktwerking in het openbaar vervoer.
Extracomptabele verwijzingen
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds | 135 983 | 261 728 | 153 353 | 256 606 | 398 886 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds | ||||||
Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds | 135 983 | 261 728 | 153 353 | 256 606 | 398 886 | |
waarvan | ||||||
14.01 | Grote regionaal/lokale projecten | 60 771 | 104 304 | 99 025 | 44 005 | 234 585 |
14.02 | Regionale mobiliteitsfondsen | 30 257 | 13 276 | 319 | 150 | 1 015 |
14.03 | RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid | 44 955 | 144 149 | 54 009 | 212 451 | 163 286 |
Artikel 15: Openbaar vervoer | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Omzetbelasting verlaagd tarief | ||||||||
Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer) | 769 | 831 | 958 | 998 | 1 039 | 1 082 | 1 127 |
15.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
Dit betreft voornamelijk (lopende) opdrachten ten behoeve van de implementatie van de OV- Chipcard, de implementatie van de Boord Computer Taxi en de ontwikkeling en bouw van de Nationale Databank Openbaar Vervoergegevens. Daarnaast maken uitgaven voor het OV-Loket, de concessie Waddenveren en het fietsbeleid onderdeel uit van deze middelen.
15.01.02 Subsidies
Het betreft een subsidie aan de Fietserbond, de subsidie voor de Geschillencommissie taxi en de subsidies voor de (monitoring van) sociale veiligheid in het openbaar vervoer.
15.01.03 Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de jaarlijkse Agentschapbijdrage aan Rijkswaterstaat voor de beleidsondersteunde en adviserende taken ten behoeve van het openbaar vervoer.
Artikel 16 Spoor
Algemene doelstelling
Optimaal personen- en goederenvervoer per spoor voor reizigers, verladers en afnemers en een veilige en betrouwbare hoofdspoorweginfrastructuur met voldoende capaciteit.
(Doen) Uitvoeren
Rol en verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de spoorweginfrastructuur.
Om hier invulling aan te geven wordt ProRail als uitvoerder ingeschakeld. De rol «uitvoeren» heeft betrekking op:
-
• Verkenningen en planuitwerkingen
-
• Aanleg van projecten
-
• Beheer waaronder: inframanagement, verkeersleiding en capaciteitsmanagement
Regisseren
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het spoorbeleid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. De verantwoordelijkheid van IenM heeft betrekking op de volgende onderdelen:
-
• Het vormgeven van de «Lange Termijn Spooragenda». Dit is de agenda voor wat vanuit maatschappelijk belang bereikt moet worden op het gebied van spoorvervoer.
-
• Het aansturen van het beheer van en vervoer over spoor via concessies. Tot 1 januari 2015 heeft ProRail de beheerconcessie voor een doelmatig en doeltreffend beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Vanaf 2015 wordt een nieuwe beheerconcessie verleend. Het vervoer op het hoofdrailnet is vastgelegd in de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet met de Nederlandse Spoorwegen, die tot 1 januari 2015 loopt. Vanaf 2015 wordt tot de verlening van een nieuwe concessie overgegaan. Met ingang van 2015 wordt ook de Hogesnelheidslijn (HSL) onder de hoofdrailnet concessie gebracht.
-
• Het realiseren van een betrouwbare, duurzame en veilige spoorweginfrastructuur door eisen te stellen aan het hoofdspoor en de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van betrokkenen helder te omschrijven in de spoorwegwetgeving.
-
• Het zorgen voor veilige lokale spoorwegen (tram en metro) door de wet lokaal spoor (in werking vanaf medio 2013).
-
• Het zorgdragen voor de vormgeving van en implementatie van de internationale regelgeving en het opstellen van regels en kaders voor het vervoer per spoor. Daarbij gaat het onder andere om de capaciteitsverdeling op het spoor. Marktpartijen verrichten het vervoer.
-
• Het opstellen van kaders voor het goederenvervoer per spoor, knooppunten met andere modaliteiten en achterlandverbindingen. Samen met overheden en infrastructuurbeheerders werken we aan de drie Europese spoorgoederencorridors (naar Frankrijk, Italië en Polen/Tsjechië) die in ons land beginnen, waarbij de regelgeving zoveel mogelijk wordt afgestemd op de Nederlandse situatie.
-
• De roadmap European Railway Traffic Management System (ERTMS), een algemene veiligheidsaanpak, het plan van aanpak voor snelheidsverhoging op het spoor en daaropvolgend de uitvoering ervan.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | Grenswaarde 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Beschikbaarheid infrastructuur | 99,40% | 99,62% | 99,51% | 99,55% | 99,39% | |
Geleverde treinpaden | 97,80% | 98,70% | 98% |
Toelichting
Tot 2010 werd «beschikbaarheid van de infrastructuur» als belangrijkste indicator gehanteerd. Vanaf 2010 is daarnaast ook de indicator «geleverde treinpaden» in beschouwing genomen. Dit is waar het de vervoerders als gebruiker van het spoor uiteindelijk om gaat. Vanaf 2012 wordt daarom alleen nog maar de indicator «geleverde treinpaden» gemonitord worden en zal de indicator «beschikbaarheid infrastructuur» komen te vervallen.
Basiswaarde 2003 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | Grenswaarde Vervoerplan 20111 | Realisatie 2011 | Streefwaarde 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Indicator: 3 minuten punctualiteit HRN2 | 83,1% | 87,0% | 86,8% | 86,6% | 86,5% | is voor 2011 niet meer bepaald | 89,6% | |
Indicator: 5 minuten punctualiteit HRNn102 | 93% | 92,8% | 92,5% | 93%1 | 94,7% | 93% | ||
Reizigerspunctualiteit | 90% | 91,5% | ||||||
Klantoordeel op tijd rijden (% dat een 7 of hoger geeft) | 52% | 51% |
Bron: NS, vervoerplan 2012
Spoorveiligheid (naar risicodrager)
Hieronder staan de indicatoren voor spoorwegveiligheid toegelicht. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers, aangegeven in NRV (national reference value) en MWA (moving weighted average). De Europese systematiek wordt ook toegepast in de Derde Kadernota Railveiligheid. Niet voor iedere indicator bestaat een NRV. De tabel met de ontwikkeling van de MWA’s wordt dan ook alleen getoond daar waar een NRV aanwezig is.
Beoordelingsjaar 2011 | 2010 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Nr. | Risico-drager | Omschrijving indicator | Indicator berekend | NRV | MWA 2011 | MWA 2010 |
1.1 | Reiziger | FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigertreinkm’s | 0 | 3,43 | 3,04 | 3.42 |
1.2 | Reiziger | FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerkm’s | 0 | 0,03 | 0,02 | 0.03 |
2 | Personeel | FWSI onder spoorpersoneel / jaar / mld treinkm’s | 0,67 | 1,27 | 1,15 | 1.22 |
3.1 | Overweg-gebruiker | FWSI onder overweggebruikers / jaar / mld treinkm's | 76,51 | 106,92 | 85,79 | 105.84 |
3.2 | Overweg-gebruiker | FWSI onder overweggebruikers / jaar / ((treinkm’s*aantal overwegen)/ lijnkm’s) | 87,36 | 117,02 | 94,79 | 115.32 |
4 | Anderen | FWSI onder onbevoegden op het spoor / jaar / mld treinkm’s | 26,27 | 2,38 | 8,72 | 2,38 |
5 | Onbevoegden | FWSI onder «anderen (derden)» / jaar / mld treinkm» | 6,74 | 4,09 | 4,22 | 4,09 |
6 | Overall | Totaal FWSI / jaar / mlrd treinkm’s | 110,47 | 120,9 | 98,85 | 119,8 |
Bron: Zie het rapport Railveiligheidsindicatoren 2011, Kamerstuk 29 893 nr.135.
2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|
Aantal treinbewegingen | 220 | 400 | 450 |
Bron: KeyRail
In 2012 neemt het aantal treinen verder toe. Het gebruik van de Betuweroute in de eerste helft van 2012 is hoger dan de eerste helft 2011.
Basiswaarde peildatum | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Geluidknelpunten langs spoorwegen. Bron: Prorail | 12 500 woningen | 7 500 woningen | 8 900 woningen | 7 200 woningen | (1) | (1) | (1) |
Aantal opgeloste MJPO knelpunten. Bron: RWS/DVS. | 0 in 2004 | 0 | 0 | 0 | 3 | 2 | 2 (2) |
http://www.mjpo.nl/downloads/100267-DWW-Jaarverslag09_LR1.pdf |
|
|
|
|
|
|
|
(1) De regelgeving liggend onder Swung-1 is nog niet afgerond. Zodra dit het geval is, zal de saneringsvoorraad bekend worden en kan het MJPG (meerjarenprogramma geluidsanering) formeel starten. Vanaf dat moment zal over de knelpunten uit het MJPG worden gerapporteerd. | |||||||
(2) De ecoducten bij Hulshorst en Nijverdal zijn gerealiseerd. |
Bron: Prorail, RWS/DVS
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Klantoordeel veiligheid reizigers (1) | 74 | 76 | 78 | 78 | 78 | 79,1 |
Reizigers die slachtoffer/ooggetuige zijn geweest van tenminste één incident | 29 | 28 | 26 | 24 | 28 | (3) |
Percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid overdag in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt | 88 | 91 | (2) | 91 | (2) | (4) |
Percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid 's avonds in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt | 55 | 63 | (2) | 60 | (2) | (4) |
Percentage NSR-medewerkers dat één of meerdere incidenten heeft meegemaakt | 21 | 19 | 20 | 20 | 20 | 20 |
Bron: Nederlandse Spoorwegen
Toelichting
(1) In het Vervoerplan5 van NS wordt voor sociale veiligheid, net als voor diverse andere zorggebieden, het klantoordeel gebruikt. Het klantoordeel veiligheid geeft een percentage en niet een cijfer. Het klantoordeel is het gewogen gemiddelde van de klantoordelen overdag en »s avonds in de trein en overdag en »s avonds op stations.
(2) Wordt niet jaarlijks door NS gemeten. NS houdt gemiddeld een keer per twee jaar een enquête onder medewerkers. Sociale veiligheid is een van de onderwerpen die aan bod komen.
(3) Ten tijde van het ter perse gaan was dit jaarverslag nog niet beschikbaar. Komt eind april.
(4) Het percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid ’s avonds en overdag in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt wordt door NS onderzocht in de enquête die gemiddeld een keer per twee jaar onder haar medewerkers wordt gehouden. De enquête wordt nog wel uitgevoerd, maar op een andere wijze waarin hierboven genoemde vraagstellingen niet meer voorkomen. IenM zal deze percentages daarom in het vervolg niet meer in deze tabel opnemen.
Beleidswijzigingen
De vigerende visie op de toekomst van het spoor heeft geleid tot de huidige prioriteiten in het spoordossier in brede zin en tot het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) meer in het bijzonder. Het is van belang om de doelen voor het spoor voor de komende jaren te actualiseren, in samenhang te bezien en daarin te prioriteren. Hiervoor wordt een langetermijnvisie opgesteld: de «Lange Termijn Spooragenda». Deze zal bestaan uit een zevental hoofddoelen, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de Tijdelijke commissie Onderhoud en Innovatie spoor. Dit is de agenda voor wat vanuit maatschappelijk belang bereikt moet worden op het gebied van spoorvervoer. De Lange Termijn Spooragenda zal concrete hoofddoelen bevatten voor het spoor, die vertaald worden naar operationele doelstellingen op basis waarvan keuzes voor de toekomst gemaakt kunnen worden. In dit verband zals zoals aangegeven in de kabinetsreactie de programmering van projecten en programma’s en de samenhang daartussen.
De afgelopen jaren is ook duidelijk geworden dat stappen moeten worden gezet voor wat betreft betrouwbaarheid van de treindienst tijdens bijvoorbeeld winterweer of andere verstoringen. Daarnaast is het aantal passages van stoptonend seinpassages nog steeds te hoog en is door ProRail een ambitie om naar maximaal 10 van dergelijke passages per jaar te gaan neergezet. Op deze ambities zal actief worden gestuurd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een actualisatie van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt o.a. de Nota Ruimte en Structuurvisie Randstad 2040, de Mobiliteitsaanpak de Nota Mobiliteit. Daarmee is de SVIR «Kapstok» voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 9 473 | 6 030 | 6 020 | 5 868 | 5 865 | ||
Uitgaven | 38 049 | 25 106 | 15 096 | 5 868 | 5 865 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 97% | ||||||
16.01.01 | Opdrachten | 3 595 | 3 760 | 3 750 | 3 598 | 3 595 | |
16.01.02 | Subsidies | 34 377 | 21 346 | 11 346 | 2 270 | 2 270 | |
– Subsidies Bijzondere Spoordiensten | 25 170 | 12 170 | 2 170 | 2 170 | 2 170 | ||
– Subsidie bodemsanering NS percelen | 9 076 | 9 076 | 9 076 | ||||
– Overige subsidies | 131 | 100 | 100 | 100 | 100 | ||
16.01.05 | Bijdragen aan internationale organisatie | 77 | |||||
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op subsidies, bijdragen aan internationale organisaties, medeoverheden en aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Het restant heeft met name betrekking op het uitvoeren activiteiten ter ondersteuning van het beheer van en vervoer over het spoor via concessies, het programma Hoogfrequent Spoor en de uitvoering van de Lange Termijn Spooragenda.
Extracomptabele verwijzingen
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds | 2 137 752 | 2 328 957 | 2 346 105 | 2 269 030 | 2 364 576 | |
Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds | 60 000 | 59 999 | 237 999 | 181 999 | 194 207 | |
Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds | 2 197 752 | 2 388 956 | 2 584 104 | 2 451 029 | 2 558 783 | |
waarvan | ||||||
13.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 1 324 515 | 1 236 384 | 1 236 800 | 1 111 748 | 1 210 581 |
13.03 | Aanleg | 706 311 | 986 382 | 1 181 055 | 1 172 552 | 1 181 262 |
13.04 | GIV/PPS | 148 776 | 148 040 | 148 099 | 148 580 | 148 790 |
13.07 | Rente en aflossing | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 |
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.02 (Betuweroute) van het Infrastructuurfonds | 4 699 | 6 000 | 6 000 |
16.01 Spoor
Toelichting op de financiële instrumenten
16.01.01 Opdrachten
Dit betreft voornamelijk (lopende) opdrachten ten behoeve van de nieuwe beheer- en vervoerconcessie, het vervolg van de exploitatie Betuweroute en een bijdrage aan het Platform transportveiligheid. Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) onderdeel uit van deze middelen, welke een vergoeding is voor haar werk op het gebied van spoor (o.a. de Vervoerkamer). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.
16.01.02 Subsidies
-
• Subsidies bijzondere spoordiensten: betreffen subsidies voor lijnen die na de gunning van het hoofdrailnet in 2005 aan het hoofdrailnet zijn toegevoegd. Met de Nederlandse Spoorwegen (NS) is in 2009 afgesproken dat deze subsidies per 2015 naar nul gaan omdat de exploitatie van het HRN in zijn geheel behoorlijk winstgevend is.
-
• Subsidie bodemsanering NS-percelen: sinds 1996 dragen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (en zijn voorganger) en de Nederlandse Spoorwegen jaarlijks geld aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS) voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen.
-
• Overige subsidies: dit betreft voornamelijk lopende maatregelen in het kader van het actieplan Groei op het Spoor, een jaarlijkse bijdrage ten behoeve van de Complete Lijn Uitschakeling en de inzet van de 25kV Spanningtester (CLU+) op de Betuweroute en HSL in het kader van de daartoe gesloten overeenkomst met de betrokken Veiligheidsregio’s alsmede enkele kleine subsidies (Expert Netwerk Veiligheid Spoorvervoer (ENVS) en Rover).
16.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Dit betreft een bijdrage aan de Organisation pour les transports internationaux ferroviaires (OTIF). Deze internationale organisatie richt zich vooral op het creëren van een uniform rechtssysteem voor het vervoer van passagiers en vracht per rails.
Artikel 17 Luchtvaart
Algemene doelstelling
Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de mainports van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:
-
• Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken stelt de minister normen (en handhaaft deze). Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de minister naar een internationaal level playing field. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA) en anderen.
-
• Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten cruciaal (multilateraal en bilateraal). De minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen.
-
• Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de luchthavengebieden de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd. IenM zorgt voor de regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security en handhaaft de regelgeving om de publieke belangen te waarborgen. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand.
-
• De minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en efficiënter gebruiken van de capaciteit in het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties (co-locatie) en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen de Functional Airspace Block Europe Central (FABEC).
-
• De minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot mainportbeleid.
-
• Voorts geeft IenM invulling aan de wettelijke verplichtingen, zoals het nemen van omzettingsbesluiten (aanpassing aan nieuwe wetgeving) en luchthavenbesluiten voor de regionale luchthavens van nationale betekenis, en het vrijwaren van de veiligheidssloopzone van Schiphol.
-
• Voorts zet de minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.
-
• Tevens draagt de minister zorg voor een actieve inzet van Nederland in internationale gremia waar discussies worden gevoerd en besluiten worden genomen die van invloed zijn op het Nederlandse mainportbeleid, zoals in de Europese Raad van Transportministers.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en kengetallen
Indicatoren
Veld | Stand van zaken/planning aanwijzing gereed | Beslissing Op Bezwaar | Beroep/RvS |
---|---|---|---|
Lelystad | 2009 | nvt | 2011 |
Budel | Gereed | nvt | |
Ameland | Gereed | nvt | |
Hoogeveen | Gereed | nvt | |
Texel | Gereed | nvt | |
Terlet | Gereed | nvt | |
Seppe | Gereed | nvt | |
Noord-Oost polder | Gesloten | nvt | |
Teuge | Gereed | 2009 | 2011 |
Maastricht | Gereed | 2011 | 2012 |
Midden-Zeeland | Gereed | nvt | |
Eelde | Gereed | 2010 | 2012 |
Rotterdam | 2010 | nvt | 2011 |
Hilversum | Gereed | nvt | |
Drachten | Gereed | nvt |
Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012
Voor alle regionale luchthavens zijn in het verleden onder het regime van de (oude) Luchtvaartwet aanwijzingen geslagen. De tabel geeft een beeld van de luchthavens waar op grond van het aanwijzingsbesluit een bezwaar- en/of beroepsprocedure is doorlopen.
In 2001 is het AanwijzingbesluitGroningen Airport Eelde gewijzigd om de baanverlenging op de luchthaven mogelijk te maken en nieuwe geluidszones voor de luchthaven vast te stellen. De Raad van State heeft op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in de laatste beroepsprocedure: de baanverlenging is goedgekeurd, de Aanwijzing van Groningen Airport Eelde met een verlengde landingsbaan is onherroepelijk geworden.
Basiswaarde 2009 | Gerealiseerd 2010 | Gerealiseerd 2010 | Streefwaarde 2020 | |
---|---|---|---|---|
Gerealiseerde vliegbewegingen t.o.v. plafond 510 000 | 390 000 | 386 000 | 420 000 | 510 000 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2012
Voor de luchthaven Schiphol is tot 2020 een plafond aan het aantal vliegbewegingen aan de orde. Met het oog op netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainport gebonden verkeer. In het convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol» is tussen Schiphol en het Rijk overeen gekomen dat op het moment dat 95 procent van het plafond van 510 000 vliegbewegingen op Schiphol gerealiseerd wordt de afspraken uit het convenant in werking treden. Het Rijk is hierbij verantwoordelijk voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. De marktontwikkeling op Schiphol wordt daarom nauwlettend gevolgd.
Basiswaarde 2009 | Gerealiseerd 2010 | Streefwaarde 2011 | Streefwaarde 2015 | Streefwaarde 2020 | |
---|---|---|---|---|---|
Luchthavencapaciteit Eindhoven | 0 | 0 | 0 | 10 000 | 25 000 |
Luchthavencapaciteit Lelystad | 0 | 0 | 0 | 5 000 | 35 000 – 45 000 |
Bron: De individuele luchthavenbesluiten van het kabinet
De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70 000 extra vliegbewegingen per jaar) vindt plaats in een tempo en uitvoering waarmee de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt doordat Schiphol hiermee meer ruimte krijgt voor écht mainportverkeer, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol».
Op basis van het Aldersadvies Eindhoven heeft het kabinet in 2010 besloten tot uitvoering van de afspraken over het accommoderen en in een luchthavenbesluit vastleggen van 25 000 extra vliegbewegingen waarmee het totaal in 2020 uitkomt op circa 43 000 vliegbewegingen.
De feitelijke toevoeging van capaciteit vindt plaats op het moment dat deze is vastgelegd in het luchthavenbesluit. De procedure is gestart in 2011 en zal naar verwachting in 2012 worden afgerond.
Voor de ontwikkeling van Lelystad is aan de heer Alders gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken voor een scenario van de ontwikkeling van totaal 35 000 – 45 000 vliegbewegingen. Voorjaar 2012 heeft de Alderstafel Lelystad haar advies uitgebracht. Na de zomer van 2012 volgt hierop de kabinetreactie.
Veld | Gereed | |
---|---|---|
Luchthavenbesluit | Omzettingsbesluit | |
Midden-Zeeland | 2012 | |
Hoogeveen | 2011 | |
Teuge | 2010 | |
Seppe | 2011 | |
Budel | 2011 | |
Drachten | 2011 | |
Ameland | 2011 | |
Stadskanaal | 2012 | |
Terlet | 2011 | |
Hilversum | 2012 | |
Texel | 2012 | |
Maastricht | voor 2015 | |
Lelystad | voor 2015 | |
Rotterdam | voor 2015 | 2012 |
Groningen–Eelde | voor 2015 | 2012 |
Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012
Het bevoegd gezag over de luchthavens die geen functie hebben voor groot handelsverkeer en internationale bereikbaarheid en daarmee een beperkt nationaal belang dienen, is met de wet Regelgeving Burgerluchthaven en Militaire Luchthavens (RBML) gedecentraliseerd naar de provincies, omdat die beter in staat zijn om op regionaal niveau de kosten en baten van deze luchthavens af te wegen. Dit zijn de zogenaamde luchthavens van regionale betekenis. De wet RBML is op 1 november 2009 in werking getreden. Voor de burgerluchthavens van regionale betekenis moet het Rijk omzettingsregelingen vaststellen.
In de loop van 2012 zijn de laatste omzettingsregelingen van deze groep luchthavens gerealiseerd.
De omzettingsregelingen voor de luchthavens van nationale betekenis zullen in de loop van 2012/2013 worden geslagen. Vervolgens moet voor de luchthavens van nationale betekenis uiterlijk op 1 november 2014 een luchthavenbesluit onder RBML zijn vastgesteld.
Omschrijving experiment | Start | Besluit obv evaluatie |
---|---|---|
Bochtstraal Hoofddorp/Nieuw Vennep | 2010 | 2011 |
Uitbreiden CDA's | 2012 | |
Alternatief M17 | 2011 | LVB in procedure |
Nieuw normen en handhavingsstelsel | 2010 | begin 2013 |
Overige routemaatregelen | vanaf eind 2011 |
|
Bron: voor start Staatscourant en voor besluiten brieven aan de Tweede Kamer
De geplande experimenten komen voort uit de Aldersafspraken middellange termijn. IenM is verantwoordelijk voor de formele procedure (Artikel 8.23a Wet Luchtvaart). Voorwaarde hierbij is dat de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS) bij advies heeft aangegeven dat het experiment een gunstig effect kan hebben op de hinderbeleving. Belangrijke ijkpunten zijn de start van het experiment nadat de regeling gepubliceerd is en, volgend op de evaluatie, het besluit over het al dan niet definitief uitvoeren van de maatregel.
Ten aanzien van de Continuous Descent Approaches (CDA’s) is aan de Alderstafel afgesproken om in 2012 te starten met het vliegen van nieuwe routes. Ten aanzien van maatregel 17, die voorziet in het verlengen van de nachtprocedure tot 06.30 in de ochtend, is afgesproken deze te continueren, zolang het verkeersvolume dit toelaat. Een alternatief hiervoor is vooralsnog nog niet aan de orde.
Ten aanzien van het nieuwe normen en handhavingsstelsel is geen formeel experiment gestart cf 8.23a. Een formeel experiment is immers eerst aan de orde op het moment dat de grenswaarden in handhavingspunten moeten worden aangepast. Wel is afgesproken het experiment na het eerste jaar (eind 2011/begin 2012) en na het tweede jaar (eind 2012/begin 2013) te evalueren. Op basis van de eindevaluatie wordt besloten het nieuwe stelsel al dan niet in te voeren en de wetgeving hiervoor aan te passen.
Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag) | Realisatie 2010 | Realisatie 2011 | Streefwaarde 2012 e.v. |
---|---|---|---|
London Heathrow (LHR) | 1 | 1 | |
Parijs (CDG) | 3 | 3 | |
Frankfurt (FRA) | 2 | 2 | |
Gatwick | 6 | 5 | |
Schiphol | 5 | 7 | < LHR, FRA, CDG |
Zürich | 4 | 6 | |
München | 7 | 4 | |
Brussel | 8 | 8 | |
Madrid | 9 | 9 |
|
Bron: SEO, Benchmark Luchthavengelden en Overheidsheffingen 2011
Het streven is om de huidige positie van Schiphol onder die van Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle te houden.
Kengetallen
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | Grens | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
TRG score | 6,36 | 6,55 | 6,62 | 6,057 | 6,118 | 6,47 | 9,72 |
Bron: Handhavingsrapportage Schiphol (AAS) 2011
Het totale risicogewicht (TRG) is de som van de vermenigvuldiging van het maximale startgewicht met de ongevalkans per vliegbeweging. Het streven is dat het TRG van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar niet meer dan 9,724 ton bedraagt (vastgelegd in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol). Door het hanteren van een grenswaarde wordt het door het luchtverkeer veroorzaakte risico beheerst. De overheid ziet erop toe dat de gestelde grenswaarde niet wordt overschreden.
Luchthaven | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam | 245 | 250 | 258 | 246 | 253 | 263 | 271 |
Frankfurt | 279 | 285 | 288 | 291 | 284 | 283 | 288 |
London Heathrow | 181 | 188 | 181 | 177 | 171 | 165 | 174 |
Parijs Charles de Gaulle | 239 | 249 | 260 | 273 | 272 | 271 | 268 |
Brussel | 132 | 131 | 158 | 190 | 183 | 188 | 200 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS) , op basis van APGdat (DIIO), januari 2012
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam | 405 | 423 | 436 | 428 | 391 | 386 | 420 |
Frankfurt | 482 | 482 | 485 | 480 | 458 | 458 | 481 |
London Heathrow | 472 | 471 | 476 | 473 | 460 | 449 | 476 |
Parijs Charles de Gaulle | 514 | 533 | 544 | 551 | 518 | 492 | 507 |
Brussel | 231 | 232 | 241 | 236 | 212 | 205 | 214 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam | 44 | 46 | 48 | 47 | 44 | 45 | 50 |
Frankfurt | 52 | 53 | 54 | 53 | 51 | 53 | 56 |
London Heathrow | 68 | 67 | 68 | 67 | 66 | 66 | 69 |
Parijs Charles de Gaulle | 54 | 57 | 60 | 61 | 58 | 58 | 61 |
Brussel | 16 | 17 | 18 | 19 | 17 | 17 | 19 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam | 1 450 | 1 527 | 1 610 | 1 568 | 1 286 | 1 512 | 1 524 |
Frankfurt | 1 864 | 2 031 | 2 074 | 2 021 | 1 808 | 2 199 | 2 133 |
London Heathrow | 1 306 | 1 306 | 1 314 | 1 401 | 1 278 | 1 473 | 1 484 |
Parijs Charles de Gaulle | 1 767 | 1 884 | 2 053 | 2 039 | 1 819 | 2 177 | 2 088 |
Brussel | 700 | 706 | 762 | 659 | 449 | 476 | 475 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006 | 2,8 | 2,44 | 2,08 | 1,72 | 1,4 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | nb |
Gerealiseerd | 3,1 | 1,8 | 1,2 | 1,2 | 1,3 | 1,4 | 1,6 | 1,9 | 1,2 | 2,8 | 1,6 |
Bron: Eurocontrol /CFMU, Performance Review Report, jaar 2011
Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim.
Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning en human resource management. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.
2010 | |
---|---|
Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht | 2,8 |
Gerealiseerd | 3,1 |
Bron: Eurocontrol /CFMU, Performance Review Report, jaar 2011
Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde en-route vertraging per controlled flight in het Nederlandse luchtruim en de gemiddelde vertraging op Schiphol tezamen.
Periode | TVG |
---|---|
Gedurende het gehele etmaal (Lden) | 63.46 dB(A) |
Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight) | 54.44 dB(A) |
Bron: Luchthavenverkeerbesluit 2004
Beleidswijzigingen
De komende jaren wordt verder uitwerking gegeven aan de Luchtvaartnota. De uitvoeringsagenda bij de Luchtvaartnota is hierbij leidend.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 14 958 | 9 782 | 8 186 | 12 207 | 10 704 | ||
Uitgaven | 23 341 | 22 305 | 23 883 | 11 728 | 11 719 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 74% | ||||||
17.01 | Luchtvaart | 23 341 | 22 305 | 23 883 | 11 728 | 11 719 | |
17.01.01 | Opdrachten | 20 836 | 19 922 | 21 637 | 9 484 | 9 475 | |
– Opdrachten GIS | 14 312 | 13 473 | 16 625 | 2 914 | 2 914 | ||
– Overige opdrachten | 6 524 | 6 449 | 5 012 | 6 570 | 6 561 | ||
17.01.02 | Subsidies | 1 277 | 1 155 | 1 018 | 1 016 | 1 016 | |
17.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 48 | 48 | 48 | 48 | 48 | |
17.01.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 1 180 | 1 180 | 1 180 | 1 180 | 1 180 | |
Ontvangsten |
| 42 751 | 44 851 | 28 111 | 6 628 | 25 |
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Accijnzen | |||||||
Vrijstelling accijns luchtvaartuigen | 958 | 990 | 1 012 | 1 033 | 1 053 | 1 073 | 1 093 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011
Budgetflexibiliteit
Het grootste deel van de uitgaven (een bedrag van € 18,9 miljoen) heeft betrekking op uitgaven voor geluidsisolatie, subsidies, verschuldigde contributies, de baanverlenging Maastricht en voor de uitvoering van toezichtstaken door de NMa en is juridisch verplicht. De resterende budgettaire ruimte is belegd met de activiteiten uit de uitvoeringsagenda bij de Luchtvaartnota (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 936, nr. 47) en de vogelaanvaringsproblematiek.
17.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten Geluidsisolatie
Doel van het project Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3) is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie, de behandeling en uitbetaling van schadeclaims en aankopen van woningen in de geluids- en sloopzones uit het LIB (Luchthaven Indelings Besluit). Naar verwachting zullen onder GIS-3 ca 1 110 woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden geïsoleerd.
Overige opdrachten
1. Luchtvaartnota en de Alderstafels
Het Nederlandse mainportbeleid is gericht op een selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol, in samenhang met de ontwikkeling van de regionale luchthavens van nationale betekenis. In overleg met stakeholders worden kaders ontwikkeld om in Nederland een ontwikkeling van de luchtvaart mogelijk te maken die enerzijds bijdraagt aan de economische potentie en welvaartsgroei van ons land en anderzijds tegemoet komt aan de wens van leefbaarheid en duurzaamheid. In de Luchtvaartnota is het beleidsveld in samenhang geschetst voor zowel de korte als langere termijn. In de (uitvoeringsagenda bij de) Actualisatiebrief Luchtvaartnota (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 936, nr. 27) is een specificatie van beleidselementen opgenomen. Naast versterking van het nationale luchthavennetwerk dient de ontwikkeling van die regionale luchthavens ook de versterking van de economische ontwikkeling van die regio’s. Conform het Aldersakkoord uit 2008 wordt voor 70 000 vliegbewegingen ruimte gezocht op de regionale luchthavens, in het bijzonder Eindhoven en Lelystad. De Alderstafels Eindhoven en Lelystad zijn ingesteld met het doel om samen met de regio mogelijkheden hiervan te bezien. In 2011 is het Aldersadvies Eindhoven door het Kabinet en de Tweede Kamer overgenomen. Voorjaar 2012 heeft de Alderstafel Lelystad haar advies uitgebracht. Na de zomer van 2012 volgt hierop de kabinetreactie.
2. Normen en handhavingsstelsel
De ontwikkeling van Schiphol tot 2020 vindt plaats binnen de aan de Alderstafel afgesproken kaders. Op 1 november 2010 is gestart met een tweejarig experiment met een nieuw normen- en handhavingsstelsel (NNHS) voor de luchthaven Schiphol. Het nieuwe normen- en handhavingsstelsel wordt eind 2012 geëvalueerd, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de bescherming voor de omgeving, operationele uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en begrijpelijkheid. In 2013 wordt besloten of het vigerende normen- en handhavingsstelsel door het nieuwe stelsel wordt vervangen.
3. Vogelaanvaringen
In 2012 zijn de activiteiten om het risico op vogelaanvaringen rondom Schiphol te verminderen geïntensiveerd en onderling beter afgestemd. Hiertoe zijn door IenM afspraken gemaakt met de regio, de sector en de milieuorganisaties. Deze meerjarige afspraken zijn vastgelegd in een bestuurlijke overeenkomst, en omvatten de voorbereiding en uitwerking van maatregelen om de vogelaanvaringsproblematiek rondom Schiphol te verminderen door: ontwikkelen en toepassen van detectieapparatuur, extra maatregelen in het kader van het populatiebeheer, en een aanscherping van de ruimtelijke beperkingen ten aanzien van de fourageer,- rust- en broedgebieden. Vanaf 2013 zal de effectiviteit van deze maatregelen worden gemonitoord en indien noodzakelijk zullen de maatregelen worden bijgesteld of geïntensiveerd.
4. Beleidsonderzoek vliegveiligheid
Voor de uitvoering van de acties uit de in 2011 vastgestelde Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 zijn middelen nodig voor beleidsonderzoek en voor de periodieke evaluatie van de effectiviteit van het gevoerde beleid (meldingsbereidheid voorvallen in de burgerluchtvaart, protocol preventie overmatig gebruik alcohol, drugs en medicijnen, meerjarig veiligheidsonderzoek Nederlandse luchtvaartsysteem).
5. Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking
Onderzoek in kader van luchtruimvisie betreft het ontwikkelen van een set van afwegingen voor het niveau en de omvang van dienstverlening voor alle (inter)nationale luchthavens en regionale vliegvelden in Nederland. Als onderzoekstappen in de ontwikkeling van een conceptuele schets kunnen worden onderscheiden: concretiseren van behoeftestelling en vormgeving eerste concept, opzet kwalitatief toetsingskader (bepalende ATM-systeem elementen, criteria voor wijze van ATM-dienstverlening), detaillering van kwantitatief toetsingskader, nadere vormgeving toetsingskader (incl. vastlegging van de belangrijkste veronderstellingen, ontwerpkeuzen en gebruiksmogelijkheden van het toetsingskader).
Daarnaast worden middelen ingezet voor de toezichthoudende taken van de NMA, technische assistentie op het gebied van luchtvaartveiligheid voor het Caribische gebied en Oost-Afrika in de vorm van kennisoverdracht en training en het kennisnetwerk Airneth.
17.01.02 Subsidies
1. CROS
IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen. Met als doel om hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen. De jaarlijkse bijdrage bedraagt maximaal € 0,261 miljoen.
2. KDC
De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) levert kennis om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In het KDC werken de partners KLM, Schiphol en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) samen met universiteiten en kennisinstellingen om de Schiphol operatie te innoveren. IenM draagt financieel bij aan het KDC, hiervoor is jaarlijks een bedrag van € 0,910 miljoen begroot.
3. EASTO
IenM draagt financieel bij aan het trainingscentrum Joint Aviation Authorities/European Aviation Safety Training Organisation (JAA/EASTO). Deze bijdrage, gefinancierd via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), wordt gefaseerd afgebouwd.
In 2013 vindt de laatste betaling plaats; deze bedraagt € 0,1 miljoen.
17.01.05 Bijdrage aan internationale organisaties
Voor de jaarlijkse contributie aan de ICAO, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal binnen de permanente organen van ICAO), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) is in 2013 een bedrag begroot van € 1,18 miljoen, waarvan € 1,015 miljoen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Artikel 18 Scheepvaart en havens
Algemene doelstelling
Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.
(Doen) uitvoeren
Rol en verantwoordelijkheden
De minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen.
Vanuit hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 18) investeert de minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer.
Rijkswaterstaat voert als beheerder het beheer en onderhoud uit. De uitgaven aan beheer en onderhoud worden verantwoord op het infrastructuurfonds (artikel 15).
Regisseren
De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering, waaronder het toezicht op de uitvoering, van de wet- en regelgeving (zowel de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) als de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)) van het mainportbeleid. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:
-
• De minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De minister ijvert internationaal (bijvoorbeeld in internationale gremia als de Europese Raad van transportministers) en regionaal voor deze normen, ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van (International Maritime Organisation (IMO) en Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als (European Maritime Safety Agency (EMSA) en andere organisaties;
-
• Daarnaast wordt mede uit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de zeehavengebieden de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd;
-
• IenM zorgt voor »state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security;
-
• Met de programma’s Beter Benutten en Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen stimuleert de minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut;
-
• De minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot mainportbeleid;
-
• IenM draagt binnen het kabinetsbrede bedrijvenbeleid verantwoordelijkheid voor de overheidsinbreng op de Topsector Logistiek.
-
• Voorts zet de minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en kengetallen
Indicatoren
Basiswaarde 2007 | Realisatie 2008 | Realisatie 2009 | Realisatie 2010 | Realisatie 2011 | Streef- waarde 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen voor de totale haven | 17 | 0 | 0 | 0 | 0 | 17 |
Bron: IenM, 2012
Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Streef- waarde | |
---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2014 | |
Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen schepen | 700 | 0 | 700 | 0 | 175 | 700 |
Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen havenfaciliteiten | 350 | 10 | 3501 | 0 | 75 | 350 |
Bron: IenM, 2012
In de Europese Security Richtlijn 65/2005 is bepaald dat alle zeehavens die havenfaciliteiten hebben die onder Verordening 725/2004 vallen per 15 juni 2007 moeten beschikken over een op een havenveiligheidsbeoordeling (analyse)gebaseerd goedgekeurd havenbeveiligingsplan (voor de hele haven).
Realisatie 2008 | Realisatie 2009 | Realisatie 2010 | Streefwaarde 2011 | Realisatie 20111 | Streefwaarde 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdtransportas | 63% | 75% | 68% | 85% | 67% | 85% |
Hoofdvaarweg | 84% | 85% | 81% | 70% | 80% | 75% |
Overige vaarweg | 92% | 90% | 88% | 70% | 91% | 70% |
Bron: Rijkswaterstaat DVS, 2012.
De realisatie voor de hoofdtransportassen blijft achter bij de streefwaarden. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door (de aanpak van) achterstallig onderhoud en anderzijds door capaciteitsproblemen bij enkele sluizen. Achterstallig onderhoud zorgt allereerst voor het frequenter optreden van storingen, maar ook de aanpak van het achterstallig onderhoud zelf leidt tot tijdelijke stremmingen die de passeertijden beïnvloeden. Daarnaast is er sprake van capaciteitsproblemen bij de Zeeuwse sluizen. Via het MIRT-aanlegprogramma wordt daaraan gewerkt met studies naar de capaciteit van de Volkeraksluizen en de sluis bij Terneuzen.
Kengetallen
| 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal Nederlandse Zeehavens | 45,5 | 45,9 | 44,4 | 44,9 | 44,9 | 44,2 | 44,5 | 45,0 | 46,9 | 47,8 | 47,2 |
Mainport Rotterdam | 35,0 | 35,6 | 34,5 | 34,6 | 34,9 | 33,8 | 34,2 | 34,4 | 36,0 | 37,0 | 36,3 |
Overige Nederlandse Zeehavens | 10,5 | 10,3 | 9,9 | 10,3 | 10,0 | 10,4 | 10,4 | 10,6 | 10,9 | 10,8 | 10,9 |
Bron: 2001–2010 Nationale Havenraad, 2011 IenM
Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest Europese havenrange (de zogenaamde Hamburg–Le Havre range). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg–Le Havre range») ten minste te handhaven. Na een aanzienlijke stijging van het marktaandeel in 2009 en 2010, is er in 2011 een lichte daling van het marktaandeel te zien. Waar de Mainport Rotterdam het in 2009 en 2010 relatief beter deed dan de voornaamste concurrenten, levert zij in 2011 een klein deel marktaandeel in.
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Directe toegevoegde waarde zeehavengebieden | 18,2 | 19,8 | 22,4 | 23,1 | 24,9 | 26,5 | 20,5 | 21,8 |
In % van het BBP | 3,8% | 4,0% | 4,4% | 4,3% | 4,4% | 4,5% | 3,6% | 3,7% |
Indirecte toegevoede waarde | 9,6 | 9,8 | 10,6 | 11,7 | 13,0 | 13,8 | 11,9 | 13,3 |
In % van het BBP | 2,0% | 2,0% | 2,1% | 2,2% | 2,3% | 2,3% | 2,1% | 2,3% |
Totale zeehavengerelateerde toegevoegde waarde | 27,8 | 29,6 | 33,0 | 34,8 | 37,9 | 40,4 | 32,5 | 35,1 |
In % van het BBP | 5,8% | 6,0% | 6,4% | 6,4% | 6,6% | 6,8% | 5,7% | 6,0% |
Bruto binnenlands product (BBP) | 476,9 | 491,2 | 513,4 | 540,2 | 571,8 | 594,5 | 571,1 | 588,4 |
Bron: Erasmus universiteit Rotterdam (RHV BV), Havenmonitor 2010, de economische betekenis van de Nederlandse zeehavens , Rotterdam, mei 2012
Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde van Nederlandse zeehavens in de periode 2003–2010. Om de versterking van het netwerk van de Mainport Rotterdam en de overige zeehavens te monitoren wordt de toegevoegde waarde samenhangend met het haven- en industrieel complex gemeten. Nadat in 2009 het aandeel dat zeehavens van de Nederlandse economie uitmaken fors is afgenomen, heeft zich in 2010 weer een duidelijk herstel ingezet. Met name de chemische industrie heeft een belangrijk aandeel in deze groei gehad, de aardolie industrie daarentegen had in 2010 een slecht jaar, wat een temperend effect op de toegevoegde waarde van met name de haven van Rotterdam heeft.
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Zeevaart | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,2 | 1,2 | 1,2 | 1,2 | 0,9 | 0,7 |
Overige maritieme sector/ dienstverlening | 3,5 | 3,2 | 3,1 | 3,2 | 3,3 | |||||
Totaal brede maritieme sector1 | 4,6 | 4,3 | 4,2 | 4,3 | 4,5 | |||||
Totaal maritieme cluster2 | 10,3 | 11,2 | 11,4 | 10,6 | 10,8 |
Cijfers 2001–2005 uit Ecorys, Beleidsmonitor 2008; Cijfers 2006–2009 uit PRC Maritieme monitor 2010; Cijfers 2010 uit Ecorys, Maritieme Monitor 2011. De cijfers over 2009 en 2010 betreffen voorlopige cijfers.
totaal brede maritieme sector: Zeevaart, Binnenvaart, Laad-, los en overslagactiviteiten, Opslag, Expediteurs, Dienstverlening vervoer water, Nieuwbouw en reparatie van schepen, Natte waterbouw (baggeren etc.), Verhuur van schepen, Groothandel in scheepsbenodigdheden.
totaal maritieme sector: Zeevaart, Scheepsbouw, Offshore, Binnenvaart, Waterbouw, Havens, Marine, Visserij, Maritieme dienstverlening, Watersportindustrie en Maritieme toeleveranciers.
De laatst genoemde definitie sluit aan bij de clusteractiviteiten van Nederland Maritiem Land (NML) en bij de behoefte aan informatie over een breder spectrum van de onderdelen van de maritieme sector.
Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde zeevaart en maritieme sector in constante prijzen en meet hoe sterk de zeevaart zich ontwikkelt. De inzet van de Rijksoverheid is slechts één van vele beïnvloedende factoren.
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Binnenvaart | 0,76 | 0,68 | 0,73 | 0,78 | 0,72 | 0,78 | 0,80 | 0,83 | 0,76 | 0,74 |
Bron: cijfers tot 2006 Goederenvervoermonitor Ecorys, december 2008 en cijfers vanaf 2006 De Nederlandse Maritieme Cluster Monitor, 2011.
Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde binnenvaart in constante prijzen en meet hoe sterk de binnenvaart zich ontwikkelt. De inzet van de Rijksoverheid is slechts één van vele beïnvloedende factoren. De binnenvaart heeft in de topjaren 2006 tot 2008 (achteraf gezien) teveel geïnvesteerd in nieuwe schepen. Met het wegvallen van de vraag in 2009 is overcapaciteit ontstaan. De effecten hiervan op de economische situatie in de binnenvaart zijn af te leiden uit de sterke daling van de toegevoegde waarde in de jaren 2009 en 2010.
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantallen | ||||||||||||
Handelsvaart | 591 | 607 | 619 | 622 | 600 | 570 | 574 | 566 | 640 | 688 | 725 | 770 |
Zeesleepvaart | 164 | 176 | 191 | 164 | 168 | 164 | 174 | 212 | 222 | 222 | 249 | 263 |
Waterbouw | 150 | 156 | 157 | 156 | 160 | 151 | 148 | 139 | 118 | 121 | 120 | 127 |
Totaal | 905 | 939 | 967 | 942 | 928 | 885 | 896 | 917 | 980 | 1 031 | 1 094 | 1 160 |
Bruto tonnage (GT) (x1000) | ||||||||||||
Handelsvaart | 4 393 | 4 760 | 4 780 | 4 755 | 4 934 | 4 932 | 5 031 | 5 114 | 5 980 | 6 313 | 6 075 | 6 886 |
Zeesleepvaart | 194 | 205 | 228 | 188 | 186 | 178 | 181 | 243 | 264 | 237 | 310 | 307 |
Waterbouw | 466 | 509 | 521 | 535 | 570 | 498 | 509 | 477 | 375 | 441 | 450 | 494 |
Totaal | 5 053 | 5 474 | 5 529 | 5 478 | 5 690 | 5 608 | 5 721 | 5 834 | 6 619 | 6 991 | 6 835 | 7 487 |
Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2012
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantallen | ||||||||||||
Handelsvaart | 309 | 411 | 448 | 435 | 418 | 375 | 434 | 462 | 395 | 410 | 433 | 422 |
Zeesleepvaart | 246 | 262 | 272 | 301 | 306 | 329 | 284 | 332 | 358 | 406 | 459 | 456 |
Waterbouw | 29 | 37 | 33 | 31 | 34 | 37 | 39 | 45 | 52 | 66 | 63 | 55 |
Totaal | 584 | 710 | 753 | 767 | 758 | 741 | 757 | 839 | 805 | 882 | 955 | 933 |
Bruto tonnage (GT) (x1000) | ||||||||||||
Handelsvaart | 3 740 | 5 718 | 5 656 | 5 384 | 5 244 | 4 692 | 5 566 | 6 278 | 4 542 | 5 057 | 5 259 | 5 232 |
Zeesleepvaart | 312 | 1 071 | 1 773 | 1 741 | 1 786 | 2 704 | 2 782 | 1903 | 1 423 | 1 217 | 1 011 | 1 298 |
Waterbouw | 90 | 76 | 86 | 79 | 75 | 99 | 102 | 122 | 184 | 225 | 251 | 210 |
Totaal | 4 142 | 6 865 | 7 515 | 7 204 | 7 105 | 7 495 | 8 450 | 8 303 | 6 149 | 6 499 | 6 521 | 6 740 |
Bron: cijfers tot 2006 uit Ecorys (december 2008); cijfers 2006–2009 uit Policy Research Corporation (april 2010); cijfers 2010–2011 uit Inspectie Leefomgeving en Transport (maart 2012). Alle cijfers op basis van Lloyd’s Register Fairplay.
Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal significante scheepsongevallen | 117 | 96 | 123 | 150 | 127 | 121 | 164 | 159 |
Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal doden | 4 | 7 | 3 | 4 | 4 | 4 | 4 | 8 |
Aantal gewonden | 29 | 49 | 54 | 30 | 51 | 56 | 45 | 63 |
Bron: Rijkswaterstaat, 2012
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Zeer ernstige scheepvaartongevallen | 1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 |
Ernstige scheepvaartongevallen | 7 | 4 | 2 | 6 | 3 | 7 | 9 | 4 |
Totaal | 8 | 5 | 3 | 6 | 3 | 8 | 10 | 4 |
Bron: SOS database RWS-DVS, 2012
realisatie | prognose | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2015 | 2020 | |
NOx -emissies goederenvervoer (x mln. kg) | |||||||||||
Binnenvaart | 27,1 | 25,1 | 24,8 | 24,2 | 24,9 | 24,5 | 19,8 | 21,3 | 23,7 | 22,5 | 21,7 |
Zeevaart (NL grondgebied)1 | 17,3 | 17,8 | 18,0 | 19,1 | 19,4 | 23,3 | 21,2 | 21,9 | 19,4 | 20,2 | 21,1 |
PM10-emissies goederenvervoer (x mln. kg) | |||||||||||
Binnenvaart | 1,1 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 0,9 | 0,7 | 0,7 | 0,9 | 0,8 | 0,8 |
Zeevaart (NL grondgebied)1 | 1,1 | 1,1 | 1,1 | 1,2 | 1,1 | 1,3 | 1,2 | 1,0 | |||
VOS-emissies goederenvervoer (x mln. kg) | |||||||||||
Binnenvaart | 3,6 | 3,3 | 2,3 | 1,4 | 1,4 | 1,4 | 1,1 | 1,2 | 1,3 | 1,1 | 1,0 |
Zeevaart (NL grondgebied)1 | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,9 | 0,8 | 0,8 | 0,7 | 0,8 | 0,8 |
SO2-emissies goederenvervoer (x mln. kg) | |||||||||||
Binnenvaart | 2,0 | 1,9 | 1,8 | 1,8 | 1,8 | 1,1 | 0,9 | 0,5 | 0,9 | 0,0 | 0,0 |
Zeevaart (NL grondgebied)1 | 10,0 | 10,2 | 10,0 | 10,6 | 9,8 | 9,5 | 8,6 | 5,8 | 5,0 | 0,8 | 1,0 |
CO2-emissies (x mln. kg) 3 | |||||||||||
Binnenvaart | 1 871 | 1 734 | 1 713 | 1 672 | 1 721 | 1 693 | 1 390 | 1 525 | 1 700 | 1 785 | 1 877 |
Zeevaart (NL grondgebied)1 | 936 | 969 | 983 | 1 041 | 1 067 | 1 466 | 1 349 | 1 370 | 1 220 | 1 389 | 1 558 |
De cijfers over 2008 en latere jaren zijn met een andere, nauwkeuriger methode berekend dan in voorgaande jaren, waarbij ook de invloed van de vaarsnelheid is meegenomen; om die reden zijn de cijfers over 2008 en latere jaren niet volledig vergelijkbaar met die van voorgaande jaren. De cijfers van de SO2-emissies over 2008 en latere jaren zijn bovendien beïnvloed door een verplicht lager zwavelgehalte voor scheepsbrandstof vanaf augustus 2007 en verdere aanscherping vanaf juli 2010 (vanwege MARPOL Annex VI-regelgeving).
De gerealiseerde emissies van de binnenvaart in de jaren 2009 en 2010 zijn fors lager dan in de voorgaande jaren. Tevens is de emissie in 2010 lager dan de prognose. Dit heeft vooral te maken met de economische crisis, waardoor het aantal scheepvaartbewegingen is afgenomen. De lagere emissie van SO2 in 2010 is ook te danken aan het gebruik van zwavelvrije brandstof in de binnenvaart, nog voordat het gebruik van deze schone brandstof verplicht werd per 1 januari 2011.
Beleidswijzigingen
Het maritieme beleid zoals weergegeven in de diverse maritieme beleidsbrieven6 en met het Parlement besproken, alsmede opgenomen in diverse brieven die met het Parlement zijn gewisseld en besproken, wordt gecontinueerd.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 6 113 | 5 033 | 4 711 | 4 708 | 4 702 | ||
Uitgaven | 6 464 | 5 428 | 4 711 | 4 708 | 4 702 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 84% | ||||||
18.01 | Scheepvaart en havens | 6 464 | 5 428 | 4 711 | 4 708 | 4 702 | |
18.01.01 | Opdrachten | 2 455 | 1 884 | 1 785 | 1 782 | 1 777 | |
18.01.02 | Subsidies | 1 205 | 740 | 122 | 122 | 121 | |
18.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 1 846 | 1 846 | 1 846 | 1 846 | 1 846 | |
18.01.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 958 | 958 | 958 | 958 | 958 | |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.01 Scheepvaart en havens
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op subsidies, agentschapsbijdrage Rijkswaterstaat, verschuldigde internationale contributies en voor de uitvoering van toezichtstaken door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Extracomptabele verwijzingen
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds | 814 083 | 849 649 | 782 783 | 730 025 | 666 501 | |
Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds | 30 036 | 22 155 | 4 444 | |||
Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds | 844 119 | 871 804 | 787 227 | 730 026 | 666 501 | |
waarvan | ||||||
15.01 | Verkeersmanagement | 12 770 | 13 336 | 11 803 | 12 652 | 12 651 |
15.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 298 885 | 284 762 | 260 626 | 275 897 | 190 099 |
15.03 | Aanleg | 284 742 | 339 668 | 289 951 | 218 654 | 242 753 |
15.06 | Netwerkgebonden kosten HVWN | 247 722 | 234 038 | 224 847 | 222 822 | 220 998 |
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 (PMR) van het Infrastructuurfonds | 49 458 | 17 407 | 5 140 | 3 953 | 3 020 |
18.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
-
• Het ministerie draagt financieel bij aan de NMA voor het uitvoeren van toezicht op het loodswezen. In 2013 wordt door IenM een evaluatie uitgevoerd van de Wet markttoezicht registerloodsen.
-
• Voor beleidswerk gericht op havens (o.a. havensamenwerking) en Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is het benodigde budget gereserveerd.
-
• Ontwikkeling van een «web based toolkit» helpt vervoerende en verladende bedrijven bij het opstellen en beoordelen van de in de EU verplichte security plannen.
-
• Als vlaggen-, kust- en havenstaat zet Nederland in IMO- en EU-verband in op verbetering van het stelsel van regelgeving (bij voorkeur door optimaliseren bestaande regelgeving). En onderbouwt dit met gedegen onderzoeken naar de effecten.
-
• De concurrentiepositie van het maritieme cluster vereist de implementatie van verdragen, een gelijk speelveld en vermindering van de administratieve lasten. De inzet richt zich bijvoorbeeld op een Europese maritieme ruimte zonder grenzen, de bevordering van de aanwas in het maritieme onderwijs, het monitoren van de arbeidsmarkt en het faciliteren van verbetering van de efficiency van bemanningen. Hiervoor wordt beleidsinformatie verzameld en onderzoek verricht.
18.01.02 Subsidies
-
• Uit de prijscompensatiegelden op het Europese Sloopfonds voor de binnenvaart wordt in 2012 en 2013 jaarlijks een bedrag van € 0,2 miljoen aangewend ten gunste van het Expertise en InnovatieCentrum Binnenvaart (EICB). Een grotere instroom in het nautisch onderwijs is voor een voldoende aanbod van zeevarenden gewenst. IenM betaalt mee aan kennismakingstages voor potentiële studenten. Dit heeft een positief effect op de wervingskracht van het nautische onderwijs.
-
• De stichting Nederland Maritiem Land (NML) promoot en versterkt de maritieme cluster en coördineert de inbreng in de topsector Water. In 2013 zal in het kader van een aflopende subsidierelatie € 336 000 subsidie verstrekt worden.
18.01.03 Bijdrage aan agentschappen Scheepvaart en havens
In het kader van het Beleidsondersteuning en Advies (BOA) protocol met Rijkswaterstaat zijn er afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die Rijkswaterstaat uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij Rijkswaterstaat gereserveerd. In totaal doet de directie maritiem een beroep op 15,3 fte van Rijkswaterstaat voor deze taken, voornamelijk voor taken op het terrein van de binnenvaart.
18.01.05 Bijdrage aan internationale organisatie en medeoverheden Scheepvaart en havens
Vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gelden betaalt Nederland circa € 0,5 miljoen contributie aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en circa € 0,4 miljoen contributie aan de International Maritime Organisation (IMO) conform verdragsverplichtingen.
Artikel 19 Klimaat
Algemene Doelstelling
Klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen tegen gaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Beperking van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, waaronder lagere energiekosten.
Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag op dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.
Regisseren
Rol en Verantwoordelijkheden
De minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de minister van IenM verantwoordelijk voor:
-
• Het door Nederland nakomen van de in UNFCCC7- en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.
-
• De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.
-
• De opdracht aan de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.
-
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (ETS).
Stimuleren
Om de milieudoelen op gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de minister van IenM:
-
• Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatbrief en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen. Green Deals en financiële incentives dragen hieraan bij.
-
• Via de Lokale Klimaatagenda, initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.
-
• De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen, wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA8/Vamil9 en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt.
-
• Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.
-
• De versnelde jaardoelstelling voor hernieuwbare energie in de vervoersector door middel van een verplichting voor degenen die biobrandstoffen op de markt brengen en het verbreden van de toepassing van hernieuwbare energie naar de luchtvaart en binnenvaart.
Financieren
De minister van IenM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM), één van de zogenoemde flexibele mechanismen van het Kyoto Protocol. De flexibele instrumenten bieden de mogelijkheid om emissiereducties (CER’s) ten behoeve van de nationale reductiedoelstelling in een ander land te behalen. Hoofddoelstelling van CDM is om zoveel mogelijk CER’s aan te kopen als nodig om de Nederlandse verplichtingen onder het Kyoto Protocol na te kunnen komen.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
Verantwoordelijk ministerie | Nieuwe raming (Mton) | Doelstelling (Mton) | |
---|---|---|---|
CO2 industrie en energie | EL&I | 8,5 | 10,7 |
CO2 verkeer en vervoer | IenM | 33,8 | 35,5 |
CO2 gebouwde omgeving | BZK | 25,1 | 22,5 |
CO2 land- en tuinbouw | EL&I | 6,6 | 5,75 |
Overige CO2 broeikasgasssen landbouw | EL&I | 15,8 | 16 |
Resterende overige broeikasgassen | IenM | 9,7 | 8,8 |
Totaal | 99,5 | 99,25 |
Bron: Actualisatie van de Referentie Raming ECN/PBL
In deze tabel zijn de sectorale doelstellingen en de raming weergegeven. De raming geeft aan in welke mate het doelbereik in zicht is. In deze raming is het effect van het Begrotingsakkoord nog niet verwerkt.
De doelstelling voor de totale niet-ETS in 2020 is 105 Mton CO2-eq. Inclusief het extra beleid van huidige kabinet zijn de verwachte emissies in 2020 minder dan 100 Mton. Hiermee ligt Nederland goed op koers voor de 2020 doelstelling.
In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat de reserveruimte10 om deze tegenvaller op te vangen.
Op dit moment is het beeld dat overschrijdingen met name veroorzaakt zijn door een betere monitoring (beter «meten») en nieuwe aannames over autonome ontwikkelingen zoals de economie en de demografie. Van beleidsveroorzaakte tegenvallers is niet of nauwelijks sprake.
Verplichtingen | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Oud *) | 2 | 3,25 | 3,75 | 4 | 4,25 | 4,5 | 5 | 5,5 | 6,25 | 7 | 7,75 | 8,5 | 9,25 | 10 |
Nieuw | 4,5 | 6 | 7,5 | 8,75 | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 | |||||
realisatie | 2 | 3,26 | 3,75 | 4,01 | 4,31 |
*) Voor de jaren 2015 t/m 2019 waren er formeel nog geen verplichtingen vastgelegd, maar lineaire interpolatie tussen 2015 en 2020 leidt in de oude situatie tot een groei van 0,75 procent per jaar.
Bron voor «Nieuw»: Brief aan Tweede Kamer, kenmerk IenM/BSK-2012/16016, dd 9 maart 2012 (TK, vergaderjaar 2011–2012, 32 813, nr. 17)
Op 2 juli 2012 is in een brief aan de Tweede Kamer gemeld dat door de lopende (juridische) discussie over de condities waaronder de versnelde verhoging naar 2016 kan worden ingevuld het Besluit hernieuwbare energie vervoer pas op 1 januari 2013 in werking kan treden. Daarbij is aangegeven dat de jaarverplichting voor 2012 ongewijzigd blijft en dus 4,5 procent bedraagt. Om tot een gelijkmatiger groeipad te komen wordt de eerder voorgenomen jaarverplichting voor 2013 verlaagd van 6,25 procent naar 6,0 procent.
Beleidswijzigingen
Het kabinet zet mede uit oogpunt van investeringzekerheid voor bedrijven, in op het vaststellen van een Europese klimaatdoelstelling voor 2030, zoals in de Klimaatbrief 2050 is verwoord. De Europese Commissie is vooruitlopend op deze doelstelling door de lidstaten uitgenodigd om na te denken over een mogelijk pakket van maatregelen waarmee de 2030 mijlpaal in broeikasgasreductie doelstelling gerealiseerd zou kunnen worden. Het Kabinet zal ook zelf hierover haar gedachten formuleren ten einde hierover in de EU het gesprek aan te kunnen gaan. De Kamer zal hierover eind 2012 geïnformeerd worden. Voor een effectief mondiaal klimaatregime werkt het kabinet internationaal verder aan het uitvoeren van besluiten van de klimaattop in Durban en op de komende conferentie in Doha (Qatar), met focus op de ontwikkeling van een nieuwe, juridische bindende, mondiale overeenkomst. Conform de internationale afspraken dient een dergelijk nieuw instrument in 2015 te worden afgerond en vanaf 2020 operationeel te zijn. De verlenging van de verplichtingenperiode van het Kyoto Protocol is onderdeel van de transitie naar de nieuwe overeenkomst. De dialoog met het bedrijfsleven en de deelname aan de «Cartagena Dialoog» worden geïntensiveerd.
Vanaf 2013 treedt het geheel herziene pakket aan regelgeving voor het systeem van broeikasgasemissiehandel (ETS) in werking voor de periode tot en met 2020. De lidstaten voeren daarmee de toewijzing van emissierechten en de monitoring van de emissies op sterk geharmoniseerde wijze uit. Daarnaast gaan de lidstaten veel meer rechten veilen, ongeveer de helft van het totaal. Ten slotte draagt Nederland ook bij aan de verdere verbetering van het systeem, mede ter voorbereiding van wijzigingsvoorstellen van de Europese Commissie (bijvoorbeeld op gebied van het verkennen van opties voor uitbreiding en de harmonisatie van de uitvoering).
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 29 252 | 49 942 | 51 967 | 47 618 | 48 357 | ||
Uitgaven | 92 943 | 56 517 | 54 999 | 48 560 | 48 357 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 92% | ||||||
19.01 | Klimaat | 18 319 | 16 732 | 21 086 | 14 066 | 13 892 | |
19.01.01 | Opdrachten | 6 329 | 7 587 | 9 463 | 7 158 | 7 030 | |
19.01.02 | Subsidies | 4 635 | 2 185 | 4 800 | 0 | 0 | |
19.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 7 355 | 6 960 | 6 823 | 6 908 | 6 862 | |
– Waarvan bijdrage aan NEa | 7 355 | 6 960 | 6 823 | 6 908 | 6 862 | ||
19.02 | Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking | 74 624 | 39 785 | 33 913 | 34 494 | 34 465 | |
19.02.01 | Opdrachten | 69 334 | 34 342 | 29 475 | 29 961 | 29 933 | |
– Uitvoering CDM | 31 686 | 2 806 | 0 | 0 | 0 | ||
– RIVM | 26 640 | 26 404 | 24 381 | 24 457 | 24 433 | ||
– AgNL | 5 438 | 1 239 | 219 | 219 | 219 | ||
– Overige opdrachten | 5 570 | 3 893 | 4 875 | 5 285 | 5 281 | ||
19.02.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 5 290 | 5 443 | 4 438 | 4 533 | 4 532 | |
Ontvangsten |
| 120 000 | 200 000 | 200 000 | 200 000 | 200 000 |
Belastinguitgaven (x € 1 000) | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
c) Investeringen ten behoeve van het milieu | ||||||||
VAMIL | 36 | 24 | 24 | 40 | 40 | 40 | 40 | |
Milieu-investeringsaftrek | 71 | 101 | 101 | 111 | 111 | 111 | 111 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben met name betrekking op de opdracht aan de NEa vanwege wettelijke taken inzake emissies en biobrandstoffen, de opdracht aan het RIVM voortvloeiend uit wettelijke taken en monitoringsverplichtingen, de opdracht aan AgNL voor de uitvoering van subsidie- en fiscale regelingen, alsmede lopende CDM verplichtingen. Het restant heeft met name betrekking op opdrachten voor wetenschappelijk internationaal klimaatonderzoek, enkele onderzoeksprogramma’s en incidentele bijdragen aan (inter-) nationale organisatie die een bijdrage leveren aan de internationale beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu en ruimte.
19.01 Klimaat
Toelichting op de financiële instrumenten
19.01.01 Opdrachten
Het ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen klimaat, duurzame mobiliteit en industrie. In veel gevallen betreft het uitvoering door AgentschapNL (AgNL), waartoe jaarlijks budget wordt overgeboekt in het kader van de centrale opdrachtverlening (zie onderdeel 19.02). De voornaamste via AgNL lopende opdrachten zijn: de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), de ondersteuning van emissiehandel en van het beleid inzake biobrandstoffen, alsmede technische expertise bij de reductie van overige broeikasgassen.
Verder kunnen als voornaamste opdrachten worden genoemd:
-
– ondersteuning bij de uitwerking van de Lokale Klimaatagenda/lokale klimaatinitiatieven;
-
– idem van de Roadmap / Klimaatbrief 2050;
-
– onderzoek en uitvoering voor bereiken van de CO2-doelstelling bij voertuigen en brandstoffen.
19.01.02 Subsidies
In het verleden heeft het ministerie van IenM subsidies aan bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere overheden verstrekt, waarvan in de jaren tot en met 2015 nog de laatste betalingen moeten plaatsvinden. Het betreft subsidies in het kader van Lokale Klimaatinitiatieven, milieutechnologie en duurzame mobiliteit.
19.01.03 Bijdrage aan agentschappen: de NEa (Nederlandse Emissieautoriteit)
Jaarlijks verstrekt het ministerie van IenM een opdracht aan de NEa voor de uitvoering van alle betreffende werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.
19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten
Uitvoering CDM
De uitgaven voor het Clean Development Mechanism betreffen de betalingen aan financiële instellingen voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism. Deze instellingen doen in opdracht van het ministerie van IenM aankopen voor de levering van emissiererechten (CER’s), waarmee Nederland een deel van de verplichtingen onder het Kyoto Procol kan nakomen.
RIVM en AgentschapNL
Als uitvloeisel van de ontwikkeling naar kerndepartementen heeft IenM de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het AgentschapNL (uitvoering van subsidieregelingen en ander beleidsondersteunende werkzaamheden) en het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek). De opdrachtverlening wordt binnen IenM centraal gecoördineerd door de Coördinerend Opdrachtgever.
De fusie van VROM en VenW tot het ministerie van IenM heeft geleid tot een heroverweging van de uitvoeringstaken van IenM bij AgentschapNL. Bodem+, Kenniscentrum InfoMil, de sectoren Materialen & Milieu en Mobiliteit & Ruimte en de bijbehorende medewerkers worden in 2013 ondergebracht bij Rijkswaterstaat, in de nieuwe Unit voor de Leefomgeving. De EVOA-vergunningverlening wordt onderdeel van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport. Ten slotte wordt in 2013 een beperkt aantal taken toegevoegd aan de beleidskern. De uitvoering van IenM subsidieregelingen en financiële instrumenten gericht op het bedrijfsleven blijft bij AgentschapNL.
Overige opdrachten
Het ministerie van IenM verstrekt aan nationale en internationale wetenschappelijke instellingen onderzoeksopdrachten o.a. op het gebied van de klimaatverandering, duurzame productie en consumptie en de inzet van biobrandstoffen. Ook worden de middelen aangewend voor het in Europees verband uitwerken van de EU-roadmap-2050. Tevens worden middelen aangewend voor activiteiten in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfslevensmissies en het ondersteunen en faciliteren van de delegaties bij internationale bijeenkomsten.
Daarnaast wordt de deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van INTERREG11 bevorderd.
INTERREG is een Europese subsidieregeling, waarbinnen partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. Met de beschikbare middelen worden o.a. voorlichtings- en contactbijeenkomsten voor (potentiële) projectindieners gefinancierd, studies uitgevoerd en betalingen op subsidieregelingen uit voorgaande jaren verricht.
Tenslotte worden middelen ingezet voor de financiering van de MKBA’s. Jaarlijks worden thema’s geselecteerd en geanalyseerd op maatschappelijke kosten-baten, kosteneffectiviteit of herdefiniëring van de rol van het Rijk, mede in het licht van de ambitie van de Regering tot minder regels en andere rol van de overheid en worden opdrachten verstrekt die gericht zijn op het leveren van economische adviezen op het terrein van milieu en ruimte.
19.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties
Het ministerie van IenM is op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken gehouden om financiële bijdragen toe te kennen aan internationale organisaties. Het betreffen onder andere het Verdrag van Aarhus, het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en het Montreal Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag aantasten. Daarnaast is IenM gebonden om een aantal contributieverplichtingen na te komen. Het betreffen o.a. de UNEP12-contributie, de contributie International Transaction Log UNFCCC en een contributie in verband met het lidmaatschap International Transport Forum ITF.
Naast deze financiële bijdragen heeft de minister van IenM de discretionaire bevoegdheid om financiële bijdragen toe te kennen voor activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de beleidsprioriteiten.
19.09 Ontvangsten
De opgenomen ontvangsten betreffen de geraamde opbrengsten van de verkoop van CO2-emissierechten, als onderdeel van het Europese Emissions Trading System (EU ETS).
Artikel 20 Lucht en geluid
Algemene Doelstelling
Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.
Regisseren
Rol en Verantwoordelijkheden
Om qua luchtkwaliteit een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de minister van IenM is verantwoordelijk voor:
-
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om schadelijke luchtemissies door de verkeersector (auto’s, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan.
-
• De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.
-
• De reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies.
-
• Het (doen) saneren van geluidgevoelige locaties langs infrastructuur. Met de implementatie van de vernieuwde geluidregelgeving (wet Swung-1) wordt een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen beoogd. Swung-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Hinder door trillingen (vooral bij spoorprojecten van belang) zal door wettelijke normstelling worden tegengegaan.
Stimuleren
Om de milieudoelen op gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de minister van IenM:
-
• Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot succesvolle uitvoering te brengen.
-
• Schonere en stillere voertuigen. Dit gebeurt door samen met de verkeerssector een strategie te ontwikkelen, een internationale normering van voertuigen tot stand te brengen, samen met de minister van Financiën een stabiel fiscaal beleid gericht op de klimaatdoelen van 2050 te voeren, de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.
-
• Mede overheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (fijn stof in 2011 en NO2 in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid. De minister werkt aan een follow-up van het NSL om voorbereid te zijn op de implicaties van nieuwe Europese normen voor luchtkwaliteit in 2020.
Kengetallen
Tegengaan geluidhinder (sanering verkeerslawaai).
t.g.v. Rijksinfrastructuur | t.g.v. andere infrastructuur | Totaal | |||
---|---|---|---|---|---|
aantal woningen | Rijkswegen (incl. betreffend deel A-lijst) | Spoorwegen | A-lijst | Overig | |
Totaal | 109 800 | 70 650 | 77 355 | 335 800 | 593 605 |
Uitgevoerd 1980–1990 (schatting) | 40 000 | 7 450 | 40 000 | 87 450 | |
Uitgevoerd 1990 t/m 31-12-2010 | 57 628 | 14 646 | 45 650 | 35 764 | 153 688 |
Uitvoering 2011 | 674 | 1 592 | 3 000 | 957 | 6 223 |
Geplande uitvoering gereed 2012 | 39 | 1 214 | 3 000 | 1 659 | 5 912 |
Geplande uitvoering gereed 2013 | 112 | 1 314 | 3 000 | 1 559 | 5 985 |
Gepland restant per 31-12-2013 | 11 347 | 44 434 | 22 705 | 255 861 | 334 347 |
Gepland restant per 31-12-2020 | – | – | nnb | nnb | nnb |
Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai, 31 juli 2012
Toelichting bij tabel:
-
• Totalen categorie «Rijksinfrastructuur». Een herbeoordeling van de door gemeenten gemelde woningen tgv Rijksinfrastrucuur en een opschoning van de betreffende bestanden heeft geleid tot een licht gewijzigde totale omvang van de sanering van deze categorie.
-
• A-lijst woningen. De begroting voor de A-lijst woningen (andere infrastructuur) is gebaseerd op de aanname dat de beschikbare ISV-middelen optimaal worden benut. Bureau Sanering Verkeerslawaai heeft geen informatie over de daadwerkelijke voortgang van de sanering van A-lijst woningen.
-
• Rijksinfrastructuur. De begroting voor rijksinfrastructuur is gebaseerd op de projecten die nog onder de Wet geluidhinder worden afgehandeld. Aangenomen is dat in 2012 en 2013 nog geen woningen onder de nieuwe geluidswetgeving (Swung1) worden gesaneerd.
-
• Geplande uitvoering «Andere infrastructuur». Gebaseerd op de subsidieplanning van BSV, eind juli 2012.
1990 | 2000 | 2009 | 2010 | 2010 | 2013 | 2015 | 2020 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gotenburg Protocol | NEC-Richtlijn | Raming PBL1 | Raming PBL | reductiepercentage voor Nederland t.o.v. 2005 | ||||
SO2 | 192 | 73 | 38 | 50 | 50 | 40 | 41 | 28% |
NOx | 563 | 394 | 279 | 266 | 260 | 251 | 237 | 45% |
NH3 | 356 | 162 | 125 | 128 | 128 | 118 | 117 | 13% |
VOS | 464 | 232 | 154 | 191 | 185 | 151 | 150 | 8% |
PM2,5 | 14 | 37% |
Bron: PBL, 12 juli 2012
Toelichting bij tabel: Voor wat betreft de emissieplafonds geldt dat begin mei 2012 in Genève de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen zijn vastgesteld. Het betreft aanpassing van het zogenaamde Gothenburg protocol. Enigszins complicerend is dat er, in tegenstelling tot het bestaande protocol alsook de National Emission Ceiling (NEC) richtlijn, geen emissieplafonds zijn opgenomen, maar reductiepercentages. Het referentiejaar voor die reducties is 2005 en de doelstellingen betreffen reductiepercentages die in 2020 dienen te zijn gerealiseerd. Naast voorgaande verandering geldt dat aan de bestaande stoffenlijst (NOx, SO2, NH3 en VOS13) ook fijn stof (PM2,5) is toegevoegd.
in Kton | 1990 | 2000 | 2010 | 2013² | Streefwaarde 20 123 |
---|---|---|---|---|---|
NOx4 | 327 | 243 | 164 | 147,1 | 158,0 (2010) |
SO2 | 18 | 9,2 | 1,2 | 0,3 | 4,0 (2010) |
PM10 | 20 | 15 | 9 | 7,5 | – |
NH3 | 1 | 2,5 | 2,5 | 2,5 | 3,0 (2010) |
NMVOS5 | 181 | 84 | 37 | 36 | 55,0 (2010) |
CO2 (Mton) | 30,4 | 37 | 37,9 | 37 | 35,5 (2020)6 |
-
1 Bron: CBS, emissieregistratie/CBS, PBL, Wageningen UR (2012) (indicator 0 128, versie 20, 1 mei 2012).
-
2 Raming van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen 2011–2015, PBL, Den Haag 2011 in samenwerking met ECN.
-
3 De streefwaarde is conform de in het kader van de NEC-richtlijn vastgestelde emissieplafonds 2010.
-
4 Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart.
-
5 Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan.
-
6 Routekaart Klimaat, maximum uitstoot verkeer 2020. Niet in NEC-plafond 2010.
Toelichting bij tabel: De streefwaarde 2012 is gelijk aan de in het kader van de NEC-richtlijn vastgestelde emissieplafonds voor 2010. Begin 2012 zijn in het kader van het Gotenburg-protocol nationale emissieplafonds voor 2020 vastgesteld. Binnen EU-verband worden deze plafonds in 2013 vastgelegd. Nederland zal deze emissieplafonds versleutelen naar emissieplafonds voor sectoren.
Bron: European Environment Agency: Monitoring the CO2 emissions from new passenger cars in the EU: summary of data for 2010.
Toelichting bij tabel: Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten leidde, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte naast een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015, een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2020, waarvan de technische en economische haalbaarheid nog moest worden bevestigd. Op 11 juli 2012 heeft de Europese Commissie bevestigd dat een CO2-norm van gemiddeld 95 g/km in 2020 inderdaad technisch en economisch haalbaar is. Deze norm is in 2009 op voorstel van Nederland aangenomen, en zal er straks toe leiden dat de gemiddelde automobilist op jaarbasis zo’n € 340,- aan brandstofkosten bespaart. Nederland zal zich in de onderhandelingen over CO2-normen – ook voor de periode na 2020 – blijven inzetten voor ambitieuze doelen.
Beleidswijzigingen
Met de brief van 12 maart 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 27 664, nr. 79) is de Kamer geïnformeerd over het voornemen om de handel in emissierechten van stikstofoxiden te staken. Dit houdt overigens geen versoepeling van de milieudoelen in. Als en zodra een vernieuwde richtlijn voor nationale emissieplafonds (beter bekend als de NEC-richtlijn: national emission ceilings) wordt vastgesteld, ontvangt de Kamer een plan van aanpak voor het behalen van de uit de richtlijn voortvloeiende reductiedoelen. Voor de industrie zal een goede uitvoering van de Richtlijn Industriele Emissies hier een wezenlijk onderdeel van zijn.
Voor de EU is 2013 het jaar van de luchtkwaliteit. In dit jaar zal de Europese Commissie de Europese luchtkwaliteitsdoelstellingen evalueren en, naar verwachting, aanbevelingen doen voor bijstellingen van het beleid. Bij de bespreking van en besluitvorming over eventuele beleidswijzigingen handhaaft Nederland haar positie dat Europese luchtkwaliteitsdoelen moeten worden onderbouwd met adequaat EU bronbeleid. In 2013 vindt i.h.k.v. het voertuigendossier besluitvorming plaats over Europese geluidseisen, hetgeen belangrijk is voor de vermindering van geluidhinder. Mogelijk komt de Europese Commissie in 2013 ook met voorstellen voor aanpassing van de richtlijn omgevingslawaai, gericht op verbetering van de kartering van geluidhinder en de aanpak daarvan.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen |
| 25 259 | 44 283 | 40 960 | 36 975 | 33 448 | |
Uitgaven |
| 78 823 | 48 480 | 44 360 | 36 975 | 33 448 | |
Waarvan juridisch verplicht | 88% | ||||||
20.01 | Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder | 78 823 | 48 480 | 44 360 | 36 975 | 33 448 | |
20.01.01 | Opdrachten | 6 928 | 4 561 | 5 030 | 3 660 | 3 643 | |
20.01.02 | Subsidies | 4 500 | 15 000 | 2 800 | 0 | 0 | |
20.01.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 65 879 | 27 419 | 35 030 | 31 815 | 28 305 | |
– NSL | 48 261 | 3 599 | 3 340 | 0 | 0 | ||
– Wegverkeerlawaai | 15 118 | 21 764 | 31 690 | 31 815 | 28 305 | ||
– Overige bijdrage medeoverheden | 2 500 | 2 056 | 0 | 0 | 0 | ||
20.01.07 | Bekostiging | 1 516 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |
Ontvangsten |
| 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De juridische verplichte uitgaven hebben met name betrekking op wettelijke taken inzake de sanering van het wegverkeerslawaai, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het onderzoeksprogramma door ECN en diverse andere grote opdrachten, zoals steekproefcontroleprogramma's voor voertuigen. Het restant heeft met name betrekking op de nog niet juridisch verplichte subsidieregeling voor Euro-6 motoren bij taxi's en bestelwagens, voor de verstrekking van de resterende NSL-middelen aan de provincies en voor diverse (onderzoeks)opdrachten op de beleidsterreinen geluid en luchtkwaliteit.
20.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidhinder
Toelichting op de financiële instrumenten
20.01.01 Opdrachten
Het ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen verkeersemissies, geluidhinder en luchtkwaliteit. In een aantal gevallen betreft het uitvoering door AgNL, zoals de uitvoering van Infomil (onderdeel luchtkwaliteit) en de monitoring luchtkwaliteit. Hiervoor wordt jaarlijks budget overgeboekt in het kader van de centrale opdrachtverlening. Op het gebied van verkeersemissies worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van steekproefcontroleprogramma's door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) inzake voertuigemissies en voor het Expertisecentrum Milieuzones. Ten aanzien van het beleidsterrein geluidhinder gaat het met name om de opdrachtverlening aan het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), dat namens het ministerie van IenM zorg draagt voor de uitvoering van de geluidsanering voor gemeentelijke en provinciale infrastructuur. Daarnaast is opdracht verstrekt aan het RIVM voor het Kenniscentrum Geluid.
20.01.02 Subsidies
Het ministerie van IenM verstrekt subsidies in de aanschafkosten van nieuwe voertuigen, uitgerust met schone motoren, welke voldoen aan de Euro-6 normen.
20.01.04 Bijdrage aan medeoverheden
De uitgaven inzake het NSL betreffen de betalingen aan de provincies en gemeenten voor de uitvoering van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De uitvoering van het NSL en daarmee de betaling van het aandeel van het Rijk daarin, geschiedt in diverse tranches, conform de daarover met de medeoverheden gemaakte afspraken.
Bij het onderdeel wegverkeerslawaai gaat het om de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van saneringsmaatregelen met betrekking tot geluidhinder door het verkeer.
De overige bijdragen betreffen betalingen inzake geluidskaarten
20.01.07 Bekostiging
Jaarlijks bekostigt het ministerie van IenM een deel van het milieuonderzoeksprogramma van ECN te Petten. Over de invulling van dit programma worden afspraken gemaakt met ECN, mede om te borgen dat het onderzoek en de resultaten dienstbaar zijn in het kader van de beleidsontwikkeling en –onderbouwing door IenM.
Artikel 21 Duurzaamheid
Algemene Doelstelling
Het tegengaan van de afwenteling van de effecten van de Nederlandse productie en consumptie op andere leefgebieden en op toekomstige generaties. Dit gebeurt onder andere door het vermogen van bodem en water om ecosysteemdiensten te leveren zoveel mogelijk te behouden en de milieudruk in de hele levenscyclus van grondstoffen en producten te minimaliseren.
Regisseren
Rol en Verantwoordelijkheden
De Minister wil bereiken dat duurzaamheid expliciet onderdeel gaat uitmaken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen. Verder borgt en verbetert IenM de milieukwaliteit van de milieugebruiksruimte om de vele functies ervan, zoals voedsel- en drinkwatervoorziening en natuur, te beschermen. De Minister heeft een regisserende rol bij:
-
• De totstandkoming van Europese wet- en regelgeving en de doorvertaling daarvan in nationale wet- en regelgeving, zoals de Grondwater-, Zwemwater- en Drinkwaterrichtlijn, de Wet bodembescherming en de nieuwe Drinkwaterwet.
-
• Het verbreden van het normstellingkader voor het bodem- en watersysteem met normen ten aan zien van ecosysteemdiensten (zoals watervasthoudend en zelfreinigend vermogen van de bodem, waterzuivering en natuurlijke plaagregulatie).
-
• Het stellen van kaders om landbouwactiviteiten binnen milieurandvoorwaarden te laten plaats vinden, die onder meer zijn opgenomen in de Europese Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en de Nitraatrichtlijn, en zijn uitgewerkt in algemene regels voor agrarische bedrijven (zoals het Activiteitenbesluit).
-
• De op- en bijstelling van wet-en regelgeving op het gebied van afval- en productenbeleid op met name Europees niveau.
-
• Het verder sturen van de hoogwaardigheid van afvalverwerking door de in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) opgenomen minimumstandaarden.
-
• Het scheppen van kaders voor het duurzaam gebruik van biomassa door bij te dragen aan de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria.
-
• Het actualiseren van criteria voor duurzaam inkopen door de overheid.
-
• Het verder bevorderen van de markt voor duurzame producten en activiteiten door belemmeringen in bestaande regels weg te nemen en administratieve lasten te verlagen.
-
• Het ontwikkelen van economisch instrumentarium, opdat bedrijven hun duurzame producten en diensten concurrerender in de markt kunnen zetten, zoals financieringsinstrumenten om de waarde van biodiversiteit en natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer.
-
• Het coördineren van beleid in Europees en mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken.
-
• Het voortzetten van de nauwe samenwerking met BZ bij de uitvoering van de afspraken die tijdens de wereldtop over duurzaamheid van juni 2012 zijn gemaakt. Hierbij is de staatssecretaris van BZ verantwoordelijk voor internationale duurzaamheid en daarmee het uitvoering geven aan de internationale afspraken die tijdens Rio+20 zijn gemaakt. IenM werkt nationaal aan deze afspraken.
Stimuleren
Voor het bereiken van haar doelstellingen geeft de minister van IenM ruimte aan de energie en de duurzame initiatieven die in de samenleving aanwezig zijn en ondersteunt zij deze waar mogelijk. Dit komt onder meer tot uitdrukking in:
-
• Het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden, opdat duurzaamheid steeds meer onderdeel kan uitmaken van ieders afwegingen en besluiten.
-
• Het duidelijk maken van met name de milieu-aspecten van duurzame ontwikkeling in eenvoudige afwegingskaders.
-
• Het stimuleren van de markt voor duurzame producten en diensten door beïnvloeding van de consumentenvraag en via de inkoopkracht van het Rijk zelf.
-
• Samenwerking met andere organisaties die begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet maken voor (kleine) bedrijven en burgers.
-
• Het verduurzamen van het overheidsbeleid door coördinatie van de uitvoering van de Duurzaamheidsagenda.
-
• De verduurzaming van productketens; bedrijven worden gestimuleerd en gefaciliteerd om slimmer om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen.
-
• Het betrekken van het bedrijfsleven bij de Europese en mondiale beleidsvorming voor de verdere verduurzaming van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
-
• Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren.
-
• Het stimuleren van een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door andere overheden actief bodembeheer te laten oppakken, via experimenten voor duurzaam stortbeheer en via diverse tools met concrete handelingsperspectieven, zoals voor het gebruik van ecosysteemdiensten.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen
Wat betreft de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving in algemene zin zijn kengetallen te vinden in de Monitor Duurzaam Nederland 2011. Deze monitor is gepubliceerd door een samenwerkingsverband van het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving, het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Wat betreft specifieke duurzaamheidsdoelstellingen laat onderstaande grafiek kengetallen zien voor de hoogwaardigheid van afvalverwerking.
Grafiek: Ontwikkelingen in aanbod en toepassing van afval
Toelichting:
In maart 2010 is het gewijzigde Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 van kracht geworden. In dat plan zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelen geformuleerd. De indicatoren in bovenstaande grafiek zijn gekoppeld aan de kwantitatieve doelen voor 2015 en 2021 (punten bij 2015 en 2012).
-
• De lijn «Afvalaanbod volgens BBP 1985–2000» geeft aan wat het afvalaanbod in de periode 1985–2000 zou zijn geweest als het afvalaanbod in die periode dezelfde groei als het BBP had gevolgd.
-
• De lijn «Afvalaanbod prognose 2000–2012» geeft aan hoe in het eerste LAP werd voorzien dat het afvalaanbod zich zou ontwikkelen volgens een toen opgesteld beleidsscenario.
-
• De lijn «Afvalaanbod prognose 2006–2021» geeft aan hoe in het tweede LAP wordt voorzien dat het afvalaanbod zich zal ontwikkelen volgens het beleidsscenario.
In 2000 en 2006 zijn breuken te zien in de afvalaanbodlijnen. Dat komt omdat in die jaren nieuwe scenario’s en prognoses in het eerste en tweede LAP zijn opgesteld, waarbij toen als starthoeveelheid het werkelijke afvalaanbod in dat jaar werd genomen. Daarom beginnen de afvalaanbodlijnen in 2000 en 2006 op de hoeveelheden van de lijnen «Werkelijke afvalhoeveelheid». Het verschil tussen de drie afvalaanbodlijnen en de lijn «Werkelijke afvalhoeveelheid» geeft aan hoeveel preventie is bereikt. Verder is in de grafiek te zien hoeveel afval nuttig is toegepast (recycling + inzet van afval als brandstof), is verbrand als vorm van verwijdering en is gestort.
Er zijn in het LAP, en dus bij dit kengetal, alleen (tussen)doelen voor 2015 en 2021 geformuleerd. Dat komt met name vanwege de verschillende looptijden tussen het treffen van maatregelen en het effect daarvan.
Beleidswijzigingen
IenM maakt werk van duurzaamheid en benut daarbij steeds meer de energie en de beweging richting duurzaamheid die overal in de samenleving voelbaar is. De rol van facilitator en stimulator wordt groter, die van (nieuwe) regelgever kleiner, zoals dat onder andere de insteek is van de acties uit de Duurzaamheidsagenda. De inzet van IenM bestaat steeds meer uit stimuleren en faciliteren, met kleine financiële en vooral capacitaire impulsen op concrete projecten. Inhoudelijk wordt vooral ingezet op de verduurzaming van (product)ketens, specifiek het verder ontwikkelen en uitrollen van duurzaamheidseisen voor met name biomassa en het waarderen en beter benutten van ecosystemen, met oog voor de draagkracht van de aarde.
De vormgeving van het beleid zal (nog) meer internationaal plaats vinden. Randvoorwaarden voor markten voor duurzame producten en diensten worden bij voorkeur minimaal op EU-niveau gesteld.
Conform het regeerakkoord is de bijdrage aan het Afvalfonds per 2013 geschrapt.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 19 754 | 14 961 | 17 087 | 19 365 | 19 261 | ||
Uitgaven: | 44 601 | 16 628 | 17 087 | 19 365 | 19 261 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 95% | ||||||
21.01 | Afval en duurzaamheidagenda | 35 134 | 10 617 | 12 819 | 13 906 | 13 810 | |
21.01.01 | Opdrachten | 9 022 | 10 097 | 12 299 | 13 386 | 13 290 | |
– Uitvoering AgNL | 6 427 | 6 859 | 7 355 | 7 245 | 7 152 | ||
– Overige opdrachten | 2 595 | 3 238 | 4 944 | 6 141 | 6 138 | ||
21.01.02 | Subsidies | 26 112 | 520 | 520 | 520 | 520 | |
– Afvalfonds | 25 592 | ||||||
– Overige subsidies | 520 | 520 | 520 | 520 | 520 | ||
21.02 | Preventie en milieugebruiksruimte | 2 751 | 2 603 | 2 590 | 3 773 | 3 767 | |
21.02.01 | Opdrachten | 2 751 | 2 603 | 2 590 | 3 773 | 3 767 | |
21.03 | Ecosystemen en landbouw | 6 716 | 3 408 | 1 678 | 1 686 | 1 684 | |
21.03.01 | Opdrachten | 4 253 | 3 408 | 1 678 | 1 686 | 1 684 | |
21.03.02 | Subsidies | 100 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
21.03.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 2 363 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De juridische verplichte uitgaven hebben hoofdzakelijk betrekking op de jaarlijkse uitvoeringsuitgaven inzake het afvalbeleid, duurzaam inkopen en landbouw en voor de in 2013 voorziene afrekening van het Afvalfonds. Het restant heeft grotendeels betrekking op de uitvoering van de Duurzaamheidsagenda, voor projecten ter verduurzaming van ketens, voor beleidsonderbouwing op het gebied van drink- en zwemwater en stortbeleid en voor projecten ter bevordering van een duurzaam gebruik van ecosystemen.
21.01 Afval en duurzaamheidsagenda
Toelichting op de financiële instrumenten
21.01.01 Opdrachten
In dit kader worden opdrachten verstrekt aan AgentschapNL voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van landbouw en op het gebied van het afvalbeleid (onder andere de uitvoering van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen en de uitvoering van het Landelijk Afvalbeheerplan) voor de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria. Daarnaast worden hier diverse uitvoeringopdrachten geboekt, zoals ten behoeve van de duurzaamheidsagenda, verduurzaming van ketens en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tot slot worden hier opdrachten verstrekt voor de uitvoering van taken voor de actualisatie van Duurzaam Inkopen
21.01.02 Subsidies
De subsidies hebben betrekking op de toekenning aan het Afvalfonds. In 2013 zal de laatste betaling plaatsvinden aan het Afvalfonds voor de periode 2007 tot en met 2012. Het betreft hier het laatste deel van de toezegging, noodzakelijk voor de financiële afwikkeling. Daarnaast is er budget voor subsidieverlening in het kader van voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van bedrijven bij verduurzaming van hun productieprocessen.
21.02 Preventie en milieugebruiksruimte
21.02.01 Opdrachten
De opdrachten hebben veelal betrekking op uitvoering van wettelijk voorgeschreven taken op het gebied van de kwaliteit van de milieugebruiksruimte. Hier komen onder andere aan de orde de kosten verbonden aan de werkzaamheden van de Commissie van deskundigen Drinkwaterwet, een bijdrage aan de WABO14 en werkzaamheden voor de coördinatie van normalisatie- en certificeringswerkzaamheden.
21.03 Ecosystemen en landbouw
21.03.01 Opdrachten
Het betreffen hier opdrachten voor de ontwikkeling van criteria voor duurzaamheid van onder andere biomassa en voor de waardering van ecosystemen. Verder betreffen het opdrachten op het gebied van de landbouw (o.a. het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, certificering).
21.03.02 Subsidies
Subsidies hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen die voor de ontwikkeling van het beleid van het duurzaam gebruik van ecosystemen bevorderlijk kunnen zijn. Per aanvraag zal een beoordeling op relevantie plaatsvinden.
21.03.03 Bijdrage aan medeoverheden
In het kader van het beleid voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in het landelijk gebied en de versterking van het lokale beleid voor de ondergrond is de betreffende bijdrage geraamd.
Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s
Algemene Doelstelling
Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.
Regisseren
Rol en Verantwoordelijkheden
De minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:
-
• De normstelling waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden.
-
• De vastlegging van het beschermingsniveau op (pan-)Europees of internationale niveau. Deze afspraken worden zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) en de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH) en het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail, weg en buisleidingen) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze Europese regels.
-
• Waar Europese regels ontbreken, maar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels noodzakelijk maakt, het in dialoog met stakeholders zoeken naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij het wetsvoorstel «Basisnet» waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid.
-
• De reductie van administratieve lasten voor bedrijven door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten is hierbij van belang.
-
• Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s, bijvoorbeeld in geval van gentherapie proeven bij patiënten of veldproeven met genetisch gemodificeerde aardappelen. Het verlenen van vergunningen voor defensie inrichtingen waarvoor een strikt geheimhoudingsregime geldt. Hetzelfde geldt voor een beperkt aantal bedrijven (vooralsnog twee) met een verhoogd risico voor de externe veiligheid op de eilanden van Caribisch Nederland.
Stimuleren
Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en deze te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die – bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening – keuzen maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De minister stimuleert:
-
• Het dragen van en het invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en overheden onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. Het ontwikkelen van de Risicokaart (in overleg met het ministerie van VenJ) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving.
-
• Het in beeld brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij asbest in scholen en met betrekking tot de kwaliteit van het binnenklimaat in woningen, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals nanotechnologie en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals elektromagnetische velden.
-
• Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.
Tenslotte is de minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen
Bij de nationale doorwerking van het Europese stoffenbeleid (met name REACH) is het streven om prioritaire stoffen in de leefomgeving beneden een toelaatbaar risiconiveau te brengen en houden. Er wordt gewerkt aan een indicator, die in de loop van 2013 beschikbaar komt en die op dit punt uitdrukking moet geven aan de doorwerking van het Europees stoffenbeleid in Nederland.
In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de inzet mede bepaald wordt door de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan welke producten het Europese systeem, mede met Nederlandse inbreng, naar verwachting in 2013 op zal leveren.
Beoordeelde dossiers (leidend tot besluiten) | 400 |
---|---|
Stofevaluaties | 50 |
Annex XV dossiers (ingediend en becommentarieerd): | |
– Zeer ernstige zorgstoffen | 35 |
– Restricties | 11 |
– Geharmoniseerde indeling en etikettering | 70 |
Autorisatieaanvragen | 30 |
Beleidswijzigingen
Naar verwachting zal in 2013 het wetsvoorstel Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid van kracht worden. Monitoring van het Basisnet zal dan prioriteit hebben. De VN-verdragen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden tweejaarlijks herzien. Door toenemende betrokkenheid van de Europese Commissie zal de beleidsdiscussie nu ook in Brussel gaan plaatsvinden.
Het (Europese) beleid ten aanzien van nieuwe risico’s, bijvoorbeeld op het vlak van nanotechnologie en synthetische biologie is nog in ontwikkeling. Voor het beheersen van die risico’s is de inzet om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande wetgeving, zoals bijvoorbeeld de REACH-wetgeving (het Europese systeem van regulering van chemische stoffen) en de GGO-regelgeving.
Bij de beperking van de risico’s van stoffen ligt de focus de komende jaren op de implementatie van Europese regelgeving. Nieuw Europees beleid is te verwachten voor hormoonverstorende stoffen en risico’s van cumulatie van stoffen.
De komende jaren zal nadrukkelijk gewerkt worden aan maatregelen die zowel de «safety-» als de «security-»aspecten van risicovolle activiteiten in samenhang adresseren.
De snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van synthetische biologie en gentherapie maken het noodzakelijk een beleidsvisie en waar nodig (beleids)instrumenten voor de toepassing van deze technieken te ontwikkelen.
Nieuwe Europese regelgeving op het vlak van genetische modificatie zal de komende jaren veel inzet vergen. De Nederlandse inzet zal daarbij gericht zijn op regelgeving die zowel de veiligheid garandeert als ook innovatie bevorderd. Voor bestaande regelgeving op dit vlak wordt gewerkt aan vereenvoudiging en reductie van de administratieve lasten.
Voor het (samen met de Inspectie SZW en de veiligheidsregio’s) beheersen van de risico’s van de bedrijven met de grootste risico’s wordt onder regie van het Interprovinciaal Overleg (IPO) gewerkt aan de vorming een zestal gespecialiseerde Regionale Uitvoeringsdiensten (BRZO-RUD’s). Dit is onderdeel van een bredere professionalisering van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) door overheden. Hieronder valt ook het vaststellen van kwaliteitscriteria en het bundelen van de uitvoering van VTH-taken van provincies en gemeenten in 25–30 RUD’s.
Op het gebied van milieu en gezondheid ligt de komende jaren de focus op signalering van milieu- en gezondheidsrisico’s, instrumentatie en het voorkomen en verminderen van de grootste milieu- en gezondheidsrisico’s die veel aandacht blijven vergen, zoals asbest.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 12 122 | 15 397 | 41 600 | 69 011 | 69 793 | ||
Uitgaven | 17 233 | 18 185 | 41 730 | 69 847 | 69 793 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 94% | ||||||
22.01 Veiligheid chemische stoffen | 4 136 | 4 130 | 5 102 | 5 085 | 5 081 | ||
22.01.01 Opdrachten | 3 736 | 3 730 | 4 702 | 4 685 | 4 681 | ||
22.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | ||
22.02 Veiligheid GGO's | 2 708 | 3 165 | 5 130 | 3 120 | 3 119 | ||
22.02.01 Opdrachten | 2 608 | 3 065 | 5 030 | 3 020 | 3 019 | ||
22.02.05 Bijdragen aan internationale organisaties | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | ||
22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport | 10 389 | 10 890 | 31 498 | 61 642 | 61 593 | ||
22.03.01 Opdrachten | 6 057 | 5 771 | 6 563 | 6 603 | 6 593 | ||
22.03.02 Subsidies | 2 000 | 2 000 | 2 000 | 3 000 | 3 000 | ||
22.03.03 Bijdrage aan agentschappen | 486 | 486 | 486 | 486 | 486 | ||
22.03.04 Bijdragen aan medeoverheden | 1 746 | 2 533 | 22 349 | 51 453 | 51 414 | ||
– Bijdragen asbestsanering | 52 | 23 923 | 23 884 | ||||
– Bijdragen programma EV | 3 | 10 | 19 718 | 19 951 | 19 951 | ||
– Overige bijdragen | 1 743 | 2 523 | 2 579 | 7 579 | 7 579 | ||
22.03.05 Bijdragen aan internationale organisaties | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | ||
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De juridisch verplichte uitgaven hebben betrekking op de wettelijke taken inzake het stoffenbeleid/externe veiligheid, de vergunningverlening (veiligheid inrichtingen, GGO’s), het vervoer gevaarlijke stoffen en basisnetten (monitoringsverplichtingen) en op uitgaven in het kader van onder meer de subsidies voor mesothelioom slachtoffers, het uitvoeren van het (interdepartementale) meerjaren programma Gezondheidsrisico’s straling zendmasten (elektromagnetische velden) en het beheer en onderhoud van risicomodellen voortvloeiende uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het restant heeft met name betrekking op het uitvoeren van de programma’s Atlas Leefomgeving en Nationale Aanpak Milieu & Gezondheid.
22.01 Veiligheid chemische stoffen
Toelichting op de financiële instrumenten
22.01.01 Opdrachten
In dit kader worden opdrachten verstrekt aan Agentschap NL en de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid. Daarnaast worden hier opdrachten verstrekt voor het meerjarig onderzoeksprogramma elektromagnetische velden (EMV), het Platform EMV en de uitvoering van EU-regelgeving ten aanzien van kankerverwekkende stoffen in relatie tot andere overheden (vergunningverlening). Voorts worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van taken op de gebieden «veiligheid en gezondheid» (asbest) en «nieuwe risico’s en security» (nanotechnologie en synthetische biologie) en voor de ontwikkeling en implementatie van de Atlas Leefomgeving en Risicokaart.
22.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Nederland geeft in het kader van «stoffenbeleid mondiaal» uitvoering aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met de internationale strategie chemie en diverse verdragsverplichtingen (Verdrag van Stockholm, Verdrag van Rotterdam).
22.02 Veiligheid GGO’s
22.02.01 Opdrachten
Ter uitvoering van de wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ten behoeve van het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij de uitvoering van werkzaamheden met GGO's kunnen worden toegepast. Ook jaarlijks wordt aan het Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen (Bureau GGO) bij het RIVM een opdracht verstrekt ten behoeve van de vergunningverlening voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen die beoordeeld moeten worden op de risico's voor mens en milieu. Daarnaast worden in dit kader van vergunningverlening opdrachten verstrekt ten behoeve van onderzoek en beleidsontwikkeling toetsingscriteria nieuwe GGO’s.
22.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties
Nederland geeft in het kader van het «Biosafety Protocol» uitvoering aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met de ratificatie en implementatie van het supplementair protocol aansprakelijkheid en verhaal van GGO’s.
22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport
22.03.01 Opdrachten
Het betreffen hier opdrachten voor vergunningverlening defensie-inrichtingen en BRZO bedrijven, Caribisch Nederland, ontwikkeling en beheer van standaarden ten behoeve van vergunningverlening/toezicht/handhaving, onderzoek en implementatie risicoreductie maatregelen, monitoring vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor) en uitbreiding en onderhouden Activiteitenbesluit ten behoeve van het realiseren vermindering regeldruk bedrijven.
22.03.02 Subsidies
Subsidies hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen in het kader van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienst gerelateerde slachtoffers van mesiothelioom (TNS). Deze regeling is bedoeld voor iedereen die de ziekte maligne mesothelioom heeft als gevolg van contact met asbest buiten de werksituatie.
22.03.03 Bijdragen aan agentschappen
Betreft de werkzaamheden van Rijkswaterstaat in het kader van de voorbereidingen saneringen basisnet.
22.03.04 Bijdragen aan medeoverheden
De bijdragen aan medeoverheden zijn bedoeld voor het versterken van het externe veiligheidbeleid en de uitvoering daar van bij provincies en gemeenten en de sanering van risicovolle situaties waaronder saneringen die voortvloeien uit onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het programma buisleidingen.
22.03.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Bijdragen aan internationale organisaties voor activiteiten op het vlak van Externe Veiligheid ten aanzien van industriële activiteiten en transport.
Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie
Algemene Doelstelling
Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Saba, Sint Eustatius en Bonaire.
Financieren
Rol en Verantwoordelijkheden
De minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT15, ECMWF16, IPCC17 en WMO18.
(Doen) uitvoeren
De minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:
-
• Het beschikbaar maken, houden en stellen van een algemeen weerbericht voor de Nederlandse samenleving;
-
• Het beschikbaar maken, houden en stellen van KNMI-gegevens;
-
• Het beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;
-
• Het verrichten van meteorologisch en seismologisch onderzoek;
-
• Het adviseren van de minister op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen;
-
• Het onderhouden van de nationale infrastructuur voor de meteorologie en andere geofysische terreinen,
-
• Het ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen, en
-
• Andere door Onze Minister aangewezen taken ten aanzien van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen.
De minister van BZK is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de minister van EL&I is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet. De rol «uitvoeren» heeft voor beide wetten betrekking op het monitoren (verrichten van waarnemingen) en doen van onderzoek.
Realisatie | Begroot | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Indicatoren | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 e.v. |
Algemene weersverwachtingen en adviezen | |||||||
– afwijking min.temperatuur (°C) | – 0,28 | – 0,24 | – 0,06 | ABS1 (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) |
– afwijking max.temperatuur (°C) | – 0,34 | – 0,21 | – 0,33 | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) |
– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s) | 0,18 | 0,04 | – 0,03 | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) |
Maritieme verwachtingen | |||||||
– tijdigheid marifoonbericht (%) | 98,4 | 99,3 | 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 |
Gereviewde publicaties | 89 | 120 | 97 | > 80 | > 80 | > 80 | > 80 |
Kengetallen | |||||||
Aantal uitgegeven weeralarmen | 3 | 4 | 0 | ||||
Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT) | >98,5 | >98,5 | >98,5 |
Bron: KNMI
Toelichting
De indicatoren ten aanzien van algemene weers- en maritieme verwachtingen geven een indruk van de tijdigheid van de berichtgeving door het KNMI en de gemiddelde afwijking van verwachte waardes voor temperatuur en windsnelheid ten opzichte van de uiteindelijk waargenomen waardes. Het aantal gereviewde publicaties is een maatstaf voor de kwantiteit en de kwaliteit van het onderzoek van het KNMI. Het aantal zogenoemde gereviewde publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften wordt bepaald.
Het aantal weeralarmen is afhankelijk van de weersomstandigheden; hierdoor is geen norm aan te geven. Bovendien is het afgeven van een weeralarm geen doel op zich. Wel is belangrijk dat het instrument weeralarm effectief wordt ingezet om de samenleving tijdig te waarschuwen voor maatschappij-ontwrichtend weer. In het jaarverslag zal worden ingegaan op het aantal opgetreden weeralarmsituaties en de mate waarin het KNMI gegrond heeft gewaarschuwd, dan wel gegrond niet heeft gewaarschuwd.
Het kengetal tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten geeft een beeld van de tijdige beschikbaarheid van de gegevens van de METEOSAT- en METOP-satellieten ten behoeve van de meteorologische producten van het KNMI. Indien de streefwaarden niet worden gehaald, heeft dat een negatieve impact op de kwaliteit van de weersverwachting op de dagen van gebrekkige beschikbaarheid van de waarnemingen, een en anders afhankelijk van de dan optredende weerssituatie.
Beleidswijzigingen
In het kader van de uitwerking van het regeerakkoord Rutte, wordt met ingang van de Voorjaarsnota 2013 het profijtbeginsel ingevoerd. Dit betekent dat de verschillende opdrachtgevers zullen moeten gaan betalen voor de niet-basistaken van het KNMI.
Om beleidsmatige redenen is ervoor gekozen in deze begroting de doelen inzake klimaat logisch te ordenen over artikel 19 Klimaat en artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie. Derhalve zijn de benamingen weer en klimaat, zoals voorheen gebezigd, gewijzigd in meteorologie.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 47 046 | 50 964 | 46 030 | 42 870 | 44 161 | ||
Uitgaven | 46 310 | 51 700 | 45 294 | 43 606 | 43 425 | ||
waarvan juridisch verplicht | 100% | ||||||
23.01 | Meteorologie en seismologie | 30 396 | 29 169 | 28 433 | 28 323 | 28 151 | |
23.01.01 | Bijdrage aan het agentschap | ||||||
Meteorologie | 28 118 | 27 000 | 26 309 | 26 205 | 26 050 | ||
Seismologie | 1 542 | 1 433 | 1 388 | 1 382 | 1 365 | ||
23.01.02 | Bijdrage aan internationale organisatie | ||||||
Contributie WMO (HGIS) | 736 | 736 | 736 | 736 | 736 | ||
23.02 | Aardobservatie | 15 914 | 22 531 | 16 861 | 15 283 | 15 274 | |
23.02.01 | Bijdrage aan het agentschap | ||||||
Aardobservatie | 15 914 | 22 531 | 16 861 | 15 283 | 15 274 |
23.01 Meteorologie en seismologie
Toelichting op de financiële instrumenten
Het KNMI levert in ruil voor de bijdragen aan het agentschap de volgende producten:
23.01.01 Bijdrage aan het agentschap
meteorologie
-
• Reguliere uitgifte van een algemeen weerbericht en van waarschuwingen voor gevaarlijk weer (code geel, code oranje en weeralarm);
-
• Publieke doelgroepspecifieke weerdiensten op het gebied van met name mobiliteit, waterbeheer, milieubeheer, calamiteitenbeheersing, defensie en gezondheid;
-
• Ter beschikkingstelling van de meteorologische basisdata van het nationale meteorologische meetnet en de nationale meteorologische modelinfrastructuur, op basis van een open databeleid;
-
• Ter beschikkingstelling van data, informatie en kennis over het huidige klimaat;
-
• Het leveren van projecties over het toekomstige klimaat (klimaatscenario’s);
-
• Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de meteorologie;
-
• Internationale vertegenwoordigingen op het gebied van de meteorologie (met name WMO, EUMETSAT en ECMWF);
-
• Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van meteorologische verschijnselen.
seismologie
-
• Continue monitoring van natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit in Nederland;
-
• Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de seismologie;
-
• Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van aardbevingen en tsunami’s;
-
• Verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het kernstopverdrag (CTBT).
23.01.02 Bijdragen aan internationale organisatie: contributie WMO
-
– De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan het WMO te voldoen. Deelname aan de activiteiten van het WMO wordt gefinancierd uit HGIS.
23.02 Aardobservatie
Het KNMI levert voor de bijdrage aan het agentschap in de hieronder weergegeven productgroep aardobservatie het volgende product:
Bijdrage aan het agentschap: aardobservatie
-
– Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).
Artikel 24 Handhaving en toezicht
Algemene doelstelling
Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.
Financieren
Rol en Verantwoordelijkheden
De minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De minister van EL&I heeft een medeverantwoordelijkheid voor nucleaire aangelegenheden. De minister van BZK heeft een medeverantwoordelijkheid inzake ruimte, wonen en bouwen. De minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.
De taak van de Inspectie Leefomgeving en Transport is er voor te zorgen dat bedrijven, organisaties en overheidsinstanties (de ondertoezichtstaanden) de wet- en regelgeving op het terrein van duurzame leefomgeving en de fysieke veiligheid naleven. Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd (administratieve lasten). Zij streeft samenwerking met andere overheidspartners na.
(Doen) uitvoeren
De minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap Inspectie, Leefomgeving en Transport. De minister van EL&I is medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken op het gebied van nucleaire zaken, de minister van BZK is mede verantwoordelijk op het terrein van ruimte, wonen en bouwen.
De rol uitvoeren heeft betrekking op:
-
• Vergunningverlening;
-
• toezicht door middel van objectinspecties, bedrijfsinspecties, audits, convenanten en digitale inspecties;
-
• incidentmelding en ongevallenonderzoek.
Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de baten-lastenparagraaf van de Inspectie.
Indicatoren en kengetallen
Administratie | Audits | Convenanten | Digitale | Object | Reizigers- | Vergunningen | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Domein | controles | inspecties | inspecties | klachten | |||
Risicovolle bedrijven | 335 | 155 | 7 | 805 | 170 | ||
Rail- en wegvervoer (incl. Gevaarlijke stoffen) | 1 185 | 425 | 59 | 5 000 | 18 775 | 1 566 | |
Scheepvaart | 100 | 73 | 35 | 4 763 | 7 400 | ||
Luchtvaart | 329 | 30 | 1 005 | 2 500 | 15 000 | ||
Risicovolle stoffen en producten | 1 335 | 28 | 3 855 | ||||
Water, bodem, bouwen | 330 | 2 | 3 | 5 905 | 25 |
Deze aantallen zijn ontleend aan het Meerjarenplan 2012–2016. In het meerjarenplan 2013–2017 dat eind 2012 aan de Kamer wordt gezonden, staat per domein beschreven welke taken worden uitgevoerd en de bijbehorende meetbare gegevens ten aanzien van naleving, vergunningverlening en toezicht
Beleidswijzigingen
Als gevolg van departementale herindeling van taken op het gebied van ruimte, wonen en bouwen zijn de domeinen Water en bodembeheer en Ruimte, wonen en bouwen uit de ontwerpbegroting 2012 in de ontwerpbegroting 2013 geïntegreerd tot één domein: Water, bodem en bouwen.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 136 654 | 131 188 | 128 442 | 127 548 | 126 205 | ||
Uitgaven | 136 654 | 131 188 | 128 442 | 127 548 | 126 205 | ||
waarvan juridisch verplicht | 100% | ||||||
24.01 | Handhaving en toezicht | 136 654 | 131 188 | 128 442 | 127 548 | 126 205 | |
24.01.03 | Bijdrage aan het agentschap | ||||||
Risicovolle bedrijven | 20 088 | 19 285 | 18 881 | 18 750 | 18 552 | ||
Rail en wegvervoer | 28 971 | 27 812 | 27 230 | 27 040 | 26 755 | ||
Scheepvaart | 17 765 | 17 054 | 16 697 | 16 581 | 16 407 | ||
Luchtvaart | 16 262 | 15 611 | 15 285 | 15 178 | 15 018 | ||
Risicovolle stoffen en producten | 34 983 | 33 584 | 32 881 | 32 652 | 32 309 | ||
24.01.06 | Bijdrage aan het agentschap: Water, bodem bouwen | 18 585 | 17 842 | 17 468 | 17 347 | 17 164 |
24.01 Handhaving en toezicht
Toelichting op de financiële instrumenten
De Inspectie levert voor de bijdragen aan het agentschap in de hieronder weergegeven zes domeinen de volgende producten. In het meerjarenplan 2013–2016 dat eind 2012 aan de Tweede Kamer wordt gezonden, staat per domein uitgebreid beschreven welke taken worden uitgevoerd en de bijbehorende kengetallen ten aanzien van naleving, vergunningverlening en toezicht.
24.01.01 Bijdrage aan het agentschap: risicovolle bedrijven
Het toezicht richt zich op bedrijven en organisaties die verantwoordelijk zijn voor risicobronnen met betrekking tot (externe) veiligheid, zoals geformuleerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en andere milieu- en veiligheidsregelgeving.
Nucleair en straling
De Inspectie oefent toezicht uit op de nucleaire industrie en op alle andere branches waarin radioactieve stoffen en ioniserende straling wordt toegepast.
Veiligheid mens en omgeving
De Inspectie houdt toezicht op inrichtingen van het ministerie van Defensie en enkele andere inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de vergunningen die daaraan verbonden zijn. Daarnaast houdt zij toezicht op externe veiligheid rondom buisleidingen en de veiligheid rondom genetisch gemodificeerde organismen.
Nationale en Europese verplichtingen
De Inspectie ziet toe op toepassing van nationale normen en wettelijke regels die veelal door de EU zijn vastgesteld. Het toezicht richt zich met name op bedrijven op het gebied van luchtemissies, energie, klimaat en externe veiligheid. Het gaat om ruim 8 000 bedrijven, waaronder raffinaderijen, de chemische industrie, elektriciteitsproducenten, afvalverbrandingsorganisaties, LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en emitterende bedrijven inclusief intensieve veehouderijen.
24.01.02 Bijdrage aan het agentschap: rail en wegvervoer
De Inspectie richt het toezicht op railvervoer op:
-
• Infrastructuur en materieel;
-
• Bedrijven en keuringsinstanties;
-
• Operaties (machinisten, conducteurs, baanwerkers, rangeerders);
-
• Veiligheidsmanagement, cultuur en arbeidsomstandigheden.
De Inspectie richt het toezicht bij het wegvervoer op:
-
• Bedrijven;
-
• Vrachtwagens, bussen en taxi’s;
-
• Chauffeurs.
Rail
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de spoorwegwet. De railsector wordt gekenmerkt door drie grote bedrijven: Prorail (infrastructuur), NS (personenvervoer) en DB Schenker (goederenvervoer). De markt voor het goederenvervoer is internationaal georiënteerd en geheel geliberaliseerd. De sector kent een hoog veiligheidsgehalte, maar het hoofdspoor blijft een kwetsbaar systeem. Daarnaast is de Inspectie toezichthouder voor interlokale tramlijnen, lightrail en metrosystemen.
Taxi
In de taximarkt is het veiligheidsbesef over het algemeen laag vanwege de lage toetredingsdrempel en de grote concurrentie, vooral in de vier grote steden. Fraude en illegaal taxivervoer komen dan ook voor. De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de rij- en rusttijden. De voornaamste ontwikkeling binnen het taxivervoer betreft de invoering van de Boordcomputer Taxi.
Bus
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidstijdenwetgeving (ATB-V) en de Wet Personenvervoer 2000. In het nationale busvervoer met zijn relatief veilige status gaat de Inspectie convenanten afsluiten met goed presterende bedrijven. De Inspectie streeft er naar in 2016 met alle daarvoor in aanmerking komende bedrijven een convenant gesloten te hebben of bezig te zijn met het traject om daartoe te komen.
Goederenvervoer over de weg
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van arbeidstijdenwetgeving (inclusief fraude met de digitale tachograaf) en wetgeving met betrekking tot maten en gewichten en overbelading.
Door de enorme omvang van deze sector is het noodzakelijk gericht en selectief toezicht te houden. Veel ondernemers zoeken de grenzen van de regelgeving op vanwege de hoge concurrentiedruk.
24.01.03 Bijdrage aan het agentschap: scheepvaart
Binnenvaart
De taken van de Inspectie op het terrein van de binnenvaart zijn vastgelegd in de Binnenvaartwet, de Scheepvaartverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Inspectie is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de Binnenvaartwet en het toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen in de binnenvaart. De handhaving van de Scheepvaartverkeerswet is primair een taak van de politie en Rijkswaterstaat. De pleziervaart is een bijzonder terrein. De enige rol van de Inspectie is hier het toezicht op de aanwezigheid van het CE-keurmerk op nieuw verkochte pleziervaartuigen. De naleving van wet- en regelgeving in de binnenvaart blijft achter ten opzichte van de naleving in andere transportdomeinen. Het gaat daarbij met name om de voorschriften ten aanzien van instabiliteit/stuwage, ladinginformatie en documenten en vaartijden/bemanningssterkte. Door eigen inspecties, thema acties en controles door handhavingspartners streeft de Inspectie er naar risico’s te beheersen. Daarnaast zet de Inspectie in op handhaving van de Binnenvaartwet en het afsluiten van convenanten met goed presterende bedrijven.
Koopvaardij en Visserij
Het algemene beeld is dat het veiligheidsbewustzijn in de koopvaardij op een behoorlijk niveau is en de naleving op de meeste onderdelen goed is (tussen de 80 en 95 procent). De Nederlandse koopvaardij scoort beter dan het gemiddelde over alle landen. Nederland is inmiddels ook weer teruggekeerd in de top tien van de best presterende landen. De naleving met name op het terrein van de bemanning in de visserij is een aandachtspunt; de visserij staat bekend als een risicovolle sector.
24.01.04 Bijdrage aan het agentschap: luchtvaart
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van veiligheids- en milieuwetten en regels voor de luchtvaart. De luchtvaartsector is een hightech industrie waarin de zorg voor veiligheid vanaf haar ontstaan één van de belangrijkste oorzaken is geweest voor uitgebreide en zeer gedetailleerde internationale regelgeving. De Europese regelgeving en de Europese vormen van samenwerking nemen een steeds prominentere plaats in. Het toezicht richt zich op de hele keten: luchtvervoerders, luchtvaartuigen, technische bedrijven, grondafhandelingsbedrijven, luchtverkeersleiding, bemanning, onderhoudstechnici, keurings- en examineringsinstanties, opleidingsinstellingen, meteodiensten, het luchtruim, luchthavens en luchtvaartvertoningen. Naast toezicht op veiligheid is de Inspectie wettelijk ook betrokken bij de handhaving van milieuvoorschriften, met name op het gebied van geluid.
24.01.05 Bijdrage aan het agentschap: risicovolle stoffen en producten
De Inspectie houdt toezicht op:
-
• preventie van afval, duurzaam produceren, nuttige toepassing en recycling van afvalstoffen en veilige inzameling en verwerking van (gevaarlijke)afvalstromen. Ondertoezichtstaanden zijn producenten, importeurs, ontdoeners, inzamelaars (inclusief tussenhandelaars), transporteurs, verwerkers en exporteurs van afval;
-
• gebruikers, producenten en importeurs van milieugevaarlijke stoffen, preparaten en producten en voorwerpen voor professioneel gebruik;
-
• het voorkomen van misbruik (in verband met security), onjuiste handelingen en gebruik van explosiegevaarlijke stoffen.
In het geval van afvalstoffen, (milieu)gevaarlijke stoffen en explosiegevaarlijke stoffen is sprake van een ketenbenadering. De Inspectie neemt voor enkele onderwerpen in dit domein de rol van ketenregisseur op zich. Voor REACH, biociden, en de Wet explosieven civiel gebruik is wettelijk bepaald dat de Inspectie deze rol heeft.
Afval
Bij grensoverschrijdend transport van afval richt de inspectie zich op het voorkomen van illegale import, export en doorvoer van afval; dit behelst ook het retour zenden van illegale afvaltransporten. De Inspectie werkt hierbij samen met politie en douane. De Inspectie voert in 2012 objectinspecties uit naar de naleving van de Ecodesign richtlijn die een beperking van het energieverbruik bij elektrische apparaten beoogt. De Inspectie voert in 2013 administratiecontroles uit naar de realisatie van de hergebruikdoelstellingen van o.a. kunststofverpakkingsafval en elektronica-afval en audits bij producenten en importeurs van verpakkingen naar het verminderen van het gewicht van verpakkingsproducten.
Milieugevaarlijke stoffen
Het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving rondom (milieu) gevaarlijke stoffen is verdeeld over rijk, provincie, waterschappen en gemeenten. De Inspectie is o.a. verantwoordelijk voor het toezicht op de sanering van asbestwegen, het toezicht op het verwijderen van asbest uit objecten en het verbod op het verhandelen van asbest, de industriële toepassingen van biociden en de kwaliteit en samenstelling van brandstoffen. Wat betreft de registratie en autorisatie van chemische stoffen (REACH) en Biociden investeert de Inspectie in de samenwerking met o.a. de AI, VWA, SodM, douane en provincies. Internationaal wordt geparticipeerd in het Europees REACH forum.
De Inspectie voert administratiecontroles uit naar ozonlaagafbrekende stoffen die, ondanks een verbod in de EU-verordening, nog steeds op de markt gebracht, verkocht en uitgestoten worden en naar de naleving van de REACH en biociden regelgeving.
De sanering van de binnen de saneringsregeling vallende asbestwegen wordt afgerond. Er blijft aandacht voor meldingen van asbestwegen die buiten de regeling vallen.
Explosiegevaarlijke stoffen
De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de Wet explosieven voor civiel gebruik en het Vuurwerkbesluit bij o.a. producenten, transporteurs en importeurs. Zowel bij vuurwerk als bij explosieven is steeds meer sprake van een ketenbenadering.
Bij vuurwerk richt de Inspectie zich enerzijds op het vergroten van de veiligheid van consumentenvuurwerk en anderzijds op het terugdringen van ondeugdelijk en illegaal vuurwerk. Het laatste betreft onder andere het aanpakken van de georganiseerde handel in en het tegengaan van de invoer van dit soort vuurwerk.
Transport van gevaarlijke stoffen
Het toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen is belegd bij de vervoersdomeinen Rail- en Wegvervoer, Scheepvaart en Luchtvaart en richt zich op de grootste risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De inzet is hierbij vooral multimodaal vervoer. Ook hier ligt de nadruk op systeemtoezicht en het afsluiten van convenanten met de best presterende bedrijven. Daarnaast wordt de inspectiecapaciteit zoveel mogelijk ingezet op de logistieke knooppunten.
24.01.06 Bijdrage aan het agentschap: water, bodem en bouwen
Het toezicht op water en bodem richt zich op:
-
• Waterkeringbeheerders: toezicht op uitvoering van de Waterwet in relatie tot de primaire waterkeringen;
-
• Rijkswaterstaat en door Rijkswaterstaat gecontracteerde aannemers (toezicht en vergunningverlening op de eigen werken van Rijkswaterstaat);
-
• Drinkwaterbedrijven, bedrijven met eigen drinkwaterwinning en bedrijven/instellingen met collectieve drinkwaterinstallaties op grond van de Drinkwaterwet;
-
• Erkende bodemintermediairs, certificerende instellingen en andere bedrijven die werken met grond, bagger en bouwstoffen, op grond van het Besluit bodemkwaliteit; Provincies en gemeenten (bestuurlijk toezicht op de uitvoering van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming).
Het toezicht voor bouwen, wonen en ruimte is gericht op:
-
• correcte CE-labeling op bouwproducten voor producten die onder een productnorm vallen; deze verplichting geldt voor producenten, distributeurs, importeurs en verkopers (ook aannemers) van bouwproducten;
-
• het zichtbaar ophangen van energielabels in voor publiek toegankelijke gebouwen indien een label afgegeven is. Hieronder vallen overheidsgebouwen of gebouwen in gebruik door de overheid en gebouwen van particulieren waarin publiek komt;
-
• provincies wat betreft borging van rijksbelangen met behulp van de provinciale verordening.
Daarnaast wordt er thema-onderzoek op het gebied van ruimte en bouwen uitgevoerd.
Artikel 25 Brede doeluitkering (BDU)
Algemene doelstelling
Het realiseren van maatwerkoplossingen voor regionale verkeers- en vervoersvraagstukken.
Financieren
Rol en verantwoordelijkheden
De minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede doeluitkering (BDU), welke het mogelijk maakt dat er op decentraal niveau maatwerkoplossingen kunnen worden gemaakt voor verkeers- en vervoervraagstukken. De beleidsinhoudelijke beslissingen worden voornamelijk door de mede overheden gemaakt. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid en artikel 15 Openbaar vervoer.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 1 746 573 | 1 710 174 | 1 729 220 | 1 736 774 | 1 723 249 | ||
Uitgaven | 1 795 605 | 1 746 573 | 1 710 174 | 1 729 220 | 1 736 774 | ||
25 Brede doeluitkering (BDU) | 1 795 605 | 1 746 573 | 1 710 174 | 1 729 220 | 1 736 774 | ||
25.01 Brede doeluitkering (BDU) | 1 795 605 | 1 746 573 | 1 710 174 | 1 729 220 | 1 736 774 |
25.01 Brede doeluitkering
Toelichting op de financiële instrumenten
25.01 Brede doel Uitkering
Het betreft het verstrekken van een beschikking voor de Brede doeluitkering aan de regionale en lokale overheden. Deze wordt jaarlijks berekend op basis van in de regelgeving BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.
Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen
Algemene doelstelling
Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.
Financieren
Rol en verantwoordelijkheid
De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord is terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen.
Voor de indicatoren en kengetallen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.
Beleidswijzigingen
Met ingang van deze begroting worden de concrete investeringprojecten en programma’s die samenhangen met de doelstellingen zoals genoemd in de Deltawet (Stb. 2011, 604) verantwoord op het Deltafonds. Conform het amendement Lucas worden de uitgaven inzake waterkwaliteit geraamd op hoofdstuk XII in plaats van op het Deltafonds.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 6 761 720 | 7 670 509 | 6 700 232 | 7 064 160 | 6 979 119 | |
Uitgaven | 6 761 720 | 7 670 509 | 6 700 232 | 7 064 160 | 6 979 119 | |
waarvan juridisch verplicht | 100% | |||||
26.01 Bijdrage aan het Infrastructuurfonds |
| 5 879 349 | 6 608 356 | 5 640 937 | 5 877 752 | 6 039 905 |
26.02 Bijdrage aan het Deltafonds | 882 371 | 1 062 153 | 1 059 295 | 1 186 408 | 939 214 | |
Ontvangsten |
26.01 Bijdrage aan Infrastructuurfonds
Toelichting op de financiële instrumenten
Het betreft hier de bijdrage vanuit de begroting hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds, ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
12 | Hoofdwegen | 2 466 758 | 2 890 114 | 2 100 028 | 2 381 094 | 2 353 437 | 2 233 246 | 2 867 923 | 3 282 342 |
12.01 | Verkeersmanagement | 22 072 | 18 733 | 20 539 | 20 412 | 19 700 | 19 700 | 19 701 | 19 700 |
12.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 413 384 | 494 537 | 350 416 | 361 701 | 475 925 | 472 235 | 468 503 | 471 333 |
12.03 | Aanleg | 1 189 030 | 1 413 448 | 837 668 | 1 368 219 | 1 292 562 | 1 190 652 | 1 828 544 | 2 239 198 |
12.04 | GIV/PPS | 420 256 | 566 737 | 508 980 | 251 390 | 188 606 | 176 441 | 177 205 | 178 213 |
12.06 | Netwerkgebonden kosten HWN | 422 016 | 396 659 | 382 425 | 379 372 | 376 644 | 374 218 | 373 970 | 373 898 |
13 | Spoorwegen | 2 137 753 | 2 328 958 | 2 346 105 | 2 269 030 | 2 364 576 | 2 297 299 | 1 921 801 | 1 827 049 |
13.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 1 324 516 | 1 236 385 | 1 236 800 | 1 111 748 | 1 210 582 | 1 221 869 | 1 130 098 | 1 284 238 |
13.03 | Aanleg | 676 311 | 956 382 | 1 101 055 | 1 092 551 | 1 096 261 | 1 023 173 | 740 467 | 486 848 |
13.04 | GIV/PPS | 118 776 | 118 041 | – 9 900 | 46 581 | 39 583 | 34 107 | 33 086 | 37 813 |
13.07 | Rente en aflossing | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 |
14 | Regionaal, lokale infrastructuur | 135 983 | 261 729 | 153 352 | 256 606 | 398 887 | 355 235 | 233 456 | 78 822 |
14.01 | Grote regionaal/lokale projecten | 60 771 | 104 830 | 99 343 | 44 156 | 235 601 | 218 604 | 116 825 | 39 129 |
14.02 | Regionale mobiliteitsfondsen | 30 257 | 12 750 | ||||||
14.03 | RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid | 44 955 | 144 149 | 54 009 | 212 450 | 163 286 | 136 631 | 116 631 | 39 693 |
15 | Vaarwegen | 814 084 | 849 647 | 782 784 | 730 026 | 666 502 | 646 900 | 630 085 | 509 499 |
15.01 | Verkeersmanagement | 12 770 | 13 336 | 11 803 | 12 652 | 12 651 | 12 651 | 12 651 | 12 651 |
15.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 298 884 | 284 762 | 260 627 | 275 898 | 190 100 | 217 125 | 173 580 | 215 854 |
15.03 | Aanleg | 254 707 | 317 513 | 285 507 | 218 654 | 242 753 | 197 684 | 224 570 | 61 754 |
15.06 | Netwerkgebonden kosten HVWN | 247 723 | 234 036 | 224 847 | 222 822 | 220 998 | 219 440 | 219 284 | 219 240 |
17 | Megaprojecten | 51 157 | 23 407 | 11 139 | 3 953 | 3 019 | 2 573 | 1 936 | 1 846 |
17.02 | Betuweroute | 1 699 | 6 000 | 6 000 | |||||
17.06 | PMR | 49 458 | 17 407 | 5 139 | 3 953 | 3 019 | 2 573 | 1 936 | 1 846 |
18 | Overige uitgaven | 273 614 | 254 501 | 247 529 | 237 043 | 253 484 | 270 773 | 382 705 | 405 625 |
18.01 | Saldo afgesloten rekeningen | ||||||||
18.03 | Intermodaal vervoer | 3 196 | 2 000 | 3 000 | |||||
18.07 | Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 |
18.08 | Netwerkoverstijgende kosten | 270 376 | 252 459 | 244 487 | 237 001 | 238 024 | 237 355 | 232 502 | 232 380 |
18.11 | Investeringsruimte | 15 418 | 33 376 | 150 161 | 173 203 | ||||
18.12 | Reservering beheer, onderhoud en vervanging | ||||||||
18.13 | Tol gefinancierde uitgaven | ||||||||
TOTAAL | 5 879 349 | 6 608 356 | 5 640 937 | 5 877 752 | 6 039 905 | 5 806 026 | 6 037 906 | 6 105 183 |
2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
12 | Hoofdwegen | 2 200 462 | 2 308 124 | 1 949 571 | 1 768 654 | 1 298 333 | 1 238 570 | 1 177 854 | 1 167 362 |
12.01 | Verkeersmanagement | 19 701 | 19 701 | 19 701 | 22 290 | 22 290 | 22 290 | 22 290 | 22 290 |
12.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 438 022 | 523 691 | 523 692 | 522 636 | 522 638 | 522 636 | 522 636 | 534 812 |
12.03 | Aanleg | 1 193 710 | 1 239 224 | 822 631 | 675 887 | 205 970 | 148 541 | 146 211 | 123 543 |
12.04 | GIV/PPS | 174 459 | 150 938 | 208 977 | 172 637 | 172 231 | 169 899 | 111 513 | 111 513 |
12.06 | Netwerkgebonden kosten HWN | 374 570 | 374 570 | 374 570 | 375 204 | 375 204 | 375 204 | 375 204 | 375 204 |
13 | Spoorwegen | 1 557 598 | 1 310 954 | 1 415 107 | 1 441 156 | 1 270 053 | 1 303 383 | 1 299 133 | 1 296 610 |
13.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 1 167 164 | 1 166 485 | 1 166 549 | 1 185 095 | 1 120 779 | 1 175 779 | 1 175 779 | 1 175 779 |
13.03 | Aanleg | 337 524 | 92 254 | 197 088 | 203 293 | 58 877 | 36 739 | 34 339 | 47 934 |
13.04 | GIV/PPS | 34 760 | 34 065 | 33 320 | 34 618 | 72 247 | 72 715 | 70 865 | 54 747 |
13.07 | Rente en aflossing | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 | 18 150 |
14 | Regionaal, lokale infrastructuur | 143 539 | 143 500 | 143 506 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
14.01 | Grote regionaal/lokale projecten | 143 539 | 143 500 | 143 506 | |||||
14.02 | Regionale mobiliteitsfondsen | ||||||||
14.03 | RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid | ||||||||
15 | Vaarwegen | 681 883 | 646 752 | 638 396 | 591 349 | 704 349 | 746 849 | 765 028 | 510 676 |
15.01 | Verkeersmanagement | 12 651 | 12 651 | 12 651 | 12 672 | 12 672 | 12 672 | 12 672 | 12 672 |
15.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 218 056 | 253 356 | 277 795 | 271 826 | 271 826 | 274 326 | 277 011 | 266 085 |
15.03 | Aanleg | 229 774 | 159 343 | 126 548 | 85 074 | 198 074 | 238 074 | 253 568 | 10 142 |
15.06 | Netwerkgebonden kosten HVWN | 221 402 | 221 402 | 221 402 | 221 777 | 221 777 | 221 777 | 221 777 | 221 777 |
17 | Megaprojecten | 11 518 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
17.02 | Betuweroute | ||||||||
17.06 | PMR | 11 518 | |||||||
18 | Overige uitgaven | 872 346 | 1 306 593 | 1 570 084 | 1 816 117 | 2 327 213 | 2 313 431 | 2 360 186 | 2 621 422 |
18.01 | Saldo afgesloten rekeningen | ||||||||
18.03 | Intermodaal vervoer | ||||||||
18.07 | Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise | ||||||||
18.08 | Netwerkoverstijgende kosten | 232 766 | 232 766 | 232 766 | 233 794 | 233 794 | 233 794 | 233 794 | 233 794 |
18.11 | Investeringsruimte | 144 987 | 579 234 | 842 725 | 1 087 730 | 1 598 826 | 1 585 044 | 1 631 799 | 1 893 035 |
18.12 | Reservering beheer, onderhoud en vervanging | 494 593 | 494 593 | 494 593 | 494 593 | 494 593 | 494 593 | 494 593 | 494 593 |
18.13 | Tol gefinancierde uitgaven | ||||||||
TOTAAL | 5 467 346 | 5 715 923 | 5 716 664 | 5 617 274 | 5 599 948 | 5 602 233 | 5 602 201 | 5 596 070 |
26.02 Bijdrage aan Deltafonds
Het betreft hier de bijdrage vanuit de begroting hoofdstuk XII aan het Deltafonds, ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Investeren in Waterveiligheid | 449 023 | 653 765 | 641 777 | 771 385 | 556 913 | 436 153 | 271 228 | 331 821 |
1.01 | Grote projecten waterveiligheid | 281 956 | 543 275 | 517 790 | 574 710 | 325 382 | 266 090 | 84 893 | 175 627 |
1.02 | Overige aanlegprojecten | 155 060 | 103 947 | 122 310 | 195 281 | 231 181 | 169 113 | 184 089 | 154 946 |
1.03 | Studiekosten | 12 007 | 6 543 | 1 677 | 1 394 | 350 | 950 | 2 246 | 1 248 |
2 | Investeren in zoetwatervoorziening | 29 617 | 4 606 | 2 187 | 8 568 | 8 567 | 2 142 | 2 143 | 2 142 |
2.02 | Ov.waterinvest.zoetwatervoorz. | 25 417 | 2 146 | 2 146 | 8 568 | 8 567 | 2 142 | 2 143 | 2 142 |
2.03 | Studiekosten | 4 200 | 2 460 | 41 | |||||
3 | Beheer, onderhoud en vervanging | 156 150 | 170 376 | 190 488 | 187 375 | 157 756 | 147 722 | 147 925 | 141 551 |
3.01 | Watermanagement | 11 794 | 10 685 | 11 010 | 10 263 | 10 261 | 10 261 | 10 261 | 10 261 |
3.02 | Beheer en Onderhoud | 144 356 | 159 691 | 179 478 | 177 112 | 147 495 | 137 461 | 137 664 | 131 290 |
5 | Netwerkgeb. kosten & ov. uitgaven | 247 581 | 233 406 | 224 843 | 219 080 | 215 978 | 222 620 | 222 485 | 221 145 |
5.01 | Apparaat | 198 231 | 186 152 | 177 675 | 172 771 | 170 590 | 177 234 | 177 097 | 175 757 |
5.02 | Overige uitgaven | 49 350 | 47 254 | 47 168 | 46 309 | 45 388 | 45 386 | 45 388 | 45 388 |
5.03 | Investeringsruimte | ||||||||
TOTAAL | 882 371 | 1 062 153 | 1 059 295 | 1 186 408 | 939 214 | 808 637 | 643 781 | 696 659 |
2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Investeren in Waterveiligheid | 614 132 | 349 054 | 269 769 | 236 104 | 236 104 | 236 104 | 236 104 | 236 022 |
1.01 | Grote projecten waterveiligheid | 211 893 | |||||||
1.02 | Overige aanlegprojecten | 402 239 | 349 054 | 269 769 | 236 104 | 236 104 | 236 104 | 236 104 | 236 022 |
1.03 | Studiekosten | ||||||||
2 | Investeren in zoetwatervoorziening | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 |
2.02 | Ov.waterinvest.zoetwatervoorz. | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 | 2 142 |
2.03 | Studiekosten | ||||||||
3 | Beheer, onderhoud en vervanging | 225 687 | 234 268 | 230 268 | 236 996 | 236 996 | 234 496 | 234 496 | 241 090 |
3.01 | Watermanagement | 10 261 | 10 261 | 10 261 | 10 284 | 10 284 | 10 284 | 10 284 | 10 284 |
3.02 | Beheer en Onderhoud | 215 426 | 224 007 | 220 007 | 226 712 | 226 712 | 224 212 | 224 212 | 230 806 |
5 | Netwerkgeb. kosten & ov. uitgaven | 249 232 | 258 232 | 341 260 | 460 192 | 459 418 | 459 707 | 459 718 | 459 789 |
5.01 | Apparaat | 177 918 | 177 918 | 177 918 | 177 948 | 177 948 | 177 948 | 177 948 | 177 948 |
5.02 | Overige uitgaven | 43 463 | 43 463 | 43 463 | 43 790 | 43 790 | 43 790 | 43 790 | 43 790 |
5.03 | Investeringsruimte | 27 851 | 36 851 | 119 879 | 238 454 | 237 680 | 237 969 | 237 980 | 238 051 |
TOTAAL | 1 091 193 | 843 696 | 843 439 | 935 434 | 934 660 | 932 449 | 932 460 | 939 043 |
2.3 DE NIET-BELEIDSARTIKELEN
Artikel 97 Algemeen departement
Algemene Doestelling
Op dit artikel worden de IenM brede programma uitgaven verantwoord.
Beleidswijzigingen
Met ingang van deze begroting wordt de bijdragen aan het Infrastructuurfonds verantwoord op artikel 26.01 en de Brede doeluitkering Verkeer en Vervoer (BDU) op artikel 25.01.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 8 986 589 | 21 203 | 22 886 | 20 885 | 20 861 | 20 845 | ||
Uitgaven | 9 280 003 | 23 429 | 22 887 | 20 886 | 20 862 | 20 850 | ||
Waarvan juridisch verplicht | 70% | |||||||
97.01 | IenM-brede programmamiddelen |
| 24 133 | 23 429 | 22 887 | 20 886 | 20 862 | 20 850 |
97.01.01 | Opdrachten | 15 699 | 15 726 | 15 460 | 14 866 | 14 843 | 14 833 | |
– Regeringsvliegtuig | 6 461 | 6 791 | 6 372 | 6 366 | 6 347 | 6 343 | ||
– Overige opdrachten | 9 238 | 8 935 | 9 088 | 8 500 | 8 496 | 8 490 | ||
97.01.02 | Subsidies | 7 268 | 7 077 | 6 783 | 5 377 | 5 383 | 5 381 | |
– Stichting Advisering Bestuursrechtspraak Milieu en Ruiumtelijke Ordening | 5 468 | 5 377 | 5 383 | 5 377 | 5 383 | 5 381 | ||
– NWO | 1 800 | 1 700 | 1 400 |
| ||||
97.01.03 | Bijdrage aan baten en lastendiensten | 615 | 606 | 607 | 605 | 607 | 607 | |
97.01.04 | Bijdragen aan internationale organisaties en medeoverheden | 551 | 20 | 37 | 38 | 29 | 29 | |
97.02 | Bijdrage aan het Infrastructuurfonds | 7 174 709 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
97.02.06 | Bijdrage aan het Infrastructuurfonds | 7 174 709 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
97.04 | Bijdrage aan BDU | 2 081 161 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
97.04.04 | Bijdrage aan BDU | 2 081 161 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Ontvangsten | 2 771 | 2 685 | 2 685 | 2 685 | 2 685 | 2 685 |
Budgetflexibiliteit
Het bedrag dat juridisch verplicht is heeft met name betrekking op het Regeringsvliegtuig en subsidies aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) en aan het NWO voor het programma Duurzame Bereikbaarheid Randstad, alsmede enkele onderzoeksprojecten.
Het restant heeft met name betrekking op uitgaven voor grote publiekscampagnes als van A naar Beter en artikeloverstijgende onderzoeksopdrachten van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid en de Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken. Ook uitgaven ten behoeve van het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing behoren tot dit beleidsmatig gebonden deel, voor zover deze niet reeds juridisch zijn verplicht.
97.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
Regeringsvliegtuig
Dit betreft de uitgaven van IenM voor het onderhoud en de exploitatie van het Regeringsvliegtuig.
Overige opdrachten
Dit betreft voornamelijk de uitgaven die worden gedaan inzake grote publiekscampagnes als van A naar Beter, alsmede artikeloverstijgende onderzoeksopdrachten van bijvoorbeeld het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid en de Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, alsmede uitgaven ten behoeve van het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing.
97.01.02 Subsidies
StAB
Deze uitgaven hangen samen met de subsidie die IenM verstrekt aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak. De StAB adviseert, door middel van deskundigenberichten, op verzoek van de Raad van State en de rechtbanken over geschillen op het terrein van de fysieke leefomgeving zoals milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade.
Onderzoeksprogramma Duurzame Bereikbaarheid Randstad
Deze uitgaven hangen samen met de subsidie die IenM in samenwerking met EL&I verstrekt aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek voor het onderzoeksprogramma Duurzame bereikbaarheid Randstad voor de periode 2008 tot en met 2014 (totaal € 9 miljoen tot maximaal € 9,5 miljoen)
97.01.03 Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan Rijkswaterstaat voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
97.01.04 Bijdragen aan internationale organisaties en medeoverheden
Verzameluitkering
Onder verzameluitkering zijn alle financieel geringe bedragen (kleiner dan 10 miljoen euro) aan medeoverheden opgenomen. Met de verzameluitkering wordt beoogd de medeoverheden ruimte te bieden voor lokaal maatwerk zonder de administratieve lastendruk te laten toenemen (zie ook Tweede Kamer 2007–2008, 31 327; Stb. 2008, 312)
De Financiële-verhoudingswet geeft de wettelijke grondslag voor de verzameluitkering.
97.09 Ontvangsten
Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd die IenM ontvangt inzake het Inspraakpunt, Regeringsvliegtuig en DGB.
Artikel 98 Apparaat Kerndepartement
Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het ministerie van Infrastructuur en Milieu met uitzondering van de agentschappen Inspectie Leefomgeving en Transport, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en materieel voor het kerndepartement.
Apparaatsuitgaven Kerndepartement
Apparaat Departement | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 372 043 | 349 429 | 327 097 | 295 931 | 320 742 | 305 028 | |
Uitgaven | 384 531 | 350 087 | 324 434 | 307 662 | 322 108 | 304 073 | |
Personele uitgaven | 234 989 | 206 897 | 186 669 | 173 270 | 168 814 | 168 897 | |
– waarvan eigen personeel1 | 218 574 | 196 540 | 176 840 | 165 261 | 161 268 | 161 369 | |
– waarvan externe inhuur | 16 415 | 10 357 | 9 829 | 8 009 | 7 546 | 7 528 | |
Materiële uitgaven | 149 542 | 143 190 | 137 756 | 134 392 | 153 294 | 135 176 | |
– waarvan ICT | 42 420 | 37 718 | 35 418 | 33 299 | 32 688 | 32 293 | |
– waarvan bijdrage aan SSO's | 54 838 | 52 070 | 42 496 | 42 009 | 57 822 | 37 682 | |
Ontvangsten | 6 698 | 2 434 | 2 434 | 2 434 | 2 434 | 2 434 |
Personele uitgaven
Dit betreft alle uitgaven van het eigen personeel en de externe inhuur voor het kerndepartement. Onder personele uitgaven vallen de loonkosten en de uitgaven voor de personele exploitatie en de postactieven. Onder loonkosten wordt verstaan alle uit de rechtspositiebepalingen en aanverwante (wettelijke) regelingen voortvloeiende uitgaven aan en ten behoeve van de werknemers, zoals salaris, vakantie- en eindejaarsuitkering, vergoedingen voor inbesteding van personeel, toelagen, toeslagen en vergoedingen, gratificaties, onkostenvergoedingen waaronder woon-werkverkeer (ook collectieve inkoop openbaar vervoerskaarten), sociale lasten en de bijdrage aan de zorgverzekeringswet, pensioenpremies en de eindheffing loonbelasting. Onder personele exploitatie worden andere personele uitgaven verstaan zoals verhuiskosten, hotels in het kader van dienstreizen, werving en selectie, keuringen, assesments, outplacement, loopbaanbegeleiding en re-integratie, arbeidsgezondheidskundige begeleiding, werkplekaanpassing, uitbesteding arbo-dienstverlening, bedrijfshulpverlening, representatie voor eigen personeel, opleiding, coaching, training, bezoek van symposia en congressen, personeelsevenementen, bijeenkomsten en recepties, noodzakelijke contributies van personeel, uitgaven sociaal flankerend beleid en dergelijke. Onder postactieven wordt verstaan alle uitgaven aan en ten behoeve van voormalig personeel, voor zover niet ten laste komend van derden (pensioen- of uitkeringsfonds) zoals Functioneel leeftijdsontslag (FLO), werkloosheidsuitkeringen, wachtgelden en de daarmee samenhangende uitvoeringskosten van derden.
Materieel Kerndepartement
Dit betreft materieeluitgaven van het kerndepartement waarvoor geldt dat deze betrekking hebben op uitgaven die bedoeld zijn voor activiteiten ter ondersteuning van het primaire proces. ICT bevat zowel de uitgaven voor projecten als structurele uitgaven zoals onderhoud en licenties. De bijdrage aan de Shared Service Organisaties betreft onder andere P-Direkt (Salarisbedrijf van het Rijk), FM Haaglanden en de Rijksgebouwendienst. De hogere uitgaven bijdragen aan SSO’s in 2016 worden veroorzaakt door een eenmalige bijdrage van het ministerie van Financiën aan het ministerie van IenM als gevolg van gemaakte afspraken in het kader van het Masterplan kantoorhuisvesting Den Haag. Deze bijdrage is reeds bij voorjaarsnota 2012 verwerkt.
Tabel apparaatsuitgaven per dienstonderdeel van de Bestuurskern
Totaal apparaat Bestuurskern | 350 087 |
---|---|
Directoraat-Generaal Bereikbaarheid | 38 519 |
Directoraat-Generaal Milieu en Internationale Coördinatie | 30 199 |
Directoraat-Generaal Ruimte en Water | 34 530 |
Beleids- en Bestuursondersteuning | 44 813 |
Financiën en Bedrijfsvoering | 175 072 |
Planbureau voor de Leefomgeving | 26 954 |
Deze tabel splitst de apparaatsuitgaven van het kerndepartement per integratieonderdeel uit voor het jaar 2013. In de Deltawet die per 1 januari 2012 van kracht is geworden, is in art. 7.22.d – lid 6 opgenomen dat «Ten laste van het deltafonds komen tevens uitgaven ten behoeve van het bureau ter ondersteuning van de werkzaamheden van de deltacommissaris, de huisvestingskosten van het bureau en verdere aan de taakvervulling van de deltacommissaris verbonden uitgaven». Deze kosten worden begroot en verantwoord op artikel 5 van het Deltafonds.
Apparaatskosten agentschappen en ZBO's/RWT's
IenM is verantwoordelijk voor vier agentschappen: de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. De apparaatskosten en ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de agentschapsparagraven.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal apparaatskosten agentschappen | 1 096 110 | 1 254 535 | 1 206 043 | 1 143 965 | 1 093 588 | 1 072 332 | 1 064 716 |
ILT | 151 228 | 142 791 | 139 138 | 132 859 | 131 965 | 130 622 | |
KNMI | 57 522 | 59 372 | 61 678 | 67 068 | 60 662 | 58 974 | 58 793 |
NEA | 6 650 | 7 265 | 7 010 | 7 001 | 6 061 | 6 015 | 5 967 |
RWS | 1 031 938 | 1 036 572 | 994 467 | 930 664 | 893 912 | 875 284 | 869 243 |
De apparaatskosten van de begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s betreffen kosten die zijn gelieerd aan de rijksbijdrage die door het departement wordt verstrekt. Voor meer informatie over ZBO’s en RWT’s van IenM zie de bijlage ZBO’s en RWT’s van deze begroting.
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|
Totaal apparaatskosten ZBO's en RWT's | 344 167 | ||||
ProRail | 325 175 | ||||
Kadaster | 13 592 | ||||
StAB | 5 400 |
Artikel 99 Nominaal en onvoorzien
Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit betekent dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenM begroting, zoals loon-en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden op dit artikel geadministreerd.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 0 | 176 758 | 157 181 | 166 847 | 152 843 | 166 203 | 153 290 |
Uitgaven | 0 | 176 758 | 157 181 | 164 847 | 152 843 | 166 203 | 153 290 |
3. DE AGENTSCHAPPEN
Inspectie Leefomgeving en Transport
Introductie
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kent een scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht. Het formuleren van beleid en wet- en regelgeving is primair belegd bij de beleidsdirectoraten-generaal. De toezichthoudende taken zijn bij Infrastructuur en Milieu belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
De doelstelling van de inspectie is het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.
De inspectie onderhoudt en versterkt de bereidheid tot naleving van verplichtingen vanuit een rechtskader waarbij rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en rechtmatigheid de leidende beginselen zijn. Een dienstverlenende houding en respect voor ondertoezichtstaanden en passagiers zijn bepalend bij haar optreden.
Producten en diensten
De producten en diensten van de Inspectie betreffen de toelating op de markt (vergunningen) en vervolgens de handhaving van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
1. Vergunningverlening
Nieuwe toetreders tot een markt moeten aan wettelijke eisen voldoen. Wordt daar aan voldaan, dan verleent de inspectie één of meer vergunningen of certificaten. De wetgever verbindt door die keuze veiligheidseisen aan marktordeningsprincipes: zonder vergunning mag het bedrijf niet handelen.
2. Toezicht
Het handhaven van wet- en regelgeving geschiedt door middel van dienstverlening, toezicht en opsporing.
Het zwaartepunt van de inspectieactiviteiten ligt op het terrein van het toezicht. De inspectie kent de volgende vormen:
-
– objectinspecties;
-
– administratie controles;
-
– audits;
-
– convenanten;
-
– digitale inspecties.
Toezicht wordt gehouden vanuit het beginsel «vertrouwen, tenzij». Basis daarvoor vormt een nog verder uit te werken risicoselectiesysteem. Bij correcte naleving krijgt de ondertoezichtstaande minder toezicht en kunnen handhavingsconvenanten worden gesloten (horizontaal toezicht). Fysieke inspecties (objecten, producten en personen), audits, bedrijfsinspecties, steekproefcontroles en acties (landelijk, regionaal of themagericht) vormen het verdere instrumentarium.
3. Incidentmelding en ongevallenonderzoek
Ongevallenonderzoek is bij ernstige ongevallen, soms geheel (luchtvaart) opgedragen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). In die gevallen levert de inspectie expertise en deskundigen. In de scheepvaart en het railvervoer heeft de inspectie een eigen taak bij het onderzoeken van ongevallen. Op de weg ligt de taak bij de politie. Ongevallenonderzoek kan aanleiding zijn om de dienstverlening te vergroten en/of het toezicht te versterken. In ernstige gevallen van falen kan uit het onderzoek een toezichtmaatregel voortvloeien.
Incidenten en ongevallen vragen om een snelle respons en moeten gecoördineerd worden aangepakt. Crisismanagement is geen toezichtstaak, maar de (systeem)verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de crisisbeheersingstaak is belegd bij de Inspecteur-generaal. Het betreft de preparatie, respons en (deels) nazorg van incidenten. Jaarlijks komen ongeveer 400 incidentmeldingen binnen bij de inspectie, waarvan een aantal follow-up krijgen. Daarnaast is 30 tot 45 keer per jaar sprake van een crisis waarbij de inzet van crisismanagement noodzakelijk is. Daarnaast vinden jaarlijks circa 30 oefeningen en preparaties op calamiteiten plaats.
De begroting van baten en lasten
Begroting van baten en lasten | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
BATEN | ||||||
opbrengst IenM | 151 891 | 136 654 | 131 188 | 128 442 | 127 548 | 126 205 |
opbrengst derden | 8 382 | 8 382 | 8 382 | 8 382 | 8 382 | 8 382 |
rentebaten | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 |
Totaal baten | 160 473 | 145 236 | 139 770 | 137 024 | 136 130 | 134 787 |
LASTEN | ||||||
apparaatskosten | 151 228 | 142 791 | 139 138 | 132 859 | 131 965 | 130 622 |
* personele kosten | 102 434 | 100 978 | 98 006 | 95 384 | 94 833 | 94 324 |
waarvan eigen personeel | 97 912 | 96 472 | 93 574 | 91 016 | 90 483 | 89 991 |
waarvan inhuur | 4 522 | 4 505 | 4 432 | 4 368 | 4 351 | 4 334 |
* materiële kosten | 48 794 | 41 814 | 41 132 | 37 475 | 37 132 | 36 297 |
waarvan apparaat ICT | 13 625 | 14 411 | 15 114 | 14 973 | 14 875 | 14 840 |
waarvan bijdrage aan SSO's | 12 611 | 13 397 | 14 100 | 13 959 | 13 861 | 13 826 |
rentelasten | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 | 150 |
afschrijvingskosten | 4 015 | 4 015 | 4 015 | 4 015 | 4 015 | 4 015 |
* materieel | 1 720 | 1 720 | 1 720 | 1 720 | 1 720 | 1 720 |
waarvan ICT | 430 | 430 | 430 | 430 | 430 | 430 |
* immaterieel | 2 295 | 2 295 | 2 295 | 2 295 | 2 295 | 2 295 |
totaal lasten | 155 393 | 146 956 | 143 303 | 137 024 | 136 130 | 134 787 |
saldo van baten en lasten | 5 080 | – 1 720 | – 3 533 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting
Algemeen
De fusie van de VROM-Inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat resulteerde in een samenvoeging van de meerjarig beschikbare budgetten van beide organisaties. Het lastenkader van de Inspectie Leefomgeving en Transport volgt een ander ritme dan de beschikbare budgetten. Het geraamde positieve saldo van baten en lasten zal ultimo 2012 worden toegevoegd aan het eigen vermogen van het agentschap. Het eigen vermogen van ILT dient als buffer voor het opvangen van fluctuaties in de financiering in de jaren 2013–2014.
Baten
Opbrengst IenM
De opbrengst IenM is een vergoeding voor de productgroep handhaving (toezicht) en incidentafhandeling.
Opbrengst derden
De opbrengsten derden zijn de doorberekende kosten aan de afnemers van de productgroep vergunningen. Daarnaast bestaat deze post voor circa € 0,9 miljoen uit opbrengsten die wettelijk zijn opgelegd aan bedrijven die met nucleair materiaal werken.
Lasten
Personele kosten
De specificatie van de personele kosten is als volgt:
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal FTE's | 1 149 | 1 137 | 1 102 | 1 072 | 1 066 | 1 060 |
Eigen personeelskosten | 97 912 | 96 472 | 93 574 | 91 016 | 90 483 | 89 991 |
Inhuur | 4 522 | 4 505 | 4 432 | 4 368 | 4 351 | 4 334 |
Materiële kosten
De materiële kosten omvatten onder andere ICT, huisvesting, opleidingen, communicatie, et cetera. In huisvestingsbudgetten zijn de gevolgen van de taakstelling Rutte verwerkt, daarbij is de norm van 0,7 werkplek per FTE gehanteerd.
Kasstroomoverzicht
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
1. Rekening courant RHB 1 | 65 373 | 54 373 | 39 773 | 28 973 | 20 173 | 13 373 |
januari 2012 + stand deposito-rekening | ||||||
2. Totaal operationele kasstroom | – 8 000 | – 10 000 | – 6 000 | – 4 000 | – 2 000 | – 1 000 |
3a. totaal investeringen (–/–) | 4 600 | 4 600 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 |
3b. totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. Totaal investeringskasstroom | – 4 600 | – 4 600 | – 4 800 | – 4 800 | – 4 800 | – 4 800 |
4a. eenmalige uitkering aan | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
moederdepartement (–/–) | ||||||
4b. eenmalige storting door het | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
moederdepartement (+) | ||||||
4c. aflossingen op leningen (–/–) | – 3 000 | – 4 600 | – 4 800 | – 4 800 | – 4 800 | – 4 800 |
4d. beroep op leenfaciliteit(+) | 4 600 | 4 600 | 4 800 | 4 800 | 4 800 | 4 800 |
4. Totaal financieringskasstroom | 1 600 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5. Rekening courant RHB 31 | 54 373 | 39 773 | 28 973 | 20 173 | 13 373 | 7 573 |
december 2012 + stand deposito-rekening (=1+2+3+4) | ||||||
(Maximale roodstand € 0,5 mln.) |
Toelichting
Operationele kasstroom
De verwachting is dat de gereserveerde middelen voor het project Boordcomputer Taxi (BCT) vanaf 2012 tot betaling komen.
Investeringskasstroom
Investeringen vinden vooral plaats in computersystemen en software (zelf ontwikkeld en licenties) en het wagenpark.
Financieringskasstroom
Het beroep op de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën betreft investeringen in 2011.
Omschrijving Generiek Deel | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
1. Kostprijzen per product (groep) | ||||||
– Handhaving | 147 893 | 139 456 | 135 803 | 129 524 | 128 630 | 127 287 |
– Vergunningverlening | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
2. Tarieven/uur | ||||||
– Handhaving | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 | 120 |
– Vergunningverlening | 110 | 110 | 110 | 110 | 110 | 110 |
3. Omzet per productgroep (pxq) | ||||||
– Handhaving | 152 973 | 137 736 | 132 270 | 129 524 | 128 630 | 127 287 |
– Vergunningverlening | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
4. FTE-totaal (excl. externe inhuur) | 1 149 | 1 137 | 1 102 | 1 072 | 1 066 | 1 060 |
5. Saldo van baten en lasten (%) | 3,3% | – 1,2% | – 2,5% | 0,0% | 0,0% | 0,0% |
6. Kwaliteitsindicator 1: Binnen norm doorlooptijd vergunningen | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. | n.t.b. |
7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum | < 60 sec. | < 60 sec. | < 60 sec. | < 60 sec. | < 60 sec. | < 60 sec. |
Omschrijving Specifiek Deel Inspectiediensten | ||||||
8. Kostprijs/product: | ||||||
Inspectie | 152 973 | 137 736 | 132 270 | 129 524 | 128 630 | 127 287 |
Vergunningverlening | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 | 7 500 |
Monsterafname | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
9. Kwaliteit Handhaving: | ||||||
Klachten | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 |
Waarvan afgerond binnen wettelijke | ||||||
termijn | 95% | 95% | 95% | 95% | 95% | 95% |
Toelichting
Bovenstaand overzicht bevat de doelmatigheidsindicatoren van de Inspectie Leefomgeving en Transport en is opgesteld conform de Rijksbegrotingsvoorschriften 2012.
Het aantal fte’s in de organisatie is gebaseerd op de formele formatie.
De kwaliteitsindicatoren zijn indicatief opgenomen. De overdracht van een groot deel van de vergunningverlening heeft geleid tot verschuivingen binnen de organisatie. De doorlooptijd van de niet overgedragen vergunningen moet opnieuw vastgesteld.
De indicator 9. heeft betrekking op het aantal ontvangen klachten. Aangezien «gegronde klachten» in het Inspectieproces niet bestaan, c.q.. van de klachten niet formeel wordt vastgesteld of deze wel of niet gegrond zijn, is deze vervangen door «afgerond binnen wettelijke termijn. »Conform de AWB moeten deze klachten binnen zes weken in behandeling worden genomen. De inspectie verwacht voor 95 procent van het aantal klachten aan deze norm te voldoen.
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)
Introductie
De werkzaamheden van het KNMI zijn gericht op de algemene doelstelling van het KNMI: bijdragen aan de veiligheid, de economie en een duurzaam milieu in en van Nederland met informatie, kennis en data op het gebied van meteorologie en seismologie.
De KNMI richt zich op de publieke taken. Deze taken zijn vastgelegd in de Wet op het KNMI, die op 1 maart 2002 in werking is getreden. De daarbij behorende Ministeriële regeling is op 5 juli 2002 in werking getreden.
Producten en diensten
Om de bovengenoemde algemene beleidsdoelstelling te bereiken levert het KNMI voortdurend informatie, kennis en data op het gebied van meteorologie en seismologie. Deze worden permanent «up to date» gehouden volgens de modernste inzichten van wetenschap en techniek. Informatie, kennis en data moeten ook effectief op de plaatsen terechtkomen waar ze daadwerkelijk nodig zijn: bij burgers, brandweer, politie, water- en wegbeheerders, luchtvaartautoriteiten, bedrijven, beleidsmakers en rampenbestrijders. Daarbij spelen ook de particuliere weerbureaus en de media een belangrijke rol.
Het KNMI heeft zijn producten en diensten ingedeeld in de productgroepen Meteorologie en Seismologie. Daarnaast wordt Aardobservatie als product onderscheiden.
Meetbare gegevens voor deze productgroepen zijn opgenomen in het beleidsartikel 23.
De begroting van baten en lasten
Realisatie 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Baten | |||||||
opbrengst IenM | 39 488 | 43 230 | 45 574 | 50 964 | 44 558 | 42 870 | 42 689 |
opbrengst overige departementen | 1 099 | 1 288 | 1 288 | 1 288 | 1 288 | 1 288 | 1 288 |
opbrengst derden | 18 082 | 18 520 | 18 520 | 18 520 | 18 520 | 18 520 | 18 520 |
rentebaten | 115 | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 |
vrijval voorzieningen | 77 | ||||||
Totaal baten | 58 860 | 63 063 | 65 407 | 70 797 | 64 391 | 62 703 | 62 522 |
Lasten | |||||||
apparaatskosten | |||||||
– personele kosten | 33 206 | 29 328 | 28 856 | 27 617 | 26 901 | 26 754 | 26 597 |
* waarvan eigen personeel | 31 790 | 28 916 | 28 444 | 27 205 | 26 489 | 26 342 | 26 185 |
* waarvan externe inhuur | 1 416 | 412 | 412 | 412 | 412 | 412 | 412 |
– materiele kosten | 24 316 | 30 044 | 32 822 | 39 451 | 33 761 | 32 220 | 32 196 |
* waarvan apparaat ICT | 2 391 | 2 391 | 2 391 | 2 391 | 2 391 | 2 391 | |
* waarvan bijdrage aan SSO's | |||||||
rentelasten | 210 | 242 | 280 | 280 | 280 | 280 | 280 |
afschrijvingskosten | |||||||
– materieel | 2 318 | 3 449 | 3 449 | 3 449 | 3 449 | 3 449 | 3 449 |
* waarvan ICT | 1 986 | 1 986 | 1 986 | 1 986 | 1 986 | 1 986 | |
– immaterieel | |||||||
Totaal lasten | 60 050 | 63 063 | 65 407 | 70 797 | 64 391 | 62 703 | 62 522 |
Saldo van baten en lasten | – 1 190 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting
Baten
Opbrengst IenM
De opbrengst IenM betreft een vergoeding voor de producten op het gebied van meteorologie, seismologie en aardobservatie.
| Realisatie 2011 | Begroot 2012 | Begroot 2013 |
---|---|---|---|
Meteorologie | 28 852 | 30 095 | 28 118 |
Seismologie | 1 509 | 1 406 | 1 542 |
Aardobservatie | 9 127 | 11 729 | 15 914 |
Totaal | 39 488 | 43 230 | 45 574 |
De opbrengst Meteorologie 2012 is inclusief een bedrag van € 1,662 miljoen dat in voorgaande jaren reeds is ontvangen.
Opbrengst derden en overige departementen
Realisatie 2011 | Begroot 2012 | Begroot 2013 | |
---|---|---|---|
Opbrengsten luchtvaart | 9 428 | 9 621 | 9 421 |
Projecten extern gefinancierd | 7 755 | 8 158 | 8 158 |
Dataverstrekkingen en licenties | 599 | 660 | 780 |
Overige opbrengsten | 1 398 | 1 369 | 1 449 |
Totaal opbrengst derden | 19 180 | 19 808 | 19 808 |
Opbrengsten luchtvaart zijn inkomsten uit een drietal tarieven die via Eurocontrol of LVNL bij luchtvaartmaatschappijen in rekening worden gebracht. Projecten extern gefinancierd bestaat uit gelden van de Europese Unie, ESA/Estec, Universiteiten en NSO ter financiering van onderzoeksprojecten in de meteorologie. De opbrengsten dataverstrekking en licenties bestaan uit ontvangsten van voornamelijk weerproviders voor door het KNMI aan hen geleverde meteorologische data. De overige opbrengsten zijn grotendeels bijdragen van het Ministerie van Defensie voor onderhoud en Rijkswaterstaat voor het leveren van meteorologische diensten.
Lasten
Personele kosten
De specificatie van de personele kosten is als volgt:
Realisatie | Begroot | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Personeel | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
Aantal fte's | 403 | 381 | 375 | 358 | 348 | 346 | 343 |
Eigen personeelskosten | 31 790 | 28 916 | 28 444 | 27 205 | 26 489 | 26 342 | 26 185 |
Inhuur | 1 416 | 412 | 412 | 412 | 412 | 412 | 412 |
Materiële kosten
De materiële uitgaven omvatten onder andere ICT, huisvesting, communicatie etc. In de huisvestingsbudgetten zijn de gevolgen van de taakstelling Rutte verwerkt, daarbij is de norm van 0,7 werkplek per FTE gehanteerd.
Kasstroomoverzicht
realisatie 2011* | 2012* | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. | Rekening courant RHB 1 januari 2012 | |||||||
+ stand deposito rekening | 13 349 | 13 942 | 14 960 | 15 877 | 16 718 | 17 162 | 17 771 | |
2. | Totaal operationele kasstroom | 701 | 3 161 | 3 298 | 3 449 | 3 449 | 3 449 | 3 449 |
3a. | totaal investeringen (–/–) | – 9 494 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 |
3b. | totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 100 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. | Totaal investeringskasstroom | – 9 394 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 | – 3 000 |
4a. | eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
4b. | eenmalige storting door het moederdepartement (+) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
4c. | aflossingen op leningen (–/–) | – 1 814 | – 2 143 | – 2 381 | – 2 608 | – 3 005 | – 2 840 | – 3 290 |
4d. | beroep op leenfaciliteit (+) | 5 100 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 3 000 |
4. | Totaal financieringskasstroom | 3 286 | 857 | 619 | 392 | – 5 | 160 | – 290 |
5. | Rekening courant RHB 31 december 2012 | |||||||
+ stand deposito rekening (=1+2+3+4) | 13 942 | 14 960 | 15 877 | 16 718 | 17 162 | 17 771 | 17 930 | |
* | (maximale roodstand € 0,5 mln.) |
Toelichting
Operationele kasstroom
De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen.
Investeringskasstroom
Investeringen vinden vooral plaats in waarneemapparatuur en computersystemen. In verband met de ontwikkelingen rond vraagsturing is de toekomstige investeringsomvang moeilijk in te schatten. Voorlopig is de ruimte om te investeren op een niveau van € 3 miljoen per jaar gesteld.
Financieringskasstroom
Het beroep op de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën betreft investeringen in 2013.
Doelmatigheidsindicatoren
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kostprijzen per product (groep) | |||||||
– percentage overhead1 | 106% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
– fte's overhead2 | 97 | 100 | 98 | 94 | 91 | 91 | 91 |
Tarieven/uur3 | 112 | 100 | 98 | 100 | 102 | 102 | 102 |
Omzet per productgroep | |||||||
– Meteorologie | 51 661 | 49 647 | 49 469 | 48 242 | 47 505 | 47 395 | 44 511 |
– Seismologie | 1 897 | 1 405 | 1 542 | 1 433 | 1 388 | 1 382 | 1 365 |
– Aardobservatie | 9 370 | 11 729 | 15 914 | 22 531 | 16 861 | 15 283 | 15 283 |
FTE-totaal (excl. externe inhuur) | 403 | 381 | 375 | 358 | 348 | 346 | 343 |
Saldo van baten en lasten (%) | – 2% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% |
Algemene weersverwachtingen en adviezen | |||||||
– afwijking min.temperatuur (°C) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) |
– afwijking max.temperatuur (°C) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) | ABS (<0,5) |
– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) | ABS (<1,0) |
Luchtvaartverwachtingen | |||||||
– tijdigheid TAF1 Schiphol (%) | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 |
Maritieme verwachtingen | |||||||
– tijdigheid marifoonbericht (%) | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 | > 99 |
Indien in de begroting van baten en lasten, de lasten voor aardobservatie en het Nationaal Modellen en Data Centrum (NMDC, een specifiek project in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst) niet worden meegeteld, nemen de totale kosten jaarlijks af. Bij een gelijkblijvend productieniveau impliceert dit een stijging van de doelmatigheid.
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
Introductie
De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) ondersteunt de uitvoering van emissiehandel en toetst als onafhankelijk toezichthouder de naleving van de regels. De NEa doet dat op transparante en rechtvaardige wijze, waarbij ze een effectieve en efficiënte uitvoering nastreeft. Op deze wijze wil de NEa emissiehandel betrouwbaar en vertrouwd maken. Vanaf begin 2011 is de NEa ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de Richtlijnen Hernieuwbare energie en Brandstofkwaliteit en voor de toetsing van de naleving van de regels op dat terrein.
Producten en diensten
Het bestuur van de NEa is per 1 januari 2012 een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). De uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap NEa vallen met ingang van dat moment onder de eindverantwoordelijkheid van het bestuur van de NEa dat als zodanig het ZBO zal zijn. Het gaat daarbij, waar het emissiehandel betreft, om een drietal hoofdtaken: verlenen en actualiseren van emissievergunningen, beheren van de CO2- en NOx- registers en toezicht en handhaving van de wetgeving. In de loop van 2012 zal nader in beeld gebracht worden op welke wijze de NEa de hoofdtaken op het gebied van biobrandstoffen zal gaan invullen.
De begroting van baten en lasten
Realisatie 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Baten | |||||||
opbrengst IenM | 7 040 | 7 815 | 7 459 | 7 437 | 6 485 | 6 427 | 5 967 |
opbrengst derden | 23 | ||||||
rentebaten | 1 | ||||||
Totaal baten | 7 064 | 7 815 | 7 459 | 7 437 | 6 485 | 6 427 | 5 967 |
Lasten | |||||||
apparaatskosten: | |||||||
– personele kosten | 4 653 | 5 085 | 4 972 | 4 737 | 4 627 | 4 623 | 4 622 |
* waarvan eigen personeel | 3 804 | 3 741 | 3 671 | 3 708 | 3 745 | 3 783 | 3 820 |
* waarvan externe inhuur | 849 | 1 344 | 1 301 | 1 029 | 882 | 840 | 802 |
– materiële kosten | 1 997 | 2 180 | 2 038 | 2 264 | 1 434 | 1 392 | 1 345 |
* waarvan apparaat ICT | 1 094 | 953 | 811 | 807 | 803 | 799 | 795 |
* waarvan bijdrage aan SSO’s | |||||||
rentelasten | 69 | 48 | 36 | 24 | 12 | 0 | |
afschrijvingskosten: | |||||||
– materieel | 11 | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
* waarvan ICT | |||||||
– immaterieel | 0 | 480 | 400 | 400 | 400 | 400 | 0 |
bijzondere lasten | |||||||
Totaal lasten | 6 661 | 7 815 | 7 459 | 7 437 | 6 485 | 6 427 | 5 967 |
Saldo van baten en lasten | 403 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting
Baten
Opbrengst IenM
De opbrengst van IenM betreft een vergoeding die voortkomt uit de opdracht van de directie Klimaat, Lucht en Geluid (KLG). In de opbrengst van 2013 zijn ook de werkzaamheden voor de projecten Validatie en Biobrandstoffen opgenomen. De definitieve opbrengst hangt af van de nog vast te stellen kostprijzen en de te leveren producten en diensten. Doordat de Europese wet- en regelgeving voor CO2-emissiehandel nog voortdurend verandert, is het moeilijk om het aantal producten in de toekomst goed in te schatten. De kostprijzen van de producten zullen kostendekkend worden vastgesteld want de NEa heeft geen winstoogmerk. In het overzicht doelmatigheidsindicatoren staan de baten naar productgroep gespecificeerd.
Lasten
Personele kosten
De specificatie van de personele kosten is als volgt:
Personeel | Realisatie 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal fte’s | 38,1 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 |
Eigen personeelskosten (x € 1 000) | 3 804 | 3 741 | 3 671 | 3 708 | 3 745 | 3 783 | 3 820 |
Inhuur (x € 1 000) | 849 | 1 344 | 1 301 | 1 029 | 882 | 840 | 802 |
Materiële kosten
De materiële kosten omvatten onder andere ICT, huisvesting, communicatie etc.
Kasstroomoverzicht
Realisatie 2011* | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Rekening-courant RHB 1 januari | |||||||
+ stand deposito rekening | 1 353 | 3 468 | 2 469 | 2 469 | 2 469 | 2 469 | 2 469 |
|
|
| |||||
2. Totaal operationele kasstroom | 2 068 | 481 | 400 | 400 | 400 | 400 | 0 |
|
|
| |||||
3a. totaal investeringen (–/–) | – 953 | – 2 000 | |||||
3b. totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | |||||||
3. Totaal investeringskasstroom | – 953 | – 2 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4a. eenmalige uitkering aan moederdepart. (–/–) | |||||||
4b. eenmalige storting door moederdepart. (+) | |||||||
4c. aflossingen op leningen (–/–) | – 480 | – 400 | – 400 | – 400 | – 400 | ||
4d. beroep op leenfaciliteit (+) | 1 000 | 1 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
4. Totaal financieringskasstroom | 1 000 | 520 | – 400 | – 400 | – 400 | – 400 | 0 |
5. Rekening courant RHB 31 december + stand deposito rekening (=1+2+3+4) | 3 468 | 2 469 | 2 469 | 2 469 | 2 469 | 2 469 | 2 469 |
* (maximale roodstand 0,5 miljoen euro) |
Toelichting
Operationele kasstroom
De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen.
Investeringskasstroom
In 2013 worden er geen investeringen verwacht..
Financieringskasstroom
In 2013 zal er geen beroep gedaan worden op de leenfaciliteit. De raming van de aflossingen is gebaseerd op de leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën.
Doelmatigheidsindicatoren
In het algemeen kan worden gesteld dat de NEa op een doelmatige wijze haar rol als bevoegd gezag voor emissiehandel binnen Nederland vervult. De doelmatigheidsindicatoren in onderstaande tabel laten de komende jaren verbeteringen zien ten opzichte van voorgaande jaren.
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kostprijzen per product (x € 1): | |||||||
Vergunningaanvragen (per vergunning) | 3 716 | 3 660 | 3 550 | 3 444 | 3 340 | 3 240 | 3 143 |
Onderhoud dossier (per dossier) | 722 | 711 | 690 | 669 | 649 | 629 | 611 |
Audits (per audit) | 7 131 | 7 024 | 6 813 | 6 609 | 6 411 | 6 218 | 6 032 |
Ad hoc onderzoeken (per onderzoek) | 6 814 | 6 712 | 6 511 | 6 315 | 6 126 | 5 942 | 5 764 |
Afsluiten handelsjaar (per emissiejaarverslag) | 430 | 424 | 411 | 399 | 387 | 375 | 364 |
Infodesk (per vraag) | 140 | 138 | 134 | 130 | 126 | 122 | 119 |
Registeradministratie (per gemiddelde rekening in beheer) | 610 | 601 | 583 | 565 | 549 | 532 | 516 |
Tarieven per uur (x € 1): | |||||||
Laag | 85 | 84 | 83 | 82 | 81 | 80 | 79 |
Midden | 95 | 94 | 93 | 92 | 91 | 90 | 89 |
Hoog | 116 | 115 | 114 | 113 | 112 | 111 | 110 |
FTE totaal (excl. externe inhuur en biobrandstoffen) | 38,1 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 | 43 |
Omzet per productgroep (x € 1 000) | |||||||
Vergunningaanvragen (p*q) | 63 | 91 | 60 | 59 | 57 | 55 | 53 |
Onderhoud dossier (p*q) | 334 | 359 | 319 | 309 | 300 | 291 | 282 |
Validatie en toewijzing rechten luchtvaart | 81 | 79 | 75 | 74 | 73 | 72 | |
Audits (p*q) | 849 | 1 004 | 818 | 793 | 769 | 746 | 724 |
Ad hoc onderzoeken (p*q) | 368 | 470 | 352 | 341 | 331 | 321 | 311 |
Diepte- en themaonderzoeken | 145 | 160 | 155 | 150 | 146 | 141 | 137 |
Handhaving | 190 | 209 | 203 | 197 | 191 | 185 | 180 |
Bezwaren en beroepen | 72 | 83 | 81 | 79 | 76 | 74 | 72 |
Afsluiten handelsjaar (p*q) | 215 | 212 | 206 | 199 | 193 | 188 | 182 |
Infodesk (p*q) | 358 | 325 | 342 | 332 | 322 | 312 | 303 |
Registeradministratie (p*q) | 580 | 571 | 554 | 537 | 521 | 505 | 490 |
Registeronderhoud | 974 | 959 | 940 | 921 | 903 | 885 | 867 |
Rekeningbeheer overheid | 88 | 85 | 82 | 80 | 78 | 75 | |
Fraudebestrijding | 139 | 43 | 250 | 250 | 250 | 250 | 250 |
Voorbereiding nieuwe regelgeving en beleidsafstemming | 255 | 350 | 340 | 330 | 320 | 310 | 301 |
Toewijzing rechten nieuwkomers | 21 | 96 | 72 | 68 | 65 | 62 | 59 |
Overige producten/diensten (vanaf 2015 incl. biobrandstoffen) | 297 | 132 | 132 | 132 | 1 200 | 1 200 | 1 200 |
Projecten | 2 180 | 2 582 | 2 471 | 2 583 | 687 | 751 | 409 |
Totaal | 7 040 | 7 815 | 7 459 | 7 437 | 6 485 | 6 427 | 5 967 |
Saldo van baten en lasten (%) | 5,82 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Kwaliteitsindicatoren | |||||||
Validatie& vergunningen | |||||||
% vergunningen verleend binnen wettelijke termijn | 100% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% |
% meldingen afgehandeld binnen wettelijke termijn | 100% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% |
Aantal bedrijven met een vergunning | 463 | 500 | 463 | 463 | 463 | 463 | 463 |
Registratie Emissiehandel | |||||||
Register CO2 online | 99,30% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% |
Register NOx online | 99,90% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% | >99% |
Toezicht en handhaving | |||||||
Aantal uitgevoerde audits bij bedrijven gebaseerd op RGT en Nieuwkomers | 113 | 87 | 77 | 77 | 62 | 70 | 70 |
Aantal uitgevoerde audits bij bedrijven gebaseerd op een steekproef | 6 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
Aantal uitgevoerde ad hoc onderzoeken bij bedrijven | 54 | 80 | 54 | 54 | 54 | 54 | 54 |
Aantal uitgevoerde thema onderzoeken | 1 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 |
Algemeen | |||||||
Aantal gegronde klachten over uitoefening taken | 0 | <3 | <3 | <3 | <3 | <3% | <3% |
Aantal ongegronde klachten over uitoefening taken | 0 | <2 | <2 | <2 | <2 | <2 | <2 |
% klachten afgerond binnen wettelijke termijn | Nvt | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Tevreden belanghebbenden | – | >65% | >65% | >68% | >69% | >70% | >70% |
Ontevreden belanghebbenden | – | <10% | <10% | <10% | <10% | <10% | <10% |
Directe uren/totaal aantal gewerkte uren | 65% | >58% | >60% | >62% | >64% | >65% | >65% |
Toelichting
% meldingen en vergunningen
Het gaat hier om het percentage meldingen en vergunningen dat binnen de wettelijke termijn van acht weken is afgehandeld.
Registers CO2 en NOx online
Met deze percentages wordt de beschikbaarheid van beide registers weergegeven.
Directe uren/totaal aantal gewerkte uren
Hieronder wordt verstaan het percentage van het totaal aantal directe uren gedeeld door het totaal aantal gewerkte uren van alle medewerkers (primair en secundair proces). Gewerkte uren is gelijkgesteld aan de beschikbare productieve uren op jaarbasis.
Rijkswaterstaat
Introductie
Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu die, in opdracht van de minister en de staatssecretaris van IenM de nationale infrastructurele netwerken in Nederland aanlegt, beheert en ontwikkelt.
Rijkswaterstaat werkt aan:
-
• droge voeten;
-
• voldoende en schoon water;
-
• vlot en veilig verkeer over water en weg;
-
• bruikbare en betrouwbare informatie.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kent een scheiding tussen beleid, toezicht en uitvoering. Rijkswaterstaat fungeert hierbij als uitvoeringsorganisatie van het ministerie. Het formuleren van beleid is belegd bij de beleids-Directoraten-Generaal. Dit betekent dat de doelstellingen van het agentschap afhankelijk zijn van de (veelal lange termijn) beleidsdoelstellingen en kaders welke door Infrastructuur en Milieu worden aangegeven. Deze beleidsdoelen zijn geformuleerd in de beleidsartikelen van de begroting van Hoofdstuk XII.
Producten en diensten
Rijkswaterstaat treedt op als manager van het gebruik van een aantal hoofdinfrastructuur-netwerken (hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet, hoofdwatersystemen), als beheerder van die netwerken, als realiseerder van uitbreidingen van deze netwerken en als adviseur voor het ten aanzien hiervan te voeren beleid. Rijkswaterstaat voert deze taken uit vanuit een netwerkbenadering. Belangrijkste producten zijn:
-
• Verkeersmanagement: het inzetten van instrumenten en hulpmiddelen om vraag en aanbod op elk moment zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en om het verkeersaanbod zo goed mogelijk af te wikkelen. Het betreft vooral bediening van instrumenten en objecten, verstrekken van route-informatie en incidentmanagement.
-
• Watermanagement: reguleren van de hoeveelheden water in het hoofdwatersysteem en van de kwaliteit daarvan, door het hanteren van de te onderscheiden categorieën «vasthouden/bergen/afvoeren» en «schoonhouden/scheiden/zuiveren».
-
• Beheer, onderhoud & ontwikkeling: instandhouding van objecten en areaal op een vooruitstrevende, toekomstgerichte manier, gericht op het ook in technische zin steeds verder ontwikkelen van het netwerk of systeem. Dit product voegt dus kwaliteit toe aan het netwerk.
-
• Aanleg: dit betreft investeringen om de functionaliteit van het netwerk te vergroten. Nieuwe verbindingen of verbreding van bestaande. Sleutelwoord: capaciteitsvergroting.
-
• Beleidsondersteuning en -advisering: het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid.
-
• Leveren van kennis en expertise: ten behoeve van beleidsondersteuning en -advisering, grote (aanleg)projecten en aansturing projecten en uitvoeringsorganisaties, het verstrekken van subsidies en basisinformatie.
De begroting van baten en lasten
Realisatie 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Baten | |||||||
opbrengst IenM | 2 197 097 | 2 007 613 | 2 049 517 | 1 913 117 | 1 782 746 | 1 815 391 | 1 896 484 |
nog uit te voeren werkzaamheden | 93 793 | ||||||
opbrengst overige departementen | 38 556 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 |
opbrengst derden | 143 116 | 81 504 | 81 504 | 81 504 | 81 504 | 81 504 | 81 504 |
rentebaten | 1 838 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 |
Vrijval uit voorzieningen | |||||||
bijzondere baten | 4 608 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 | 10 000 |
Totaal baten | 2 385 215 | 2 223 710 | 2 171 821 | 2 035 421 | 1 905 050 | 1 937 695 | 2 018 788 |
Lasten | |||||||
apparaatskosten | 1 031 938 | 1 036 572 | 994 467 | 930 664 | 893 912 | 875 284 | 869 243 |
– personele kosten | 754 745 | 738 665 | 711 330 | 664 881 | 637 123 | 628 265 | 621 728 |
* waarvan eigen personeel | 696 244 | 692 827 | 666 366 | 622 770 | 598 053 | 593 289 | 588 001 |
* waarvan externe inhuur | 58 501 | 45 838 | 44 964 | 42 111 | 39 070 | 34 976 | 33 727 |
– materiële kosten | 277 193 | 297 907 | 283 137 | 265 783 | 256 789 | 247 019 | 247 516 |
* waarvan apparaat ICT | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | 30 000 | |
* waarvan bijdrage aan SSO's | |||||||
Onderhoud | 1 246 209 | 1 108 896 | 1 099 112 | 1 026 515 | 932 896 | 984 169 | 1 071 303 |
rentelasten | 8 714 | 8 748 | 8 748 | 8 748 | 8 748 | 8 748 | 8 748 |
afschrijvingskosten | 53 331 | 53 994 | 53 994 | 53 994 | 53 994 | 53 994 | 53 994 |
– materieel | 51 547 | 52 019 | 52 019 | 52 019 | 52 019 | 52 019 | 52 019 |
waarvan ICT | 10 500 | 10 500 | 10 500 | 10 500 | 10 500 | 10 500 | |
– immaterieel | 1 784 | 1 975 | 1 975 | 1 975 | 1 975 | 1 975 | 1 975 |
Overige kosten | 3 919 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
– dotaties voorzieningen | 1 479 | ||||||
– bijzondere lasten | 2 440 | ||||||
Totaal lasten | 2 344 111 | 2 208 210 | 2 156 321 | 2 019 921 | 1 889 350 | 1 922 195 | 2 003 288 |
Saldo van baten en lasten | 41 104 | 15 500 | 15 500 | 15 500 | 15 500 | 15 500 | 15 500 |
Dotatie aan reserve Rijksrederij | 15 185 | 15 500 | 15 500 | 15 500 | 15 500 | 15 500 | 15 500 |
Nog te verdelen resultaat | 25 919 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting
Baten
Opbrengst IenM
De opbrengst IenM betreft de omzet uit hoofde van activiteiten (en de daarmee samenhangende producten) die Rijkswaterstaat verricht voor IenM. De opbrengst IenM is onder andere een vergoeding voor:
-
• het beheer en onderhoud van de infrastructuur;
-
• de apparaatskosten (personeel en materieel) van Rijkswaterstaat die verband houden met de aanleg, verkeers- & watermanagement en onderhoud van infrastructuur;
-
• de capaciteit die Rijkswaterstaat levert in het kader van zijn kennis- en adviestaken.
Met name als gevolg van schommelingen in de beschikbaarheid van middelen voor beheer en onderhoud door de jaren heen, fluctueert de post Opbrengst Moederdepartement.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdwatersystemen | 388 660 | 379 288 | 371 181 | 357 088 | 343 499 | 340 110 |
Hoofdwegen | 820 181 | 836 879 | 765 797 | 692 747 | 765 470 | 877 140 |
Hoofdvaarwegen | 468 770 | 518 624 | 480 852 | 447 714 | 432 131 | 404 728 |
Megaprojecten niet verkeer en vervoer | 18 388 | 18 693 | 18 159 | 16 333 | 13 011 | 12 203 |
Kennis en expertise | 27 001 | 25 657 | 24 669 | 24 377 | 24 279 | 24 279 |
Netwerkoverstijgende kosten | 284 613 | 270 376 | 252 459 | 244 487 | 237 001 | 238 024 |
Totaal | 2 007 613 | 2 049 517 | 1 913 117 | 1 782 746 | 1 815 391 | 1 896 484 |
Nog uit te voeren werkzaamheden
Dit betreft enerzijds middelen die RWS reeds in 2011 van het moederdepartement heeft ontvangen en bestemd waren voor werkzaamheden die gepland waren in 2011, maar waarvan de uitvoering is doorgeschoven naar 2012 (€ 94 mln.).
Opbrengst derden
Deze opbrengsten hebben betrekking op vergoedingen van onder meer provincies, gemeenten en de Europese Unie in het kader van het beheer en onderhoud van de infrastructuur en de kennis- en adviesfunctie. Daarnaast bevat deze post de verwachte opbrengsten uit schaderijdingen en schadevaringen ter dekking van de kosten van reparatiewerkzaamheden.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Schaderijdingen/schadevaringen | 21 000 | 21 000 | 21 000 | 21 000 | 21 000 | 21 000 |
Vergunningen WVO | 22 500 | 22 500 | 22 500 | 22 500 | 22 500 | 22 500 |
Vergoeding provincies etc. | 38 004 | 38 004 | 38 004 | 38 004 | 38 004 | 38 004 |
Totaal | 81 504 | 81 504 | 81 504 | 81 504 | 81 504 | 81 504 |
Lasten
Personele kosten
2012 | 2013 | 2014 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal fte's | 9 064 | 8 754 | 8 254 | 7 979 | 7 904 | 7 854 |
eigen personeelskosten | 692 827 | 666 366 | 622 770 | 598 053 | 593 289 | 588 001 |
inhuur | 45 838 | 44 964 | 42 111 | 39 070 | 34 976 | 33 727 |
738 665 | 711 330 | 664 881 | 637 123 | 628 265 | 621 728 |
Materiële kosten
De materiële kosten omvatten onder andere ICT, huisvesting, bureaukosten en communicatie. De taakstelling wordt onder meer ingevuld met een reductie van het aantal werkplekken per FTE. Daarbij is financieel rekening gehouden dat wordt toegewerkt naar de norm van 0,7 werkplek per FTE.
Onderhoud
De kosten beheer en onderhoud hebben betrekking op de kosten die in rekening worden gebracht door derden (met name aannemers en ingenieursbureaus). Deze voeren werkzaamheden uit die direct bijdragen aan het beheer en de instandhouding van de infrastructuur. Deze post fluctueert als gevolg van schommelingen in de beschikbaarheid van middelen voor het uitvoeren van beheer en onderhoud.
Kasstroomoverzicht
realisatie 2011* | 2012* | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. | Rekening-courant RHB 1 januari 2012+ stand depositorekening | 424 111 | 149 204 | 80 405 | 108 599 | 136 793 | 165 087 | 200 381 |
2. | Totaal operationele kasstroom | – 126 126 | – 24 299 | 69 494 | 69 494 | 69 494 | 69 494 | 69 494 |
3a. | Totaal investeringen (–/–) | – 31 908 | – 67 000 | – 88 500 | – 106 500 | – 85 000 | – 85 000 | – 85 000 |
3b. | Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | 2 144 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. | Totaal investeringskasstroom | – 29 764 | – 67 000 | – 88 500 | – 106 500 | – 85 000 | – 85 000 | – 85 000 |
4a. | Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
4b. | Eenmalige storting door het moederdepartement (+) | 12 900 | 8 400 | 9 400 | 8 700 | 7 300 | 15 800 | 14 200 |
4c. | Aflossingen op leningen (–/–) | – 42 173 | – 52 900 | – 50 700 | – 50 000 | – 48 500 | – 50 000 | – 50 000 |
4d. | Beroep op leenfaciliteit (+) | 23 790 | 67 000 | 88 500 | 106 500 | 85 000 | 85 000 | 85 000 |
4. | Totaal financieringskasstroom | – 5 483 | 22 500 | 47 200 | 65 200 | 43 800 | 50 800 | 49 200 |
5. | Rekening-courant RHB 31 december 2012 + stand depositorekening) (=1+2+3+4) | 262 738 | 80 405 | 108 599 | 136 793 | 165 087 | 200 381 | 234 075 |
* (maximale roodstand 0,5 miljoen Euro) |
Toelichting
Operationele kasstroom
Hieronder vallen de inkomsten en uitgaven uit de reguliere bedrijfsvoering. Meerjarig wordt gestreefd naar een stabiel saldo van baten en lasten.
Investeringskasstroom
Hieronder vallen de verkopen van activa en de nieuwe investeringen. De investeringen hebben betrekking op het in stand houden van de activa van RWS. Deels betreft het investeringen in activasoorten waarbij de omvang van de jaarlijkse investeringen op een constant niveau ligt.
Financieringskasstroom
Hieronder vallen alle geldstromen die gerelateerd zijn aan de financiering van het agentschap. Rijkswaterstaat doet een beroep op de leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën ter financiering van haar investeringen als agentschap. Daarnaast is in de begroting van het agentschap rekening gehouden met aflossing op deze leenfaciliteit. De storting door moederdepartement betreft de aflossing van de langlopende vordering die Rijkswaterstaat heeft op het moederdepartement.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Apparaatskosten B&O/VM per eenheid areaal (x € 1 000) | ||||||
HWS | 1 165 | 1 119 | 1 048 | 1 007 | 997 | 988 |
HWN | 27 460 | 26 122 | 24 099 | 22 854 | 22 460 | 22 276 |
HVWN | 25 289 | 24 293 | 22 744 | 21 851 | 21 635 | 21 450 |
aandeel apparaatskosten van omzet | 24% | 22% | 18% | 22% | 19% | 21% |
Kosten per fte (x € 1 000,-) | 123 | 123 | 122 | 122 | 121 | 121 |
Omzet per productgroep (x € 1 000) | ||||||
HWS | 388 660 | 379 288 | 371 181 | 357 088 | 343 499 | 340 110 |
HWN | 820 181 | 836 879 | 765 797 | 692 747 | 765 470 | 877 140 |
HVWN | 468 770 | 518 624 | 480 852 | 447 714 | 432 131 | 404 728 |
overig | 330 032 | 314 726 | 295 287 | 285 197 | 274 291 | 274 506 |
Formatie / bezetting (fte) | 9 064 | 8 754 | 8 254 | 7 979 | 7 904 | 7 854 |
% overhead | 16,80% | 16,80% | 16,80% | 16,80% | 16,80% | 16,80% |
Saldo van baten en lasten (%) | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% |
Ontwikkeling pinwaarden | ||||||
HWS | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
HWN | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
HVWN | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Gebruikerstevredenheid | ||||||
Publieksgerichtheid | 66% | 67% | 68% | 70% | 70% | 70% |
Gebruikerstevredenheid HWS | 66% | 67% | 68% | 70% | 70% | 70% |
Gebruikerstevredenheid HWN | 76% | 77% | 78% | 80% | 80% | 80% |
Gebruikerstevredenheid HVWN | 71% | 72% | 73% | 75% | 75% | 75% |
Toelichting
Apparaatskosten per eenheid areaal
Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van Rijkswaterstaat maakt voor verkeersmanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal. Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeersmanagement.
% Apparaatskosten tov omzet
Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale omzet (incl GVKA-gelden) van Rijkswaterstaat. Een daling van dit percentage is een indicatie van een toenemende efficiëntie van de organisatie.
Kosten per FTE
Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten en materiële kosten) per formatieve ambtelijke FTE. Wanneer deze kosten minder snel stijgen dan de loon- en prijsstijging dan is dit een indicatie van een toename in doelmatigheid van de organisatie zijn.
Omzet per productgroep
In de tabel is de Opbrengst Moederdepartement uitgesplitst naar de verschillende netwerken.
Organisatiegrootte in FTE
Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van Rijkswaterstaat zich ontwikkelt.
Percentage overhead
Deze indicator geeft aan welk deel van het ambtelijke personeel (in FTE) binnen Rijkswaterstaat zich bezig houdt met de bedrijfsvoering. Bedrijfsvoering bevat alle processen die ondersteunend zijn aan de organisatie. Het streven is daarbij voortdurend een optimale kwalitatieve en kwantitatieve omvang van de bedrijfsvoering.
Exploitatiesaldo (% van de omzet)
Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de omzet over de afgelopen 4 jaar. Een positief percentage duidt op een positief exploitatiesaldo.
Ontwikkeling PIN-waarden
De ontwikkeling van de PIN-waarden geeft een beeld hoe de ontwikkeling is in de toestand van het door Rijkswaterstaat beheerde areaal. Het weergegeven cijfer betreft een index ten opzichte van het jaar 2011. Omdat voor de jaren na 2012 nog afspraken moeten worden gemaakt over de gewenste serviceniveaus worden de PINwaarden van 2012 voor deze jaren constant verondersteld.
Gebruikerstevredenheid
Publieksgerichtheid: geeft aan hoe tevreden onze gebruikers en partners over Rijkswaterstaat zijn als publieke dienstverlenende organisatie. Dan gaat het over zaken als «luisteren; verwachtingenmanagement; aanspreekbaarheid; houding en gedrag en de wijze waarop wij communiceren».
Gebruikerstevredenheid (per netwerk): geeft aan hoe tevreden onze gebruikers over de kwaliteit van onze 3 netwerken zijn. Denk daarbij aan veiligheid, doorstroming; kwaliteit infrastructuur en tijdige en betrouwbare informatievoorziening (gekoppeld aan de netwerken).