Onderwerp
Op 1 januari 2013 is de Nationale Politie van start gegaan. Waar tot 1 januari sprake was van 25 regiokorpsen, een Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN), is er nu één korps onder leiding van één korpschef. Het gezag over de politie is ongewijzigd gebleven en wordt lokaal bepaald. De Minister van Veiligheid en Justitie gaat over het beheer. De Nationale Politie heeft de status van een rechtspersoon sui generis en is dus géén ZBO of baten-lastendienst.
Tussen politie, gezag en Minister zijn landelijke beleidsdoelstellingen geformuleerd voor de politie, waar ook prestatie-indicatoren aan zijn verbonden. Een voorbeeld is de afspraak dat de pakkans met 25% moet stijgen op «high impact» crimes zoals overvallen, straatroven en woninginbraken. Daarnaast zijn er voor de taakuitvoering prestatie-indicatoren op andere onderwerpen, zoals aanrijdtijden. Sturing op de politieorganisatie vindt plaats aan de hand van deze indicatoren. Deze prestatie-indicatoren dekken echter niet het volledige werkterrein en/of inzet van de politie en zijn bovendien niet volledig beïnvloedbaar door de politie zelf.
Grondslag
De Nationale Politie wordt voornamelijk bekostigd uit artikel 31 van de begroting van het Ministerie van VenJ, maar ontvangt ook van andere onderdelen van Veiligheid en Justitie een relatief (kleine) bijdrage (zo’n 150 miljoen per jaar). Jaarlijks ontvangt het korps een in grote mate lump sum-bijdrage (bestaande uit een algemene bijdrage en bijzondere bijdragen) van opgeteld circa 4,8 miljard. Dit bedrag loopt, vnl. door taakstellingen van het kabinet-Rutte I, af (zie onderstaande tabel). Uit de bijdrage bekostigt het korps zijn normale bedrijfsvoering. Veruit het grootste deel van de kosten van de politie betreffen personeelskosten, namelijk ca. 3,9 miljard euro per jaar. De overige ca. 1 miljard euro omvat de materiële uitgaven aan onder meer huisvesting, ICT, vervoer en uitrusting.
(€ miljoen) | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 |
---|---|---|---|---|---|---|
Art. 31.2 (Bijdrage Nationale Politie) | 4.980 | 4.882 | 4.776 | 4.728 | 4.702 | 4.677 |
Opdracht aan de werkgroep
De werkgroep heeft de concrete opdracht om een analyse op te leveren van de mate waarin de Nationale Politie doelmatig en doeltreffend kan functioneren. De politieorganisatie, inclusief de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) en het politieonderwijs worden betrokken bij het onderzoek. De werkgroep heeft de opdracht om varianten in kaart te brengen die op middellange termijn de doelmatigheid en doeltreffendheid van de politie verbeteren. Van deze beleidsvarianten worden de maatschappelijke voor- en nadelen weergegeven en de budgettaire effecten geanalyseerd en gekwantificeerd.
De IBO-werkgroep richt zich daarbij onder andere op de volgende vragen en analyses:
A. Behoefte en prestatie
-
1. Waar besteedt de politie zijn geld aan (o.m. beschrijving van doelen/wettelijke opdrachten en ingezette instrumenten, zoals dienstonderdelen)? Hoe komt de verdeling van beschikbare middelen tot stand?
-
2. Welke verschillende taken verricht de politie voor de gezagsdragers en hoe verhouden deze taken zich tot elkaar?
-
3. Verricht de politie taken voor niet-gezagsdragers?
-
4. Welke prestatie-indicatoren zijn er vastgesteld en hoe wordt gemeten of deze prestaties worden bereikt?
-
5. Welke andere partijen en beleidsterreinen richten zich op cq. zijn betrokken bij deze of vergelijkbare taken (bijv. gemeentelijke handhavers, krijgsmacht (KMar), douane, BOD-en etc.)? Hoe verloopt de afstemming met deze partijen? En hoe worden de prestaties bij deze partijen gemeten?
Bovenstaand cluster levert kortom een beschrijving op van doelen, gevraagde resultaten, ingezet instrumentarium en geleverde resultaten.
B. Effectiviteit en efficiency
-
6. Kunnen bestaande criteria t.a.v. effectiviteit en efficiency handvatten bieden bij de politie?
C. Sturing
-
7. Hoe is in de wet prioriteitstelling vormgegeven en hoe vindt in de praktijk prioriteitstelling tussen de verschillende gevraagde resultaten plaats? Wie speelt hierbij een rol (gezagsdragers en/of derden zoals burgers)?
-
8. Wat is de relatie tussen gevraagde resultaten, ingezet instrumentarium, geleverde resultaten, sturing, prestatie(meting) en verantwoording?
D. Effectiviteit en analyse
-
9. Hoe ziet het personeelsbestand van de Nationale Politie er uit? Sluit dit personeelsbestand aan bij de taken die de politie uitvoert?
-
10. Hoe beoordeelt de werkgroep in het licht van de analyse op basis van bovenstaande vragen de huidige sturing en geleverde prestatie van de politie?
-
11. Biedt een internationale vergelijking, voor zover relevant, aanknopingspunten van de wijze waarop sturing op de politie plaatsvindt?
E. Verbinding en conclusies
-
12. Hoe kan de effectiviteit en doelmatigheid van het politieoptreden worden vergroot?
-
13. Welke opties ziet de werkgroep voor de middenlange termijn voor een doelmatige allocatie van middelen en aansturing (prestatieafspraken, bekostiging) van de politie?
Organisatie van het onderzoek
Samenstelling
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de Ministeries van Veiligheid en Justitie, Algemene Zaken, Financiën, Defensie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigers van Korps Nationale Politie, Openbaar Ministerie, een bestuurlijke vertegenwoordiger (een (regio) burgemeester) en een onafhankelijke wetenschapper.
De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretariaat vanuit Financiën en VenJ. Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden vanaf 1 juni 2014. De werkgroep start in augustus 2014 en rondt het eindrapport 1 maart 2015 af. De werkgroep geeft de planning scherper vorm tijdens de eerste werkgroepbijeenkomst. De omvang van het rapport (exclusief bijlagen) is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.