Tot 1 januari 2005 gold een vrijstelling van accijns dan wel de mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen gebruikt door luchtvaartuigen, anders dan voor plezierluchtvaart. Bij het Belastingplan 2005 zijn deze vrijstelling en mogelijkheid tot teruggaaf met ingang van 1 januari 2005 vervallen in geval van binnenlandse vluchten, andere dan militaire vluchten. Beoogd werd hiermee een opbrengst te genereren van € 14 mln. per jaar. In de praktijk is de opbrengst echter slechts zo’n 10 procent van dit bedrag. Dit komt onder meer doordat bedrijven die voorheen nagenoeg alleen commerciële binnenlandse vluchten uitvoerden en hiertoe tankten op een binnenlands vliegveld hun vluchten sinds de afschaffing van de vrijstelling vaak starten of beëindigen op een vliegveld net over de grens. Hierdoor kwalificeert de vlucht als een buitenlandse vlucht. Bovendien tanken bedrijven ook regelmatig in de ons omringende landen. Verder blijkt het toezicht in de praktijk veel bewerkelijker dan aanvankelijk was ingeschat, mede omdat de controle zich ook uitstrekt tot buitenlandse bedrijven die hier binnenlandse vluchten uitvoeren. Voor de Belastingdienst brengt de regeling relatief hoge uitvoeringskosten met zich mee. Ook de administratieve lasten voor de betrokken bedrijven (onder meer oliemaatschappijen, opslagbedrijven, tankdiensten en luchtvaartmaatschappijen) zijn relatief hoog.
Gezien het voorgaande zal de vrijstelling respectievelijk de teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen ten behoeve van luchtvaartuigen met ingang van 1 januari 2012 weer mede gaan gelden voor binnenlandse vluchten. Hierdoor loopt Nederland weer in de pas met de ons omringende landen. Tevens wordt hierdoor uitvoering gegeven aan de motie van de leden Omtzigt en Weekers.15 Hierin werd de regering verzocht om voor enkele grote historische vliegtuigen, die een belangrijk onderdeel vormen van het Nederlands cultureel erfgoed en waarbij behoud van operationeel mobiel erfgoed op de voorgrond staat, met een voorstel voor een tegemoetkomende regeling in de sfeer van de accijns te komen, waardoor de effectieve accijnsdruk voor deze toestellen zou dalen tot het niveau van de accijnsdruk op kerosine. Deze historische vliegtuigen gebruiken geen kerosine als motorbrandstof maar vliegtuigbenzine waarvoor een hoger accijnstarief geldt. De in dit wetsvoorstel voorziene maatregelen zijn gunstig voor deze historische vliegtuigen. Om de hoge operationele kosten hiervan te dekken zijn de vluchten vrijwel uitsluitend commercieel. In dat geval zal voor de motorbrandstof in het geheel geen accijns meer verschuldigd zijn. Voor de enkele vlucht, die als plezierluchtvaart zou zijn aan te merken, is dan nog het reguliere accijnstarief van benzine verschuldigd. Voor plezierluchtvaart wijzigt er door de voorziene maatregelen niets. Voor dergelijke vluchten, binnenlands of buitenlands, was en blijft de brandstof belast met accijns. De met deze maatregel gemoeide derving aan accijns zal ongeveer € 1 mln. bedragen. Dit wordt opgevangen door het verlaagde accijnstarief voor halfzware olie en gasolie bestemd voor de voortstuwing van luchtvaartuigen te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat voor met name de plezierluchtvaart en het testen van niet aan het toestel verbonden motoren voortaan het reguliere tarief van halfzware olie en gasolie van toepassing is.