Base description which applies to whole site

9. Invoeren minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars

Om voor banken en verzekeraars het fiscale voordeel van de financiering met vreemd vermogen te beperken, wordt met dit wetsvoorstel een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars voorgesteld die de aftrek van de verschuldigde rente beperkt voor zover het vreemd vermogen meer bedraagt dan 92% van het balanstotaal.

Eigen vermogen en vreemd vermogen worden fiscaal niet hetzelfde behandeld. Een ongelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen doet zich voor doordat voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting de vergoeding voor vreemd vermogen (rente) fiscaal aftrekbaar is, terwijl de vergoeding voor eigen vermogen (dividend) fiscaal niet aftrekbaar is. De fiscale aftrekbaarheid van rente verlaagt de kosten van financiering met vreemd vermogen, waardoor er voor bedrijven een fiscaal voordeel bestaat om activiteiten met vreemd vermogen te financieren. Omdat vanuit het perspectief van het gefinancierde bedrijf zowel rente als dividend financieringskosten zijn, is er een goede economische reden om beide vormen van financiering fiscaal meer gelijk te behandelen.24 Om te komen tot een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen is de inzet van het kabinet om de fiscale aftrekbaarheid van rente te beperken. Zo heeft het kabinet met de robuuste vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) in de vennootschapsbelasting een ambitieuze stap gezet om tot een fiscaal meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te komen. De earningsstrippingmaatregel betreft, kort gezegd, een generieke renteaftrekbeperking die in beginsel voor alle vennootschapsbelastingplichtigen de per saldo verschuldigde rente – dat is het verschil tussen de rentelasten en rentebaten ter zake van geldleningen en daarmee vergelijkbare overeenkomsten – in aftrek beperkt voor zover die meer bedraagt dan 30% van de zogenoemde fiscale EBITDA25 of de drempel van € 1 miljoen. Omdat bij banken en verzekeraars op fiscale-eenheidsniveau veelal geen sprake is van per saldo verschuldigde rente, worden zij echter doorgaans niet geraakt door de earningsstrippingmaatregel.

Het kabinet wenst ook voor banken en verzekeraars het fiscale voordeel van de financiering met vreemd vermogen te beperken. Mede om deze reden is in het regeerakkoord opgenomen dat per 1 januari 2020 een renteaftrekbeperkende maatregel voor banken en verzekeraars wordt ingevoerd, zijnde de minimumkapitaalregel.26 De minimumkapitaalregel als omschreven in het regeerakkoord beperkt, kort gezegd, de fiscale aftrekbaarheid van verschuldigde rente voor banken en verzekeraars voor zover het vreemd vermogen meer bedraagt dan 92% van het balanstotaal. Daarbij realiseert het kabinet zich dat het in beginsel aan banken en verzekeraars zelf is om te kiezen voor financiering met eigen of vreemd vermogen. Omdat bij die keuze ook afwegingen buiten de fiscaliteit een rol spelen, bestaat niet de verwachting dat banken en verzekeraars enkel door de toepassing van deze maatregel hun financieringsverhouding zullen wijzigen. Dit is dan ook niet het primaire doel van deze maatregel, hoewel het kabinet een verdere versterking van de kapitalisatie in zijn algemeenheid wel zou toejuichen. Zoals hiervoor gezegd is het beoogde doel van de maatregel om de fiscale prikkel voor de financiering met vreemd vermogen te beperken.

Daarnaast beoogt het kabinet met de invoering van de minimumkapitaalregel dat ook banken en verzekeraars een bijdrage leveren aan de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief, die grotendeels wordt gefinancierd door de opbrengst van de earningsstrippingmaatregel. Banken en verzekeraars die geraakt worden door de minimumkapitaalregel kunnen een gedeelte van hun rente niet in aftrek brengen bij het bepalen van hun belastbare winst. Daardoor leidt de maatregel, naar verwachting, tot een hogere belastbare winst en dus tot een hoger bedrag dat verschuldigd is aan vennootschapsbelasting. Met de grondslagverbreding die het gevolg is van deze renteaftrekbeperking leveren banken en verzekeraars een bijdrage aan de vennootschapsbelastingtariefverlaging.

Hierna wordt aandacht besteed aan de reikwijdte van de voorgestelde minimumkapitaalregel. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende vragen:

  • Voor wie geldt de maatregel?

  • Wanneer grijpt de maatregel aan?

  • Wat wordt in aftrek beperkt?

Voor wie geldt de maatregel?

Het kabinet kiest ervoor om de minimumkapitaalregel specifiek op banken en verzekeraars te richten, omdat de generiek werkende earningsstrippingmaatregel in de praktijk banken en verzekeraars naar hun aard niet raakt. Voor de afbakening van de onder de voorgestelde minimumkapitaalregel vallende banken en verzekeraars wordt aangesloten bij het toelatingsstelsel uit de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hierdoor is de maatregel, kort gezegd, van toepassing op binnenlands en buitenlands belastingplichtige lichamen met een vergunning of een afschrift van een mededeling voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of verzekeraar in Nederland. Enerzijds kan hierbij worden gedacht aan banken en verzekeraars die hun zetel in Nederland hebben, alsmede aan in Nederland gevestigde dochtervennootschappen van buitenlandse banken en verzekeraars. Daarbij is de minimumkapitaalregel in beginsel van toepassing op het lichaam dat beschikt over een vergunning of een afschrift van een mededeling voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of verzekeraar. Ingeval een dergelijk lichaam deel uitmaakt van een fiscale eenheid, vindt de minimumkapitaalregel toepassing op het fiscale-eenheidsniveau. Anderzijds is de minimumkapitaalregel van toepassing op banken en verzekeraars die hun zetel buiten Nederland hebben en in Nederland actief zijn door middel van een vaste inrichting.

Wanneer grijpt de maatregel aan?

Verhouding eigen vermogen ten opzichte van balanstotaal

Om de prikkel voor de financiering met vreemd vermogen te beperken heeft de Studiegroep Duurzame Groei eerder voorgesteld om de fiscale aftrek van de verschuldigde rente te beperken voor zover het vreemd vermogen meer is dan 92% van het commerciële balanstotaal.27 Deze norm is overgenomen in het regeerakkoord. Hoewel het kabinet erkent dat ieder percentage arbitrair is, ziet het kabinet geen aanleiding af te wijken van de in het regeerakkoord genoemde norm, mede met het oog op de in het regeerakkoord genoemde budgettaire opbrengst. Deze norm geldt voor zowel banken als verzekeraars. Het kabinet kiest er daarentegen niet voor om dat percentage te relateren aan het commerciële balanstotaal, maar om aansluiting te zoeken bij de geüniformeerde toezichtkaders voor banken en verzekeraars. Zo wordt voor banken voorgesteld de leverage ratio te hanteren die voortvloeit uit de verordening kapitaalvereisten28. De leverage ratio geeft, kort gezegd, de verhouding weer tussen het aanwezige tier 1-kapitaal en de totale bancaire blootstellingen van een bank of groep van banken. Het tier 1-kapitaal van een bank of groep van banken is een kapitaalmaatstaf die bestaat uit de som van het tier 1-kernkapitaal en het aanvullend tier 1-kapitaal. Het bedrag van de totale bancaire blootstellingen is de som van de blootstellingswaarden van alle activa en de buiten de balans om blijkende blootstellingen. Het gaat hier dus om een op basis van de verordening kapitaalvereisten gecorrigeerd balanstotaal. In gelijke zin wordt ook voor verzekeraars voorgesteld om aan te sluiten bij de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal. Omdat voor verzekeraars, anders dan voor banken, geen leverage ratio wordt berekend, wordt deze verhouding bepaald aan de hand van de balans die wordt opgesteld op basis van de verordening solvabiliteit II29. Door aan te sluiten bij de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal in plaats van de verhouding tussen het vreemd vermogen en het balanstotaal grijpt de maatregel – omgekeerd – aan voor zover het eigen vermogen minder bedraagt dan 8% van het balanstotaal.

Door de keuze om, in afwijking van het regeerakkoord, aan te sluiten bij de geüniformeerde toezichtkaders voor banken en verzekeraars wordt een beter beeld verkregen van de verhouding tussen het eigen vermogen en de totale blootstellingen van een bank en een verzekeraar dan uit de commerciële jaarrekening naar voren komt. Een geconsolideerde commerciële jaarrekening omvat namelijk alle dochters van een groep, waardoor het bankendeel of het verzekeringsdeel van een groep niet goed in beeld wordt gebracht. Dit in tegenstelling tot de geconsolideerde cijfers in de bestaande prudentiële toezichtkaders, waarin alleen de bankendochters en verzekeringsdochters worden geconsolideerd. Daarnaast biedt het jaarrekeningenrecht individuele banken en verzekeraars meer keuzevrijheid ten aanzien van de waarderingsgrondslagen, om bepaalde blootstellingen niet te verantwoorden op de balans en bepaalde bestanddelen te salderen dan onder de prudentiële toezichtkaders mogelijk is. Omdat de geüniformeerde toezichtkaders voor banken en verzekeraars op Europees niveau volledig vergelijkbaar zijn, wordt hier zoveel mogelijk bij aangesloten.

Door de aansluiting bij de geüniformeerde toezichtkaders voor banken en verzekeraars worden de regeldrukkosten voor belastingplichtigen en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst beperkt. Zo hoeven belastingplichtigen door aan te sluiten bij de reeds beschikbare berekeningen en bestaande openbaarmakingsverplichtingen geen afzonderlijke gegevens op te stellen voor de toepassing van deze maatregel. Verder kan de Belastingdienst in de handhaving aansluiten bij gegevens die volgen uit een rapportage of verslag waarop reeds toezicht wordt gehouden. In het vervolg van deze paragraaf wordt nader toegelicht hoe met behulp van de genoemde toezichtkaders wordt vastgesteld of de maatregel aangrijpt bij de betreffende bank of verzekeraar.

Banken: verordening kapitaalvereisten

Voor banken is bij de uitwerking van de voorgestelde norm, zoals gezegd, aangesloten bij de leverage ratio uit de verordening kapitaalvereisten. Op grond van de verordening kapitaalvereisten zijn banken gehouden om hun leverage ratio volgens een uniforme methode te berekenen en openbaar te maken. Daarbij zijn banken in beginsel gehouden om op individuele basis een leverage ratio te berekenen en openbaar te maken. Ingeval echter sprake is van een moederinstelling van een bankengroep in een lidstaat van de Europese Unie (EU) of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) (hierna: EU/EER-land), dan wordt de leverage ratio op grond van de verordening kapitaalvereisten op geconsolideerd niveau berekend. In dat geval wordt ook op geconsolideerde basis aan de openbaarmakingsvereisten voldaan.

Voor de toepassing van de voorgestelde minimumkapitaalregel voor banken wordt de leverage ratio op Europees geconsolideerd niveau als uitgangspunt genomen. Het gaat hierbij niet om de leverage ratio van de belastingplichtige op individueel niveau, maar om de leverage ratio zoals deze door een moederinstelling in een EU/EER-land met betrekking tot de belastingplichtige op geconsolideerde basis wordt berekend en openbaar gemaakt. Ingeval echter een bank met een zetel buiten een EU/EER-land een in Nederland gevestigde dochtervennootschap heeft, waardoor geen leverage ratio op Europees geconsolideerd niveau wordt berekend en openbaar gemaakt, wordt de leverage ratio van de in Nederland gevestigde bank op individuele basis gehanteerd.

De voorgestelde minimumkapitaalregel voor banken beperkt de aftrekbaarheid van de renten ter zake van geldleningen indien de leverage ratio van een bank minder bedraagt dan 8%. Voor zover de leverage ratio minder bedraagt dan 8% worden de in een jaar verschuldigde renten ter zake van geldleningen van aftrek uitgesloten voor (8-L)/(100-L) gedeelte. Hierbij wordt onder L verstaan het op één decimaal afgeronde percentage van de leverage ratio op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het boekjaar aanvangt. De teller van de breuk (8-L) betreft het percentage dat de leverage ratio minder bedraagt dan 8. De noemer van de breuk (100-L) betreft het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in, kort gezegd, het balanstotaal.

Voorbeeld 1

Een Nederlandse bank (de belastingplichtige) wil in de aangifte vennootschapsbelasting 2020 een bedrag van € 150 miljoen als renten ter zake van geldleningen in aftrek brengen bij het bepalen van de winst. De bank heeft op 31 december 2019 een leverage ratio van 3%. Op 31 december 2019 bedraagt het percentuele tekort van de leverage ratio 5 (namelijk 8 minus 3). Het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal bedraagt aan het einde van dat jaar 97 (namelijk 100 minus 3). De belastingplichtige in dit voorbeeld kan derhalve in zijn aangifte vennootschapsbelasting 2020 afgerond € 7,73 miljoen (5/97 deel van het totaalbedrag aan renten ter zake van geldleningen van € 150 miljoen) niet in aftrek brengen bij het bepalen van de winst van dat jaar.

Voorbeeld 2

Een bank die is gevestigd in de Verenigde Staten oefent in Nederland het bankbedrijf uit door middel van een rechtstreeks gehouden dochtervennootschap (de belastingplichtige). De belastingplichtige wil in de aangifte vennootschapsbelasting 2020 een bedrag van € 80 miljoen als renten ter zake van geldleningen in aftrek brengen bij het bepalen van de winst. Omdat met betrekking tot de belastingplichtige in dit voorbeeld geen leverage ratio op Europees geconsolideerd niveau wordt berekend en openbaar gemaakt, wordt de leverage ratio op individuele basis gehanteerd. De bank heeft op 31 december 2019 op individuele basis een leverage ratio van 6%. Op 31 december 2019 bedraagt het procentuele tekort van de leverage ratio 2 (namelijk 8 minus 6). Het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal bedraagt aan het einde van dat jaar 94 (namelijk 100 minus 6). De belastingplichtige in dit voorbeeld kan derhalve in zijn aangifte vennootschapsbelasting 2020 afgerond € 1,7 miljoen (2/94 deel van het totaalbedrag aan renten ter zake van geldleningen van € 80 miljoen) niet in aftrek brengen bij het bepalen van de winst van dat jaar.

Voor in Nederland gelegen vaste inrichtingen van een buitenlandse bank geldt in beginsel dat, conform de hierboven beschreven systematiek voor binnenlands belastingplichtigen, de geconsolideerde leverage ratio met betrekking tot het Europese hoofdhuis (gevestigd in een EU/EER-land) wordt gehanteerd.

Voorbeeld 3

Een bank die is gevestigd in Duitsland (hoofdhuis) oefent in Nederland het bankbedrijf uit door middel van een vaste inrichting. De bank in Duitsland is dus de buitenlandse belastingplichtige. De bank wil ter zake van deze vaste inrichting in de aangifte vennootschapsbelasting 2020 een bedrag van € 50 miljoen als renten ter zake van geldleningen in aftrek brengen bij het bepalen van de winst. Het hoofdhuis in Duitsland heeft op 31 december 2019 op geconsolideerd niveau een leverage ratio van 5%. Op 31 december 2019 bedraagt het procentuele tekort van de leverage ratio 3 (namelijk 8 minus 5). Het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal bedraagt aan het einde van dat jaar 95 (namelijk 100 minus 5). De belastingplichtige in dit voorbeeld kan derhalve in zijn aangifte vennootschapsbelasting 2020 afgerond € 1,58 miljoen (3/95 deel van het totaalbedrag aan renten ter zake van geldleningen van € 50 miljoen) niet in aftrek brengen bij het bepalen van de winst van dat jaar.

Ingeval sprake is van een in Nederland gelegen vaste inrichting van een hoofdhuis dat niet is gevestigd in een EU/EER-land, wordt de leverage ratio bepaald aan de hand van een aan die leverage ratio gelijkwaardige ratio zoals die met betrekking tot dat hoofdhuis wordt berekend en openbaar gemaakt.

Voorbeeld 4

Een bank die is gevestigd in Japan (hoofdhuis) oefent in Nederland het bankbedrijf uit door middel van een vaste inrichting. De bank in Japan is dus de buitenlandse belastingplichtige. De bank brengt ter zake van deze vaste inrichting in de aangifte vennootschapsbelasting 2020 een bedrag van € 40 miljoen als renten ter zake van geldleningen in aftrek bij het bepalen van de winst. Omdat met betrekking tot de belastingplichtige in dit voorbeeld geen leverage ratio op Europees geconsolideerd of individueel niveau wordt berekend en openbaar gemaakt, dient de leverage ratio te worden bepaald aan de hand van een aan die leverage ratio gelijkwaardige ratio zoals die met betrekking tot dat hoofdhuis wordt berekend en openbaar gemaakt. Het hoofdhuis in Japan heeft op 31 december 2019 op geconsolideerd niveau een leverage ratio van 4%. Op 31 december 2019 bedraagt het procentuele tekort van de leverage ratio 4 (namelijk 8 minus 4). Het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal bedraagt aan het einde van dat jaar 96 (namelijk 100 minus 4). De belastingplichtige in dit voorbeeld kan derhalve in zijn aangifte vennootschapsbelasting 2020 afgerond € 1,67 miljoen (4/96 deel van het totaalbedrag aan renten ter zake van geldleningen van € 40 miljoen) niet in aftrek brengen bij het bepalen van de winst van dat jaar.

Verzekeraars: verordening solvabiliteit II

Omdat verzekeraars geen leverage ratio kennen, wordt voor de toepassing van de voorgestelde minimumkapitaalregel een met de leverage ratio overeenkomende ratio bepaald aan de hand van de geüniformeerde toezichtkaders voor verzekeraars. Zo wordt voor verzekeraars de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal bepaald aan de hand van de balans die wordt opgesteld volgens de verordening solvabiliteit II. Dit betreft de zogenoemde eigenvermogenratio. Voor verzekeraars is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de balans die wordt opgesteld volgens de verordening solvabiliteit II omdat de definitie van groep onder deze regelgeving nauw aansluit bij de regels daaromtrent in het bancaire toezicht. Zo worden onder de verordening solvabiliteit II alleen de (her)verzekeraars in een geconsolideerde groep opgenomen, net zoals in het bancaire toezicht voor de berekening van de leverage ratio alleen de bancaire activiteiten worden geconsolideerd.

Voor de toepassing van de voorgestelde minimumkapitaalregel voor verzekeraars wordt de eigenvermogenratio op groepsniveau als uitgangspunt genomen. Hiertoe wordt aangesloten bij de eigenvermogenratio zoals die kan worden bepaald op grond van het volgens de richtlijn solvabiliteit II opgestelde verslag over de solvabiliteit en financiële toestand van de groep waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt. Hierop gelden twee uitzonderingen. Ingeval met betrekking tot een belastingplichtige geen eigenvermogenratio kan worden bepaald aan de hand van dat verslag, wordt de eigenvermogenratio bepaald aan de hand van de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal zoals die voor de belastingplichtige op individuele basis kunnen worden bepaald aan de hand van het rapport over de solvabiliteit en financiële toestand volgens de richtlijn solvabiliteit II. Voor verzekeraars met een beperkte risico-omvang, die op grond van de richtlijn solvabiliteit II geen verslag of rapport over de solvabiliteit en financiële toestand openbaar maken, wordt voor de bepaling van de eigenvermogenratio uitgegaan van de op grond van de Wft verplicht gestelde balans die wordt opgesteld volgens de regels van de richtlijn solvabiliteit II en die wordt opgenomen in de toelichting op de jaarrekening.

De voorgestelde minimumkapitaalregel voor verzekeraars beperkt de aftrekbaarheid van de renten ter zake van geldleningen indien de eigenvermogenratio van een verzekeraar minder bedraagt dan 8%. Voor zover de eigenvermogenratio minder bedraagt dan 8% worden de in een jaar verschuldigde renten ter zake van geldleningen van aftrek uitgesloten voor (8-ER)/(100-ER) gedeelte. Hierbij wordt onder ER verstaan de eigenvermogenratio. De eigenvermogenratio betreft het eigen vermogen uitgedrukt in een percentage van het volgens de regels van de richtlijn solvabiliteit II bepaalde balanstotaal op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het boekjaar aanvangt. De teller van de breuk (8-ER) betreft het percentage dat de eigenvermogenratio minder bedraagt dan 8. De noemer van de breuk (100-ER) betreft het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal.

Voorbeeld 5

Een Nederlandse verzekeraar (de belastingplichtige) wil in de aangifte vennootschapsbelasting 2020 een bedrag van € 200 miljoen als renten ter zake van geldleningen in aftrek brengen bij het bepalen van de winst. Volgens de balans die wordt opgesteld volgens de verordening solvabiliteit II heeft de verzekeraar op 31 december 2019 een eigen vermogen van € 60 miljoen en een balanstotaal van € 1 miljard. Als gevolg hiervan bedraagt de eigenvermogenratio 6%. Op groepsniveau bedraagt op 31 december 2019 het tekort aan eigen vermogen 2 (namelijk 8 minus 6). Het procentuele aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal bedraagt aan het einde van dat jaar 94 (namelijk 100 minus 6). De belastingplichtige in dit voorbeeld kan derhalve in zijn aangifte vennootschapsbelasting 2020 afgerond € 4,25 miljoen (2/94 deel van het totaalbedrag aan renten ter zake van geldleningen van € 200 miljoen) niet in aftrek brengen bij het bepalen van de winst van dat jaar.

Voor een in Nederland gelegen vaste inrichting van een buitenlandse verzekeraar geldt mutatis mutandis hetzelfde als hiervoor is opgemerkt ten aanzien van een in Nederland gelegen vaste inrichting van een buitenlandse bank. Zo wordt voor een vaste inrichting in Nederland van een Europese verzekeraar de eigenvermogenratio in beginsel bepaald aan de hand van het volgens de richtlijn solvabiliteit II opgestelde verslag over de solvabiliteit en financiële toestand van een groep met betrekking tot het (Europese) hoofdhuis. Ingeval met betrekking tot het (Europese) hoofdhuis geen eigenvermogenratio kan worden bepaald aan de hand van een verslag over de solvabiliteit en financiële toestand van een groep, wordt voor de vaste inrichting in Nederland de eigenvermogenratio bepaald aan de hand van de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal zoals die met betrekking tot het (Europese) hoofdhuis op individuele basis kunnen worden bepaald aan de hand van het volgens de richtlijn solvabiliteit II opgestelde rapport over de solvabiliteit en financiële toestand. Voor een in Nederland gelegen vaste inrichting van een hoofdhuis dat niet in een EU/EER-land is gevestigd, wordt aangesloten bij een aan die eigenvermogenratio gelijkwaardige ratio zoals die met betrekking tot dat hoofdhuis kan worden bepaald.

Samenloop banken en verzekeraars binnen een fiscale eenheid

De minimumkapitaalregel is, als gezegd, in beginsel van toepassing op het lichaam dat beschikt over een vergunning of een afschrift van een mededeling voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of verzekeraar. Ingeval een dergelijk lichaam deel uitmaakt van een fiscale eenheid, vindt de minimumkapitaalregel toepassing op fiscale-eenheidsniveau. Omdat tot een fiscale eenheid zowel een bank als een verzekeraar kan behoren, wordt in het wetsvoorstel voor een dergelijke situatie geregeld op basis waarvan de voorgestelde renteaftrekbeperking dient te worden berekend: de leverage ratio voor banken of de eigenvermogenratio voor verzekeraars. Hiervoor wordt aangesloten bij de bank- of verzekeringsactiviteit van de belastingplichtige waarvan de omvang in het betreffende jaar binnen de fiscale eenheid het grootst is. Om te bepalen van welke bedrijfsactiviteit die de belastingplichtige verricht de omvang het grootst is, worden het balanstotaal van het bankendeel en het balanstotaal van het verzekeringsdeel met elkaar vergeleken.

Wat wordt in aftrek beperkt?

Voor zover op 31 december van het voorgaande jaar de leverage ratio of de eigenvermogenratio minder bedraagt dan 8%, worden ingevolge de voorgestelde minimumkapitaalregel de in het volgende jaar verschuldigde renten en kosten ter zake van geldleningen van aftrek uitgesloten. Voor de invulling van het begrip renten ter zake van geldleningen wordt in beginsel aangesloten bij de gehanteerde definities in het kader van de earningsstrippingmaatregel, met dien verstande dat voor de toepassing van de minimumkapitaalregel enkel de renten ter zake van ontvangen geldleningen relevant zijn.

Voor de toepassing van de minimumkapitaalregel vallen, anders dan voor de earningsstrippingmaatregel, valutaresultaten (op de rente) ter zake van geldleningen en resultaten op afdekkingsinstrumenten van rente- en valutaresultaten (op de rente) ter zake van geldleningen niet onder de reikwijdte van het rentebegrip. Indien bij de toepassing van de minimumkapitaalregel wel rekening zou worden gehouden met de hiervoor genoemde valutaresultaten en resultaten op afdekkingsinstrumenten, zou een fiscale behandeling ontstaan die niet overeenkomt met de bedrijfseconomische realiteit. Verzekeraars en met name banken dekken hun rente- en valutarisico’s ter zake van (de rente op) ontvangen geldleningen namelijk onder meer af door rente- en valutaresultaten ter zake van (de rente op) tegengestelde verstrekte geldleningen. Doordat de minimumkapitaalregel – anders dan de earningsstrippingmaatregel – enkel aangrijpt bij de rente op ontvangen geldleningen, zou geen rekening worden gehouden met deze tegengestelde posities. Om voornoemde onevenwichtigheid te voorkomen meent het kabinet dat het wenselijk is om de valutaresultaten (op de rente) ter zake van geldleningen en de resultaten ter zake van rechtshandelingen die strekken tot het afdekken van renterisico’s of valutarisico’s (op de rente) ter zake van geldleningen niet onder het begrip renten ter zake van geldleningen te brengen. Met deze keuze verhoogt het kabinet de uitvoerbaarheid van de maatregel voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst, ten opzichte van de situatie waarin wel nauwer zou zijn aangesloten bij het rentebegrip van de earningsstrippingmaatregel.

Verder wordt voor de toepassing van de minimumkapitaalregel, in lijn met de toepassing van de earningsstrippingmaatregel, uitgegaan van de renten ter zake van geldleningen die na toepassing van de overige artikelen inzake de bepaling van de winst aftrekbaar zijn. Op dit principe wordt echter een uitzondering gemaakt voor de renten ter zake van geldleningen die door toepassing van de earningsstrippingmaatregel niet aftrekbaar zijn. Door de toepassing van de earningsstrippingmaatregel en de voorgestelde minimumkapitaalregel kunnen daardoor in beginsel dezelfde rentelasten en kosten ter zake van geldleningen in aftrek worden beperkt. Er zijn, al betreft het mogelijk maar een zeer beperkt aantal gevallen, situaties denkbaar waarin een fiscale eenheid waartoe een vergunninghoudende bank of verzekeraar behoort ook wordt geraakt door de earningsstrippingmaatregel. Om te voorkomen dat de minimumkapitaalregel – na toepassing van de earningsstrippingmaatregel – leidt tot een aanvullende renteaftrekbeperking met betrekking tot dezelfde renten ter zaken van geldleningen, wordt voorgesteld om met een afzonderlijke maatregel de samenloop van beide maatregelen te voorkomen. De gedachte hierbij is, kort gezegd, dat voorrang wordt gegeven aan de earningsstrippingmaatregel bóven de minimumkapitaalregel. De voorgestelde voorkomingsmaatregel regelt dat indien de renten ter zake van geldleningen op grond van de earningsstrippingmaatregel in aftrek worden beperkt, de renteaftrekbeperking die voortvloeit uit de minimumkapitaalregel wordt verminderd met de beperking die voortvloeit uit de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.

Voorbeeld 6

Een belastingplichtige heeft als hoofdactiviteit de exploitatie van een warenhuis. Deze activiteit is ondergebracht in dochtermaatschappij A. Daarnaast oefent de belastingplichtige ook het bedrijf van bank uit in dochtermaatschappij B. Dochtermaatschappij A en dochtermaatschappij B behoren tot een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Op fiscale-eenheidsniveau bedraagt de gecorrigeerde winst € 10 miljoen en overtreffen de rentelasten ter zake van geldleningen (€ 5 miljoen) de rentebaten ter zake van geldleningen (€ 1 miljoen). De leverage ratio van dochtermaatschappij B bedraagt 2%.

In dit voorbeeld bedraagt de niet-aftrekbare rente € 1 miljoen op grond van de earningsstrippingmaatregel30. Doordat de leverage ratio minder bedraagt dan 8% worden de renten ter zake van geldleningen eveneens in aftrek beperkt door de toepassing van de minimumkapitaalregel. De niet-aftrekbare rente door toepassing van de minimumkapitaalregel bedraagt in dit voorbeeld € 306.122 (namelijk 6/98 deel van het totaalbedrag aan renten ter zake van geldleningen van € 5 miljoen).

De samenloopbepaling zorgt er in dit voorbeeld voor dat de renten ter zake van geldleningen die in aftrek worden beperkt door toepassing van de minimumkapitaalregel (€ 306.122) worden verminderd met het saldo aan renten dat niet in aftrek komt door toepassing van de earningsstrippingmaatregel (€ 1 miljoen), doch niet verder dan tot nihil. In dit voorbeeld worden per saldo geen renten ter zake van geldleningen van aftrek uitgesloten door toepassing van de minimumkapitaalregel.

Licence