Het effect van de crisis op de Nederlandse economie volgde hetzelfde patroon als bij de voornaamste handelspartners Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België, maar schommelde minder sterk en is in totaal relatief beperkt gebleven. De economische krimp in het tweede kwartaal was in Nederland met 8,4 procent veel minder groot dan in Duitsland (9,7 procent), België (11,8 procent), Frankrijk (13,5 procent) en het Verenigd Koninkrijk (19 procent). Tegelijkertijd was de herstellende groei in het derde kwartaal in Nederland ook relatief laag (7,7 procent) ten opzichte van Duitsland (8,5 procent), België (11,6 procent), Frankrijk (18,5 procent) en het Verenigd Koninkrijk (16,1 procent). De totale economisch krimp in 2020 bedroeg voor Nederland 3,7 procent, voor Duitsland 4,9 procent, voor België 6,4 procent, voor Frankrijk 8,1 procent en voor het Verenigd Koninkrijk 9,9 procent.
Figuur 1.2.1 Bbp-ontwikkeling Nederland en voornaamste handelspartners
Bron: CBS en Eurostat
De meeste landen in de wereld reageerden op de coronacrisis met financiële steunpakketten. Dit werd in de Europese Unie onder andere mogelijk gemaakt door de Recovery and Resilience Facility (RRF) op te zetten en tijdelijk een algemene uitzonderingsclause in te stellen op de begrotingsafspraken van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Het RRF is een Europees fonds met een bedrag van 672,5 miljard euro aan financiële steun voor landen, in de vorm van giften en leningen. Daarnaast zijn de Europese lidstaten tijdelijk niet gebonden aan het criterium van een maximale staatschuld van 60 procent van het bbp en een maximaal tekort van 3 procent van het bbp.
De overheden van landen in de eurozone gaven gemiddeld 3,8 procent van het bbp uit aan coronamaatregelen met directe budgettaire impact, zoals investeringen in de acute gezondheidszorg en financiële compensatieregelingen.2 Nederland lag met 3,8 procent van het bbp dicht bij het gemiddelde, net als Frankrijk (3,8 procent). Duitsland gaf relatief minder uit aan directe steun (3,1 procent) en Italië relatief veel (5,9 procent). De automatische stabilisatoren in de Europese economieën zorgden voor een verdere beperking van de economische achteruitgang en drukten tegelijkertijd op de overheidsfinanciën.
De verhoogde uitgaven zijn sterk terug te zien in de ontwikkeling van de EMU-schulden. Zo steeg de EMU-schuld van Nederland van 48,7 procent tot bijna 60 procent van het bbp. De gemiddelde EMU-schuld nam in een vergelijkbare verhouding toe en ging van 79,2 procent naar 93,9 procent van het bbp.
Figuur 1.2.2 Ontwikkeling EMU-schulden
Bron: Europese Commissie
Hoewel de staatschulden toenamen, bleven de langetermijnrentes op staatsobligaties laag, onder andere door het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB). Met een steunpakket ter waarde van 1.850 miljard euro, het Pandemic Emergency Purchase Program (PEPP), drukte de ECB de rente. Dit gebeurde om leningen te stimuleren, leenkosten te verlagen en zo de gevolgen van de crisis te dempen. De langetermijnrente op Nederlandse staatsobligaties was in januari 2020 negatief met ‒ 0,17 procent en daalde in de loop van het jaar nog verder naar ‒ 0,53 procent. Eenzelfde trend is waarneembaar voor Duitsland en Frankrijk, waarbij de langetermijnrente van Duitse staatsobligaties iets lager en van Frankrijk iets hoger ligt. De rente op Italiaanse staatsobligaties was en blijft relatief hoog, maar daalde ook in de loop van 2020: van 1,28 procent in januari naar 0,62 procent in december.
Figuur 1.2.3 Lange-termijn rente op staatsobligaties
Bron: Eurostat
Daarnaast zorgde de coronacrisis voor een hevige schok in de internationale handel. In januari 2020 was de handel in de OESO-landen gemiddeld lager dan in januari 2019, namelijk 3,5 procent lager in de waarde van de invoer en 1,7 procent lager in de waarde van de uitvoer. In het tweede kwartaal van 2020 bereikte de handel van OESO-landen een dieptepunt: de invoer bedroeg 25,5 procent en de uitvoer 30,9 procent minder dan een jaar eerder. In de loop van het derde en vierde kwartaal van 2020 herstelde de handel zich. In december 2020 was de waarde van de import van OESO-landen 4,7 procent hoger en de waarde van de export 5 procent hoger dan in december 2019.
De handel van Nederland volgde eenzelfde trend, maar begon het jaar 2020 met betere cijfers. In januari 2020 was de waarde van de invoer 1,5 procent hoger en de waarde van de uitvoer 3 procent hoger dan een jaar eerder. In het tweede kwartaal werd een dieptepunt bereikt: 21,7 procent minder invoer en 21,4 procent minder uitvoer. De handel herstelde zich in Nederland, maar minder sterk dan gemiddeld in de OESO-landen. In december 2020 was de waarde van de invoer 1,3 procent lager en de waarde van de uitvoer 0,4 procent hoger dan in december 2019.
Figuur 1.2.4 Ontwikkeling invoer en uitvoer Nederland en OESO (waarde)
Bron: CBS en OESO