Decentrale overheden stallen geld dat ze niet onmiddellijk nodig hebben sinds 2013 verplicht in de schatkist. Dit zogenoemde verplicht schatkistbankieren verlaagt de EMU-schuld. Al het geld dat decentrale overheden bij het Rijk stallen, hoeft het Rijk niet te lenen op de financiële markten. Verplicht schatkistbankieren verlaagt ook de kredietrisico's voor decentrale overheden. Immers, het Rijk gaat minder snel failliet dan private instellingen.
Direct na invoering van verplicht schatkistbankieren – eind 2013 – stalden decentrale overheden ongeveer 5,6 miljard euro in de schatkist. Dat kwam bovenop de 1 miljard euro die ze al vrijwillig aanhielden bij het Rijk. De twee daaropvolgende jaren steeg het tegoed van decentrale overheden met 1,3 miljard euro per jaar. Eind 2016 beheerde de schatkist 9,2 miljard euro decentraal collectief geld. Deze stijging laat zich mogelijk verklaren door geld dat in de loop der tijd vrij beschikbaar wordt. Bijvoorbeeld overtollig geld dat gemeenten en provincies eerder gestald hadden voor een vaste periode. Dat geld moet aan het einde van de looptijd alsnog in de schatkist geplaatst worden. Uiteraard voor zover het geld dan nog steeds overtollig is.
Figuur 3.2.3 Middelen decentrale overheden gestald in de schatkist (in miljarden euro)
Bron: Ministerie van Financiën