Het Rijk heeft aan drie waarborgfondsen een achterborgstelling verleend. Dat zijn het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), het Waarborgfonds Eigen Woning (WEW) en het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ). Het totaal aan uitstaand risico van de drie waarborgfondsen samen steeg in 2017 naar 285,6 miljard euro. Dat is ongeveer 39 procent van het bbp. De stijging van 2,4 miljard euro ten opzichte van 2016 is volledig toe te schrijven aan het WEW. Dat waarborgfonds groeide met 4 miljard euro, als gevolg van het herstel op de huizenmarkt. De omvang van het WSW en WFZ nam in 2017 af met respectievelijk 1,1 miljard euro en 0,4 miljard euro.
Een achterborgstelling is een getrapte verplichting voor het Rijk en verschilt in vormgeving ten opzichte van een directe (krediet)garantie. Een waarborgfonds verzekert kredietverstrekkers tegen wanbetaling. Door de achterborg van het Rijk worden financieringskosten lager en kan marktfalen worden voorkomen. De achterborg komt pas in beeld nadat het waarborgfonds eerst het eigen vermogen heeft aangesproken en een eventuele verplichte aanvullende bijdrage (het zogenoemde obligo) bij de deelnemers is opgehaald.
Figuur 2.7.1 laat naast de garanties en achterborgstellingen ook de stand aan uitstaande leningen zien. Dit zijn alleen de verstrekte leningen die gerelateerd zijn aan de kredietcrisis en de financiële crisis. Andere leningen, bijvoorbeeld studieleningen, vallen hier niet onder. Na de piek in 2008 staat er nog 4,0 miljard euro aan leningen open. Dit zijn een lening aan ABN AMRO (een voormalig overbruggingskrediet aan Fortis) en een bilaterale lening aan Griekenland.