Base description which applies to whole site

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID

8.1 Algemene doelstelling: bevorderen van internationale samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

Omschrijving

De samenleving mondialiseert op tal van verschillende terreinen. Dat vergt zeker van een «open» land als Nederland dat de generaties van de toekomst in het onderwijs van nu een internationale oriëntatie meekrijgen en de noodzakelijke internationale competenties verwerven. Daarbij gaat het om kennis en vaardigheden die nodig zijn om in een internationale omgeving te werken en leven. Uiteindelijk is dat een taak voor (onderwijs-)instellingen en burgers zelf. Maar ook de overheid heeft hier een verantwoordelijkheid.

OCW stimuleert onderwijsinstellingen, lerenden en docenten tot internationale oriëntatie en samenwerking, bevordert culturele en wetenschappelijke uitwisseling en ondersteunt organisaties en instellingen die internationaal opereren. OCW zorgt voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door multilaterale afspraken te maken over zaken als beroepserkenning, culturele diversiteit, kwaliteitszorg en accreditatie én via bilaterale contacten kaders te creëren voor samenwerking. Ook wordt internationale kennis benut voor het eigen nationale beleid. Daartoe participeert OCW in multilaterale organisaties als de Europese Unie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de Raad van Europa en de UNESCO. OCW wil daarmee ook bijdragen aan de totstandkoming – wereldwijd – van een duurzame en rechtvaardige samenleving.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van goede randvoorwaarden voor een verdere internationalisering van onderwijs, cultuur en wetenschap, zowel nationaal als internationaal.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

  • Inzet van instellingen, organisaties, lerenden, docenten, wetenschappers en kunstenaars zelf.

  • De buitenlandpolitieke situatie.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

De internationale mobiliteit van lerenden en docenten is goed meetbaar. Sinds enkele jaren is een indicatorenset opgenomen (zie onder operationele doelstelling 8.3.1, hierna) die deze mobiliteit in beeld brengt. Bron daarvan is de Internationaliseringsmonitor Onderwijs Nederland (IMON), opgesteld door de organisaties die mobiliteitsprogramma’s uitvoeren (Nuffic, CINOP en Europees Platform). Het IMON-rapport over het jaar 2009 is per brief van 10 augustus 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 150) aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

HGIS-deel 2011

Verplichtingen

29 277

21 909

37 671

37 679

36 800

40 086

38 727

1 054

Waarvan garantieverplichtingen

        

Totale uitgaven

24 418

29 366

42 258

42 162

40 965

40 086

38 727

1 054

          

Programma-uitgaven

21 364

26 534

40 244

40 353

39 156

38 277

36 918

1 054

          

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

10 889

10 594

10 632

10 626

10 643

10 643

10 643

600

Mobiliteitsprogramma's

7 906

7 757

7 741

7 735

7 735

7 735

7 735

 

Bilaterale samenwerking met andere landen

2 983

2 837

2 891

2 891

2 908

2 908

2 908

600

          

In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

6 482

6 310

6 604

6 610

6 493

6 493

5 993

454

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1 660

2 100

2 426

2 426

2 426

2 426

1 926

150

Participeren in multilaterale organisaties

3 427

3 428

3 459

3 459

3 428

3 428

3 428

 

Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking

1 395

782

719

725

639

639

639

304

          

Het – op OCW-terreinen – integreren van de BES-eilanden in Nederland en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

3 993

9 630

23 008

23 117

22 020

21 141

20 282

 

Verbetering van het onderwijs op de BES-eilanden

3 043

8 680

3 558

3 667

2 570

1 691

832

 
          
 

Onderwijsbekostiging BES:

        

PO

  

8 100

8 100

8 100

8 100

8 100

 

VO

  

6 700

6 700

6 700

6 700

6 700

 

BVE en SKJ (Sociaal Kanstrajecten Jongeren)

  

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

 

Samenwerking Curaçao, St.Maarten en Aruba

950

950

850

850

850

850

850

 

Apparaatsuitgaven BES

  

500

500

500

500

500

 

Uitvoeringskosten DUO BES

  

800

800

800

800

800

 
          

Apparaatsuitgaven

3 054

2 832

2 014

1 809

1 809

1 809

1 809

 

Ontvangsten

84

99

99

99

99

99

99

 
Tabel 8.2 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

40 244

40 353

39 156

38 277

36 918

Totaal juridisch verplicht

31 025

29 996

29 612

21 140

21 140

Totaal bestuurlijk gebonden

8 814

9 946

9 099

16 692

15 333

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

405

411

445

445

445

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

10 632

10 626

10 643

10 643

10 643

Juridisch verplicht

9 034

8 863

8 880

408

408

Bestuurlijk gebonden

1 558

1 723

1 723

10 195

10 195

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

40

40

40

40

40

       

In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

6 604

6 610

6 493

6 493

5 993

Juridisch verplicht

4 691

3 833

3 432

3 432

3 432

Bestuurlijk gebonden

1 548

2 406

2 656

2 656

2 156

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

365

371

405

405

405

       

Het – op OCW-terreinen – integreren van de BES-eilanden in Nederland en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

23 008

23 117

22 020

21 141

20 282

Juridisch verplicht

17 300

17 300

17 300

17 300

17 300

Bestuurlijk gebonden

5 708

5 817

4 720

3 841

2 982

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     

De niet juridisch of niet bestuurlijk gebonden middelen zijn wel beleidsmatig geoormerkt. Deze middelen zijn bestemd voor activiteiten en projecten in EU-verband en voor internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking.

8.3 Operationele beleidsdoelstelling
8.3.1 Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

Motivering

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen draagt in belangrijke mate bij aan de algemene beleidsdoelstelling. Het gaat niet alleen om het beleid uit dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders binnen de OCW-begroting ondergebracht. Daarom is hieronder een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld welk deel daarvan valt onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

  • Mobiliteitsprogramma’s (beurzen e.d.)

  • Generieke maatregelen (zoals meeneembaarheid studiefinanciering, zie artikel 11 operationele doelstelling 11.3.1 «Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden»)

  • Bilaterale samenwerking met andere landen (via organisaties en instellingen)

Instrumenten

Tabel 8.3 Internationale uitgaven OCW (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Primair onderwijs (artikel 1)

19 198

19 835

19 840

19 840

19 840

19 840

19 840

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

3 914

3 974

4 324

4 921

4 705

4 755

4 755

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

1 172

1 083

1 238

868

810

810

810

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

86 428

86 728

86 626

86 626

86 626

86 626

86 626

Internationaal beleid (artikel 8)

17 371

16 904

17 236

17 236

17 136

17 136

16 636

Studiefinanciering (artikel 11)

4 363

49 852

49 552

49 152

50 152

50 152

50 152

Kunsten (artikel 14)

19 379

17 538

16 938

16 888

15 738

15 688

15 688

Cultureel erfgoed (artikel 14)

1 389

3 295

3 460

3 360

3 360

3 360

3 360

Media (artikel 14 en 15 )

50 478

50 102

50 115

50 115

50 115

50 115

50 115

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

88 675

88 501

87 331

82 231

82 231

82 231

82 231

Totaal

295 820

341 265

340 113

334 690

334 166

334 166

333 666

Toelichting:

De uitgaven in de tabel zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen. Voor artikel 11 geldt dat de uitgaven voor internationale studiefinanciering niet afzonderlijk worden geraamd, maar meelopen in de uitgavenramingen, zoals opgenomen bij artikel 11.3.1 (Studiefinanciering; waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden).

Tabel 8.4 Homogene groep internationale samenwerking (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

61 827

61 814

61 814

61 814

61 814

61 814

61 814

Internationaal beleid (artikel 8)

1 654

1 054

1 054

1 054

1 054

1 054

1 054

Kunsten (artikel 14)

6 242

5 315

4 765

4 765

3 665

3 665

3 665

Cultureel erfgoed (artikel 14)

395

395

395

395

395

395

395

Media (artikel 14 en 15 )

466

506

506

506

506

506

506

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

454

631

706

706

706

454

454

Totaal

74 491

73 168

72 693

72 693

71 593

71 341

71 341

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene Groep Internationale Samenwerking maken deel uit van de uitgaven opgenomen in tabel 8.3 «Internationale uitgaven OCW»

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Onderstaande tabellen 8.5, 8.6, 8.7 en 8.8 geven per onderwijssector aan wat de basiswaarden, actuele waarden en streefwaarden zijn op de belangrijkste indicatoren op stelselniveau, althans wat mobiliteit betreft. In de eerdergenoemde IMON en in de na de zomer door de Nuffic uit te geven internationaliseringsmonitor van het hoger onderwijs is een verdieping te vinden met informatie over de verschillen tussen landen, instellingen en opleidingen.

Tabel 8.5 Indicatoren internationalisering

Diplomamobiliteit ho

basiswaarde

laatste waarde

Streefwaarde

Prestatie-indicator:

2004/2005

2009/2010

2010

1.

ho-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)

   
 

percentage van de totale Nederlandse ho studentenpopulatie:

5,1% (1)

7,4% (1)

7,4%

 

percentage EU gemiddelde: (4)

7.2% (2)

8,0% (3)

 

2.

wo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)

   
 

percentage van de totale Nederlandse wo studentenpopulatie:

5,2% (1)

9,3% (1)

9,0%

3.

hbo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)

   
 

percentage van de totale Nederlandse hbo studentenpopulatie:

5,0% (1)

6,4 % (1)

6,8%

4.

ho-studenten uit Nederland in het buitenland (uitstroom) (c)

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

2,3% (2)

2,5% (3)

6,0%

 

percentage EU gemiddelde (4)

2,7% (2)

2,9% (3)

 

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

noten:

1. Bron: DUO-CFI 2010

2. Bron: OESO EU21

3. Bron: OESO EU21 (20007-data)

4. Geen internationale gegevens over hbo en wo bekend (internationaal geen eenduidig onderscheid tussen hbo en wo)

Tabel 8.6 Indicatoren internationalisering

Studiepuntmobiliteit ho

basiswaarde afgestudeerden

laatste waarde afgestudeerden

streefwaarde afgestudeerden

Prestatie-indicator:

2004 (1)

2009 (2)

2013 (3)

1.

ho-studenten uit Nederland in het buitenland

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

17%

19%

25%

2.

wo-studenten uit Nederland in het buitenland

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

19%

22%

35%

3.

hbo-studenten uit Nederland in het buitenland

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

15%

16%

20%

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

1. ResearchNed, 2005: Studentenmonitor 2004.

2. ResearchNed, 2010: Studentenmonitor 2009.

3. OCW, 2008: Internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed».

Toelichting:

Bij studiepuntmobiliteit is het doel om via deelstudie of stage in het buitenland studiepunten te behalen ten behoeve van een studie in Nederland. Voor studiepuntmobiliteit zijn geen reguliere, jaarlijks geactualiseerde kengetallen beschikbaar die Nederland in een breder perspectief kunnen plaatsen. Wel vinden zo nu en dan internationaal vergelijkende onderzoeken plaats, die als referentie kunnen dienen. Zo is dit jaar gebruik gemaakt van gegevens van ResearchNed. Het betreft hier gegevens die verzameld zijn bij (niet-eerstejaars) studenten tijdens hun studie. Het percentage studiepuntmobiliteit valt overigens bij afgestudeerden hoger uit, aangezien buitenlandervaring vaak aan het einde van het curriculum plaatsvindt en afgestudeerden vermoedelijk mobieler zijn dan studenten die niet afstuderen. Bij afgestudeerden in 2007–08 bedroeg dit percentage ruim 23%. Dit criterium volgend is het streven om in 2010 tenminste weer op het EU-gemiddelde uit te komen van 2000, te weten 25%.

Tabel 8.7 indicatoren internationalisering mbo
 

basiswaarde

laatste waarde

streefwaarde

Prestatie-indicator:

2006

2009

2010

1.

Percentage mbo-studenten dat uit Nederland voor minimaal twee weken naar het buitenland vertrekt voor studie of stage, van de totale Nederlandse studentenpopulatie

0,44%

0,56%

0,65%

2.

Percentage docenten in de mbo-sector dat voor minimaal een week naar het buitenland vertrekt, van de totale Nederlandse docentenpopulatie

3,47%

3,80%

3,50%

3.

Percentage van de Nederlandse onderwijsinstellingen met buitenlandse partners

*

68%

58%

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

Nota bene: Bovenstaande gegevens hebben uitsluitend betrekking op internationalisering in het kader van de programma's Leonardo da Vinci (van de EU) en BAND .

*

Niet eerder onderzocht

Toelichting:

Het streven is een gestage mobiliteitsgroei, vooral waar het gaat om het aantal buitenlandse stages van mbo-studenten, met name dankzij het nieuwe EU-programma Leven Lang leren. Er zijn overigens geen gegevens bekend over mobiliteit buiten de programma’s.

Dat de laatst gemeten waarden soms de streefwaarden overstijgen vloeit voort uit een combinatie van twee factoren: a) de – achteraf gezien – behoudend geformuleerde streefwaarden en b) het relatief grote succes van met name het Leonardo da Vinci-programma.

Tabel 8.8 indicatoren internationalisering po/vo
 

basiswaarde

laatste waarde

streefwaarde

Prestatie-indicator:

2005/06

2007/08

2008/09

2010

Percentage po-scholen met een internationale activiteit, met steun van het Europees Platform

5,8%

6,4%

7,7%

8%

Percentage vo-scholen met een buitenlandse partnerinstelling waarmee onderwijsprojecten worden uitgevoerd

57,9%

59,5%

60,5%

60%

Percentage vo-leerlingen met een meerdaagse uitwisseling met het buitenland in het kader van onderwijskundige samenwerking

2,3%

2,4%

2,5%

2,5%

Percentage vo-docenten met een meerdaags studiebezoek, aan het buitenland i.h.k.v. nascholing, exclusief leerlingenbegeleiding

1,6%

1,8%

1,8%

1,8%

Percentage vo-scholen met een tweetalige opleiding

16,4%

19,0%

22,2%

20%

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

Toelichting:

De cijfers geven een stabiel beeld weer, hetgeen verklaarbaar is doordat ook het beleid als doel heeft handhaving op het huidige niveau van internationalisering van het vo. Een bescheiden ambitie is er wel voor het po en daar is de trend ook positief. Ook het beleid om het aantal vo-scholen met een tweetalige opleiding te vergroten, lijkt aan te slaan.

Tabel 8.9 Middelen toedeling op artikel 8 aan organisaties voor het stimuleren van internationalisering (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Europees Platform:

5 629

5 584

5 548

5 542

5 542

5 542

5 542

Loketfunctie en Programmabeheer

4 493

4 498

4 478

4 478

4 478

4 478

4 478

Expertise en Platformfunctie

1 136

1 086

1 070

1 064

1 064

1 064

1 064

        

Nationaal Agentschap Leven Lang Leren:

1 804

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

Programma Leven Lang Leren

1 804

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

        

Duitsland Instituut Amsterdam

800

800

800

800

800

800

800

        

Frans- Nederlandse academie

114

118

118

118

118

118

118

        

Stichting Ons Erfdeel

205

205

205

205

205

205

205

        

EVD bureau CROSS:

1 264

1 097

1 157

1 157

1 174

1 174

1 174

Programma's Centraal- en Oost-Europa

995

839

899

899

916

916

916

Uitvoeringskosten EVD bureau CROSS

269

258

258

258

258

258

258

        

Fullbright Center

473

428

408

408

408

408

408

        

Nether:

484

484

500

500

500

500

 
        

Vlaams-Nederlands Huis «De Buren»

500

500

500

500

500

500

500

Totaal

11 273

10 940

10 960

10 954

10 971

10 971

10 471

8.3.2 In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

Motivering

Om de Nederlandse belangen op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschap in het buitenland te behartigen, is een strategische werkwijze noodzakelijk in de EU, in multilaterale organisaties als de OESO en UNESCO, in samenwerkingsverbanden als de Nederlandse Taalunie en in de bilaterale samenwerking. Ook biedt de internationale omgeving een schat aan kennis die kan worden benut voor nationaal beleid (bijvoorbeeld benchmarks, best practices in andere landen, OESO-reviews/rapporten etc). Het gaat hierbij steeds om een optimale aansluiting van de internationale agenda op de nationale.

  • OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

  • Participeren in multilaterale organisaties

  • Internationale uitwisseling van kennis en cultuur, internationaal beleidsonderzoek en benchmarking (government to government)

Instrumenten

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het is niet goed mogelijk om een kwantitatieve relatie te leggen tussen de Nederlandse inzet in internationaal overleg met vele actoren enerzijds en het bereiken van specifieke internationale doelen anderzijds. Uiteraard is er wel kwalitatieve informatie beschikbaar, ondermeer rond belangrijke vergaderingen van de EU en de UNESCO.

8.3.3 Het integreren van de BES-eilanden in Nederland wat betreft de OCW-beleidsterreinen en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

Motivering

Per 10 oktober 2010 houdt het Land Nederlandse Antillen op te bestaan en worden Bonaire, Sint Estatius en Saba (BES-eilanden) openbare lichamen binnen Nederland. Vanaf dat moment is de minister van OCW verantwoordelijk voor alle OCW-domeinen op de BES-eilanden. Met de bovengenoemde overgang wordt op de BES-eilanden specifieke regelgeving van toepassing voor de OCW-terreinen. De gevolgen voor de sectoren Cultuur en Media, Studiefinanciering en Inspectie van het Onderwijs worden onder de besbetreffende artikelen in deze begroting beschreven. De overige aangelegenheden betreffende BES en de andere landen van het koninkrijk worden in dit artikel beschreven, met name waar het gaat om de sectoren PO, VO, en BVE.

Instrumenten

In de eerste plaats wordt beleid gevoerd met regelgeving die geënt is op de Nederlandse wet- en regelgeving. Op die manier kan ook begeleiding vanuit het ministerie worden gegeven en kan toezicht worden gehouden. Naast wet- en regelgeving worden de volgende instrumenten ingezet:

  • Begeleiding van scholen

  • Verbetering van de primaire processen in de scholen o.a. door invoering leerlingvolgsystemen en training docenten.

  • Structurele bekostiging voor PO, VO en BVE

  • SKJ (Sociale Kanstrajecten Jongeren)

  • Voortzetting Onderwijsverbetering Programma

  • Versterking van de bestuurlijke kracht op de eilanden

  • Verbetering materiële positie van de scholen

  • Verbetering van de huisvesting van de scholen (Masterplan huisvesting)

  • Professionalisering bedrijfsvoering

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Vanaf 10-10-2010 zal de Inspectie van het Onderwijs ook op de BES-eilanden structureel toezicht houden, op basis van een op de situatie afgestemd toezichtskader. Op basis van de bevindingen van de inspectie is de volgende doelstelling van het verbeterprogramma geformuleerd: verhogen van de leerprestaties van alle leerlingen op de BES-eilanden in de kernvakken tot een niveau dat naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar is. De eerste uitkomsten van het evaluatie- onderzoek naar de effecten van de onderwijsverbetering op de BES-eilanden worden pas bekend na 2010.

8.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 8.10 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Internationalisering PO en VO

OD 8.3.1

A. 2013

B. 2013

 

Overig evaluatieonderzoek

Onderzoek naar internationale mobiliteit

OD 8.3.1

A. 2011

B. 2011

Internationaliseringsmonitor Onderwijs Nederland (IMON)

http://www.nuffic.nl

 

Nederlandse Taalunie

OD 8.3.2

A. 2011

B. 2011

 
 

Stichting Ons Erfdeel

OD 8.3.1

A. 2012

B. 2012

 
 

Programma Agentschap NL

OD 8.3.1

A. 2012

B. 2012

 
Licence