Beleidsartikel 11: Waterkwantiteit
Algemene Doelstelling
Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft en over voldoende zoetwater beschikt.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Vanuit de Begroting hoofdstzuk XII artikel 26.02wordt een bijdrage gedaan aan het Deltafonds. Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1) en zoetwatervoorziening (artikel 2) bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwantiteit:
-
• Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivierengebied volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).
-
• Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen ten behoeve van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
-
• Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken (waterveiligheid).
-
• Het (doen) uitvoeren van beheer en onderhoud (waterveiligheid, waterkwantiteit).
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.
De rol «regisseren» heeft op dit artikel ook betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterkwantiteit, zoetwatervoorziening en innovatie:
-
• Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en daarvoor het hoofdwatersysteem zo te beheren dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 4 «Waterbeleid in thema’s») en het Programma Rijkswateren 2010–2015 (waterkwantiteit).
-
• Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote rijkswateren. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 3 «Samenwerken aan realisatie van het waterbeleid» en Hoofdstuk 5 «Waterbeleid in gebieden»), het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015 en het Programma Rijkswateren 2010–2015.
-
• Het beleid op de topsector Water is gericht op het versterken van de concurrentiekracht van de Nederlandse watersector. Het gaat onder meer om het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies en het ontvangen van buitenlandse delegaties (innovatie).
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor waterkwantiteit opgenomen. In productartikelen 1, 2 en 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
Onderstaande kengetallen geven weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen en het aantal kunstwerken die zorgen voor waterveiligheid in Nederland. De cijfers zijn gebaseerd op de toetsronden uit 2001, 2006 en 2011. Conform de Waterwet wordt periodiek getoetst of de primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Deze toetsing wordt door de beheerder uitgevoerd volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk toetsinstrumentarium. In 2017 start de volgende toetsronde. Over de resultaten van deze toetsing wordt in 2023 gerapporteerd aan de Eerste en Tweede Kamer. Indien een kering niet aan de norm voldoet, worden maatregelen getroffen. Een van de deltabeslissingen die momenteel door de Deltacommissaris worden voorbereid gaat over de normering. Zie voor meer informatie hierover onder Beleidswijzigingen.
Dijken en duinen (in kilometers)
Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)
Ongeveer 60 procent van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen mln mensen en wordt 70 procent van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400, nr. 19).
Ten behoeve van een goede verdeling van water wordt peilbeheer op het hoofdwatersysteem toegepast. Hiervoor dienen de streefpeilen van drie belangrijke watersystemen (het IJsselmeer, Amsterdam-Rijnkanaal/ Noordzeekanaal en het Haringvliet) op het afgesproken niveau te worden gehouden. Stuwen en spuien/gemalen zijn nodig om dit peil te beïnvloeden.
Realisatie | Streefwaarde | Streefwaarde | ||
---|---|---|---|---|
Indicator | Eenheid | 20121 | 2013 | 2014 |
Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet | % | n.v.t. | 90% | 90% |
Over de voortgang van het integraal waterbeleid ten behoeve van de grote rijkswateren wordt jaarlijks gerapporteerd in Water in Beeld. Meer specifieke resultaatinformatie over het waterkwantiteitsbeleid wordt jaarlijks door de waterschappen gepubliceerd in de Waterschapsspiegel.
Beleidswijzigingen
In 2014 legt de Deltacommissaris voorstellen voor «deltabeslissingen» voor aan het kabinet. De deltabeslissingen omvatten de hoofdkeuzes voor waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en zoetwatervoorziening en zijn daarmee structurerend voor de aanpak van de opgaven in onder andere het IJsselmeergebied en de Rijn-Maasdelta en bepalend voor de uit te voeren maatregelen. Meer informatie over de stand van zaken van de deltabeslissingen is te vinden in het Deltaprogramma 2014.
In het Bestuursakkoord Water is de afspraak opgenomen om eind 2013 de voortgang van het bestuursakkoord te evalueren. De resultaten hiervan zullen in 2014 bekend worden. Hieruit zal onder meer moeten blijken of de uitvoering van maatregelen volgens verwachting verloopt en of beoogde doelmatigheidswinst gehaald gaat worden.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 44.019 | 45.281 | 34.814 | 29.305 | 38.467 | 39.356 | 39.400 | |
Uitgaven: | 36.161 | 46.966 | 39.731 | 38.756 | 38.522 | 39.411 | 39.400 | |
Waarvan juridisch verplicht | 85% | |||||||
11.01 | Algemeen waterbeleid | 31.672 | 39.955 | 34.564 | 33.921 | 33.330 | 33.721 | 31.714 |
11.01.01 | Opdrachten | 2.115 | 3.466 | 2.436 | 3.716 | 3.845 | 4.017 | 4.229 |
11.01.02 | Subsidies | 10.354 | 14.386 | 10.712 | 9.506 | 8.886 | 9.105 | 8.886 |
– Partners voor Water (HGIS) | 9.136 | 13.499 | 10.500 | 9.506 | 8.886 | 8.886 | 8.886 | |
– Overige subsidies | 1.218 | 887 | 212 | 0 | 0 | 219 | 0 | |
11.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 19.203 | 20.103 | 19.416 | 18.699 | 18.599 | 18.599 | 18.599 |
– waarvan bijdrage aan KNMI | 713 | 473 | 400 | 400 | 400 | 400 | ||
– waarvan bijdrage aan RWS | 19.203 | 19.390 | 18.943 | 18.299 | 18.199 | 18.199 | 18.199 | |
11.01.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 2.000 | 2.000 | 2.000 | 2.000 | 2.000 | ||
11.02 | Waterveiligheid | 2.591 | 3.657 | 2.860 | 2.451 | 2.828 | 2.826 | 4.825 |
11.02.01 | Opdrachten | 2.591 | 3.657 | 2.860 | 2.451 | 2.828 | 2.826 | 4.825 |
11.03 | Grote oppervlaktewateren | 1.898 | 3.354 | 2.307 | 2.384 | 2.364 | 2.864 | 2.861 |
11.03.01 | Opdrachten | 1.898 | 3.354 | 1.992 | 2.063 | 2.037 | 2.530 | 2.516 |
11.03.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 315 | 321 | 327 | 334 | 345 | ||
Ontvangsten | 75 | 50 | 30 |
Extracomptabele verwijzingen
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds | 686.025 | 649.225 | 705.434 | 540.609 | 425.763 | |
Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds | 141.865 | 220.003 | 181.110 | 180.365 | 171.478 | |
Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds | 827.890 | 869.228 | 886.544 | 720.974 | 597.241 | |
waarvan | ||||||
1.01 | Grote projecten waterveiligheid | 673.058 | 762.726 | 749.351 | 530.078 | 332.884 |
1.02 | Overige aanlegprojecten | 147.835 | 104.389 | 135.688 | 190.546 | 263.407 |
1.03 | Studiekosten | 6.997 | 2.113 | 1.505 | 350 | 950 |
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds | 3.863 | 16.003 | 46.808 | 23.869 | 2.195 | |
Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds | 3.863 | 16.003 | 46.808 | 23.869 | 2.195 | |
waarvan | ||||||
2.02 | Ov.waterinvest.zoetwatervoorz. | 1.203 | 15.962 | 46.808 | 23.869 | 2.195 |
2.03 | Studiekosten | 2.660 | 41 | 0 | 0 | 0 |
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | 176.257 | 205.602 | 212.041 | 162.807 | 152.620 | |
Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | ||||||
Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | 176.257 | 205.602 | 212.041 | 162.807 | 152.620 | |
waarvan | ||||||
3.01 | Watermanagement | 11.142 | 11.478 | 10.713 | 10.713 | 10.713 |
3.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 165.115 | 194.124 | 201.328 | 152.094 | 141.907 |
11.01 Algemeen Waterbeleid
Budgetflexibiliteit
Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft met name betrekking op de structurele uitwerking van de wettelijke taken op basis van de Waterwet. Het restant heeft vooral betrekking op de uitwerking van de afspraken in het Bestuursakkoord Water (BAW) en de uitvoering van activiteiten in het kader van het Nationaal Waterplan (NWP). De uitgaven voor de subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage), de bijdrage aan medeoverheden voor de tijdelijke subsidieregeling kwijtschelding door waterschappen en de agentschapsbijdragen aan RWS en KNMI zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies en de bijdrage aan medeoverheden hebben een beperkte tijdshorizon en de agentschapsbijdragen hebben een structureel karakter.
11.02 Waterveiligheid
Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de uitfinanciering van diverse kleine verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan.
11.03 Grote oppervlaktewateren
De uitgaven voor de opdrachten is deels juridisch verplicht. Dit heeft onder andere betrekking op de structurele financiering van de contributies voor de uitvoering van de Scheldeverdragen en de uitfinanciering van diverse kleine verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan.
Het niet juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op de onder de financiële instrumenten opgenomen opdrachten op het gebied van algemeen waterbeleid, veiligheid en grote oppervlaktewateren.
11.01 Algemeen waterbeleid
Toelichting op de financiële instrumenten
11.01.01 Opdrachten
Het in mei 2011 getekende Bestuursakkoord Water (Kamerstukken II 2010–2011, 27 625, nr. 204) wordt momenteel uitgevoerd. Daarbij is voor onderdelen beleidsonderzoek noodzakelijk. De opdrachten hiervoor betreffen bijvoorbeeld de monitoring van de doelmatigheidswinst.
Het huidige Nationaal Waterplan loopt tot 2016. Conform het Bestuursakkoord Water is de ambitie dat het nationale waterbeleid onderdeel wordt van de nationale omgevingsvisie conform het ontwerp van de Omgevingswet. De inhoudelijke voorbereiding van het waterdeel van de omgevingsvisie vraagt mogelijk om verkennend beleidsonderzoek, bijvoorbeeld op gebieden als sturing en financiering.
Sinds 2012 is het «waterloket» onderdeel van het Omgevingsloket Online. Vanaf 2013 wordt gewerkt aan een nieuwe uitvoering van het loket. Deze nieuwe versie moet het mogelijk maken om sneller dan met de huidige versie het loket te kunnen aanpassen aan wijzigingen in de regelgeving. Hiermee wordt tevens geanticipeerd op de komst van de Omgevingswet. Naar verwachting is Omgevingsloket 3.0 de eerste helft van 2015 gereed.
Naast activiteiten op het gebied van de programmering van de projecten die in de begroting Deltafonds zijn opgenomen wordt ook gerapporteerd over de uitvoering en wordt informatie geleverd aan de «Balans voor de Leefomgeving» van het PBL. Over de monitoring van de stand van zaken rond het waterbeleid in Nederland wordt jaarlijks gerapporteerd in «Water in beeld». Hierin wordt ingegaan op de uitvoering van de acties uit het Nationaal Waterplan 2009–2015 en het Bestuursakkoord Water, die worden verricht om de delta veilig, sterk en leefbaar te houden.
De activiteiten van het Ministerie op het gebied van watereducatie zijn met name gericht op de doelstellingen van het Bestuursakkoord Water en de Topsector Water ten aanzien van de uitdagingen op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt.
De Helpdesk Water is onderdeel van de dienst Water, Verkeer en Leefomgeving van RWS. De Helpdesk Water zorgt voor beantwoording van vragen van waterprofessionals en publiek op het waterdossier. Met de ontwikkeling van de Omgevingswet wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van verdere integratie van de helpdesks op dit terrein.
11.01.02 Subsidies
HGIS Partners voor Water: Het programma Water Mondiaal is een belangrijk instrument bij het realiseren van de mondiale ambities. Door de krachten te bundelen en daarmee de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren wordt bijgedragen aan de oplossingen voor de wereldwaterproblematiek. De interdepartementale samenwerking tussen de Ministeries van IenM, BuZa (incl. HGIS) en EZ wordt gecontinueerd. Onderdeel hiervan is het uitvoeringsprogramma Partners voor Water dat loopt tot en met 2015. De uitgaven worden via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gefinancierd.
Sinds de verzelfstandiging van het Kadaster in 1994 heeft het Ministerie de waterschappen gecompenseerd voor de kadastrale kosten. De kosteloze informatievoorziening aan waterschappen kwam toen namelijk te vervallen. De compensatie wordt sinds 2011 in drie stappen afgebouwd in het kader van de vereenvoudiging van de administratieve lasten bij doelmatig waterbeheer, waarbij verantwoordelijkheden (ook de financiële) bij de waterschappen neergelegd worden. Tevens wordt hiermee invulling gegeven aan de taakstelling subsidies uit het Regeerakkoord Rutte I. In 2013 vindt voor het laatst een vergoeding plaats voor een derde deel van de kosten.
Ter uitvoering van het bestuursakkoord Water zijn door de stichting Rioned met subsidie van het Ministerie van IenM 15 kenniscoaches waterketen aangesteld. Deze kenniscoaches zijn beschikbaar voor de samenwerkende partijen in de regio’s om proces en inhoud te ondersteunen.
11.01.03 Bijdragen aan agentschappen
Deze bijdrage heeft betrekking op beleidsadvisering, vertegenwoordiging in internationale werkgroepen, opstelling van rapportages en evaluaties en begeleiding van opdrachten aan de markt en aan Deltares. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren de bijdragen aan de uitwerking van de deelprogramma’s in het kader van het Deltaprogramma, zoals de deelprogramma’s veiligheid, zoetwater, rivieren en kust.
Aan het KNMI worden diverse onderzoeken en analyses gevraagd omtrent neerslagpatronen, het gedrag van extreme stormen, verbeterde windmodellen, het weer in de toekomst en risico-analyses ten aanzien van het samenvallen van extreme weerssituaties. De resultaten van deze analyses dragen bij aan de onderbouwing van het wettelijke toetsinstrumentarium voor de primaire waterkeringen en het waterveiligheidsbeleid in het algemeen.
11.01.04 Bijdrage aan medeoverheden
Sinds 1 januari 2012 mogen lokale overheden op grond van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 bij het bepalen van het netto-besteedbare inkomen in het kader van de kwijtschelding rekening houden met de netto-kosten van kinderopvang. Ter compensatie van de gederfde inkomsten van de gemeenten en waterschappen heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 10 mln beschikbaar gesteld. Voor de waterschappen gaat het om € 2 mln per jaar tot 2018.
11.02 Waterveiligheid
11.02.01 Opdrachten
In 2014 wordt in een samenwerking tussen Rijk en decentrale overheden uitvoering gegeven aan het vervolmaken van de overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en Schelde. De plannen moeten uiterlijk december 2015 aan de EU-commissie zijn gerapporteerd en aan het publiek ter beschikking zijn gesteld. Voor zowel de risicokaarten als de plannen wordt gezamenlijk opdracht gegeven voor ondersteuning, ontwikkeling en het beheer.
Op basis van de derde ronde toetsing op veiligheid wordt ook in 2014 gewerkt aan het voorbereiden van de programmering van hoogwaterbeschermingsmaatregelen als onderdeel van het Deltaprogramma. Daarnaast wordt de vierde toetsing op waterveiligheid (2017) voorbereid.
Het wettelijk toetsinstrumentarium, te weten de Hydraulische Randvoorwaarden en het Voorschrift Toetsen op Veiligheid, wordt op basis van technische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht geactualiseerd. Hiervoor worden opdrachten gegeven voor onderzoek, kwaliteitsborging en het organiseren van kennisuitwisseling.
Tenslotte vragen de huidige wettelijke normen aandacht. De huidige normen dateren grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Sindsdien is het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken flink toegenomen. Bovendien krijgen we steeds meer nieuwe technische inzichten. Op basis hiervan worden studies uitgevoerd en met de uitkomsten wordt in het kader van het Deltaprogramma bezien in hoeverre de wettelijke normen aangepast moeten worden.
11.03 Grote oppervlaktewateren
11.03.01 Opdrachten
IenM werkt mee aan integrale gebiedsontwikkeling in het Waddengebied, onder andere met het doel om de veiligheid van het Waddengebied voor de lange termijn te kunnen waarborgen. Tevens zijn er activiteiten om Nederlandse beleidsdoelen te realiseren in samenhang met activiteiten in Duitsland en Denemarken en worden werkzaamheden uitgevoerd ter ondersteuning van de deelname door IenM aan het Regiecollege Waddengebied.
In 2014 zal de rijksstructuurvisie Windenergie op Zee worden afgerond. In 2014 zal gestart worden met het opstellen van het nieuwe Nationaal Waterplan, waarin de resultaten van de gebiedsagenda voor de Noordzee een plaats krijgen. Met de buurlanden wordt in 2014 de samenwerking geïntensiveerd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van de gehele Noordzee. Ook wordt samengewerkt bij ontwikkelingen met grensoverschrijdende effecten, waarvoor in Nederland consultatie wordt gehouden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om windparken in territoriale wateren van de buurlanden. In voorkomende gevallen wordt onderzoek gedaan teneinde de Nederlandse belangen veilig te stellen. Ten slotte wordt een jaarlijkse bijdrage verstrekt voor het Noordzeeloket; een online loket voor informatie over de Noordzee.
De Rijksstructuurvisie Volkerak-Zoommeer (RGV) geeft uitsluitsel over de ontwikkelrichting van het Grevelingen en Volkerak-Zoommeer: wel of geen beperkt getij terug op de Grevelingen (verbetering waterkwaliteit), wel of geen waterberging op de Grevelingen (versterking waterveiligheid Rijn-Maasdelta) en wel of geen zout Volkerak-Zoommeer (aanpak blauwalgenplagen). Hiermee geeft het Rijk invulling aan zijn beleidsverantwoordelijkheden op het gebied van waterveiligheid en zoetwater (Deltaprogramma), waterkwaliteit (KRW) en economie (topsectorenbeleid). Tevens verschaft het Rijk hiermee duidelijkheid aan regionale overheden en private investeerders over de randvoorwaarden van het Rijk voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van het gebied. Besluitvorming over de RGV is voorzien eind 2014, in samenhang met de deltabeslissingen van het kabinet en de resultaten van het programma Gebiedsontwikkeling Grevelingen en Volkerak-Zoommeer van de drie provincies.
Uit de evaluatie van de Watertoets is gebleken dat de watertoets een nuttig instrument is om vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke ordeningsprocessen te borgen. Om het functioneren in de praktijk op bepaalde punten te versterken (bijvoorbeeld strategische planvorming), wordt in 2014 een visie en actieprogramma opgesteld en uitgevoerd met als onderdeel praktijkgerichte regionale leergemeenschappen. Daarnaast vindt ook afstemming met het Deltaprogramma en de Omgevingswet plaats.
Beleidsartikel 12: Waterkwaliteit
Algemene Doelstelling
Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland schoon (drink)water heeft.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Maatregelen op het gebied van waterkwaliteit worden verantwoord op dit artikel. De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op taken binnen het volgende onderdeel:
-
• Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren.
-
• Het (doen) uitvoeren van beheer en onderhoud.
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.
De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de volgende onderdelen:
-
• Het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in 3 planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen.13
-
• Beleidsontwikkeling ten behoeve van het nemen van de nodige maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken en te behouden in het Nederlandse deel van de Noordzee, in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.14
-
• Ten aanzien van de KRW en Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) geldt dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, tezamen met de Minister van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor waterkwaliteit opgenomen. In productartikel 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
KRW-maatregelen per fase per einde van het jaar (rijkswateren)
De indicator hierboven geeft informatie over de stand van zaken van de KRW-maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit. Het geeft een meerjarig inzicht in de voortgang van de maatregelen van de betreffende projecten. De beleidsinspanningen van de Minister van IenM richten zich op de Begroting hoofdstuk XII op de regie en realisatie van deze projecten. In het figuur is te zien dat de programma’s voortvarend worden aangepakt en de voortgang van maatregelen in voorbereiding via realisatie naar gereedheid volgens plan verloopt. Zo is te zien dat in 2012 zes maatregelen van voorbereiding naar realisatie zijn gegaan.
Over de ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd via «Water in Beeld» (laatste publicatie: Kamerstukken II, 27 625, nr. 290). Ook heeft IenM het PBL gevraagd om de tussenresultaten in het Milieucompendium te presenteren.
Beleidswijzigingen
In de brief d.d. 20 juni 2013 inzake waterkwaliteit (Kamerstukken II, 2012/13, 27 625, nr. 292) is aangegeven wat de ambities van IenM zijn op dit gebied. In deze brief en het daarop volgende AO van 27 juni 2013 is aangegeven dat in de huidige begroting de gereserveerde middelen voor het Kierbesluit vanuit de Begroting hoofdstuk XII worden overgeheveld naar het Deltafonds, dit gezien de samenhang tussen veiligheid, zoetwater en ecologische waterkwaliteit.
IenM is voornemens om na wijziging van de Waterwet de budgetten voor investeringen in «waterkwaliteit» volledig over te hevelen naar het Deltafonds. In bovengenoemde brief is reeds aangekondigd dat in deze begroting wordt aangegeven hoe hier in de begrotingsperiode mee om wordt gegaan. Vanuit de IenM-begroting (Infrastructuurfonds, artikel 18) is € 100 mln vrijgemaakt voor de KRW-opgave voor de periode tot en met 2018. In de volgende begroting (ontwerpbegroting 2015) zal de KRW-opgave meer structureel worden gedekt.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 4.383 | 81.960 | 83.393 | 43.711 | 44.863 | 41.677 | 41.091 | |
Uitgaven: | 5.937 | 79.196 | 85.558 | 47.634 | 46.405 | 41.677 | 41.091 | |
Waarvan juridisch verplicht | 97% | |||||||
12.01 | Waterkwaliteit | 5.937 | 79.196 | 85.558 | 47.634 | 46.405 | 41.677 | 41.091 |
12.01.01 | Opdrachten | 2.638 | 4.275 | 3.815 | 3.578 | 4.197 | 4.193 | 4.190 |
12.01.02 | Subsidies | 77 | 171 | 36 | ||||
12.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 0 | 65.893 | 78.944 | 41.630 | 39.446 | 36.264 | 35.681 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 65.893 | 78.944 | 41.630 | 39.446 | 36.264 | 35.681 | ||
*Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren | 52.823 | 67.968 | 33.687 | 37.882 | 33.000 | 34.917 | ||
*Natuurcompensatie Perkpolder | 7.325 | 7.372 | 3.238 | 0 | 0 | 0 | ||
*Verruiming vaargeul Westerschelde | 1.260 | 451 | 497 | 1.011 | 277 | 764 | ||
*Natuurlijker Markermeer/IJmeer | 4.485 | 3.153 | 4.208 | 553 | 2.987 | 0 | ||
12.01.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 0 | 7.432 | 1.453 | 1.226 | 1.542 | ||
12.01.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 3.222 | 1.425 | 1.310 | 1.200 | 1.220 | 1.220 | 1.220 |
Ontvangsten |
Extracomptabele verwijzingen
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | 176.257 | 205.602 | 212.041 | 162.807 | 152.620 | |
Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | ||||||
Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds | 176.257 | 205.602 | 212.041 | 162.807 | 152.620 | |
waarvan | ||||||
3.01 | Watermanagement | 11.142 | 11.478 | 10.713 | 10.713 | 10.713 |
3.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 165.115 | 194.124 | 201.328 | 152.094 | 141.907 |
12.01 Waterkwaliteit
Budgetflexibiliteit
Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de uitfinanciering van diverse kleine verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan. De uitgaven voor de subsidies, de bijdrage aan medeoverheden, de agentschapsbijdrage aan RWS en de bijdragen aan internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) hebben een beperkte tijdshorizon en de bijdrage aan medeoverheden bestaat uit het synergieprogramma KRW en loopt door tot en met 2015. De agentschapsbijdrage aan RWS is bestemd voor de uitvoering van maatregelen op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterkwantiteit en waterveiligheid en heeft een structureel karakter.
De bijdragen aan internationale organisaties bestaan uit de structurele jaarlijkse contributies voor de internationale riviercommissies en de OSPAR-commissie, die in internationale verdragen zijn opgericht, en de bijdragen aan de UNESCO, die door middel van twee Memoranda of Understanding, tot en met 2015 wordt ondersteund.
Het niet-juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op de uitvoering van activiteiten in het kader van de KRW, de KRM en de ondersteuning van de internationale riviercommissies en OSPAR in de voorbereiding en de uitvoering van hun werkzaamheden.
12.01 Waterkwaliteit
Toelichting op de financiële instrumenten
12.01.01 Opdrachten
De stroomgebiedbeheerplannen onder de KRW (beschikbaar op http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/sgbp/ .) kennen een 6-jaarlijkse cyclus. Doel is om in 2027 de doelstelling van schoon water en een gezond watersysteem voor duurzaam gebruik bereikt te hebben. Ieder jaar wordt in Water in Beeld de voortgang van de uitvoering van de maatregelen gerapporteerd. De eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen is in 2009 afgerond. De volgende versie van de stroomgebiedbeheerplannen moet in 2015 klaar zijn, de ontwerp-plannen gaan eind december 2014 de inspraak in. Proces en producten zijn beschreven in het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015 (vastgesteld in december 2012). De middelen voor de daadwerkelijke uitvoering van de KRW-maatregelen staan onder 12.01.03.
De Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM) kent, net als de KRW, een 6-jarige plancyclus. Nu wordt tot aan 2016 gewerkt in de eerste plancyclus. In 2013 en 2014 worden op basis van de Mariene Strategie Deel I (Initiële Beoordeling, de Goede Milieu Toestand en bijbehorende milieudoelen voor 2020 en indicatoren) de volgende stappen in de implementatie voorbereid, samen met het Ministerie van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede onder de verantwoordelijkheid van dat Ministerie vallen. Een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) maakt hier onderdeel van uit. In 2014 vindt besluitvorming plaats over Mariene Strategie Deel II, het KRM-monitoringsprogramma. In 2015 volgt Mariene Strategie Deel III, het programma van maatregelen voor onderwerpen waar aanvullend beleid nodig is om aan de richtlijn te voldoen. Daarnaast vindt een beleidsverkenning plaats naar de betekenis van kunstmatige harde substraten (zoals wrakken) en beleidsontwikkeling op het gebied van onderwatergeluid. Uitbestedingen zijn er voor het opstellen van een concept-monitoringprogramma (vaststelling 2014), de uitwerking daartoe van indicatoren en kennisontwikkeling op het gebied van zwerfvuil en onderwatergeluid. Hierbij wordt maximaal ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU-programmering) en op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden.
12.01.02 Subsidies
Er wordt een subsidie verstrekt aan de Stichting Kennis voor Klimaat voor het thema zoetwatervoorziening.
12.01.03 Bijdragen aan agentschappen
Maatregelen in het hoofdwatersysteem op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterkwantiteit en waterveiligheid, worden als servicepakket waterkwaliteit van RWS verantwoord op dit artikel.
-
• Verbeterprogramma waterkwaliteit Rijkswateren:
In 2010 is gestart met de realisatie van het Verbeterprogramma Water kwaliteit Rijkswateren (eerste planperiode KRW). Het Verbeterprogramma bevat een maatregelenpakket, dat opgenomen is in het Beheerplan Rijkswateren (BPRW2009). Het maatregelenpakket voor de eerste planperiode, zal met uitzondering van het deel dat door de taakstelling van Regeerakkoord Rutte tot na 2015 is getemporiseerd, in 2015 grotendeels gereed zijn. In 2013 is gestart met de voorbereidingen voor het samenstellen van het maatregelenpakket dat na 2015 zal worden uitgevoerd. Daar worden dan in elk geval de getemporiseerde maatregelen, de resultaten van het Innovatieprogramma KRW, de toestand van de waterkwaliteit en de financiële situatie op dat moment bij betrokken.
-
• Natuurcompensatie Perkpolder:
Project «Natuurcompensatie Perkpolder» maakt onderdeel uit van het wettelijk verplichte natuurcompensatieprogramma voor de tweede verdieping van de Westerschelde. Dit project is inmiddels betrokken bij de gebiedsontwikkeling Perkpolder. De gebiedsontwikkeling combineert de natuurdoelstelling met functies als wonen en recreatie en innovatieve concepten voor de lange termijn waterveiligheid. De realisatie vindt plaats in de jaren 2013–2015.
-
• Verruiming vaargeul Westerschelde:
De derde verruiming van de vaargeul van de Westerschelde (zowel op Vlaams als Nederlands grondgebied) is uitgevoerd en gefinancierd door het Vlaams Gewest. Dit geldt ook voor het onderhoud van de verruimde vaargeul. Nederland financiert maximaal € 30 mln op Nederlands grondgebied voor wrakkenberging, kabels- en leidingbescherming, vaargeulwandverdediging, onderzoek en monitoring.
-
• Natuurlijker Markermeer / IJmeer:
Door de afsluiting van het Markermeer en IJmeer van het IJsselmeer door de Houtribdijk kan het water niet vrij meer stromen. Bij harde wind wordt veel slib van de bodem losgemaakt, wat het water vertroebelt. Hierdoor is sprake van een voortdurende verslechtering van de ecologische situatie, waarbij de Natura2000 instandhoudingsdoelstelling voor het gebied in gevaar komt. Het programma Natuurlijker Markermeer/ IJmeer heeft tot doel om mogelijke maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit te onderzoeken en in de praktijk te toetsen. Hieruit volgt een pilot om te experimenteren met de maatregelen in het klein. De resultaten zullen in 2015 leiden tot een advies aan het Kabinet over welke mogelijke maatregelen in de toekomst nodig zijn voor het op peil brengen en houden van de waterkwaliteit van het Markermeer en IJmeer.
12.01.04 Bijdragen aan medeoverheden
Het Synergieprogramma KRW is gericht op synergie tussen ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de doelstellingen van de KRW en andere rijksdoelen. Het programma omvat circa 120 projecten, waaronder ruim 80 projecten in het landelijk gebied. Ingevolge het Bestuursakkoord natuur zijn deze laatste projecten gedecentraliseerd. De provincies zijn nu verantwoordelijk voor de verdere uitvoering van die projecten. Gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de circa 40 synergieprojecten in het stedelijk gebied. Het Synergieprogramma KRW loopt door tot en met 2016.
12.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Nederland is partij in de verdragen waarin de internationale riviercommissies voor de Rijn, Maas en Schelde zijn opgericht. In deze commissies bespreekt Nederland watervraagstukken, op het gebied van kwaliteit, droogte en overstroming. De contributie voor deze commissies wordt jaarlijks vastgesteld.
Voor de internationale samenwerking en afstemming over vraagstukken op gebied van mariene milieu, ecologie en biodiversiteit in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee, bestaat het OSPAR-verdrag. Ook voor OSPAR is jaarlijks contributie verschuldigd.
Door middel van twee Memoranda of Understanding (MOU’s) wordt UNESCO ondersteund. Het gaat hier om ondersteuning van het grondwaterinstituut «IGRAC» en om capacity building door UNESCO-IHE. De activiteiten versterken de langjarige samenwerking in de Deltalanden uit het Nationaal Waterplan.
Beleidsartikel 13: Ruimtelijke Ontwikkeling
Algemene Doelstelling
Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp geprioriteerd worden en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. 50). Dit ruimtelijk beleid kent een selectieve beleidsinzet op 13 nationale belangen. Bij deze 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. In dit kader werkt het Rijk aan meer eenvoudige regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang. De uitvoering van de SVIR is in 2012 gestart.
Door een goede afstemming met de andere overheden en met maatschappelijke partners kan de rijksrol zo efficiënt mogelijk worden ingevuld. De Minister van IenM is vanuit deze rol verantwoordelijk voor:
-
• Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de daarbij behorende informatievoorziening. Het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders. Het Rijk start in 2014 in samenwerking met medeoverheden, bedrijfsleven en wetenschap met de realisatie van de uitvoeringsagenda voor de nationale geo-informatiestructuur, GIDEON 2.
-
• Vanuit de ruimtelijke invalshoek bijdragen aan (de nieuwe) bestuurlijke structuren en inrichting.
-
• De duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.
-
• Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals de Structuurvisie Ondergrond en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050.
-
• Verdere ontwikkeling van kennis op het ruimtelijke vlak en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.
-
• De structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling.
-
• Via de gebiedsagenda’s in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen (nationale) ruimtelijke projecten, verstedelijking, infrastructuur en (openbaar) vervoer op een zodanige wijze dat het afgestemde investeringsbeslissingen tussen Rijk en regio in het Bestuurllijk Overleg-MIRT ondersteunt.
-
• De stelselherziening van het omgevingsrecht.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
De monitor Infrastructuur en Ruimte zal primair de realisatie van de nationale belangen onderzoeken, afgezet tegen de gestelde ambities. Na de in 2012 uitgevoerde nulmeting zal het PBL in 2014 de eerste Monitor Infrastructuur en Ruimte uitbrengen. Daarin zal op verzoek van de Tweede Kamer behalve aan de 13 nationale belangen ook aandacht worden besteed aan enkele van de «losgelaten» doelen van de Nota Ruimte. Op basis hiervan wordt verantwoording afgelegd aan de Tweede Kamer en kunnen eventuele aanpassingen in het beleid worden gedaan. In 2014 zal daarnaast gestart worden met de evaluatie van de SVIR, die de Tweede Kamer in 2015 zal worden aangeboden.
De Monitor SVIR geeft de ontwikkelingen weer ten aanzien van alle dertien nationale belangen uit het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. De monitor wordt uitgevoerd door het PBL. De nulmeting van deze monitor is beschikbaar. In 2014 zal de eerste vervolgmeting verschijnen. De gegevens van de monitor zijn te raadplegen via
Met betrekking tot artikel 13 zijn de volgende kengetallen van belang (Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. A/50):
Nationaal belang SVIR | Doel SVIR | Voorlopige kengetallen Monitor Infrastructuur en Ruimte | Nulmeting 2012 |
---|---|---|---|
Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren | Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s | Internationale concurrentie Nederlandse regio’s | |
Bereikbaarheid | Nabijheid wonen-werken | 0,4% toename bereikbare banen tussen 2000 en 2010 (recentere gegevens zijn niet beschikbaar) | |
Vestigingsklimaat | Fysiek vestigingsklimaat | ||
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie | Realisering netwerk SEV-III | Toename netlengte hoogspanningslijnen met spanning 220 kV en hoger | Realisatiecijfers worden verwacht in 2014 |
Transitie duurzame energie | Verbruik hernieuwbare energie | 4,2% (2011) | |
Doelstelling windenergie | Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee | 2237 MW in 2010 | |
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen | Buisleidingen in gereserveerde stroken | Toename rode ontwikkelingen buisleiding-stroken | Realisatiecijfers worden verwacht in 2014 |
Efficiënt gebruik van de ondergrond | Winning opper-vlaktedelfstoffen verbinden met andere functies | Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond | Realisatiecijfers worden verwacht in 2014 wanneer structuurvisie beschikbaar is |
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten | Ladder voor duurzame verstedelijking | Ladder voor duurzame verstedelijking | Evaluatie gereed in 2014 |
Bron: De kengetallen zijn afkomstig uit de Monitor Infrastructuur en Ruimte (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/ Monitor Infrastructuur en Ruimte). De nulmeting heeft in 2012 plaatsgevonden. De eerste vervolgmeting zal in 2014 beschikbaar komen.
Basiswaarde | Oude streefwaarde | Realisatie 2012 | Nieuwe streefwaarde | Te behalen in jaar | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Gebruik Nationaal GeoRegister | Index: 100 | >100 | 75 | Gebruik relevante overheidsbestanden 100% | 2014 | ||
2 | Implementatie Inspire | Inspire-monitor indicatoren | Beter dan 2012 | 99% | Volledig Inspire Compliant | 2016 | ||
3 | Basisregistraties | |||||||
BAG gebruik | 100% | >50% | 85% | >90% | 2014 | |||
BRT gebruik | 100% | >75% | 100% | 100% | n.v.t. | |||
BGT opbouw registratie | 100% | >70% | >60% | 100% | 2016 | 1 | ||
BRK gebruik | 100% | 100% | 100% | 100% | n.v.t. | |||
BRO opbouw registratie | 100% | >50% | <25% | 2 | >90% | 2015 |
Afkortingen
BAG: Basisregistratie Adressen en Gebouwen
BRT: Basisregistratie Topografie
BGT: Basisregistratie Grootschalige Topografie
BRK: Basisregistratie Kadaster
BRO: Basisregistratie Ondergrond
Toelichting
-
1) Voor de opbouw van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) wordt een jaar langer de tijd genomen dan aanvankelijk gedacht. Het overleg met de partners vordert minder snel dan verwacht. De kwaliteit van de registratie staat voorop.
-
2) De opzet van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) is inhoudelijk zeer complex. De betrokken partners zitten wel op de goede koers om de registratie te realiseren.
Voor het Meerjarenprogramma Bodem wordt verwezen naar de bijlage bij Kamerstukken II, 2012/13, 30 015, nr. 47 «Bodembeleid in beweging» (februari 2013). In dit Kamerstuk wordt gerapporteerd over de uitvoering van het convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties uit 2009.
Beleidswijzigingen
Met het kabinet Rutte I is de koers ingeslagen naar een andere ruimtelijke ordening. Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. Door hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden zijn gemeenten en provincies in staat om de opgaven integraal, doeltreffend en met kwaliteit aan te pakken.
Het Rijk vindt, zoals uiteengezet in de SVIR, de 9 stedelijke regio’s van de mainports, brainport, greenports en de valleys van nationale betekenis. De opgaven in deze gebieden worden opnieuw bekeken en vervolgens wordt de vernieuwde rijksrol bepaald. Om gebiedsontwikkelingen van de grond te krijgen zoekt het Rijk, in samenwerking met marktpartijen en andere overheden, naar nieuwe vormen van samenwerking en financiering.
De Minister van IenM zet zich (samen met de relevante Ministeries) in voor de stelselherziening van het omgevingsrecht. In 2013 heeft formele toetsing van de Omgevingswet plaatsgevonden en is advies aan de Raad van State gevraagd. Vanaf 2014 wordt het stelsel van de Omgevingswet verder uitgewerkt in de uitvoeringsregelgeving.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 93.527 | 133.364 | 136.319 | 246.678 | 252.429 | 190.302 | 190.085 | |
Uitgaven: | 117.259 | 131.855 | 105.979 | 196.861 | 192.272 | 192.802 | 190.085 | |
Waarvan juridisch verplicht | 78% | |||||||
13.01 | Ruimtelijk instrumentarium | 23 767 | 17 237 | 10 756 | 10 690 | 8 560 | 9 183 | 9 179 |
13.01.01 | Opdrachten | 8 852 | 8.566 | 7.770 | 5.284 | 6.494 | 7.983 | 7.979 |
13.01.02 | Subsidies | 14 915 | 5.996 | 1.386 | 3.406 | 866 | ||
13.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 1.948 | 1.200 | 1.200 | 1.200 | 1.200 | 1.200 | |
– waarvan bijdrage aan RWS | 1.948 | 1.200 | 1.200 | 1.200 | 1.200 | 1.200 | ||
13.01.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 727 | 400 | 800 | ||||
13.02 | Geo-informatie | 28 967 | 36 773 | 39 131 | 36 247 | 35 410 | 30 565 | 23 285 |
13.02.01 | Opdrachten | 4 715 | 2.621 | 2.590 | 2.553 | 2.540 | 2.418 | 2.417 |
13.02.02 | Subsidies | 5.400 | ||||||
13.02.05 | Bijdrage aan ZBO en RWT | |||||||
13.02.06 | Basisregistratie Grootschalige Topografie | 24.252 | 28.752 | 36.541 | 33.694 | 32.870 | 28.147 | 20.868 |
13.03 | Gebiedsontwikkeling | 14.565 | 25.482 | 11.083 | 8.800 | 5.888 | 5.932 | 11.198 |
13.03.01 | Opdrachten | 1.245 | 2.101 | 217 | 1.299 | 1.278 | 1.322 | 1.788 |
13.03.02 | Subsidies | 211 | 101 | 60 | 60 | 60 | 60 | 60 |
13.03.03 | Bijdrage aan agentschappen | 86 | ||||||
– waarvan bijdrage aan RWS | 86 | |||||||
13.03.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 13.109 | 23.194 | 10.806 | 7.441 | 4.550 | 4.550 | 9.350 |
– Projecten BIRK | 8.609 | 13.025 | 5.278 | 5.572 | 0 | 0 | 6.800 | |
– Projecten Nota Ruimte | 4.500 | 10.169 | 5.528 | 1.869 | 2.000 | 2.000 | 0 | |
– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied | 2.550 | 2.550 | 2.550 | |||||
13.04 | Ruimtegebruik bodem | 49.960 | 44.765 | 33.321 | 130.362 | 142.414 | 147.122 | 146.423 |
13.04.01 | Opdrachten | 2.772 | 4.185 | 3.856 | 3.258 | 1.721 | 1.723 | 1.723 |
13.04.02 | Subsidies | 22.887 | 20.597 | 16.538 | 16.538 | 12.000 | 12.000 | 10.000 |
– Bedrijvenregeling | 7.355 | 6.400 | 6.400 | 10.000 | 10.000 | 10.000 | 10.000 | |
– Overige subsidies | 15.532 | 14.197 | 10.138 | 6.538 | 2.000 | 2.000 | ||
13.04.03 | Bijdrage aan agentschappen | 7.372 | 7.066 | 6.546 | 4.382 | 4.244 | 4.244 | |
– waarvan bijdrage aan RWS | 7.372 | 7.066 | 6.546 | 4.382 | 4.244 | 4.244 | ||
13.04.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 12.300 | 3.911 | 4.261 | 104.020 | 124.311 | 129.155 | 130.456 |
– Meerjarenprogramma Bodem | 2.267 | 1.981 | 103.220 | 124.111 | 129.155 | 130.456 | ||
– Programma Gebiedsgericht instrumentarium | 12.300 | 1.644 | 2.280 | 800 | 200 | |||
13.04.07 | Bekostiging | 12.001 | 8.700 | 1.600 | ||||
– Uitvoering klimaatadaptie | 8.700 | 1.600 | ||||||
13.05 | Eenvoudig Beter | 7.598 | 11.688 | 10.762 | ||||
13.05.01 | Opdrachten | 6.501 | 11.376 | 10.687 | ||||
13.05.03 | Bijdrage aan agentschappen | 1.097 | 312 | 75 | ||||
– waarvan bijdrage aan RWS | 1.097 | 312 | 75 | |||||
Ontvangsten | 5 770 | 4.159 | 934 | 934 | 934 | 934 | 934 |
13.01 Ruimtelijk instrumentarium
Budgetflexibiliteit
Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten ten behoeve van de uitvoering van het ruimtelijk beleid. Meer specifiek betreft het ondermeer opdrachten in de sfeer van de uitvoering Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO), het architectuurbeleid en het Deltaprogramma Nieuwbouw. De uitgaven voor de subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en de agentschapsbijdrage aan RWS voor de maatregelen op het gebied van het Deltaprogramma Nieuwbouw zijn tevens juridisch verplicht. De subsidies en de bijdrage aan medeoverheden hebben een beperkte tijdshorizon en de agentschapsbijdrage heeft een structureel karakter.
13.02 GEO-informatie
Het opdrachtenbudget en het subsidiebudget (zie hiervoor de subsidiebijlage) zijn volledig juridisch verplicht. Het opdrachtenbudget betreft voornamelijk de opdrachtverlening aan de Stichting Geonovum in het kader van de uitvoering van wettelijke taken in relatie tot de basisregistraties. Op grond van dezelfde reden is het budget voor bijdragen aan ZBO’s nagenoeg volledig juridisch verplicht als opdracht aan het Kadaster.
13.03 Gebiedsontwikkeling
Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende vanwege de uitvoering van het gebiedsbeleid. De uitgaven voor de subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage), de agentschapsbijdrage aan RWS voor de maatregelen op het gebied op het terrein van het gebiedenbeleid en de bijdrage aan andere overheden voor de uitvoering van Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK), Nota Ruimte en Nieuwe Sleutel Projecten (NSP) projecten zijn juridisch verplicht.
13.04 Ruimtegebruik bodem
Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen vanwege de uitvoering van het bodembeleid. De uitgaven voor de subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage), de agentschapsbijdrage aan RWS voor de Uitvoeringsorganisatie Bodem en Ondergrond (Bodem+) en de bekostiging van de Stichting Kennis voor Klimaat zijn juridisch verplicht.
Het niet juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op mogelijke knelpunten in de uitvoering van de Wet bodembescherming, investeringen op Caribisch Nederland en op de budgetten die nodig zijn voor de uitvoering van het lopende ruimtelijke beleid, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Deltaprogramma.
13.01 Ruimtelijk instrumentarium
Toelichting op de financiële instrumenten
13.01.01 Opdrachten
Uitvoering SVIR
De financiële middelen worden met name ingezet ten behoeve van het houden van zicht op de realisatie van de SVIR en het zorgdragen voor kennis. Hiertoe behoren bijdragen aan de uitvoering van de Monitor Infrastructuur en Ruimte door het PBL, evaluaties over de realisatie van doelen, het uitvoeren van beleidsverkenningen en tot slot financiële bijdragen aan kennisinstituten, hoogleraren en het op peil houden van de vakkennis. De actieve ondersteuning van provincies en gemeenten in krimpregio’s, door middel van kennis en experimenten, wordt voortgezet. De Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgesteld en beschikbaar gesteld via internet. De uitkomsten van de evaluatie van de Ladder voor Duurzaamheid worden in 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. In 2014 zal het BARRO (Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening) worden uitgebreid met twee in de SVIR aangekondigde onderwerpen. Het betreft nieuwe hoofdstukken voor de grondreservering van de parallelle Kaagbaan te Schiphol en voor de vrijwaring van buisleidingenstroken.
De pilots rond decentralisatie van kennis in samenwerking met Interprovinciaal Overleg (IPO) en provincies worden in 2013 afgerond. Na evaluatie van de pilots zullen in 2014, in samenwerking met de andere overheden, eventuele vervolgacties worden bepaald en ingevuld.
Ontwerp en geo-analyse
Architectuur en ruimtelijk ontwerp zijn van belang voor «een goed systeem van ruimtelijke ordening», één van de dertien nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Goed ontwerp en goede ontwerpers dragen bij aan de samenhang, duurzaamheid en het verdienvermogen van de samenleving en leveren zo meerwaarde op maatschappelijk, economisch en cultureel terrein. De financiële middelen voor architectuur en ruimtelijk ontwerp worden gebruikt om de positie van het ontwerp en de ontwerpers te versterken. Dit is enerzijds gericht op de eigen rol en verantwoordelijkheid van het Rijk en anderzijds op het versterken van lokale en regionale ontwerpkwaliteit en -kracht. De Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO) 2013–2016 is opgesteld. Een sterke positie van ontwerp(ers) ondersteunt de lokale en regionale innovatiekracht, de snelheid van processen, een breed draagvlak en hoge toekomstwaarde van ruimtelijke initiatieven.
Het budget voor de actieagenda wordt grotendeels als meerjarige subsidie uitgekeerd aan een aantal Lead Partners (Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, etcetera) om zo goed mogelijk aan te sluiten op ontwikkelingen en concrete activiteiten in de praktijk. Naast het programmabudget voor de actieagenda zijn er tevens financiële middelen voor de ontwikkeling en het beheer van geo-analyse en voor de digitale verplichtingen die aan ruimtelijke plannen worden gesteld.
Digitalisering ruimtelijk instrumentarium
Een van de kerntaken voor de komende jaren is de digitalisering van het omgevingsrecht inclusief de ruimtelijk juridische instrumenten. De doorontwikkeling van Omgevingsloket Online (OlO), Ruimtelijkeplannen.nl en de Landelijke Voorziening Wkpb (Wet kenbaarheid publieksrechtelijke beperkingen) vormen onderdeel van de digitalisering van het omgevingsrecht. Het Omgevingsloket online is de digitale voorziening waarin aanvragen om omgevingsvergunning en meldingen kunnen worden gedaan. Ruimtelijkeplannen.nl is de site voor de landelijke digitale registratie voor alle ruimtelijke plannen in Nederland. De Wkpb heeft tot doel de toegankelijkheid van belastende overheidsbesluiten (publiekrechtelijke beperkingen) te verbeteren. De komende jaren wordt het omgevingsloket toekomstvast gemaakt en Ruimtelijkeplannen.nl aangepast, mede voor de uitvoering van de omgevingswet.
In 2014 wordt het huidige OLO doorontwikkeld naar OLO3.0 dat de basis moet gaan vormen voor het digitale systeem dat voor de uitvoering van de nieuwe Omgevingswet nodig zal zijn.
Deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering
Het deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma verkent hoe ruimtelijke maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van de gevolgen van overstroming, een hevige regenbui, langdurige droogte en extreme hitte. De voorstellen vanuit het deelprogramma vormen een onderdeel van de in 2014 te nemen Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en de Deltabeslissing Waterveiligheid van het Deltaprogramma. De Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie bestaat uit een beleidskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en herstructurering (waterrobuust bouwen in relatie tot waterveiligheid) en een aanpak voor klimaatbestendige steden. Het deelprogramma geeft bij de deltabeslissing Waterveiligheid concrete invulling aan meerlaagsveiligheid. Meer informatie over het deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering staat in het Deltaprogramma 2014.
VerDuS
Verbinden van Duurzame Steden (VerDuS) is een onderzoeksprogramma van NWO waarin het Rijk en private partijen nauw samenwerken aan onderzoek naar actuele vraagstukken en innovaties op het gebied van de bereikbaarheid, leefbaarheid en ruimtelijke ordening van stedelijke gebieden in delta’s. Inzet van middelen is bedoeld voor het ontwikkelen, delen en toepassen van kennis voor het realiseren van duurzame gebiedsontwikkeling in het stedelijke deltagebied. In 2014 zal deze samenwerking op het gebied van kennisontwikkeling in EU-verband worden voortgezet.
13.01.02 Subsidies
Klimaatbuffers
Het programma klimaatbuffers ondersteunt de realisatie van 20 natuurprojecten, die de effecten van klimaatverandering tegengaan. Dit gebeurt vooral door het tegengaan van wateroverlast en – schaarste en het verbeteren van de waterveiligheid en -kwaliteit. Ook wordt bijgedragen aan kennisverwerving en verspreiding. Een coalitie van natuurorganisaties krijgt hiertoe subsidies. De verplichtingen hiervoor zijn in het verleden reeds aangegaan. De projecten binnen het programma zijn deels (1/3) afgerond en in 2014 deels ook nog in uitvoering.
Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO)
Het budget voor de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO) wordt grotendeels als meerjarige subsidie uitgekeerd aan een aantal Lead Partners (Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, etc.) om zo goed mogelijk aan te sluiten op ontwikkelingen en concrete activiteiten in de praktijk.
13.01.03 Bijdragen aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan het agentschap RWS ten behoeve van het beheer van het OLO2 systeem, dat nodig is ter ondersteuning van de uitvoering van het huidige omgevingsloket.
13.01.04 Bijdragen medeoverheden
Afronding voorbeeldprojecten landschap
Het Innovatieprogramma Mooi Nederland stimuleert vanaf begin 2009 verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit kader kregen 58 Voorbeeldprojecten medefinanciering uit de Innovatieregeling Mooi Nederland. Uiterlijk 2019 zal het laatste project zijn gerealiseerd. Naar aanleiding van de motie Wiegman is geld van het innovatieprogramma ook beschikbaar gesteld voor «Voorbeeldgebieden Investeren in het landschap». Deze pilot- projecten worden medio 2015 afgerond.
13.02 Geo informatie
13.02.01 Opdrachten
De structurele middelen zijn bestemd voor de exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen voor de Europese verplichtingen, waaronder de implementatie van de Europese richtlijn Inspire, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens. Verder zijn hier opgenomen de opdrachten aan onder meer Geonovum, SAGEO en Geofort in het licht van de beleidsuitvoering portefeuille geo-informatie.
13.02.02 Subsidies basisregistraties
De Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) wordt gevuld en daarmee opgebouwd door bronhouders. Dit zijn gemeenten, provincies, waterschappen, Prorail, RWS en een aantal departementen. Tot 2016 vindt de transitie plaats van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe BGT. Gezamenlijke werkzaamheden worden gecoördineerd en uitgevoerd door de stichtingen Landelijk Samenwerkingsverband GBKN en het Samenwerkingsverband BGT. Vergoedingen voor de transitiekosten (opbouw en dubbele exploitatie) worden in de vorm van subsidies verstrekt.
13.02.06 Bijdragen aan ZBO/RWT
Betreft een structurele bijdrage aan het Kadaster. De investeringen zijn bestemd voor de ontwikkeling en realisatie van de landelijke voorziening van de basisregistratie grootschalige topografie en voor de gezamenlijke ontsluiting van geo-informatie in Nederland. Dit omvat tevens de brede verspreiding van aansluitingen op en gebruik van het gezamenlijke loket PDOK (Publieke Dienstverlening op de Kaart) en het Nationaal GeoRegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn Inspire. De middelen voor exploitatie, beheer en toezicht betreffen de basisregistraties (grootschalige) topografie, kadaster, adressen en gebouwen en basisregistratie Kadaster. Daarnaast gaat het om een bijdrage in de kosten van PDOK en om de beheerkosten van Ruimtelijkeplannen.nl. Deze laatste kosten werden tot en met 2012 gedekt vanuit een apart budget, maar vallen met ingang van 2013 onder het artikel Geo-informatie. Voor al deze onderwerpen tezamen verstrekt IenM één gebundelde opdracht aan het Kadaster.
13.03 Gebiedsontwikkeling
13.03.01 Opdrachten
In het kader van de gebiedsontwikkeling is het MIRT het overzichtsprogramma van de projecten/programma’s in het ruimtelijk fysieke domein. De nadruk ligt op projecten en programma’s waaraan het Rijk financieel bijdraagt. Ook projecten en programma’s waaraan het Rijk niet financieel bijdraagt, maar die wel van rijksbelang zijn, worden in het MIRT besproken. Het streven is een brede afstemming van alle (samenhangende) projecten van verschillende overheidslagen en in verschillende beleidssectoren, om te komen tot een efficiënte inzet van overheidsmiddelen. In het MIRT wordt ook de samenhang met decentrale belangen en regionale opgaven besproken. Dit doet het Rijk met de regio voor alle ruimtelijke en mobiliteitsonderwerpen in de bestuurlijke overleggen MIRT, aan de hand van de gezamenlijke gebiedsagenda’s van Rijk en regio.
13.03.02 Subsidies
Er wordt jaarlijks een subsidie verstrekt aan het Regiecollege Waddengebied (RCW).
13.03.04 Bijdragen aan medeoverheden
Projecten Nota ruimte
Het budget is een extra impuls voor de versterking van de economische concurrentiepositie, krachtige steden en platteland, borging belangrijke ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. Beoogd wordt alle projecten te decentraliseren. De financiële reeks betreft alleen uitgaven voor bestaande afspraken.
Projecten BIRK
Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) is ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in stedelijke centra of stedelijke gebieden. De projecten zijn volop in uitvoering. De financiële bijdrage van een groot aantal projecten is in 2011 al overgemaakt naar het gemeentefonds, waarmee de projecten gedecentraliseerd zijn.
Nieuwe Sleutel Projecten (NSP)
Het budget is ingezet ter ontwikkeling en versterking van 6 centra in nationale stedelijke netwerken door (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijn (HSL) stations en omgeving. In 2014 heeft dit nog betrekking op de NSP projecten Breda en Arnhem.
Bestaand Rotterdams Gebied (BRG)
De financiële middelen voor BRG zijn bijdragen tot en met 2021 om de doelstellingen zoals verwoord in de uitwerkingsovereenkomst van het deelproject Bestaand Rotterdams Gebied van 2 september 2005 te kunnen bereiken.
13.04 Ruimtegebruik bodem
13.04.01 Opdrachten
Het beleidsonderbouwend onderzoek betreft onder meer onderzoek ten behoeve van de Structuurvisie Ondergrond, de fundamentele herziening van de Wet bodembescherming, de Visitatiecommissie Waterketen en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050. Ten behoeve van de Structuurvisie Ondergrond en de bijbehorende besluitvorming wordt publieksconsultatie en eventueel aanvullend onderzoek uitgevoerd. Na vaststelling van de structuurvisie volgt begeleiding van de uitvoering.
13.04.02 Subsidies
Bedrijvenregeling
Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, worden subsidies in het kader van de bedrijvenregeling vastgelegd.
NS bodem
Dit betreft de subsidie aan de Stichting Bodemsanering NS op basis van het convenant Bodemsanering NS- percelen (d.d. 21 december 1995) en loopt tot 2016.
Programma Commissie MER
Het Kabinet heeft in 2013 een wetsvoorstel tarieven Commissie MER aangeboden aan de Kamer. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke basis om de vergoeding te regelen voor de adviezen van de Commissie voor de milieueffectrapportage aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zal over enkele jaren kostendekkende tarieven moeten betalen. Om de continuïteit van de, bij wet ingestelde, Commissie MER niet in gevaar te brengen zal door het Rijk de komende 4 jaar een overbruggingsbudget van jaarlijks € 2 mln beschikbaar worden gesteld.
Incidentele subsidies
Dit betreft de subsidie aan de Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem ten behoeve van het programma 2010–2014 en de subsidie aan Staatsbosbeheer ten behoeve van bodemsanering.
13.04.03 Bijdragen aan agentschappen
Uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond: Inzet van projectmiddelen en menskracht door Bodem+. Concreet gaat het hierbij om het verrichten van uitvoerende wettelijke taken, ondersteuning van de beleidsontwikkeling, het organiseren van een kennis en expertise-netwerk en daarmee de overheden faciliteren ten aanzien van de thema’s Bodem en Ondergrond door RWS.
13.04.04 Bijdragen aan medeoverheden
Meerjarenprogramma bodem
De bijdragen voor de sanering van vervuilde bodem worden verleend aan het bevoegde gezag voor het uitvoeren van een bij wet toegekende taak. De budgetten tot en met 2014 zijn grotendeels toegekend via Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing en de Decentralisatie-uitkering (DUB) bij het Ministerie van BZK. In de periode tot en met 2014 is ook beperkt budget voorzien voor eventuele knelpunten.
Programma drink- en afvalwatervoorziening op Caribisch Nederland
In de periode tot en met 2016 is budget voorzien voor een eventuele financiële bijdrage aan het oplossen van knelpunten zoals de drinkwater- en afvalwatervoorziening op Saba.
13.04.07 Bekostiging
Kennis voor klimaat: Het onderzoeksbudget is aan de Stichting Kennis voor Klimaat toegekend ten behoeve van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat.
13.04.08 Garanties
MKB krediet
Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering te krijgen. IenM sluit aan bij de garantieregeling van EZ.
13.05 Eenvoudig Beter
13.05.01 Opdrachten
Binnen de interdepartementale programmadirectie Eenvoudig Beter wordt gewerkt aan de integrale Omgevingswet (Ow) en de implementatie van de Crisis- en Herstelwet (Chw). De financiële middelen worden ingezet voor het nader uitwerken van de Omgevingswet in de uitvoeringsregelgeving, voor de consultatie en toetsing van de AMvB’s onder de Omgevingswet, voor het omgevingsmanagement en voor de implementatie van de Ow en de Chw.
13.05.03 Bijdragen aan agentschappen
Dit betreft de agentschapbijdrage voor de capaciteitsinzet RWS voor de implementatie van de Omgevingswet (Ow) en de Crisis- en herstelwet (Chw).
Beleidsartikel 14: Wegen en Verkeersveiligheid
Algemene Doelstelling
Om weggebruikers zo snel, verkeersveilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen ontwikkelt, beheert en benut IenM het hoofdwegennet. Daartoe zet IenM in op een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en voldoet aan milieunormen. Daarnaast wordt ingezet op een afname van het aantal verkeersslachtoffers op alle Nederlandse wegen. Om deze doelen te bereiken werkt IenM samen met decentrale overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
(Doen) Uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:
-
• De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen);
-
• De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten;
-
• De uitvoering van het beheer, onderhoud, verkeersmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen);
-
• Het bevorderen van de bereikbaarheid en veiligheid en beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement: via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen;
-
• Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het meerjarenprogramma Geluid (MJPG);
-
• Het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet door middel van maatregelen (zowel generiek en locatie specifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:
-
• Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid;
-
• Een slim gebruik van de huidige en toekomstige infrastructuur. Met het programma Beter Benutten wordt -naast investeringen in de infrastructuur- gewerkt aan het terugdringen van de files met 20 procent op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land, ten opzichte van een situatie zonder het programma Beter Benutten (zie ook artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor). Samen met de regio’s worden de afgesproken gebiedspakketten in het kader van Beter Benutten uitgevoerd om zo op basis van maatwerk de beoogde effecten te realiseren. Daarbij is nadrukkelijk ook samenwerking met het bedrijfsleven;
-
• De inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. Ze richten zich op verbetering van het infrastructuur, voertuigen en het gedrag van weggebruikers ter vermindering van het aantal verkeersdoden en ernstig verkeersgewonden.
Samen met decentrale overheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders;
-
• Samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten- en gewichten van het vrachtverkeer in Europa;
-
• In samenwerking met sociale partners, de transportsector en maatschappelijke organisaties wordt ingezet op verbeterde duurzaamheid van mobiliteit.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
Aanleg
Basiswaarde 2001 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | Streefwaarde 2020 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald1 | 86% | 80% | 80% | 84% | 83% | 88% | 92% | 100% |
Bron: RWS/DVS, 2012
De reistijd op een traject is acceptabel als de streefwaarde voor de reistijd wordt gehaald. De streefwaarde voor trajecten van het hoofdwegennet tussen steden is een reistijd in de spits van maximaal 1,5x de reistijd buiten de spits (referentiesnelheid 100 kilometer/uur). Op trajecten rond de vijf grote steden en trajecten op niet-autosnelwegen van het hoofdwegennet is de streefwaarde maximaal 2,0. Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn 82 trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn.
Beter Benutten
Over de voortgang van de uitvoering van de gebiedsprogramma’s Beter Benutten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd in het kader van het MIRT-proces (bron: brief Tweede Kamer, kenmerk IENM/BSK-2011/157830, Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 A, nr. 21).
Beheer en onderhoud
Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.01 (verkeerssignalering op banen en verkeerscentrales) en 12.02.04 (km rijbaanlengte, km2 asfalt, km2 groen areaal).
Verkeersmanagement
Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.01 (Indicator van op alle bemeten wegvlakken ingewonnen betrouwbare reis en route-informatie en tijdige levering aan de serviceproviders).
Geluid en luchtkwaliteit
Basiswaarde peildatum | Waarde 2006 | Waarde 2007 | Waarde 2008 | Waarde 2009 | Waarde 2010 | Waarde 2011 | Waarde 2012 | Streefwaarde peildatum | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Lokale luchtkwaliteit NO2 | 0 knelpunten langs rijkswegen 2015 | ||||||||
Geluidsknelpunten langs hoofdwegen | 12.000 | 12.000 | 12.000 | 12.000 | 12.000 | 7.500 | 7.500 | 7.000 | 0 knelpunten langs rijkswegen 2023 |
Bron: RWS/DVS
Voor lokale luchtkwaliteit geldt dat uiterlijk per 1 januari 2015 op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor NO2 gehaald moet worden. Tussenliggende waarden zijn niet vastgesteld. Voor PM10 wordt op alle locaties langs rijkswegen aan de grenswaarde voldaan die geldt vanaf 11 juni 2011.
Het Meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG) is in 2011 van start gegaan. Het MJPG is gericht op het realiseren van geluidreducerende maatregelen bij woningen met een geluidbelasting van meer dan 65 dB als gevolg van een rijksweg en bij woningen langs die infrastructuur die in het kader van de saneringsoperatie onder de Wet Geluidhinder tijdig zijn gemeld. Daarnaast zijn woningen die als gevolg van verkeersgroei onder de Wet geluidhinder een toename van meer dan 5 dB hebben ondergaan onderdeel van de saneringsoperatie.
Voor 10 procent van de woningen zal de aanpak bestaan uit gevelisolatie en zal de belasting boven de 65 dB blijven. Door koppeling aan groot onderhoud kan de realisatie in bepaalde situaties later dan 2023 plaatsvinden. Uit onderzoek blijkt dat het aantal knelpunten langs hoofdwegen afgenomen is. Dit is enerzijds het effect van recent gerealiseerde maatregelen zoals geluidsschermen en stille wegdekken in infrastructuurprojecten en een aantal saneringsprojecten. Anderzijds is dit het effect van verbeterde en geactualiseerde databestanden.
Regelgeving en afspraken
Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.02.04 (beschikbaarheid, verhouding verstoring wegwerkzaamheden-totale verstoringen, tijdsduur percentage van het jaar dat de weg veilig beschikbaar is).
Verkeersveiligheid
Basiswaarde 2002 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | Doelstelling 20201 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
aantal verkeersdoden | 1.066 | 750 | 720 | 640 | 661 | 650 | 500 |
ernstig verkeersgewonden | 16.100 | 17.600 | 18.600 | 19.200 | 20.100 | PM | 10.600 |
Bron: RWS/DVS, 2012
Marktcondities
Verwezen wordt naar de «Kerncijfers verkeersveiligheid» (indicator Vrachtauto betrokken bij verkeersdoden en Vrachtauto betrokken bij ziekenhuisgewonden) zoals deze door RWS vanaf 2013 op internet worden gepubliceerd.
Duurzaamheid
Verwezen wordt naar artikel 19 Klimaat ETS doelstelling 2020 CO2 verkeer en vervoer.
Beleidswijzigingen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een actualisatie van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Daarmee is de SVIR «Kapstok» voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. In de op te stellen Bereikbaarheidsagenda (2e helft 2013) wordt nader geconcretiseerd welke instrumenten (uitvoering en regie) IenM zal inzetten om deze beleidsdoelen te realiseren.
De Monitor Infrastructuur en Ruimte zal zicht houden op de effecten van het SVIR-beleid en zal eens per twee jaar worden opgesteld. In 2012 is de eerste nulmeting aan de Tweede Kamer gezonden. In 2014 is de eerste vervolgmeting beschikbaar (Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. 51).
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 35.312 | 37.471 | 28.575 | 31.148 | 32.515 | 32.718 | 27.681 | |
Uitgaven | 41.282 | 37.077 | 33.119 | 32.098 | 33.265 | 33.215 | 28.181 | |
Waarvan juridisch verplicht | 65% | |||||||
14.01 | Netwerk | 18.894 | 17.025 | 14.029 | 14.859 | 15.436 | 15.394 | 10.368 |
14.01.01 | Opdrachten | 11.791 | 13.422 | 11.364 | 10.708 | 12.851 | 12.834 | 7.808 |
14.01.02 | Subsidies | 3.957 | 1.280 | 105 | 1.591 | 25 | 0 | 0 |
14.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 3.146 | 2.323 | 2.560 | 2.560 | 2.560 | 2.560 | 2.560 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 3.146 | 2.323 | 2.560 | 2.560 | 2.560 | 2.560 | 2.560 | |
14.02 | Veiligheid | 22.388 | 20.052 | 19.090 | 17.239 | 17.829 | 17.821 | 17.813 |
14.02.01 | Opdrachten | 6.455 | 5.983 | 5.506 | 6.313 | 6.903 | 6.920 | 6.912 |
14.02.02 | Subsidies | 15.211 | 13.399 | 13.208 | 10.538 | 10.538 | 10.513 | 10.513 |
14.02.03 | Bijdrage aan agentschappen | 722 | 670 | 376 | 388 | 388 | 388 | 388 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 722 | 670 | 376 | 388 | 388 | 388 | 388 | |
Ontvangsten | 3.299 | 6.911 | 6.782 | 6.782 | 6.782 | 6.782 | 6.782 |
Extracomptabele verwijzingen
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds | 2.666.245 | 1.825.950 | 1.616.956 | 2.229.831 | 2.218.412 | |
Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds | 133.839 | 302.892 | 139.647 | 62.084 | 22.918 | |
Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds | 2.800.084 | 2.128.842 | 1.756.603 | 2.291.915 | 2.241.330 | |
waarvan |
| |||||
12.01 | Verkeersmanagement | 19.189 | 20.674 | 20.258 | 20.257 | 20.257 |
12.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 624.755 | 566.080 | 455.869 | 492.944 | 483.143 |
12.03 | Aanleg | 1.201.347 | 634.053 | 479.310 | 978.381 | 1.135.101 |
12.04 | GIV/PPS | 590.390 | 556.301 | 458.852 | 460.816 | 258.875 |
12.06 | Netwerkgebonden kosten HWN | 407.135 | 389.777 | 384.270 | 379.333 | 376.890 |
12.07 | Investeringsruimte | – 42.732 | – 38.043 | – 41.956 | – 39.817 | – 32.936 |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Belastingen op personenauto's en motorrijwielen | |||||||
Teruggaaf taxi's | 61 | 63 | 66 | 68 | 71 | 74 | 76 |
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto's | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Motorrijtuigbelasting | |||||||
Nihiltarief OV-bussen op LPG | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Vrijstelling taxi's | 52 | 54 | 55 | 57 | 58 | 60 | 62 |
Vrijstelling wegenbouw | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto's | 190 | 250 | 6 | 11 | 0 | 0 | 0 |
Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet) | |||||||
Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2014
14.01 Netwerk
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en de agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. Voor subsidies betreft het hier voornamelijk de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan. De budgetten voor subsidies worden per jaar gepubliceerd en hebben daarmee een tijdshorizon en de agentschapbijdrage heeft een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen.
14.02 Veiligheid
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. Voor subsidies betreft het hier voornamelijk de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan. De verplichtingen betreffen subsidies aan het CBR, VVN, SWOV, Team Alert en incidentele doelgroepen. De budgetten voor subsidies worden per jaar gepubliceerd en hebben daarmee een tijdshorizon en de agentschapbijdrage heeft een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van lopende opdrachten.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor met name opdrachten voor het uitvoeren van onderzoeken en het uitvoeren van verkeersveiligheidscampagnes.
14.01 Netwerk
Toelichting op de financiële instrumenten
14.01.01 Opdrachten
De opdrachten betreffen diverse onderzoeken op het gebied van duurzame mobiliteit geluid en wegmaatregelen. Daarnaast vinden uitgaven plaats voor de inrichting van het European Register of Road Transport Undertakings (ERRU) en het kennisplatform tunnelveiligheid. Opdrachten aan de Landsadvocaat worden gegeven ten behoeve van het bijstaan van de Minister in bezwaar- en beroepsprocedures. Het verduurzamen van de mobiliteit draagt fors bij aan de Nederlandse klimaatdoelstelling. Hiertoe worden in 2014 uitgaven gedaan gericht op een ambitieus Europees bronbeleid, het bevorderen van innovatieve duurzame technologieën en het komen tot bewuster en efficiënter mobiliteitsgedrag. Deze onderwerpen zijn ook onderdeel van het SER Energieakkoord, waarover het kabinet begin juli 2013 een overeenstemming op hoofdlijnen bereikte.
De opdrachten voor Beter Benutten betreffen kosten op het gebied van diverse onderzoeken, communicatie, monitoring en evaluatie en ITS (Intelligent Transport Systems).
14.01.02 Subsidies
Uitgaven hebben betrekking op in voorgaande jaren verstrekte stimuleringssubsidies voor C02 reductie.
14.01.03 Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
14.02 Veiligheid
14.02.01 Opdrachten
Het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers gebeurt onder meer door onderzoeken op het gebied van fietsveiligheid. Opdrachten in verband met de invoering van het trekkerrijbewijs (RDW), vergoedingen commissie rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad, Onderzoek cat. III medicijnen. Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door deelname aan Euro NCAP (New Car Assessment Programme). Euro NCAP beoordeelt realistisch en onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s best verkochte auto’s. Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt ondermeer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd.
14.02.02 Subsidies
Er worden subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig verkeer Nederland (VVN), ANBO, Fietsersbond, Team Alert en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Uitvoering wordt gegeven aan het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel. Het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan de verkeersveilige mobiliteit van senioren bij gelijkblijvende of toenemende mobiliteit. Het programma biedt een stimulans voor het aanbod van activiteiten voor senioren, waarmee zij hun verkeersveilig gedrag kunnen vergroten.
Daarnaast ontvangt het CBR een vergoeding voor de onderzoeken naar de rijvaardigheid alsmede de geestelijke en lichamelijke geschiktheid die zij uitvoeren en waarvan de kosten ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) voor rekening van het Rijk komen.
14.02.03 Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.
Beleidsartikel 15: Openbaar vervoer
Algemene Doelstelling
Reizigers veilig, betrouwbaar en snel vervoeren gericht op gemak en eenvoud door een optimaal openbaar vervoer netwerk. De verantwoordelijkheid van de Minister inzake spoor wordt toegelicht in artikel 16 Spoor.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake regionaal openbaar vervoer (onder andere regionaal openbaar vervoer, taxi, waddenveren). Ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De rol «regisseren» heeft specifiek betrekking op de volgende onderdelen:
-
• Het stellen van regels en de kaders (wetgeving) voor het openbaar vervoer (overheden, marktpartijen en reizigers). De regels en kaders hebben betrekking op het openbaar vervoer per bus, tram en metro, het CVV (Regiotaxi) en het openbaar vervoer over water;
-
• Het faciliteren (waar nodig) van de decentrale overheden om ervoor te zorgen dat zij optimaal hun rol kunnen vervullen (denk daarbij aan het stimuleren van fietsgebruik, het landelijk fietsdiefstalregister en de nationale database voor reisinformatie voor het openbaar vervoer);
-
• Het monitoren van sociale veiligheid door het Ministerie. De uitvoering vindt plaats door decentrale overheden en OV-bedrijven voor het stad- en streekvervoer;
-
• Het ontwikkelen van beleid voor toegankelijkheid in de OV-keten. Dit gebeurt door initiatieven bij elkaar te brengen, maar ook door maatregelen te testen waarbij organisaties zijn betrokken van reizigers met functiebeperkingen. Bij deze acties wordt samengewerkt met de vervoersbranche en de decentrale overheden;
-
• Het financieren van grote regionale en lokale projecten, vanuit artikel 14 op het Infrastructuurfonds: Regionaal, lokale infrastructuur. Via artikel 25 Brede doeluitkering (op de Begroting hoofdstuk XII) wordt het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken gefinancierd;
-
• Het verlenen van concessies voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel). De decentrale overheden verlenen concessies aan het regionaal openbaar vervoer (onder andere bus, tram, metro, gedecentraliseerde treindiensten, boot en CVV). Marktpartijen verrichten het vervoer en zijn concessienemers;
-
• Het opstellen van wet- en regelgeving voor het taxivervoer over de vakbekwaamheid, tarieven en de toegang tot de markt ter verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer. De meeste busregelgeving wordt in EU en internationaal verband voorbereid en vastgelegd in internationale verdragen, welke worden ingepast in nationale regelgeving;
-
• Het beschikbaar stellen van brongegevens voor reisinformatie aan afnemers en waar nodig optreden als regisseur;
-
• De implementatie van de OV-Chipkaart en de invulling van de permanente structuur voor de governance daarvan.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Het kengetal reizigerskilometers regionaal openbaar vervoer is niet meer opgenomen, aangezien de gegevens niet langer verzameld worden en dus niet meer beschikbaar zijn. Om deze gegevens weer beschikbaar te krijgen wordt door IenM nagegaan of gebruik gemaakt kan gaan worden van geanonimiseerde OV-Chipkaartdata. Hierover wordt overleg met de OV-sector gevoerd.
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Algemeen oordeel | 7,0 | 7,2 | 7,2 | 7,2 | 7,2 | 7,4 |
Informatie en veiligheid | 7,3 | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,5 | 7,6 |
Rijcomfort | 7,0 | 7,2 | 7,2 | 7,2 | 7,3 | 7,4 |
Tijd en doorstroming | 6,0 | 6,2 | 6,5 | 6,5 | 6,6 | 6,8 |
Prijs | 6,3 | 6,5 | 6,3 | 6,3 | 5,9 | 6,2 |
Bron: OV-Klantenbarometer 2012 (KpVV 2013)
Toelichting
De OV-Klantenbarometer heeft betrekking op al het openbaar vervoer dat wordt aangestuurd door de twaalf provincies en de zeven stadsregio’s.15
Beleidskader Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (SVOV): Waardering veiligheidsgevoel/incidenten
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer | ||||||||
– Reizigers (1) | 7,6 | 7,8 | 7,8 | 7,9 | 7,9 | 7,9 | 7,9 | 7,9 |
– Personeel (2) | 6,5 | 6,3 | nb | 6,3 | nb | 6,5 | nb | 6,9 |
Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in % | ||||||||
– Reizigers (3) | 25 | 25 | 23 | 23 | 24 | 23 | nb | 15 |
– Personeel (4) | 56 | 65 | nb | 69 | nb | 64 | nb | 60 |
Bron: OV-Klantenbarometer 2012 (KpVV 2013) en KpVV – Reizigersmonitor, 2010
Toelichting
-
(1) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van de reizigers zowel in als rond het voertuig.
-
(2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het voertuig.
-
(3) Dit is gebaseerd op de OV-Klantenbarometer van Kennisplatform Verkeer en Vervoer (KpVV). Het percentage in 2012 is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren omdat een andere vraagstelling heeft plaatsgevonden. Voor een toelichting wordt verwezen naar de uitgave Sociale Veiligheid van OV-reizigers in het stads- en streekvervoer16.
-
(4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Bij (2) en (4); Voor personeel wordt tweejaarlijks gemeten.
Beleidswijzigingen
In maart 2013 is het manifest «Samen op Reis» afgerond. Hierin hebben vervoersbedrijven en (concessieverlenende) overheden met Rover (Reizigersvereniging OV) en IenM geparticipeerd. In het manifest wordt een vijftiental concrete acties en pilots benoemd om het OV te laten groeien. Deze richten zich op het optimaliseren van netwerken met speciale aandacht voor het eerste en laatste deel van de (keten-)reis, het verbeteren van reisinformatie, het verbeteren van overstappunten, vergroten van de sociale veiligheid en een gezamenlijk productaanbod.
Verder wordt ingezet op het verbeteren van de toegankelijkheid van het OV voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit door het ontwikkelen van concrete diensten en producten, aanvullend op wat de sector al doet.
Beide bovengenoemde zaken sluiten aan bij de focus die het beleid legt op het aantrekkelijk maken van openbaar vervoer als reisalternatief en gerichte aandacht voor de concrete uitwerking ervan.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 9.633 | 10.624 | 5.734 | 7.223 | 7.627 | 7.210 | 7.589 | |
Uitgaven | 9.282 | 12.578 | 7.531 | 7.223 | 7.627 | 7.210 | 7.589 | |
Waarvan juridisch verplicht | 33% | |||||||
15.01 | Openbaar vervoer | 9.282 | 12.578 | 7.531 | 7.223 | 7.627 | 7.210 | 7.589 |
15.01.01 | Opdrachten | 5.265 | 10.007 | 5.252 | 4.895 | 5.572 | 5.155 | 5.534 |
15.01.02 | Subsidies | 3.031 | 1.576 | 1.284 | 1.333 | 1.060 | 1.060 | 1.060 |
15.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 986 | 995 | 995 | 995 | 995 | 995 | 995 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 986 | 995 | 995 | 995 | 995 | 995 | 995 | |
Ontvangsten |
Verwijzing naar het Infrastructuurfonds
Extracomptabele verwijzingen
In productartikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds | 241.969 | 120.026 | 340.370 | 441.051 | 342.438 | |
Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds | ||||||
Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds | 241.969 | 120.026 | 340.370 | 441.051 | 342.438 | |
waarvan |
| |||||
14.01 | Grote regionaal/lokale projecten | 81.566 | 64.920 | 123.828 | 274.627 | 203.174 |
14.02 | Regionale mobiliteitsfondsen | 12.992 |
| |||
14.03 | RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid | 147.411 | 55.106 | 216.542 | 166.424 | 139.264 |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Omzetbelasting verlaagd tarief | |||||||
Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer) | 840 | 960 | 999 | 1.041 | 1.084 | 1.129 | 1.175 |
Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2014
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en de agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de agentschapbijdrage heeft een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen. Meer specifiek betreft het onder andere de bijdrage aan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de screening van de taxibranche.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor de uitvoering van taken inzake de implementatie van de OV-Chipcard, de implementatie van de Boord Computer Taxi en de ontwikkeling en bouw van de Nationale Databank Openbaar Vervoergegevens, maar ook onderzoeken op het gebied van decentraal/regionaal vervoer en uitgaven ter stimulering van de marktwerking in het openbaar vervoer.
15.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten betreffen voornamelijk (lopende) opdrachten voor de implementatie van de OV-Chipkaart, de implementatie van de Boord Computer Taxi en de ontwikkeling en bouw van de Nationale Databank Openbaar Vervoergegevens. Daarnaast worden uit deze middelen bijgedragen aan het OV-Loket, de concessie Waddenveren, het stimuleren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer (OV-Chipkaart) en het fietsbeleid.
15.01.02 Subsidies
Subsidies worden verstrekt aan de Fietsersbond, Rover, de Geschillencommissie taxi en voor de (monitoring van) sociale veiligheid in het openbaar vervoer.
15.01.03 Bijdrage aan agentschappen
RWS ontvangt een jaarlijkse agentschapbijdrage voor de beleidsondersteunde en adviserende taken voor het openbaar vervoer.
Beleidsartikel 16: Spoor
Algemene Doelstelling
De kwaliteit van het spoorproduct verbeteren zodat de reiziger en de verlader de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen.
(Doen) Uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de spoorweginfrastructuur. Om hier invulling aan te geven wordt ProRail als uitvoerder ingeschakeld. De rol «uitvoeren» heeft betrekking op:
-
• Verkenningen en planuitwerkingen;
-
• Aanleg van projecten;
-
• Beheer waaronder: inframanagement, verkeersleiding en capaciteitsmanagement.
De Minister is ook verantwoordelijk voor het aanbod van reizigersvervoer op het hoofdrailnet. Invulling gebeurt door een concessie te verlenen aan vervoerder NS.
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het spoorbeleid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. De verantwoordelijkheid van IenM heeft betrekking op de volgende onderdelen:
-
• Het uitwerken van de «Lange Termijn Spooragenda». Onderdeel hiervan vormt het vormgeven van het nieuwe sturingsarrangement waarmee IenM in de toekomst haar regierol op het spoor gaat invullen. Dit zal ondermeer zijn weerslag krijgen in de nieuwe beheer- en vervoerconcessie vanaf 2015. Het zorg dragen voor de vormgeving van en implementatie van de internationale regelgeving en het opstellen van regels en kaders voor het vervoer per spoor. Daarbij gaat het onder andere om de capaciteitsverdeling op het spoor. Marktpartijen verrichten het vervoer;
-
• Het realiseren van een betrouwbare, duurzame en veilige spoorweginfrastructuur door eisen te stellen aan het hoofdspoorwegnet en de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van betrokkenen helder te omschrijven in de spoorwegwetgeving;
-
• Het aansturen van het beheer van en vervoer over spoor via concessies. Tot 1 januari 2015 heeft ProRail de beheerconcessie voor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Per 1 januari 2015 wordt een nieuwe beheerconcessie verleend. Het vervoer op het hoofdrailnet is vastgelegd in de vervoerconcessie die is verleend aan de Nederlandse Spoorwegen, die tot 1 januari 2015 loopt. Per 1 januari 2015 wordt tot de verlening van een nieuwe concessie overgegaan. Met ingang van 2015 wordt ook de Hogesnelheidslijn (HSL) onder de hoofdrailnet-concessie gebracht;
-
• Het zorgen voor veilige aanleg, beheer en gebruik van lokale spoorwegen (met name tram en metro), het eenduidig regelen van de verantwoordelijkheden en het opheffen van technische belemmeringen door de wet lokaal spoor (in werking vanaf 1 januari 2014).
-
• Het opstellen van kaders voor het goederenvervoer per spoor, knooppunten met andere modaliteiten en achterlandverbindingen. Samen met overheden en infrastructuurbeheerders werkt het Ministerie aan de drie Europese spoorgoederencorridors (naar Frankrijk, Italië en Polen/Tsjechië) die in ons land beginnen, waarbij de regelgeving zoveel mogelijk wordt afgestemd op de Nederlandse situatie. De corridors naar Frankrijk en naar Italië worden eind 2013 operationeel, de corridor naar Polen/Tsjechië in 2015;
-
• De railmap European Railway Traffic Management System (ERTMS), een algemene veiligheidsaanpak, het plan van aanpak voor snelheidsverhoging op het spoor en daaropvolgend de uitvoering ervan.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Spoor opgenomen. In productartikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
Punctualiteit reizigers Hoofdrailnet (HRN)
Basiswaarde 2003 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | Grenswaarde Vervoerplan 20111 | Realisatie 2011 | Grenswaarde 2012 | Realisatie 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Indicator: 3 minuten punctualiteit HRN2 | 83,1% | 87,0% | 86,8% | 86,6% | 86,5% | is voor 2011 niet meer bepaald | 89,6% | n.v.t. | 88,5% |
Indicator: 5 minuten punctualiteit HRN1 | 93% | 92,8% | 92,5% | 93%2 | 94,7% | 93% | 94,2% | ||
Reizigerspunctualiteit | 90% | 91,5% | 90% | 91,5% | |||||
Klantoordeel op tijd rijden (% dat een 7 of hoger geeft) | 52% | 51% | 53% | 48,9% |
Bron: NS, vervoerplan 2013
Spoorveiligheid (naar risicodrager)
Hieronder staan de indicatoren voor spoorwegveiligheid. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers conform de Europese systematiek zoals die ook wordt toegepast in de Derde Kadernota Railveiligheid. Risicodragers zijn actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen. Voor de ontwikkelingen in 2014 geldt het beleid van de Derde Kadernota Railveiligheid dat de veiligheid op alle fronten continue moet verbeteren.
Beoordelingsjaar 2011 | 2010 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Nr. | Risico-drager | Omschrijving indicator | Behaalde waarde op de indicator | NRV | voortschrijdend gewogen gemiddelde 2011 | voortschrijdend gewogen gemiddelde 2010 |
1.1 | Reiziger | FWSI *) onder reizigers / jaar / mld reizigertreinkm’s | 0 | 3,43 | 3,04 | 3.42 |
1.2 | Reiziger | FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerkm’s | 0 | 0,03 | 0,02 | 0.03 |
2 | Personeel | FWSI onder spoorpersoneel / jaar / mld treinkm’s | 0,67 | 1,27 | 1,15 | 1.22 |
3.1 | Overweg-gebruiker | FWSI onder overweggebruikers / jaar / mld treinkm's | 76,51 | 106,92 | 85,79 | 105.84 |
3.2 | Overweg-gebruiker | FWSI onder overweggebruikers / jaar / ((treinkm’s*aantal overwegen)/ lijnkm’s) | 87,36 | 117,02 | 94,79 | 115.32 |
4 | Anderen | FWSI onder onbevoegden op het spoor / jaar / mld treinkm’s | 26,27 | 2,38 | 8,72 | 2,38 |
5 | Onbevoegden | FWSI onder «anderen (derden)» / jaar / mld treinkm» | 6,74 | 4,09 | 4,22 | 4,09 |
6 | Overall | Totaal FWSI / jaar / mld treinkm’s | 110,47 | 120,9 | 98,85 | 119,8 |
Bron: Zie het rapport Railveiligheidsindicatoren 2011, Kamerstuk 29 893 nr.135.
Toelichting gebruikte termen in de tabel:
FSWI = het aantal doden en zwaargewonden
NRV = National Reference Value, de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat voor de betreffende indicator
Aantal treinbewegingen per week
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|
Betuweroute | 220 | 400 | 450 | 460 |
Oldenzaal grens | 80 | 70 | 60 | 60 |
Zevenaar grens | 340 | 380 | 480 | 490 |
Venlo grens | 230 | 250 | 230 | 220 |
Maastricht grens | 30 | 30 | 20 | 20 |
Roosendaal grens | 120 | 120 | 120 | 110 |
Bron: Keyrail, ProRail op basis van jaarcijfers en 52 weken.
De treinbewegingen in bovenstaande tabel zijn afgerond op tientallen en inclusief losse locomotieven. Het aantal hiervan verschilt per jaar, maar is ongeveer vijf procent van de treinbewegingen op het A15-trace van de Betuweroute. In 2013 neemt naar verwachting het aantal treinen verder toe.
Sociale veiligheid Nederlandse Spoorwegen
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | Grenswaarde 2012 | Realisatie 2012 | Grenswaarde 2013 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Klantoordeel sociale veiligheid1 | 76,1% | 77,5% | 78,0% | 78,3% | 79,1% | 78,5% | 78,3% | 78,5% |
Bron: Vervoerplan 2013
Beleidswijzigingen
Het beleid wordt verwoord in de Lange Termijn Spooragenda. Deze is ambitieus, omdat het spoor van essentieel belang is voor de bereikbaarheid van Nederland en daarmee voor de economie. Met de Lange Termijn Spooragenda worden de aandachtspunten uit het heden en de toekomstige ontwikkelingen voor de periode tot 2028 met elkaar verbonden. De inzet is om de kwaliteit van het spoor als vervoerproduct te verbeteren zodat de trein voor de reiziger en de verlader in toenemende mate een aantrekkelijke vervoersoptie is. De ambities zijn ingegeven door de wensen van de reiziger en de verlader en zijn gericht op verbeteringen voor de reizigers en de verladers in termen van betrouwbaarheid, reistijd, gemak en informatieverbetering. Daarbij ligt de focus op de gehele keten van deur-tot-deur. Ook wordt ingezet op het substantieel verhogen van het veiligheidsniveau van het spoor en het verder verduurzamen van het vervoer per trein.
De uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda zal leiden tot een afgewogen portfolio van programma’s en projecten voor het spoor tot 2028 en een sturingsinstrumentarium waarmee op de realisatie van de geformuleerde ambities en doelen kan worden gestuurd.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 31.688 | 8.812 | 5.348 | 4.824 | 4.918 | 5.318 | 5.068 | |
Uitgaven | 54.882 | 40.888 | 24.424 | 13.900 | 4.918 | 5.318 | 5.068 | |
Waarvan juridisch verplicht | 88% | |||||||
16.01 | Spoor | 54.882 | 40.888 | 24.424 | 13.900 | 4.918 | 5.318 | 5.068 |
16.01.01 | Opdrachten | 8.768 | 6.315 | 2.888 | 2.454 | 2.548 | 2.948 | 2.698 |
16.01.02 | Subsidies | 46.062 | 34.359 | 21.365 | 11.346 | 2.270 | 2.270 | 2.270 |
– Subsidies Bijzondere Spoordiensten | 36.768 | 25.152 | 12.189 | 2.170 | 2.170 | 2.170 | 2.170 | |
– Subsidie bodemsanering NS percelen | 9.076 | 9.076 | 9.076 | 9.076 | ||||
– Overige subsidies | 218 | 131 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | |
16.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 0 | 137 | 74 | ||||
– waarvan bijdrage aan KNMI | 74 | 74 | ||||||
– waarvan bijdrage aan RWS | 63 | |||||||
16.01.05 | Bijdragen aan internationale organisaties | 52 | 77 | 97 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Ontvangsten | 92 |
|
|
|
|
|
|
Extracomptabele verwijzingen
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds | 2.332.690 | 2.330.000 | 2.262.458 | 2.347.839 | 2.296.758 | |
Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds | 65.249 | 236.789 | 180.483 | 193.076 | 194.509 | |
Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds | 2.397.939 | 2.566.789 | 2.442.941 | 2.540.915 | 2.491.267 | |
waarvan | ||||||
13.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 1.264.028 | 1.239.246 | 1.147.798 | 1.244.635 | 1.319.480 |
13.03 | Aanleg | 980.114 | 1.146.896 | 1.118.264 | 1.135.420 | 1.020.157 |
13.04 | GIV/PPS | 145.588 | 163.596 | 148.580 | 148.790 | 149.422 |
13.07 | Rente en aflossing | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 |
13.08 | Investeringsruimte | – 8.388 | 454 | 11.702 | – 4.527 | – 14.389 |
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17 van het Infrastructuurfonds | 6.273 | 6.273 | ||||
17.02 | Betuweroute | 6.114 | 6.114 | |||
17.03 | Hoge snelheidslijn HSL | 159 | 159 |
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en agentschapsbijdragen aan RWS en het KNMI (in het kader van winterweer) en de bijdrage aan internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen. Meer specifiek betreft het onder andere de bijdrage aan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de bijdrage aan het Platform Transportveiligheid. De subsidies hebben een tijdshorizon.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel heeft met name betrekking op het uitvoeren activiteiten ter ondersteuning van het beheer van en vervoer over het spoor via concessies, het programma Hoogfrequent Spoor en de uitvoering van de Lange Termijn Spooragenda.
16.01 Spoor
Toelichting op de financiële instrumenten
16.01.01 Opdrachten
Dit betreft voornamelijk (lopende) opdrachten voor de pilot ERTMS op het traject Amsterdam-Utrecht, activiteiten ter ondersteuning van de Railmap ERTMS, adviezen ter ondersteuning van het programma Overwegen, de nieuwe beheer- en vervoerconcessie, het vervolg van de exploitatie Betuweroute. Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, welke een vergoeding is voor haar werk op het gebied van spoor (onder andere de Vervoerkamer). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.
16.01.02 Subsidies
-
• Subsidies bijzondere spoordiensten: betreffen subsidies voor lijnen die na de gunning van het hoofdrailnet in 2005 aan het hoofdrailnet zijn toegevoegd. Met de Nederlandse Spoorwegen (NS) is in 2009 afgesproken dat deze subsidies per 2015 naar nul gaan omdat de exploitatie van het HRN in zijn geheel behoorlijk winstgevend is.
-
• Subsidie bodemsanering NS-percelen: sinds 1996 dragen het Ministerie van IenM (en haar voorganger) en de Nederlandse Spoorwegen jaarlijks geld aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS) voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen.
-
• Overige subsidies: dit betreft voornamelijk lopende maatregelen in het kader van het actieplan Groei op het Spoor, een jaarlijkse bijdrage voor de Complete Lijn Uitschakeling (waarbij bijvoorbeeld bij een incident een tracé als geheel wordt uitgeschakeld) en de inzet van de 25kV Spanningtester (CLU+) op de Betuweroute en HSL in het kader van de daartoe gesloten overeenkomst met de betrokken Veiligheidsregio’s, alsmede een subsidie voor Rover.
16.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Dit betreft een bijdrage aan de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF). Deze internationale organisatie richt zich vooral op het creëren van een uniform rechtssysteem voor het vervoer van passagiers en vracht per rails.
Beleidsartikel 17: Luchtvaart
Algemene Doelstelling
Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de mainports van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:
-
• Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken stelt de Minister normen (en handhaaft deze). Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister naar een internationaal level playing field. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA) en anderen;
-
• Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten cruciaal (multilateraal en bilateraal). De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen;
-
• Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de luchthavengebieden de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd. IenM zorgt voor de regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security, houdt toezicht en handhaaft de regelgeving om de publieke belangen te waarborgen. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen;
-
• De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en efficiënter gebruiken van de capaciteit in het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties (co-locatie) en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC);
-
• De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid met betrekking tot mainportbeleid en voor een permanente verbetering van de veiligheid middels introductie van veiligheidsmanagement;
-
• Voorts geeft IenM invulling aan de wettelijke verplichtingen, zoals het nemen van omzettingsregelingen (aanpassing aan nieuwe wetgeving) en luchthavenbesluiten voor de regionale luchthavens van nationale betekenis en het vrijwaren van de veiligheidssloopzone van Schiphol. Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Basiswaarde 2009 | Gerealiseerd 2012 | Streefwaarde 2020 | |
---|---|---|---|
Gerealiseerd aantal vliegtuigbewegingen t.o.v. plafond 510.000 | 390.000 | 423.000 | 510.000 |
76% | 83% | 100% |
Bron streefwaarde: Luchtvaartnota, april 2009
Bron realisatie: jaarcijfers Schiphol Group, januari 2013
Voor de luchthaven Schiphol is tot 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. In het convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol» is tussen Schiphol en het Rijk overeengekomen dat op het moment dat 95 procent van het plafond van 510.000 vliegtuigbewegingen op Schiphol gerealiseerd wordt de afspraken uit het convenant in werking treden. Het Rijk heeft hierbij verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. In 2012 is afgesproken de inspanning er op te richten al bij 90 procent van de 510.000 vliegtuigbewegingen regionale luchthavencapaciteit te kunnen inzetten ter ontlasting van Schiphol (Kamerstukken II, 2011/12, 29 665, nr. 181). De marktontwikkeling op Schiphol wordt daarom nauwlettend door het Ministerie gevolgd.
Basiswaarde 2009 | Gerealiseerd 2012 | Streefwaarde 2015 | Streefwaarde 2020 | |
---|---|---|---|---|
Eindhoven | 0 | 0 | 10.000 | 25.000 |
Lelystad | 0 | 0 | 25.000 | 45.000 |
Bron streefwaarde: kabinetsstandpunten bij Aldersadviezen Lelystad en Eindhoven
De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70.000 extra vliegtuigbewegingen per jaar) vindt plaats in een zodanig tempo en uitvoering dat Schiphol meer ruimte krijgt voor écht mainportverkeer en de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol». Op basis van het Aldersadvies Eindhoven heeft het kabinet in 2010 besloten tot uitvoering van de afspraken over het accommoderen van 25.000 extra vliegtuigbewegingen in 2020. De feitelijke toevoeging van capaciteit vindt plaats op het moment dat deze is vastgelegd in het luchthavenbesluit.
Voor de ontwikkeling van Lelystad is aan de heer Alders gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken voor een scenario van de ontwikkeling van totaal 35.000 – 45.000 vliegtuigbewegingen. Op basis van het Aldersadvies (2012) heeft het kabinet besloten de gecontroleerde ontwikkeling van Lelystad Airport in twee tranches uit te voeren. Gestart wordt vanaf 2015 met een eerste tranche naar 25.000 vliegtuigbewegingen, de gebruiksruimte van de tweede tranche kan pas worden gebruikt na evaluatie van de effecten op de uitvoering van de businesscase, de invulling van de werkgelegenheidsambitie, de effecten op de duurzame landbouw en het vermijden van geluidhinder en de verstoring van natuur.
Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag) | Realisatie 2011 | Realisatie 2012 | Streefwaarde 2014 e.v. |
---|---|---|---|
London Heathrow (LHR) | 1 | 1 | |
Parijs (CDG) | 2 | 3 | |
Frankfurt (FRA) | 3 | 2 | |
Gatwick | 6 | 6 | |
Schiphol | 7 | 8 | < LHR, FRA, CDG |
Zürich | 4 | 4 | |
München | 5 | 5 | |
Brussel | 8 | 9 | |
Madrid | 9 | 7 |
Bron: SEO, Benchmark Luchthavengelden en Overheidsheffingen 2012
Het streven is om de huidige positie van Schiphol onder die van Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle te houden. Instrumenten voor het bewaken van het level playing field zijn het toezien op de randvoorwaarden en regulering van de doorrekening van de aeronautical kosten door de luchthaven Schiphol. Daarnaast heeft de overhseid een betrokkenheid bij de hoogte van de overheidsheffingen (geluidhinderkosten, belastingen en securitykosten). De resultaten van de benchmark zijn aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2012/13, 31 936, nr. 135).
Kengetallen
Periode | TVG |
---|---|
Gedurende het gehele etmaal (Lden) | 63.46 dB(A) |
Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight) | 54.44 dB(A) |
Bron: Luchthavenverkeerbesluit 2004
In het Luchthavenverkeerbesluit, (Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), 18 september 2008), zijn voor de luchthaven Schiphol de grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. De geluidsbelasting van het vliegverkeer moet worden begrensd met op handhavingpunten vastgestelde grenswaarden (aan de baankoppen en bij aanpalende bebouwde kom). IenM heeft geen directe invloed op de daadwerkelijk gerealiseerde geluidsbelasting, dat is de verantwoordelijkheid van de sector. Bij dreigende overschrijding wordt door de ILT handhavend opgetreden. De Handhavingsrapportage Schiphol 2012 van de Inspectie is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2012/13, 29 665, nr. 186).
Op Schiphol wordt jaarlijks aan de TRG-grenswaarde voldaan. Het totale risicogewicht (TRG) is het resultaat van de vermenigvuldiging van het maximale startgewicht met de ongevalkans per vliegbeweging. In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgesteld dat het streven is dat het TRG van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar niet meer dan 9,724 ton bedraagt.
Luchthaven | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam | 250 | 258 | 246 | 253 | 263 | 271 | 266 |
Frankfurt | 285 | 288 | 291 | 284 | 283 | 288 | 301 |
London Heathrow | 188 | 181 | 177 | 171 | 165 | 174 | 176 |
Parijs Charles de Gaulle | 249 | 260 | 273 | 272 | 271 | 268 | 256 |
Brussel | 131 | 158 | 190 | 183 | 188 | 200 | 190 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat (DIIO), januari 2013
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Vliegbewegingen (x 1.000) | |||||||
Amsterdam | 423 | 436 | 428 | 391 | 386 | 420 | 423 |
Frankfurt | 482 | 485 | 480 | 458 | 458 | 481 | 476 |
London Heathrow | 471 | 476 | 473 | 460 | 449 | 476 | 471 |
Parijs Charles de Gaulle | 533 | 544 | 551 | 518 | 492 | 507 | 491 |
Brussel | 232 | 241 | 236 | 212 | 205 | 214 | 206 |
Passagiers (in mln) | |||||||
Amsterdam | 46 | 48 | 47 | 44 | 45 | 50 | 51 |
Frankfurt | 53 | 54 | 53 | 51 | 53 | 56 | 57 |
London Heathrow | 67 | 68 | 67 | 66 | 66 | 69 | 70 |
Parijs Charles de Gaulle | 57 | 60 | 61 | 58 | 58 | 61 | 61 |
Brussel | 17 | 18 | 19 | 17 | 17 | 19 | 19 |
Vracht (x 1.000 ton) | |||||||
Amsterdam | 1.527 | 1.610 | 1.568 | 1.286 | 1.512 | 1.524 | 1.483 |
Frankfurt | 2.031 | 2.074 | 2.021 | 1.808 | 2.199 | 2.133 | 1.986 |
London Heathrow | 1.306 | 1.314 | 1.401 | 1.278 | 1.473 | 1.484 | 1.465 |
Parijs Charles de Gaulle | 1.884 | 2.053 | 2.039 | 1.819 | 2.177 | 2.088 | 1.950 |
Brussel | 706 | 762 | 659 | 449 | 476 | 475 | 459 |
Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2013
Inzet van het beleid is het optimaliseren van de netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en -maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar. Bovenstaande kengetallen geven de netwerkkwaliteit van Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest Europese luchthavens.
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006 | 2,44 | 2,08 | 1,72 | 1,4 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Gerealiseerd | 1,8 | 1,2 | 1,2 | 1,3 | 1,4 | 1,6 | 1,9 | 1,2 | 2,8 | 1,1 | 0,63 |
Bron: Eurocontrol /CFMU, Performance Review Report, januari 2013
Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning en human resource management. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.
2011 | 2012 | |
---|---|---|
Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht | 1,0 | 1,0 |
Gerealiseerd | 0,9 | 0,78 |
Bron: Eurocontrol /CFMU, Performance Review Report, jaar 2012
Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde en-route vertraging per controlled flight in het Nederlandse luchtruim en de gemiddelde vertraging op Schiphol tezamen.
Beleidswijzigingen
De komende jaren wordt verder uitwerking gegeven aan de Luchtvaartnota, de Luchtruimvisie en Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015. De bij deze nota’s behorende uitvoeringsagenda’s zijn hierbij leidend.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 22.947 | 30.505 | 20.183 | 20.749 | 15.298 | 10.869 | 11.063 | |
Uitgaven | 36.354 | 29.362 | 34.291 | 23.706 | 20.828 | 16.642 | 11.986 | |
Waarvan juridisch verplicht | 83% | |||||||
17.01 | Luchtvaart | 36.354 | 29.362 | 34.291 | 23.706 | 20.828 | 16.642 | 11.986 |
17.01.01 | Opdrachten | 31.797 | 25.147 | 21.750 | 9.475 | 14.401 | 13.289 | 8.756 |
– Opdrachten GIS | 13.384 | 14.642 | 15.530 | 5.001 | 8.923 | 7.672 | 3.021 | |
– Overige opdrachten | 18.413 | 10.505 | 6.220 | 4.474 | 5.478 | 5.617 | 5.735 | |
17.01.02 | Subsidies | 3.210 | 2.971 | 1.290 | 1.153 | 2.299 | 2.125 | 2.002 |
17.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 48 | 64 | 10 071 | 11 898 | 2 948 | 48 | 48 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 48 | 48 | 10.048 | 11.898 | 2.948 | 48 | 48 | |
– bestemd voor Caribisch Nederland | 10.000 | 11.850 | 2.900 | |||||
– waarvan bijdrage aan KNMI | 16 | 23 | ||||||
17.01.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 1.299 | 1.180 | 1.180 | 1.180 | 1.180 | 1.180 | 1.180 |
Ontvangsten | 49.113 | 45.339 | 44.851 | 28.111 | 6.628 | 25 | 25 |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Accijnzen | |||||||
Vrijstelling accijns luchtvaartuigen | 1.839 | 1.905 | 1.937 | 1.968 | 2.010 | 2.048 | 2.087 |
Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2014
Budgetflexibiliteit
Het grootste deel van de uitgaven is juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van aangegane verplichtingen voor opdrachten en subsidies voor onder meer het project geluidsisolatie Schiphol en voor de uitvoering van toezichtstaken door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Voor een overzicht van de subsidies wordt verwezen naar de bijlage Subsidies. De subsidies hebben een tijdshorizon. De bijdrage aan de agentschappen betreft de financiering van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland door RWS voor 2014, de capaciteitsinzet van RWS en KNMI. Op basis van de opdrachtbrief aan RWS voor Caribisch Nederland, het Beleidsondersteuning en -advies (BOA)- traject en het offertetraject KNMI is het budget voor 2014, ultimo 2013 juridisch verplicht.
De bijdrage aan internationale organisaties betreft de jaarlijkse contributie aan de ICAO, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) en dit bedrag is daarmee geheel juridisch verplicht.
De resterende niet juridisch verplichte ruimte is belegd met de activiteiten uit de uitvoeringsagenda bij de Luchtvaartnota (Kamerstukken II, 2010/11, 31 936, nr. 47) en de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 (Kamerstukken II, 2010/11, 24 804, nr. 80).
17.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten Geluidsisolatie Schiphol (GIS)
Doel van het project Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3) is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie. De derde fase van het geluidsisolatieprogramma is in 2012 afgerond. De beleidsdoorlichting GIS wordt in 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden. De geplande uitgaven voor 2014 en verder hebben betrekking op aankopen in de geluidssloopzones, klachtenafhandeling en de behandeling en uitbetaling van schadeclaims.
Overige opdrachten
1. Uitvoering Luchtvaartnota en de Alderstafels
Het Nederlandse mainportbeleid is gericht op een selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol, in samenhang met de ontwikkeling van de regionale luchthavens van nationale betekenis. In overleg met stakeholders worden kaders ontwikkeld om in Nederland een ontwikkeling van de luchtvaart mogelijk te maken die enerzijds bijdraagt aan de economische potentie en welvaartsgroei van ons land en anderzijds tegemoet komt aan de wens van leefbaarheid en duurzaamheid. In de Luchtvaartnota is het beleidsveld in samenhang geschetst voor zowel de korte als langere termijn. In de (uitvoeringsagenda bij de) Actualisatiebrief Luchtvaartnota (Kamerstukken II, 2010/11, 31 936, nr. 27) is een specificatie van beleidselementen opgenomen. Naast versterking van het nationale luchthavennetwerk dient de ontwikkeling van die regionale luchthavens ook ter versterking van de economische ontwikkeling van die regio’s. Conform het Aldersakkoord uit 2008 wordt voor 70.000 vliegtuigbewegingen ruimte gezocht op de regionale luchthavens, in het bijzonder Eindhoven en Lelystad. De Alderstafels Eindhoven en Lelystad zijn ingesteld met het doel om samen met de regio mogelijkheden hiervan te bezien. In 2011 is het Aldersadvies Eindhoven door het kabinet en de Tweede Kamer overgenomen. Voorjaar 2012 heeft de Alderstafel Lelystad haar advies uitgebracht. Het kabinet heeft besloten tot uitvoering van het advies waarbij de gecontroleerde ontwikkeling van Lelystad Airport in twee tranches centraal staat (zie ook de indicator «Creëren extra luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad»).
2. Evalueren Normen- en handhavingsstelsel
De evaluatie van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel heeft begin 2013 plaatsgevonden; hierbij is onder andere ingegaan op de bescherming voor de omgeving, de operationele uitvoerbaarheid van het nieuwe stelsel, de handhaafbaarheid en de begrijpelijkheid. Op grond van de evaluatie wordt in de tweede helft van 2013 een kabinetsreactie verwacht en besloten of het vigerende stelsel met handhavingpunten door het nieuwe stelsel wordt vervangen. Op grond van dat besluit zullen in 2014 de noodzakelijke wettelijke procedures worden doorlopen.
3. Beleidsonderzoek vliegveiligheid
Voor de uitvoering van de acties uit het uitvoeringsprogramma, onderdeel van de in 2011 vastgestelde Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 zijn middelen nodig voor beleidsonderzoek, voor de periodieke evaluatie van de effectiviteit van het gevoerde beleid (meldingsbereidheid voorvallen in de burgerluchtvaart, protocol preventie overmatig gebruik alcohol, drugs en medicijnen, meerjarig veiligheidsonderzoek Nederlandse luchtvaartsysteem) en voor de uitbouw en implementatie van veiligheidsmanagement in de luchtvaart(beleids-)keten.
4. Verminderen risico op vogelaanvaringen
In 2012 zijn de activiteiten om het risico op vogelaanvaringen rondom Schiphol te verminderen geïntensiveerd en onderling beter afgestemd. Hiertoe zijn door IenM meerjarige afspraken gemaakt met de regio, de sector en de milieuorganisaties. Deze meerjarige afspraken (tot 2017) zijn vastgelegd in een bestuurlijke overeenkomst, en omvatten de voorbereiding en uitwerking van maatregelen om de vogelaanvaringsproblematiek rondom Schiphol te verminderen door: ontwikkelen en toepassen van detectieapparatuur, extra maatregelen in het kader van het populatiebeheer en een aanscherping van de ruimtelijke beperkingen ten aanzien van de foerageer,- rust- en broedgebieden. In 2014 wordt gestart met een monitoring van de effectiviteit van deze maatregelen en worden indien noodzakelijk de maatregelen bijgesteld of geïntensiveerd.
5. Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking
Onderzoek in het kader van de luchtruimvisie betreft het ontwikkelen van een set van afwegingen voor het niveau en de omvang van dienstverlening voor alle (inter)nationale luchthavens en regionale vliegvelden in Nederland. Als onderzoekstappen in de ontwikkeling van een conceptuele schets kunnen worden onderscheiden: concretiseren van behoeftestelling en vormgeving eerste concept, opzet kwalitatief toetsingskader (bepalende Air Traffic Management (ATM)-systeem elementen, criteria voor wijze van ATM-dienstverlening), detaillering van kwantitatief toetsingskader, nadere vormgeving toetsingskader (incl. vastlegging van de belangrijkste veronderstellingen, ontwerpkeuzen en gebruiksmogelijkheden van het toetsingskader). Daarnaast worden middelen ingezet voor de toezichthoudende taken van de ACM, technische assistentie op het gebied van luchtvaartveiligheid voor het Caribische gebied en Oost-Afrika in de vorm van kennisoverdracht en training.
6. Luchthavens Caribisch Nederland
Dit betreft voornamelijk de voorbereidingskosten voor het uitvoeren van de masterplannen Bonaire, Saba en St. Eustatius. Als gevolg van de staatkundige hervorming van 10-10-2010, moeten de drie luchthavens op de eilanden Bonaire, Saba en St. Eustatius voldoen aan de minimale internationale regelgeving voor de vliegveiligheid (ICAO) die Nederland onderschrijft. Gebleken is dat de luchthavens op deze eilanden daar niet aan voldoen. Voor iedere luchthaven op de eilanden is een masterplan opgesteld. Deze masterplannen geven een overzicht van de huidige faciliteiten en infrastructuur en de tekortkomingen ten aanzien van de internationale regelgeving. Met uitvoering van de masterplannen worden de tekortkomingen weggewerkt. De voorbereidingskosten voor het uitvoeren van de masterplannen hebben betrekking op het sluiten van contracten met diverse partijen. Zo moeten bestekken gemaakt worden en vergunning en aanbestedingsprocedures worden doorlopen.
17.01.02 Subsidies
1. CROS en overige commissies regionaal overleg
IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen. Met als doel om hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen. De jaarlijkse bijdrage bedraagt maximaal € 0,262 mln. De luchthavens Eelde, Lelystad, Maastricht en Rotterdam kennen in 2014 eveneens commissies regionaal overleg, de bijdrage in 2014 bedraagt € 0,140 mln.
2. Versneld onderploegen graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen
Het Ministerie van IenM heeft in april 2012 het Convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol afgesloten. Met dit convenant is een vergoedingsregeling in het leven geroepen voor het versneld onderploegen van de graanresten na de oogst in een deel van de Haarlemmermeerpolder. De betreffende boeren ontvangen hiervoor een vergoeding per hectare versneld ondergewerkte graanakker. De vergoeding is gebaseerd op de inkomstenderving vanwege het onderploegen van het stro, extra kosten die de boeren moeten maken en een medewerkingvergoeding. De deelnemende boeren verplichten zich al hun geteelde graan binnen het werkingsgebied versneld onder te werken. De totale vergoeding zal in 2013 maximaal € 1,7 mln bedragen. Dit is budgettair bij eerste suppletoire wet geregeld.
3. KDC
De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) levert kennis om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In het KDC werken de partners KLM, Schiphol en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) samen met universiteiten en kennisinstellingen om de Schiphol operatie te innoveren. IenM draagt financieel bij aan het KDC, hiervoor is voor 2014 een bedrag van € 0,9 mln begroot.
4. Luchthaven Twente
Het Rijk heeft in de Luchtvaartnota aangegeven voorstander te zijn van de ontwikkeling van de luchthaven Twente, mits daarvoor een marktpartij gevonden kan worden. Inmiddels is een marktpartij gevonden. Onder voorwaarden wordt een bijdrage verstrekt om voor de eerste vijf jaar na start van de daadwerkelijke verlening van luchtverkeersleiding de tekorten op de exploitatie van luchtverkeersdienstverlening af te dekken. De Tweede Kamer is hierover in mei 2013 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2012/13, 31 936 nr. 141). De bijdrage voor de Luchthaven Twente bedraagt maximaal € 4,6 mln (netto contante waarde 2014). De bedragen zullen jaarlijks verstrekt worden.
17.01.03 Bijdrage aan agentschappen
RWS
Dit betreft voornamelijk de bijdrage die aan RWS ter beschikking wordt gesteld voor de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland gericht op het wegwerken van de tekortkomingen ten aanzien van de internationale regelgeving.
Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI)
Dit betreft de bijdrage voor deelname aan de Impact and Science Group (ISG), een expertgroep van het Committee on Aviation Environmental Protection (CAEP) van ICAO.
17.01.05 Bijdrage aan internationale organisaties
Voor de jaarlijkse contributie aan de ICAO, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS17 en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) is in 2014 een bedrag begroot van € 1,2 mln, waarvan € 1 mln via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Beleidsartikel 18: Scheepvaart en Havens
Algemene Doelstelling
Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.
(Doen) uitvoeren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen.
Vanuit de Begroting hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 18) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer.
RWS voert als beheerder het beheer en onderhoud uit. De uitgaven aan beheer en onderhoud worden verantwoord op het Infrastructuurfonds (artikel 15).
Regisseren
De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering, waaronder het toezicht op de uitvoering, van de wet- en regelgeving (zowel de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als de ILT) van het maritiem beleid. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:
-
• De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert internationaal (bijvoorbeeld in internationale gremia als de Europese Raad van transportministers) en regionaal voor deze normen, ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van International Maritime Organisation (IMO) en Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als (European Maritime Safety Agency (EMSA) en andere organisaties;
-
• Daarnaast wordt mede uit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd;
-
• IenM zorgt voor »state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security;
-
• Met de programma’s Beter Benutten en Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen stimuleert de Minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut;
-
• De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot maritiem beleid;
-
• Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor scheepvaart en havens opgenomen. In productartikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.
Realisatie 2009 | Realisatie 2010 | Streefwaarde 2010 | Realisatie 2011 | Streefwaarde 2012 | Realisatie 2012 | Streefwaarde 2013 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdtransportas | 75% | 68% | 80% | 67% | 85% | 68% | 85% |
Hoofdvaarweg | 85% | 81% | 75% | 79% | 75% | 78% | 75% |
Overige vaarweg | 90% | 88% | 70% | 92% | 70% | 93% | 70% |
Bron: RWS/Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS), 2013
De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden (68 procent in plaats van 85 procent). Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een combinatie van storingen, benodigde onderhoudswerkzaamheden en capaciteitsproblemen op de Zeeuwse achterlandverbindingen. Voor de sluizen op die corridor lopen dan ook MIRT-studies, gericht op het verbeteren van de toekomstige capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren overall gezien wel ruim voldoende.
Kengetallen
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal Nederlandse Zeehavens | 45,9 | 44,4 | 44,9 | 44,9 | 44,2 | 44,5 | 45,0 | 46,9 | 47,8 | 47,2 | 47,9 |
Mainport Rotterdam | 35,6 | 34,5 | 34,6 | 34,9 | 33,8 | 34,2 | 34,4 | 36,0 | 37,0 | 36,3 | 37,0 |
Overige Nederlandse Zeehavens | 10,3 | 9,9 | 10,3 | 10,0 | 10,4 | 10,4 | 10,6 | 10,9 | 10,8 | 10,9 | 10,9 |
Bron: 2002–2010 Nationale Havenraad, 2011/12 IenM
Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest Europese havenrange (de zogenaamde Hamburg-Le Havre range). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range») ten minste te handhaven. Met uitzondering van een lichte daling van het marktaandeel in 2011, is het marktaandeel sinds 2008 aanzienlijk gestegen. Met name Mainport Rotterdam heeft de laatste jaren marktaandeel gewonnen ten opzichte van de voornaamste concurrenten.
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag2 | ||||||||
Aantallen | ||||||||
Handelsvaart | 570 | 574 | 566 | 640 | 688 | 725 | 770 | 800 |
Zeesleepvaart | 164 | 174 | 212 | 222 | 222 | 249 | 263 | 247 |
Waterbouw | 151 | 148 | 139 | 118 | 121 | 120 | 127 | 169 |
Totaal | 885 | 896 | 917 | 980 | 1.031 | 1.094 | 1.160 | 1.216 |
Bruto tonnage | ||||||||
Handelsvaart | 4.932 | 5.031 | 5.114 | 5.980 | 6.313 | 6.075 | 6.886 | 6.740 |
Zeesleepvaart | 178 | 181 | 243 | 264 | 237 | 310 | 307 | 362 |
Waterbouw | 498 | 509 | 477 | 375 | 441 | 450 | 494 | 531 |
Totaal | 5.608 | 5.721 | 5.834 | 6.619 | 6.991 | 6.835 | 7.687 | 7.633 |
van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer3 | ||||||||
Aantallen | ||||||||
Handelsvaart | 375 | 434 | 462 | 395 | 410 | 433 | 422 | 408 |
Zeesleepvaart | 329 | 284 | 332 | 358 | 406 | 459 | 456 | 477 |
Waterbouw | 37 | 39 | 45 | 52 | 66 | 63 | 55 | 55 |
Totaal | 741 | 757 | 839 | 805 | 882 | 955 | 933 | 940 |
Bruto tonnage | ||||||||
Handelsvaart | 4.692 | 5.566 | 6.278 | 4.542 | 5.057 | 5.259 | 5.232 | 5.072 |
Zeesleepvaart | 2.704 | 2.782 | 1.903 | 1.423 | 1.217 | 1.011 | 1.298 | 1.640 |
Waterbouw | 99 | 102 | 122 | 184 | 225 | 251 | 210 | 264 |
Totaal | 7.495 | 8.450 | 8.303 | 6.149 | 6.499 | 6.521 | 6.740 | 6.976 |
Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse of buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.
Aantal scheepvaartongevallen (inclusief visservaartuigen en recreatievaart) op het Nederlandse deel van de Noordzee (Nederlandse en buitenlandse vlag) | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
Zeer ernstige scheepvaartongevallen | 1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 | 4 |
Ernstige scheepvaartongevallen | 7 | 4 | 2 | 6 | 3 | 7 | 9 | 4 | |
Totaal | 8 | 5 | 3 | 6 | 3 | 8 | 10 | 4 | |
Aantal significante ongevallen2 met schepen op de Nederlandse binnenwateren | |||||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
Aantal significante scheepsongevallen | 117 | 96 | 123 | 150 | 127 | 121 | 164 | 159 | 161 |
Aantal doden en gewonden op schepen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag) | |||||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
Aantal doden | 4 | 7 | 3 | 4 | 4 | 4 | 4 | 8 | 4 |
Aantal gewonden | 29 | 49 | 54 | 30 | 51 | 56 | 45 | 63 | 58 |
Bron: RWS, 2013
Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.
Toelichting: Er zijn in 2012 uitzonderlijk veel dodelijke slachtoffers gevallen. Bij het zinken van het koopvaardijschip Baltic Ace als gevolg van een aanvaring vielen 11 dodelijke slachtoffers, daarnaast zijn 2 dodelijke slachtoffers gevallen nadat ze over boord zijn geslagen van een koopvaardijschip. Het is nog te vroeg om hier conclusies over de ontwikkeling van de veiligheid op de Noordzee aan te verbinden.
Beleidswijzigingen
Het maritieme beleid zoals weergegeven in de diverse maritieme beleidsbrieven en met het Parlement besproken, wordt gecontinueerd.
De bezuinigingen op het infrastructuurfonds hebben geleid tot temporisering van de uitvoering van meerdere vaarwegprojecten. De gevolgen daarvan zijn aan de Tweede Kamer gemeld in Kamerstukken II, 33 400 A, nr. 48 en 33 400 A, nr. 52.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 6.357 | 5.451 | 4.963 | 4.752 | 4.929 | 4.923 | 4.922 | |
Uitgaven | 6.212 | 7.513 | 5.303 | 4.752 | 4.929 | 4.923 | 4.922 | |
Waarvan juridisch verplicht | 71% | |||||||
18.01 | Scheepvaart en havens | 6.212 | 7.513 | 5.303 | 4.752 | 4.929 | 4.923 | 4.922 |
18.01.01 | Opdrachten | 778 | 3.126 | 2.302 | 2.091 | 2.268 | 2.262 | 2.261 |
18.01.02 | Subsidies | 2.705 | 1.726 | 340 | ||||
18.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 1.840 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | 1.705 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 1.840 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | 1.705 | |
18.01.05 | Bijdragen aan internationale organisaties | 889 | 956 | 956 | 956 | 956 | 956 | 956 |
Ontvangsten | 0 | 97 |
Extracomptabele verwijzingen
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds | 863.050 | 770.276 | 730.988 | 651.695 | 640.546 | |
Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds | 32.113 | 6.676 | 7.530 | 14.510 | ||
Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds | 895.163 | 776.952 | 738.518 | 666.205 | 640.546 | |
waarvan | ||||||
15.01 | Verkeersmanagement | 13.819 | 12.263 | 13.122 | 13.122 | 13.122 |
15.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 402.465 | 413.012 | 324.217 | 256.929 | 218.659 |
15.03 | Aanleg | 251.537 | 134.210 | 184.817 | 178.691 | 192.047 |
15.06 | Netwerkgebonden kosten HVWN | 238.793 | 227.191 | 225.146 | 223.351 | 221.780 |
15.07 | Investeringsruimte | – 11.451 | – 9.724 | – 8.784 | – 5.888 | – 5.062 |
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 (PMR) van het Infrastructuurfonds | 18.095 | 17.562 | 16.104 | 15.126 | 2.665 |
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.03 (Intermodaal Vervoer) van het Infrastructuurfonds | 5.965 | 3.057 |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verlaging lastendruk op ondernemingen | |||||||
Willekeurige afschrijving zeeschepen | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 |
Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting) | 82 | 84 | 85 | 87 | 88 | 90 | 92 |
Verlaging lastendruk op arbeid | |||||||
Afdrachtvermindering zeevaart | 106 | 106 | 108 | 109 | 111 | 112 | 113 |
Accijnzen | |||||||
Vrijstelling communautaire wateren | 832 | 798 | 812 | 825 | 842 | 858 | 874 |
Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2014
18.01 Scheepvaart en havens
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor het subsidieoverzicht), de bijdrage aan agentschappen (voor 14,1 fte capaciteitsinzet RWS) en de bijdrage aan internationale organisaties (jaarlijkse contributie aan CCR, IMO, IALA en Donaukommission) zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de bijdragen aan agentschappen en internationale organisaties hebben een structureel karakter.
Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van aangegane verplichtingen voor onder meer de uitvoering van toezichtstaken door de ACM, de uitvoering van inningstaken betreffende het VBS tarief door de Belastingdienst/douane en de monitoring van maritieme indicatoren en kengetallen.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor beleidsonderzoek gericht op onder meer zeevaart, havens en Caribisch Nederland en overgangsbepalingen Reglement onderzoek Schepen op de Rijn (Rosr).
18.01.01 Opdrachten
Toelichting op de financiële instrumenten
-
• Het Ministerie draagt financieel bij aan de ACM voor het uitvoeren van toezicht op het loodswezen.
-
• Voor beleidswerk gericht op havens (onder andere havensamenwerking) en Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is het benodigde budget gereserveerd.
-
• Ontwikkeling van een «web based toolkit» helpt vervoerende en verladende bedrijven bij het opstellen en beoordelen van de in de EU verplichte security plannen.
-
• Als vlaggen-, kust- en havenstaat zet Nederland in IMO- en EU-verband in op verbetering van het stelsel van regelgeving (bij voorkeur door optimaliseren bestaande regelgeving). En onderbouwt dit met gedegen onderzoeken naar de effecten.
-
• De concurrentiepositie van het maritieme cluster vereist de implementatie van verdragen, een gelijk speelveld en vermindering van de administratieve lasten. De inzet richt zich bijvoorbeeld op een Europese maritieme ruimte zonder grenzen, de bevordering van de aanwas in het maritieme onderwijs, het monitoren van de arbeidsmarkt en het faciliteren van verbetering van de efficiency van bemanningen. Hiervoor wordt beleidsinformatie verzameld en onderzoek verricht.
18.01.02 Subsidies
Een grotere instroom in het nautisch onderwijs is voor een voldoende aanbod van zeevarenden gewenst. IenM betaalt mee aan kennismakingstages voor potentiële studenten. Dit heeft een positief effect op de wervingskracht van het nautische onderwijs.
18.01.03 Bijdrage aan agentschappen Scheepvaart en havens
In het kader van het BeleidsOndersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd. In totaal doet de directie maritiem een beroep op 14,1 fte van RWS voor deze taken, voornamelijk voor taken op het terrein van de binnenvaart.
18.01.05 Bijdrage aan internationale organisatie en medeoverheden Scheepvaart en havens
Vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gelden betaalt Nederland circa € 0,5 mln contributie aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en circa € 0,4 mln contributie aan de International Maritime Organisation (IMO) conform verdragsverplichtingen.
Beleidsartikel 19: Klimaat
Algemene Doelstelling
Klimaatverandering door menselijk handelen tegen gaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Beperking van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, waaronder lagere energiekosten.
Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:
-
• Het door Nederland nakomen van de in UNFCCC18 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.
-
• De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.
-
• De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.
-
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).
Stimuleren
Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:
-
• Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatbrief en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen. Green Deals en financiële incentives dragen hieraan bij.
-
• Via de Lokale Klimaatagenda, initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.
-
• De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen, wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA19/Vamil20 en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt.
-
• Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.
-
• De jaardoelstelling voor hernieuwbare energie in de vervoersector door middel van een verplichting voor degenen die biobrandstoffen op de markt brengen en het verbreden van de toepassing van hernieuwbare energie naar de luchtvaart en binnenvaart.
Financieren
De Minister van IenM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM), één van de zogenoemde flexibele mechanismen van het Kyoto Protocol. De flexibele instrumenten bieden de mogelijkheid om emissiereducties (CER’s) ten behoeve van de nationale reductiedoelstelling in een ander land te behalen. Hoofddoelstelling van CDM is om zoveel mogelijk CER’s aan te kopen als nodig om de Nederlandse verplichtingen onder het Kyoto Protocol na te kunnen komen.
Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Verantwoordelijk Ministerie | Nieuwe raming (Mton) | Verwachtte realisatie (Mton) | |
---|---|---|---|
CO2 industrie en energie | EZ | 8,5 | 10,7 |
CO2 verkeer en vervoer | IenM | 33,8 | 35,5 |
CO2 gebouwde omgeving | BZK | 25,1 | 22,5 |
CO2 land- en tuinbouw | EZ | 6,6 | 5,75 |
Overige CO2 broeikasgasssen landbouw | EZ | 15,8 | 16 |
Resterende overige broeikasgassen | IenM | 9,7 | 8,8 |
Totaal | 99,5 | 99,25 |
Bron: Actualisatie van de Referentie Raming Energie en Emissies (actualisatie 2012, ECN/PBL, tabel 3.1 op blz. 25).
Toelichting: de doelstelling voor de totale niet-ETS in 2020 is 105 Mton CO2-eq. Inclusief het extra beleid van huidige kabinet zijn de verwachte emissies in 2020 minder dan 100 Mton. Hiermee ligt Nederland goed op koers voor de 2020 doelstelling.
In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het Ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat de reserveruimte (het verschil tussen de doelstelling en de raming) om deze tegenvaller op te vangen.
Op dit moment is het beeld dat overschrijdingen met name veroorzaakt zijn door een betere monitoring (beter «meten») en nieuwe aannames over autonome ontwikkelingen zoals de economie en de demografie. Van beleidsveroorzaakte tegenvallers is niet of nauwelijks sprake.
Verplichtingen | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Oud | 2 | 3,25 | 3,75 | 4 | 4,25 | 4,5 | 5 | 5,5 | 6,25 | 7 | 7,75 | 8,5 | 9,25 | 10 |
Nieuw | 4,5 | 5 | 5,5 | |||||||||||
Realisatie | 2 | 3,26 | 3,75 | 4,01 | 4,31 | 4,54 |
Bron: Brief aan Tweede Kamer, kenmerk IenM/BSK-2012/16016, d.d. 9 maart 2012 (Kamerstukken II 2011–2012, 32 813, nr. 17) en de NEa rapportage hernieuwbare energie 2012.
Toelichting: Voor de jaren 2015 tot en met 2019 waren formeel nog geen verplichtingen vastgelegd, maar lineaire interpolatie tussen 2015 en 2020 leidt in de oude situatie tot een groei van 0,75 procent per jaar. Op dit moment is nog volop discussie in het kader van ILUC (Indirect Land Use Change) en Tweede Kamer over het groeipad; in september 2013 bij het AO Duurzaamheid komt daarover meer duidelijkheid. Ter voorbereiding op dit AO zal in augustus 2013 een brief aan de Tweede Kamer worden gezonden met de NEa rapportage 2012 over hernieuwbare energie als bijlage.
Beleidswijzigingen
Met het uitbrengen van de Roadmap Klimaat is de basis gelegd voor een ambitieus en vernieuwend klimaatmitigatie en adaptatiebeleid gericht op een klimaatneutrale en klimaatbestendige economie voor 2050 met een tussendoel voor 2030. Het onder auspiciën van de SER gesloten Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei geeft een belangrijke impuls voor uitwerking van de Roadmap. Het kabinet zal de Tweede Kamer over de Roadmap nader informeren.
In Europa zet de Minister van IenM in op het vaststellen van een ambitieuze Europese klimaatdoelstelling voor 2030 en een bijbehorend robuust pakket van maatregelen waarmee de 2030 broeikasgasdoelstelling gerealiseerd zou kunnen worden. Als hoeksteen van dit beleid ziet Nederland een versterkt emissiehandelssysteem (ETS) dat zorgt voor (nog) minder CO2 uitstoot en dat tegelijkertijd investeringen in koolstofarme technologieën bevordert. Daarvoor moet het emissieplafond na 2020 worden aangescherpt. Een hogere jaarlijkse reductiefactor van het ETS-plafond sluit immers het meest aan bij het langere termijn pad, op weg naar 2050. In 2014 start het proces om te komen tot verdere versterking van het emissiehandelssysteem. Mogelijkerwijs komt de Europese Commissie in 2014 met wetgevingsvoorstellen.
IenM zet zijn werk aan de ontwikkeling van een nieuwe effectief mondiaal klimaatarrangement voort. Tijdens de klimaattop in Doha is afgesproken dat de onderhandelingstekst hierover eind december 2014 gereed moet zijn, zodat de nieuwe overeenkomst in 2015 kan worden afgerond en vanaf 2020 in werking kan treden. In de onderhandelingen richting de klimaatconferentie in Warschau, eind 2013 en in de «Cartagena Dialoog» brengt Nederland ideeën in voor een effectief nieuw klimaatarrangement. Het bedrijfsleven en andere niet-statelijke actoren worden betrokken bij de invulling van het nieuwe arrangement.
De Routekaart Duurzame Mobiliteit schetst het perspectief om in 2050 voor de sectoren verkeer en vervoer tot een reductie van 60 procent CO2-emissie ten opzichte van 1990 te komen. Tegen de achtergrond dat het harde tussendoel voor 2020, namelijk beperking van de CO2-uitstoot van de transportsector (exclusief zeescheepvaart en luchtvaart) tot 35,5 Mton, met lopend beleid wordt gehaald, geeft dit ruimte om samen met de sector in 2014 een ambitieus werkprogramma voor uitvoering van de routekaart te presenteren.
In 2020 moet de sector verkeer en vervoer 10 procent van het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen inzetten. Biobrandstoffen maken daar deel van uit. De inzet is om het aandeel conventionele biobrandstoffen tot 5 procent te maximeren (verwacht wordt dat deze limiet in 2015 kan worden geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving) ten faveure van inzet van geavanceerde duurzame biobrandstoffen. Om de fraudegevoeligheid van die brandstoffen te beheersen, wordt in 2014 op basis van het in 2013 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel voor inrichting van het biobrandstoffenregister, de bouw van dit register aanbesteed zodat dit vanaf 2015 operationeel is.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 6.983 | 32.374 | 50.581 | 50.103 | 48.249 | 48.550 | 48.065 | |
Uitgaven | 136.953 | 96.635 | 59.422 | 54.127 | 49.691 | 48.550 | 48.065 | |
Waarvan juridisch verplicht | 82% | |||||||
19.01 | Klimaat | 15.169 | 15.198 | 19.969 | 20.576 | 14.780 | 14.512 | 14.177 |
19.01.01 | Opdrachten | 1.590 | 2.169 | 5.759 | 5.101 | 4.950 | 5.752 | 5.559 |
19.01.02 | Subsidies | 5.926 | 3.973 | 3.185 | 5.300 | – | – | – |
19.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 7.653 | 9.056 | 11.025 | 10.175 | 9.830 | 8.760 | 8.618 |
– Waarvan bijdrage aan NEa | 5.187 | 7.894 | 7.073 | 6.977 | 6.882 | 6.740 | ||
– Waarvan bijdrage aan KNMI | 261 | 218 | 218 | 218 | 218 | 218 | ||
– Waarvan bijdrage aan RWS | 3.608 | 2.913 | 2.884 | 2.635 | 1.660 | 1.660 | ||
19.02 | Internationaal beleid, coordinatie en samenwerking | 121.784 | 81.437 | 39.453 | 33.551 | 34.911 | 34.038 | 33.888 |
19.02.01 | Opdrachten | 118.653 | 75.038 | 9.181 | 7.110 | 7.978 | 7.475 | 7.471 |
– Uitvoering CDM | 48.951 | 31.686 | 2.806 | |||||
– RIVM | 30.385 | 28.609 | ||||||
– AgNL | 37.816 | 9.887 | ||||||
– Overige opdrachten | 1.501 | 4.856 | 6.375 | 7.110 | 7.978 | 7.475 | 7.471 | |
19.02.03 | Bijdrage aan agentschappen | – | 3.258 | 26.737 | 23.611 | 24.308 | 23.939 | 23.793 |
– Waarvan bijdrage aan RWS | 3.258 | 188 | 100 | 100 | 100 | 100 | ||
– Waarvan bijdrage aan RIVM | 25.527 | 23.509 | 24.206 | 23.837 | 23.691 | |||
– Waarvan bijdrage aan AgNL | 1.022 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||
19.02.05 | Bijdrage aan internationale organisaties | 3.131 | 3.141 | 3.535 | 2.830 | 2.625 | 2.624 | 2.624 |
Ontvangsten | 26.243 | 121.639 | 200.000 | 200.000 | 200.000 | 200.000 | 200.000 |
Extracomptabele verwijzingen
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verlaging lastendruk op ondernemingen | |||||||
VAMIL | 33 | 24 | 30 | 30 | 30 | 30 | 30 |
Milieu-investeringsaftrek (MIA) | 76 | 101 | 101 | 101 | 101 | 101 | 101 |
Verlaging lastendruk op arbeid | |||||||
Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto's | 323 | 407 | 467 | 409 | 367 | 328 | 289 |
Energiebelasting | |||||||
Teruggaaf kerkgebouwen | 7 | 8 | 8 | 8 | 9 | 9 | 9 |
Teruggaaf non-profit | 28 | 34 | 35 | 36 | 38 | 39 | 41 |
Vrijstellingen grootverbruik in de energiebelasting | 8 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 |
Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2014
19.01 Klimaat
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en agentschapsbijdragen zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de agentschapbijdragen hebben een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van klimaat en duurzame mobiliteit.
19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
De uitfinanciering van de in voorgaande jaren aangegane verplichtingen in het kader van de uitvoering van het Clean Development Mechanism en de opdrachten 2014 aan AgentschapNL (AgNL) en RIVM zijn juridisch verplicht. Deze bijdragen hebben een structureel karakter. De bijdrage aan internationale organisaties is grotendeels juridisch verplicht. Het betreft hier uitgaven op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken. Deels zijn deze structureel van aard.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor opdrachten die worden verstrekt voor wetenschappelijk internationaal klimaatonderzoek, onderzoekprogramma’s en bijdragen aan (intern)nationale organisaties die een bijdrage leveren aan de internationale beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu.
19.01 Klimaat
Toelichting op de financiële instrumenten
19.01.01 Opdrachten
Het Ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen klimaat, duurzame mobiliteit en industrie.
19.01.02 Subsidies
In het verleden heeft het Ministerie van IenM subsidies aan bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere overheden verstrekt, waarvan in de jaren tot en met 2015 nog de laatste betalingen moeten plaatsvinden. Het betreft subsidies in het kader van Lokale Klimaatinitiatieven, milieutechnologie en duurzame mobiliteit.
19.01.03 Bijdrage aan agentschappen
NEa
Jaarlijks verstrekt het Ministerie van IenM een opdracht aan de NEa voor de uitvoering van alle werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.
Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI)
Het KNMI verricht diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change ).
RWS
Betreft hier werkzaamheden die door RWS worden uitgevoerd. Het gaat met name om de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) alsmede het leveren van technische expertise bij de reductie van overige broeikasgassen.
19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten
Uitvoering CDM
De uitgaven voor het Clean Development Mechanism betreffen de betalingen aan financiële instellingen voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism. Deze instellingen doen in opdracht van het Ministerie van IenM aankopen voor de levering van emissierechten (CER’s), waarmee Nederland een deel van de verplichtingen onder het Kyoto Procol kan nakomen.
RIVM en AgNL
Zie toelichting bij 19.02.03 Bijdrage aan agentschappen. Vanaf 2014 worden betreffende middelen hieronder geschaard.
Overige opdrachten
Het Ministerie van IenM verstrekt aan nationale en internationale wetenschappelijke instellingen onderzoeksopdrachten onder andere op het gebied van de klimaatverandering, duurzame productie en consumptie en de inzet van biobrandstoffen. Ook worden de middelen aangewend voor het in Europees verband uitwerken van de EU-roadmap-2050. Tevens worden middelen aangewend voor activiteiten in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfslevensmissies en het ondersteunen en faciliteren van de delegaties bij internationale bijeenkomsten.
Daarnaast wordt de deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van INTERREG bevorderd. INTERREG is een Europese subsidieregeling, waarbinnen partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. Met de beschikbare middelen worden onder andere voorlichtings- en contactbijeenkomsten voor (potentiële) projectindieners gefinancierd, studies uitgevoerd en betalingen op subsidieregelingen uit voorgaande jaren verricht.
Tenslotte worden middelen ingezet voor de financiering van de MKBA’s. Jaarlijks worden thema’s geselecteerd en geanalyseerd op maatschappelijke kosten-baten, kosteneffectiviteit of herdefiniëring van de rol van het Rijk, mede in het licht van de ambitie van de Regering tot minder regels en een andere rol van de overheid en worden opdrachten verstrekt die gericht zijn op het leveren van economische adviezen op het terrein van milieu.
19.02.03 Bijdrage aan agentschappen
RWS
Dit betreft de agentschapsbijdrage voor de RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving).
RIVM en AgNL
IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het AgNL (uitvoering van subsidieregelingen en ander beleidsondersteunende werkzaamheden) en het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek).
19.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties
Het Ministerie van IenM is op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken gehouden om financiële bijdragen toe te kennen aan internationale organisaties. Het betreft onder andere het Verdrag van Aarhus, het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag, het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan en het Montreal Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag aantasten. Daarnaast is IenM gebonden om een aantal contributieverplichtingen na te komen. Het betreffen onder andere de UNEP12-contributie, de contributie International Transaction Log UNFCCC en een contributie wegens het lidmaatschap International Transport Forum ITF.
Naast deze financiële bijdragen heeft de Minister van IenM de discretionaire bevoegdheid om financiële bijdragen toe te kennen voor activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de beleidsprioriteiten.
19.09 Ontvangsten
De opgenomen ontvangsten betreffen de geraamde opbrengsten van de verkoop van CO2-emissierechten, als onderdeel van het Europese Emissions Trading System (EU ETS).
Beleidsartikel 20: Lucht en geluid
Algemene Doelstelling
Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Om qua luchtkwaliteit een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:
-
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om schadelijke luchtemissies door de verkeersector (auto’s, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan.
-
• De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.
-
• De reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies.
-
• Met de implementatie van de vernieuwde geluidregelgeving (wet SWUNG21) wordt een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen beoogd. Swung-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Hinder door trillingen (vooral bij spoorprojecten van belang) zal door wettelijke normstelling worden tegengegaan. Aan lagere overheden worden subsidiemiddelen ter beschikking gesteld om deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.
Stimuleren
Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:
-
• Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot succesvolle uitvoering te brengen.
-
• Schonere en stillere voertuigen. Dit gebeurt door samen met de verkeerssector een strategie te ontwikkelen, een internationale normering van voertuigen tot stand te brengen, een stabiel beleid gericht op de klimaatdoelen van 2050 te voeren, de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.
-
• Mede-overheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (fijn stof in 2011 en NO2 in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de Minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid. De Minister werkt aan een follow-up van het NSL om voorbereid te zijn op de implicaties van nieuwe Europese normen voor luchtkwaliteit in 2020.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Algemeen:
Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een monitoringsrapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring dient om de voortgang van de uitvoering van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. De monitoring betreft de ontwikkeling in de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen. Voor de meest recente monitor zie de bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 30 175 nr. 154.
t.g.v. Rijksinfrastructuur | t.g.v. andere infrastructuur | Totaal | |||
---|---|---|---|---|---|
aantal woningen | Rijkswegen (incl. betreffend deel A-lijst) | Spoorwegen | A-lijst | Overig | |
Totaal | 109.800 | 70.650 | 77.355 | 335.800 | 593.605 |
Uitgevoerd 1980–1990 (schatting) | 40.000 | 7.450 | – | 40.000 | 87.450 |
Uitgevoerd 1990 t/m 31-12-2011 | 58.302 | 16.238 | 48.650 | 36.721 | 159.911 |
Uitvoering 2012 | 113 | 272 | 3.000 | 1.012 | 4.397 |
Geplande uitvoering gereed 2013 | 115 | 1.315 | 3.000 | 1.560 | 5.990 |
Geplande uitvoering gereed 2014 | – | 690 | 3.000 | 810 | 4.500 |
Gepland restant per 31-12-2014 | 11.270 | 44.685 | 19.705 | 255.697 | 331.357 |
Gepland restant per 31-12-2020 | – | – | nnb | nnb | nnb |
Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai, april 2013
Toelichting bij tabel:
-
• Geplande uitvoering Rijksinfrastructuur 2014 is exclusief resultaten Meerjarenprogramma Geluidssanering (spoor) en Programma Lucht- en Geluidmaatregelen (wegen).
-
• Uitvoering en geplande uitvoering van de A-lijst betreft een aanname op basis van beschikbare budgetten; voortgangsgegevens zijn niet centraal beschikbaar
-
• Geplande uitvoering «Overig» is gebaseerd op subsidieplanning Bureau Sanering Verkeerslawaai.
1990 | 2000 | 2005 | 2010 | 2010 | 2010 | 2011 | 20141 | 2020 | 2020 | 2030 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gotenburg Protocol | NEC-Richtlijn | Realisatie | Raming | Raming | Reductie percentage voor Nederland t.o.v. 2005 (als plafond in kton) | Raming | |||||
SO2 | 192 | 73 | 64 | 34 | 50 | 50 | 34 | 36 | 35 | 28% (46) | 32 |
NOx | 566 | 394 | 337 | 274 | 266 | 260 | 259 | 236 | 180 | 45% (185) | 160 |
NH3 | 355 | 161 | 141 | 122 | 128 | 128 | 119 | 115 | 109 | 13% (122) | 110 |
NM VOS2 | 477 | 233 | 169 | 145 | 191 | 185 | 144 | 148 | 149 | 8% (155) | 158 |
PM2.5 | 44 | 24 | 19 | 15 | 14 | 14 | 12 | 37% (12) | 11 |
Bron: informatie over gerealiseerde emissies is afkomstig uit: Emissions of transboundary air pollutants in the Netherlands 1990–2011. Informative Inventory Report 2013 (pagina 20, tabel 2.1). De geraamde emissies komen uit de Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012. Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030 (pagina 66–67, tabel B4.6). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.
Toelichting bij tabel:
Voor wat betreft de emissieplafonds geldt dat begin mei 2012 in Genève de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen zijn vastgesteld. Het betreft aanpassing van het zogenaamde Gothenburg protocol. Enigszins complicerend is dat er, in tegenstelling tot het bestaande protocol alsook de National Emission Ceiling (NEC) richtlijn, geen emissieplafonds zijn opgenomen, maar reductiepercentages. Het referentiejaar voor die reducties is 2005 en de doelstellingen betreffen reductiepercentages die in 2020 dienen te zijn gerealiseerd. Naast voorgaande verandering geldt dat aan de bestaande stoffenlijst (NOx, SO2, NH3 en VOS) ook fijn stof (PM2.5) is toegevoegd.
1990 | 2000 | 2005 | 2010 | 2011 | 20143 | 2020 | 2030 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Realisatie | Raming | Raming | Raming | |
NOx | 327 | 239 | 198 | 164 | 159 | 139 | 97 | 79 |
SO2 | 18 | 9 | 6 | 1,2 | 0,4 | 0,4 | 0,3 | 0,3 |
PM2,5 | 19 | 13 | 10 | 7 | 7 | 5 | 3 | 3 |
NH3 | 1 | 2,6 | 2,6 | 2,5 | 2,6 | 2,5 | 2,5 | 2,4 |
NMVOS2 | 190 | 77 | 45 | 32 | 31 | 29 | 28 | 26 |
CO2 (Mton) | 30 | 37 | 39 | 38 | 38 | 374 | 355 | 345 |
Bron: Informatie over gerealiseerde emissies is afkomstig uit: Emissions of transboundary air pollutants in the Netherlands 1990–2011. Informative Inventory Report 2013 (pagina 20, tabel 2.1).
De geraamde emissies komen uit de Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012.
Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030 (pagina 66–67, tabel B4.6).
De Ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.
Toelichting bij tabel:
1 Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart.
2 NMVOS – Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan
3 Inschatting op basis van verwachte ontwikkelingen in de emissies tussen 2011 en 2020.
4 Raming van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen 2011–2015, PBL, Den Haag 2011 in samenwerking met ECN
5 Referentieraming energieën emissies: actualisatie 2012, PBL, Den Haag 2012 in samenwerking met ECN.
2005 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2015 | 2020 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
EU | 164.4 | 145.7 | 140.3 | n.v.t. | n.v.t. | 130 | 95 |
Nederland | 169.9 | 146.9 | 135.8 | 126.2 | 118,5 |
Bron: European Environment Agency; zie pagina 19 van publicatie Monitoring CO2 emissions for new passenger cars in the EU: summary of data for 2012, EEA 30 april 2013.
Toelichting bij tabel:
-
• Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten leidde, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte naast een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015, een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2020, waarvan de technische en economische haalbaarheid nog moest worden bevestigd. Op 11 juli 2012 heeft de Europese Commissie bevestigd dat een CO2-norm van gemiddeld 95 g/km in 2020 inderdaad technisch en economisch haalbaar is. Deze norm is in 2009 op voorstel van Nederland aangenomen en zal er straks toe leiden dat de gemiddelde automobilist op jaarbasis zo’n € 340,– aan brandstofkosten bespaart.
-
• Alleen voor 2015 en 2020 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.
Beleidswijzigingen
De Europese Commissie komt in het najaar van 2013 met een voorstel voor herziening (aanscherping) van de Thematische Strategie Luchtverontreiniging en de Richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC). Op basis daarvan zullen de onderhandelingen over nieuw Europees luchtbeleid gaan plaatsvinden. Het Nederlandse standpunt zal worden bepaald aan de hand van de concrete voorstellen en de in 2013 uitgevoerde impact assessments en nationale kosten baten analyse. De Tweede Kamer wordt hierover in het laatste kwartaal van 2013 schriftelijk geïnformeerd. In het najaar wordt officieel duidelijk of de Europese Commissie in 2014 de wijziging van de regelgeving wil afronden of dat ze pas in 2014 gaat beginnen. Dit heeft te maken met de verkiezingen van het Europees Parlement in 2014.
In 2014 wordt een kabinetsbesluit tot verlengen van het NSL bij de Tweede Kamer ingediend.
Met de Ontwerpwetgeving SWUNG-2 wordt een start gemaakt. In 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek normering trillingen. Rond de zomer 2014 ontvangt de Tweede Kamer een brief over de mogelijkheden voor en effecten van eventuele normering voor trillingen.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 42.048 | 86.767 | 32.060 | 35.939 | 36.602 | 33.089 | 33.074 | |
Uitgaven | 58.562 | 88.379 | 49.383 | 43.526 | 36.602 | 33.089 | 33.074 | |
Waarvan juridisch verplicht | 95% | |||||||
20.01 | Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder | 58.562 | 88.379 | 49.383 | 43.526 | 36.602 | 33.089 | 33.074 |
20.01.01 | Opdrachten | 6.607 | 6.071 | 5.269 | 5.508 | 4.799 | 4.808 | 5.031 |
20.01.02 | Subsidies | 1.954 | 22.905 | 20.150 | 3.800 | |||
20.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 1.205 | 1.292 | 1.047 | 847 | 835 | 597 | |
– waarvan bijdrage aan RWS | 1.205 | 1.292 | 1.047 | 847 | 835 | 597 | ||
20.01.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 48.411 | 57.041 | 21.531 | 32.030 | 29.815 | 26.305 | 26.305 |
– NSL | 28.600 | 40.111 | 1.288 | 3.340 | ||||
– Wegverkeerlawaai | 19.533 | 15.118 | 19.764 | 28.690 | 29.815 | 26.305 | 26.305 | |
– Overige bijdrage medeoverheden | 278 | 1.812 | 479 | |||||
20.01.07 | Bekostiging | 1.590 | 1.157 | 1.141 | 1.141 | 1.141 | 1.141 | 1.141 |
Ontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage), alsmede de bijdragen aan medeoverheden in het kader van met name de wettelijke taken inzake de sanering van het wegverkeerslawaai en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten in de sfeer van de uitvoering van met name de geluidsanering en van de steekproefcontroleprogramma’s.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op de beleidsterreinen geluid en luchtkwaliteit.
20.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidhinder
Toelichting op de financiële instrumenten
20.01.01 Opdrachten
Het Ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen verkeersemissies, geluidhinder en luchtkwaliteit. Op het gebied van verkeersemissies worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van steekproefcontroleprogramma's door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) inzake voertuigemissies en voor het Expertisecentrum Milieuzones. Ten aanzien van het beleidsterrein geluidhinder gaat het met name om de opdrachtverlening aan het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), dat namens het Ministerie van IenM zorg draagt voor de uitvoering van de geluidsanering voor gemeentelijke en provinciale infrastructuur. Daarnaast is opdracht verstrekt aan het RIVM voor het Kenniscentrum Geluid.
20.01.02 Subsidies
Het Ministerie van IenM verstrekt subsidies in de aanschafkosten van nieuwe voertuigen, uitgerust met schone motoren, welke voldoen aan normen voor Euro-6 (taxi's en bestelauto's) respectievelijk Euro-VI (vrachtwagens en bussen).
20.01.03 Bijdrage aan agentschappen
RWS
De voornaamste werkzaamheden van RWS zijn de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) en de monitoring van duurzame mobiliteit.
20.01.04 Bijdrage aan medeoverheden
De uitgaven inzake het NSL betreffen de betalingen aan de provincies en gemeenten voor de uitvoering van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De uitvoering van het NSL en daarmee de betaling van het aandeel van het Rijk daarin, geschiedt in diverse tranches, conform de daarover met de medeoverheden gemaakte afspraken.
Bij het onderdeel wegverkeerslawaai gaat het om de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van saneringsmaatregelen met betrekking tot geluidhinder door het verkeer.
20.01.07 Bekostiging
Jaarlijks bekostigt het Ministerie van IenM een deel van het milieuonderzoeksprogramma van ECN te Petten. Over de invulling van dit programma worden afspraken gemaakt met ECN, mede om te borgen dat het onderzoek en de resultaten dienstbaar zijn in het kader van de beleidsontwikkeling en -onderbouwing door IenM.
Beleidsartikel 21: Duurzaamheid
Algemene Doelstelling
Bevorderen van de transitie naar een duurzame economie door het stimuleren van een verstandig gebruik van grondstoffen en versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de benodigde maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:
-
• Een transitie naar een circulaire economie, onder andere door uitvoering van het programma «Van Afval naar Grondstof»;
-
• In samenwerking met EZ stellen van grenzen aan de uitputting en aantasting van natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt via generieke en brongerichte maatregelen ter versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal;
-
• Het ontwikkelen van instrumenten om de waarde van biodiversiteit en natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer;
-
• Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen;
-
• Het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;
-
• Het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;
-
• Het beter benutten van duurzame functiecombinaties (infra, groen, et cetera) bij het opdrachtgeverschap voor aanleg en beheer van eigen gebieden. Ecosysteemdiensten (zoals watervasthoudend en zelfreinigend vermogen van de bodem, waterzuivering en natuurlijke plaagregulatie) vormen hiervoor een goede basis.
Stimuleren
Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenM duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere departementen verduurzaming door:
-
• Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren. Door het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden kan duurzaamheid een integraal onderdeel uitmaken van ieders afwegingen en besluiten;
-
• Samenwerking met andere organisaties die begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar maken voor (kleine) bedrijven en burgers;
-
• De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld Green Deals en ketenprojecten;
-
• Het stimuleren van duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door concrete projecten op het gebied van groene functiecombinaties mogelijk te maken. Hiervoor wordt kennis en informatie over het duurzaam gebruik ter beschikking gesteld door ondermeer het ontwikkelen van de «Digitale Atlas van het Natuurlijk Kapitaal», worden beslissingsondersteunende instrumenten aangeboden aan bedrijven en overheden en worden voorbeeldprojecten ondersteund.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Duurzame ontwikkeling kan op meerdere manieren inzichtelijk worden gemaakt. Wat betreft duurzaamheid in de Nederlandse samenleving zijn kengetallen te vinden in de Monitor Duurzaam Nederland (MDN) 2011 van het CPB, PBL, SCP en CBS, en in de CBS rapportage Green growth in the Netherlands 2011. Volgens planning zullen in 2014 aan de MDN ook indicatoren worden toegevoegd die meer gericht zijn op groene groei. Onderstaande grafiek laat kengetallen zien met betrekking tot de hoogwaardigheid van afvalverwerking.
Ontwikkeling in aanbod en toepassing van afval
Bron:LAP en RWS Leefomgeving.
Toelichting bij de grafiek:
In maart 2010 is het gewijzigde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) 2009–2021 van kracht geworden. In dat plan zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelen geformuleerd. De figuur laat verschillende prognoses uit het verleden zien van het afvalaanbod. Ook is het werkelijk afvalaanbod weergegeven. Het verschil tussen de drie afvalaanbodlijnen en de lijn «Werkelijke afvalhoeveelheid» geeft aan hoeveel preventie is bereikt. Verder is in de grafiek te zien hoeveel afval nuttig is toegepast (recycling + inzet van afval als brandstof), is verbrand als vorm van verwijdering en is gestort. Er zijn in het LAP, en dus bij dit kengetal, alleen (tussen)doelen voor de jaren 2015 en 2021 geformuleerd. Dat komt met name vanwege de verschillende looptijden tussen het treffen van maatregelen en het effect daarvan.
Beleidswijzigingen
De Minister van IenM geeft onder andere via de prioriteit «Van Afval Naar Grondstof» invulling aan de Groene Groei strategie van het kabinet. De beweging van afval naar grondstof wordt benut om een meer circulaire economie te realiseren. Dit vergt het duurzaam omgaan met natuurlijke bronnen (sustainable sourcing), het efficiënt omgaan met onze grondstoffen (resource efficiency), het slim ontwerpen van producten (eco-design en substitutie van niet duurzame materialen), voorwerpen langer en meerdere keren gebruiken (hergebruik en reparatie) en het optimaal benutten van reststromen. Hierbij hoort ook dat de functies van ecosystemen optimaal worden benut.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 5.188 | 13.891 | 12.707 | 13.541 | 16.155 | 16.056 | 15.935 | |
Uitgaven | 98.342 | 10.534 | 13.530 | 14.759 | 17.815 | 16.056 | 15.935 | |
Waarvan juridisch verplicht | 84% | |||||||
21.01 | Afval en duurzaamheidsagenda | 92.070 | 5.152 | |||||
21.01.01 | Opdrachten | 2.219 | 1.452 | |||||
– uitvoering AgNL | 380 | 0 | ||||||
– overige opdrachten | 1.839 | 1.452 | ||||||
21.01.02 | Subsidies | 89.851 | 1.059 | |||||
– Afvalfonds | 89.851 | 1.059 | ||||||
21.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 2.641 | ||||||
– waarvan bijdragen aan RWS | 2.641 | |||||||
21.02 | Preventie en milieugebruiksruimte | 3.088 | 2.014 | |||||
21.02.01 | Opdrachten | 3.088 | 1.644 | |||||
21.02.03 | Bijdrage aan agentschappen | 370 | ||||||
– waarvan bijdragen aan RWS | 370 | |||||||
21.03 | Ecosystemen en landbouw | 3.184 | 3.368 | |||||
21.03.01 | Opdrachten | 756 | 1.719 | |||||
21.03.02 | Subsidies | 2.378 | 959 | |||||
21.03.03 | Bijdrage aan agentschappen | 0 | 690 | |||||
– waarvan bijdragen aan RWS | 0 | 690 | ||||||
21.03.04 | Bijdragen aan Internationale organisaties en medeoverheden | 50 | 0 | |||||
21.04 | Duurzaamheidsinstrumentarium | 1.365 | 1.365 | 1.365 | 1.365 | 1.365 | ||
21.04.01 | Opdrachten | 1.171 | 1.171 | 1.171 | 1.171 | 1.171 | ||
21.04.03 | Bijdrage aan agentschappen | 194 | 194 | 194 | 194 | 194 | ||
– waarvan bijdragen aan RWS | 194 | 194 | 194 | 194 | 194 | |||
21.05 | Duurzame Productketens | 8.598 | 9.850 | 11.728 | 9.975 | 9.866 | ||
21.05.01 | Opdrachten | 5.478 | 6.730 | 8.608 | 6.855 | 6.746 | ||
21.05.02 | Subsidies | 520 | 520 | 520 | 520 | 520 | ||
21.05.03 | Bijdrage aan agentschappen | 2.600 | 2.600 | 2.600 | 2.600 | 2.600 | ||
-waarvan bijdragen aan RWS | 2.600 | 2.600 | 2.600 | 2.600 | 2.600 | |||
21.06 | Natuurlijk kapitaal | 3.567 | 3.544 | 4.722 | 4.716 | 4.704 | ||
21.06.01 | Opdrachten | 2.339 | 2.316 | 3.494 | 3.488 | 3.476 | ||
21.06.02 | Subsidies | 359 | 359 | 359 | 359 | 359 | ||
21.06.03 | Bijdrage aan agentschappen | 869 | 869 | 869 | 869 | 869 | ||
– waarvan bijdragen aan RWS | 869 | 869 | 869 | 869 | 869 | |||
21.06.04 | Bijdragen aan medeoverheden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
| Ontvangsten | 815 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Extracomptabele verwijzingen
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen | |||||||
Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement | 58 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 66 |
Heffingskorting groen beleggen | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 41 | 42 |
Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2014
21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium
Budgetflexibiliteit
De opdrachten hebben veelal betrekking op de uitvoering van wettelijke taken onder andere door RWS in het kader van de uitvoering van het afvalbeleid. Deze opdrachten worden eind 2013 vastgelegd voor het uitvoeringsjaar 2014.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein duurzaamheid.
21.05 Duurzame productketens
De opdrachten hebben veelal betrekking op de uitvoering van wettelijke taken door onder andere RWS in het kader van de uitvoering van het beleid voor duurzame productketens. Een deel van het budget zal in de loop van het jaar 2014 worden verplicht (circa € 1 mln). De opdracht aan RWS wordt eind 2013 vastgelegd voor het uitvoeringsjaar 2014. Het budget voor de subsidies is in 2013 verplicht voor de Stichting Milieu Centraal.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein duurzame productketens.
21.06 Natuurlijk kapitaal
De opdrachten hebben veelal betrekking op de uitvoering van wettelijke taken onder andere door het RIVM en RWS op het gebied van biomassa, ecosystemen en landbouw en worden eind 2013 juridisch verplicht. Subsidies hebben betrekking op de uitvoering van het jaarlijks toe te zeggen milieuonderzoeksprogramma van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein natuurlijk kapitaal.
21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium
Toelichting op de financiële instrumenten
Ontwikkelen van duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen, zodat alle (maatschappelijke) kosten een rol gaan spelen bij de afwegingen van consumenten.
21.04.01 Opdrachten
In dit kader worden opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidsinstrumentarium, zoals groene business cases, afwegingskaders op het gebied van verduurzaming en financiële instrumenten.
21.04.03 Bijdragen aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan RWS, Unit Leefomgeving voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid.
21.05 Duurzame Productketens
Productketens worden verkend op hun impact van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waardevernietiging.
21.05.01 Opdrachten
De opdrachten hebben betrekking op uitvoering van wettelijke taken op het gebied van het afvalbeleid (onder andere de uitvoering van het Landelijk afvalbeheerplan). Daarnaast worden hier opdrachten geboekt voor projecten ter verduurzaming van ketens in het kader van de circulaire economie. Dit betreft met name de ketens: voedsel, textiel en elektronica, alsmede sectoren met een grote milieudruk zoals landbouw.
21.05.02 Subsidies
In 2014 zal de financiële afwikkeling plaatsvinden van het Afvalfonds. Daarnaast is een budget geraamd voor subsidieverlening in het kader van voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van bedrijven bij verduurzaming van productieprocessen.
21.05.03 Bijdragen aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het beleid op het gebied van afval, grondstoffen en productketens.
21.06 Natuurlijk kapitaal
Ecosystemen zijn van groot belang voor het voortbestaan van de mens, onder andere door de levering van voedsel, water en een schone leefomgeving. In stand houden en verbeteren van de vitaliteit van het «natuurlijk kapitaal» maakt het mogelijk om goederen, diensten of ecosysteemfuncties duurzaam te kunnen benutten.
21.06.01 Opdrachten
Het betreft hier opdrachten voor de ontwikkeling van criteria voor duurzaamheid van onder andere biomassa en voor de waardering van ecosystemen. Verder betreft het opdrachten op het gebied van de landbouw (onder andere het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden en certificering).
21.06.02 Subsidies
Subsidies hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen die voor de ontwikkeling van het beleid van het duurzaam gebruik van ecosystemen bevorderlijk kunnen zijn. Per aanvraag zal een beoordeling op relevantie plaatsvinden.
21.06.03 Bijdragen aan agentschappen
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het beleid op het gebied van natuurlijk kapitaal.
21.06.04 Bijdrage aan medeoverheden
Dit betreft eerder aangegane verplichtingen in het kader van het beleid voor gebruik van ecosystemen in het landelijk gebied (Investeringsbudget Landelijk Gebied, ILG).
Conversietabel vergelijking met begroting 2013
De indeling van artikel Duurzaamheid is aangepast volgens onderstaand tabel. Deze nieuwe indeling is gekozen om het artikel te doen aansluiten op ontwikkelingen in het werkveld.
Wordt | Was | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
art. ond. | naam art. onderdeel | art. onderdeel | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 |
Artikel 21 | Duurzaamheid | 13.530 | 14.759 | 17.815 | 16.056 | 15.935 | |
21.04 | Duurzaamheidsinstrumentarium | 1.365 | 1.365 | 1.365 | 1.365 | 1.365 | |
21.04.01 | Opdrachten | 21.01.01 | 1.171 | 1.171 | 1.171 | 1.171 | 1.171 |
21.04.03 | Bijdrage aan agentschappen | 194 | 194 | 194 | 194 | 194 | |
21.05 | Duurzame Productketens | 8.598 | 9.850 | 11.728 | 9.975 | 9.866 | |
21.05.01 | Opdrachten | 21.01.01 | 2.675 | 5.647 | 7.512 | 5.761 | 5.653 |
21.03.01 | 2.803 | 1.083 | 1.096 | 1.094 | 1.093 | ||
21.05.02 | Subsidies | 21.01.02 | 520 | 520 | 520 | 520 | 520 |
21.05.03 | Bijdrage aan agentschappen | 21.01.03 | 2.600 | 2.600 | 2.600 | 2.600 | 2.600 |
21.06 | Natuurlijk kapitaal | 3.567 | 3.544 | 4.722 | 4.716 | 4.704 | |
21.06.01 | Opdrachten | 21.02.01 | 1.734 | 1.721 | 2.904 | 2.898 | 2.886 |
21.03.01 | 605 | 595 | 590 | 590 | 590 | ||
21.06.02 | Subsidies | 21.03.01 | 359 | 359 | 359 | 359 | 359 |
21.03.02 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
21.06.03 | Bijdrage aan agentschappen | 21.02.03 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
21.03.03 | 869 | 869 | 869 | 869 | 869 | ||
21.06.04 | Bijdragen aan medeoverheden | 21.03.04 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Beleidsartikel 22: Externe veiligheid en risico's
Algemene Doelstelling
Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:
-
• De normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Dit beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze Europese regels.
-
• Waar Europese regels (deels) ontbreken of lidstaatspecifieke implementatie vereisen, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maakt, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen en het wetsvoorstel «Basisnet» waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid.
-
• De reductie van administratieve lasten voor bedrijven door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden voortaan door de 28 Regionale Uitvoeringdiensten (RUD’s) uitgevoerd. Deze zullen allen uiterlijk per 1 januari 2014 operationeel zijn.
-
• Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s. Het verlenen van vergunningen voor defensie-inrichtingen waarvoor een strikt geheimhoudingsregime geldt. Hetzelfde geldt voor een beperkt aantal bedrijven (vooralsnog twee) met een verhoogd risico voor de externe veiligheid op de eilanden van Caribisch Nederland.
Stimuleren
Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die – bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening – keuzen maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De Minister stimuleert:
-
• Het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij asbest in scholen en met betrekking tot de kwaliteit van het binnenklimaat in woningen, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals bij elektromagnetische velden. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is daarbij een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. Het ontwikkelen van de Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Het landelijk asbestvolgsysteem moet in 2014 alle ketenpartijen van de nodige informatie voorzien en door die ketenpartijen worden gefinancierd.
-
• Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet tellen. Bovendien geeft het Rijk hier veelal instrumenten aan anderen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen zodat de daadwerkelijke implementatie lokaal plaatsvindt.
Op dit terrein worden daarom de volgende kwantitatieve kengetallen gehanteerd:
-
• In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de Nederlandse inzet bepaald wordt door de ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria en de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert, of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan wat naar verwachting de Nederlandse inbreng in 2014 zijn bij deze producten van het Europese systeem, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen door Nederland ingebrachte dossiers en dossiers door andere lidstaten ingebracht die Nederland actief becommentarieert. Het in de begroting van 2013 toegezegde te ontwikkelen kengetal wordt ontwikkeld door het RIVM.
2014 | 2014 | ||
---|---|---|---|
Door NL ingebracht (+ met NL-reactie) | Totaal in EU ingebracht | ||
1 | Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA ten aanzien van registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven. | 120 | 320 |
2 | Door Nederland uitgevoerde of becommentarieerde stofevaluaties. | 3 (+20) | 50 |
3 | Door Nederland uitgevoerde of becommentarieerde analyses van opties voor risicobeheersing (RMO). | 5–10 (+15) | n.v.t. |
4 | Door Nederland ingebrachte of becommentarieerde Annex XV (REACH) dossiers ten aanzien van zeer ernstige zorgstoffen. | 3–5 (15–30) | 30 |
5 | Door Nederland ingebrachte of becommentarieerde restrictiedossiers. | 1–2 (3–5) | 8 |
6 | Nederlandse voorstellen voor geharmoniseerde classificatie en labeling van zeer ernstige zorgstoffen. | 6–10 (30–50) | 70 |
7 | Behandelde vragen door de REACH helpdesk. | 300–400 | n.v.t. |
-
• Het aantal (opgeloste) kwetsbare objecten binnen veiligheidszones met betrekking tot externe veiligheid (transport, inrichtingen en buisleidingen). Dit kengetal vergt nog nadere uitwerking. Bij het basisnet is door de genomen maatregelen het aantal knelpunten in 2014 gereduceerd tot 42 woningen, waarvoor een milde saneringsregeling zal gaan gelden.
-
• GGO’s: aantal verleende vergunningen per jaar, met het percentage daarvan dat onder de grens van verwaarloosbaar risico gerealiseerd werd. Voor 2014 worden ongeveer 700 vergunningen verwacht.
-
• Defensie-inrichtingen: aantal verleende vergunningen. Voor 2014 worden 50 vergunningen verwacht.
Beleidswijzigingen
Naar verwachting worden in 2014 het wetsvoorstel Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid van kracht. Monitoring van het Basisnet zal dan prioriteit hebben. De VN-verdragen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden tweejaarlijks herzien. Door toenemende betrokkenheid van de Europese Commissie zal de beleidsdiscussie nu ook in Brussel gaan plaatsvinden.
Het (Europese) beleid ten aanzien van nieuwe risico’s, bijvoorbeeld op het vlak van nanotechnologie en synthetische biologie is nog in ontwikkeling.
Voor het beheersen van die risico’s is de inzet om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande wetgeving, zoals bijvoorbeeld de REACH-wetgeving en de GGO-regelgeving. Bij de beperking van de risico’s van stoffen ligt de focus de komende jaren op de implementatie van Europese regelgeving. Om het lokaal bestuur een instrument te bieden in het beheersen van emissies van zeer zorgwekkende stoffen, wordt onder meer het Activiteitenbesluit aangepast. Nieuw Europees beleid is te verwachten voor hormoonverstorende stoffen en risico’s van gecombineerde blootstelling aan chemische stoffen (opeenstapeling van negatieve effecten voor mens en milieu).
De komende jaren zal nadrukkelijk gewerkt worden aan maatregelen die zowel de «safety-» als de «security-»aspecten van risicovolle activiteiten in samenhang adresseren. De snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van synthetische biologie en gentherapie maken het noodzakelijk een beleidsvisie en waar nodig (beleids)instrumenten voor de toepassing van deze technieken te ontwikkelen. Nieuwe Europese regelgeving op het vlak van genetische modificatie zal de komende jaren veel inzet vergen. Voor het dossier vuurwerk zal de regelgeving worden aangepast om de bevoegdheid voor handhaving van vuurwerkevenementen bij gedeputeerde staten te leggen en om de invoerdatum van het keurmerk voor producteisen aan vuurwerk meer in lijn te brengen met de implementatie van Europese regelgeving in andere lidstaten van de EU. De Nederlandse inzet zal daarbij gericht zijn op regelgeving die zowel de veiligheid garandeert als ook innovatie bevordert. Voor bestaande regelgeving op dit vlak en op het vlak van de externe veiligheid (risicomethodiek en rekenmethodieken) wordt gewerkt aan vereenvoudiging en reductie van de administratieve lasten, mede in het kader van de Omgevingswet. De bredere professionalisering van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) door overheden door het vaststellen van kwaliteitscriteria, het bundelen van de VTH-taken in 28 RUD’s en de 6 BRZO22-RUD’s zal in 2014 verder worden voortgezet. Een belangrijke actie in dit kader is het evalueren van het VTH-stelsel. Hiermee wordt in 2014 een aanvang gemaakt.
Op het gebied van milieu en gezondheid ligt de komende jaren de focus op signalering van milieu- en gezondheidsrisico’s, versterken van de kennisinfrastructuur en zorgen voor instrumentatie voor het verdisconteren van milieu en gezondheidsoverwegingen en het voorkomen en verminderen van de grootste milieu- en gezondheidsrisico’s die veel aandacht blijven vergen, zoals asbest.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 24.444 | 32.613 | 25.803 | 44.827 | 47.711 | 53.534 | 69.709 | |
Uitgaven | 33.199 | 30.892 | 28.134 | 44.132 | 50.477 | 52.689 | 69.709 | |
Waarvan juridisch verplicht | 92% | |||||||
22.01 | Veiligheid chemische stoffen | 8.276 | 13.529 | 11.908 | 9.496 | 8.829 | 8.270 | 9.717 |
22.01.01 | Opdrachten | 7.789 | 7.488 | 8.627 | 6.175 | 7.417 | 7.388 | 8.835 |
22.01.02 | Subsidies | 39 | 4.862 | 2.369 | 2.369 | 570 | ||
22.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 779 | 532 | 532 | 462 | 462 | 462 | |
– waarvan bijdrage aan RWS | 779 | 532 | 532 | 462 | 462 | 462 | ||
22.01.05 | Bijdragen aan internationale organisaties | 448 | 400 | 380 | 420 | 380 | 420 | 420 |
22.02 | Veiligheid GGO's | 2.163 | 2.458 | 3.216 | 3.010 | 5.102 | 3.900 | 3.100 |
22.02.01 | Opdrachten | 2.111 | 2.358 | 3.116 | 2.910 | 5.002 | 3.800 | 3.000 |
22.02.05 | Bijdragen aan internationale organisaties | 52 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
22.03 | Externe veiligheid inrichtingen en transport | 22.760 | 14.905 | 13.010 | 31.626 | 36.546 | 40.519 | 56.892 |
22.03.01 | Opdrachten | 14.389 | 8.204 | 7.688 | 7.312 | 8.888 | 11.705 | 13.573 |
22.03.02 | Subsidies | 3.322 | 3.225 | 3.000 | 3.000 | 3.000 | 3.000 | 3.000 |
22.03.03 | Bijdrage aan agentschappen | 484 | 2.438 | 2.022 | 2.244 | 2.158 | 2.244 | 2.158 |
– waarvan bijdrage aan RWS | 484 | 2.438 | 2.022 | 2.244 | 2.158 | 2.244 | 2.158 | |
22.03.04 | Bijdragen aan medeoverheden | 4.565 | 938 | 300 | 19.000 | 22.500 | 23.500 | 38.091 |
– Bijdragen asbestsanering | 1.535 | 575 | 4.500 | 7.000 | 21.591 | |||
– Bijdragen programma EV | 2.948 | 363 | 300 | 19.000 | 18.000 | 16.500 | 16.500 | |
– Overige bijdragen | 82 | |||||||
22.03.05 | Bijdragen aan internationale organisaties | 100 | 70 | 70 | 70 | |||
Ontvangsten | 15.787 | 2.369 | 2.369 | 500 |
Extracomptabele verwijzingen
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|---|---|
Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.06 (Externe Veiligheid) van het Infrastructuurfonds | 2.526 | 2.000 | 2.009 | 2.000 | 1.000 |
22.01 Veiligheid chemische stoffen
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage), de agentschapbijdragen en de bijdragen aan internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van wettelijke taken inzake het (inter)nationale stoffenbeleid alsmede de vergunningverlening daaromtrent en het (interdepartementale) meerjaren programma Gezondheidsrisico’s straling zendmasten (elektromagnetische velden).
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel heeft met name betrekking op het uitvoeren van de programma’s Atlas Leefomgeving en Nationale Aanpak Milieu & Gezondheid.
22.02 Veiligheid GGO’s
De bijdragen aan internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van risicobeoordelingen, risicobeheersing, monitoring en vergunningverlening van Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO).
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel wordt aangewend voor uitgaven in het kader van de modernisering van het GGO-beleid als onderdeel van de prioriteit modernisering milieuregels.
22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage), de agentschapbijdragen en de bijdragen aan internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben, met uitzondering van de TNS-regeling (mesothelioom slachtoffers) een tijdshorizon. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van wettelijk taken inzake externe veiligheid, de vergunningverlening (veiligheid inrichtingen) en basisnetten.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel wordt aangewend voor uitgaven in het kader van de modernisering van milieuregels.
22.01 Veiligheid chemische stoffen
Toelichting op de financiële instrumenten
22.01.01 Opdrachten
In dit kader worden opdrachten verstrekt aan het RIVM en de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid. Daarnaast worden hier opdrachten verstrekt voor het meerjarig onderzoeksprogramma elektromagnetische velden (EMV), het Platform EMV en de uitvoering van EU-regelgeving ten aanzien van kankerverwekkende stoffen in relatie tot andere overheden (vergunningverlening). Voorts worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van taken op de gebieden «veiligheid en gezondheid» (asbest) en «nieuwe risico’s en security» (nanotechnologie en synthetische biologie) en voor de ontwikkeling en implementatie van de Atlas Leefomgeving.
22.01.02 Subsidies
De subsidies hebben betrekking op de bijdrage van de Europese Commissie (EC) voor de coördinatie van het EU-project NANoREG uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek van de EC.
22.01.03 Bijdrage aan agentschappen
RWS
Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op het beleidsonderwerp «asbest».
22.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Nederland geeft in het kader van «stoffenbeleid mondiaal» uitvoering aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met de internationale strategie chemie en diverse verdragsverplichtingen (Verdrag van Stockholm, Verdrag van Rotterdam).
22.02 Veiligheid GGO’s
22.02.01 Opdrachten
Ter uitvoering van de wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) voor het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij de uitvoering van werkzaamheden met GGO's kunnen worden toegepast. Ook jaarlijks wordt aan het Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen (Bureau GGO) bij het RIVM een opdracht verstrekt ten behoeve van de vergunningverlening voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen die beoordeeld moeten worden op de risico's voor mens en milieu. Daarnaast worden in dit kader van vergunningverlening opdrachten verstrekt voor onderzoek en beleidsontwikkeling toetsingscriteria nieuwe GGO’s.
22.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties
Nederland geeft in het kader van het «Biosafety Protocol» uitvoering aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met de ratificatie en implementatie van het supplementair protocol aansprakelijkheid en verhaal van GGO’s.
22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport
22.03.01 Opdrachten
Het betreft hier voornamelijk opdrachten voor wettelijke taken zoals vergunningverlening (defensie-inrichtingen, BRZO bedrijven en olieterminals in Caribisch Nederland), de monitoring van basisnetten (weg, water, spoor), aanpassing regelgeving vervoer gevaarlijke stoffen als gevolg van wijzigingen internationale verdragen, modellenbeheer buisleidingen (Bevb), uitbreiding en onderhouden Activiteitenbesluit voor het realiseren vermindering regeldruk bedrijven en de ontwikkeling en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast worden opdrachten verstrekt voor onderzoek en implementatie van risicoreductie maatregelen.
22.03.02 Subsidies
Subsidies hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen in het kader van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienst gerelateerde slachtoffers van mesiothelioom (TNS). Deze regeling is bedoeld voor iedereen die de ziekte van maligne mesothelioom heeft als gevolg van contact met asbest buiten de werksituatie.
22.03.03 Bijdragen aan agentschappen
RWS
Dit betreft grotendeels de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op de beleidsonderwerpen «kennisoverdracht externe veiligheid» en «vergunningverlening (activiteitenbesluit)».
Daarnaast vinden hier uitgaven plaats voor werkzaamheden van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van RWS in het kader van basisnet, vervoer gevaarlijke stoffen en de vergunningverlening olieterminals Caribisch Nederland.
22.03.04 Bijdragen aan medeoverheden
De bijdragen aan medeoverheden zijn bedoeld voor het versterken van het externe veiligheidbeleid en de uitvoering daar van bij provincies en gemeenten en de sanering van risicovolle situaties waaronder saneringen die voortvloeien uit onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
22.03.05 Bijdragen aan internationale organisaties
Bijdragen aan internationale organisaties voor activiteiten op het vlak van Externe Veiligheid ten aanzien van industriële activiteiten en transport.
Beleidsartikel 23: Meteorologie, seismologie en aardobservatie
Algemene Doelstelling
Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Saba, Sint Eustatius en Bonaire.
Financieren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT23, ECMWF24 en WMO25.
(Doen) uitvoeren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:
-
• Het beschikbaar maken, houden en stellen van een algemeen weerbericht voor de Nederlandse samenleving;
-
• Het beschikbaar maken, houden en stellen van KNMI-gegevens;
-
• Het beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;
-
• Het verrichten van meteorologisch en seismologisch onderzoek;
-
• Het adviseren van de Minister op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen;
-
• Het onderhouden van de nationale infrastructuur voor de meteorologie en andere geofysische terreinen;
-
• Het voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;
-
• Andere door de Minister aangewezen taken ten aanzien van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen.
De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.
Indicatoren en Kengetallen
Realisatie | Streefwaarde/norm | |||
---|---|---|---|---|
Indicatoren | 2010 | 2011 | 2012 | |
Algemene weersverwachtingen en adviezen | ||||
– afwijking min.temperatuur (°C) | – 0,24 | – 0,06 | – 0,17 | ABS1 (<0,5) |
– afwijking max.temperatuur (°C) | – 0,21 | – 0,33 | – 0,37 | ABS (<0,5) |
– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s) | 0,04 | – 0,03 | – 0,06 | ABS (<1,0) |
Maritieme verwachtingen | ||||
– tijdigheid marifoonbericht (%) | 99,3 | 99 | 98,6 | > 99 |
Gereviewde publicaties | 120 | 97 | 103 | > 80 |
Kengetallen | ||||
Aantal uitgegeven weeralarmen | 4 | 0 | 1 | |
Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT) | >98,5 | >98,5 | >98,5 | >98,5 |
Bron: KNMI, 2013
Toelichting
De indicatoren ten aanzien van algemene weers- en maritieme verwachtingen geven een indruk van de tijdigheid van de berichtgeving door het KNMI en de gemiddelde afwijking van verwachte waardes voor temperatuur en windsnelheid ten opzichte van de uiteindelijk waargenomen waardes. Het aantal gereviewde publicaties is een maatstaf voor de kwantiteit en de kwaliteit van het onderzoek van het KNMI. Het aantal zogenoemde gereviewde publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften wordt bepaald.
Het aantal weeralarmen is afhankelijk van de weersomstandigheden; hierdoor is geen norm aan te geven. Bovendien is het afgeven van een weeralarm geen doel op zich. Wel is belangrijk dat het instrument weeralarm effectief wordt ingezet om de samenleving tijdig te waarschuwen voor maatschappij-ontwrichtend weer. In het jaarverslag zal worden ingegaan op het aantal opgetreden weeralarmsituaties en de mate waarin het KNMI gegrond heeft gewaarschuwd, dan wel gegrond niet heeft gewaarschuwd.
Het kengetal tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten geeft een beeld van de tijdige beschikbaarheid van de gegevens van de METEOSAT- en METOP-satellieten voor de meteorologische producten van het KNMI. Indien de streefwaarden niet worden gehaald, heeft dat een negatieve impact op de kwaliteit van de weersverwachting op de dagen van gebrekkige beschikbaarheid van de waarnemingen, een en anders afhankelijk van de dan optredende weerssituatie.
Beleidswijzigingen
De Wet op het KNMI zal worden ingetrokken op grond van de evaluatie van de Wet op het KNMI. Daarvoor in de plaats zal een «wet op de meteorologie en seismologie» komen die regelt wat de zorgplichten (publieke taken) van de Minister zijn op het gebied van weer, klimaat en aardbevingen. Tevens zal een Ministeriële regeling worden opgesteld waarin wordt vastgelegd hoe deze publieke taken worden uitgevoerd door het KNMI. De verantwoordelijkheid voor publieke taken op het gebied van weer, klimaat en aardbevingen (zorgplicht) en de wijze waarop hier invulling aan gegeven wordt (uitvoering) worden op deze manier ontkoppeld. Dit maakt het voor de toekomst makkelijker om in te spelen op zich in de toekomst voordoende ontwikkelingen.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 41.949 | 43.514 | 33.190 | 40.168 | 40.732 | 45.764 | 35.870 | |
Uitgaven | 42.928 | 42.778 | 33.926 | 39.432 | 41.468 | 45.028 | 36.606 | |
Waarvan juridisch verplicht | 100% | |||||||
23.01 | Meteorologie en seismologie | 31.199 | 26.688 | 23.198 | 22.399 | 22.020 | 21.589 | 21.173 |
23.01.03 | Bijdrage aan het agentschap KNMI | |||||||
– Meteorologie | 28.805 | 24.363 | 21.922 | 21.169 | 20.822 | 20.434 | 20.045 | |
– Seismologie | 1.405 | 1.589 | 540 | 494 | 462 | 419 | 392 | |
23.01.04 | Bijdrage aan internationale organisatie | |||||||
– Contributie WMO (HGIS) | 989 | 736 | 736 | 736 | 736 | 736 | 736 | |
23.02 | Aardobservatie | 11.729 | 16.090 | 10.728 | 17.033 | 19.448 | 23.439 | 15.433 |
23.02.03 | Bijdrage aan het agentschap KNMI | |||||||
– Aardobservatie | 11.729 | 16.090 | 10.728 | 17.033 | 19.448 | 23.439 | 15.433 |
23.01 Meteorologie en seismologie
Toelichting op de financiële instrumenten
23.01.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI
Meteorologie
-
• Reguliere uitgifte van een algemeen weerbericht en van waarschuwingen voor gevaarlijk weer (code geel, code oranje en weeralarm);
-
• Ter beschikkingstelling van de meteorologische basisdata van het nationale meteorologische meetnet en de nationale meteorologische modelinfrastructuur, op basis van een open databeleid;
-
• Ter beschikkingstelling van data, informatie en kennis over het huidige klimaat;
-
• Het leveren van projecties over het toekomstige klimaat (klimaatscenario’s);
-
• Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de meteorologie;
-
• Internationale vertegenwoordigingen op het gebied van de meteorologie (met name WMO, EUMETSAT en ECMWF);
-
• Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij over weer en klimaat.
Seismologie
-
• Continue monitoring van natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit in Nederland;
-
• Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de seismologie;
-
• Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van aardbevingen en tsunami’s;
-
• Verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het Nationaal Data Centre (NDC) voor de CBTBO.
23.01.04 Bijdragen aan internationale organisatie: contributie WMO
De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan de World Meteorological Organization (WMO) te voldoen. Deelname aan de activiteiten van het WMO wordt gefinancierd uit HGIS.
23.02 Aardobservatie
23.02.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI: aardobservatie
Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).
Beleidsartikel 24: Handhaving en Toezicht
Algemene Doelstelling
Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.
Financieren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister van EZ is belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van kernenergie, de verantwoordelijkheid voor de Kernenergiewet en de aansturing van de Kernfysische Dienst. De Minister van BZK heeft een medeverantwoordelijkheid inzake wonen en bouwen. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.
Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met een oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd (administratieve lasten). Zij streeft samenwerking met andere overheidspartners na.
(Doen) uitvoeren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap ILT. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken op het gebied van nucleaire zaken, de Minister van BZK is mede verantwoordelijk op het terrein van wonen en bouwen.
De rol uitvoeren heeft betrekking op:
-
• Vergunningverlening;
-
• toezicht door middel van objectinspecties, administratie controles, audits, convenanten en digitale inspecties;
-
• incidentafhandeling en onderzoek.
Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de agentschapsparagraaf van de inspectie. Een gedetailleerde beschrijving van het uitvoeringsprogramma van de inspectie is te vinden in het Meerjarenplan 2014–2018 dat eind 2013 aan de Tweede Kamer wordt gezonden.
Indicatoren en Kengetallen
Vergunningen | Adm. Contr. | Audits | Convenanten | Digitale insp | Objectinsp. | opsporing | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Risicovolle bedrijven | 20 | 549 | 187 | 3 | 0 | 702 | 0 |
Rail- en wegvervoer | 1.272 | 1.105 | 480 | 72 | 5.250 | 21.050 | 25 |
Scheepvaart | 7.400 | 142 | 0 | 14 | 0 | 2.852 | 0 |
Luchtvaart | 6.500 | 0 | 274 | 21 | 0 | 953 | 0 |
Risicovolle stoffen en producten | 3.007 | 1.373 | 32 | 6 | 0 | 3.415 | 97 |
Water, bodem en bouwen | 219 | 4.055 | 12 | 7 | 0 | 9.865 | 175 |
Transport gevaarlijke stoffen | 261 | 75 | 32 | 0 | 0 | 7.050 | 20 |
Deze tabel geeft inzicht in het aantal te verstrekken vergunningen, het aantal uit te voeren administratieve controles, (digitale en object) inspecties, audits, het aantal af te sluiten convenanten en het aantal opsporingen in het begrotingsjaar.
Beleidswijzigingen
De vergunningverlenende taken inzake de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) zijn vanaf 2013 ondergebracht bij de ILT.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 153.565 | 135.735 | 129.559 | 126.746 | 124.170 | 121.147 | 118.868 | |
uitgaven | 153.565 | 135.735 | 129.559 | 126.746 | 124.170 | 121.147 | 118.868 | |
Waarvan juridisch verplicht | 100% | |||||||
24.01 Handhaving en toezicht | ||||||||
24.01.03 | Bijdrage aan het agentschap ILT | |||||||
Risicovolle bedrijven | 23.024 | 14.177 | 12.952 | 12.702 | 12.455 | 12.143 | 11.366 | |
Rail en wegvervoer | 32.643 | 29.616 | 28.433 | 27.837 | 27.260 | 26.586 | 26.213 | |
Scheepvaart | 19.886 | 18.161 | 17.435 | 17.070 | 16.717 | 16.304 | 16.074 | |
Luchtvaart | 18.356 | 15.928 | 15.259 | 14.950 | 14.619 | 14.239 | 14.030 | |
Risicovolle stoffen en producten | 39.759 | 39.642 | 38.026 | 37.116 | 36.419 | 35.607 | 35.157 | |
Water, bodem, bouwen | 19.897 | 18.211 | 17.454 | 17.071 | 16.700 | 16.268 | 16.028 |
Toelichting op de financiële instrumenten
De inspectie levert voor de bijdragen aan het agentschap in de hieronder weergegeven zes domeinen de volgende producten. In het meerjarenplan 2014–2018 dat eind 2013 aan de Tweede Kamer wordt gezonden, staat per domein uitgebreid beschreven welke taken worden uitgevoerd en de bijbehorende kengetallen ten aanzien van naleving, vergunningverlening en toezicht.
Bijdrage aan het agentschap: risicovolle bedrijven
Het toezicht richt zicht op bedrijven en organisaties die verantwoordelijk zijn voor risicobronnen bij (externe) veiligheid, zoals geformuleerd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en/of inzake luchtemissies, energie en klimaat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en andere milieu- en veiligheidsregelgeving.
Veiligheid mens en omgeving
De inspectie oefent toezicht uit op geclassificeerde inrichtingen van het Ministerie van Defensie en enkele andere inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Bouwbesluit en de vergunningen die daaraan verbonden zijn. Daarnaast houdt zij toezicht op externe veiligheid rondom buisleidingen en de veiligheid rondom genetisch gemodificeerde organismen.
Nationale en Europese verplichtingen
De inspectie ziet toe op toepassing van nationale normen en wettelijke regels die veelal door de EU zijn vastgesteld. Toezicht richt zich met name op bedrijven op het gebied van luchtemissies, energie, klimaat en externe veiligheid. Het gaat om ruim 8.000 bedrijven, waaronder raffinaderijen, de chemische industrie, elektriciteitsproducenten, afvalverbrandingsorganisaties, LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en intensieve veehouderijen. Daarnaast wordt de ILT vanaf 2014 de toezichthouder van tankterminals op de BES-eilanden.
Bijdrage aan het agentschap: rail en wegvervoer
De inspectie richt het toezicht op railvervoer op:
-
• infrastructuur en materieel;
-
• bedrijven en keuringsinstanties;
-
• operaties (machinisten, conducteurs, baanwerkers, rangeerders);
-
• veiligheidsmanagement, cultuur en arbeidsomstandigheden.
De inspectie richt het toezicht bij het wegvervoer op:
-
• bedrijven;
-
• vrachtwagens, bussen en taxis;
-
• chauffeurs.
Rail
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de spoorwegwet. De railsector wordt gekenmerkt door drie grote bedrijven: Prorail (infrastructuur), NS (personenvervoer) en DB Schenker (goederenvervoer). De markt voor het goederenvervoer is internationaal georiënteerd en geheel geliberaliseerd. De sector kent een hoog veiligheidsgehalte, maar het hoofdspoor blijft een kwetsbaar systeem. Daarnaast is de inspectie toezichthouder voor interlokale tramlijnen, lightrail en metrosystemen. In de Wet Lokaal Spoor worden de laatstgenoemde lijnen en systemen uitgebreid met de stedelijke tramlijnen, waarin het toezicht op het totaal komt te liggen bij de lokale overheid, met de ILT als aangewezen toezichthouder.
Taxi
In de taximarkt is het veiligheidsbesef over het algemeen laag vanwege de lage toetredingsdrempel en de grote concurrentie, vooral in de grote vier steden. Vooral de naleving van de rij- en rusttijden laat te wensen over evenals het overschrijden van de maximumtarieven. Daarnaast speelt ook het illegaal taxivervoer een belangrijke rol. Dit blijft in de komende jaren aandacht vragen. De voornaamste ontwikkeling binnen het taxivervoer betreft de invoering van de Boordcomputer Taxi.
Bus
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidstijdenwetgeving (ATB-V) en de Wet Personenvervoer 2000. In het nationale busvervoer met zijn relatief veilige status sluit de inspectie convenanten af met goed presterende bedrijven.
Goederenvervoer over de weg
De inspectie houdt toezicht op de naleving van arbeidstijdenwetgeving (inclusief fraude met de digitale tachograaf) en wetgeving met betrekking tot maten en gewichten en overbelading. Het goederenvervoer over de weg is grensoverschrijdend. In Europees verband is de fraude met de digitale tachograaf herkend als belangrijk probleem, waar in het toezicht extra aandacht aan wordt gegeven. Daarnaast spelen problemen rond inleen van (buitenlandse) arbeidskrachten en ontduiken van sociale wetgeving een belangrijke rol. De omvang van de problematiek rond cabotage wordt onderzocht.
Door de enorme omvang van de sector is het noodzakelijk gericht en selectief toezicht te houden. Veel ondernemers zoeken de grenzen van de regelgeving op vanwege de hoge concurrentiedruk.
Bijdrage aan het agentschap: scheepvaart
Binnenvaart
De taken van de inspectie op het terrein van de binnenvaart zijn vastgelegd in regelgeving die in belangrijke mate van Europese origine is. De Inspectie is primair verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Binnenvaartwet en van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De handhaving van de Scheepvaartverkeerswet is primair een taak van de politie en RWS. Gelet op de naleving blijft in de binnenvaart aandacht nodig voor ten minste stabiliteit/stuwage, ladinginformatie en documenten en vaartijden/bemanningssterkte. Gelet op risico’s die met deze vorm van vervoer gemoeid zijn, krijgt het vervoer van gevaarlijke stoffen meer aandacht.
Koopvaardij en Visserij
Voor de koopvaardij is een complex van wet- en regelgeving van kracht, dat is geënt op overwegend mondiaal geldende regimes. Het algemene beeld is dat het veiligheidsbewustzijn in de koopvaardij op een behoorlijk niveau is en de naleving op de meeste onderdelen relatief hoog is (tussen de 80 en 95 procent). Desondanks is Nederland in de ranglijst van Paris Memorandum of Understanding gedaald naar de vijftiende plaats.
Wet- en regelgeving voor de visserij is van (inter)nationale origine. Gelet op het aantal ongevallen is de visserij relatief onveiliger dan de andere scheepvaartsectoren. De meeste ongevallen in de visserij zijn het gevolg van menselijk handelen. Voor de naleving zijn met name de bemanningsaspecten in de visserij een aandachtspunt bij handhavende inspecties.
Bijdrage aan het agentschap: luchtvaart
De inspectie houdt toezicht op de naleving van veiligheids- en milieuwetten en regels voor de luchtvaart. De luchtvaartsector is een hightech industrie waarin de zorg voor veiligheid vanaf haar ontstaan een van de belangrijkste oorzaken is geweest voor uitgebreide en zeer gedetailleerde internationale regelgeving. De Europese regelgeving en de Europese vormen van samenwerking nemen een steeds prominentere plaats in. Het toezicht richt zich op de hele keten: luchtvervoerders, luchtvaartuigen, technische bedrijven, grondafhandelingsbedrijven, luchtverkeersleiding, bemanning, onderhoudstechnici, keurings- en examineringsinstanties, opleidingsinstellingen, meteodiensten, het luchtruim, luchthavens en luchtvaartvertoningen. Naast toezicht op veiligheid is de inspectie wettelijk ook betrokken bij de handhaving van milieuvoorschriften met name op het gebied van geluid.
Bijdrage aan het agentschap: risicovolle stoffen en producten
De inspectie houdt toezicht op:
-
• Wet- en regelgeving gericht op grensoverschrijdend afvaltransport, preventie van afval, duurzaam produceren, nuttige toepassing en recycling van afvalstoffen en veilige inzameling en verwerking van (gevaarlijke)afvalstromen. Ondertoezichtstaanden zijn producenten, importeurs, ontdoeners, inzamelaars (inclusief tussenhandelaars), transporteurs, verwerkers en exporteurs van afval;
-
• gebruikers, producenten en importeurs van milieugevaarlijke stoffen, preparaten en producten en voorwerpen voor professioneel gebruik;
-
• het voorkomen van misbruik (in verband met security), onjuiste handelingen en gebruik van explosiegevaarlijke stoffen en ziet toe op de productveiligheid van vuurwerk.
In het geval van afvalstoffen, (milieu)gevaarlijke stoffen en explosiegevaarlijke stoffen is sprake van een ketenbenadering. De inspectie neemt voor enkele onderwerpen in dit domein de rol van ketenregisseur op zich. Voor REACH, biociden, en de Wet explosieven civiel gebruik is wettelijk bepaald dat de inspectie deze rol heeft.
Afval
Volgens het Besluit Inzameling Afvalstoffen dienen inzamelaars van scheepsafvalstoffen, klein gevaarlijk afval en afgewerkte olie vergund te zijn. De inspectie verleent inzamelvergunningen en ziet toe op de naleving.
Bij grensoverschrijdend transport van afval is de inspectie de bevoegde autoriteit in Nederland om vergunningen te verlenen zoals voorgeschreven in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Met controles en handhaving wordt illegale import, export en doorvoer van afval voorkomen; dit behelst ook het retour zenden van illegale afvaltransporten. De inspectie werkt hierbij samen met buitenlandse autoriteiten, politie en douane.
De inspectie voert in 2014 objectinspecties en administratiecontroles uit naar de naleving van de productbesluiten en de Ecodesign verordeningen. In 2014 treedt een aantal nieuwe Ecodesign verordeningen in werking. Specifiek in 2014 controleert de ILT de prestatiegaranties in verband met het afschaffen van de statiegeldregeling zoals afgesproken in de «Raamovereenkomst verpakkingen».
In 2014 wordt de in inspectie naar inzamelaars van gevaarlijk afval (BIA) geïntensiveerd.
Risicovolle stoffen
Het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving rondom (milieu) gevaarlijk stoffen is verdeeld over Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten. De inspectie is onder andere verantwoordelijk voor het toezicht op:
-
• de sanering van asbestwegen, het verwijderen van asbest uit objecten en het verbod op het verhandelen en bewerken van asbesthoudende producten
-
• de industriële en professionele toepassingen van biociden
-
• de productie, import en handel van stoffen en mengsels voor industriële en professionele gebruikers (REACH)
-
• de kwaliteit, het gebruik van en de handel in ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen
-
• de samenstelling van brandstoffen.
Wat betreft REACH en Biociden investeert de inspectie in de samenwerking met onder andere de Inspectie SZW, NVWA, SodM, douane en provincies. Internationaal wordt geparticipeerd in het Europees REACH Forum.
De inspectie voert administratiecontroles uit naar ozonlaagafbrekende stoffen die, ondanks een verbod in de EU verordening, nog steeds op de markt gebracht, verkocht en uitgestoten worden en op het gebruik van deze stoffen en gefluoreerde broeikasgassen, naar de naleving van de REACH en biociden regelgeving.
Asbest: de sanering van de binnen de saneringsregeling vallende asbestwegen wordt afgerond. Er blijft aandacht voor meldingen van asbestwegen die buiten de regeling vallen.
Explosiegevaarlijke stoffen
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de Wet explosieven voor civiel gebruik en het Vuurwerkbesluit bij onder andere producenten, transporteurs en importeurs. Zowel bij vuurwerk als bij explosieven is steeds meer sprake van een ketenbenadering.
Bij vuurwerk richt de inspectie zich enerzijds op het vergroten van de veiligheid van consumentenvuurwerk en anderzijds op het terugdringen van ondeugdelijk en illegaal vuurwerk. Het laatste betreft onder andere het aanpakken van de georganiseerde handel in en het tegengaan van de invoer van dit soort vuurwerk.
Transport van gevaarlijke stoffen
Het toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen is belegd bij de vervoersdomeinen Rail- en Wegvervoer, Scheepvaart en Luchtvaart en richt zich op de grootste risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De inzet is hierbij vooral multimodaal vervoer. Ook hier ligt de nadruk op systeemtoezicht en het afsluiten van convenanten met de best presterende bedrijven. Daarnaast wordt de inspectiecapaciteit zoveel mogelijk ingezet op de logistieke knooppunten.
Bijdrage aan het agentschap: water, bodem en bouwen
Het toezicht op water en bodem richt zich op:
-
• Waterkeringbeheerders: toezicht op uitvoering van de waterwet in relatie tot de primaire waterkeringen;
-
• RWS en door RWS gecontracteerde aannemers (toezicht en vergunningverlening op de eigen werken van RWS);
-
• Drinkwaterbedrijven, bedrijven met eigen drinkwaterwinning en bedrijven/instellingen met collectieve drinkwaterinstallaties op grond van de Drinkwaterwet;
-
• Erkende bodemintermediairs, certificerende instellingen en andere bedrijven die werken met grond, bagger en bouwstoffen, op grond van het Besluit bodemkwaliteit; Provincies en gemeenten (bestuurlijk toezicht op de uitvoering van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming).
Het toezicht voor bouwen, wonen en ruimte is gericht op correcte labels en conforme producten voor bouwproducten, pleziervaartuigen en voertuigbanden. De verplichting geldt voor fabrikanten, importeurs en distributeurs. Ook het toezicht op het zichtbaar aanwezig zijn van energielabels in voor publiek toegankelijke overheidsgebouwen hoort hierbij.
Verder wordt toezicht gehouden ter voorkoming van de verkoop van verkeersproducten (denk aan auto’s, bromfietsen, trekhaken, aanhangwagens) die niet zijn toegelaten of die niet overeenkomen met de toelating. Voorts houdt de ILT toezicht op de wijze waarop provincies met hun provinciale verordening de rijksbelangen borgen. Tot slot worden beleidsmonitoringsonderzoeken op het gebied van ruimte en bouwen uitgevoerd.
Beleidsartikel 25: Brede Doeluitkering
Algemene Doelstelling
Het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken.
Financieren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede Doeluitkering (BDU), welke het mogelijk maakt dat er op decentraal niveau maatwerkoplossingen kunnen worden gemaakt voor verkeers- en vervoervraagstukken. De beleidsinhoudelijke beslissingen worden voornamelijk door de mede overheden genomen. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid en artikel 15 Openbaar vervoer (Hoofdstuk XII) waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 2.042.458 | 1.819.735 | 1.779.634 | 1.804.276 | 1.806.041 | 1.792.602 | 1.792.229 | |
Uitgaven: | 2.113.821 | 2.048.323 | 1.819.189 | 1.779.230 | 1.804.487 | 1.806.127 | 1.792.451 | |
Waarvan juridisch verplicht | 100% | |||||||
25.01 | Brede doeluitkering | 2.113.821 | 2.048.323 | 1.819.189 | 1.779.230 | 1.804.487 | 1.806.127 | 1.792.451 |
25.01 Brede Doeluitkering
Toelichting op de financiële instrumenten
Het betreft het verstrekken van een beschikking voor de Brede Doeluitkering aan de regionale en lokale overheden. Deze wordt jaarlijks berekend op basis van in de regelgeving BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.
Het is het voornemen om bij de afschaffing van de WGR26 plus regio’s tegelijk een deel van de BDU te decentraliseren. Het wetsvoorstel waarmee dat wordt geregeld is in mei 2013 bij de Tweede Kamer ingediend. Bij aanvaarding van het wetsvoorstel zal een deel van de BDU met ingang van 2015 kunnen overgaan naar het provinciefonds.
Beleidsartikel: 26: Bijdragen aan investeringsfondsen
Algemene Doelstelling
Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.
Financieren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen op Begroting hoofdstuk XII.
Voor de indicatoren en kengetallen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.
Budgettaire gevolgen van beleid
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 7.163.030 | 6.694.103 | 7.452.327 | 6.426.753 | 6.470.184 | 6.928.973 | 6.457.333 | |
Uitgaven: | 7.163.030 | 6.694.103 | 7.452.327 | 6.426.753 | 6.470.184 | 6.928.973 | 6.457.333 | |
Waarvan juridisch verplicht | 100% | |||||||
26.01 | Bijdrage aan het Infrastructuurfonds | 7.163.030 | 5.734.912 | 6.363.354 | 5.342.183 | 5.293.820 | 5.992.468 | 5.657.539 |
26.02 | Bijdrage aan het Deltafonds | 959.191 | 1.088.973 | 1.084.570 | 1.176.364 | 936.505 | 799.794 |
26.01 Bijdrage aan Infrastructuurfonds
Toelichting op de financiële instrumenten
Het betreft hier de bijdrage vanuit de Begroting hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds, ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
12 | Hoofdwegen | 2.666.245 | 1.825.951 | 1.616.957 | 2.229.832 | 2.218.412 | 2.884.917 | 3.141.057 |
12.01 | Verkeersmanagement | 19.189 | 20.674 | 20.258 | 20.257 | 20.257 | 20.259 | 20.257 |
12.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 624.755 | 566.080 | 455.869 | 492.944 | 483.143 | 489.516 | 489.403 |
12.03 | Aanleg | 1.067.508 | 331.162 | 339.664 | 916.298 | 1.112.183 | 1.770.131 | 2.009.267 |
12.04 | GIV/PPS | 590.390 | 556.301 | 458.852 | 460.816 | 258.875 | 259.639 | 260.541 |
12.06 | Netwerkgebonden kosten HWN | 407.135 | 389.777 | 384.270 | 379.333 | 376.890 | 376.640 | 376.568 |
12.07 | Investeringsruimte | – 42.732 | – 38.043 | – 41.956 | – 39.817 | – 32.936 | – 31.268 | – 14.979 |
13 | Spoorwegen | 2.332.690 | 2.330.000 | 2.262.458 | 2.347.839 | 2.296.758 | 1.952.505 | 1.864.798 |
13.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 1.264.028 | 1.239.246 | 1.147.798 | 1.244.635 | 1.319.480 | 1.145.680 | 1.291.516 |
13.03 | Aanleg | 957.002 | 1.074.092 | 1.045.762 | 1.057.920 | 947.657 | 751.973 | 516.259 |
13.04 | GIV/PPS | 103.451 | – 387 | 40.597 | 33.214 | 27.413 | 26.169 | 30.680 |
13.07 | Rente en aflossing | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 |
13.08 | Investeringsruimte | – 8.388 | 452 | 11.704 | – 4.527 | – 14.389 | 12.086 | 9.746 |
14 | Regionaal, lokale infrastructuur | 241.969 | 120.026 | 340.370 | 441.051 | 342.438 | 230.891 | 243.562 |
14.01 | Grote regionaal/lokale projecten | 81.566 | 64.920 | 123.828 | 274.627 | 203.174 | 111.980 | 203.096 |
14.02 | Regionale mobiliteitsfondsen | 12.992 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
14.03 | RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid | 147.411 | 55.106 | 216.542 | 166.424 | 139.264 | 118.911 | 40.466 |
15 | Vaarwegen | 863.050 | 770.276 | 730.988 | 651.695 | 640.547 | 630.388 | 511.001 |
15.01 | Verkeersmanagement | 13.819 | 12.263 | 13.122 | 13.122 | 13.122 | 13.122 | 13.122 |
15.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 402.465 | 413.012 | 324.217 | 256.929 | 218.659 | 216.384 | 224.685 |
15.03 | Aanleg | 219.424 | 127.534 | 177.287 | 164.181 | 192.048 | 184.556 | 56.469 |
15.06 | Netwerkgebonden kosten HVWN | 238.793 | 227.191 | 225.146 | 223.351 | 221.780 | 221.623 | 221.578 |
15.07 | Investeringsruimte | – 11.451 | – 9.724 | – 8.784 | – 5.888 | – 5.062 | – 5.297 | – 4.853 |
17 | Megaprojecten | 24.368 | 23.835 | 16.104 | 15.126 | 2.665 | 2.006 | 1.914 |
17.02 | Betuweroute | 6.114 | 6.114 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
17.03 | Hoge snelheidslijn HSL | 159 | 159 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
17.06 | PMR | 18.095 | 17.562 | 16.104 | 15.126 | 2.665 | 2.006 | 1.914 |
18 | Overige uitgaven | 235.032 | 272.095 | 326.943 | 306.926 | 156.719 | 154.211 | 153.990 |
18.01 | Saldo afgesloten rekeningen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.02 | Beter Benutten | 0 | 50.000 | 125.000 | 125.000 | 0 | 0 | 0 |
18.03 | Intermodaal vervoer | 5.965 | 3.057 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.06 | Externe veiligheid | 2.526 | 2.000 | 2.009 | 2.000 | 1.000 | 1.000 | 898 |
18.07 | Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 | 42 |
18.08 | Netwerkoverstijgende kosten | 226.499 | 216.996 | 199.892 | 179.884 | 155.677 | 153.169 | 153.050 |
18.11 | Investeringsruimte | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.12 | Reservering beheer, onderhoud en vervanging | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.13 | Tol gefinancierde uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 6.363.354 | 5.342.183 | 5.293.820 | 5.992.468 | 5.657.539 | 5.854.917 | 5.916.322 |
2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
12 | Hoofdwegen | 2.331.691 | 2.672.002 | 2.487.667 | 2.431.671 | 2.238.102 | 2.112.909 | 2.048.722 | 2.154.676 |
12.01 | Verkeersmanagement | 20.301 | 20.275 | 20.261 | 20.247 | 20.220 | 20.221 | 20.218 | 20.303 |
12.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 407.863 | 407.777 | 407.731 | 421.610 | 453.339 | 453.339 | 453.331 | 458.030 |
12.03 | Aanleg | 1.242.548 | 1.643.928 | 1.453.075 | 1.307.280 | 1.146.138 | 1.024.108 | 575.569 | 82.229 |
12.04 | GIV/PPS | 255.107 | 233.669 | 238.877 | 303.735 | 234.828 | 232.496 | 172.017 | 171.267 |
12.06 | Netwerkgebonden kosten HWN | 377.439 | 377.847 | 378.072 | 378.924 | 379.359 | 379.348 | 379.387 | 378.023 |
12.07 | Investeringsruimte | 28.432 | – 11.494 | – 10.350 | – 124 | 4.218 | 3.396 | 448.199 | 1.044.824 |
13 | Spoorwegen | 1.595.922 | 1.491.572 | 1.680.128 | 1.784.657 | 1.777.273 | 1.806.188 | 1.830.825 | 1.903.394 |
13.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 1.188.875 | 1.184.382 | 1.179.647 | 1.234.730 | 1.226.341 | 1.237.905 | 1.239.094 | 1.198.353 |
13.03 | Aanleg | 325.202 | 227.212 | 417.929 | 399.700 | 383.906 | 429.202 | 382.753 | 91.370 |
13.04 | GIV/PPS | 27.417 | 26.608 | 25.753 | 27.031 | 66.622 | 67.090 | 65.240 | 51.571 |
13.07 | Rente en aflossing | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 | 16.597 |
13.08 | Investeringsruimte | 37.831 | 36.773 | 40.202 | 106.599 | 83.807 | 55.394 | 127.141 | 545.503 |
14 | Regionaal, lokale infrastructuur | 102.757 | 141.218 | 121.259 | 10.365 | 44.199 | 74.780 | 99.443 | 132.427 |
14.01 | Grote regionaal/lokale projecten | 102.757 | 141.218 | 121.259 | 10.365 | 44.199 | 74.780 | 99.443 | 132.427 |
14.02 | Regionale mobiliteitsfondsen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
14.03 | RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
15 | Vaarwegen | 756.949 | 676.297 | 686.616 | 656.883 | 806.010 | 847.536 | 862.488 | 646.753 |
15.01 | Verkeersmanagement | 13.133 | 13.133 | 13.133 | 13.133 | 13.133 | 13.133 | 13.133 | 13.133 |
15.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 242.618 | 247.356 | 247.155 | 267.144 | 238.085 | 238.070 | 235.964 | 230.329 |
15.03 | Aanleg | 285.973 | 196.473 | 206.852 | 90.785 | 298.518 | 360.314 | 320.335 | 45.851 |
15.06 | Netwerkgebonden kosten HVWN | 223.836 | 224.078 | 224.211 | 224.716 | 224.974 | 224.967 | 224.991 | 224.183 |
15.07 | Investeringsruimte | – 8.611 | – 4.743 | – 4.735 | 61.105 | 31.300 | 11.052 | 68.065 | 133.257 |
17 | Megaprojecten | 12.137 | 61 | 78 | 68 | 100 | 99 | 102 | 2 |
17.02 | Betuweroute | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
17.06 | PMR | 12.137 | 61 | 78 | 68 | 100 | 99 | 102 | 2 |
18 | Overige uitgaven | 509.478 | 587.032 | 593.523 | 586.242 | 586.941 | 613.397 | 613.461 | 611.271 |
18.01 | Saldo afgesloten rekeningen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.02 | Beter Benutten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.03 | Intermodaal vervoer | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.06 | Externe veiligheid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.07 | Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.08 | Netwerkoverstijgende kosten | 153.749 | 154.303 | 154.664 | 147.383 | 148.082 | 148.063 | 148.127 | 145.937 |
18.11 | Investeringsruimte | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18.12 | Reservering beheer, onderhoud en vervanging | 355.729 | 432.729 | 438.859 | 438.859 | 438.859 | 465.334 | 465.334 | 465.334 |
18.13 | Tol gefinancierde uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 5.308.934 | 5.568.182 | 5.569.271 | 5.469.886 | 5.452.625 | 5.454.909 | 5.455.040 | 5.448.523 |
26.02 Bijdrage aan Deltafonds
Het betreft hier de bijdrage vanuit de Begroting hoofdstuk XII aan het Deltafonds, ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Investeren in waterveiligheid | 686.025 | 649.225 | 705.434 | 540.609 | 425.763 | 291.520 | 316.747 |
1.01 | Grote projecten waterveiligheid | 537.369 | 551.765 | 597.862 | 372.050 | 218.591 | 53.352 | 179.610 |
1.02 | Overige aanlegproj. Waterveiligheid | 141.659 | 95.347 | 106.067 | 168.209 | 206.222 | 235.922 | 135.889 |
1.03 | Studiekosten waterveiligheid | 6.997 | 2.113 | 1.505 | 350 | 950 | 2.246 | 1.248 |
2 | Investeringen in Zoetwatervoorziening | 3.863 | 16.003 | 46.808 | 23.869 | 2.195 | 2.063 | 2.062 |
2.01 | Aanleg waterkwantiteit | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.02 | Overige invest. Zoetwatervoorziening | 1.203 | 15.962 | 46.808 | 23.869 | 2.195 | 2.063 | 2.062 |
2.03 | Studiekosten Zoetwatervoorziening | 2.660 | 41 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3 | Beheer, onderhoud en vervanging | 176.257 | 205.602 | 212.041 | 162.807 | 152.620 | 144.211 | 140.368 |
3.01 | Watermanagement | 11.142 | 11.478 | 10.713 | 10.713 | 10.713 | 10.713 | 10.713 |
3.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 165.115 | 194.124 | 201.328 | 152.094 | 141.907 | 133.498 | 129.655 |
5 | Netgebonden kosten en overige | 222.828 | 213.740 | 212.081 | 209.220 | 219.216 | 259.610 | 297.381 |
5.01 | Apparaat | 185.269 | 176.510 | 171.389 | 169.000 | 175.670 | 175.532 | 174.183 |
5.02 | Overige uitgaven | 52.019 | 51.923 | 50.992 | 50.219 | 50.217 | 50.219 | 50.219 |
5.03 | Investeringsruimte | – 14.460 | – 14.693 | – 10.300 | – 9.999 | – 6.671 | 33.859 | 72.979 |
Totaal | 1.088.973 | 1.084.570 | 1.176.364 | 936.505 | 799.794 | 697.404 | 756.558 |
2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Investeren in waterveiligheid | 713.894 | 424.555 | 357.791 | 265.628 | 263.628 | 288.732 | 283.665 | 260.341 |
1.01 | Grote projecten waterveiligheid | 230.546 | 89.309 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1.02 | Overige aanlegproj. Waterveiligheid | 483.348 | 335.246 | 357.791 | 265.628 | 263.628 | 288.732 | 283.665 | 260.341 |
1.03 | Studiekosten waterveiligheid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2 | Investeringen in Zoetwatervoorziening | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 |
2.01 | Aanleg waterkwantiteit | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2.02 | Overige invest. Zoetwatervoorziening | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 | 2.183 |
2.03 | Studiekosten Zoetwatervoorziening | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3 | Beheer, onderhoud en vervanging | 135.232 | 200.940 | 242.811 | 276.496 | 315.019 | 242.966 | 247.042 | 245.606 |
3.01 | Watermanagement | 10.723 | 10.723 | 10.723 | 10.723 | 10.723 | 10.723 | 10.898 | 10.548 |
3.02 | Beheer, onderhoud en vervanging | 124.509 | 190.217 | 232.088 | 265.773 | 304.296 | 232.243 | 236.144 | 235.058 |
5 | Netgebonden kosten en overige | 268.726 | 234.188 | 258.663 | 409.132 | 371.835 | 416.574 | 417.412 | 449.083 |
5.01 | Apparaat | 176.356 | 176.356 | 176.356 | 176.356 | 176.356 | 176.356 | 176.356 | 176.356 |
5.02 | Overige uitgaven | 48.375 | 48.375 | 48.375 | 48.375 | 48.375 | 48.375 | 49.114 | 47.636 |
5.03 | Investeringsruimte | 43.995 | 9.457 | 33.932 | 184.401 | 147.104 | 191.843 | 191.942 | 225.091 |
Totaal | 1.120.035 | 861.866 | 861.448 | 953.439 | 952.665 | 950.455 | 950.302 | 957.213 |