Volgend uit het regeerakkoord van het kabinet-Rutte III is bij de Eerste suppletoire begroting 2018 meerjarig € 3,1 miljard aanvullend beschikbaar gesteld aan het Infrastructuurfonds. Met uitzondering van eenmalig € 100 miljoen voor fietsinfrastructuur en € 5 miljoen per jaar voor de exploitatie van infrastructuur op Caribisch Nederland, zijn deze middelen conform de bestaande verdeelsleutel tussen Hoofdwegennet, Spoorwegen en Hoofdvaarwegennet verdeeld. Vanaf het jaar 2030 is de jaarlijkse ophoging niet meer verdeeld naar modaliteit, maar toegevoegd aan de generieke investeringsruimte ten behoeve van de vorming van het Mobiliteitsfonds.
In de 1e suppletoire begroting 2021 en de ontwerpbegroting 2022 is naar aanleiding van bestuurlijke besluitvorming in het MIRT wederom een deel van de inzet van deze middelen verwerkt en toebedeeld aan de specifieke artikelonderdelen op het Mobiliteitsfonds. Inmiddels zijn alle middelen die toegevoegd zijn t/m 2029 bestemd voor concrete projecten en reserveringen.
Bij hoofdwegennet gaat het met name om middelen voor korte termijn maatregelen A12 Gouda-Utrecht (€ 10 miljoen), de A2 Deil-Den Bosch-Vught (€ 379 miljoen), kleine infrastructurele knelpunten Noord-Nederland (€ 8 miljoen) en middelen voor de BOA-capaciteit RWS (€ 5 miljoen). Bij spoorwegen gaat het met name om middelen voor de reservering internationaal vervoer (€ 35 miljoen), grensoverschrijdend vervoer Eindhoven-Düsseldorf (€ 15 miljoen), Spoorcapaciteit 2033 (€ 67 miljoen), Station Nijmegen (€ 26 miljoen), station Zoetermeer (€ 4 miljoen) en spanningssluis Venlo (€ 5 miljoen).
De inzet van middelen aan nieuwe projecten en programma’s geschiedt via het MIRT-spelregelkader. In het MIRT Overzicht en de productartikelen van het Infrastructuurfonds treft u nadere informatie aan over bovengenoemde projecten en programma’s.