Er wordt voorgesteld om in de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Wet BPM 1992) het belastbaar feit te vervroegen van (de facto) de tenaamstelling in het kentekenregister naar de inschrijving in het kentekenregister. In dat kader wordt mede voorgesteld om het afschrijvingspercentage van een gebruikt motorrijtuig – die mede de grondslag van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) bij gebruikte motorrijtuigen bepaalt – te bepalen op basis van de toestand van het gebruikte motorrijtuig op het moment van het onderzoek naar de identiteit van het motorrijtuig door de Dienst Wegverkeer (RDW) voor de inschrijving. Deze aanpassing beoogt een eerlijker speelveld tussen de binnenlandse handel en de importhandel in gebruikte motorrijtuigen (parallelimport), een afname van het aantal bezwaarschriften in de bpm, de mogelijkheid voor de inspecteur om beter toezicht op parallelimport uit te oefenen en een complexiteitreductie van de heffing van de bpm. Het voorstel loopt vooruit op een mogelijke wijziging in de bpm waarbij de RDW een rol krijgt om de inspecteur te adviseren over de bpm bij parallelimport.33
Het belangrijkste belastbare feit voor de bpm is op dit moment de registratie van een motorrijtuig in het kentekenregister. Deze registratie omvat zowel de inschrijving als de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister. Hoewel in de Wegenverkeerswet 1994 het uitgangspunt is dat inschrijving en tenaamstelling gelijktijdig plaatsvinden, kunnen tussen het moment van inschrijving en dat van de tenaamstelling enkele dagen, weken of (soms) maanden zitten. Dat leidt tot een onwenselijk en juridisch complicerend tijdsverloop met betrekking tot de heffing van de bpm. Enerzijds moet als hoofdregel namelijk de betaling en aangifte worden gedaan voordat het motorrijtuig is ingeschreven in het kentekenregister. Anderzijds is voor de hoogte van de heffing van de verschuldigde bpm de staat van het motorrijtuig bepalend ten tijde van de tenaamstelling. Het voorstel is om het belastbare feit daarom eenduidig vast te stellen op het moment van de inschrijving van het motorrijtuig in het kentekenregister. Voor de heffing van bpm op gebruikte motorrijtuigen is het daarbij van belang nauwkeurig te bepalen op welk moment het afschrijvingspercentage van het motorrijtuig wordt bepaald. Er wordt voorgesteld dat moment te bepalen op het moment dat op grond van de Wegenverkeerswet 1994 onderzoek wordt gedaan naar de identiteit van het voertuig in het kader van de aanvraag om inschrijving in het kentekenregister. Het wetsvoorstel leidt tot de volgende verbeteringen in de bpm.
Gelijke fiscale behandeling tussen binnenlandse handel en importhandel
Het importeren van gebruikte motorrijtuigen is op dit moment fiscaal gunstiger dan het inkopen van gebruikte motorrijtuigen op de binnenlandse markt. Bij inkoop op de binnenlandse markt betaalt de ondernemer (bijvoorbeeld de dealer) aan de verkoper een prijs inclusief de nog op het motorrijtuig drukkende bpm. De bpm is in de inkoopprijs verdisconteerd. De ondernemer die echter hetzelfde motorrijtuig uit het buitenland importeert, is pas bpm verschuldigd als het motorrijtuig wordt verkocht aan de klant (op naam wordt gesteld van de klant). De tijd dat het motorrijtuig bij de importhandelaar in de bedrijfsvoorraad staat, wordt het motorrijtuig ouder en er ontstaat dan recht op extra leeftijdskorting voor de bpm. Bij tenaamstelling na import is daardoor minder bpm verschuldigd dan de bpm die op hetzelfde motorrijtuig in de inkoopprijs is vervat op de binnenlandse markt. Deze ongelijkheid wordt zo veel mogelijk rechtgetrokken doordat het belastbaar feit de inschrijving in het kentekenregister wordt en de grondslag bij gebruikte motorrijtuigen wordt bepaald op het moment van het onderzoek naar de inschrijving door de RDW.
Minder bezwaarschriften
Het huidige tijdsverloop tussen de inschrijving en de tenaamstelling leidt er bij de heffing van bpm voor geïmporteerde gebruikte motorrijtuigen toe dat regelmatig bezwaar wordt gemaakt tegen de eerdere eigen aangifte, waarbij om een extra leeftijdskorting wordt verzocht. Het motorrijtuig is bij de tenaamstelling immers ouder dan op het moment van betaling en aangifte van de bpm (voorafgaand aan de inschrijving). Dit komt doordat de aangifte en de betaling van de bpm moeten zijn gedaan voordat het motorrijtuig wordt ingeschreven in het kentekenregister, terwijl het motorrijtuig op dat moment nog niet te naam hoeft te worden gesteld. Dit soort bezwaarschriften hoeft niet meer te worden ingediend als het belastbare feit de inschrijving in het kentekenregister wordt en de grondslag bij gebruikte motorrijtuigen wordt bepaald op het moment van het onderzoek naar de inschrijving door de RDW. Het tijdsverloop tot aan de tenaamstelling is dan niet meer relevant.
Beter toezicht
De aangifte voor de bpm moet worden gedaan voordat het motorrijtuig wordt ingeschreven in het kentekenregister, en de inspecteur heeft vervolgens tot zes werkdagen na die aangifte de tijd om het motorrijtuig fysiek te onderzoeken. Deze controle wint aan betekenis als de controletermijn zes werkdagen na het onderzoek naar de identiteit van het motorrijtuig door de RDW wordt. Immers de controle wordt dan uitgevoerd ten tijde van of vlak na het moment dat de grondslag bij gebruikte motorrijtuigen wordt bepaald, in plaats van de huidige situatie waarbij de grondslag pas bij de (veel) latere tenaamstelling plaatsvindt. Deze wijziging preludeert op een mogelijke toekomstige adviesrol voor de RDW. De RDW ziet bij het onderzoek voor de inschrijving namelijk in beginsel alle importvoertuigen en kan op dat moment de inspecteur adviseren over de juistheid van de informatie in de aangifte voor de bpm.
Minder complex stelsel
Het huidige tijdsverloop leidt tot een ingewikkelde regeling bij een wettelijke tariefswijziging.34 Aangevers kunnen een beroep doen op een ouder (gunstiger) tarief als blijkt dat inschrijving voorafgaand aan een tariefswijziging plaatsvond, maar de tenaamstelling binnen twee maanden na de tariefswijziging heeft plaatsgevonden. Ook kunnen zij een beroep doen op een tariefsverlaging die plaatsvindt na de inschrijving van het motorrijtuig maar het desbetreffende motorrijtuig nog niet te naam gesteld is. De tenaamstelling mag dan geruime tijd na de inschrijving plaatsvinden. Deze complexe regeling is niet meer nodig als het belastbaar feit de inschrijving wordt. Verdere vereenvoudiging ontstaat omdat technische wijzigingen aan het motorrijtuig tussen inschrijving en tenaamstelling niet meer relevant zijn voor de fiscale vraag welk motorrijtuig (personenauto, motorrijwiel of bestelauto) bij de inschrijving in de heffing wordt betrokken. De toestand van het motorrijtuig op het moment van het onderzoek naar de inschrijving door de RDW is bepalend. Uiteraard blijft de ombouw van een motorrijtuig na het moment van inschrijving tot personenauto, motorrijwiel of bestelauto in het kentekenregister mogelijk fiscaal relevant.
Verder verduidelijkt het voorgestelde belastbare feit de heffingsgrondslag in de bpm voor personenauto’s. De heffingsgrondslag is in de hoofdregel de CO2-uitstoot die is gemeten overeenkomstig de Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure (WLTP) en die bij de inschrijving door de RDW in het kentekenregister is vastgelegd. Aanpassingen aan het motorrijtuig na de inschrijving zijn niet relevant, met uitzondering van ombouw van het motorrijtuig naar een personenauto, motorrijwiel of bestelauto of het opvoeren van de motor met als gevolg een hogere CO2-uitstoot.
De inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel wordt geregeld bij koninklijk besluit. Het voorstel vereist enkele technische aanpassingen in de systemen van de Belastingdienst en de RDW. In dat verband is het streven dat dit onderdeel van het wetsvoorstel in werking treedt met ingang van 1 juli 2021. Daarbij moet rekening worden gehouden met een uitloop naar 1 januari 2022.