Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
A. | Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel | 2 |
B. | Begrotingstoelichting | 3 |
1 | Leeswijzer | 3 |
2 | Het beleid | 4 |
2.1 | De beleidsagenda | 4 |
2.1.1 | Beleidsprioriteiten | 4 |
2.1.2 | Beleidsmutaties | 5 |
2.2 | Het beleidsartikel | 9 |
2.2.1 | Algemene beleidsdoelstelling | 9 |
2.2.2 | Verantwoordelijkheid minister | 10 |
2.2.3 | Succesfactoren | 10 |
2.2.4 | Budgettaire gevolgen van beleid | 10 |
2.2.5 | Operationele doelstellingen | 12 |
3 | Het verdiepingshoofdstuk | 14 |
3.1 | Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting | 14 |
3.2 | Integratie-uitkeringen | 15 |
3.3 | Financieel overzicht gemeenten 2005 | 15 |
3.4 | Specifieke uitkeringen | 20 |
3.5 | EMU-tekort | 22 |
4 | Bijlage bij de begroting | 25 |
Bijlage 1 | Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 2006 | 27 |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2006 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2006. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2006.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2006 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
Wetsartikel 3 (verplichtingenbedrag bedoeld in artikel 5 van de Financiële-verhoudingswet)
Ingevolge artikel 5, eerste lid Financiële-verhoudingswet wordt in dit wetsartikel het bedrag vermeld dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen. Het in dit wetsartikel opgenomen bedrag is niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. Het bedrag wordt nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4 van deze memorie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De gemeentefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen, evenals de provinciefondsbegroting, een eigen bijzonder karakter. Zo kent de gemeentefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het gemeentefonds en niet voor de resultaten die gemeenten met hun budget uit dit fonds realiseren. Gemeenten zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het gemeentefonds.
De voorliggende toelichting bij de begroting 2006 van het gemeentefonds kent de volgende indeling.
Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het gemeentefonds, waarin onder meer de beleidsprioriteiten voor 2006 en de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op hét beleidsartikel: het gemeentefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling en nader geoperationaliseerde doelstellingen aan bod. Ook worden de hierbij behorende prestatieindicatoren behandeld. De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» geeft inzicht in de integrale uitgaven die samenhangen met de algemene beleidsdoelstelling.
Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het gemeentefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 naar de stand ontwerpbegroting 2006. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie-uitkeringen. Verder wordt in dit hoofdstuk het gemeentefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de andere inkomstenbronnen van de gemeenten en de specifieke uitkeringen. Tot slot wordt aandacht besteed aan de bijdrage van de gemeenten aan het EMU-tekort.
In hoofdstuk 4 treft u de bijlage «Periodiek OnderhoudsRapport gemeentefonds 2006» aan.
Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatsuitgaven enige aandacht. De apparaatsuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord.
De beleidsagenda bevat een beknopte weergave van de speerpunten van het beleid voor het gemeentefonds.
Voor 2006 worden als beleidsprioriteiten gesteld:
Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen en verkenning decentraal belastinggebied
Het wetsvoorstel tot afschaffing van de OZB gebruikersheffing op woningen en de maximering van de resterende OZB-grondslagen is voor behandeling aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 30 096). De voorgestelde ingangsdatum is 1 januari 2006.
Het kabinet zal na de zomer van 2005 komen met een kabinetsstandpunt terzake het advies van de stuurgroep verkenning decentraal belastinggebied (commissie Eenhoorn).
Financieel Overzicht Gemeenten
In het BOF van 10 juni 2004 is besloten niet langer een Financieel Overzicht Gemeenten (F.O.G) uit te brengen als afzonderlijk document. Wel is afgesproken dat de relevante kerngegevens zullen worden opgenomen in de memorie van toelichting bij de begroting. Deze gegevens beogen een integraal inzicht te geven in de ontwikkeling van de kosten en inkomsten van de gemeenten, zodat een totaalbeeld kan ontstaan van de financiële ruimte van de gemeenten. In deze memorie van toelichting wordt de ontwikkeling van de kosten en inkomsten beschreven voor de periode 2000–2005 en wordt een overzicht gegeven van de financiële ruimte in de periode 2006–2009. In de memorie van toelichting van de begroting 2007 van het gemeentefonds zullen nieuwe kerngegevens worden opgenomen.
Implementatie kabinetsstandpunt Brinkman
In 2006 wordt voortgegaan met de implementatie van het kabinetsstandpunt Brinkman (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 800 B, nr. 16). Dit betekent dat bij de keuze van de bestuurlijke verhouding wordt uitgegaan van een zo groot mogelijke beleids- en bestedingsvrijheid voor gemeenten en provincies. Deze bestuurlijke verhouding is vervolgens leidend voor de wijze van bekostiging. Een aantal specifieke uitkeringen wordt in lijn met dit uitgangspunt overgeheveld naar het gemeentefonds. Voor zover nodig zullen de fondsbeheerders faciliteiten creëren voor groepen van gemeenten (bijvoorbeeld G31, Wgr-plusregio's), indien de huidige verdeelsystematiek van de fondsen overheveling van specifieke uitkeringen zou verhinderen.
Herijking cluster Openbare orde en veiligheid
In het overhedenoverleg op 23 juni 2004 is met de VNG afgesproken een gezamenlijke fact-finding te doen naar de kosten van Brandweer en Rampenbestrijding. Inmiddels is de fact-finding afgerond, waarbij onderzoek is verricht naar de inkomsten en uitgaven van gemeenten, de regionale inkomsten voor brandweer en rampenbestrijding en de diverse verschenen rapporten op het terrein van openbare orde en veiligheid. Belangrijke conclusie uit de fact-finding is dat in de periode 2001–2004 de gemeentelijke uitgaven op het gehele terrein van openbare orde en veiligheid met bijna 50% zijn gestegen (van € 640 miljoen naar€ 960 miljoen). Het betreft hier een kostenstijging op zowel het terrein van de fysieke als de sociale veiligheid. Daarnaast bleken de regionale uitgaven aan brandweer en Ghor, deels bekostigd op basis van het Besluit doeluitkering rampen en zware ongevallen (BDUR), eveneens te zijn gestegen. Naar aanleiding van de resultaten van de fact-finding wordt nader onderzoek gedaan door BZK naar kostendrijvers en uitgavenpatronen op het terrein van openbare orde en veiligheid in zijn totaliteit (inclusief de BDUR). Voor het gemeentefonds betekent dit een herijking van het cluster Openbare orde en veiligheid.
Door wijzigingen in beleid van de verschillende departementen kan over worden gegaan tot het beleggen of juist onttrekken van taken bij gemeenten. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het gemeentefonds. In onderstaande overzichtstabel wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2006 aan de hand van de belangrijkste beleidsmatige mutaties voor de periode 2004 tot en met 2009. De weergegeven mutaties worden onder de tabel afzonderlijk toegelicht.
Tabel 2.1.2. Overzichtstabel uitgaven gemeentefonds (in € 1000) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Stand ontwerpbegroting 2005 | 11 835 194 | 11 699 621 | 12 558 181 | 12 552 210 | 12 540 957 | 12 590 622 |
Belangrijkste beleidsmatige mutaties | ||||||
(inclusief autonome mutaties): | ||||||
1)Structurele doorwerking nacalculatie | – 22 803 | – 22 803 | – 22 803 | – 22 803 | – 22 803 | |
2)Accres 2005 | 58 030 | 58 030 | 58 030 | 58 030 | 58 030 | |
3)Behoedzaamheidsreserve 2004 | 185 936 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
4)Bijzondere bijstand | 9 000 | 9 000 | 9 000 | 9 000 | 9 000 | |
5)C2000 | – 7 300 | – 7 300 | 0 | 0 | 0 | |
6)Tvcn | – 932 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
7)Besparingverlies woz-taakstelling | 60 000 | 40 000 | 40 000 | 40 000 | ||
8)Uitvoeringskosten anw-nug | 9 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 | 9 700 |
9)Wijziging betalingsverloop | – 26 084 | 26 084 | 0 | 0 | 0 | 0 |
10)Bestuurlijke boete fout parkeren | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | ||
11)Compensatie afschaffing ozb | 112 000 | 112 000 | 112 000 | 112 000 | ||
12)Kosten uitvoering Fvw | 1 000 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
13)Referendum Europese grondwet | 21 900 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
14)Accres 2006 | 231 608 | 231 608 | 231 608 | 231 608 | ||
15)Integratie-uitkeringen | – 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
16)Realisatie 2004 kosten Financiële-verhoudingswet | – 1 514 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
17)Overloop kosten Waarderingskamer en wachtgelden gemeentelijke herindeling | 145 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
18)Realisatie kosten Waarderingskamer 2004 | – 4 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
19)Ceremonie verkrijging Nederlanderschap | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | ||
20)Kinderopvang voor sociaal-medische doelgroep | 27 509 | 27 060 | 0 | 0 | ||
Stand ontwerpbegroting 2006 | 11 817 526 | 11 980 381 | 13 032 425 | 13 013 305 | 12 974 992 | 13 024 657 |
1. en 2. Structurele doorwerking nacalculatie en Accres 2005
Evenals de nacalculatie accres 2004 vloeit het accres 2005 voort uit de normeringssystematiek. Als gevolg van mutaties in de netto gecorrigeerde rijksuitgaven wordt het accres per saldo verhoogd met € 35 227 000. Dit bedrag is opgebouwd uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft een verhoging van het accres met€ 58 030 000 die is gebaseerd op een accrespercentage voor 2005 van 2,6, terwijl bij de ontwerpbegroting 2004 nog was uitgegaan van 2,2. Bij het tweede onderdeel gaat het om de negatieve nacalculatie van 2004, waarvoor in deze begroting een structurele doorwerking naar de jaren 2005 en volgende van € 22 803 000 (negatief) is opgenomen (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 4, onder 2).
3. Behoedzaamheidsreserve 2004
De fondsbeheerders streven een adequate omvang van het gemeentefonds na. Het belangrijkste instrument om dit streven te verwezenlijken is de normeringssystematiek. Onderdeel van deze normeringssystematiek is de nacalculatie gebaseerd op de realisatie van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven in de Voorlopige Rekening. Voor 2004 komt het nagecalculeerde accrespercentage van 0,26 (negatief) overeen met een accres van € 34 954 000 (negatief). Ten tijde van de voorjaarsnota 2004 werd op grond van de toen beschikbare gegevens een accres verwacht van € 12 151 000 (negatief). Het negatieve verschil van € 22 803 000 is de omvang van de nacalculatie over het uitkeringsjaar 2004. Het resultaat van de nacalculatie wordt verrekend met de behoedzaamheidsreserve die in 2004 is ingehouden. Op grond hiervan is het uit te keren bedrag van de behoedzaamheidsreserve 2004 € 185 936 000 (€ 208 739 000 min € 22 803 000). De feitelijke uitbetaling vindt plaats in het uitkeringsjaar 2005 (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 3 en 4, onder 1).
4. Bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen
In de memorie van toelichting bij de 1e suppletore begroting gemeentefonds 2004 is aangegeven dat voor 2004 € 11 000 000 aan het gemeentefonds is toegevoegd in verband met het vervallen van de verrekenmogelijkheid met de buitengewone uitgavenaftrek. (Zie Kamerstukken II, 2003/04, 29 609, nr. 2, blz. 4). Daarbij is tevens opgemerkt dat het kabinet over een eventuele structurele doorwerking naar de jaren 2005 en volgende in een later stadium zou beslissen. Inmiddels is besloten tot een structurele doorwerking van € 9 000 000 met ingang van het jaar 2005 (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 5, onder 7).
De algemene uitkering wordt voor de jaren 2005 en 2006 verlaagd met € 7 300 000 in verband met een gemeentelijke bijdrage in de exploitatiekosten van C2000. Na 2006 wordt de uitname opnieuw bezien. Aan dit besluit is een langdurige discussie met de VNG voorafgegaan. In het kader van die discussie zijn verschillende mogelijkheden op hun merites bezien. Geen daarvan leidde tot een voor alle partijen bevredigende oplossing. Uiteindelijk is gekozen voor de uitname, vooralsnog voor de jaren 2005 en 2006 (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 4, onder 5).
6. Tolk- en Vertaalcentrum Nederland
Het kabinet heeft in 2004 besloten dat de afnemers die thans gebruik maken van de gesubsidieerde dienstverlening van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (hierna: TVcN) per 1 januari 2005 zelf financieel verantwoordelijk zijn voor de kosten die met het inschakelen van tolken en vertalers zijn gemoeid. De subsidie wordt verstrekt door het ministerie van Justitie. Tot die afnemers behoren ook gemeenten en diensten die geacht worden te vallen onder de reikwijdte van het gemeentefonds. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan instellingen op het terrein van het maatschappelijk werk. De kosten voor de tolk- en vertaaldiensten van de gemeenten en de bedoelde diensten zijn op jaarbasis geraamd op€ 1 765 000. Dit bedrag is bij de ontwerpbegroting 2005 overgeboekt van de begroting van Justitie naar het gemeentefonds (zie Kamerstukken II 29 800 B, nr. 2, blz. 5, tabel 2.1.2, opgenomen onder overige mutaties). De bedoeling was dat de gemeenten met ingang van 2005 de desbetreffende kosten zelf gaan dragen en de kosten van bedoelde diensten gaan subsidiëren. De ingangsdatum van 1 januari 2005 is niet haalbaar gebleken. Het nieuwe voornemen was de wijziging van het bekostigingsregime in te voeren per 1 juli 2005. Tot die datum wordt de gesubsidieerde dienstverlening op de oude voet voortgezet. Uit historische gegevens is afgeleid dat bijna 53% van de jaardienstverlening van TVcN betrekking heeft op de eerste helft van een jaar. Daarom is een daarbij behorend tijdsevenredig deel van het bedrag van € 1 765 000, te weten € 932 000, teruggeboekt van het gemeentefonds naar de begroting van Justitie (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blzz. 4 en 5, onder 6).
7. Besparingsverlies WOZ-taakstelling
In het Hoofdlijnenakkoord is een efficiencytaakstelling van € 60 miljoen ingeboekt op de uitvoeringskosten van de WOZ. De taakstelling impliceerde dat met ingang van 2006 een bedrag van € 60 miljoen uit het gemeentefonds zou worden genomen. Conform de kostenverdeelsleutel die geldt voor de WOZ slaat 40% van de ingeboekte besparing neer bij het Rijk, zijnde € 24 miljoen. Het deel van de besparing ad € 36 miljoen (zijnde 60%) dat niet bij het Rijk maar bij de gemeenten en waterschappen neerslaat, wordt nu structureel als besparingsverlies bij het Rijk verwerkt. Daarnaast zal de taakstelling grotendeels nog niet per 2006 gerealiseerd kunnen worden. Besloten is voor het jaar 2006 niet tot een uitname uit het gemeentefonds over te gaan. Echter, een eerste deel van de taakstelling is al wel structureel gerealiseerd. Het rijksdeel hierin is € 4 miljoen. Dit wordt in mindering gebracht op de resterende taakstelling van € 24 miljoen, waardoor met ingang van 2007 per saldo een taakstelling op het gemeentefonds resteert van € 20 miljoen.
8. Uitvoeringskosten Anw-nug1
In de memorie van toelichting bij de 2e suppletore begroting gemeentefonds 2004 is aangegeven dat de algemene uitkering met ingang van 2004 structureel verhoogd wordt met € 9 700 000 in verband met de opheffing van de Regeling vergoeding uitvoeringskosten reïntegratie NUG/ANW (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 919, nr. 2, blz. 4). Met de mutatie die in de 1ste suppletore begroting 2005 is opgenomen, is de doorwerking naar 2005 geregeld en is de structurele doorwerking naar de jaren na 2005 verzekerd (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 919, nr. 2, blz. 4 onder 5 en Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr 2, blz. 4, onder 3).
Bij Voorlopige Rekening 2004 is vastgesteld hoe de in 2004 gerealiseerde uitbetalingen aan de gemeenten zich verhouden tot het bedrag dat bij de 2e suppletore begroting 2004 voor de uitbetalingen is geraamd. Daarbij is gebleken dat lagere uitbetalingen zijn gedaan dan bij Najaarsnota 2004 werden verwacht. Het betreft een verschil van € 26 084 000. Omdat voor het gemeentefonds de verplichtingen leidend zijn, wordt geld dat in enig jaar nog niet aan gemeenten wordt uitgekeerd, aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 100 B, nr. 4 , onder 1 en Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 4, onder 4).
10. Bestuurlijke boete fout parkeren
Met ingang van 1 januari 2006 krijgen gemeenten de mogelijkheid zelf boetes op te leggen voor het overtreden van gemeentelijke verboden en voorschriften en bepaalde lichte verkeersovertredingen. Bij één van beide wetsvoorstellen, namelijk het wetsvoorstel bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen, hebben gemeenten geen keuzevrijheid voor wat betreft de invoering van de bestuurlijke boete. Ze zijn daartoe verplicht. De opbrengsten van de boetes zijn bestemd voor versterking van de bestuurlijke handhaving. Ze blijven voor de gemeenten beschikbaar op een bedrag van € 5 miljoen na. Dit bedrag wordt met ingang van 2006 uitgenomen. Dit gebeurt specifiek bij de vier grote gemeenten. Die gemeenten hebben naar verwachting meer baten dan kosten bij de nieuwe bestuurlijke boete. Een uitname specifiek bij die gemeenten leidt voor de G4 tot een nagenoeg budgettair neutrale operatie.
11. Compensatie afschaffing ozb
Het kabinet streeft naar realisatie van de voorgenomen wijzigingen van de OZB per 1 januari 2006. Inmiddels is het wetsvoorstel daartoe ingediend bij de Tweede Kamer. Onder het voorbehoud van goedkeuring van dit wetsvoorstel door de Staten-Generaal, betekent dit dat ter compensatie van het verlies aan gemeentelijke inkomsten met ingang van 2006 een structurele toevoeging van € 1062 miljoen plaatsvindt. Eerder is al rekening gehouden met een toevoeging van € 950 miljoen. Die toevoeging is al begrepen in de beginstand van tabel 2.1.2. Er wordt aan dit bedrag van € 950 miljoen nu € 112 miljoen toegevoegd.
Er is in 2004 onderuitputting geweest op het onderdeel «Kosten Financiële-verhoudingswet» van het gemeentefonds. Ingevolge afspraken die zijn gemaakt in het kader van de overdracht van een aantal taken op het terrein van het gemeentefonds en het provinciefonds van het ministerie van Financiën naar het ministerie van BZK is € 1 000 000 van deze onderuitputting 2004 meegenomen naar het jaar 2005. Deze overloop is inmiddels geëffectueerd (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 5, onder nummer 8).
13. Referendum Europese Grondwet
De gemeenten worden via de algemene uitkering van het gemeentefonds gecompenseerd voor de kosten die zij moeten maken in verband met het referendum over de Europese grondwet. Het gaat om een bedrag van € 21 900 000 (zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 5, onder nummer 9).
Op basis van de ontwikkeling in de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven is het accres 2006 bij Voorjaarsnota 2005 berekend op € 231,608 miljoen.
Het betreft een technische mutatie die is toegelicht in de memorie van toelichting bij de Slotwet gemeentefonds 2004. Zie Kamerstukken II 2004/05, 30 100 B, nr. 4, blz. 2, onder 4.
16. Realisatie 2004 kosten Financiële-verhoudingswet
Deze post is toegelicht in de memorie van toelichting bij de slotwet gemeentefonds 2004.
Zie Kamerstukken II 2004/05, 30 100 B, nr. 4 , blz. 2, onder 2.
17. Overloop kosten Waarderingskamer en wachtgelden gemeentelijke herindeling
Deze post is toegelicht in de memorie van toelichting bij de 1ste suppletore begroting gemeentefonds 2005. Zie Kamerstukken II 2004/05, 30 105 B, nr. 2, blz. 5, onder 10.
18. Realisatie kosten Waarderingskamer 2004
Deze post is toegelicht in de memorie van toelichting bij de slotwet gemeentefonds 2004.
Zie Kamerstukken II 2004/05, 30 100 B, nr. 4 , blz. 2, onder 3.
19. Ceremonie verkrijging Nederlanderschap
De gemeenten worden gecompenseerd voor de kosten die zij gaan maken in verband met de organisatie van de ceremoniële viering van het verkrijgen van het Nederlandse staatsburgerschap na naturalisatie. Deze viering gaat van start per 2006. Het gaat om een toevoeging aan het gemeentefonds van € 1 500 000.
20. Kinderopvang voor sociaal-medische doelgroep
Voor het jaar 2005 zijn gemeenten met een eenmalige overheveling naar het gemeentefonds in staat gesteld om een eigen regeling te treffen voor de kinderopvang voor huishoudens met een sociaal-medische problematiek. Dit beleid zal in de jaren 2006 en 2007 vooralsnog worden gecontinueerd, omdat het past bij de in de zorgsector geldende tendens van verschuiving van verantwoordelijkheden richting gemeenten. Zoals nu blijkt uit signalen van gemeenten is het bedrag dat in 2005 in het gemeentefonds is gestort voor deze huishoudens niet toereikend. De reden hiervan is dat niet was voorzien dat werknemers met een chronisch zieke of gehandicapte partner in 2004 een bedrijfsplaats hadden, terwijl zij in 2005 op een kinderopvangplaats op sociaal-medische indicatie via de gemeente zijn aangewezen. Daarom zal ten opzichte van het jaar 2005 voor de jaren 2006 en 2007 uit het budget van de Wet kinderopvang € 9 841 miljoen extra naar het gemeentefonds worden overgeheveld. Voor 2006 komt het toegevoegde bedrag daarmee op € 27,509 miljoen; voor 2007 op € 27,060 miljoen. In de loop van 2007 zal vervolgens een besluit worden genomen of de huidige situatie waarbij de gemeenten voor wat betreft het «werkgeversdeel» verantwoordelijk zijn voor de bekostiging van de kinderopvang voor deze doelgroep wordt gecontinueerd en/of dat de doelgroep onder een ander wettelijk regime komt, zoals bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.
2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling
De gemeentefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen, evenals de provinciefondsbegroting, een eigen bijzonder karakter. Zo kent de gemeentefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:
1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn;
2. De verdeling van de middelen moet adequaat zijn.
2.2.2. Verantwoordelijkheid minister
De fondsbeheerders, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën, zijnsysteemverantwoordelijk voor het gemeentefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die gemeenten met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: gemeenten zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het gemeentefonds. Ook de eigen gemeentelijke belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van gemeenten, specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen in bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, waarin het college van B&W wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.
2.2.3. Succesfactoren van beleid
Ondanks dat de fondsbeheerders slechts systeemverantwoordelijk zijn, neemt dat niet weg dat van tijd tot tijd vragen opkomen of de gemeenten als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten opstellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de gemeenten bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de gemeenten. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de gemeenten.
2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid
In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het gemeentefonds weergegeven.
Tabel 2.2.4.1. Budgettaire gevolgen van beleid (in € 1000) | |||||||
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Verplichtingen | 12 019 858 | 11 976 954 | 13 241 163 | 13 222 044 | 13 183 731 | 13 233 396 | 13 233 396 |
Uitgaven: | 11 817 526 | 11 980 381 | 13 032 425 | 13 013 305 | 12 974 992 | 13 024 657 | 13 024 657 |
Apparaatsuitgaven | |||||||
1.Kosten Financiële-verhoudingswet | 1 077 | 3 091 | 2 091 | 2 091 | 2 091 | 2 091 | 2 091 |
2.Kosten Waarderingskamer | 1 108 | 1 158 | 1 158 | 1 158 | 1 158 | 1 158 | 1 158 |
3.Budget A&O-fonds | 5 095 | 5 076 | 5 076 | 5 076 | 5 076 | 5 076 | 5 076 |
Programma-uitgaven | |||||||
1.Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen | 11 725 858 | 11 895 139 | 12 964 001 | 12 961 183 | 12 944 568 | 12 996 916 | 12 996 916 |
2.Integratie-uitkeringen | 84 388 | 75 917 | 60 099 | 43 797 | 22 099 | 19 416 | 19 416 |
Ontvangsten: | 11 817 526 | 11 980 381 | 13 032 425 | 13 013 305 | 12 974 992 | 13 024 657 | 13 024 657 |
Apparaats-ontvangsten | |||||||
1.Terugontvangsten Waarderingskamer | 235 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Programma-ontvangsten | |||||||
1.Ontvangsten ex art. 4 Fvw | 11 817 291 | 11 980 381 | 13 032 425 | 13 013 305 | 12 974 992 | 13 024 657 | 13 024 657 |
Het verschil in enig jaar tussen de verplichtingen en de uitgaven wordt veroorzaakt door de behoedzaamheidsreserve (€ 208,738 miljoen), die wel in de verplichtingenstand wordt meegenomen, maar pas in het jaar na afloop van het begrotingsjaar – doorgaans voor een deel – tot uitkering komt. De behoedzaamheidreserve wordt dan verrekend met de nacalculatie van de accressen. Het verplichtingenbedrag voor 2006 van de algemene uitkering bedraagt € 12 964 001 000 vermeerderd met € 208 739 000, wat resulteert in € 13 172 740 000. Zie ook wetsartikel 3.
In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het gemeentefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan gemeenten wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd. Zo bezien kunnen de uitgaven niet worden beïnvloed.
De omvang van de uitgaven wordt structureel bepaald door de normeringsmethodiek. Als regel houdt de methodiek in dat de ontwikkeling van het gemeentefonds een afgeleide is van de ontwikkeling van de rijksuitgaven. De zogeheten budgetflexibiliteit van het gemeentefonds is derhalve een afgeleide van de budgetflexibiliteit van de rijksuitgaven (in zoverre dat een verandering in de rijksuitgaven leidt tot een verandering van de omvang van de uitgaven van het gemeentefonds; hier wordt met budgetflexibiliteit dus niet de juridische verplichting van de uitgaven bedoeld). Tot de normeringsmethode behoort tevens een bestuurlijke weging van de uitkomsten van de normering. Deze geeft de mogelijkheid om – indien nodig – na overleg tussen het Rijk, de VNG en het IPO af te wijken van de rekenkundige uitkomsten.
Ter informatie geeft de tabel hieronder de accressen voor het gemeentefonds op basis van de stand Miljoenennota 2006 en geeft figuur 2.2.4.1 het verloop van de algemene uitkering per inwoner van 1997–2009 weer.
Tabel 2.2.4.2. Accressen gemeentefonds, stand Miljoenennota 2006 | ||||||
Uitkeringsjaar | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 |
Accrespercentage | 8,00% | 5,38% | 2,81% | – 0,26% | 1,87% | 3,34% |
In miljoenen euro | 936,9 | 665,7 | 368,9 | – 34,954 | 228,471 | 402,691 |
Figuur 2.2.4.1: Uitkering gemeentefonds in € per inwoner
De gemeenten ontvangen in 2006 als algemene uitkering uit het gemeentefonds ruim € 12,9 miljard. Dit is zuiver de algemene uitkering, exclusief de uitkering uit het BTW-compensatiefonds. Per inwoner komt de algemene uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 795 per inwoner. Ten opzichte van 2005 betekent dit een stijging van ongeveer € 80 door voornamelijk de compensatie in het kader van de afschaffing gebruikersdeel OZB en het accres 2006. De eerdere daling van de algemene uitkering per inwoner in 2005 ten opzichte van 2004 vloeit voornamelijk voort uit de afschaffing van de € 45,38-maatregel.
De uitvoering voor wat betreft de uitkeringen uit het gemeentefonds geschiedt door wekelijkse betalingen aan alle gemeenten. Het budget van het gemeentefonds wordt over de gemeenten verdeeld via een verdeelsysteem van ongeveer 45 verdeelmaatstaven. Dit verdeelsysteem stelt gemeenten in staat hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lasten en rekening houdend met de structuurkenmerken van de gemeenten. Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de gemeenten bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een gemeente uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld kan worden nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld.
Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het gemeentefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.
2.2.5 Operationele doelstellingen
De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:
• De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;
• Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.
Operationele doelstelling 1: De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
De omvang van het gemeentefonds ontwikkelt zich volgens de normeringssystematiek en door de toevoegingen en/of onttrekkingen aan het fonds in verband met specifieke taakmutaties. De normeringssystematiek houdt in dat het fonds meebeweegt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, volgens het adagium «samen de trap op, samen de trap af». Op die wijze wordt het jaarlijkse groeipercentage (het zgn. accres) bepaald. Deze systematiek werkt sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen Rijk en VNG en IPO. Daarnaast zijn er jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het gemeentefonds kunnen leiden. Het Rijk zorgt voor de uitwerking van de afspraak door de precieze accresberekeningen te maken en de gemeenten daarover te informeren door middel van de circulaires. Daarnaast heeft het Rijk een verantwoordelijkheid bij het bepalen van de hoogte van specifieke uitnames en/of toevoegingen als gevolg van taakmutaties.
Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen (BOFV), tweejaarlijks.
VNG/IPO.
De vraag of de omvang van het gemeentefonds als adequaat kan worden beschouwd, wordt beantwoord in het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen (BOFV). Volgens een in 1995 gemaakte afspraak vindt dit overleg tweemaal per jaar plaats. Wanneer één van beide partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het Bestuurlijk Overleg aan de orde worden gesteld.
Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.
Het Rijk is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van een systeem van verdeelmaatstaven dat een verdeling tot stand brengt die erin voorziet dat elke gemeente in staat is een gelijkwaardig voorzieningenpakket voor haar burgers tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren. De gemeenten kunnen zelf bepalen aan welke voorzieningen zij hun geld bij voorkeur besteden (eigen prioriteitenstelling). Zij leggen resultaatverantwoordelijkheid af aan de raad.
Voor wat betreft de verdeling van de beschikbare financiële middelen is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) de belangrijkste indicator. Daarin wordt door de fondsbeheerders bijgehouden of de verdeling nog adequaat is, d.w.z. of deze, binnen bepaalde marges nog aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven van de gemeenten zoals blijkt uit de begrotingen. Het POR verschijnt jaarlijks als bijlage bij de begroting.
Periodiek Onderhoudsrapport (POR).
In paragraaf 3.1 wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting gemeentefonds 2005 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2006 beschreven. De mutaties die hierin worden genoemd die betrekking hebben op de 1ste suppletore begroting 2005 (Kamerstukken II 2004/05 30 105 B, nr. 2) kunt u in genoemde begrotingsstukken terugvinden. De nieuwe mutaties worden toegelicht.
In 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven. In 3.3 wordt ingegaan op het Financieel Overzicht Gemeenten (F.O.G.). Paragraaf 3.4 betreft de specifieke uitkeringen. Tot slot wordt in dit verdiepingshoofdstuk aandacht gegeven aan de bijdrage van de lokale overheden aan het EMU-tekort (3.5).
3.1. Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting
Onderstaande tabel 3.1.1. geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het gemeentefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2005 naar de stand ontwerpbegroting 2006.
Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen gemeentefonds (in € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Stand OWB 2005 | 12 034 335 | 11 908 359 | 12 766 919 | 12 760 949 | 12 749 696 | 12 799 361 | |
Mutatie 1e suppl. begr. 2005 | 68 595 | 46 627 | 53 927 | 53 927 | 53 927 | ||
Nieuwe mutaties | 427 617 | 407 168 | 380 108 | 380 108 | |||
Stand OWB 2006 | 11 976 954 | 13 241 163 | 13 222 044 | 13 183 731 | 13 233 396 | 13 233 396 |
Onderstaande tabel 3.1.2. geeft de opbouw aan van de uitgaven van het gemeentefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2 005 naar de stand ontwerpbegroting 2006.
Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven gemeentefonds (in € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
Stand OWB 2005 | 11 835 429 | 11 699 621 | 12 558 181 | 12 552 210 | 12 540 957 | 12 590 622 | |
Mutatie 1e suppl. begr. 2005 | 280 760 | 46 627 | 53 927 | 53 927 | 53 927 | ||
Nieuwe mutaties | 427 617 | 407 168 | 380 108 | 380 108 | |||
Stand OWB 2006 | 11 817 526 | 11 980 381 | 13 032 425 | 13 013 305 | 12 974 992 | 13 024 657 | 13 024 657 |
Wetsartikel 4, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het gemeentefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de «afgezonderde» inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het gemeentefonds een post «ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet» geraamd (zie in tabel 2.2.4.1. onder Programma-ontvangsten).
Toelichting op de nieuwe mutaties
Zowel tabel 3.1.1. als tabel 3.1.2. bevatten een regel nieuwe mutaties. In onderstaande tabel 3.1.3. worden deze nieuwe mutaties, die nog niet eerder zijn toegelicht in een suppletore wet, benoemd en van een toelichting voorzien.
Tabel 3.1.3. Nieuwe mutaties (uitgaven en verplichtingen; in € 1000) | ||||||
Mutatie | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
besparingsverlies woz | 56 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | |
bestuurlijke boete fout parkeren | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | – 5 000 | |
compensatie afschaffing ozb | 112 000 | 112 000 | 112 000 | 112 000 | 112 000 | |
accres 2006 | 231 608 | 231 608 | 231 608 | 231 608 | 231 608 | |
invulling woz-taakstelling | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | 4 000 | |
ceremonie verkrijging Nederlanderschap | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | 1 500 | |
kinderopvang voor sociaal-medische doelgroep | 27 509 | 27 060 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal | 427 617 | 407 168 | 380 108 | 380 108 | 380 108 |
Zie voor een toelichting op de nieuwe mutaties § 2.1.2.
Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het gemeentefonds ineens bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Onderstaande tabel 3.2.1 geeft een overzicht van de integratie-uitkeringen in het gemeentefonds.
Tabel 3.2.1. Overzicht integratie-uitkeringen gemeentefonds (in € 1000) | |||||||
Omschrijving | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
WUW-middelen | 44 901 | 39 775 | 35 629 | 30 998 | 22 099 | 19 416 | 19 416 |
VERDI | 2 586 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Precariobelasting | 36 901 | 36 143 | 24 471 | 12 799 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 84 388 | 75 918 | 60 100 | 43 797 | 22 099 | 19 416 | 19 416 |
3.3 Financieel overzicht gemeenten 2005
De afgelopen jaren is een Financieel Overzicht Gemeenten (F.O.G.) verschenen. Doel van het F.O.G. is een beeld te geven van de ontwikkeling van de gemeentefinanciën ter ondersteuning van het bestuurlijk oordeel bij de vraag of tegenover de taken waarvoor gemeenten zich gesteld zien voldoende middelen staan. In een bestuurlijk overleg met VNG/IPO is vorig jaar afgesproken de afzonderlijke publicatie niet te continueren, maar wel de kerncijfers te blijven opstellen en op te nemen in de memorie van toelichting bij de begroting van het gemeentefonds.
De kerngegevens betreffen een terugblik en vooruitblik op de ontwikkeling van de inkomsten en kosten van gemeenten en een overzicht van de ontwikkeling van de vermogenspositie.
In de terugblik wordt weergegeven op welke taken de gemeenten, bezien vanuit de gemeentelijke begrotingen, tussen 2000 en 2005 meer middelen hebben ingezet (figuur 3.3.1.) en vanuit welke inkomstenbronnen of bezuinigingen op taken deze inzet is bekostigd (figuur 3.3.2.). Als indeling voor gemeentelijke taken wordt hierbij de indeling in taakclusters van het gemeentefonds gebruikt. Inkomstenbronnen worden onderscheiden in de Algemene Uitkering van het gemeentefonds, de onroerende zaak belasting (OZB), de overige belastingen en de overige eigen middelen.
Figuur 3.3.1: Intensiveringen tussen 2000 en 2005 bij gelijk takenpakket, gelijke prijzen en gelijk areaal
In figuur 3.3.1. wordt weergegeven dat, na correctie voor taakmutaties, prijsontwikkeling en areaalontwikkeling, de gemeentelijke netto-uitgaven tussen 2000 en 2005 met € 2,3 miljard zijn toegenomen. Hierbij hebben de gemeenten op vrijwel alle taakclusters extra middelen ingezet. Intensiveringen hebben in het bijzonder plaatsgevonden op de clusters Wegen en Water, Openbare Orde en Veiligheid en Zorg.
Figuur 3.3.2: Bekostiging inteisveringen tussen 2000 en 2005 bij gelijk takenpakket, gelijke prijzen eng elijka reaal
Uit figuur 3.3.2. valt af te leiden dat de € 2,3 miljard aan intensiveringen tussen 2000 en 2005 vooral zijn gedekt vanuit de inkomsten uit de OZB en vanuit de reële groei van de algemene uitkering. Hiernaast zijn de inkomsten vanuit de overige belastingen en de Overige Eigen Middelen gestegen. Op de taakclusters Riolering en Reiniging zijn lichte extensiveringen te zien.
Uit de figuren 3.3.1. en 3.3.2. kan de conclusie getrokken worden dat er in de periode 2000–2005 ruimte is geweest voor aanzienlijke intensiveringen op uitgavenclusters. Dit is mogelijk gemaakt door toegenomen inkomsten uit het gemeentefonds, de OZB en de overige eigen middelen. De extra ruimte is met name ingezet op de terreinen openbare orde en veiligheid en zorg. Achter dit positieve beeld gaat een sterke omslag schuil in 2004/2005. In 2004 is vooral het gemeentefonds sterk teruggevallen. De achteruitgang is enerzijds groot en anderzijds laat bekend geworden. Dit betekent voor de gemeenten dat ook het jaar 2005, ondanks een zeker herstel van het gemeentefonds in dat jaar, in het teken van ombuigingen in verband met de achteruitgang staat.
In de vooruitblik wordt een beeld gegeven van de financiële ruimte van de gemeenten voor de jaren 2006 tot en met 2009. De financiële ruimte is berekend door de inkomsten en kosten vanuit de gemeentelijke begrotingen 2005 door te rekenen voor de jaren 2006 tot en met 2009. Hierbij wordt rekening gehouden met prijs- en areaalontwikkeling en, voor zover deze bekend zijn, taakmutaties. In tabel 3.1.1. is weergegeven hoe de berekening van de financiële ruimte is opgebouwd.
Tabel 3.3.1: Geraamde cumulatieve ontwikkeling van uitgaven en inkomsten, 2006–2009 | ||||
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
Kostenontwikkeling | 604 | 1 483 | 2 377 | 3 290 |
Algemene middelen | ||||
Taakmutaties | – 58 | – 52 | – 7 | – 18 |
Areaal | 130 | 236 | 344 | 453 |
Prijzen | 264 | 667 | 1 078 | 1 497 |
Specifieke middelen | ||||
Taakmutaties | 0 | 0 | 0 | 0 |
Areaal | 88 | 160 | 233 | 307 |
Prijzen | 179 | 452 | 730 | 1 014 |
Inkomstenontwikkeling | 853 | 2 028 | 3 168 | 4 288 |
Gemeentefonds | ||||
Accres | 403 | 929 | 1 407 | 1 852 |
Taakmutaties | 996 | 1 013 | 1 029 | 1 046 |
OZB | – 977 | – 904 | – 828 | – 749 |
Taakgerelateerde eigen middelen | 47 | 109 | 171 | 235 |
OEM | 118 | 270 | 425 | 583 |
Specifieke uitkeringen | 267 | 612 | 963 | 1 321 |
Financiële ruimte | 249 | 546 | 791 | 998 |
(in miljoenen euro) |
In tabel 3.3.1 is te zien dat voor de periode 2006–2009 de financiële ruimte is berekend op € 998 miljoen.
Dit is het saldo van de kosten- en de inkomstenontwikkeling.
De totale cumulatieve kostenontwikkeling voor deze periode wordt vooral bepaald door de prijsontwikkeling en in mindere mate door de areaalontwikkeling. De taakmutaties hebben een licht positief effect.
De totale cumulatieve inkomstenontwikkeling wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van de algemene uitkering en de specifieke uitkeringen. In 2006 is de afschaffing van de OZB-gebruikers voor woningen en de maximering van de resterende OZB voorzien. Deze voornemens raken aan het gemeentefonds en aan de OZB, waartussen substantiële verschuivingen zullen optreden. Deze hebben in beginsel geen effect op de omvang van de financiële ruimte.
Geconcludeerd kan worden dat de gemeenten voldoende middelen ontvangen om hun taken naar behoren te vervullen. In meerjarig perspectief, zowel in het verleden als in de toekomst, is sprake van financiële ruimte. Wel moet deze conclusie met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Zo is 2004 een financieel moeilijk jaar geweest voor gemeenten. Dat jaar, en ook 2005, staan in het teken van ombuigingen. Hiernaast attenderen gemeenten op ontoereikende compensatie van rijksbeleid en op risico's zoals vanuit de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de budgetvaststelling voor de bijstand vanuit de Wet Werk en Bijstand (WWB). Van provincies komt daarnaast het signaal dat meer gemeenten onder preventief toezicht zijn gesteld.
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van de vermogenspositie van gemeenten aangegeven voor de periode 1999 tot en met 2003 op basis van de rekeningen.
Tabel 3.3.2: Ontwikkeling eigen en vreemd vermogen en voorzieningen 1999–2003 (in miljarden euro) | |||||
1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
Eigen vermogen | 18,4 | 22,3 | 24,1 | 25,0 | 25,4 |
waarvan algemene reserve | 4,3 | 6,9 | 5,4 | 5,4 | 5,3 |
waarvan bestemmingsreserve | 13,6 | 14,3 | 18,0 | 19,0 | 20,1 |
waarvan resultaat | 0,5 | 1,1 | 0,7 | 0,6 | 0,0 |
Vreemd vermogen | 40,2 | 38,4 | 39,4 | 40,1 | 40,6 |
Voorzieningen | 4,0 | 4,3 | 4,8 | 5,2 | 6,7 |
Bron: CBS
Het eigen vermogen is in de periode 1999 tot en met 2003 toegenomen van € 18,4 miljard tot € 25,4 miljard, een toename van 38%. De toename wordt vooral veroorzaakt door een stijging van de bestemmingsreserves.
De stijging van het eigen vermogen kan een aantal oorzaken hebben. Deze zijn alleen in kwalitatieve zin te geven. Mogelijke oorzaken voor de stijging zijn:
– de verkoop van aandelen, deelnemingen of effecten (bijvoorbeeld het Bouwfonds, en nutsbedrijven). De gemeenten zullen overigens als gevolg van de verkoop van aandelen de dividendinkomsten missen.
– het activeringsbeleid van gemeenten is in ontwikkeling. Omdat transparant boekhouden inhoudt dat er meer wordt geactiveerd, betekent dit boekhoudkundig tevens dat de reserves stijgen; vanaf 2004 is (bruto) activeren van de meeste investeringen verplicht geworden. Hierop kan worden geanticipeerd.
– een gunstig exploitatiesaldo, bijvoorbeeld door een meevallende ontwikkeling van de algemene uitkering of de belastinginkomsten. In de jaren 1999 en 2003 is de ontwikkeling van het gemeentefonds positief geweest;
– bestemmingsreserves worden veelal gevormd voor toekomstige investeringen. Indien de investeringen vertragingen oplopen (bijvoorbeeld door de beschikbaarheid van werknemers (bouw) en de doorlooptijd van procedures) leidt dit ertoe dat de bestemmingsreserves oplopen.
De gegevens in de tabel laten zien dat het niveau van het vreemd vermogen redelijk stabiel is. Het totaal aan vreemd vermogen is in 2003 € 40,6 miljard. De post voorzieningen laat een stijging zien van € 4,0 miljard in 1999 naar € 6,7 miljard in 2003.
Bij de bevindingen horen een aantal kanttekeningen.De eerste kanttekening betreft het gegeven dat in de praktijk verschillen in de wijze van boekhouding bestaan. Zo zijn er verschillen in de waardering en afschrijving van vaste activa, in de definiëring van de posten reserves en voorzieningen, verschillen in omgang met investeringen en afschrijvingstermijnen, als ook het opvoeren van bijvoorbeeld aandelen. Met het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) dat per begrotingsjaar 2004 in werking treedt worden de regels voor het boekhouden eenduidiger. Hierbij is overigens sprake van een groeiproces, bijvoorbeeld omdat oude activa niet alsnog hoeven te worden geactiveerd.
De tweede kanttekening is dat bij de interpretatie van de omvang van het eigen vermogen van belang is welke risico's daar tegenover staan. Een deel van de risico's wordt afgedekt door verzekeringen en voor een deel moeten verplicht voorzieningen worden gevormd. Voor de resterende risico's dient met name de algemene reserve als buffer.
De invoering van het duale stelsel en de nieuwe begrotingsvoorschriften (BBV) kunnen de komende jaren leiden tot een beter inzicht in de risicopositie en het weerstandsvermogen. Een reden hiervoor is dat het voor gemeenten verplicht wordt naast de risico's expliciet in te gaan op de weerstandscapaciteit. Gemeenten zijn tevens verplicht een koppeling te leggen tussen de risico's en de weerstandscapaciteit. Een en ander wordt vormgegeven in de paragraaf weerstandsvermogen.
De derde kanttekening is dat de hier gepresenteerde cijfers een macrobeeld genereren. Zoals onderzoek laat zien, verschillen gemeenten sterk in de omvang van de vermogenspositie1.
Een vierde kanttekening is dat het eigen vermogen door gemeenten ook wordt aangehouden om bespaarde rente toe te voegen aan de exploitatie. De verhouding tussen geblokkeerd eigen vermogen ten behoeve van de exploitatie en vrij aanwendbaar ligt macro in de orde van grootte van 60/40 procent. Per gemeente kan deze verhouding aanzienlijk anders liggen, zodat alleen op gemeentelijk niveau een uitspraak mogelijk is om incidentele tegenvallers met reserves op te vangen.
Concluderend kan worden gesteld dat het niveau van het eigen vermogen redelijk stabiel is. In de komende jaren (op basis van rekeningen 2004 en 2005) zal moeten blijken of de financiële positie is verminderd, gegeven de ontwikkeling van het gemeentefonds in 2004 en 2005 ten opzichte van de jaren 1999 tot en met 2003.
De conclusie wordt niet aanstonds breed onderschreven. Zo attenderen gemeenten op ontoereikende compensatie van rijksbeleid en op risico's uit hoofde van bijvoorbeeld de WMO. Zorg is er daarnaast over de financiële consequenties van voorstellen ten aanzien van de ozb en over de budgetvaststelling Wwb. Van provincies komt daarnaast het signaal dat meer gemeenten onder preventief toezicht zijn gesteld.
De signalen wijzen niet op tekortkomingen in de gehanteerde methode. Wel roepen zij de vraag op hoe deze beelden zijn te rijmen met de op het oog tegenstrijdige conclusie van toereikende middelen. In het belang van een goed fundament voor het bestuurlijke oordeel over de toereikendheid van de middelen zal het thema deel uitmaken van de evaluatie van de normeringssystematiek.
In het kader van het Plan van aanpak transparantie wordt gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in de verdeling van specifieke uitkeringen over de decentrale overheden. In de afgelopen jaren lag de focus op het verzamelen van specifieke uitkeringsgegevens. In combinatie met het verzamelen zal de focus de komende jaren verschuiven naar het analyseren van het totaalbeeld van gemeentelijke inkomstenbronnen. Het gaat hierbij onder andere om de vraag hoe gemeenten hun taken, bezien vanuit de gemeentelijke taakclusters, bekostigen en de invloed van veranderingen, zoals bezuinigingen en verschuivingen tussen geldstromen op deze bekostiging.
In het afgelopen jaar is gestreefd naar het verzamelen van de realisatiegegevens van alle specifieke uitkeringen voor het jaar 2004. Het gaat hier om specifieke uitkeringen aan gemeenten, provincies, waterschappen, kaderwetgebieden en andere samenwerkingsverbanden. In totaal zijn, met medewerking van de vakdepartementen, gegevens van 152 inhoudelijk verschillende specifieke uitkeringen verzameld, waarvan 145 specifieke uitkeringen die rechtstreeks (ook) aan gemeenten worden uitgekeerd. Tabel 3.4.1. geeft een overzicht van het aantal en de omvang van deze specifieke uitkeringen aan gemeenten per cluster.
Tabel 3.4.1.: Aantal en omvang specifieke uitkeringen 2004 per cluster | ||
aantal | omvang | |
Cluster | (in miljoenen euro's) | |
Zorg | 53 | 9 015,5 |
Bijstand/sociale dienst | 8 | 4 917,7 |
VHROSV | 16 | 649,4 |
OZB | 2 | 135,0 |
OEM | 9 | 111,0 |
Fysiek milieu | 12 | 70,4 |
Openbare orde en veiligheid | 7 | 31,0 |
Kunst en ontspanning | 8 | 26,3 |
Wegen en water | 12 | 11,0 |
Oudheid | 4 | 10,2 |
Reiniging | 1 | 3,1 |
Algemene ondersteuning | 2 | 1,0 |
Groen | 7 | 0,3 |
Bevolkingszaken | 4 | 0,2 |
Riolering | 0 | 0,0 |
Bestuursorganen | 0 | 0,0 |
Totaal | 145 | 14 982,1 |
In tabel 3.4.1. is te zien dat het aantal en de omvang van de specifieke uitkeringen van cluster tot cluster sterk verschilt. De clusters Zorg en VHROSV (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing) hebben de hoogste aantallen specifieke uitkeringen. Onder de taakclusters Riolering en Bestuursorganen vallen geen specifieke uitkeringen. Het leeuwendeel van het geld gemoeid met specifieke uitkeringen, € 13,9 miljard, is geoormerkt voor taken op het terrein van de clusters Bijstand en Zorg. Van het resterende miljard gaan de meeste middelen naar het taakcluster VHROSV.
Tabel 3.4.2. geeft een overzicht hoe de verschillende inkomstenbronnen van gemeenten in 2004 over de uitgavenclusters zijn verdeeld. Er worden vier inkomstenbronnen onderscheiden: de algemene middelen, bestaande uit de netto inkomsten uit de algemene uitkering uit het gemeentefonds, de OZB en de OEM, de taakgerelateerde eigen inkomsten, waaronder de gemeentelijke heffingen en rechten vallen, de specifieke uitkeringen en de overige inkomsten. Deze laatste groep moet gezien worden als een restpost van nog niet specifiek uitgezochte gegevens en ruis tussen gegevensbronnen. Zo kunnen nog gemeentelijke specifieke uitkeringen ontbreken en zijn subsidies aan gemeenten door bijvoorbeeld de provincies niet expliciet verzameld. Ruis tussen gegevensbronnen kan veroorzaakt worden door aansluitingsverschillen tussen de gemeentelijke begrotingsgegevens en realisatiegegevens over specifieke uitkeringen. In de tabel is te zien dat binnen de gebruikte gegevens, de begrotingsgegevens 2004 en de realisatiecijfers specifieke uitkeringen 2004, acht procent niet uit de rechtstreekse inkomstenbronnen van gemeenten is af te leiden.
Tabel 3.4.2.: Inkomstenbronnen gemeenten per cluster 2004 | |||||||||
inkomstenbronnen totaal | algemene middelen | (%) | taakgerelateerde middelen | (%) | specifieke uitkeringen | (%) | overig | (%) | |
Clusters | |||||||||
Bijstand/sociale dienst | 6 645 | 1 329 | 20 | 0 | 0 | 4 918 | 74 | 398 | 6 |
Zorg | 14 388 | 5 141 | 36 | 0 | 0 | 9 015 | 63 | 231 | 2 |
Kunst en ontspanning | 2 315 | 1 816 | 78 | 0 | 0 | 26 | 1 | 472 | 20 |
Groen | 1 558 | 1 294 | 83 | 91 | 6 | 0 | 0 | 172 | 11 |
VHROSV | 2 694 | 828 | 31 | 342 | 13 | 649 | 24 | 875 | 32 |
Oudheid | 382 | 312 | 82 | 0 | 0 | 10 | 3 | 59 | 16 |
Riolering | 1 035 | 103 | 10 | 854 | 83 | 0 | 0 | 78 | 8 |
Reiniging | 1 891 | 0 | 0 | 1 888 | 100 | 3 | 0 | 0 | 0 |
Wegen en water | 3 035 | 2 148 | 71 | 429 | 14 | 11 | 0 | 447 | 15 |
Openbare orde en veiligheid | 1 105 | 958 | 87 | 0 | 0 | 31 | 3 | 115 | 10 |
Fysiek milieu | 555 | 463 | 83 | 0 | 0 | 70 | 13 | 22 | 4 |
Bevolkingzaken | 527 | 311 | 59 | 216 | 41 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bestuursorganen | 684 | 661 | 97 | 23 | 3 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Algemene ondersteuning | 1 225 | 1 225 | 100 | 0 | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 38 039 | 16 590 | 44 | 3 844 | 10 | 14 736 | 39 | 2 869 | 8 |
(in miljoenen euro) |
In tabel 3.4.2. is te zien dat de taakclusters in meer of mindere mate vanuit verschillende inkomstenbronnen bekostigd worden. Uitgaven op de clusters Bijstand en Zorg worden voor het merendeel bekostigd uit specifieke uitkeringen, terwijl uitgaven op de clusters Reiniging en Riolering voornamelijk uit taakgerelateerde middelen worden bekostigd. Vanuit de algemene middelen worden de meeste uitgaven van de clusters Bestuursorganen, Openbare orde en veiligheid, Fysiek Milieu, Groen, Kunst en ontspanning, Wegen en water en Oudheid bekostigd. Taakclusters die vanuit verschillende inkomstenbronnen gefinancierd worden zijn VHROSV en Bevolkingszaken.
In 2004 en 2005 ligt het EMU-saldo voor Nederland onder de grens van 2,5% BBP waardoor tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van dit voorjaar afgesproken kon worden dat dit jaar geen extra maatregelen meer noodzakelijk zijn om het tekort terug te dringen. Ondanks dat het EMU-saldo van de totale overheid uit de gevarenzone is gekomen, blijft het EMU-tekort van de lokale overheid echter onverminderd groot. In 2006 moet dit tekort minder dan 0,5% zijn. Het bestuurlijk overleg zal monitoren of het tekort van de lokale overheid in 2006 binnen de 0,5% BBP zal komen en blijven. Het CBS zal daartoe met ingang van de tweede helft 2005 bij een aantal nader te selecteren lokale overheden het beloop van de investeringen, het grondbedrijf en de reserves volgen. Tevens is met de lokale overheden afgesproken dat een gezamenlijke werkgroep evaluatie normeringssystematiek die in het najaar van 2005 van start gaat, een structureel regime zal uitwerken voor de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid.
Het jaar 2005 zal gebruikt worden om de informatievoorziening verder te verbeteren. Zo wordt een stevige prikkel geïntroduceerd door het toezichtsbeleid verder vorm te geven. Bij blijvende tekortkomingen wordt, na een waarschuwing, op kosten van de medeoverheid door de betreffende toezichthouder gezorgd dat verbetermaatregelen worden genomen. Het CBS beoordeelt de kwaliteit en tijdigheid. Ten slotte zullen met ingang van de begroting 2006 de lokale overheden het EMU-saldo gaan opnemen in hun begroting. Hierdoor wordt de bewustwording vergroot dat lokale overheden bijdragen aan het EMU-saldo en kunnen bij een dreigende overschrijding van EMU-grenzen tijdig maatregelen getroffen worden.