Inleiding en achtergrond
Vanuit het fonds worden de kosten betaald die verband houden met de bestrijding, bewaking en preventie van besmettelijke dierziekten en zoönosen.
Uitbraken van besmettelijke dierziekten kunnen een grote impact op de Nederlandse samenleving als geheel en op de agrarische sector in het bijzonder hebben, inclusief de aanverwante voedselverwerkende industrie. Voor dergelijke potentieel snel om zich heen grijpende dierziekten gelden speciale bestrijdings- en preventieregimes die grotendeels hun wortels hebben in Europese regelgeving. Bij een aantal van deze dierziekten bevat de Europese regelgeving een plicht tot bestrijding. Daarnaast kan sprake zijn van een plicht tot het nemen van preventieve maatregelen, zoals onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een dierziekte via het monitoren van (een selectie van) de dieren.
Het Diergezondheidsfonds is een begrotingsfonds dat tot 1 januari 2015 deels werd gevuld met de opbrengsten van heffingen die door het Productschap Zuivel, het Productschap Vee en Vlees en het Productschap Pluimvee en Eieren werden opgelegd. Vanwege de opheffing van de productschappen is de voeding van het sectoraandeel vanaf 2015 nader geregeld via de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Deze wet geeft de mogelijkheid een heffing in te stellen voor het houden van dieren. Bij het opleggen van een heffing is zo mogelijk aangesloten bij de heffingensystematiek zoals deze door de productschappen werd gehanteerd.
Sinds 2015 zijn ook bepaalde taken van productschappen overgenomen en is de financiering hiervan aan het DGF toegevoegd. Het gaat hierbij om het voorkomen en/of bestrijden van dierziekten waaronder de ziekte van Aujeszky, Salmonella (Se en St), Leukose, en een monitoringsprogramma voor AI, NCD, non-zoönotische Salmonella, en Mycoplasma. Deze taken zijn aan het DGF toegevoegd omdat hierbij een collectief belang gediend is.
De huidige verdeling van de kosten tussen bedrijfsleven en het Rijk is vastgelegd in het «Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019» (TK, 29 683, nr. 198). De kosten van bewaking van dierziekten worden in beginsel 50% door het Rijk en 50% door het bedrijfsleven gefinancierd met uitzondering van de bewakingsprogramma’s die EZ heeft overgenomen van de productschappen. De basismonitoring blijft 50/50 gefinancierd.
De financiering van de kosten van bestrijding is afhankelijk van de soort dierziekte en de noodzakelijke voorzieningen. In aanleg worden deze kosten – tot een per diersoort afgesproken plafondbedrag – voor 100% doorberekend aan de veehouderijsectoren. Behalve de kosten van de voorzieningen; deze worden gefinancierd door overheid en sector, beide voor 50%. Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in de betreffende convenantsperiode. Voor de basismonitoring en de overgenomen PBO-taken zijn de plafonds niet van toepassing.
De ontvangsten en daarmee voeding van het fonds wordt gevormd door jaarlijkse bijdragen vanuit de begroting van EZ, de heffingen bij de sector op grond van de Gwwd en de middelen die de Europese Unie ter beschikking stelt in verband met het weren en bestrijden van besmettelijke dierziekten.
Het beleid dat aan de basis ligt van de inzet van het DGF is weergegeven in beleidsartikel 6 van de EZ-begroting. De kosten voor inzet van de crisisorganisatie worden eveneens op beleidsartikel 6 begroot en verantwoord.