Base description which applies to whole site

2.5 Overzicht risicoregelingen

Tabel 15 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)
 

Art.

Omschrijving

Uitstaande Garanties 2019

Geraamd te verlenen 2020

Geraamd te vervallen 2020

Uitstaande garanties 2020

Geraamd te verlenen 2021

Geraamd te vervallen 2021

Uitstaande Garanties 2021

Garantieplafond

Totaal plafond

1

1

Garantie procesrisico's

330

450

450

330

400

400

330

400

0

2

2

DGS BES-eilanden

66.762

0

0

66.762

0

0

66.762

0

66.762

3

2

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

175

0

0

175

0

0

175

0

175

4

2

NBM

2.500

0

0

2.500

0

0

2.500

0

2.500

5

2

Single Resolution Fund

4.163.500

0

0

4.163.500

0

0

4.163.500

0

4.163.500

6

2

Terrorismeschades (NHT)

50.000

0

0

50.000

0

0

50.000

0

50.000

7

2

Waarborgfonds motorverkeer

2.500

0

0

2.500

0

0

2.500

0

2.500

8

2

WAKO (kernongevallen)

9.768.901

0

0

9.768.901

0

0

9.768.901

0

9.768.901

9

3

Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van staatsdeelnemingen

309.165

2.160.000

300.000

2.169.165

0

0

2.169.165

0

2.469.165

10

3

Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO)

5.507.000

0

0

5.507.000

0

0

5.507.000

0

5.507.000

11

4

Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)

734.378

6.644

0

741.022

0

0

741.022

0

741.022

12

4

DNB - deelneming in kapitaal IMF

43.832.909

716.759

0

44.549.668

0

2.050.187

42.499.481

0

44.549.668

13

4

European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)

589.100

0

0

589.100

0

0

589.100

0

589.100

14

4

European Financial Stability Facility (EFSF)

34.154.159

0

0

34.154.159

0

0

34.154.159

0

34.154.159

15

4

European Financial Stabilisation Mechnism (EFSM)

2.940.000

‒ 168.418

0

2.771.582

0

0

2.771.582

0

2.940.000

16

4

European Investment Bank (EIB)

9.895.547

1.900.425

0

11.795.972

0

0

11.795.972

0

11.795.972

17

4

EIB - kredietverlening in ACP en OCT

58.464

0

0

58.464

0

0

58.464

0

58.464

18

4

EIB - pan Europees Garantiefonds

0

1.301.381

0

1.301.381

0

0

1.301.381

0

1.301.381

19

4

European Stability Mechanism (ESM)

35.429.900

0

6.200

35.423.700

0

67.050

35.356.650

0

35.423.700

20

4

Kredieten EU-betalingsbalanssteun

2.450.000

1.262.000

0

3.712.000

0

0

3.712.000

0

3.712.000

21

4

Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA)

29.824

270

0

30.094

0

0

30.094

0

30.094

22

4

Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE)

0

6.071.150

0

6.071.150

0

0

6.071.150

0

6.071.150

23

4

Next Generation EU (NGEU)

0

27.401.109

0

27.401.109

0

0

27.401.109

0

27.401.109

24

4

Wereldbank

5.387.429

48.760

0

5.436.189

0

0

5.436.189

0

5.436.189

25

5

Exportkredietverzekering

16.402.594

10.000.000

10.000.000

16.402.594

10.000.000

10.000.000

16.402.594

10.000.000

0

26

5

Herverzekering leverancierskredieten

0

12.000.000

0

12.000.000

0

0

12.000.000

0

12.000.000

            
  

Totaal

171.775.137

62.700.530

10.306.650

224.169.017

10.000.400

12.117.637

222.051.780

10.000.400

208.234.511

Tabel 16 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)
 

Art.

Omschrijving

Uitgaven 2019

Ontvangsten 2019

Stand risicovoorziening 2019

Saldo 2019

Uitgaven 2020

Ontvangsten 2020

Stand risicovoorziening 2020

Saldo 2020

Uitgaven 2021

Ontvangsten 2021

Stand risicovoorziening 2021

Saldo 2021

1

1

Garantie procesrisico's

156

0

0

‒ 156

295

0

0

‒ 295

245

0

0

‒ 245

2

2

DGS BES-eilanden

0

0

3.000

0

0

0

4.000

0

0

0

5.000

0

3

2

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

4

2

NBM

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

5

2

Single Resolution Fund

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

6

2

Terrorismeschades (NHT)

0

875

875

875

0

625

1.500

625

0

625

2.125

625

7

2

Waarborgfonds motorverkeer

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

8

2

WAKO (kernongevallen)

0

516

0

516

0

614

0

614

0

614

0

614

9

3

Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van staatsdeelnemingen

0

4.800

44.844

4.800

0

9.156

48.000

9.156

0

18.000

48.000

18.000

10

3

Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

11

4

Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

12

4

DNB - deelneming in kapitaal IMF

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

13

4

European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

14

4

European Financial Stability Facility (EFSF)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

15

4

European Financial Stabilisation Mechnism (EFSM)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

16

4

European Investment Bank (EIB)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

17

4

EIB - kredietverlening in ACP en OCT

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

18

4

EIB - plan Europees Garantiefonds

0

0

0

0

260.276

0

0

‒ 260.276

0

0

0

0

19

4

European Stability Mechanism (ESM)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

20

4

Kredieten EU-betalingsbalanssteun

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

21

4

Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

22

4

Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

23

4

Next Generation EU (NGEU)

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

24

4

Wereldbank

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

25

5

Exportkredietverzekering

184.726

217.575

440.707

32.849

136.900

95.954

482.007

‒ 40.946

142.000

231.870

449.207

89.870

26

5

Herverzekering leverancierskredieten

0

0

0

0

950.000

390.000

0

‒ 560.000

350.000

100.000

0

‒ 250.000

               
  

Totaal

184.882

223.766

489.426

38.884

1.347.471

496.349

535.507

‒ 851.122

492.245

351.109

504.332

‒ 141.136

Algemeen

De garantieregelingen groter dan € 5 mln. worden toegelicht.

Alle risicoregelingen worden in de periodieke beleidsdoorlichtingen getoetst op nut en noodzaak. Voor de planning van deze periodieke evaluaties wordt verwezen naar overzicht 2.4 ‘Strategische Evaluatie Agenda’ en bijlage 4 ‘Toelichting op de Strategische Evaluatie Agenda’.

2. DGS BES-eilanden

Doel en werking garantieregeling

Het depositogarantiestelsel (DGS) voor de BES-eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) is in 2017 ingesteld om de depositohouders op die eilanden te beschermen en de stabiliteit van het financiële stelsel te vergroten. In de Wet financiële markten BES staat dat de aan het DGS deelnemende kredietinstellingen de kosten van het DGS dragen. Gezien de situatie van de kredietinstellingen op de BES-eilanden is gekozen voor een model waarbij de sector achteraf indien mogelijk het DGS financiert maar de Staat de uitkering zo nodig voorfinanciert. De onmiddellijke uitkering uit het DGS komt ten laste van de schatkist. Vervolgens wordt de uitkering, in door DNB vast te stellen termijnen, door de sector terugbetaald.

Kans, impact en beheersing risico’s

Het DGS garandeert deposito’s van ingezetenen van de BES-eilanden bij op de BES-eilanden actieve banken tot een bedrag van USD 10.000. Het DGS keert enkel uit in de situatie dat een bank door faillissement tegoeden van spaarders niet kan terugbetalen. Alleen in de uitzonderlijke situatie van een faillissement van een bank kan een beroep worden gedaan op de regeling. De schade voor depositohouders wordt berekend op basis van de administratie van de failliete bank: DNB heeft op grond van de Wet financiële markten BES de bevoegdheid de administratie op te vragen. Het is een tijdelijke garantie: zodra meer structurele oplossingen gerealiseerd zijn, kan de regeling geheel of gedeeltelijk worden beëindigd. Aangezien het DGS deposito’s in USD garandeert, is het totaal uitstaand risico in euro gevoelig voor wisselkoersontwikkelingen.

Premiestelling en kostendekkendheid

De premie bedraagt € 1 mln. per jaar en wordt in een begrotingsreserve gestort. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze regeling.

5. Single Resolution Fund

Doel en werking garantieregeling

In de verklaring van de ministers van de Eurogroep en Economic and Financial Affairs Council (Ecofinraad) van 18 december 2013 is opgenomen dat er voor de overgangsperiode (2016-2023) van het gemeenschappelijke afwikkelingsfonds (Single Resolution Fund, SRF) voorzien zal worden in een systeem waarbij voor de afwikkeling van een bank(engroep) in laatste instantie brugfinanciering aan de Single Resolution Board (SRB) verstrekt kan worden. Brugfinanciering is noodzakelijk aangezien zich situaties kunnen voordoen waarbij de aanwezige middelen in het SRF ontoereikend zijn om de kosten voortkomend uit een afwikkelingscasus mee te financieren en het vervolgens niet (voldoende) mogelijk is om onmiddellijk ex-post bijdragen bij banken in de betreffende lidstaat te innen. Voor de geloofwaardigheid van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) is het van cruciaal belang dat het SRF effectief en voldoende gefinancierd is.

Voor de vormgeving van brugfinanciering is gewerkt aan een systeem van individuele kredietlijnen van lidstaten. De totale omvang van alle individuele kredietlijnen van de lidstaten van de eurozone is gelijk aan het afgesproken streefbedrag van het SRF. Op dit moment is de omvang van het SRF bepaald op € 55 mld. De omvang van de individuele kredietlijnen is gelijk aan de omvang van het nationale compartiment in het SRF. Het Nederlandse compartiment is vastgesteld op circa € 4,16 mld., ofwel 7,57% van de totale omvang van de verwachte ex-ante contributies aan het SRF in de periode 2016-2023.

Kans, impact en beheersing risico’s

Er kan geen direct beroep worden gedaan op het SRF om de verliezen van een instelling te absorberen of om de instelling te herkapitaliseren. Uitgangspunt bij afwikkeling is immers dat eventuele kosten of verliezen worden gedragen door aandeelhouders en crediteuren van een falende bank en niet de belastingbetaler. Ten aanzien van het opvangen van verliezen en herkapitalisatie geldt daarom dat ten minste 8% bail-in van de totale passiva inclusief eigen vermogen moet plaatsvinden. Hierna mag een bedrag van maximaal 5% van de totale passiva inclusief het eigen vermogen van de bank in afwikkeling worden aangewend uit het SRF. Alleen indien alle niet-preferente passiva, met uitzondering van in aanmerking komende deposito’s, volledig zijn afgeschreven kan, indien nodig, een groter beroep worden gedaan op het fonds.

Als een beroep wordt gedaan op het SRF tijdens de overgangsperiode worden de middelen aangewend volgens een getrapt systeem. Daarbij zijn de nationale compartimenten van de lidstaten en de mate waarin zij zijn gemutualiseerd van belang. Deze compartimenten worden gevuld met vooraf te betalen (ex-ante) bijdragen door de banken in de aan de bankenunie deelnemende lidstaten. Het getrapte systeem tijdens de overgangsfase bestaat uit vijf treden. Pas als alle treden uit het getrapte systeem volledig zijn afgelopen kan de SRB gebruikmaken van de individuele kredietlijn van de lidstaat waar de afwikkelingscasus plaatsvindt.

De kans dat er op de garantie (de kredietlijn) getrokken wordt, is op zichzelf laag doordat een beroep op de garantie alleen kan worden gedaan in laatste instantie en na het doorlopen van het getrapte systeem van het SRF. Bij afwikkeling van een enkele instelling zal het risico tevens kleiner zijn dan bij de afwikkeling van meerdere instellingen tegelijkertijd of kort na elkaar. Doordat het fonds de komende jaren wordt gevuld door de banken zelf, neemt het risico dat een beroep moet worden gedaan op de garantie ook af.

Premiestelling en kostendekkendheid

Lidstaten die hebben gekozen voor een kredietlijn zonder parlementaire goedkeuring voorafgaand aan iedere uitbetaling of tranchering, zoals Nederland, krijgen een bereidstellingsprovisie van 0,1%. De bereidstellingsprovisie wordt berekend over het bedrag onder de kredietlijn waar de SRB daadwerkelijk een beroep op kan doen. De provisie is zodoende afhankelijk van de totale middelen die aangewend kunnen worden uit het SRF, de uitstaande leningen en de externe financieringsmogelijkheden van de SRB. De inkomsten uit de bereidstellingsprovisie zijn behoedzaam geraamd. Daarbij is uitgegaan van het uitblijven van een resolutiecasus waardoor de middelen die aangewend kunnen worden uit het SRF toenemen en zodoende het beschikbare bedrag onder de kredietlijn en daarmee ook de bereidstellingsprovisie afnemen. Als het beschikbare bedrag onder de kredietlijn nul is, ontvangt de lidstaat geen bereidstellingsprovisie, omdat er dan überhaupt niet op de kredietlijn getrokken kan worden. De bereidstellingsprovisie wordt aan het einde van het jaar door de SRB vastgesteld en potentieel uiterlijk 20 dagen na het einde van ieder kalenderjaar aan de lidstaat betaald. Om bovenstaande reden is de bereidstellingsprovisie geraamd op nul.

In de situatie dat de SRB een beroep doet op de kredietlijn en (een deel van) de garantie wordt ingeroepen, ontvangt de Nederlandse staat rente, welke gelijk is aan de financieringskosten vastgesteld op de dag dat de SRB het verzoek heeft ingediend om gebruik te maken van de kredietlijn (of in het geval dat de lening verlengd wordt, op de dag dat de SRB vraagt om de verlenging van de lening).

6. Terrorismeschades (NHT)

Doel en werking garantieregeling

De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden (NHT) is in 2003 opgericht, nadat verzekeraars en herverzekeraars terrorismerisico’s uitsloten op hun polissen. Binnen de NHT leveren verzekeraars, herverzekeraars en de Staat gezamenlijk een dekkingscapaciteit van € 1 mld. per jaar. De Staat geeft een garantie voor de laatste € 50 mln. van deze dekkingscapaciteit.

Kans, impact en beheersing risico’s

Terrorismebestrijding vergt vanwege de hoge dreiging onverminderde politieke aandacht van de Staat. De financiële risico’s voor de Staat zijn in eerste instantie beperkt doordat de verzekeraars en herverzekeraars de eerste € 950 mln. van de dekkingscapaciteit garanderen en pas daarna de garantie van de Staat kan worden aangesproken.

Premiestelling en kostendekkendheid

De Staat heft een premie over het afgegeven garantiebedrag van € 50 mln. Deze middelen worden vanaf 2019 gestort in een begrotingsreserve. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze regeling.

8. WAKO (kernongevallen)

Doel en werking garantieregeling

De Wet aansprakelijkheid kernongevallen (WAKO) regelt de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire installaties voor kernongevallen. De exploitant is aansprakelijk voor schade bij kernongevallen, maar de Staat der Nederlanden staat voor zes installaties garant: voor vijf installaties tot maximaal € 1,5 mld. per ongeval en voor de kerncentrale Borssele maximaal € 2,3 mld. per ongeval. Het totale risico voor deze installaties bedraagt dus € 9,8 mld. Het bedrag van € 1,5 mld. is gebaseerd op de Verdragen van Parijs en Brussel, die verdragsstaten verplichten tot een garantstelling. Aangezien een kernongeval bij Borssele hogere schades kan veroorzaken is er nationaal door het kabinet voor gekozen hiervoor een hogere garantie af te geven. Voor de staatsgarantie betaalt de exploitant van kerncentrale Borssele jaarlijks een vergoeding aan de Nederlandse staat.

Voorts hebben alle kerninstallaties een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij commerciële verzekeraars en voor bepaalde risico’s bij de Nederlandse staat. Hiertoe zijn zij op grond van de WAKO verplicht. De verzekerde som is afhankelijk van de risico’s bij de betreffende installatie, maar is in geen geval hoger dan € 1,2 mld. De Staat ontvangt hiervoor van alle kerninstallaties premies. Voor schades die door verzekeraars worden vergoed hoeft geen beroep te worden gedaan op de staatsgarantie.

Het doel van deze garantie is tweeledig: enerzijds schadeloosstelling van slachtoffers indien zich een ernstig kernongeval in Nederland voordoet en anderzijds het internaliseren van kosten die met het gebruik van kernenergie samenhangen.

Kans, impact en beheersing risico’s

Kerncentrales moeten voldoen aan strenge veiligheidseisen. De kerncentrale in Borssele is ook bestand tegen externe omstandigheden, zoals een aardbeving of overstroming. Uit onder andere de Europese stresstest blijkt dat Borssele voldoet aan de bestaande veiligheidseisen. Voor de overige installaties zijn nationale stresstests uitgevoerd, die ook positief waren12.

Kerncentrales staan onder streng nationaal en internationaal toezicht. Dit ligt vast in de Nederlandse wet en in internationale verdragen. Daarnaast staan in de vergunningen talrijke eisen aan een kerncentrale. Dit zijn bijvoorbeeld eisen om internationale contacten tussen kerncentrales te onderhouden om kennis en ervaringen uit te wisselen. Wettelijk toezicht in Nederland valt onder de verantwoordelijkheid van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), die het toezicht ook uitvoert. De ANVS ziet erop toe dat alle nucleaire installaties in Nederland de relevante veiligheidseisen naleven. Ook zorgt de ANVS dat veiligheids- en beveiligingsmaatregelen worden getroffen. Er zijn regelmatig contacten tussen de kerncentrale en de ANVS. Inspecteurs houden vaak ter plekke toezicht en controles. Zij kijken of de vergunningen worden nageleefd, of technische specificaties en de werkwijzen kloppen en of voorgenomen wijzigingen aan installaties mogen worden uitgevoerd.

Premiestelling en kostendekkendheid

De doelstelling is dat een premie wordt geïnd die een reële weergave vormt van het risico voor de Staat. Voor de berekeningssystematiek wordt aangesloten bij de premieberekening die de markt hanteert voor kernongeval schadeverzekeringen. De premies worden niet afgestort in een begrotingsreserve. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze regeling.

9. Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van staatsdeelnemingen

Doel en werking garantieregeling

De Staat heeft garanties en vrijwaringen afgegeven aan verschillende instellingen die het gevolg zijn van de verkoop van staatsdeelnemingen. Aan de koper van Fortis Corporate Insurance (Amlin PLC, € 5,5 mln.) en de koper van de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM; Group Heylen, € 2,5 mln.) zijn garanties en vrijwaringen verstrekt. Deze garanties en vrijwaringen zijn gebruikelijk bij dit soort transacties en zien bijvoorbeeld toe op navorderingen van de Belastingdienst. Hiermee wordt voorkomen dat de koper dit soort zaken verdisconteert in een lager bod op de aandelen. Daarnaast heeft de Staat specifieke garanties en vrijwaringen verstrekt om de financiering van NWB Bank (€ 1,1 mln.) mogelijk te maken.

In juni 2020 heeft de Staat een garantie aan KLM afgegeven. Een groep van internationale banken verstrekt liquiditeit aan KLM tot € 2,4 mld. in de vorm van een revolving credit facility (RCF) waarbij KLM de liquiditeit kan aantrekken wanneer nodig en dient terug te storten wanneer deze overvloedig is. De Nederlandse staat garandeert maximaal 90% van de totale omvang van deze faciliteit (€ 2,16 mld.). Voor verdere details, zie het bij deze garantie begorende toetsingskader risicoregelingen.13

Kans, impact en beheersing risico’s

De steun die wordt verleend aan KLM is een combinatie van een garantie op externe financiering en een achtergestelde directe lening van de Nederlandse staat. Het kabinet heeft deze vorm gekozen, zodat ook de banken een deel van het risico dragen. De financiering wordt dus zo veel mogelijk door de markt gefaciliteerd en de Nederlandse staat neemt enkel de risico’s op zich daar waar deze niet in de markt kunnen worden ondergebracht.

In het geval KLM volledig gebruik zal maken van beide faciliteiten, betekent dit dat de staat garant staat voor een bedrag van € 2,16 miljard (90% van € 2,4 miljard) en zelf een lening heeft verstrekt van € 1,0 miljard. Het risico bestaat dat KLM niet in staat zal zijn de leningen (volledig) terug te betalen. Zodoende bedraagt het maximale risico van deze regeling € 3,16 miljard, deze zullen generaal worden gedekt.

Hoewel het de inschatting is dat deze steun zal leiden tot voldoende liquiditeit voor KLM om de huidige crisis door te komen, bestaat de kans dat er aanvullende steun nodig zal zijn. Een mogelijkheid daartoe is dat de bestaande aandeelhouders van de onderneming – waaronder de staat – op enig moment gevraagd zullen worden te participeren in een kapitaalstorting.

Op twee manieren is getracht de risico’s zo veel mogelijk te minimaliseren. Zo stelt de staat allereerst financieringsvoorwaarden aan de garantie en de achtergestelde lening die gangbaar zijn bij dergelijke financiële instrumenten. Te denken valt aan de financiële criteria waar de onderneming gedurende de looptijd aan dient te voldoen om gebruik te kunnen blijven maken van de kredietfaciliteiten. Daarnaast is het verstrekken van de tranches onder de directe lening voorwaardelijk op voortgang van vervulling van de voorwaarden; een voorbeeld hiervan is het herstructureringsplan. KLM heeft tijd nodig om dit op te stellen. Pas indien het plan naar tevredenheid van de Nederlandse staat is opgesteld, zal een volgende tranche van de lening beschikbaar worden gesteld.

Premiestelling en kostendekkendheid

De Nederlandse staat ontvangt een premie voor de afgegeven garantie inzake de revolving credit facility voor KLM. De premie die KLM aan de Nederlandse staat betaalt voor deze garantie loopt op gedurende de looptijd en ziet er als volgt uit:

Tabel 17 Te betalen premie KLM aan de Nederlandse staat

Jaar

Jaarlijks te betalen premie

1e jaar van garantie

0,5% over het kredietplafond1 

2e en 3e jaar van garantie

1% over het kredietplafond

4e,5e en 6e jaar van garantie

2% over het kredietplafond

1

Het kredietplafond is aanvankelijk € 2,4 miljard, maar kan potentieel vroegtijdig lager worden.

Voor de garanties aan Fortis, Groep Heylen en NWB ontvangt de Staat geen premie. Tot op heden heeft geen uitkering plaatsgevonden onder de garantie.

10. Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)

Doel en werking garantieregeling

De Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) is in 1970 opgericht om duurzame economische groei in ontwikkelingslanden te bevorderen, door het verschaffen van eigen vermogen of leningen voor projecten die impact creëren en voldoen aan FMO’s standaarden op het gebied van sociale omstandigheden, milieu en «good governance». Hierbij gaat het alleen om projecten die niet door marktpartijen gefinancierd kunnen worden, voornamelijk vanwege het hoge risico dat zij associëren met onder meer het investeren in ontwikkelingslanden. FMO verschaft het eigen vermogen en de leningen aan private partijen in die landen. Door de private sector in ontwikkelingslanden te versterken wil de Staat een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede.

In de overeenkomst uit 1998 tussen de Staat en FMO is een garantie van de Staat richting FMO opgenomen. De garantie bestaat uit twee onderdelen:

  • 1. De Staat zal de verliezen uit de bedrijfsvoering dekken, die volgen uit activiteiten van FMO, voor zover deze verliezen niet zijn of worden gedekt door waardecorrecties en/of schadevergoedingen en/of uitkeringen uit hoofde van verzekeringen. Voorts geldt als voorwaarde voor de garantie dat een dergelijk verlies de reserve voor algemene risico’s overstijgt en dat de verliezen het resultaat zijn van niet-normale bedrijfsrisico’s.

  • 2. Daarnaast heeft de Staat zich verplicht om situaties te voorkomen waarin FMO niet in staat is om bepaalde verplichtingen te voldoen, namelijk de verplichtingen die op FMO rusten uit hoofde van:

    • 1. op de kapitaalmarkt opgenomen leningen;

    • 2. op de geldmarkt opgenomen korte financieringsmiddelen met een looptijd gelijk aan of minder dan twee jaar;

    • 3. swap-overeenkomsten met uitwisseling van hoofdsom en rentebetaling;

    • 4. swap-overeenkomsten zonder uitwisseling van hoofdsom met rentebetaling;

    • 5. valuta-termijncontracten en Future Rate Agreements;

    • 6. optie- en future-contracten;

    • 7. combinaties van de hiervoor bedoelde producten (a t/m f);

    • 8. garanties door de FMO aan derden verstrekt ten behoeve van de financiering van private ondernemingen in ontwikkelingslanden;

    • 9. die voortvloeien uit het onderhouden van een adequaat apparaat.

Omdat het gaat om een instandhoudingsverplichting is de omvang van de garantie in theorie onbeperkt. In bovenstaand overzicht is, omwille van transparantie, de garantie gekwantificeerd. Het vreemd vermogen van FMO ultimo 2018 is gebruikt als inschatting van het uitstaande risico. De letterlijke tekst van de overeenkomst is leidend voor de interpretatie.

Kans, impact en beheersing risico’s

Aangezien het gegarandeerde bedrag meer dan € 5 mld. is, zou de financiële impact van het inroepen van (een deel van) de garantie zeer groot zijn. De kans hierop is echter zeer klein, aangezien er op verschillende niveaus aan actief risicomanagement wordt gedaan. Dit is nodig, aangezien FMO actief risico’s neemt die voortvloeien uit het verschaffen van leningen en eigen vermogen aan ontwikkelingslanden om daarmee haar doelstelling te bereiken: het bevorderen van de private sector in ontwikkelingslanden. Hiervoor is het van essentieel belang dat FMO een adequaat risicomanagementsysteem heeft om financiële risico’s te identificeren, te meten, te volgen en te beperken. Ten grondslag hieraan ligt de risicobereidheid van FMO. Dit is het risico dat FMO bereid is om te aanvaarden in het nastreven van toegevoegde waarde. De risicobereidheid van FMO wordt minstens een keer per jaar herzien.

De beheersing van de risico’s wordt verder ondersteund door behoedzame kapitaal- en liquiditeitsposities en sterke diversificatie van de leningen en eigenvermogenportefeuille over regio’s en sectoren. Ongeveer 80% van het economisch kapitaal van FMO wordt ingezet voor kredietrisico. Hoewel andere financiële risico’s niet altijd voorkomen kunnen worden, vermindert FMO deze zoveel mogelijk. FMO heeft geen handelsposities en is in het algemeen niet geïnteresseerd in valutarisico en renterisico.

Binnen FMO is de afdeling Risicomanagement verantwoordelijk voor het beheren van de risico’s in de eigenvermogenportefeuille (‘emerging market portfolio’), de eigen vermogensportefeuille (‘treasury portfolio’) en alle daarmee samenhangende marktrisico’s. Daarnaast heeft FMO een Investeringscommissie bestaande uit senior medewerkers van verschillende afdelingen. Deze commissie analyseert financieringsvoorstellen voor nieuwe transacties. Elk financieringsvoorstel wordt beoordeeld in termen van tegenpartijrisico, productrisico en landrisico. De financieringsvoorstellen worden vergezeld van het advies van de kredietafdeling. Deze afdeling is verantwoordelijk voor de beoordeling van de kredietrisico’s van zowel nieuwe transacties als de bestaande portefeuille.

FMO heeft een bankvergunning en staat onder toezicht van DNB. De Staat als aandeelhouder is conform de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 actief betrokken bij staatsdeelnemingen zoals FMO. Relevante (financiële) ontwikkelingen worden onder andere besproken in kwartaaloverleggen, het halfjaarlijkse beleidsoverleg en in bijvoorbeeld de aandeelhoudersvergadering.

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor deze garantie wordt geen premie ontvangen, waardoor ook geen middelen worden gestort in een begrotingsreserve. Het grootste deel van de winst van FMO wordt jaarlijks conform de afspraken in de overeenkomst tussen de Staat en FMO toegevoegd aan de reserves van FMO. Een klein deel wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders van FMO. De Staat heeft 51% van de aandelen. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze garantieregeling.

11. Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)

Doel en werking garantieregeling

In 2015 is besloten om toe te treden tot de nieuw op te richten Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB), welke sinds januari 2016 operationeel is. Op basis van een door de oprichtende aandeelhouders bepaalde verdeelsleutel heeft Nederland een aandeel toegewezen gekregen en zich hierop ingeschreven. Dit aandeel bestaat uit een gedeelte ingelegd (paid-in) kapitaal (20%) en een gedeelte garantiekapitaal (80%). Deze verplichting betreft het garantiekapitaal. Het Nederlandse aandeel in het garantiekapitaal bedraagt in 2020 na wisselkoerscorrectie € 722,6 mln.

De doelstelling van de AIIB is tweeledig:

  • 1. het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling, het creëren van welvaart en het verbeteren van het infrastructuurnetwerk in Azië door te investeren in infrastructuur en andere productieve sectoren;

  • 2. het bevorderen van regionale samenwerking en partnerschappen door samen te werken met andere multilaterale en bilaterale ontwikkelingsinstellingen bij het adresseren van ontwikkelingsuitdagingen.

Kans, impact en beheersing risico’s

De garantie kan worden afgeroepen door de AIIB op het moment dat de AIIB niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. De kans dat dit gebeurt, wordt echter als zeer klein aangemerkt. De optie om garantiekapitaal in te roepen is bij de internationale financiële instellingen nog nooit ter sprake geweest (bijvoorbeeld de mondiale financiële crisis van 2008). De AIIB heeft een zogenoemde Preferred Creditor Status. Het risico wordt ook geadresseerd door het prudent risicobeleid van de AIIB. De externe kredietbeoordelingsbureaus (Moody’s, S&P en Fitch) geven de AIIB allen een AAA/Aaa-rating, wat een reflectie is van onder meer de governance-raamwerken van de AIIB, waaronder het risicomanagement- en liquiditeitbeleid van de AIIB, de sterke kapitaaltoereikendheid en de steun van de brede aandeelhoudersbasis.

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor deze garantie wordt geen premie ontvangen en er worden ook geen middelen gestort in een begrotingsreserve. Noch voor het ingelegde noch voor het oproepbare kapitaal wordt door de aandeelhouders/lidstaten een dividend of vergoeding gevraagd, aangezien zij het zonder winstbejag ten dienste van de gemeenschappelijke doelstellingen van de AIIB hebben gesteld. Rendementen op investeringen komen wel ten goede aan het eigen vermogen van de AIIB, welke de aandeelhouders, waaronder Nederland, toebehoort.

12. DNB – deelneming in kapitaal IMF

Doel en werking garantieregeling

De Nederlandse staat verleent aan De Nederlansche Bank (DNB) een garantie om het risico te dekken indien het International Monetary Fund (IMF) in gebreke blijft. Deze garantie wordt alleen ingeroepen in het geval dat het IMF niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en een beroep doet op middelen van DNB. Een deel van de garantie is tijdelijk en is dit jaar verlengd in het kader van de afronding van de 15e quotaherziening. Om de financiële slagkracht van het IMF te waarborgen en de omvang gelijk te houden is door het IMFC in oktober 2019 besloten tot een verdubbeling van de New Arrangements to Borrow (NAB) per 1 januari 2021 en een verlenging van een deel van de bilaterale leningen (BBA) per 1 januari 2021. De quotamiddelen blijven op hetzelfde niveau. Voldoende financiële slagkracht voor het IMF is belangrijk om financiële schokken het hoofd te bieden. De COVID-19 crisis onderstreept het belang van een goed geëquipeerd IMF met voldoende middelen om landen te ondersteunen des te meer. Gecombineerd zorgt de verdubbeling van NAB en verlenging van een deel van de bilaterale leningen voor een afname van de Nederlandse garantie aan het IMF van 2,03 miljard euro per 2021. De Nederlandse garantie daalt omdat er meer landen zijn die bijdragen aan de NAB-middelen, waaronder ook de VS, dan aan de BBA-middelen. Vanwege de COVID-19 crisis heeft het IMF Nederland op 15 april jl. daarnaast om een aanvullende bijdrage in 2020 gevraagd aan de leningenaccount van de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) om steun te kunnen bieden aan lage-inkomenslanden. De PRGT voorziet lage-inkomenslanden van concessionele leningen met een lange looptijd en rentesubsidie en staan daarom los van de overige IMF-middelen. De Nederlandse bijdrage aan de PRGT  is daarom opgehoogd met SDR 500 mln. (SDR = Special Drawing Rights, de rekeneenheid die het IMF hanteert) met een looptijd tot en met 2029. In totaal bedragen alle garanties voor Nederland in 2021 € 42,5 mld. na een wisselkoerscorrectie, verwerking van de 15e quotaherziening in 2021 en ophoging van de PRGT in 2020.

Kans, impact en beheersing risico’s

De kans dat het IMF in gebreke blijft bij DNB op de algemene middelen van het IMF (Quota/NAB/BBA) en DNB daarom de garantie bij het ministerie van Financien moet inroepen is zeer klein. De optie om garantiekapitaal in te roepen is bij de internationale financiële instellingen nog nooit ter sprake geweest, zelfs niet in tijden van crises (bijvoorbeeld de mondiale financiële crisis van 2008).

Er zijn verschillende mitigerende factoren die ervoor zorgen dat de kans zeer klein is dat DNB de garantie moet inroepen omdat het IMF in gebreke blijft. Het IMF verstrekt leningen aan landen met betalingsbalansproblemen. In de eerste plaats kent een IMF-steun waar nodig conditionaliteiten. Hiermee verlangt het IMF niet alleen economische aanpassingen van de lidstaat om de betalingsbalansproblemen op orde te krijgen, maar zorgt het IMF er ook voor dat het land de lening tijdig terugbetaalt. Ten tweede heeft het IMF een de facto preferred-creditor status, waardoor het IMF bij terugbetalingen voorrang krijgt boven andere private en publieke crediteuren. Tenslotte hanteert het IMF ook een reservebuffer, die ongeveer SDR 15-20 mld. bedraagt, waarmee achterstallige betalingen kunnen worden opgevangen. Het komt overigens nauwelijks voor dat landen achterstanden hebben bij het IMF, mede dankzij het prudente beleid dat het IMF voert. Een belangrijk element hierin vormt het toegangsbeleid: voordat het IMF een programma verstrekt wordt vastgesteld of een land voldoende capaciteit heeft om het IMF terug te betalen. Daarnaast zijn er richtlijnen voor limieten van leningen zodat het IMF grenzen kan stellen aan de beschikbare financiering voor een programma.

Ook de kans dat het IMF in gebreke blijft op de speciale leningenaccount voor lage-inkomenslanden, de PRGT, is klein. De eerdergenoemde waarborgen voor de algemene middelen gelden ook voor middelen uit de PRGT. In de afgelopen 25 jaar is het slechts één keer voorgekomen dat er een betalingsachterstand ontstond bij de PRGT. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de impact van de COVID-19 crisis zonder precedent is en dat voor een aantal landen dat gebruik maakt van PRGT-middelen in de aankomende jaren een onhoudbare schuldsituatie dreigt. De PRGT heeft reserves, waardoor betalingsachterstanden niet direct een risico vormen voor het inroepen van de garantie.

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor afgegeven garanties aan DNB wordt geen premie ontvangen en er worden geen middelen gestort in een begrotingsreserve. Het IMF zelf ontvangt geen garantie van de Nederlandse staat en betaalt dus ook geen premie voor deze garantie aan de Nederlandse staat. Het IMF vraagt wel premie aan landen die financiële steun krijgen en betaalt een premie aan landen die middelen verstrekken. Dit laatste geldt ook voor Nederland. Wanneer het IMF een beroep doet op een Nederlandse lening, krijgt DNB hiervoor een vergoeding; de SDR-rente. Deze is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de 3 maandrente op staatspapier van de onderliggende valuta van de SDR, de Euro/Dollar/Yen/Renminbi en Pond. De SDR-rente kan niet negatief worden en kent een minimum van 5 basispunten (0.05%). Momenteel bedraagt de SDR-rente het minimum. Het IMF is kostendekkend, de uitvoeringskosten van het monitoren en opstellen van programma’s wordt door het IMF gedragen. Het IMF kent een complexe vergoeding structuur. In de basis rekent het IMF een vergoeding voor de gelopen risico’s voor programmafinanciering. Voor programma’s die groot van omvang zijn wordt een extra opslag gerekend omdat deze een groter risico kennen. Deze opslag kan na verloop van tijd verder worden verhoogd om groot en langdurig gebruik van IMF-middelen te ontmoedigen. Ook rekent het IMF een vergoeding om de uitvoeringskosten van een programma te dekken. Een uitzondering wordt gemaakt voor lage-inkomenslanden: zij betalen een lagere premie via de PRGT. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze garantieregeling.

13. European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)

Doel en werking garantieregeling

De European Bank for Reconstruction and Development (EBRD, oftewel de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling) is opgericht om de landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sovjet Unie bij te staan in hun transitie naar een democratie en naar een markteconomie. Inmiddels is het operatiegebied uitgebreid met een aantal Centraal-Aziatische landen en enkele landen in de Zuidoostelijk Mediterrane regio. Het mandaat van de EBRD is specifiek gericht op de transitie van (aanvankelijk ex-communistische) economieën naar markteconomieën met een robuuste private sector en integratie daarvan in de wereldeconomie. De EBRD wordt gefinancierd door kapitaal, waarvan zo’n 20% is ingelegd door de lidstaten (paid-in) en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital14). Op basis van ingelegd kapitaal en garanties verstrekt door aandeelhouders, kan de EBRD financiering aantrekken op de kapitaalmarkt en deze financiering als leningen verstrekken aan voornamelijke de private sector. Voor 2021 wordt deze garantie voor Nederland geraamd op € 589,1 mln.

Kans, impact en beheersing risico’s

De garantie kan alleen worden ingeroepen door de EBRD wanneer de EBRD niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen en de bank dus failliet dreigt te gaan. De kans dat dit gebeurt wordt als zeer klein aangemerkt. De optie om garantiekapitaal in te roepen is bij de internationale financiële instellingen nog nooit ter sprake geweest, zelfs niet in tijden van crises (bijvoorbeeld de mondiale financiële crisis van 2008). De EBRD voert een prudent beleid. Het liquiditeit- en risicobeleid zijn conservatief. De EBRD heeft een sterke kapitaalpositie met een gezonde verhouding tussen de portfolio en de capaciteit om het risico in de portfolio te dragen. Het beleid is erop gericht dat kapitaalgaranties nooit ingeroepen hoeven te worden. De externe kredietbeoordelingbureaus (Moody’s, S&P en Fitch) geven de EBRD allen een AAA/Aaa-rating. De EBRD heeft een zogenoemde Preferred Creditor Status. Tevens heeft het dagelijks bestuur van de EBRD een Audit comité dat de risico’s van de EBRD nauwgezet in de gaten houdt. Er is daarnaast een intern Audit comité dat toeziet op de kwaliteit van procedures en processen (deze rapporteert aan de president van de EBRD).

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor deze garantie wordt geen premie ontvangen, waardoor er ook geen middelen worden gestort in een begrotingsreserve. Noch voor het ingelegde noch voor het oproepbare kapitaal wordt door de aandeelhouders een dividend of vergoeding gevraagd, aangezien zij het zonder winstbejag ten dienste van de gemeenschappelijke doelstellingen van de EBRD hebben gesteld. Rendementen op investeringen komen wel ten goede aan het eigen vermogen van de EBRD, welke de aandeelhouders, waaronder Nederland, toebehoort. Uit het eigen vermogen worden regelmatig (beperkt) middelen onttrokken met goedkeuring van de Raad van Gouverneurs, bijvoorbeeld voor het EBRD-fonds waaruit onder andere technische assistentie-activiteiten worden betaald of het door de EBRD beheerde Chernobyl Shelter Fund. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze garantieregeling.

14 en 19. European Financial Stability Facility (EFSF) en European Stability Mechanism (ESM)

Doel en werking garantieregeling

In 2010 is besloten tot de oprichting de European Financial Stability Facility (EFSF) en tot de oprichting van een permanent noodmechanisme, het European Stability Mechanism (ESM). Deze noodmechanismen verstrekken steun aan eurozonelanden in nood onder strikte voorwaarden. In 2021 staat Nederland voor maximaal 34,2 mld. euro garant voor het EFSF en 35,4 mld. euro voor het ESM. De noodfondsen ontvangen rentevergoedingen voor de verstrekte leningen. Het EFSF wordt in principe niet meer gebruikt voor het verstrekken van nieuwe stabiliteitssteun, maar beheert de nog uitstaande leningen aan Ierland, Portugal en Griekenland.

Kans, impact en beheersing risico’s

De regeling betreft financiële steun aan landen middels een leningenprogramma met strikte voorwaarden die in tranches wordt uitgekeerd. De steun is erop gericht om zo spoedig mogelijk weer een houdbare financieel-economische positie te realiseren voor de lidstaat en weer toegang te verkrijgen tot de financiële markten.

Op het moment dat een lidstaat, die steun uit het EFSF ontvangt, niet aan de betalingsverplichtingen aan het EFSF kan voldoen en als gevolg daarvan het EFSF haar schuldeisers niet meer kan betalen, zal Nederland naar rato van zijn aandeel in de garantie moeten bijdragen aan de rentebetalingen en de aflossing aan de schuldeisers van het EFSF. Als andere landen die garanties hebben verleend op dat moment niet in staat zijn hun bijdrage aan het EFSF te voldoen, dan zal Nederland (samen met andere lidstaten) hier ook (naar rato) voor moeten betalen, tot maximaal de verstrekte garantie (165% van het Nederlandse aandeel in de garantie voor de hoofdsom en renteverplichtingen op de uitstaande schuld van het EFSF). Het EFSF krijgt hierbij een vordering op de in gebreke blijvende garanderende lidstaat. Zodra het EFSF garanties inroept heeft dit dus effect op het Nederlandse EMU-saldo en de EMU-schuld.

Het ESM kent een andere structuur, waardoor de risico’s voor landen die garanties verstrekken zijn ingeperkt. Indien lidstaten die steun hebben ontvangen uit het ESM niet in staat zijn om aan de betalingsverplichtingen aan het ESM te voldoen en als gevolg daarvan het ESM haar schuldeisers niet meer kan betalen, dan zal het ESM deze verliezen moeten opvangen. Het ESM zal dan eerst putten uit het reservefonds, daarna uit het ingelegd kapitaal en als laatste optie pas het oproepbaar kapitaal (garanties) bij lidstaten oproepen. Als andere garanderende landen op dat moment niet in staat zijn hun bijdrage aan het ESM te voldoen, dan zal Nederland (samen met andere lidstaten) hier ook (naar rato) voor moeten betalen, tot maximaal het bij Nederland oproepbare kapitaal. Het ESM krijgt hierbij een vordering op de in gebreke blijvende garanderende lidstaat. Naast deze opzet, worden de risico’s beheerst doordat het ESM een preferente schuldeiserstatus (Preferred Creditor Status) kan claimen over andere crediteuren (behalve ten opzichte van het IMF). Zodra het ESM garanties inroept, heeft dit ook effect op het Nederlandse EMU-saldo en de EMU-schuld.

Premiestelling en kostendekkendheid

De rente die de verschillende programmalanden momenteel betalen aan het ESM en het EFSF is afhankelijk van de rente waarvoor het EFSF/ESM op de geld- en kapitaalmarkt leent (zogenoemde cost of funding). Het verschuldigde rentepercentage is voor het grootste deel van de leningen een samenstelling van de rente die het EFSF/ESM betaalt voor obligatie-uitgiftes met verschillende looptijden (in de zogenaamde funding pool). Op basis van de op de markt aangetrokken middelen berekent het EFSF/ESM op dagbasis de gemiddelde financieringskosten, welke worden doorberekend aan de programmalanden. Daarnaast betalen lidstaten die steun ontvangen van het EFSF/ESM aan het EFSF/ESM bij ontvangst van een lening een service fee van 50 basispunten, jaarlijks een service fee van 0,5 basispunten en in bepaalde gevallen een commitment fee. Lidstaten betalen aan het ESM ook nog een renteopslag, waarbij de hoogte afhangt van het gekozen instrument. De exacte opslagen zijn vastgelegd in de beprijzingsrichtsnoer van het ESM. De renteopslag van het EFSF is vastgesteld op nul basispunten.

In reactie op de COVID-19 crisis is er op 15 mei jl. door het ESM besloten de Pandemic Crisis Support kredietlijn tijdelijk beschikbaar te stellen voor alle lidstaten van de eurozone. De kredietlijn zal een omvang hebben van 2% van het bruto binnenlands product (bbp) van een lidstaat als uitgangspunt. Zie ook paragraaf 2.1.2 overzicht coronamaatregelen. Ten aanzien van een aantal componenten van de beprijzing zullen de tarieven lager liggen dan voor een reguliere preventieve kredietlijn van het ESM. De marge op de leningen onder de PCS-kredietlijn zal 10 basispunten op jaarbasis bedragen, tegenover 35 basispunten bij een reguliere preventieve kredietlijn. Daarnaast zal er een service vergoeding van 25 basispunten worden gerekend op de omvang van de uitkeringen onder de kredietlijn, tegenover 50 basispunten onder een reguliere preventieve kredietlijn. Verder zijn de standaard tarieven van toepassing. Met deze tariefstructuur is het instrument kostendekkend voor het ESM.

16. European Investment Bank (EIB)

Doel en werking garantieregeling

De European Investment Bank (Europese Investeringsbank, EIB) heeft tot taak bij te dragen aan een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt in het belang van de EU door middel van een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen. Op basis van kapitaal en garanties van de lidstaten leent de EIB op de kapitaalmarkt, waarmee het middelen genereert voor investeringen in zowel de publieke als de private sector. Voor 2021 wordt deze garantie voor Nederland geraamd op € 11,8 mld.

Kans, impact en beheersing risico’s

Garanties kunnen alleen worden ingeroepen door de EIB op het moment dat de EIB niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. De kans dat dit gebeurt wordt echter als zeer klein aangemerkt, omdat de EIB een zeer prudent risicobeleid voert dat als doel heeft kapitaalgaranties nooit te hoeven inroepen. De optie om garantiekapitaal in te roepen is bij de internationale financiële instellingen nog nooit ter sprake geweest, zelfs niet in tijden van crises (bijvoorbeeld de mondiale financiële crisis van 2008). Het leenportfolio van de EIB functioneert historisch gezien goed. De externe kredietbeoordelingbureaus (Moody’s, S&P en Fitch) geven de EIB allen een AAA/Aaa-rating. Deze sterke rating is een reflectie van de kwalitatief hoogwaardige portefeuille van de EIB en de steun van de aandeelhouders, en met name van de meest kredietwaardige aandeelhouders met een AAA/Aaa rating zoals Nederland en Duitsland. De EIB heeft geen winstmotief en hecht veel waarde aan de AAA-status die de instelling in staat stelt voordelig te lenen op de kapitaalmarkt. De EIB heeft een zogenoemde Preferred Creditor Status. Tevens heeft de Raad van Bewind van de EIB een risicocomité dat de risico’s van de bank in de gaten houdt. Bij afwezigheid van extern toezicht heeft de EIB in de Best Banking Practice (BBP) Guiding Principles de uitgangspunten vastgelegd waaraan de EIB moet voldoen ten aanzien van governance, prudentieel beheer en interne en externe rapportage. Daarnaast leggen de BBP Guiding Principles vast dat de EIB zich aan alle voor commerciële banken relevante regelgeving moet houden, of moet uitleggen wanneer deze regelgeving voor de EIB niet relevant is. Eén van de hoofdtaken van het Audit Comité is om op de uitvoering van deze BBP toe te zien.

Zoals besloten in 2019, is op het moment van de brexit het Britse kapitaal vervangen door een garantieverhoging vanuit de resterende aandeelhouders en hebben Polen en Roemenië hun aandeel in het kapitaal verhoogd. Als gevolg hiervan is de Nederlandse garantie in de EIB toegenomen met € 1,9 mld. tot € 11,8 mld. in 2020. Dit is ook de geraamde hoogte van de garantie in 2021. Het Nederlandse stemgewicht is gestegen van 4,5% naar 5,2%.

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor deze garantie wordt geen premie ontvangen, waardoor er ook geen middelen worden gestort in een begrotingsreserve. Noch voor het ingelegde noch voor het oproepbare kapitaal wordt door de aandeelhouders/lidstaten een dividend of vergoeding gevraagd, aangezien zij het zonder winstbejag ten dienste van de gemeenschappelijke doelstellingen van de EIB/EU-lidstaten hebben gesteld. Rendementen op investeringen komen wel ten goede aan het eigen vermogen van de EIB. Zou de EIB ooit worden opgeheven dan zou dit eigen vermogen terugstromen naar de aandeelhouders. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden onder deze garantieregeling, wel zijn de eigen middelen in het verleden ingezet als vervanging van een kapitaalstorting vanuit de lidstaten bij een kapitaalverhoging (zoals bij de vervanging van het Britse kapitaal).

17. EIB-kredietverlening in ACP en OCT

Doel en werking garantieregeling

De European Investment Bank (Europese Investeringsbank, EIB) verricht activiteiten in de landen in Sub-Sahara-Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ook wel de Afrikaanse, Caribische en Pacifische landen genoemd, ofwel de ACP-landen), alsmede in Europese Overzeese Gebieden (Overseas Countries and Territories, ofwel OCT-landen). De projecten in deze regio’s richten zich op economische ontwikkeling via de ontwikkeling van de private sector en de financiële sector, investeringen in infrastructuur en het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Een deel van deze activiteiten wordt bekostigd uit het Investment Facility, een ‘revolverend fonds’ dat gefinancierd is uit het European Development Fund (EDF). De EIB financiert daarnaast ook activiteiten uit eigen middelen. Op deze eigen middelen hebben de lidstaten een garantie afgegeven om het politieke risico dat op deze activiteiten wordt gelopen af te dekken.Voor 2021 wordt deze garantie voor Nederland geraamd op € 53,0 mln.

Kans, impact en beheersing risico’s

De kans dat de garantie wordt ingeroepen is laag. Om inspraak van de lidstaten in financieringsbesluiten, gefinancierd uit zowel EDF als eigen middelen, te waarborgen is er een comité opgericht waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn. Dit comité beoordeelt alle investeringsvoorstellen inhoudelijk en brengt advies uit aan de Raad van bewind van de EIB inzake eventuele goedkeuring. Tevens heeft het beheer van de portefeuille dezelfde waarborgen als de EIB-portefeuille binnen de EU.

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor deze garantie wordt geen premie ontvangen en er worden geen middelen gestort in een begrotingsreserve. Door de aandeelhouders wordt geen dividend of vergoeding gevraagd, aangezien zij de garantie zonder winstbejag ten dienste van de gemeenschappelijke doelstellingen van de EIB/EU-lidstaten in de ACP- en OCT-landen hebben gesteld.

18. EIB pan-Europees garantiefonds

Doel en werking garantieregeling

Tijdens de videoconferentie van de Eurogroep in inclusieve samenstelling op 7 en 9 april jl. zijn afspraken gemaakt over de Europese beleidsreactie om de economische gevolgen van de COVID-19-uitbraak te mitigeren. Onderdeel hiervan is het voorstel voor het opzetten van een «Pan-European Guarantee Fund in response to COVID-19» (pan-Europees garantiefonds COVID-19, EGF) beheerd door de EIB-groep van 25 miljard euro waarmee tot 200 miljard euro aan financiering voor Europese bedrijven, met name midden- en kleinbedrijf (mkb), kan worden gemobiliseerd. Het fonds heeft als doel de economische gevolgen van COVID-19 in de reële economie op te vangen door het verstrekken van liquiditeit aan de bedrijven in Europa. Het EGF is operationeel zodra een groep lidstaten die samen goed is voor 60% van het stemgewicht bij de EIB meedoet en deze grens is inmiddels bereikt.

Het EGF financiert hoge risicoprojecten die de EIB-groep normaliter niet zou financieren waardoor de activiteiten van het EGF complementair zijn aan de reguliere activiteiten van de EIB-groep. Het EGF verstrekt first loss garanties aan de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF) waarmee eventuele eerste verliezen op in aanmerking komende operaties in deelnemende lidstaten gedekt worden. Verliezen uit het EGF worden door de lidstaten die deelnemen aan het EGF naar rato gedragen en door lidstaten in vaste termijnen betaald. De totaal te betalen verliezen kunnen niet meer zijn dan de individuele inleg per lidstaat. De hoogte van de in te leggen garanties door lidstaten wordt bepaald naar rato van het stemgewicht van de lidstaat bij de EIB. Voor Nederland bedraagt deze garantie 1,3 miljard euro (5,21% stemgewicht).

De investeringsperiode van het garantiefonds loopt tot 31 december 2021, met mogelijkheid tot een verlenging van 6 maanden, indien gewenst, als een gekwalificeerde meerderheid van de deelnemende lidstaten hiermee instemt. Hierna kan de investeringsperiode alleen verlengd worden als alle deelnemende lidstaten hier unaniem mee instemmen. Het fonds zal blijven bestaan totdat één van de volgende situaties zich voordoet: het fonds wordt opgeheven met een unaniem besluit van de deelnemende lidstaten, de onderliggende committeringen zijn verlopen of de datum 31 december 2037 is bereikt. Aan het eind van de investeringsperiode zal de Contributors Committee op basis van een voorstel van de EIB bepalen of een verlaging van de garanties van de lidstaten passend is gegeven de dan uitstaande committeringen.

Kans, impact en beheersing risico’s

Indien het garantiefonds moet uitbetalen aan een garantiehouder, worden de lidstaten gevraagd om een deel van hun garanties om te zetten in een betaling zodat het garantiefonds aan haar verplichtingen kan voldoen. De verwachte netto verliezen van het fonds worden rond de 20% geschat, voor Nederland komt dit neer op 260 miljoen euro welke zijn opgenomen als uitgave onder artikel 4 van deze begroting. De EIB baseert zich hierbij op de gemiddelde netto verwachte verliezen in een conservatief scenario (23%) en een basis scenario (16.6%). De netto verwachte verliezen van 20% bestaan uit de verwachte verliezen op het portfolio inclusief de terugvorderingen (29.2%) plus alle kosten die voortkomen uit het opzetten en beheren van het fonds min de verwachte inkomsten.

De EIB zal actief ex ante risicobeheer toepassen om de verwachte netto verliezen rond de 20% te houden en regelmatig rapporteren over de gerealiseerde en verwachte verliezen aan het zogeheten Contributors Committee van het EGF, waarin Nederland zitting heeft. Dit comité is verantwoordelijk voor de besluitvorming van het gebruik van de EGF garantie voor individuele operaties van de EIB en het EIF. Deze besluitvorming zal gebeuren op basis van een gekwalificeerde meerderheid. Dat wil zeggen dat 50% van de deelnemende lidstaten die minimaal twee derde van de totale bijdrages aan het EGF vertegenwoordigen moet instemmen om een voorstel goed te keuren. Belangrijke strategische besluiten vereisen een supermeerderheid (50% van de deelnemende lidstaten goed voor 80% van de totale bijdrages). Vergaderingen van het comité zullen maandelijks plaats vinden. Daarnaast doorlopen alle onderliggende investeringsvoorstellen die door het fonds gegarandeerd worden de reguliere besluitvormingsprocedures bij de EIB of het EIF. Nederland is vertegenwoordigd in de Raad van Bewind van de EIB.

Premiestelling en kostendekkendheid

Opbrengsten van het garantiefonds (bestaande uit premies voor gebruik van de garanties) zullen in eerste instantie gebruikt worden om de uitvoeringskosten van het fonds te dekken. Eventuele resterende financiële voordelen van de garanties komen ten goede aan de lidstaten die hebben ingelegd in het fonds op pro-rata basis.

15, 20, 22 en 23. Garanties uit hoofde van de marges in het EU-Eigenmiddelenbesluit (European Financial Stabilisation Mechanism (EFSM), Kredieten EU-betalingsbalans (BoP-faciliteit), Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE), Next Generation EU (NGEU))

Doel en werking garantieregelingen

De begroting van de Europese Unie (EU) wordt hoofdzakelijk gefinancierd door zogenoemde eigen middelen van de Unie. Sluitpost van deze eigen middelen is een nationale afdracht op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) van de lidstaten. Voor iedere euro die de EU aanvullend uitgeeft naast wat er in de jaarlijkse EU-begroting wordt vastgesteld, worden de bijdragen van de lidstaten dus bepaald door het aandeel van hun bni in het totale bni van de EU.

De omvang van de jaarlijkse begroting is gemaximeerd door de plafonds zoals die vastgelegd zijn in het Meerjarig Financieel Kader (MFK), vermeerderd met de toegestane uitgaven voor zogenoemde speciale instrumenten. Dit maximum voor de jaarbegroting vormt de basis voor de raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting op de begroting van Buitenlandse Zaken (artikel 3.1).

Om zeker te stellen dat de Europese Unie in staat is om aan al haar financiële verplichtingen te voldoen, wordt in het Besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (het Eigenmiddelenbesluit, EMB) een jaarlijks maximum vastgelegd voor de eigen middelen die de Unie op mag vragen bij de lidstaten. Dit ligt hoger dan het hiervoor beschreven maximum voor de jaarlijkse begroting. In het nieuw overeen te komen Eigenmiddelenbesluit, dat na ratificatie door de lidstaten (met terugwerkende kracht) per 1 januari 2021 in werking zal treden, is voorzien in een reguliere marge bovenop het maximum voor de jaarlijkse begroting en een tijdelijke aanvullende marge t/m 2058 ten behoeve van het COVID-herstelinstrument (NGEU). Deze marge, dient voornamelijk als zekerheid voor de aflossings- en renteverplichtingen op leningen die de Unie aan kan gaan. Deze leningen worden gebruikt om middelen te mobiliseren voor het verstrekken van financiële steun in buitengewone omstandigheden, in de vorm van leningen van de Unie aan lidstaten (op basis van artikel 143 en 122 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). Voor financiële steun in buitengewone omstandigheden kan moeilijk gebudgetteerd worden in de EU-begroting, dus mobiliseert de Unie de benodigde middelen door deze te lenen op de kapitaalmarkt of bij financiële instellingen. In het onwaarschijnlijke geval dat lidstaten de rente- en aflossingsverplichtingen op de aan hen verstrekte leningen niet tijdig aan de Unie voldoen, zal de Unie aanvullende eigen middelen opvragen bij de lidstaten, opdat de Unie zelf wel tijdig in staat zal zijn om de eigen rente- en aflossingsverplichtingen te kunnen voldoen.

De risico’s voor de Nederlandse afdrachten aan de EU die daardoor ontstaan worden als garantieverplichting in de begroting opgenomen, uitgesplitst naar de specifieke instrumenten die de Europese Commissie machtigen om namens de Unie middelen te lenen. Die instrumenten zijn het mechanisme voor financiële ondersteuning van de betalingsbalansen van de lidstaten zonder de euro (Balance of Payments facility, BoP), het European Financial Stability Mechanism (EFSM) en het in 2020 nieuw opgerichte Europeses instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand als gevolg van de COVID-19 uitbraak (Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency, SURE) en het herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (Next Generation EU, NGEU). Voorw NGEU gaat de Unie zowel leningen aan voor het verstrekken van leningen aan lidstaten als voor het financieren van uitgaven van Unieprogramma’s. De voor NGEU opgenomen garantieverplichting op de Financiënbegroting heeft alleen betrekking op de middelen die gebruikt worden voor het verstrekken van leningen aan lidstaten, binnen de faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF). De aflossing en rente op de leningen die de Unie aangaat voor het financieren van uitgaven (voornamelijk via de RRF maar ook via andere Unieprogramma’s) zullen worden betaald via de EU-begroting. De gevolgen voor de Nederlandse begroting daarvan zullen op termijn worden verantwoord in de raming van de afdrachten aan de EU-begroting op de begroting van Buitenlandse Zaken.

Voor alle instrumenten geldt dat het Nederlandse aandeel in de garantstelling wordt bepaald door het aandeel van het Nederlandse bni in het totale bni van de Europese Unie. Door veranderingen in dit aandeel zullen de garanties regelmatig moeten worden bijgesteld. De begroting zal hier op de standaard momenten (1e suppletoire en jaarverslag) voor worden bijgewerkt. De garanties brengen het totale (maximale) risico voor Nederland over de looptijd van de instrumenten in kaart. Bij het opvragen van aanvullende afdrachten voor van het voldoen van rente- en aflossingsverplichtingen, kan de Commissie als voorlopige maatregel afwijken van een verdeling naar rato van het bni, als sommige lidstaten niet in staat zijn tijdig hun volledige bijdrage te leveren. In dat geval kan het voorkomen dat Nederland tijdelijk een hogere bijdrage levert dan op basis van het bni-aandeel verwacht wordt. Deze tijdelijke afwijking van bijdragen naar rato van het bni-aandeel wordt bij de eerstvolgende aanpassing van de EU-begroting hersteld. Om deze reden zal het Nederlandse risico, wat voor de gehele looptijd van de instrumenten wordt weergegeven, niet hoger zijn door deze tijdelijke afwijking van de bijdragen.

BoP-faciliteit

De BoP-faciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden met feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans15, op basis van artikel 143 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Via de betalingsbalansfaciliteit kan de Europese Unie voor maximaal 50 mld. euro aan leningen aan deze lidstaten verstrekken. Deze steun gaat gepaard met een herstelprogramma dat de lidstaat uitvoert. De faciliteit kent geen einddatum. Daarom wordt de garantie gebaseerd op het maximale bedrag dat aan steun kan worden verleend, waarbij voor zowel de aflossing als voor de rentebetalingen op de door de Unie aangegane schuld een inschatting moet worden gemaakt. Op dit moment staat er onder de BoP een lening uit aan Letland (van voor de introductie van de euro in Letland in 2014), waarvoor het Nederlandse aandeel in de garantie wordt bepaald door het Nederlandse bni-aandeel in het bni van de EU plus het Verenigd Koninkrijk, omdat het VK middels het terugtrekkingsakkoord tussen de EU en het VK nog aansprakelijk is voor de financiële verplichtingen die de Unie voor deze financiering is aangegaan. Voor toekomstige leningen onder de BoP zal dit niet gelden. Echter, de BoP wordt begroot op basis van de maximale uitleencapaciteit, waarvoor het Nederlandse bni-aandeel hierin wordt bepaald door het Nederlandse bni aandeel in het bni aandeel van de EU. Het Nederlandse aandeel in deze garantie wordt voor 2021 geraamd op 3,7 mld euro (inclusief rente).

European Financial Stabilisation Mechanism (EFSM)

Het EFSM is bedoeld om de financiële stabiliteit van de Europese Unie in stand te houden door financiële bijstand te verlenen aan lidstaten waarin sprake is van een feitelijke of ernstig dreigende economische of financiële verstoring die wordt veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen16, op basis van artikel 122.2 VWEU. Via het EFSM kan de Europese Unie leningen aan deze lidstaten verstrekken. Deze steun gaat gepaard met een economisch en financieel aanpassingsprogramma dat de lidstaat uitvoert. Het mechanisme kent geen einddatum, maar de verwachting is dat het EFSM niet meer zal worden gebruikt omdat voor niet-eurolanden de betalingsbalansfaciliteit beschikbaar is en voor eurolanden het ESM. Omdat verder gebruik van het mechanisme onwaarschijnlijk is wordt de garantie gebaseerd op de rente- en aflossingsverplichtingen op de momenteel voor het EFSM uitstaande Unieschuld (die is gebruikt voor het verstrekken van leningen aan Portugal en Ierland). Dit houdt ook in dat bij het aflossen van deze uitstaande schuld de garantie in omvang zal dalen. Omdat op basis van afspraken uit 2013 nog tot 2026 sprake kan zijn van het doorrollen van een deel van de uitstaande schuld, kunnen wijzigingen in de couponrentes tot die tijd nog voor wijzigingen in de hoogte van de garantie zorgen. Het Nederlandse aandeel in de garantie voor het EFSM wordt bepaald door het Nederlandse bni-aandeel in het bni van de EU plus het Verenigd Koninkrijk, omdat het VK middels het terugtrekkingsakkoord tussen de EU en het VK nog aansprakelijk is voor de financiële verplichtingen die de Unie voor de financiering van het EFSM is aangegaan. Het Nederlandse aandeel in deze garantie wordt voor 2021 geraamd op 2,8 mld. euro (inclusief rente).

Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE)

SURE is ingesteld in reactie op de COVID-19-crisis en bedoeld om lidstaten te ondersteunen bij het financieren van hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, en in aanvulling daarop, voor de financiering van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek17 (op basis van artikel 122 VWEU). Via SURE kan de Europese Unie maximaal 100 mld. euro leningen aan lidstaten verstrekken. De leningen kunnen tot het eind van 2022 worden verstrekt, tenzij de Raad besluit om de duur van het instrument te verlengen. De garantie wordt voorlopig gebaseerd op een raming van de uitstaande schuld en de renteverplichtingen van de komende jaren, op basis van nu beschikbare informatie die de Commissie heeft verstrekt. Omdat het moment van uitgifte van het schuldpapier van de Unie, de looptijd en de couponrente nog niet bekend zijn is deze raming met veel onzekerheid omgeven. Zodra leningen onder SURE zijn aangegaan door de Unie en versterkt aan lidstaten, zal deze raming aan de werkelijke schulduitgifte door de Unie worden aangepast. Aflossing van de schuld zal daarbij op termijn zorgen voor een daling van de garantie aangezien SURE daarna niet opnieuw kan worden gebruikt. Het Nederlandse aandeel in deze garantie wordt bepaald door het Nederlandse bni-aandeel in het bni van de EU en wordt voor 2021 geraamd op 6,1 mld. euro (inclusief rente). Voor SURE geldt dat ook een bilaterale garantie door de lidstaten aan de Unie is verstrekt. Dit was nodig omdat ten tijde van de besluitvorming over dit instrument onvoldoende zekerheid bestond over de hoogte van de marge onder het plafond voor de eigen middelen. Deze bilaterale garantie van de lidstaten bedraagt in totaal 25 mld. euro, waar Nederland voor 5,8% garant voor staat, en wordt alleen ingeroepen als de marge onder het plafond voor de eigen middelen onvoldoende is.

Next Generation EU (NGEU)

NGEU is ingesteld in reactie op de COVID-19-crisis en bedoeld om het herstel van de gevolgen ervan te ondersteunen18, op basis van artikel 122 VWEU. De Europese Commissie zal daartoe middelen lenen en deze deels gebruiken voor uitgaven in EU-programma’s en deels als leningen verstrekken aan lidstaten. Die leningen worden verstrekt binnen de RRF, een EU-programma op basis van artikel 175 VWEU, waarbij middelen ingezet worden voor hervormingen en investeringen om de economieën van lidstaten structureel te verbeteren en hun veerkracht te versterken, om zo de economieën weer op een pad van duurzaam herstel te brengen en te voorkomen dat de verschillen binnen de Unie verder toenemen. Via NGEU kan de Europese Unie tot het eind van 2026 voor maximaal 386 mld. euro aan leningen verstrekken aan lidstaten en de daarvoor benodigde middelen zelf lenen. De garantie wordt voorlopig gebaseerd op een raming van de uitstaande schuld en de renteverplichtingen in de komende jaren, op basis van nu beschikbare informatie die de Commissie heeft verstrekt. Omdat het moment van uitgifte van het schuldpapier van de Unie, de looptijd en de couponrente nog niet bekend zijn is deze raming met veel onzekerheid omgeven. Zodra het instrument is ingezet zal deze raming aan de werkelijke schulduitgifte door de Unie worden aangepast. Aflossing van de schuld zal daarbij op termijn zorgen voor een daling van de garantie. Het Nederlandse aandeel in deze garantie wordt bepaald door het Nederlandse bni-aandeel in het bni van de EU en wordt voor 2021 geraamd op 27,4 mld. euro (inclusief rente).

Kans, impact en beheersing risico’s

De mogelijkheid om tot aan het plafond voor de eigen middelen aanvullende afdrachten op te vragen bij de lidstaten geeft de Europese Unie aanvullende zekerheid dat zij aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. De verwachting is echter dat de lidstaten die leningen van de Unie hebben ontvangen, deze ook terug kunnen betalen. Al deze leningen worden verstrekt met het oog op het voorkomen van economische en financiële schade dan wel het bespoedigen van economisch herstel. In het geval van BoP, EFSM en NGEU is het verstrekken van leningen voorwaardelijk aan het uitvoeren van een herstel- of aanpassingsprogramma. Bij SURE zijn de leningen voorwaardelijk aan de kosten die landen maken voor het stabiliseren van hun economie.

Daarnaast kan de Commissie een beroep op aanvullende afdrachten van de lidstaten aan de Unie voorkomen of beperken door zorgvuldig kasbeheer en het aanhouden van voldoende marges in de jaarlijkse begroting van de Unie.

Een beroep op de lidstaten leidt tot aanvullende nationale afdrachten aan de Europese Unie en heeft daardoor een effect op zowel het Nederlandse EMU-saldo als de EMU-schuld. Er is tot op heden geen beroep op aanvullende afdrachten voor lidstaten gedaan door de Unie.

Premiestelling en kostendekkendheid

Conform de verordeningen waarmee de instrumenten zijn opgericht en middels het Financieel Reglement19 dragen de lidstaten die de steun van de Unie ontvangen alle kosten die de Unie met betrekking tot financiële bijstand aan deze lidstaat heeft gemaakt. De rentelasten op de leningen die de Unie aan lidstaten verstrekt zijn gelijk aan de rentelasten die de Unie op de leningen die zij is aangegaan verschuldigd is.

21. en 24. Wereldbank Groep (incl. Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA))

Doel en werking garantieregeling

Onder de Wereldbank Groep vallen twee garantieregelingen, ten behoeve van de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD, oftewel de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling) en het Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA). De IBRD is het Wereldbankonderdeel dat leningen verstrekt aan middeninkomenslanden. De IBRD functioneert als een coöperatieve bank, waarvan lidstaten aandeelhouder zijn. Op basis van ingelegd kapitaal en garanties verstrekt door aandeelhouders, kan de IBRD financiering aantrekken op de kapitaalmarkt en deze financiering als leningen verstrekken aan klantlanden. Het Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) ondersteunt de private sector bij het verzekeren van buitenlandse investeringen. De activiteiten van MIGA kunnen eveneens gefinancierd worden doordat aandeelhouders kapitaal en garanties hebben verstrekt. Voor 2021 bedraagt de hoogte van de IBRD garantieverplichting € 5,4 mld. na de wisselkoerscorrectie in 2020. Voor MIGA gaat het in 2021 om € 30,1 mln. na een wisselkoerscorrectie in 2020.

Kans, impact en beheersing risico’s

De garanties kunnen alleen worden ingeroepen door de IBRD op het moment dat de IBRD niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen en failliet dreigt te gaan. De kans dat dit gebeurt, wordt als zeer klein aangemerkt. De optie om garantiekapitaal in te roepen is bij de internationale financiële instellingen nog nooit ter sprake geweest, zelfs niet in tijden van crises (bijvoorbeeld de mondiale financiële crisis van 2008). De IBRD voert namelijk een prudent beleid met als expliciet doel het risico op een «call on capital» te minimaliseren en het risicobeleid van de IBRD is conservatief. De Wereldbank Groep opereert mondiaal waardoor de portefeuille goed gediversifieerd is. De externe kredietbeoordelingbureaus (Moody’s, S&P en Fitch) geven de IBRD allen een AAA/Aaa-rating (stabiel). IBRD heeft geen winstmotief en hecht veel waarde aan de AAA-status die de instelling in staat stelt voordelig te lenen op de kapitaalmarkt. Tevens heeft de IBRD een zogenoemde ‘Preferred Creditor Status’. Dit houdt in dat lenende landen de IBRD voorrang verschaffen bij betaling indien zij moeite hebben om aan hun verplichtingen te voldoen. MIGA voert eveneens prudent risicobeleid. De kans dat de garantie wordt ingeroepen door MIGA is laag. Sinds de oprichting van MIGA in 1988 is er in slechts enkele gevallen overgegaan tot uitkering van schade. De overige gevallen van (potentiële) claims zijn opgelost door middel van settlement. Leverage die de Wereldbank Groep heeft op overheden speelt hierbij een belangrijke rol.

Premiestelling en kostendekkendheid

Voor deze garanties worden geen premies ontvangen, waardoor er ook geen middelen gestort worden in een begrotingsreserve. De financiële voordelen van de garantie aan IBRD worden door de IBRD middels betere leenvoorwaarden doorberekend aan de klantlanden, waarmee het bijdraagt aan de realisatie van de door IBRD opgelegde beleidsdoelstellingen. Hetzelfde is ook het geval voor de verzekeringsproducten van MIGA. Het instellen van een premie zou de bijdrage van de IBRD aan het maatschappelijke doel verminderen. Tot op heden heeft er geen uitkering plaatsgevonden aan IBRD en MIGA onder deze garantieregelingen.

25. Exportkredietverzekering

Doel en werking garantieregeling

De Nederlandse staat biedt de mogelijkheid voor het verzekeren van betalingsrisico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer met het buitenland. Het productenassortiment van de exportkredietverzekeringsfaciliteit (ekv-faciliteit) omvat momenteel onder andere de kapitaalgoederenverzekering, financieringsverzekering, koersrisicoverzekering en verzekering van garanties. In de tabel ‘Overzicht verstrekte garanties’ wordt naast het verplichtingenplafond van € 10 mld. een verwachte afloop van € 10 mld. structureel opgenomen. De exacte omvang van de aangegane en vervallen verplichtingen is na afloop van een begrotingsjaar bekend en wordt verantwoord in het jaarverslag van het ministerie van Financiën.

Kans, impact en beheersing risico’s

De randvoorwaarden voor de afgifte van verzekeringen worden voortdurend gemonitord en indien nodig aangepast, opdat alleen aanvaardbare risico’s worden geaccepteerd. Het risicoprofiel van de bestaande ekv-portefeuille en van nieuwe aanvragen wordt daarom nauwlettend gevolgd door het ministerie van Financiën met behulp van een uitgebreid risicokader.

Voor de ekv is in de begroting een bedrag van € 10 mld. opgenomen als plafond, wat het bedrag inhoudt waarvoor de Staat jaarlijks nieuwe verplichtingen kan aangaan (brutoplafond). De afgelopen jaren is dit plafond niet knellend geweest, zodat er naar verwachting voldoende ruimte zal zijn voor het aangaan van de door Nederlandse exporteurs gevraagde verzekeringen.

Premiestelling en kostendekkendheid

Internationaal is om concurrentieverstoring te voorkomen afgesproken dat ekv-faciliteiten over een middellange periode kostendekkend moeten zijn. Dat betekent dat op de middellange termijn de premie-inkomsten voldoende moeten zijn om de uitvoeringskosten en de netto schade-uitkeringen (inclusief de recuperaties) te dekken. De participanten van de Arrangement – de internationale afspraken ten aanzien van exportkredietverzekeringen – stellen hiertoe minimumpremies op, die in Europese regelgeving zijn verankerd. Nederland monitort de kostendekkendheid met een intern ontwikkeld model: bedrijfseconomische resultaatbepaling (berb). Voor het geheel aan exportkredietverzekeringen is een begrotingsreserve beschikbaar van € 389,7 mln. Deze voorziening is statistisch gezien, gegeven de huidige ekv-portefeuille, in een gegeven jaar met een kans van 3 op 4 toereikend.

Zowel uitgaven als inkomsten van de ekv zijn lastig te ramen en in de loop van een jaar niet of nauwelijks met beleidsmaatregelen te beïnvloeden. De schades kunnen in een jaar hoog oplopen, gegeven het uitstaande risico van circa € 16,3 mld. ultimo 2018.

26. Herverzekering leverancierskredieten

Doel en werking garantieregeling

De garantie «herverzekering leverancierskredieten» betreft een nieuwe garantie van de Staat als maatregel in de Coronacrisis om te voorkomen dat de kortlopende kredietverlening die door kredietverzekeraars wordt mogelijk gemaakt, stilvalt. Deze vorm van kredietverlening die normaal op jaarbasis ongeveer 200 miljard euro bedraagt dreigde op korte termijn voor een belangrijk deel te verdwijnen, doordat kredietverzekeraars hun blootstelling vanwege de toegenomen risico’s per direct zouden afbouwen. Vele bedrijven kunnen hierdoor failliet gaan met als gevolg dat banen verloren zullen gaan. De Staat heeft de dreiging van het tot stilstand komen van kredietverlening tussen bedrijven en de daarmee gemoeide handelsstromen voorkomen door de volledige portefeuilles van de private verzekeraars voor het gehele jaar 2020 (dus met terugwerkende kracht) te herverzekeren middels een garantie met een omvang van € 12,0 miljard. Om deze oplossing uit te kunnen voeren is een nieuwe garantie van 12,0 miljard euro afgegeven die losstaat van het reguliere ekv met een plafond van 10 miljard voor exportkredietverzekeringen.

Kans, impact en beheersing risico’s

Uit een scenario-analyse waarmee is ingeschat hoeveel bedrijven failliet zouden kunnen gaan is een schade-uitkering van € 1,4 mld geraamd waarvan 90% voor rekening van de Staat komt. De verzekeraars hebben een eigen risico van 10% tot een cumulatief maximum van € 100 mln. Deze raming is met grote onzekerheid omgeven, omdat het onmogelijk is in te schatten wat de impact van de crisis zal zijn op elk individueel bedrijf. De herverzekering is bedoeld om te voorkomen dat de verzekeraars door middel van zogeheten mass actions limieten verlagen of intrekken zonder beoordeling van de onderliggende individuele risico’s op bedrijven. De verzekeraars kunnen individuele limieten op bedrijven echter nog steeds aanpassen, bijvoorbeeld omdat een bedrijf in betalingsproblemen verkeert of op basis van gepubliceerde (jaar)cijfers. In dergelijke gevallen is het ook in het belang van de Staat dat de risico’s gemitigeerd worden.

Premiestelling en kostendekkendheid

De premieontvangsten voor de herverzekering van de leverancierskredieten komen ten gunste van de Staat. Deze worden geraamd op € 200 mln. De schaderestituties voor de herverzekering van de leverancierskredieten komen voor 90% ten gunste van de Staat en worden geraamd op € 300 mln. De raming is met grote onzekerheid omgeven, omdat het onmogelijk is in te schatten wat de impact van de crisis zal zijn op elk individueel bedrijf. De verzekeraars, die de gehele portefeuilles herverzekeren bij de Staat en daarom ook de hele premies moeten afdragen, krijgen voor hun werkzaamheden een kostendekkende vergoeding die voor 2020 geraamd is op € 80 miljoen.

De herverzekering zal naar verwachting niet kostendekkend zijn, anders dan de ekv. De herverzekering is immers bedoeld om te voorkomen dat verzekeraars op grond van de snel verslechterde en moeilijk te beoordelen risico’s massal limieten verlagen waardoor leveranties op basis van leverancierskredieten in een groot aantal sectoren niet meer tot stand zouden komen. Het is daarom onvermijdelijk dat de netto-schades die de Staat zal moeten vergoeden hoger zullen zijn dan de premie-ontvangsten minus uitvoeringskosten.

13

Kamerstukken II 2019-2020, 29 232 nr. C

14

Kapitaal dat door een internationale organisatie kan worden ingeroepen, als deze niet kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen. In het geval van Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) gaat het vooral om garantiekapitaal wat door deelnemende landen is afgegeven.

15

VERORDENING (EG) Nr. 332/2002 VAN DE RAAD van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten

16

VERORDENING (EU) Nr. 407/2010 VAN DE RAAD van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme

17

VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE) naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19, vastgesteld op 2.4.2020

18

DRAFT COUNCIL REGULATION establishing a European Union Recovery Instrument to support the recovery in the aftermath of the COVID-19 crisis

19

VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 966/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002

Licence