Base description which applies to whole site

3.10 Artikel 21 Circulaire Economie

Algemene doelstelling

Het bereiken van een circulaire economie in 2050, waarbij het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie zodanig wordt teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende ‘veilige operationele ruimte’ voor Nederland valt.

Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de totale verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van dit artikel. De onderverdeling naar de financiële instrumenten is opgenomen in de totaal tabel van de budgettaire gevolgen van beleid.

Tabel 98 Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid artikel 21 (bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Verplichtingen

55.167

121.535

162.882

79.537

68.618

64.712

65.631

        

Uitgaven

57.443

69.782

120.688

115.700

108.171

76.220

66.166

        

Uitgaven onderverdeeld per artikelonderdeel

       

5 Duurzame productieketens

55.622

69.782

120.688

115.700

108.171

76.220

66.166

6 Natuurlijk Kapitaal

1.821

0

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

548

0

0

0

0

0

0

Rol en verantwoordelijkheid

In onderstaande tabel is een overzicht en toelichting opgenomen op de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij Circulaire Economie. Voor een nadere toelichting op de verschillende typologieën stimuleren, regisseren, financieren en (doen) uitvoeren wordt verwezen naar de leeswijzer.

Tabel 99 Rol en verantwoordelijkheden

Rol

Toelichting

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken, stimuleert en financiert IenW duurzame initiatieven in de samenleving. Het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023-2030 (NPCE) bevat de beleidsinzet op het thema, waaronder de te nemen maatregelen.Het NPCE bevat algemene stimulerende maatregelen op het gebied van het verminderen van grondstoffen gebruik; substitutie van grondstoffen; levensduurverlenging en hoogwaardige verwerking in de productieketen.Daarnaast bevat het NPCE maatregelen voor prioritaire productketens, namelijk: consumptiegoederen; kunststoffen; bouw- en maakindustrie; biomassa; en voedsel.Ook bevat het NPCE ondersteunende maatregelen rond kennis en innovatie; onderwijs, arbeidsmarkt en gedrag, communicatie en voorlichting en ondersteuning van circulaire ondernemers via het Versnellingshuis Nederland Circulair!

Financieren

Het ministerie van IenW ondersteunt investeringen in productietechnieken die leiden tot minder milieudruk, kennis- en innovatieprojecten en faciliteert en ondersteunt daarnaast het bedrijfsleven om ketens circulair te maken. Bijvoorbeeld het stimuleren van de aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen door middel van financiële stimulering (MIA/VAMIL en DEI+) en Groen Beleggen.

Regisseren

Het ministerie van IenW heeft de coördinerende rol vanuit het kabinet.De minister van IenW is hierbij verantwoordelijk voor:Het borgen van circulariteit via wetgeving op nationaal, op EU- en internationaal niveau, bijvoorbeeld om de markt voor secundaire grondstoffen te vergroten, slim ontwerp van producten te stimuleren, het marktaandeel van circulaire producten te verhogen, ongewenste emissies naar water, bodem en lucht te voorkomen en bijdragen aan een verbeterde leveringszekerheid van grondstoffen.Daarnaast heeft de minister verantwoordelijkheid voor onder meer het verkrijgen van (meer) draagvlak en kennis, het monitoren van de effecten en de voortgang, en op basis hiervan het houden van overzicht en waar nodig bijsturen.

Samenhang doelstelling en meetbare gegevens

In een circulaire economie gaan we zuinig en slim om met grondstoffen en producten. We gebruiken minder grondstoffen doordat we minder producten gebruiken en producten langer gebruiken. Gebruikte grondstoffen zetten we weer in voor nieuwe producten. Ook kiezen we grondstoffen die steeds weer aan te vullen zijn. Voor een circulaire economie zijn ambitie, heldere regels, circulair ondernemerschap en een omslag in het denken en doen nodig. Zo houden we de aarde leefbaar, ook voor de generaties na ons.

De circulaire economie kan met verschillende strategieën worden bereikt, ook wel bekend als de R-ladder. Grofweg zijn ze onder te verdelen onder vier ’knoppen’ waar met beleid aan gedraaid kan worden:

  • 1.Vermindering van grondstoffengebruik, door af te zien van het produceren of kopen van producten, deze te delen of ze efficiënter te maken (refuse/afwijzen, reduce/verminderen, rethink/heroverwegen);

  • 2.Substitutie van grondstoffen: primaire (nog niet gebruikte) grondstoffen vervangen door secundaire (gebruikte) grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden, of door andere, meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk (redesign/herontwerp, recycle);

  • 3.Levensduurverlenging: producten en onderdelen langer en intensiever gebruiken door hergebruik en reparatie (reuse/hergebruiken, repair/repareren, refurbish/opknappen);

  • 4.Hoogwaardige verwerking: de kringloop sluiten door recycling van materialen en grondstoffen, zodat er minder afval wordt verbrand of gestort én er meer hoogwaardig aanbod van secundaire grondstoffen ontstaat (recycle).

Deze vier knoppen zijn onder te brengen in twee specifieke doelstellingen. Dit zijn: 1. Verminderen en substitueren van grondstoffen, en 2. Verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen.

Deze specifieke doelstellingen leveren een bijdrage aan het bereiken van de algemene doelstelling van volledige circulariteit in 2050. Met een circulaire economie in 2050 hebben we de effecten van het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie zodanig teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende ‘veilige operationele ruimte’ voor Nederland valt. Het effect is ook dat we met het gebruik van grondstoffen in productie en consumptie geen CO2 uitstoten, geen vervuiling veroorzaken, de biodiversiteit verbeteren en de leveringszekerheid van grondstoffen verbeteren. Bovendien wordt met een circulaire economie het verdienvermogen van de Nederlandse economie versterkt.

In het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE, Kamerstukken II 32852, nr. 225) is de Kamer geïnformeerd over de beleidsinzet en maatregelen van het kabinet. Het Nederlandse kabinet wil in 2050 een volledig circulaire economie hebben gerealiseerd en heeft het PBL gevraagd om over de voortgang te rapporteren. Het PBL doet dit met de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), die eens in de twee jaar verschijnt en in samenwerking met andere kennisinstellingen wordt gemaakt (bijlage bij Kamerstukken II 32852, nr. 225). In het gehele beleid is ingezet op een mix van stimulerende, normerende en beprijzende beleidsmaatregelen. In het NPCE is dit steeds inzichtelijk gemaakt.

De samenhang tussen de doelstellingen en de meetbare gegevens is onderstaand weergegeven. In het kader van de Pilot Informatiewaarde begroting, is voor artikel 21 een eerste aanzet van de doelenboom gemaakt. Deze doelenboom loopt vooruit op de concretisering van de nationale doelen zoals die voor 2024 is aangekondigd in het NPCE. Het is dan ook de verwachting dat in een volgende begroting een wijziging in de doelenboom wordt opgenomen.

Tabel 100 Doelenboom artikel 21

Algemene doelstelling

Het bereiken van een circulaire economie in 2050, waarbij het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie zodanig wordt teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende ‘veilige operationele ruimte’ voor Nederland valt.

Specifieke doelstelling 1

Specifieke doelstelling 2

Verminderen en substitueren van grondstoffen.

Verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen.

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

1. Vermindering van grondstoffengebruik

2. Substitutie van grondstoffen.

1. levensduurverlenging

2. Hoogwaardige verwerking

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

1. Grondstofvoetafdruk voor de economie, RMI (Mton)

1. Aandeel fossiele grondstoffen (DMI in %)

1. Hoeveelheid hergebruik door consumenten (in kton)

1. Afvalaanbod (in Kton, werkelijke aantal, irt BBP en gerecycled afval)

2. Grondstoffenefficiëntie (bbp in euro/kilo DMC)

2. Aandeel biogrondstoffen (DMI in %)

2. Hoeveelheid hergebruik door consumenten (in stuks)

2. Aandeel gerecycled afval in Nederland (in %)

 

3. Aandeel secundaire materialen (DMI in %)

3. Aandeel bedrijven die zich richten op reparatie en hergebruik

 

Specifieke doelstelling 1: Verminderen en substitueren van grondstoffen.

Motivering

Het verminderen van grondstoffengebruik kan bereikt worden door af te zien van het produceren of kopen van producten, deze te delen of ze efficiënter te maken (refuse/afwijzen, reduce/verminderen, rethink/heroverwegen). Daarnaast kan verminderd primair grondstoffenverbruik bereikt worden door substitutie van grondstoffen: primaire grondstoffen vervangen door secundaire grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden, of door andere, meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk (redesign/herontwerp, recycle).

Subdoelstellingen

Voor het realiseren van de specifieke doelstelling zijn twee subdoelstellingen geformuleerd. De eerste richt zich op het verminderen van grondstoffengebruik en de tweede op substitutie van grondstoffen.

Subdoelstelling 1: Vermindering van grondstoffengebruik.

De meest voor de hand liggende bijdrage aan het verminderen van grondstoffengebruik is afzien van het maken of kopen van producten. Daardoor hoeven grondstoffen immers niet te worden gewonnen of geproduceerd. Voor de hand liggend wil niet zeggen dat het eenvoudig is. Het raakt namelijk aan de belangen van bedrijven, die zoveel mogelijk producten willen verkopen, en aan de behoeften van burgers. De rijksoverheid stuurt bijvoorbeeld op koopgedrag door middel van accijns en belastingen. Interventies die gericht zijn op minder consumeren, en die niet fiscaal van aard zijn, zitten veelal op het vlak van bewustwording en het sturen van gedrag. Denk aan het gebruik van een deelauto (dus het afzien aan de aanschaf van een eigen auto).

Ook het afzien van een goedkoop product met een korte levensduur en kiezen voor een kwalitatief beter product dat langer meegaat, kan een moeilijke boodschap zijn. Zeker voor mensen met een kleine portemonnee. Hetzelfde geldt voor het duurder maken van grondstoffengebruik of milieuvervuilende diensten.

De rijksoverheid kan maatregelen nemen om burgers tot minder consumeren aan te zetten, zonder producten of diensten (veel) duurder te maken. In het Nationaal Programma Circulaire Economie zijn de maatregelen opgenomen die het Rijk treft om hier stappen in te zetten. Om dit doel te bereiken wordt onder meer ingezet op een verkenning naar het beprijzen van milieuschade, een verkenning van een primaire fossiele grondstoffenheffing en, waar mogelijk en relevant, sturen op circulariteit in reeds bestaande subsidieregelingen. Tevens wordt ingezet op het vervangen van wegwerpproducten door herbruikbare alternatieven en plastic producten, zowel binnen als buiten de SUP-richtlijn. Via opdrachten wordt onder meer door de uitvoeringsorganisaties RVO en RWS gewerkt aan de uitvoering, implementatie en uitwerking van de in het NPCE opgenomen maatregelen.

Subdoelstelling 2: Substitutie van grondstoffen.

Substitutie draait om het vervangen van eindige grondstoffen door secundaire grondstoffen, biogrondstoffen zoals hout, vlas en suikerbieten of andere meer algemeen beschikbare primaire grondstoffen met een lagere milieudruk.

Om dit doel te bereiken wordt de komende periode ingezet op de ontwikkeling, het actief ontsluiten en het gebruik van ontwerpmethodologie, toegepaste kennis en hulpmiddelen, bijvoorbeeld via de subsidieregeling KIACE en diverse subsidies voor wetenschappelijk onderzoek van NWO in het kader van KIA CE en het creëren van (wettelijke) incentives om ondernemers tot circulair ontwerpen aan te zetten. Tevens wordt bijvoorbeeld ingezet op een verplichting tot het gebruik van bepaalde hoeveelheden gerecycled materiaal in de Ecodesign-richtlijn. De afgelopen jaren zijn middelen toegekend vanuit het Nationaal Groeifonds voor de financiering van innovaties voor biobased bouwen, productie van biobased plastics, recycling van plastics, circulair ontworpen zonnepanelen en batterijen. Deze programma's lopen de komende 8 tot 10 jaar door.

Meetbare gegevens

Het PBL rapporteert tweejaarlijks een groot aantal meetbare gegevens in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER). De rijkheid van de inhoud van de ICER is terug te vinden via de publicatie zelf (bijlage bij Kamerstukken II 32852, nr. 225). Deze gegevens worden hier daarom niet allemaal weergegeven. De hieronder opgenomen gegevens vormen daarmee dus een uitsnede uit de ICER.

Omdat de nationale doelen voor de circulaire economie nog verder worden uitgewerkt (zoals opgenomen in het NPCE) is het vaststellen van een gekwantificeerde doelen met bijbehorende indicatoren voor deze subdoelstelling nog niet mogelijk.

Tabel 101 Kengetal benodigde grondstoffen voor Nederland (input) en grondstoffen-efficiëntie
 

2014

2016

2018

2020

Grondstofvoetafdruk voor de economie, RMI (Mton)

596

607

678

618

Grondstoffenefficiëntie (bbp in euro/kilo DMC)

3,6

3,8

3,9

4,1

Bron: Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 (PBL)

Tabel 102 Kengetal aandeel fossiele grondstoffen, biogrondstoffen en secundaire materialen in grondstoffengebruik van Nederland
 

2014

2016

2018

2020

Aandeel fossiele grondstoffen (RMI in %)

50

50

47

45

Aandeel biogrondstoffen (DMI in %)

27

26

27

30

Aandeel secundaire materialen (DMI in %)

13

13

13

13

Bron: Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 (PBL)

Toelichting: DMI, DMC en het verschil met RMI (grondstofvoetafdruk)

Het materiaalgebruik door eindconsumptie van zowel burgers als bedrijven noemen we Direct Material Consumption (DMC). Het materiaalgebruik door de gehele economie, het DMC plus wat er aan materiaal wordt gebruikt dat bestemd is voor de export noemen we de Direct Material Input (DMI). Het verschil is dus dat grondstoffen die worden geëxporteerd wel in de DMI zitten en niet in het DMC. De Raw Material Input (RMI) is het materiaal dat in de keten nodig is geweest om het materiaal voor de DMI en DMC te krijgen, ofwel de grondstofvoetafdruk.

De grondstoffenefficiëntie geeft de verhouding aan tussen het bruto binnenlands product en het grondstoffengebruik in de economie. Het laat dus zien hoeveel toegevoegde waarde het grondgebruik voor de economie genereert.

De percentages fossiele grondstoffen, biogrondstoffen en secundaire grondstoffen die in tabel 100 weergegeven staan geven aan hoeveel van deze grondstoffen worden gebruikt in de economie t.o.v. het totaal aantal grondstoffen. Voor fossiele grondstoffen zijn voldoende gegevens beschikbaar om deze met de Raw Material Input (RMI) te vergelijken.

Specifieke doelstelling 2: Verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen.

Motivering

Het verlengen van de levensduur van producten, onderdelen en materialen kan bereikt worden door: producten en onderdelen langer en intensiever te gebruiken door hergebruik en reparatie (reuse/hergebruiken, repair/repareren, refurbish/opknappen). Daarnaast kan het bereikt worden door hoogwaardige verwerking: de kringloop sluiten door recycling van materialen en grondstoffen, zodat er minder afval wordt verbrand of gestort én er meer hoogwaardig aanbod van secundaire grondstoffen ontstaat (recycle).

Subdoelstellingen

Voor het realiseren van deze specifieke doelstelling zijn twee subdoelstellingen geformuleerd. De eerste richt zich op levensduurverlenging en de tweede op hoogwaardige verwerking.

Subdoelstelling 1: Levensduurverlenging.

Het circulair ontwerp en de repareerbaarheid van producten beïnvloeden de levensduur ervan. In 2030 moet circulair ontwerpen de gangbare praktijk zijn voor de industrie in Nederland.

Om ervoor te zorgen dat we producten langer gebruiken, voorziet het huidige beleid bijvoorbeeld in subsidie aan netwerken die zorgdragen voor levensduurverlening, zoals circulaire ambachtscentra en repaircafés. Een circulair ambachtscentrum is een locatie of netwerk waarin partijen zoals milieustraten, kringloopwinkels, reparatiespecialisten, onderwijs en het sociale domein samenwerken aan het verminderen van afvalstromen en het realiseren van hoogwaardig product- en materiaalhergebruik. Tevens wordt bijvoorbeeld verder ingezet op het uitbouwen van het nationaal reparateursregister.

Subdoelstelling 2: Hoogwaardige verwerking.

Als een product of materiaal wordt weggegooid of afgedankt, hebben we het over afval. De eigenaar wil ervan af. Ook in een circulaire economie, waarin we producten en materialen zo lang mogelijk gebruiken, zal er nog sprake zijn van afval: er zijn altijd producten en materialen die voor de gebruiker geen nut meer hebben en waar hij vanaf wil. We proberen producten zo lang mogelijk in de oorspronkelijke staat en voor hetzelfde doel te gebruiken. Als dat echt niet meer kan, verwerken we de materialen zo goed mogelijk, zodat ze toch weer in een andere hoedanigheid gebruikt kunnen worden. Alleen wanneer recycling vanwege technische of economische redenen niet meer tot de mogelijkheden behoort, zullen we afval verbranden of storten. Dat doen we ook met materialen die vanwege de milieu-impact of vanwege de impact op de volksgezondheid niet geschikt zijn om in te zetten om andere materialen te maken.

Om de kwaliteit van gescheiden afvalstromen te verbeteren, stellen we uniforme lijsten op voor wat wel en niet in gescheiden afvalstromen terecht mag komen. Daarna zorgen we ervoor dat alle gemeenten en afvalinzamelaars deze lijsten hanteren in hun communicatie met inwoners bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties en instellingen. Om ervoor te zorgen dat meer grondstoffen in de keten blijven voor recycling en niet worden verbrand of als zwerfvuil in het milieu komen, maken we onder meer gebruik van het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Met de UPV maken we per productgroep producenten verantwoordelijk voor (de kosten van) het inzamelen en recyclen van gebruikte producten. Via opdrachten wordt onder meer door de uitvoeringsorganisaties RVO en RWS gewerkt aan de uitvoering, implementatie en uitwerking van in het NPCE opgenomen maatregelen, zoals de bijdrage aan RWS voor de werkzaamheden aan de ontwikkeling van het Circulair Materialenplan, als opvolger van het Landelijk Afvalbeheerplan en de UPV’s. Tevens wordt er ingezet op een stimuleringsprogramma ter ontwikkeling en opschaling van recycling.

Meetbare gegevens

Tabel 103 Kengetal hoeveelheid hergebruik door consumenten in kton
 

Fysieke winkel (kton)

Onlineplatform (kton)

Particulier (kton)

Ander kanaal (kton)

Totaal hergebruik (kton)

 

2021

2022

2021

2022

2021

2022

2021

2022

2021

2022

Textiel

11,1

13,7

13,8

14,3

17,8

18,5

0,2

0,2

44,8

46,8

Apparaten

46,6

35,6

40,3

32,9

27,4

22,4

1

0,8

112,4

91,8

Meubels

67,3

53,8

139,3

111,5

83,2

66,6

4,6

3,7

294,4

235,5

Bouwmaterialen

8,9

7,7

21,2

18,3

22

19

1,8

1,6

53,9

46,6

Overig

92

71,7

73,5

57,3

48,2

37,5

2,3

1,8

215,9

168,3

Bron: Hergebruik door consumenten in Nederland (RWS 2024)

Tabel 104 Kengetal hoeveelheid hergebruik door consumenten in stuks
 

Fysieke winkel (miljoen stuks)

Onlineplatform (miljoen stuks)

Particulier (miljoen stuks)

Ander kanaal (miljoen stuks)

Totaal hergebruik (miljoen stuks)

 

2021

2022

2021

2022

2021

2022

2021

2022

2021

2022

Textiel

50,5

52,7

52,9

55,2

68,4

71,3

0,7

0,8

172,5

180

Apparaten

2,5

2

5,2

4,2

3,5

2,9

0,1

0,1

11,3

9,2

Meubels

2,4

1,9

3,7

2,9

2,2

1,7

0,1

0,1

8,3

6,7

Bouwmaterialen

0,4

0,3

0,9

0,8

0,9

0,8

0,07

0,06

2,2

1,9

Overig

18,6

14,5

14,9

11,6

9,7

7,6

0,5

0,4

43,6

34

Bron: Hergebruik door consumenten in Nederland (RWS 2024)

Toelichting: In de bovenstaande tabellen 101 en 102 is weergegeven hoeveel producten uit de productgroepen textiel, apparaten, meubels, bouwmaterialen en overige worden hergebruikt. Hergebruik betekent dat eerder gebruikte spullen opnieuw gebruikt worden voor hetzelfde doel. Consumenten kunnen via verschillende afzetkanalen (tweedehands winkels, websites, direct van familie of vrienden). In de categorie overige producten zijn veel voorkomende tweedehands producten zoals woningen, auto’s en boten niet meegenomen. Het totaal aan hergebruik in 2021 en 2022 bedroeg respectievelijk 721 en 589 kton ofwel 41 en 34 kg per consument per jaar. Het hergebruik is niet eerder gemeten dan 2021, dus de ontwikkeling in hergebruikt door de jaren heen kan nog niet weergegeven worden.

Tabel 105 Kengetal aandeel bedrijven dat zich richt op reparatie en hergebruik
 

2020

2022

Aandeel bedrijven dat zich richt op de circulaire strategie ‘Reparatie’

79%

75%

Aandeel bedrijven dat zich richt op de circulaire strategie ‘Hergebruik’

4%

8%

Bron: Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 (PBL)

Toelichting: In Nederland zijn 130.000 die als circulair kunnen worden gezien. Een ‘circulair bedrijf’ is bedrijf dat één of meerdere circulaire bedrijfsactiviteiten in uitvoering brengt. Het gaat dan om activiteiten zoals reparatie, hergebruik, recycling of secundair ontwerp. Het grootste deel van de circulaire bedrijven in Nederland richt zich op de strategie ‘reparatie’. Echter, dit kan een enigszins vertekend beeld zijn omdat de bedrijfsactiviteit reparatie gemakkelijker herkenbaar is dan een strategie zoals circulair ontwerp. Tussen 2020 en 2022 zijn geen grote verschuivingen te zien in de circulaire strategieën die deze bedrijven hanteren.

Figuur 9 Afvalindicator

Bron: RWS - Water, Verkeer en Leefomgeving

Toelichting: In bovenstaande figuur is de vergelijking tussen de ontwikkeling van het totaal aan afval en die van het Bruto Binnenlands Product (BBP) weergegeven. Het verschil tussen de bovenste twee lijnen is een indicator voor de bereikte reductie. In dit figuur is de hoeveelheid afval in 2010 het startpunt.

Bij de lijn voor het BBP is uitgegaan van de jaarlijkse procentuele veranderingen van het BBP gekoppeld aan de startsituatie. Als de afvalproductie was toegenomen met de groei in het BBP, dan was de (fictieve)hoeveelheid afval in 2022 bijna 74 miljoen ton. De werkelijke hoeveelheid afval is ongeveer 58 miljoen ton. In de figuur is tevens de hoeveelheid gerecycled afval meegenomen.

Tabel 106 Kengetal: Verwerking van afval in Nederland
 

2014

2016

2018

2020

Hoeveelheid in Nederland verwerkt afval (Mton)

61

65

66

64

Aandeel gerecycled afval in Nederland (in %)

80

79

80

78

Bron: Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 (PBL)

Toelichting: De totale hoeveelheid afval die in Nederland in 2020 is verwerkt bedroeg 64 megaton. Hiervan werd 14 megaton ingevoerd uit het buitenland en vervolgens in Nederland verwerkt. De totale hoeveelheid afval is sinds 2010 niet veel veranderd. Van het afval dat in Nederland is verwerkt in 2020, werd 78 procent ingezameld voor recycling (50 megaton materiaal, inclusief composteren). De hoeveelheid gerecycled afval is sinds 2010 redelijk stabiel gebleven. Dit is een hoog percentage, maar er zijn een paar kanttekeningen te plaatsen. Zo wordt een deel van het ingezamelde afval voor recycling uiteindelijk alsnog verbrand omdat de kwaliteit voor recycling onvoldoende is. De werkelijke hoeveelheid gerecycled afval ligt dus lager dan de percentages suggereren. Op dit moment zijn hier geen betrouwbare kengetallen voor beschikbaar.

Beleidsmatige ontwikkelingen

Onderstaand wordt ingegaan op relevante beleidsmatige ontwikkelingen op het artikel Circulaire Economie.

Het doel van het kabinet is het bereiken van een circulaire economie in 2050, waarbij het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie zodanig wordt teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende ‘veilige operationele ruimte’ voor Nederland valt. In 2025 werkt IenW verder aan de uitvoering van het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE), dat op 3 februari 2023 aan de Kamer is aangeboden. In het NPCE is een tweejaarlijkse cyclus opgenomen. Elke twee jaar maakt het PBL de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), aan de hand waarvan het NPCE zal worden geactualiseerd. Deze tweejaarlijkse cyclus borgt het leren en het bijstu­ren van beleid. Zowel de publicatie van de volgende ICER van het PBL als de actualisatie van het NPCE zullen in 2025 plaatsvinden.  In dat kader presenteert het kabinet in 2025 een voorstel voor nationale doelen voor circulaire economie voor 2030, zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ook adviseert in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER 2023).

Verder werken we aan het programma Circulair Doen. Dit programma loopt van 2024-2030 en bestaat uit drie samenhangende onderdelen, gericht op het vergroten van kennis over circulaire economie in het onderwijs, het ontwikkelen van vaardigheden voor werkenden op de arbeidsmarkt, en het veranderen van consumentengedrag.

Europees spitst de inzet voor CE zich toe op de wetsvoorstellen die volgen uit het EU-actieplan CE. De focus ligt hierbij op het verplichten van het gebruik van recyclaat, het bevorderen van hergebruik, recyclebaarheid en hoogwaardige recycling, het verbeteren van de repareerbaarheid en het verlengen van de levensduur van producten. Het gaat onder meer om de onderhandelingen over de Circulaire Voertuigen verordening, Nederland zet zich in voor een ambitieuze uitkomst. Daarbij blijft het kabinet erop inzetten dat de nieuwe Europese Commissie toe zal werken naar aanvullende wetsvoorstellen voor het stimuleren van de transitie richting een circulaire economie, waaronder de uitwerking van productregelgeving onder Ecodesign en wetgeving voor de stimulering van het gebruik van duurzame koolstof in de chemische sector. Ook vindt het kabinet het belangrijk dat aangekondigde herzieningen van wetgeving daadwerkelijk worden gepresenteerd, waaronder de herziening van REACH,  de Richtlijn voor gevaarlijke stoffen in elektr(on)ische apparatuur (RoHS), de inzameling van elektr(on)ische appartuur en een brede herziening de Kaderrichtlijn afvalstoffen en verordening voor de etikettering van textielproducten.

Binnen de productgroepen uit het NPCE wordt uitvoering gegeven aan tal van maatregelen. Zo verschijnt in het najaar van 2024 het tweede beleidsprogramma circulair textiel. Dit programma loopt van 2025 tot 2030 en is tot stand gekomen na een participatietraject waarin de ideeën, zorgen en behoeften van inwoners en partijen uit de sector zijn opgehaald. Het beleidsprogramma bevat nieuwe doelstellingen en beleidsmaatregelen. In vergelijking met het eerste beleidsprogramma is er meer aandacht voor minder produceren en consumeren van textiel. De doelen worden jaarlijks gemonitord en de Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het beleidsprogramma.

2025 is een belangrijk jaar voor het realiseren van de recyclingdoelstelling uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen die stelt dat per 2025 55% van het stedelijk afval gerecycled moet zijn.) IenW zal blijven bijdragen aan het behalen van deze doelstelling door in te zetten op: de continuering van de uitvoering van het VANG programma gericht op de kwaliteit en kwantiteit van afvalstromen uit zowel huishoudelijk als bedrijfsafval; een verkenning van de (on)mogelijkheden voor een landelijke standaardisering van afvalinzameling; en het werken aan een gericht pakket van maatregelen om verbranding van recyclebare materialen tegen te gaan.

Samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt IenW daarnaast bijvoorbeeld aan het stimuleren van hergebruik en een verplicht percentage recyclaat in bouwmaterialen bij Rijksinkoop. Ook continueert het kabinet de uitvoering van de acties uit het duurzaamheidskader biogrondstoffen. In 2025 wordt daarnaast verder gewerkt aan de vormgeving van een norm voor een minimumaandeel plastic recyclaat en bio gebaseerd plastic uitgewerkt in conceptwetgeving. In april 2024 is het wetsvoorstel in internetconsultatie gegaan. In 2025 worden enkele onderdelen van de wetsvoorstel, zoals de precieze afbakening van de norm verder uitgewerkt. Het kabinet zal de norm stapsgewijs invoeren, waarbij in 2027 de verplichting enkel geldt voor plastic. Op termijn kan dit ook gaan gelden voor polymeren die worden verwerkt in andere toepassingen. De verplichting start met een laag percentage in 2027 en loopt op naar circa 25-30 procent in 2030. De exacte hoogte van de norm wordt uiterlijk medio 2026 definitief bepaald. Deze maatregelen dragen ook bij aan het klimaatbeleid. Ook in 2025 worden investeringen in milieuvriendelijke technieken via de Milieulijst voor de Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (Vamil) bevorderd. Daarnaast werkt IenW samen met financiële instellingen om de financierbaarheid van circulaire business cases te bevorderen.

Tabel 107 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 21 (bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Verplichtingen

55.167

121.535

162.882

79.537

68.618

64.712

65.631

        

Uitgaven

57.443

69.782

120.688

115.700

108.171

76.220

66.166

        

5 Duurzame productieketens

55.622

69.782

120.688

115.700

108.171

76.220

66.166

Opdrachten

15.135

19.553

39.329

41.561

38.652

26.540

23.569

Uitvoering Duurzame productketens

7.923

10.142

12.484

6.460

8.454

7.571

7.550

Caribisch nederland

47

0

0

0

0

0

0

KF: Circulair doen en gedrag

0

1.101

1.883

2.506

2.506

2.742

2.792

KF: Plastics norm

0

347

12.694

21.485

20.243

8.778

5.778

KF - Biobased bouwen

0

164

4.064

3.593

0

0

0

Overige opdrachten

7.165

7.799

8.204

7.517

7.449

7.449

7.449

Subsidies (regelingen)

15.564

21.127

52.282

46.469

41.462

23.016

12.183

Subsidies duurzame productketens

15.564

13.680

20.849

14.086

17.430

9.891

5.908

KF: DEI + CE

0

240

7.033

13.738

14.768

9.825

3.025

KF: circulair doen en gedrag

0

900

1.380

2.610

2.610

3.300

3.250

KF: Plastics norm

0

6.307

23.020

16.035

6.654

0

0

Bijdrage aan agentschappen

23.517

26.670

26.068

26.068

26.115

26.097

29.847

Bijdrage aan RWS

11.644

11.953

12.604

12.604

12.604

12.604

12.604

Bijdrage aan RVO

10.800

13.816

12.507

12.507

12.554

12.536

16.286

Bijdrage aan RIVM

1.073

901

957

957

957

957

957

Bijdrage aan medeoverheden

788

1.800

2.442

1.035

1.375

0

0

Caribisch Nederland afvalbeheer

788

1.800

2.442

1.035

1.375

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

90

61

51

51

51

51

51

Overige bijdragen

90

61

51

51

51

51

51

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

528

571

516

516

516

516

516

Overige bijdragen

528

571

516

516

516

516

516

        

6. Natuurlijk kapitaal

1.821

0

0

0

0

0

0

Opdrachten

1.035

0

0

0

0

0

0

UItvoering Natuurlijk Kapitaal

623

0

0

0

0

0

0

Overige opdrachten

412

0

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

786

0

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

786

0

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

548

0

0

0

0

0

0

Onderstaand is per artikelonderdeel, zoals opgenomen in de budgettaire tabel, voor het jaar 2025, een toelichting gegeven waarvoor de financiële instrumenten worden ingezet en wie de middelen ontvangt. In de budgettaire tabel is de taakstelling uit het hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof op het gebied van subsidies verwerkt. In onderdeel 2.7 van deze begroting is een nadere toelichting op de budgettaire verwerking van het hoofdlijnenakkoord opgenomen.

5. Duurzame productieketens (€ 120,7 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

1.Opdrachten (€ 39,3 miljoen)

  • Uitvoering Duurzame Productieketens (€ 12,4 miljoen). Jaarlijks verstrekt IenW een brede opdracht aan het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) op verschillende beleidsterreinen, waaronder klimaatadaptatie, water en bodem, circulaire economie, luchtkwaliteit en de publicatiereeks gevaarlijke stoffen. Voor 2025 gaat het om € 3,0 miljoen. Verder wordt er jaarlijks een opdracht verstrekt aan PBL voor de monitoring rondom CE van € 2,0 miljoen. Daarnaast betreft het opdrachten voor de uitvoering van maatregelen uit het Klimaatakkoord omtrent circulair inkopen, ketenaanpak en recycling van plastic en textiel (€ 5,0 miljoen). Het restant van € 2,4 miljoen wordt ingezet voor meerdere kleinere opdrachten.

  • KF: Plastics norm (€ 12,7 miljoen). Dit betreft de middelen welke overgekomen zijn vanuit het Klimaatfonds voor ondersteuningsprojecten van de Nederlandse Rubber– en Kunststofindustrie (NRK) en de Programmalijn design voor recyclen en gemeenschappelijk onderzoek. Dit is inclusief de handhavings- en uitvoeringskosten (€ 1,1 miljoen) voor de plastics norm. Het betreft € 12,7 miljoen in 2025 en cumulatief € 59,1 miljoen voor de periode 2026 ‒ 2030.

  • KF: Circulair doen en gedrag (€ 1,9 miljoen). Dit betreft de middelen die vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn gesteld voor het bevorderen van circulair doen en gedrag. Het betreft een bedrag van € 1,9 miljoen in 2024 en cumulatief € 13,3 miljoen in de periode 2026 ‒ 2030.

  • KF: Biobased bouwen (€ 4,1 miljoen). Dit betreft de middelen die vanuit het klimaatfonds beschikbaar zijn gesteld voor de aanscherping en bredere toepassing van de milieuprestatie-eis aan gebouwen. Het betreft een bedrag van € 4,1 miljoen in 2025 en €3,9 miljoen in 2026 voor onderzoek naar biobased bouwen in de grond, weg, en water (GWW) bouwsector.

  • Overige opdrachten (€ 8,2 miljoen).

    • Dit betreft onder meer € 6,4 miljoen aan opdrachten voor RWS. Het gaat hier hoofdzakelijk om jaaropdrachten in het kader van de circulaire economie en beleidsondersteuning en advies (BOA). Daarnaast gaat het om € 1,2 miljoen aan opdrachten ter ondersteuning van de circulaire economie bij RVO en een jaarlijkse opdracht van € 0,1 miljoen aan het RIVM.

    • KF: CO2 heffing AVI (€ 0,6 miljoen). Dit betreft de middelen die vanuit het klimaatfonds beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoeringskosten voor de Co2 heffing afval verbrandingsinstallaties. Het betreft een bedrag van € 0,6 miljoen in 2025 en cumulatief €2,6 miljoen in de periode 2026 ‒ 2030.

2.Subsidies (€ 52,3 miljoen)

  • Subsidies duurzame productieketen (€ 20,9 miljoen). De RVO voert namens IenW de volgende subsidieregelingen uit:

    • Circulaire ketenprojecten (€ 4,8 miljoen).

    • Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie Circulaire Economie (€ 0,1 miljoen)

    • Kennis en innovatie Agenda - Circulaire Economie (€ 2,8 miljoen)

    • Ontwikkeling en opschaling recycling (€ 9 miljoen)

    • Het resterende budget van € 4,2 miljoen wordt besteed aan verschillende begroting- en incidentele subsidies. Hiervoor wordt o.a. verwezen naar de tabel begrotingssubsidies.

  • KF: DEI+CE (€ 7,0 miljoen). Dit betreft de middelen die vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn gesteld voor de continuering van de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) Circulaire Economie, als onderdeel van het meerjarenprogramma Klimaat 2024. De regeling DEI+ Circulaire economie draagt bij aan en is bedoeld voor het innovatieproject voor de recycling van afval, hergebruik van producten en pilots voor biobased grondstoffen, die tegelijkertijd bijdragen aan CO2 reductie. Het betreft € 7,0 miljoen in 2024 en cumulatief €40,9 miljoen in de periode 2026 ‒ 2030.

  • KF: Circulair doen en gedrag(€ 1,4 miljoen). Dit betreft de middelen die vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn gesteld voor het bevorderen van circulair doen en gedrag. Het betreft een bedrag van € 1,4 miljoen in 2024 en cumulatief € 15,0 miljoen in de periode 2026 ‒ 2030.

  • KF: Plastics norm (€ 23,0 miljoen). Dit betreft de middelen welke overgekomen zijn vanuit het Klimaatfonds voor subsidieregelingen voor de circulaire plastic hub en het kennisprogramma. Het betreft € 13,0 miljoen in 2025 en cumulatief € 61,1 miljoen voor de periode 2026 ‒ 2027.

3.Bijdragen aan agentschappen (€ 26,1 miljoen). Dit betreft de bijdragen aan RWS (€ 12,6 miljoen), RIVM (€ 1,0 miljoen) en RVO (€ 12,5 miljoen) voor werkzaamheden om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen. De bijdrage aan RWS betreft onder andere CE in de regio en in de bouw, maar ook de uitvoering van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar IenW – ook namens gemeenten en provincies – de opdracht voor verleent.

4.Bijdragen aan medeoverheden (€ 2,4 miljoen). Dit betreft de bijdrage aan Caribisch Nederland voor de ontwikkeling van het afvalbeheer op Bonaire.

5.Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties (€ 0,05 miljoen). Dit betreft de bijdrage aan de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) voor de Working Party on Resource Productivity and Waste (WPRPW), welke als doel heeft het vergroenen van huishoudelijk gedrag.

6.Bijdragen aan ZBO's/RWT's (€ 0,5 miljoen). Dit betreft de bijdrage aan de Stichting Milieukeur (SMK) (€ 0,3 miljoen) voor het uitvoeren van de wettelijke taken ten behoeve van het Ecolabel. Daarnaast wordt een bijdrage verstrekt aan de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) (€ 0,2 miljoen) voor overgedragen taken en werkzaamheden.

Wettelijke grondslag subsidieverlening

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat in het algemeen subsidie wordt verleend op grond van een wettelijk voorschrift. Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt dat één van de uitzonderingen hierop subsidies vormen waarvan zowel de subsidieontvanger als het maximale bedrag in de begroting worden vermeld.

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel zijn dergelijke subsidieverplichtingen voor het jaar 2025 opgenomen. In bijlage 5 (Subsidieoverzicht) van deze begroting zijn de wettelijke grondslagen hiervoor opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

In onderstaande tabel is van het totaal van de geraamde programma uitgaven inzicht gegeven in het geschatte aandeel juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereser­veerd en nog niet ingevuld/vrij te besteden. In lijn met de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften is voor de juridisch verplichte uitgaven op het niveau van een Financieel Instrument als geheel van het totale artikel een kwalitatieve toelichting opgenomen.

Tabel 108 Geschatte budgetflexibiliteit artikel 21
 

2025

juridisch verplicht

44%

bestuurlijk gebonden

56%

beleidsmatig gereserveerd

0%

nog niet ingevuld/vrij te besteden

0%

Toelichting

Van de totale in 2025 beschikbare programma uitgaven (€ 120,7 miljoen) is 45% juridisch verplicht. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

  • 1. Opdrachten. Van het opdrachtenbudget is circa 28% juridisch verplicht op grond van (meerjarige) verplichtingen. Het gaat hierbij onder meer om de jaaropdrachten aan RWS, RIVM en RVO in het kader van circulaire economie en circulaire ketendoorbraakprojecten. Daarnaast betreft het opdrachten omtrent het Plastic Pact en de nationale CE conferentie 2024/2025.

  • 2. Subsidies. Het subsidiebudget is op grond van de subsidieregelingen DEI+CE (2025), KIA CE (2025) en de begrotingssubsidies voor Milieu Centraal (2025) voor 27% juridisch verplicht. Voor het volledige subsidieoverzicht wordt verwezen naar bijlage 5 van deze begroting.

  • 3. Bijdragen aan agentschappen. De uitgaven voor de agentschapsbijdragen RWS, RIVM en RVO zijn volledig (100%) juridisch verplicht en hebben een structureel karakter. De bijdrage aan RWS heeft betrekking op beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert capaciteit voor het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid. Met de bijdrage aan RVO worden werkzaamheden bekostigd om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen en uitvoering te geven aan lopende subsidieregelingen. De agentschapsbijdrage aan RIVM betreft beleidsondersteuning bij onderzoeken omtrent microplastics, Grondstoffen Informatie Systeem (GRIS) en bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord inkopen.

  • 4. Bijdragen aan medeoverheden. Het beschikbare budget voor bijdragen aan medeoverheden is volledig (100%) juridisch verplicht en heeft betrekking op een bijdrage aan Caribisch Nederland voor de wederopbouw van Saba en Sint-Eustatius en verbetering van het afvalbeheer op Bonaire en Sint-Eustatius.

  • 5. Bijdragen aan ZBO's/RWT's. Het beschikbare budget is volledig (100%) juridisch verplicht. Het betreft middelen voor de bijdragen aan stichting Milieukeur(SMK) voor het uitvoeren van de wettelijke taken ten behoeve van het Ecolabel en de bijdrage aan de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) voor het uitvoeren van de overgedragen taken en werkzaamheden.

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 109 Fiscale regelingen 2023-2025, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen artikel 21 (x € miljoen)
 

2023

2024

2025

Vrijstelling groen beleggen box 3

37

58

42

Heffingskorting groen beleggen box 3

34

41

32

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

306

192

194

VAMIL

23

25

25

Licence