De vermogensverdeling is de afgelopen 15 jaar over het geheel genomen relatief constant, maar schever dan eerder gedacht. Figuur 3.1.1 toont het aandeel van het vermogen van de onderste 25%, de middelste 65%, de top 10% en de top 1% binnen de vermogensverdeling.74 In Nederland wordt dit overigens voor een groot deel gefaciliteerd door de verzorgingsstaat met zijn zorgvoorzieningen, werknemersverzekeringen, bijstand, AOW en pensioensparen voor werknemers. Aan de onderkant van de vermogensverdeling zit echter een groep huishoudens met weinig of geen vermogen die bij onverwachte financiële tegenvallers al snel in de problemen komt. De middengroepen houden het grootste deel van hun vermogen illiquide aan in de vorm van een eigen woning en opgebouwde pensioenaanspraken en zijn daardoor toch kwetsbaar voor schokken in de economie. De top 1% van de vermogensverdeling is een opmerkelijke groep. De samenstelling van het inkomen van de top 1% wijkt significant af van de rest van de Nederlandse huishoudens. Waar de meeste Nederlanders hun inkomen vooral verkrijgen uit arbeid, bestaat het inkomen van de top 1% daarnaast voor een aanzienlijk deel uit (ingehouden) winst uit aanmerkelijk belang en ander inkomen uit vermogen.
Figuur 3.1.1 Vermogensverdeling in Nederland
Bron: IBO Vermogensverdeling
Een optimaal getal voor vermogen of de vermogensverdeling valt echter economisch niet te geven en is moreel te betwisten. Uit de literatuur komt naar voren dat een te hoge concentratie van vermogen en een te scheve verdeling van vermogen negatieve effecten hebben op de economie en de maatschappij als geheel, zoals een concentratie van economische en politieke macht. Bij de verdeling van het vermogen over huishoudens is een bepaalde scheefheid het logische gevolg van demografie. Omdat vermogens over de levensloop worden opgebouwd, is het logisch dat ouderen relatief meer vermogen hebben dan jongeren en dat dus niet iedereen evenveel vermogen heeft. Een bepaalde mate van scheefheid van de verdeling heeft ook positieve effecten voor de samenleving als geheel. De scheefheid biedt een prikkel; het is een stimulans om te werken, talenten te benutten en te investeren in je eigen ontwikkeling.
De opbouw van vermogen wordt beïnvloed door macro-economische ontwikkeling, overheidsbeleid en zelfversterkende effecten waaronder iemands startpositie. De verschillen in vermogen zijn deels het gevolg van simpelweg een verschil in voorkeuren van huishoudens. De een heeft meer spaarzin dan de ander en de een bouwt meer vermogen op dan de ander. In de vermogensopbouw spelen echter ook zelfversterkende effecten een rol. Het begint allemaal met iemands startpositie. Bij iemand die tot een huishouden behoort aan de onderkant van de vermogensverdeling is ook de uitgangssituatie op school vaak slechter, wat kan doorwerken in een lager opleidingsniveau en een lager inkomen, wat het weer moeilijker maakt om een eigen huis te kopen. De top van de vermogensverdeling heeft daarentegen de afgelopen jaren het meeste voordeel gehad van het prijsopdrijvende effect van de lage rente op aandelenkoersen, huizenprijzen en waarderingen van vermogensbestandsdelen in het algemeen. Door dergelijke zelfversterkende effecten wordt een scheve vermogensverdeling uit zichzelf schever. Overheidsbeleid kan zelfversterkende effecten versterken of afzwakken en daarmee invloed hebben op de kansengelijkheid.
Het IBO Vermogensverdeling constateert dat de huidige onevenwichtig heden in fiscaal beleid de verschillen tussen huishoudens in de bestaande vermogensverdeling vergroten. Het gaat hierbij om onevenwichtigheden in het belasten van:
1. verschillende type werkenden: de directeur-grootaandeelhouder (dga), zelfstandige (Inkomstenbelasting(IB)-ondernemer75) en de werknemer;
2. verschillende vermogensoverdrachten: ondernemingsvermogen versus ander vermogen;
3. verschillende vermogensvormen: de fiscaal relevante inkomens uit vermogen van huishoudens worden zeer verschillend belast. Dit is afhankelijk van de box waarin het inkomen wettelijk moet worden belast. Bepalend daarbij is of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden76, pensioenvermogen, de eigen woning, overig vastgoed, private spaartegoeden of beleggingen.
Er is een significant verschil tussen de belastingdruk van de dga, IB-ondernemer en de werknemer. Dit komt doordat inkomen uit vermogen lager wordt belast dan inkomen uit arbeid. Een van de belangrijkste doelstellingen van de invoering van het huidige belastingstelsel in 2001 was een evenwichtige belasting van het inkomen tussen verschillende typen werkenden77. Als vergelijkbare economische activiteiten verschillend worden belast puur vanwege de rechtsvorm, kan dit leiden tot fiscaal gedreven gedrag. Het is onwenselijk als de keuze voor de rechtsvorm waarin arbeid wordt verricht puur fiscaal gedreven is, net als de keuze voor werknemerschap versus ondernemerschap. Figuur 3.1.2 toont aan dat verschil in de gecumuleerde marginale tarieven sinds 2001 is toegenomen door opeenvolgende verlaging van de vpb-tarieven en de introductie van de mkb-winstvrijstelling in 2007. Daarnaast is sinds 2001 de schijfgrens van het lage vpb-tarief verhoogd en in 2022 bijna verdubbeld van 200.000 euro naar 395.000 euro. Tussen 2018 en 2020 is het tariefverschil tussen het lage en algemene vpb-tarief vergroot van 5%-punt naar 10%-punt, internationaal bezien ook uitzonderlijk groot. Onder andere het IMF geeft aan dat een groot tariefverschil de groei van ondernemingen ontmoedigt dan wel leidt tot ontwijkingsconstructies, zoals het opsplitsen van besloten vennootschappen (bv's).
Figuur 3.1.2 Ontwikkeling (gecumuleerde) marginale toptarieven op het inkomen van een werknemer, een zelfstandig ondernemer (IB-ondernemer) en een dga
Bron: ministerie van Financiën
Splitsen van inkomen uit arbeid versus inkomen uit vermogen is complex. Een zelfstandige genereert inkomen uit zowel arbeid als vermogen dat in de onderneming is gestoken. In de praktijk is niet eenduidig vast te stellen welk deel van het inkomen is toe te rekenen aan arbeid en welk deel aan vermogen. Toch is een goede splitsing in het huidige belastingstelsel van belang, omdat inkomen uit vermogen lager wordt belast dan inkomen uit arbeid. Er bestaat dus een prikkel om arbeidsinkomen voor te doen als inkomen uit vermogen. Voor het bepalen van het arbeidsinkomen van de dga geldt de gebruikelijkloonregeling. Hieruit volgt een loon waarop de doelmatigheidsmarge mag worden toegepast waardoor het loon doorgaans lager uitvalt dan het loon van een werknemer met een vergelijkbare dienstbetrekking.78
De BOR in de schenk- en erfbelasting heeft als doel om de continuïteit van de onderneming te waarborgen bij bedrijfsoverdrachten. Toepassing van de BOR leidt tot een significante verlaging van de belastingdruk bij schenkingen en erfenissen. De vrijstelling79 in de BOR is recent door het CPB geëvalueerd. Een kabinetsreactie volgt eind dit jaar of in de eerste helft van volgend jaar.
Onevenwichtigheden en complexiteit binnen het belastingstelsel geven mogelijkheden tot belastingarbitrage en opmerkelijk of oneigenlijk gebruik. Met belastingarbitrage wordt gedoeld op het zodanig schuiven met bezit en schuld, dat minder belasting hoeft te worden betaald. Fiscale regelingen zijn veelal gekoppeld aan een beleidsdoel en om die reden ooit ingevoerd. De vraag die bij de evaluatie moet worden gesteld, is in hoeverre er (nog) een noodzaak bestaat voor overheidsingrijpen en zo ja, in welke mate de betreffende fiscale regeling doeltreffend en doelmatig is. Naast ondoelmatig gebruik kunnen fiscale regelingen ook oneigenlijk gebruik uitlokken, waarbij gebruik op gespannen voet staat met het beoogde beleidsdoel. Voornamelijk huishoudens aan de bovenkant en de top van de vermogensverdeling hebben mogelijkheden voor optimale belastingplanning en de financiële middelen om zich hierover te laten adviseren. Zij kunnen meer schuiven met hun inkomen en vermogen, en over het algemeen ook meer gebruikmaken van fiscale regelingen. Het belastingstelsel kan op deze manier bijdragen aan vermogensongelijkheid. Als vermogenden daarnaast minder naar draagkracht bijdragen via belastingen, geldt dat de andere belastingopbrengsten, zoals uit arbeid, hoger moeten worden vastgesteld om de collectieve uitgaven te kunnen financieren.
Het kabinet neemt stappen om belastingconstructies en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. In het IBO Vermogensverdeling is in samenwerking met de Belastingdienst een lijst opgesteld met opmerkelijke belastingconstructies die in de praktijk worden gebruikt. Op deze manier worden de complexiteit en de mogelijkheden tot belastingarbitrage binnen het huidige stelsel inzichtelijk gemaakt. Een voorbeeld is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) oprichten via de giftenaftrek en daarmee het inkomen voor de inkomstenbelasting verlagen. Om deze vorm van oneigenlijk gebruik tegen te gaan, worden de mogelijkheden voor periodieke giftenaftrek afgetopt op 250.000 euro.
Het aftoppen van de giftenaftrek is onderdeel van een bredere agenda om belastingconstructies aan te pakken. Hier zal de komende jaren blijvend op worden ingezet. Daarbij wordt in elk geval ook gekeken naar de onderstaande niet-limitatieve lijst met voorbeelden van opmerkelijke belastingconstructies uit het IBO-rapport:
• via NSW-landgoederen fiscale vrijstellingen verkrijgen;
• 30%-regeling en het belastingvoordeel op (inkomen uit) vermogen;
• vastgoed in box 1 versus box 3: inkomen uit arbeid of uit vermogen;
• privé voordeel uit de eigen bv zonder (belast) dividend uit te keren;
• «boxhoppen» tussen box 2 en box 3;
• meer recht op toeslagen en aftrekposten door vermogen in box 2;
• oneigenlijk gebruikmaken van de BOR;
• de familiebank: voordelige vermogenstransacties binnen de familie.