Zowel het Centraal Planbureau (CPB) als het kabinet maken een inschatting van het EMU-saldo de komende jaren. In tabel 2.2.7 zijn deze twee inschattingen te zien. Beide ramingen berusten op hetzelfde macro-economische beeld, maar verschillen in de ramingen van bepaalde uitgaven en ontvangsten. Hierbij wordt het saldo van het kabinet in deze Miljoenennota vergeleken met de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB.
Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet inschattingen voor zowel de uitgaven als de inkomsten van de overheid. Bij de uitgaven verwacht het CPB dat sommige middelen uit de begroting niet of pas in latere jaren tot besteding komen.85 Dit geldt bijvoorbeeld voor de investeringen in onderwijs, defensie en infrastructuur. De reden hiervoor is onder andere de krappe arbeidsmarkt en stikstofproblematiek. Ook boekt het CPB algemene onderuitputting in. Deze wordt niet verder aan specifieke posten toebedeeld en loopt af in latere jaren. Het kabinet heeft incidenteel geld gereserveerd voor verschillende posten die aflopen na 2026. Het CPB veronderstelt enkele als structureel en de grootste posten zijn de opschalingskorting in het Gemeente- en Provinciefonds vanaf 2026, de afloop in de middelen voor jeugdhulp vanaf 2026 en de aanvullende asieluitgaven vanaf 2027. Ook veronderstelt het CPB een negatiever EMU-saldo van lokale overheden. Dit komt voornamelijk door een verschil in ramingssystematiek: de basis voor de CPB-raming is het saldo lokale overheden in 2019 (het laatste volledige jaar zonder corona-effect). De kabinetsraming is gebaseerd op een lopend gemiddelde van de afgelopen drie jaar.
Aan de inkomstenkant geldt dat het kabinet over de hele tijdshorizon hogere ontvangsten raamt dan het CPB. Een belangrijke verklaring voor het niveauverschil is de inkomensheffing. Dit komt door een hogere inschatting vanuit het kabinet voor de ontvangsten in 2023. Het kabinet trekt deze hogere inkomsten door naar 2028. De inkomstenraming van het kabinet wordt nader toegelicht in bijlages 4 en 5.
Tabel 2.2.7 laat zien dat de inschatting van het EMU-saldo van het kabinet in 2023 en 2024 negatiever is dan die van het CPB. In 2028 is het ingeschatte saldo van het kabinet positiever dan dat van het CPB. Op hoofdlijnen ontstaat dit verschil omdat twee effecten tegen elkaar in werken: het CPB raamt meerjarig zowel lagere uitgaven als lagere belasting- en premie-inkomsten dan het kabinet. Op korte termijn overheerst het effect van de lagere uitgaven die het CPB raamt. Daarom is het kabinets-saldo negatiever in de jaren 2023 en 2024. Op langere termijn liggen de uitgavenramingen dichter bij elkaar waardoor het effect van de lagere inkomsten in de CPB-raming overheerst. Daarom is het saldo in 2028 positiever in de inschatting van het kabinet dan in de inschatting van het CPB.
(in % bbp, - is een tekort) | 2023 | 2024 | 2028 |
---|---|---|---|
EMU-saldo CPB in de Macro Economische Verkenning (MEV) | ‒ 1,5% | ‒ 2,4% | ‒ 3,6% |
Belasting- en premieontvangsten(+ is hogere inkomsten in Miljoenennota t.o.v. MEV) | 0,4% | 0,3% | 0,6% |
Uitgaven en overig(+ is hogere netto-uitgaven in Miljoenennota t.o.v. MEV) | ‒ 0,6% | ‒ 0,9% | ‒ 0,2% |
Raming EMU-saldo kabinet deze Miljoenennota | ‒ 1,6% | ‒ 2,9% | ‒ 3,2% |