Base description which applies to whole site

4.7 Medeoverheden

Nieuwe financieringssystematiek

In het coalitieakkoord heeft het kabinet een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden aangekondigd. Met als doel een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. In de Voorjaarsnota 2023 is besloten om het Gemeente- en Provinciefonds (GF en PF) vanaf 2027 te indexeren op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. De doorwerking van de bbp-systematiek naar de fondsen (GF en PF) is bij de Miljoenennota 2024 gedaan.

De gekozen vorm van indexatie levert door de vormgeving op twee componenten de gewenste stabiliteit op. Uitgangspunt is dat de fondsen (GF en PF) meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bruto binnenlands product volgen. De indexatie wordt gesplitst in een volumedeel en een prijsdeel. De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een 8-jaars (t-9 t/m t-2) historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor het fonds minder schommelt. De indexatie voor inflatie volgt de prijs bbp van het lopende jaar, waardoor de fondsen reëel ‘op niveau’ blijven. Het betreft een generieke indexatie die naar eigen inzicht van een individuele gemeenten of provincie kan worden ingezet.

Proces in het voorjaar en meicirculaire

De Kamer, gemeenten en provincies worden jaarlijks bij Voorjaarsnota en daaropvolgend de meicirculaire geïnformeerd over de hoogte van de indexatie, op basis van de gegevens in het CEP. In het voorjaar wordt het accres van het huidige jaar definitief gemaakt.

Besluit tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting en het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek.

Het demissionaire kabinet heeft per Kamerbrief aangegeven dat de oploop van de opschalingskorting die vanaf 2026 weer in de boeken staat dit voorjaar op tafel ligt. In constructief overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovincial Overleg (IPO) – in gewaardeerde aanwezigheid van de Unie van Waterschappen (UvW) – is besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van deze korting in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek in 2024. Vervroegde invoering van deze systematiek is in lijn met het advies van de Raad van State. Dit biedt gemeenten en provincies een stabiele inkomstenbron en duidelijkheid over de wijze waarop het gemeente- en provinciefonds zich in de toekomst ontwikkelen.

Het besluit tot het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek heeft invloed op de lopende begroting van gemeenten en provincies. Om die reden is besloten de impact hiervan volledig (2024) en deels (2025) te dempen. Ook voor 2026 tot en met 2029 vindt compensatie plaats. Deze is zodanig dat dit per saldo voor de periode 2026 tot en met 2029 resulteert in een plus van 675 miljoen euro voor gemeenten en 44 miljoen euro voor provincies.

Aanvullende afspraken

Als onderdeel van het hierboven beschreven en met de VNG en het IPO overeengekomen besluit is ook gesproken over enkele inhoudelijke (budgettaire) thema’s. Dit heeft geleid tot enkele concrete afspraken.

Wet maatschappelijke ontwikkeling (Wmo)

Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten om samen aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht te werken. Vanwege de houdbaarheid en beheersbaarheid van de Wmo gaat het er nadrukkelijk om, om de financiële aspecten (inclusief de financieringsvorm), de uitvoeringspraktijk, de inhoudelijke sturing (incl. beleidsopties) en de rolneming door zowel Rijk als gemeenten in samenhang te bespreken (art 108 Gemeentewet). Indien deze samenhangende aanpak in combinatie met monitoring goed wordt uitgevoerd werken rijk en gemeenten gezamenlijk aan de beheersbaarheid van de uitgaven van gemeenten en hun wettelijke zorgtaken Wmo. Rijk en gemeenten werken er gezamenlijk aan om het openeinde-deel van de regeling te beëindigen.

Afgesproken is dat in de toekomst (een nader te bepalen deel van de) Wmo niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds gaat, maar via een aparte financiering. Qua financieringsvormen zal in ieder geval worden gekeken naar de opties van een Bijzondere Fonds Uitkering en een constructie als de BUIG (bijstand) met daarbij oog voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Bij de uitwerking van de financieringsvarianten zullen de inzichten worden benut die zijn en worden opgedaan bij de ontwikkeling van financieringsvarianten voor jeugd die momenteel plaatsvindt door een werkgroep van VWS, BZK, Fin en de VNG.

Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht (die aansluit bij de raming die het CPB doet in het kader van het houdbaarheidsonderzoek) en daardoor ook rekening houdt met kostenontwikkeling en demografie/vergrijzing. Het Rijk treft vooruitlopende op de uitwerking een reservering voor een aanvullende indexering voor demografie bovenop de bbp-systematiek. Uitgaande van de demografie raming van het CPB voor de Wlz van 1,7 procent en de actuele CBS-realisatie reserveert het Rijk op de Aanvullende Post vanaf 2026 een jaarlijkse tranche van circa 75 miljoen euro additioneel oplopend tot 300 miljoen euro in 2029 voor gemeenten.

Het streven is dat er met ingang van 2026 nadere afspraken zijn. Op het BOFv van juni zal er een voorstel worden besproken op welke wijze bovengenoemde uitgangspunten verder worden uitgewerkt, ook in samenhang met het houdbaarheidsonderzoek. Met bovenstaande afspraken werken gemeenten en Rijk aan een goede balans van taken en middelen en daarmee een voor gemeenten rechtvaardige risicoverdeling.

Fysiek domein (infrastructuur, natuur en openbaar vervoer)

Op het fysiek terrein spelen een aantal fundamentele ontwikkelingen die veel van overheden vragen en financieel grote gevolgen kunnen hebben.

Het openbaar vervoer staat voor meerdere uitdagingen: verduurzamen van de exploitatie, onzekerheid op de aanbestedingsmarkt, behoud van sociale veiligheid, innoveren voor een betere aansluiting op de mobiliteitsbehoeften. Recent is vanuit de motie Bikker (2023) structureel 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het (regionaal) OV. Dit mede in het licht van voorgenoemde ontwikkeling. Er is geen volledig kwantitatief inzicht in de kostenontwikkeling beschikbaar gebleken. Het is van belang een volledig beeld te hebben op de impact van deze vraagstukken op de exploitatie van het openbaar vervoer door provincies.

Vervangingsinvesteringen en onderhoud van bestaande infrastructuur vormen naast de grote opgaven voor nieuwe aanleg van infrastructuur een aanzienlijke uitdaging voor gemeenten, provincies en het rijk. Het is van belang om een compleet beeld te hebben van de financiële impact van de benodigde vervangingsinvesteringen en onderhoudskosten.

De natuuropgave van de provincies is groot en uitdagend. Daarbij spelen onder andere vragen rondom structurele beheertaken. Op dit moment is er geen volledig kwantitatief inzicht in de kostenontwikkelingen

Kabinet en IPO erkennen dat er onderzoek nodig is naar de vraag of de bbp-systematiek evenredig meebeweegt met de ontwikkeling van de kosten op deze drie beleidsterreinen openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. Daarbij dient goed gekeken te worden naar uitvoeringscapaciteit, trends, ontwikkelingen en prognoses, juridische en financiële obstakels. Waarbij dit ook in het licht van de gehele overheidsfinanciën wordt bekeken.

Op deze dossiers is daarom in het kader van de Voorjaarsnota 2024 afgesproken dat in voorbereiding op het BOFv van juni 2024 de concrete vraagstukken nader worden uitgewerkt.

Het gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Voor deze drie beleidsterreinen zal in samenspraak met de betrokken beleidsverantwoordelijke departementen tot een verdere concretisering van de handelingsperspectieven en oplossingsrichtingen worden gekomen.

Streven is om door de verdere uitwerking, indien mogelijk, zo snel mogelijk een meer compleet beeld te hebben van aard en omvang en mogelijke maatregelen. Daarbij zal zowel gekeken worden naar de financiële aspecten, de inhoudelijke sturing als de rolneming door zowel Rijk als medeoverheden.

Reservering AP compensatie provincie opcenten

Tussen 2026 en 2030 wordt een nieuwe tariefkorting (40 procent in 2026 aflopend naar 30 procent in 2030) in de motorrijtuigenbelasting geïntroduceerd voor emissievrije personenauto’s. Dit leidt voor provincies tot lagere inkomsten uit de opcenten. Ter compensatie wordt een budget van 656 miljoen euro op de Aanvullende Post gereserveerd. De compensatie zal, na goedkeuring van het parlement, via het provinciefonds worden uitgekeerd. De aanschafsubsidie voor tweedehands elektrische personenauto’s (SEPP) vervalt na 2024. De vorig jaar aangekondigde verlenging gaat niet door.

Tabel 19 Budgettaire uitwerking Gemeentefonds

In miljoenen euro (ten opzichte van CEP24*)

2024

2025

2026

2027

2028

2029

1. Accres GF bbp vanaf 2024

‒ 719

‒ 1.324

‒ 136

‒ 109

‒ 88

‒ 63

2. Schrappen oploop opschalingskorting GF

0

0

675

675

675

675

3. Incidentele compensatie GF in grondslag

719

649

136

109

88

63

Totaal effect op GF

0

‒ 675

675

675

675

675

4. Indexatie Wmo demografie op AP

0

0

75

150

225

300

Totaal effect

0

‒ 675

750

825

900

975

*De basis stand waarmee gerekend is betreft de stand Miljoenennota 2024 en verwerking van de macroraming van het CEP24 (LPO en bbp)

Tabel 20 Budgettaire uitwerking Provinciefonds

In miljoenen euro (ten opzichte van CEP24*)

2024

2025

2026

2027

2028

2029

1. Accres PF bbp vanaf 2024**

‒ 176

‒ 228

‒ 13

‒ 13

‒ 10

‒ 8

2. Schrappen oploop opschalingskorting PF

0

0

40

40

40

40

3. Incidentele compensatie PF

176

188

17

18

17

17

Totaal effect op PF

0

‒ 40

44

45

47

49

4. Reservering AP compensatie provinciale opcenten***

0

0

96

117

141

149

Totaal effect

‒ 0

‒ 40

140

162

188

198

*De basis stand waarmee gerekend is betreft de stand Miljoenennota 2024 en verwerking van de macroraming van het CEP24 (LPO en bbp)

**Het effect van 2024 en 2025 voor het PF is gebaseerd op het ARU% bij de Miljoenennota 2024.

***In 2030 worden de provincies nog eenmalig gecompenseerd voor in totaal 153 miljoen euro waarna deze compensatie vervalt.»

Inzet specifieke uitkeringen

De afgelopen jaren is het aantal specifieke uitkeringen (Spuks) en de daaraan verbonden uitgaven sterk gestegen (stand najaar 2023: 137 Spuks, totaalbedrag 12,5 miljard euro). Dit is onwenselijk vanwege het uitgangspunt dat financiële middelen vanuit het Rijk aan medeoverheden bij voorkeur bestedingsvrij en zonder oormerk ter beschikking gesteld worden. Bovendien zijn aan specifieke uitkeringen hoge verantwoordings- en controlelasten verbonden. De gezamenlijke inzet van Rijk, VNG en IPO is daarom gericht op een beperking van het aantal specifieke uitkeringen en het verminderen van de verantwoordingslasten. Naast de lopende inspanningen om de Financiële verhoudingswet aan te passen en daarmee het uitkeringsstelsel te vernieuwen, zal een plan worden uitgewerkt om te komen tot doorlichting en waar mogelijk het verminderen van het aantal (nieuwe) specifieke uitkeringen. Bestaande specifieke uitkeringen zullen daarbij tegen het licht worden gehouden met de vraag of ze op korte termijn al kunnen worden opgenomen in het Gemeentefonds en Provinciefonds. Nog voor de zomer maken we afspraken over de verdere uitwerking hiervan met de medeoverheden.

Regioparagraaf

Conform verzoek van de Eerste Kamer naar aanleiding van een motie van lid Van der Goot is deze voorjaarsnota een regioparagraaf opgenomen. In het rapport ‘Elke regio telt!’ dat op 23 maart 2023 verscheen is namelijk geconstateerd dat welvaart en welzijn op een aantal plekken in Nederland achterlopen. In reactie hierop heeft het kabinet aangegeven dat het ‘anders en beter moet’ en dat het hiermee aan de slag gaat. Er is hierbij aangekondigd een voorstel voor een aanpak neer te leggen voor een volgend kabinet. De Tweede Kamer wordt rond de zomer van 2024 geïnformeerd over de bouwstenen die het kabinet voorziet voor de uitwerking van de adviezen van het rapport.13

Uit onderzoek van PON&Telos blijkt dat het overal steeds beter gaat met de brede welvaart in Nederland, al zijn er ook regio’s die ondanks de positieve trend een relatieve achterstand hebben. Om de verschillen in brede welvaart te beperken heeft het kabinet reeds meerdere programma’s lopen. Doel van het kabinet hierbij is om de onderscheidende krachten van alle delen van Nederland aan te spreken.

Zo wordt aan de grootste ruimtelijke opgaven gewerkt in de NOVEX-gebieden en staan de gebieden met de grootste transitieopgave in het landelijk gebied centraal in het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Daarnaast wordt ook via het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid gewerkt in twintig stedelijke focusgebieden aan het verbeteren van de kwaliteit van wonen, werken en leven en het bieden van perspectief voor inwoners van deze gebieden. Op het gebied van woningbouw wordt samengewerkt in het kader van het Nationaal Programma Woningbouw. Naast deze programma’s lopen ook de Regio Deals waar de kwaliteit van wonen, werken en leven centraal staat. Ook loopt het programma Regio’s aan de Grens waarbij het kabinet specifiek inzet op het verbeteren van de grensregio’s.

Naast de programma’s wordt er ook binnen het kabinet werk verzet voor het verbeteren van de regio’s. Zo wordt er bij IenW onderzoek gedaan naar bereikbaarheidsdoelen en werkt VWS aan nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit van acute zorg. Ook is VWS bezig met regioplannen om de juiste zorg op de juiste plek te krijgen. OCW heeft het regionale perspectief gebruikt in de toekomstverkenning, zo wordt er nagedacht over een aanpassing van de mbo-bekostiging die op de lange termijn moet zorgen voor toegankelijk mbo in alle regio’s. Ook in de visie voor de toekomstige ontwikkeling van Nederland van EZK is oog voor de regio. Zo is onder de pijler ‘welvaart’ expliciet aandacht voor het benutten van het regionaal economisch potentieel van alle regio’s. De hier benoemde voorbeelden van werkzaamheden zijn slechts een aantal voorbeelden, in werkelijkheid spelen er nog veel meer processen om de brede welvaart in de regio’s te stimuleren.

Om daarnaast waar nodig verdere stappen te zetten wordt een reeks dialogen gevoerd met 10 specifieke regio’s. De keuze voor deze regio’s is mede gebaseerd op onderzoek van PON&Telos. Ook wordt er in een werkgroep met vertegenwoordiging vanuit het Rijk en medeoverheden gewerkt aan een voorstel voor het vormen van een gezamenlijke visie over beleids- en investeringslogica. Alle informatie die de komende maanden wordt opgedaan wordt gebundeld om samen met alle betrokken partijen met bouwstenen voor een programmatische aanpak te komen. Het mogelijk veranderen van beleid vraagt echter om het maken van beleidsmatige en financiële keuzes binnen de bestaande financiële kaders; niet alles kan en een keuze voor het ene heeft gevolgen voor het ander. Met de te ontwikkelen bouwstenen kan een volgend kabinet verder inhoud en richting aan de uitwerking geven.

Licence