De scholen en andere onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland hebben ook afgelopen jaar hard gewerkt om het onderwijs op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba verder te verbeteren. Dit gebeurt via de uitvoering van de «Tweede Onderwijsagenda» (2017–2020). Vrijwel alle onderwijsinstellingen hebben het niveau basiskwaliteit bereikt. Daarnaast hebben we de ondersteuning van de scholen door de bestuurscoach voortgezet en aanvullende bekostiging verstrekt voor onder meer taalonderwijs en implementatie van het stelsel van de Caribbean Examinations Council (CXC) op Saba en Sint Eustatius. Ook is met de scholen in Caribisch Nederland een overleg gestart over het verbeteren van de arbeidsvoorwaardenvorming. Daarnaast zijn ook in Caribisch Nederland de salarissen van docenten verbeterd en is er geïnvesteerd om de werkdruk te verlagen.
Leeswijzer indicatorentabel
In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende (tussen)streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van het beleidsverslag 2018 één op één overgenomen uit de beleidsagenda 2018.
Eindjaar per doelstelling
Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar kan verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon: een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. Bij enkele indicatoren zijn geen (tussen)streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is. In dit jaarverslag zijn de laatste twee bekende gerealiseerde waarden opgenomen.
Indicatoren die niet meer gemeten worden
In de begroting 2019 is zijn nieuwe indicatoren opgenomen. In dit jaarverslag verantwoorden we ons over de indicatoren uit de begroting 2018. Sommige van deze indicatoren worden echter niet meer gemeten en komen ook niet terug in de begroting 2019. Hierover is een brief gestuurd naar de Tweede Kamer1. In de tabel hebben we aangegeven welke indicatoren niet langer gemeten worden. De indicatoren uit de begroting 2019 zijn te vinden op het dashboard verantwoordingscijfers.
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde (jaartal) | Eerdere realisatie (jaartal) | Actuele realisatie (jaartal) | Tussen-/streefwaarden (jaartal) | Art.nr. | Reden Opname1 | Bron | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt | |||||||||||
a) | Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd | |||||||||||
• | Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten | po | 47% (2015) | 65% (2017) | Nog niet gepubliceerd2 | 79% (2018) 100% (2020) | 1 | SA | ||||
• | Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest | vo | 56% (2013) | 20% (2017) | Wordt niet meer gemeten | 41% (2016) 25% (2018) | 3 | SA | ||||
• | Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s | vo | 82% (2015) | 84% (2017) | Wordt niet meer gemeten | 88% (2016) 100% (2018) | 3 | SA | ||||
• | Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt | mbo | 34% (2010) | 37% (2016) | 38% (2017) | Hoger (2018) | 4 | C | ||||
• | Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs3 | ho | hbo: 58% (2010–2011) | hbo: 55% (2016–2017) | hbo: 52% (2017–2018) | Hoger –4 | 6/7 | C | Studentenmonitor Hoger Onderwijs | |||
wo: 68% (2010–2011) | wo: 68% (2016–2017) | wo: 69% (2017–2018) | Hoger –4 | |||||||||
• | Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod5 | po6 | 0,07% (2014–2015) | 0,09% (2016–2017) | 0,10% (2017–2018) | 0% (2020) | 1 | SA | Leerplichttelling 2017–2018 | |||
vo7 | 0,17% (2014–2015) | 0,14% (2016–2017) | 0,18% (2017–2018) | 0,10% (2017) 0% (2020) | 3 | SA | ||||||
b) | Vergroten studiesucces | |||||||||||
• | Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt | po | 99% (2015–2016) | 97% (2016–2017) | 98% (2017–2018) | Niet benoemd | 1 | SA | College voor Toetsen en Examens; | |||
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt | po | 95% (2015–2016) | 96% (2016–2017) | 96% (2017–2018) | Niet benoemd | 1 | SA | College voor Toetsen en Examens | ||||
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt | po | 87% (2015–2016) | 93% (2016–2017) | 93% (2017–2018) | Niet benoemd | 1 | SA | College voor Toetsen en Examens; | ||||
• | Aandeel zittenblijvers8 | po | 2,2%(2012–2013) | 1,7% (2016–2017) | 1,7% (2017–2018) | 1,5%(2020) | 1 | SA | DUO | |||
vo | 5,9%(2012–2013) | 5,7% (2016–2017) | 6,2% (2017–2018) | 4,7% (2017) 3,9% (2020) | 3 | SA | DUO | |||||
• | Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau | mbo | 2007–2008 | 2015–2016 | 2016–2017 | 2018 | 4 | C | ||||
Niveau 1: 66% | Niveau 1: 78% | Niveau 1: 79% | Hoger | |||||||||
Niveau 2: 62% | Niveau 2: 73% | Niveau 2: 72% | Hoger | |||||||||
Niveau 3: 63% | Niveau 3: 72% | Niveau 3: 72% | Hoger | |||||||||
Niveau 4: 65% | Niveau 4: 74% | Niveau 4: 75% | Hoger | |||||||||
Totaal: 64% | Totaal: 73%9 | Totaal: 74% | Hoger | |||||||||
• | Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3 | ho | hbo: 65,7% (2010–2011) | hbo:62,1% (2016–2017) | hbo: 63,3% (2017–2018) | –4 | 6/7 | C | DUO | |||
wo: 57,3% (2010–2011) | wo: 73,2% (2016–2017) | wo: 72,6% (2017–2018) | ||||||||||
• | Uitval in het eerste jaar3 | ho | hbo: 27,9% (2010–2011) | hbo: 26,8% (2016–2017) | hbo: 28,0% (2017–2018) | –4 | 6/7 | C | DUO | |||
wo: 18,8% (2010–2011) | wo: 15,7% (2016–2017) | wo: 16,5% (2017–2018) | ||||||||||
• | Switchen na het eerste jaar3 | ho | hbo: 8,4% (2010–2011) | hbo: 8,3% (2016–2017) | hbo: 8,3% (2017–2018) | –4 | 6/7 | C | DUO | |||
wo: 9,0% (2010–2011) | wo: 8,3% (2016–2017) | wo: 9,1% (2017–2018) | ||||||||||
2 | Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat | |||||||||||
a) | Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders | |||||||||||
• | Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren | vo | 83,5% (2011) | 95,2% (2016) | 95,7% (2017) | 96% (2016) 100% (2020) | 3 | SA | IPTO en CenterData | |||
• | Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding | po | 20% (2013) | 22% (2016) | Wordt niet meer gemeten | 25% (2018) 30% (2020) | 1 | SA, LA | Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO | |||
• | Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding | vo | 33% (2013) | 38% (2016) | Wordt niet meer gemeten | 40% (2017) 50% (2020) | 3 | SA, LA | CenterData en DUO | |||
Bovenbouw vwo10 | 53% (2013) | 63% (2016) | Wordt niet meer gemeten | Hoger (2017) 80–85% (2020) | 3 | SA, LA | CenterData en DUO | |||||
• | Aandeel leraren met een afgeronde master- of PhD-opleiding | hbo | 66,2% (2011) | 75,2% (2015) | Wordt niet meer gemeten | 80% (2016) | 6/7 | C | PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).11 | |||
• | Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst | po | 85% (2013) | 84% (2015) | Wordt niet meer gemeten | 96% (2018) 100% (2020) | 1 | SA, LA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | |||
vo | 76% (2013) | 67% (2016) | Wordt niet meer gemeten | 90% (2017) 100% (2020) | 3 | SA, LA | ||||||
• | Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst | po | 56% (2013) | 56% (2015) | Wordt niet meer gemeten | 79% (2018) 100% (2020) | 1 | SA, LA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | |||
vo | 34% (2013) | 33% (2016) | Wordt niet meer gemeten | 40% (2017) 100% (2020) | 3 | SA, LA | ||||||
b) | Verbetercultuur | |||||||||||
• | Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review | po | 62% (2014) | 74% (2016)12 | Wordt niet meer gemeten | 87% (2018) 100% (2020) | 1 | LA, T | Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016) | |||
vo | 63% (2014) | 68% (2016)12 | Wordt niet meer gemeten | 81% (2017) 100% (2020) | 3 | |||||||
• | Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister | po/vo/ mbo | 8% (2014) | 35% (2017)12 | Wordt niet meer gemeten13 | 100% (2019) | 1, 3 en 4 | SA, LA, T | Lerarenregister | |||
• | Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister | po | 31% (2015) | 69% (2017) | 79% (2018) | 100% (2018) | 1 | SA | Schoolleidersregister po | |||
c) | Veilig leerklimaat | |||||||||||
• | Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt | po | 95% (2012) | 97% (2016) | 97% (2018) | Stabiel of hoger (2017, 2020) | 1 | T | ||||
vo | 93% (2012) | 95% (2016) | 97% (2018) | Stabiel of hoger (2017, 2020) | 3 | |||||||
3 | Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties | |||||||||||
• | Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld | po | 5,3% (2014) | 35% (2017) | 45% (2018) | 100% (2017) | 1 | SA, T | PO-Raad | |||
vo | 94% (2014) | 92% (2017) | 93% (2018) | Hoger (2016) 100% (2017) | 3 | VO-raad | ||||||
• | Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort | po | 38% (2012–2013) | 41% (2014–2015) 12 | Wordt niet meer gemeten | Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) | 1 | SA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | |||
• | Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt14 | vo | 47% (2012–2013) | 64% (2015–2016) | Wordt niet meer gemeten | 77% (2017) 100% (2020) | 3 | SA | Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs | |||
• | Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert15 | po | 27% (2012–2013) | 41% (2015–2016) | 65% (2016–2017) | 60% (2016) 100% (2017–2018) | 1 | SA | Inspectie van het Onderwijs | |||
• | Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert | vo | 72% (2012) | 74% (2016) | Wordt niet meer gemeten | 100% (2020) | 3 | SA | Inspectie van het Onderwijs | |||
• | Oordeel ouders over betrokkenheid | po | Cijfer 7 (2012) | Cijfer 7 (2014) | Wordt niet meer gemeten | Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) | 1 | T | ||||
• | Aantal voortijdig schoolverlaters | vo/mbo | 41.800 (2008–2009) | 23.744 (2016–2017)16 | 25.574 (2017/2018) | 20.000 (2019/2020) | 3 en 4 | T | ||||
• | Studenten-tevredenheid | mbo | 4 | C | ||||||||
– | Opleiding | 7,0 (2014) | 7,0 (2016)12 | 7,1 (2018) | 7,3 (2020) | |||||||
– | Instelling | 6,5 (2014) | 6,6 (2016)12 | 6,7 (2018) | 6,7 (2020) | |||||||
% tevreden over school en studie (meting tot 2018) | 49% (2014) | 52% (2016) | 55% (2020) | |||||||||
% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018) | 62% (2018)17 | |||||||||||
• | Studenttevredenheid | ho | hbo: 65,6% (2010–2011) | hbo: 75,8% (2017–2018) | hbo: 72,9% (2018–2019) | –18 | 6/7 | C | Nationale Studenten Enquête | |||
wo: 81,1% (2010–2011) | wo: 85,2% (2017–2018) | wo: 84,0% (2018–2019) | ||||||||||
4 | Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren | |||||||||||
• | Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek | vo | 23% (2012) | 24% (2017) | 24,3% (2018) | 30% (2017) | 3 | DUO | ||||
• | Aandeel mbo-studenten techniek | mbo | 28% (2011) | 27,2% (2017–2018) | 27% (2018–2019) | Hoger (2018) | 4 | C | ||||
• | Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen | ho | hbo: 18% (2012) | hbo: 20% (2017) | hbo: 20% (2018) | hbo: 19% (2016) | 6/7 | C | DUO | |||
wo: 21% (2012) | wo: 26% (2017) | wo: 27% (2018) | wo: 22% (2016) | |||||||||
• | Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) | mbo/ ho | 17% (2010) | 19% (2016) | 19,1% (2017) | 20% (2020) | 4/6/7 | C | Eurostat, Labour Force survey (LFS) | |||
• | Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was | mbo | 79% (2012) | 76% (2016) | 77% (2017) | Hoger (2018) | 4 | T | ||||
hbo | 72% (2013) | 75% (2016) | 75% (2017) | Hoger (2020) | 6/7 | C | HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen) | |||||
• | Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt | wo | 56% (2011) | 47% (2015) | 52% (2017) | Hoger (2020) | 6/7 | C | NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt | |||
• | Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft | mbo | 77% (2016)19 | – | 77% (2018)20 | Hoger (2020) | 4 | T | SBB | |||
• | Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft | mbo | 76% (2016)19 | – | 80% (2018)20 | Hoger (2020) | 4 | T | SBB | |||
5 | Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap | |||||||||||
• | Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores | owb | 2e plaats (2009–2012) 1,52 | 3e plaats (2012–2015) 1,52 | – | kleiner of gelijk 5 (2018) | 16 | C | ||||
6 | Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed | |||||||||||
a) | Aantal bezoeken21 | |||||||||||
• | Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) | cultuur | 2,2 miljoen (2012–2015) | 2,5 miljoen (2016) | 2,5 miljoen (2017)22 | Stabiel of hoger (2020) | 14 | C | Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW | |||
• | Aantal bezoekers gesubsidieerde musea | cultuur | 7,8 miljoen (2012–2015) | 9 miljoen (2016) | 9 miljoen (2017)22 | Stabiel of hoger (2020) | 14 | C | Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW | |||
b) | • | Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt | cultuur | 89% (2012) | 89% (2014) | 89% (2016)23 | –24 | 14 | C | SCP/CBS (VTO 2012–2016) | ||
7 | Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking25 | |||||||||||
• | – | media | ||||||||||
8 | Het bevorderen van emancipatie26 | |||||||||||
• | Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking | emancipatie | 90% (2010) | 93% (2016) | 94% (2018) | ≥90% | 25 | C | LHBT monitor (SCP) |
SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie/afspraak met het veld.
De publicatie van deze realisatiewaarde vindt te laat plaats om in dit jaarverslag meegenomen te kunnen worden.
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt en er in 2018 geen afspraken met instellingen zijn gemaakt waaraan indicatoren gekoppeld zijn.
Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.
Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).
Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl.
Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.
Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.
Dit betreft het aandeel scholen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).
Dit gegeven voor 2018 betreft de scholen die in 2016–2017 zeer zwak of zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2017–2018) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd tot het niveau voldoende. Per 1 augustus 2017 is het toezicht van de Inspectie vernieuwd en wordt er gesproken van onvoldoende scholen in plaats van zwakke scholen. In het volgende jaarverslag zal de term onvoldoende scholen worden opgenomen.
Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in voorlopige naar definitieve cijfers.
Vanwege een recente wijziging in de vraagstelling van de enquête over de studenttevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren.
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt). Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de afronding.
Het gaat hier om een tweede meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).
In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.
Gegevens over 2018 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2017 opgenomen.
Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.
Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14.
Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) zijn de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 en 2018 geen indicatoren media opgenomen. In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen.
De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen is opgenomen in de begroting 2019.
Artikel | Begroot | Gerealiseerd | |
---|---|---|---|
G32 Voor- en vroegschoolseeducatie | 1 | 40.000 | 40.000 |
G33 Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. € 20 miljoen kleine scholen) | 1 | 108.000 | 108.000 |
G34 Modernisering CAO primair onderwijs | 1 | 270.000 | 270.000 |
G35 Kwaliteit technisch onderwijs vmbo | 3 | 40.000 | 40.000 |
G36 Fundamenteel onderzoek | 16 | 95.000 | 95.000 |
G37 Toegepast onderzoek innovatie | 16 | 25.000 | 25.000 |
G38 Onderzoeksinfrastructuur | 16 | 45.000 | 45.000 |
G40 Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn) | 14 | 25.000 | 25.000 |
G41 Nederlandse scholen in het buitenland | 1 | 3.000 | 3.000 |
G42 Media/ onderzoeksjournalistiek | 15 | 5.000 | 5.000 |
G43 Intensivering erfgoed en monumenten (met name Nationaal Restauratiefonds) | 14 | 98.500 | 97.750 |
G44 Aanpak laaggeletterdheid | 4 | 5.000 | 5.000 |
G45 Onderwijsachterstandenbeleid en aandacht voor hoogbegaafde kinderen | 1, 3 | 15.000 | 15.000 |
G47 Terugdraaien taakstelling OCW | 244.000 | 244.000 | |
G48 Terugdraaien taakstelling groen onderwijs | diverse | 0 | 0 |
G49 Halvering collegegeld eerstejaars HO (incl. Pabo voor 2 jaar en intensivering profileringsfondsen) | 6,7 | 70.000 | 70.000 |
Totaal | 1.088.500 | 1.087.750 |
Realisatie beleidsdoorlichtingen
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | Geheel artikel | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Primair onderwijs | ||||||||
1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs | ||||||||
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 | Nee2 | |||||||
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1 | Nee2 | |||||||
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 | Nee2 | |||||||
1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs | ||||||||
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk | Nee2 | |||||||
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat | Nee2 | |||||||
Brede scholen3 | Nee2 | |||||||
Actieplan Leerkracht | Nee | |||||||
12. WTOS | ||||||||
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten | Ja | |||||||
14. Cultuur | ||||||||
Cultuur 2009–2014 | Ja | |||||||
15. Media | ||||||||
Mediabeleid 2010–2013 | Ja | |||||||
16. Onderzoek en wetenschapsbeleid | ||||||||
25. Emancipatie | ||||||||
Emancipatie 2011–2014 | Ja | |||||||
Emancipatie 2014 – 2018 | Ja |
Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek
Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Overzicht van Risicoregelingen
Artikel | Omschrijving | Uitstaande garanties 2017 | Verleend 2018 | Vervallen 2018 | Uitstaande garanties 2018 | Garantie-plafond | Totaal plafond | Totaal stand risicovoorziening |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
14 | Indemniteitsregeling | 284.298 | 429.291 | 425.493 | 288.096 | 300.000 | ||
Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen | 176.631 | 0 | 12.710 | 163.921 |
De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.
Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
Artikel | Omschrijving | 2017 | 2018 |
---|---|---|---|
14 | Achterborgovereenkomst NRF | 341,6 | 322,7 |
Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.
Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.
De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.
Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.