Op dit artikel worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement geraamd. Vanaf 2012 is artikel 92 opgebouwd uit het voormalige artikel 18 (Ministerie Algemeen) en de apparaatskosten van de beleidsdirecties die voorheen op de beleidsartikelen werden geraamd.
92.1 Budgettaire gevolgen
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 134 679 | 123 035 | 143 920 | 134 429 | 121 643 | 118 782 | 122 036 | |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||||
Uitgaven | 134 679 | 123 035 | 143 920 | 134 429 | 121 643 | 118 782 | 122 036 | |
Ontvangsten | 1 414 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 | 567 |
Voor 2010 en 2011 worden in bovenstaande tabel uitsluitend de apparaatsuitgaven van het voormalige artikel 18 (Ministerie Algemeen) gepresenteerd, de apparaatskosten van de beleidsdirecties zijn voor die jaren nog bij het beleidsartikel opgenomen.
Toelichting:
Op het artikel Apparaat Kerndepartement staan apparaatskosten van de directies, zowel die van de beleidsdirecties als die van de niet-beleidsdirecties. Daarnaast worden hier de centrale kostenposten voor onder andere huisvesting, automatisering en voorlichting begroot. Tevens worden hier de kosten geraamd van tijdelijke directies, zoals de directie Jeugd, Onderwijs en Zorg en de directie Voortijdig Schoolverlaten.
Dit artikel is inclusief de personele en materiële taakstelling uit het Regeerakkoord. Het deel van deze taakstelling dat betrekking heeft op de Compacte Rijksdienst is hierin verwerkt. De besparingen die volgen uit de Compacte Rijksdienst zullen niet alleen neerslaan op dit centrale apparaatsartikel, maar ook op de apparaatskosten van de uitvoeringsorganisaties, inspecties en raden.
In onderstaande tabel zijn ter informatie de apparaatskosten weergegeven zoals deze direct toe te rekenen zijn aan de verschillende beleidsterreinen. In de voorgaande begrotingen werden deze uitgaven geraamd op afzonderlijke beleidsterreinen.
DG | Bedrag | Beleidsartikel waarop het DG werkzaam is |
---|---|---|
DGPV | 4,4 | Artikel 1: Primair onderwijs |
7,4 | Artikel 3: Voorgezet onderwijs | |
2,1 | Artikel 9: Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid | |
DGHBWE | 3,5 | Artikel 4: Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
5,2 | Artikel 6: Hoger beroepsonderwijs Artikel 7: Wetenschappelijk onderwijs Artikel 11: Studiefinanciering Artikel 12: Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten Artikel 13: Lesgelden | |
2,9 | Artikel 16: Onderzoek en wetenschapsbeleid | |
1,7 | Artikel 25: Emancipatie | |
DGCM | 8,2 | Artikel 14: Cultuur Artikel 15: Media |
SG/pSG | 2,0 | Artikel 8: Internationaal beleid |
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal ministerie | 208,1 | 194,0 | 210,8 | 198,7 | 185,1 | 181,5 | 184,7 | |
Kerndepartement | 134,7 | 123,0 | 143,9 | 134,4 | 121,6 | 118,8 | 122,0 | |
Inspecties | 66,4 | 64,3 | 60,9 | 58,6 | 57,8 | 57,0 | 57,0 | |
Adviesraden | 7,0 | 6,7 | 6,0 | 5,7 | 5,7 | 5,7 | 5,7 | |
Baten-lastendiensten2 | ||||||||
Dienst Uitvoering Onderwijs | 245,4 | 188,4 | 221,7 | 216,1 | 209,3 | 203,3 | 197,8 | |
Nationaal Archief | 28,1 | 21,2 | 22,6 | 21,7 | 21,4 | 21,1 | 21,1 | |
ZBO's en RWT's2 | ||||||||
Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst | 1,8 | |||||||
Stichting fonds voor de podiumkunsten | 4,6 | |||||||
Stichting fonds voor cultuurparticipatie | 2,5 | |||||||
Mondriaanstichting | 1,9 | |||||||
Stichting Nederlands fonds voor de film | 2,9 | |||||||
Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur | 1,3 | |||||||
Stichting Nederlands letterenfonds | 1,3 | |||||||
Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (Mediafonds) | 1,7 | |||||||
Commissariaat voor de Media (CvdM) | 4,2 | |||||||
Nederlandse Publieke Omroep (voorheen NOS) | 3,1 | |||||||
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) | 2,9 | |||||||
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) | 76,7 | |||||||
Koninklijke Bibliotheek (KB) | 16,2 | |||||||
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) | 110,7 | |||||||
Stichting Participatiefonds | 3,0 | |||||||
Stichting Vervangingsfonds | 11,5 | |||||||
Stimuleringsfonds voor de Pers | 0,6 | |||||||
College voor examens 3 | 3,4 |
De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.
Toelichting:
In bovenstaande tabel zijn niet alle ZBO’s en RWT’s van OCW opgenomen. Niet opgenomen zijn ZBO’s en RWT’s waarbij een individuele uitvraag in het veld nodig is. Dit betreft ondermeer alle onderwijsinstellingen, academische ziekenhuizen en musea. Opgenomen zijn die ZBO’s en RWT’s waarbij de gegevens met betrekking tot de apparaatsuitgaven uit hoofde van reguliere bestaande informatiestromen beschikbaar zijn. Creatie van een extra informatielast wordt niet wenselijk geacht.
Bij de tabel worden voorts de volgende kanttekeningen geplaatst:
-
• Wat betreft de ZBO’s KNAW, KB en NWO wordt opgemerkt dat deze ZBO’s met name onderzoekswerkzaamheden verrichten. De bedragen in bovenstaande tabel zijn inclusief de kosten van deze onderzoekers. De bedragen betreffen de realisatie 2010 en omvatten alleen de interne personeelsuitgaven.
-
• De Nederlandse publieke omroep is een deeltijd-zbo. Het opgenomen bedrag heeft betrekking op het zbo-deel van de NPO.
-
• De vermelde apparaatskosten van de ZBO's betreffen voor een aantal ZBO's de realisatie 2010, voor een aantal ZBO's de raming 2011 en voor een aantal ZBO's de raming 2012.
92.2 Ministerie van OCW: de organisatie
Taakstelling Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO’s
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | Struc. | |
---|---|---|---|---|---|---|
Opgelegde taakstelling1 | 10,5 | 37,5 | 82,5 | 110,5 | 115,8 | 127,5 |
Totaal Departement | 5,0 | 17,9 | 39,5 | 52,8 | 55,4 | 61,0 |
Totaal ZBO’s | 5,5 | 19,6 | 43,0 | 57,7 | 60,4 | 66,5 |
De taakstelling voor OCW uit het Regeerakkoord loopt (inclusief de taakstelling van 1,5% in 2012 uit de miljoenennota 2011) op tot € 127 miljoen in 2018. OCW heeft deze taakstelling, die bestond uit een generiek deel (4 x 1,5%) en een additioneel deel, conform de door het kabinet gehanteerde grondslagen doorvertaald naar de onder OCW vallende ZBO’s en het departement en de agentschappen.
Binnen het departement is de generieke taakstelling van 4 x 1,5% (efficiencykorting) opgelegd aan alle organisatieonderdelen, inclusief de agentschappen. Voor de additionele taakstelling is eerst gekeken welk deel met centrale maatregelen ingevuld kan worden. Die zijn gevonden in de Compacte Rijksdienst (het centraliseren van de bedrijfsvoering binnen het Rijk) en bij de uitvoeringsorganisatie DUO, waar besparingen zijn gevonden in de meerjarige projectcapaciteit en waar wordt geïnvesteerd in de studiefinancieringssystemen om uiteindelijk menskracht te besparen. De resterende taakstelling, die neerkomt op structureel 1,8% van het apparaatsbudget is toegevoegd aan de taakstelling van alle organisatieonderdelen.
De taakstelling wordt langs drie lijnen ingevuld:
-
– beleidsbeëindiging;
-
– samenwerking en bundeling – zowel binnen het OCW-concern als interdepartementaal;
-
– versobering/optimalisatie van processen.
De invulling van de taakstelling heeft consequenties voor zowel dit apparaatsartikel als de diverse beleidsartikelen.
Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst
OCW ziet het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst als vertrekpunt voor de toekomstige inrichting van de bedrijfsvoering van de OCW-organisatie. Bovendien biedt het programma handvatten om een deel van de OCW-taakstelling mee te kunnen gaan invullen.
Om die reden participeert OCW actief in (vooral) die projecten van het programma die grote impact op de OCW-organisatie hebben en/of die naar verwachting leiden tot efficiencyvoordeel. OCW richt zich specifiek op de bedrijfsvoeringsprojecten (P&O, Huisvesting/Facilitair, ICT en Inkoop) en de uitvoeringsprojecten ten aanzien van de uitkeringen aan burgers en rijksincasso. Voor de andere projecten geldt op dit moment vooral dat OCW deze projecten volgt, kritisch meekijkt bij de verdere uitwerking en waar mogelijk zal aanhaken.
OCW hecht eraan dat de continuïteit van het primaire proces van OCW niet in gevaar komt en dat de consolidatie van de bedrijfsvoering op het niveau van het gehele concern OCW geborgd is. Daarnaast is een afgeronde business case van doorslaggevende betekenis bij deelname. Het moet per saldo wel goedkoper of kwalitatief beter zijn.