Algemene doelstelling
In internationaal verband streven naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is, op zodanige wijze dat economische kansen worden verzilverd, op CO2-reductie wordt gestuurd en energie in het ruimtelijk beleid is geïntegreerd.
Op de korte termijn stuurt het kabinet op de doelstellingen, zoals overeengekomen in het energieakkoord: 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023; gemiddeld 1,5% energiebesparing met per jaar en 100 PJ in 2020; creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen.
Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van energieregelgeving om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.
Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van EZ is op grond van de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Mijnbouwwet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:
Financieren
-
• Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing, mijnbouwklimaat en innovatieve energietechnologieën.
(Doen)Uitvoeren
-
• Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord).
-
• Het vergroten van het aandeel energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord).
Regisseren
-
• Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuurprojecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde projecten.
-
• Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.
-
• Het actief participeren in Europese en internationale netwerken ten behoeve van energy governance, kennis brengen naar en leren van andere landen en instellingen.
-
• Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector in relatie tot de energietransitie ten volle wordt benut.
-
• Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige, veilige en verantwoorde winning van onze bodemschatten.
-
• Het stimuleren van de transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening.
-
• Het bieden van mogelijkheden aan, en het faciliteren van, lokale duurzame energie-initiatieven.
-
• Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.
-
• Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.
-
• Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie.
-
• Het creëren van randvoorwaarden voor een goede positie op het gebied van nucleair onderzoek, isotopenproductie en uraniumverrijking, met inbegrip van de taken die hierover zijn opgenomen in internationale verdragen, met het oog op de bewaking en beveiliging van de hierbij betrokken kennis en technologie.
-
• Het sturen op CO2-reductie in Europees en internationaal verband.
Kengetal HHI en C3
De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt. Het energiebeleid is gericht op een zo goed mogelijk werkende markt. Dat zal zich vertalen in een structurele daling van C3 en lagere HHI. Evenwel is er geen beleid specifiek gericht op het beïnvloeden van de concentratiegraad. De ambitie richt zich dan ook niet op een specifieke uitkomst, maar op een voortzetting van de daling van C3 en HHI als indicatie of het beleid voldoende effectief is.
Kengetal | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | Ambitie 2017 |
---|---|---|---|---|---|
1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit | |||||
– HHI | 2.338 | 2.276 | 2.230 | 2.152 | <2.100 |
– C3 | 83% | 81% | 81% | 79% | <77% |
2. Concentratiegraad in de retailsector gas | |||||
– HHI | 2.258 | 2.204 | 2.171 | 2.052 | <2.000 |
– C3 | 81% | 79% | 79% | 76,8% | <75% |
Bron: ACM
Kengetal: Elektriciteitsstoringen in minuten per jaar
Bron: Netbeheer Nederland
Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit. Een huishouden had in 2015 gemiddeld 33 minuten geen stroom als gevolg van een storing. Dit grote aantal minuten is het gevolg van een grote stroomstoring bij Diemen op 27 maart 2015 die grote maatschappelijke effecten heeft gehad voor delen van Noord-Holland en Flevoland. Eén grote verstoring heeft dus grote invloed op dit kengetal. Waarschijnlijk komt het aantal storingsminuten vanaf 2016 weer uit rond de gemiddelde waarde van de afgelopen jaren.
Beleidswijzigingen
Concrete invulling van het energiebeleid na 2023: Energieagenda
Op het uitbrengen van het Energierapport (TK, 31 510, nr. 50) in januari 2016 volgde een maatschappelijke Energiedialoog die de kaders uit het Energierapport heeft getoetst en nader ingevuld. Het Energierapport geeft een integrale en strategische visie op de energievoorziening in Nederland. Mede op basis van de Energiedialoog wordt in het najaar van 2016 een Energieagenda voor de langere termijn opgesteld, met daarin onder meer acties per energiefunctionaliteit (ruimteverwarming, proceswarmte in de industrie, vervoer, kracht en licht). Doel van de Energieagenda is een invulling van het energiebeleid na 2023. Hierbij wordt helder gemaakt welke stappen de komende jaren moeten worden gezet om concrete resultaten te bereiken richting 2030 en daarna. Ook wordt aangegeven op welke manier, en op welke terreinen, de dialoog wordt voortgezet. In 2017 zal gestart worden met de uitvoering van de acties uit de Energieagenda. Uitvoering van de concrete maatregelen uit zowel de Energieagenda als uit het eerder gesloten Energieakkoord dragen indirect ook bij aan de realisatie van de doelen die in het Akkoord van Parijs zijn afgesproken. Energiebeleid en klimaatbeleid worden zo veel mogelijk in samenhang bekeken en afgestemd. Hiermee wordt tevens bijgedragen aan de uitvoering van de duurzame ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SGDs), specifiek subdoel 7.2. De duurzame ontwikkelingsdoelen zijn op 25 september 2015 door alle lidstaten van de Verenigde Naties aangenomen. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de relevante internationale allianties op het gebied van energietransitie.
Stevige inzet op Europese voorstellen klimaat- en energiedoelen en Energie Unie
De randvoorwaarden voor de energietransitie in Nederland en Europa worden in hoge mate bepaald door de Europese wetgevende voorstellen in het kader van de Energie Unie en de 2030 klimaat- en energiedoelen. Dat vraagt om een stevige inzet op de totstandkoming van de relevante Europese wetgeving en de nationale vertaling ervan.
In Europees verband zullen verder de speerpunten van het afgelopen Nederlandse voorzitterschap van de EU op het gebied van regionale samenwerking tussen lidstaten, zoals de samenwerking op de Noordzee, en het versterken van de interne energiemarkt worden voortgezet.
Energie-innovatie
Versterkte inzet op energie-innovatie is onmisbaar om de kansen die de energietransitie biedt te benutten en om CO2-reductie in onder meer de industrie mogelijk te maken. Nederland heeft zich op 1 juni 2016 kandidaat gesteld voor deelname aan Mission Innovation, een initiatief van 20 vooraanstaande industrielanden om de inzet en samenwerking op energie-innovatie te intensiveren met het oog op de klimaatdoelstellingen. Definitieve toetreding van Nederland is voorzien tijdens COP22 in Marrakech in november 2016. In 2017 zal onder meer het subsidiebudget voor de Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI) groeien naar € 41 mln.
Energiebesparing
Voor energiebesparing zal het ministerie verdere intensiveringen doorvoeren ten behoeve van de doelen uit het Energieakkoord. Er zal een energiebesparingsverplichting of een vergelijkbaar systeem worden ingevoerd voor energiebesparing in de gebouwde omgeving. Voor energiebesparing in de energie-intensieve industrie worden de afgesloten één op één afspraken met individuele bedrijven uitgevoerd en zal indien nodig aanvullend instrumentarium worden ingevoerd. Tevens wordt er actief ingezet op facilitering van energiebesparingsprojecten.
Mijnbouwwet
In 2016 is een aantal wijzigingen van de Mijnbouwwet voorzien (TK, 34 041, nr. 2, 34 348, nr. 2 en 34 390, nr. 2). Aanleiding hiervoor is een Europese richtlijn betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten (2013/30/EU) en het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over de aardbevingsrisico’s in Groningen. Als gevolg van deze wetsvoorstellen en de maatschappelijke onrust over mijnbouw zullen de kosten voor het verlenen van vergunningen en de kosten van het toezicht door SodM toenemen. Ook de rol van de Mijnraad (wettelijk adviseur van de Minister) zal groter worden. Op grond van genoemde wetsvoorstel wordt het mogelijk om de kosten van vergunningverlening en een belangrijk deel van de kosten van het toezicht door SodM door te berekenen aan de mijnbouwbedrijven.
Uitvoering energieaudit
Grote ondernemingen dienen volgens de Energie Efficiency richtlijn iedere vier jaar een energie audit uit te voeren. Gemeenten en provincies (de bevoegde gezagen) zien toe op de uitvoering daarvan. Bij de implementatie van de richtlijn was onvoldoende zicht op de reikwijdte van de auditplicht, waardoor het uitvoeringsbudget voor bevoegde gezagen ontoereikend is gebleken om hun rol goed te kunnen vervullen. De uitvoeringslasten worden in de zomer 2016 op verzoek van EZ door een extern bureau onderzocht.
Budgettaire gevolgen van beleid
2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
VERPLICHTINGEN | 6.494.697 | 16.953.890 | 13.472.436 | 448.241 | 452.041 | 417.041 | 347.901 |
Waarvan garantieverplichtingen | 31.873 | 111.650 | 66.600 | 66.600 | 66.600 | 66.600 | |
UITGAVEN | 1.557.919 | 1.874.310 | 1.902.455 | 2.177.413 | 2.791.739 | 3.467.178 | 3.382.791 |
Waarvan juridisch verplicht (percentage) | 83% | ||||||
Subsidies | 1.347.519 | 1.619.564 | 1.663.412 | 1.952.896 | 2.571.422 | 3.246.313 | 3.170.513 |
Topsectoren Energie – tenderregeling Energie-innovatie – SDE+projecten | 36.543 21.138 | 35.640 48.840 | 33.088 48.600 | 26.770 48.320 | 31.490 50.000 | 31.490 50.000 | 31.490 17.500 |
Energie-innovatie (IA) | 17.300 | 17.998 | 2.368 | 2.368 | 2.368 | 2.368 | 2.368 |
Green Deal | 1.809 | 11.479 | 3.000 | 500 | 500 | 500 | 500 |
Energieakkoord – Demonstratie-regeling Energie Innovatie (DEI) | 10.153 | 17.000 | 41.000 | 49.000 | 49.000 | 49.000 | 49.000 |
– Projecten Energieakkoord SER | 478 | 3.853 | 4.089 | ||||
MEP | 362.995 | 278.022 | 187.847 | 54.991 | 47.025 | 40.025 | |
SDE | 218.303 | 664.025 | 613.605 | 626.059 | 657.151 | 659.142 | 663.831 |
SDE+ | 104.756 | 393.403 | 653.197 | 1.066.697 | 1.658.697 | 2.333.597 | 2.386.633 |
Storting in begrotingsreserve duurzame energie | 503.423 | ||||||
ISDE-regeling | 60.000 | ||||||
Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS) | 31.765 | 51.235 | 61.045 | 62.000 | 61.000 | 61.000 | 0 |
CCS | 2.500 | 240 | 4.362 | 5.080 | 3.080 | 8.080 | 8.080 |
Regeling Sportaccommodaties | 6.000 | ||||||
Hoge Flux Reactor | 7.250 | 7.251 | 8.111 | 8.111 | 8.111 | 8.111 | 8.111 |
Elektrisch rijden | 1.541 | 700 | |||||
Caribisch Nederland | 17.108 | 7.900 | 3.100 | 3.000 | 3.000 | 3.000 | 3.000 |
Overige subsidies | 10.457 | 15.978 | |||||
Garanties | 1.922 | 1.800 | 2.500 | 4.700 | 4.700 | 4.700 | |
Storting in begrotingsreserve Aardwarmte | 1.922 | 1.800 | 2.500 | 4.700 | 4.700 | 4.700 | |
Opdrachten | 19.813 | 24.289 | 14.537 | 11.123 | 9.383 | 10.383 | 10.386 |
O&O bodembeheer | 12.651 | 6.883 | 7.806 | 8.757 | 7.017 | 8.017 | 8.017 |
Joint implementation | 252 | 516 | 410 | ||||
Straling | 50 | 20 | 46 | 46 | 46 | 46 | 46 |
Pallas | 0 | 12.034 | 4.011 | ||||
Onderzoek en opdrachten | 6.860 | 4.836 | 2.264 | 2.320 | 2.320 | 2.320 | 2.323 |
Bijdragen aan agentschappen | 41.805 | 45.693 | 44.819 | 38.456 | 35.996 | 35.996 | 32.693 |
Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland | 40.168 | 43.961 | 43.099 | 36.738 | 34.278 | 34.278 | 30.975 |
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit | 681 | 698 | 690 | 687 | 687 | 687 | 687 |
KNMI | 956 | 1.034 | 1.030 | 1.031 | 1.031 | 1.031 | 1.031 |
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s | 107.423 | 115.446 | 115.594 | 115.594 | 115.594 | 115.594 | 115.594 |
Doorsluis COVA heffing | 106.074 | 111.000 | 111.000 | 111.000 | 111.000 | 111.000 | 111.000 |
TNO Bodembeheer | 1.349 | 4.446 | 4.594 | 4.594 | 4.594 | 4.594 | 4.594 |
Bijdragen aan mede-overheden | 28.000 | 28.000 | 28.000 | 28.000 | 28.000 | ||
Uitkoopregeling | 28.000 | 28.000 | 28.000 | 28.000 | 28.000 | ||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties | 39.437 | 67.518 | 33.593 | 26.644 | 26.644 | 26.192 | 25.605 |
ECN/NRG | 38.819 | 66.392 | 32.236 | 25.587 | 25.587 | 25.135 | 24.548 |
Diverse instituten | 618 | 1.126 | 1.357 | 1.057 | 1.057 | 1.057 | 1.057 |
ONTVANGSTEN | 6.851.765 | 2.942.561 | 3.426.661 | 3.718.211 | 4.379.211 | 4.952.211 | 4.846.511 |
COVA | 106.074 | 111.000 | 111.000 | 111.000 | 111.000 | 111.000 | 111.000 |
Opbrengst heffing ODE (SDE+) | 278.861 | 494.000 | 678.000 | 1.074.000 | 1.730.000 | 2.308.000 | 2.280.000 |
Onttrekking begrotingsreserve duurzame energie | 20.000 | 77.000 | 77.000 | 73.000 | 78.000 | 73.000 | |
Aardgasbaten | 6.424.910 | 2.250.000 | 2.550.000 | 2.450.000 | 2.450.000 | 2.450.000 | 2.450.000 |
Ontvangsten zoutwinning | 2.342 | 2.511 | 2.511 | 2.511 | 2.511 | 2.511 | 2.511 |
Diverse ontvangsten | 19.578 | 8.050 | 8.150 | 7.700 | 7.700 | 7.700 | 3.000 |
Budgetflexibiliteit
Subsidies: Van het totale subsidiebudget is 83% juridisch verplicht. Dit percentage is hoog als gevolg van uitfinanciering van tot en met 2016 aangegane verplichtingen, met name langlopende uitbetalingen op reeds afgegeven beschikkingen in het kader van de MEP/SDE en verplichtingen die in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn aangegaan voor de SDE+. Omdat het resterende budget van de duurzame energieregelingen in de begrotingsreserve duurzame energie gestort zal worden, is het subsidiebudget weinig flexibel.
Opdrachten: Van het opdrachtenbudget is 98% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van in voorgaande jaren afgegeven beschikkingen, met name in het kader van Joint Implementation en Pallas.
Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van de opdracht 2017 aan RVO.nl, NVWA en het KNMI en is 100% juridisch verplicht.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Op dit onderdeel is sprake van zeer beperkte budgetflexibiliteit, 97% van het budget is juridisch verplicht. Het betreft met name de doorsluis van de COVA-heffing op aardolieproducten, bedoeld voor het dekken van de kosten van het aanhouden van voorraden. Dit is gebaseerd op nationale en internationale wetgeving.
Bijdragen aan mede-overheden: het budget betreft de bijdrage van EZ aan de kosten van uitkoop van woningen die loodrecht onder hoogspanningsmasten staan. De regeling zal per 1 januari 2017 worden opengesteld en wordt door de betrokken gemeenten uitgevoerd. Het budget is daarmee nog niet juridisch verplicht, maar zeer beperkt flexibel.
Bijdragen (inter)nationale organisaties: Van het beschikbare budget voor (inter)nationale organisaties is 62% juridisch verplicht. De bijdrage aan ECN betreft een al langlopende gevestigde en op overeenkomsten gebaseerde subsidierelatie ten behoeve van energieonderzoek. Dit betekent dat er op dit onderdeel sprake is van enige budgetflexibiliteit, zij het beperkt op de korte termijn.
Toelichting op de financiële instrumenten
Subsidies
Topsector Energie
De Topsector Energie richt zich op de verduurzaming van de energievoorziening en de versterking van de toegevoegde waarde van de energiesector voor de Nederlandse economie. In samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen is ervoor gekozen om daarbij de focus te leggen op windenergie op zee, bio-energie, energie in de industrie, urban energy (combinatie van inpassing zonne-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving en intelligente netten) en (hernieuwbaar) gas. Daarnaast zet de Topsector Energie in op de inpassing van energie uit hernieuwbare bronnen in het energiesysteem en maatschappelijk verantwoord innoveren, zodat de innovaties aansluiten bij de gebruikersvoorkeuren. EZ stimuleert en ondersteunt energie-innovaties met de tenderregelingen voor de Topsector Energie en een speciaal voor innovatieprojecten afgezonderd deel van de SDE+ middelen. Deze laatste projecten richten zich op energie-innovaties die op termijn moeten leiden tot lagere SDE+ subsidies.
Het Topteam Energie ziet toe op het onderzoeks- en innovatieportfolio van de TKI’s en stuurt zo nodig bij.
Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)
De Innovatie Agenda Energie is afgerond in 2015. De voor 2016 opgenomen bedragen betreffen alleen nog de uitfinanciering van verschillende subsidieregelingen op het gebied van energie-innovatie (Groene grondstoffen, Smart Grids, Nieuw gas, Wind op Zee, Unieke Kansen Regeling). Daarnaast financiert EZ projecten ter uitvoering van de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie (MJA-E), die gericht zijn op de realisatie van CO2-reductie en het behalen van de energiebesparingsdoelen in het Energieakkoord.
Green Deal
Green Deals zijn gericht op het ruimte geven aan vernieuwende initiatieven uit de samenleving om de transitie naar een duurzame economie te versnellen. De Green Deal aanpak is sinds 2011 een onderdeel van het groene groei beleid van het kabinet. Ook in het Energieakkoord zijn de Green Deals als één van de instrumenten genoemd in het streven om tot een volledig duurzame energiehuishouding te komen. De onderwerpen van deze energiedeals zijn zeer divers, variërend van energiebesparing, warmtenetten, aardwarmte tot elektrisch vervoer. De deals hebben veelal een looptijd van drie jaar en zijn volop in uitvoering. Tot en met 2015 zijn er 110 Green Deals afgesloten met als (deel) thema energie: de verwachting is dat er in 2016 in totaal nog eens 10 nieuwe deals afgesloten worden. Vanaf 2017 is een beperkt budget beschikbaar voor Green Deals. Het zal dan alleen nog gaan om een kleine hoeveelheid procesgeld (€ 0,5 mln per jaar). Omdat daarnaast naar verwachting nog voor € 2,5 mln betalingen doorlopen in 2017 op Green Deals uit 2016 of eerder, heeft een overheveling van kasmiddelen uit 2016 plaats gevonden. Een compleet overzicht van Green Deals is te vinden op: http://www.greendeals.nl.
Energieakkoord
De Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI) komt voort uit het Energieakkoord en is gericht op versnelling van de commercialisering van energie-innovaties voor de export. De regeling draagt bij aan de ambitie om de economische waarde van de schone energie-technologieketen in 2020 te verviervoudigen ten opzichte van 2010. De regeling is in 2014 gestart. In 2015 is voor bijna € 34 mln aan subsidies verstrekt. In 2016 is de regeling op enkele punten aangepast om beter te voldoen aan de behoefte vanuit de markt en was het subsidiebudget € 37 mln, dit stijgt in 2017 naar € 41 mln. In de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 zal inzicht gegeven worden in de realisatie tot nu toe op weg naar de afgesproken ambitie naar 2020.
Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) / Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)
De voor 2017 en verder geraamde budgetten betreffen de uitfinanciering van verplichtingen die in het verleden in het kader van de subsidieregelingen Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) zijn aangegaan. MEP-subsidie is verleend aan producenten van elektriciteit uit wind- en zonne-energie, waterkracht en biomassa. Projecten ontvangen MEP-subsidie tot aan het einde van de subsidietermijn. De MEP-subsidie geldt voor een periode van tien jaar. Aan het eind van de looptijd wordt de definitieve subsidie vastgesteld.
De SDE-regeling is de opvolger van de MEP. De SDE is een exploitatiesubsidie die het verschil vergoedt tussen de kostprijs van hernieuwbare energie en de marktprijs (de onrendabele top) voor projecten op het gebied van hernieuwbaar gas en hernieuwbare elektriciteit. De regeling is daarmee breder dan de MEP. Met ingang van 2011 is de SDE omgevormd en aangepast tot de SDE+.
Stimulering Duurzame Energieproductie+ (SDE+)
In het Energieakkoord voor duurzame energie is afgesproken dat Nederland in 2020 een aandeel van 14% hernieuwbare energieproductie heeft. Verder is afgesproken dat dit aandeel in 2023 16% zal zijn. Het belangrijkste instrument dat het kabinet heeft om dit te realiseren is de SDE+. De SDE+ richt zich op de opties hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte en subsidieert het verschil tussen de kostprijs van hernieuwbare energie en de marktprijs, de zogenaamde onrendabele top. Doordat in de SDE+ goedkopere projecten voorrang hebben bij het verkrijgen van subsidie en er concurrentie is tussen verschillende vormen van hernieuwbare energie, zal op de meest kosteneffectieve wijze de productie van hernieuwbare energie worden gestimuleerd. De totale uitgaven zijn afhankelijk van de beschikbare projecten en de ontwikkeling van de energieprijs. Voor 2016 is voor de eerste tender Wind op zee een verplichtingenbedrag van € 2,3 mld toegezegd (de kavels I en II van het gebied Borssele). Een bedrag van € 5 mld is gereserveerd voor de tweede tender (kavels III en IV van Borssele). Voor de reguliere SDE+ is in 2016 een plafond van € 9 mld aangekondigd. Voor 2017 is in het budget naast het reguliere budget van € 8 mld rekening gehouden met opnieuw een tender Wind op zee van € 5 mld.
Indicator | Referentiewaarde | Peildatum | Streefwaarde | Planning | Bron |
---|---|---|---|---|---|
Duurzame energieproductie | 4,5% | 2013 | 16% | 2023 | CBS |
Compensatie indirecte kosten ETS elektriciteitsgrootverbruikers
Door de introductie van het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) wordt de CO2-prijs door de elektriciteitsproducenten aan de elektriciteitsgrootgebruikers doorberekend. Elektriciteitsgrootgebruikers die internationaal concurreren kunnen in veel gevallen die CO2-kosten (ook wel indirecte kosten genoemd) niet doorberekenen, omdat de concurrenten buiten de EU die kosten niet hebben. Naast verstoring van het gelijke speelveld leidt dit tot een CO2-weglekrisico (het verplaatsen van bedrijven met veel directe of indirecte CO2-uitstoot naar landen waar de uitstoot van CO2 geen prijs heeft). Voor de compensatie van de indirecte kosten in het kader van het ETS is in 2017 een bedrag beschikbaar van € 61 mln op de EZ-begroting.
Afvang en opslag van CO2
Om op de lange termijn te komen tot een volledig duurzame energievoorziening zal afvang, gebruik en opslag van CO2 (CCS) onvermijdelijk zijn. CCS kan worden toegepast bij de industrie en bij gas- en kolencentrales. De rijksoverheid heeft haar lange termijn visie op CCS verwerkt in het Energierapport 2015. EZ heeft eerder toegezegd € 150 mln aan cofinanciering bij te dragen aan het grootschalige CCS-demonstratieproject ROAD. Het gaat hierbij om het afvangen van CO2 bij de in april 2016 geopende Uniper-kolencentrale op de Tweede Maasvlakte die vervolgens buiten de kust in een (vrijwel) leeg gasveld wordt opgeslagen. Het oorspronkelijke plan van ROAD om CO2 op te slaan in het TAQA P18a-veld bleek financieel niet haalbaar. Een kleiner, maar dichterbij de kust gelegen veld van Oranje Nassau Energie (ONE) wordt nu onderzocht. De verwachting is dat de initiatiefnemers in de loop van 2016 een definitief investeringsbesluit zullen nemen. Naast EZ en de energieproducenten Uniper en Engie zijn ook de Europese Commissie, de gemeente Rotterdam en diverse Europese landen betrokken.
Regeling Sportaccommodaties
De subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) richt zich op sportverenigingen en sportstichtingen. Het hiervoor beschikbare budget is afkomstig van het Ministerie van VWS. Jaarlijks bepaalt VWS welk bedrag naar EZ wordt overgeheveld voor de subsidieregeling. Het voor 2017 benodigde budget zal daarom bij Voorjaarsnota 2017 naar de begroting van EZ worden overgeheveld.
Hoge Flux Reactor (HFR)
De HFR in Petten is eigendom van de Europese Commissie en wordt geëxploiteerd door de Nuclear Research and consultancy Group (NRG). De exploitatie van de HFR wordt ondersteund door een reeks aanvullende onderzoeksprogramma’s. De voor de HFR opgenomen middelen betreffen de Nederlandse bijdrage aan het «aanvullend programma» van het Joint Research Centre van de Europese Commissie, dat in de HFR wordt uitgevoerd. Het voornaamste doel van het aanvullend onderzoeksprogramma van de HFR is een constante en betrouwbare neutronenflux voor experimentele doeleinden te leveren.
Caribisch Nederland
De kosten van energievoorziening op de eilanden van Caribisch Nederland zijn relatief hoog door de beperkte schaalgrootte, het insulair karakter en de sociaal-economische omstandigheden. De energiebedrijven van de BES-eilanden kunnen op basis van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES een subsidie van het Ministerie van EZ ontvangen om de kosten van het netbeheer per aansluiting op hetzelfde niveau te brengen als het niveau in Europees Nederland. Daarnaast zet het Ministerie van EZ in op kostprijsverlaging door introductie van duurzame energie (zon, wind) op Saba en Sint Eustatius en verplaatsing en modernisering van de elektriciteitscentrale op Saba. De nieuwe centrale op Saba is in februari 2016 in gebruik genomen.
Overige subsidies
In het Energieakkoord en de Warmtevisie (TK, 30 196, nr. 305) zijn afspraken gemaakt over respectievelijk 1-op-1 afspraken met individuele bedrijven over investeringen in energiebesparing en restwarmteprojecten en ondersteuning van regionale (rest)warmteprojecten in de startfase. Tot op heden zijn slechts enkele concrete afspraken over projecten met deze bedrijven gemaakt, waardoor het halen van de doelstelling van het energieakkoord (9 PJ extra energiebesparing in 2020) onder druk komt te staan. Ook regionale (rest)warmteprojecten zijn nog in ontwikkeling. EZ zal op basis van de door bedrijven ingediende projecten voor 1-op-1 afspraken en de initiatieven voor regionale (rest)warmteprojecten helpen de knelpunten van deze projecten te lossen. Het oplossen van knelpunten kan onder andere gericht zijn op het verlagen van de kosten voor het uitwerken van de business case en het ondervangen van (technische) risico’s. Het hiervoor beschikbare budget in 2016 is € 15 mln.
Daarnaast vindt in 2016 alleen nog uitfinanciering plaats van verplichtingen van reeds beëindigde energie-innovatie programma’s, met name op het gebied van transitiemanagement.
Garanties
Aardwarmte
Aardwarmte of geothermie betreft het winnen van warmte uit diepe aardlagen. Het potentieel van aardwarmte is 11 petajoule (PJ) in 2020. Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. De garantieregeling aardwarmte heeft als doel het afdekken van het risico dat het boren van putten voor de toepassing van aardwarmte niet succesvol is. De overheid dekt dit risico af door middel van het verlenen van garanties aan marktpartijen die hiervoor een kostendekkende premie betalen. In 2016 is de garantieregeling geëvalueerd (TK, 31 239, nr. 220). Uit de evaluatie blijkt dat het marktfalen in de commerciële verkrijgbaarheid van geologische risicoafdekking nog steeds bestaat (terwijl tegelijkertijd afdekken van dit risico een voorwaarde is voor financiering) en dat er momenteel geen partijen in de markt zijn te vinden die bereid zijn dit verzekeringsrisico af te dekken. Met ingang van 2016 zal de garantieregeling voor en periode van vijf jaar opnieuw worden opengesteld.
Opdrachten
Onderzoek en opdrachten bodembeheer
Dit budget betreft (onderzoeks)opdrachten van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de Commissie MER gerelateerd aan de aardbevingsproblematiek in Groningen en de mijnbouwproblematiek in Limburg, het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw en de organisatiekosten van de Mijnraad en de Tcbb. Ook worden uit dit budget adviezen bekostigd in het kader van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO).
Joint implementation
De Joint Implementation aankoopprogramma’s die gericht waren op het aankopen van CO2-rechten voor het door Nederland nakomen van de Kyoto-doelstelling zijn afgesloten. Voor een aantal van de in de programma’s gesteunde projecten lopen nog enkele financiële verplichtingen.
Pallas
Het kabinet en de provincie Noord-Holland investeren elk maximaal € 40 mln in de vorm van een lening in de eerste fase van het Pallas-project met als doel de realisatie van een nieuwe onderzoeksreactor in Petten in 2024. Deze bijdrage in de periode 2013–2018 is bedoeld voor de aanbesteding van het ontwerp, de vergunningprocedure en het verkrijgen van de benodigde financiering op basis van een geactualiseerde business case. Uitgangspunt van het kabinet is dat de bouw en exploitatie van de reactor met privaat en risicodragend kapitaal wordt gefinancierd, waarbij de gemaakte kosten voor ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure moeten worden terugbetaald.
Voor deze voorbereidende activiteiten ten behoeve van de onderzoeksreactor is in 2013 de onafhankelijke Stichting Voorbereiding Pallas-reactor opgericht. In 2015 heeft de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor de eerste vergunningen aangevraagd en zijn de eerste stappen gezet in de aanbestedingsprocedure. Het kabinet en de provincie Noord-Holland zullen de beslissing over verdere uitbetaling van de toegezegde lening nemen mede in het licht van concrete belangstelling voor Pallas van potentiële investeerders en exploitanten.
Overige onderzoeken en opdrachten
Dit betreft kleinere onderzoeksopdrachten die dienen ter ondersteuning van het energiebeleid en die veelal gericht zijn op beantwoording van één specifieke vraag. Ook worden diverse uitgaven ter uitvoering van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) uit dit budget bekostigd, zoals het ondersteunen van Rijksinpassingsplannen, opstellen MER-adviezen ten aanzien van kavelbesluiten, het opstellen en uitvoeren van communicatieplannen en het inschakelen van gebiedscoördinatoren en planschadeadviseurs.
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
Dit budget betreft vooral de kosten van uitvoering door RVO.nl van energiesubsidieregelingen, waaronder Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimulering Duurzame Energieproductie(+) (SDE/SDE+). Voor een klein deel heeft het budget betrekking op voorbereidende en ondersteunende werkzaamheden van RVO.nl op het gebied van het energiebeleid.
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
NVWA voert het toezicht uit op de naleving van de Wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. De werkzaamheden van NVWA in dat kader betreffen het uitvoeren van inspecties en producttesten, het onderhouden van internationale contacten, interventies bij niet-naleving, het volgen van marktontwikkelingen en het geven van voorlichting. Het budget betreft de kosten van uitvoering van deze werkzaamheden, alsmede de kosten van aanschaf van te testen apparatuur.
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)
De werkzaamheden die het KNMI voor EZ uitvoert betreffen vooral de advisering en ondersteuning inzake de uitvoering van het mijnbouw- en energiebeleid. De werkzaamheden zijn onder te verdelen in monitoring van seismiciteit (veelvuldigheid en hevigheid waarmee op een bepaalde plaats aardbevingen voorkomen) van de gaswinning en overige mijnbouwactiviteiten, kennisontwikkeling en advisering over aan mijnbouw gerelateerde risico’s en communicatie en informatievoorziening.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
Doorsluis Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) heffing
Het crisisbeleid gericht op de olievoorzieningszekerheid dient verstoringen in de olieaanvoer op te vangen. De Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) en het oliebedrijfsleven houden in opdracht van EZ strategische olievoorraden aan in lijn met hetgeen hierover geregeld is in de Wet voorraadvorming aardolieproducten (Wva) 2012. De uitgavenreeks op de EZ-begroting betreft de doorsluis van de ontvangen voorraadheffingen naar de COVA. De voorraadheffing is een heffing ingesteld op aan accijns van minerale oliën onderworpen aardolieproducten. De heffing bedraagt momenteel € 8,– per 1.000 liter benzine en diesel en wordt door de Minister van Financiën geheven en ingevorderd door de Belastingdienst. De Minister van EZ keert de opbrengst van de heffing uit aan de stichting COVA ter dekking van de operationele kosten en financieringslasten van de COVA.
TNO Bodembeheer
Dit betreft een bijdrage aan TNO-AGE voor de adviestaak voortvloeiend uit de Mijnbouwwet en Mijnbouwregeling. De adviserende taak ligt op het vlak van het opsporen en winnen van delfstoffen (olie, gas en steenzout) en aardwarmte en van het opslaan van stoffen in de (diepe) ondergrond van Nederland.
Bijdragen aan medeoverheden
Uitkoopregeling
Woningen die loodrecht onder de hoogspanningslijnen staan van 220 en 380 kV verbindingen en 110 en 150 kV verbindingen buiten de bevolkingskernen, komen in aanmerking voor uitkoop. Het Rijk stelt vanaf 2017 jaarlijks € 28 mln in de periode 2017–2021 beschikbaar voor een vrijwillige uitkoopregeling onder de voorwaarde dat de betrokken gemeenten zorgen voor verwijderen van de woonfunctie van het betreffende pand. De regeling wordt samen met de betrokken gemeenten uitgewerkt en heeft een looptijd van vijf jaar (TK, 31 574, nr. 29). Uitvoering zal door de betrokken gemeenten plaatsvinden. De ministeriële regeling zal naar verwachting in oktober 2016 conform toezegging ter informatie naar de Tweede Kamer gezonden worden.
Het Rijk maakt het daarnaast naar verwachting in 2017 via een specifieke uitkering mogelijk om 140 kilometer aan bestaande hoogspanningslijnen van 50, 110 en 150 kV binnen bevolkingskernen gedeeltelijk onder de grond te brengen (verkabelen) of de tracés te verplaatsen. Dit vergt aanpassing van de Elektriciteitswet 1998. Verkabeling of verplaatsing gebeurt alleen op verzoek van de gemeente en/of de provincie. In geval een gemeente en/of provincie een dergelijk verzoek indient zal zij een deel van de kosten zelf dienen te betalen, de overige kosten worden gedekt uit de transporttarieven voor elektriciteit.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Energie Onderzoekcentrum Nederland (ECN)/Nuclear Research and consultancy Group (NRG)
ECN ontwikkelt hoogwaardige kennis en technologie voor een efficiënte en duurzame energievoorziening en brengt deze naar de markt. Het onderzoeksprogramma van ECN wordt in overleg met de Topsector Energie vormgegeven. Daarnaast ondersteunt ECN de ontwikkeling en uitvoering van energiebeleid. Voor NRG, dat onderdeel is van ECN, betreft het onderzoeksactiviteiten op het gebied van onder meer de nucleaire veiligheid, radioactief afval, stralingsbescherming en CO2-neutrale energievoorziening. Centraal daarbij staat de ontwikkeling van kennis, producten en processen voor veilige toepassing van nucleaire technologie voor energie, milieu en gezondheid. Met het oog op de financiële situatie bij de Stichting ECN is het uitgangspunt om eind september 2016 een beslissing te nemen over de toekomst van zowel de duurzame als de nucleaire activiteiten (TK, 30 196, nr. 465).
Internationale energieorganisaties
Nederland kiest voor een actieve participatie in met name de internationale netwerken van het IEA (kennissamenwerking en oliecrisisbeleid), het International Renewable Energy Agency (IRENA, hernieuwbare energie) en het Energy Charter (investeringsbescherming en energietransit). De contributies volgen uit de aangegane internationale verplichtingen en komen overeen met de contributies in 2016. Daarnaast wordt binnen de bestaande begrotingsruimte vanuit EZ een bijdrage ter beschikking gesteld van maximaal € 0,8 mln in 2016–2017 voor de Expo 2017 in Kazachstan, met het thema Future Energy. Daarnaast ontvangt het Clingendael International Energy Programme jaarlijks € 50.000 subsidie voor het uitvoeren van publieke activiteiten ter ondersteuning van de maatschappelijke discussie over internationale ontwikkelingen in de energiesector.
Indicator | Referentiewaarde | Peildatum | Streefwaarde | Planning | Bron |
---|---|---|---|---|---|
Klanttevredenheid ECN | 8,6 | 2014 | 8,4 | 2017 | ECN |
Kennisbenutting ECN | 96% | 2015 | 96% | 2017 | ECN |
In 2015 zijn alle TO2-instituten (waaronder ECN) overgegaan op een nieuwe, uniforme methode voor het meten van klanttevredenheid en kennisbenutting. De scores in bovenstaande tabel geven de gerealiseerde waarden van klanttevredenheid en kennisbenutting voor al het onderzoek dat ECN in opdracht uitvoert Over 2014 is al wel een uniforme meting van klanttevredenheid uitgevoerd, daarop is de referentiewaarde voor klanttevredenheid gebaseerd. In 2015 is voor het eerst ook kennisbenutting uniform gemeten, dit vormt de basis voor de referentiewaarde van kennisbenutting.
Toelichting op de ontvangsten
COVA
Deze ontvangsten betreffen ontvangsten uit hoofde van de voorraadheffing COVA, zoals toegelicht bij de uitgavenpost «Doorsluis COVA heffing».
Opbrengst heffing ODE (SDE+)
De uitgaven van de SDE+ subsidie worden gefinancierd via een opslag op de energierekening, de Opslag Duurzame Energie (ODE). Deze opslag is in 2013 ingevoerd.
Aardgasbaten
Het kabinet heeft besloten om het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld in het ontwerp-instemmingsbesluit vast te stellen op 24 miljard m3 per jaar, met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanwege de leveringszekerheid. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover op 24 juni jl. geïnformeerd (TK, 33 529, nr. 278). Het ontwerp-instemmingsbesluit lag gedurende juli en augustus voor een periode van zes weken ter inzage, zodat eenieder een zienswijze kon indienen. Deze zienswijzen worden betrokken bij de totstandkoming van het definitieve instemmingsbesluit dat voor 1 oktober 2016 zal worden genomen. In de raming van de aardgasbaten wordt vooruitlopend op het besluit reeds uitgegaan van een productie van 24 miljard m3 per jaar.
Als gevolg van de verlaging van de gasproductie en de verwachte lagere gasprijs zullen de gasbaten in 2016 en 2017 aanzienlijk lager uitvallen dan in 2015. De raming van de aardgasbaten voor 2016 en verder is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB.
Verwachting 2016–2017 | 2016 | 2017 |
---|---|---|
Productie aardgas totaal (in Groningen equivalenten) | 50 | 44 |
Euro/dollarkoers | 1,11 | 1,11 |
Olieprijs (dollar/vat) | 42 | 51 |
Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3) | 14 | 17 |
Kengetallen | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 |
---|---|---|---|---|
1. Gewonnen volume aardgas kleine velden (in Nm3) Bron: TNO | 26 mld Nm3 | 26 mld Nm3 | 24 mld Nm3 | 22 mld Nm3 |
2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore Bron: TNO | 16 | 9 | 21 | 16 |
3. Aantal boringen productie onshore en offshore Bron: TNO | 19 | 18 | 32 | 17 |
4. Productie aardgas totaal (in Nm3) Bron: TNO | 74 mld Nm3 | 80 mld Nm3 | 66 mld Nm3 | 50 mld Nm3 |
5. Euro/dollarkoers Bron: CBS/CPB | 1,28 | 1,33 | 1,33 | 1,11 |
6. Olieprijs (dollar/vat) Bron: CBS/CPB | 111,7 | 108,7 | 101,4 | 52,5 |
7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3) Bron: APX Endex | 24,0 | 26,0 | 21,3 | 19,8 |
-
1 t/m 4 In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Dit omvat zowel het produceren van reeds ontdekte velden (kengetal 1, 3 en 4) als het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). EZ stelt de randvoorwaarden voor een concurrerend mijnbouwklimaat: marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Kengetal 4 geeft de totale aardgasproductie in Nederland weer in Normaal m3, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.
-
5 t/m 7 De bepalende factoren voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollarkoers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen.
Toelichting op de begrotingsreserves
Waarvan juridisch verplicht | ||
---|---|---|
Begrotingsreserve duurzame energie | 1.077.786 | 63% |
Begrotingsreserve Aardwarmte | 21.959 | 100% |
Begrotingsreserve ECN verstrekte leningen | 6.600 | 0% |
Duurzame energie
De begrotingsreserve voor duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij of het niet doorgaan van projecten waaraan subsidie is toegekend op basis van de MEP, de SDE of de SDE+. Via de reserve blijven deze middelen ook in de toekomst beschikbaar voor het stimuleren van hernieuwbare energieproductie. Afgesproken is dat de werking van de reserve in 2016 zal worden geëvalueerd. De afspraken over en de werking van de begrotingsreserve Duurzame Energie zijn het meest recent toegelicht in de volgende stukken:
-
• TK, 31 865, nr. 79: Brief van Minister van EZ van 25 maart 2016 inzake het behouden van de middelen van de reserve.
-
• TK, 32 239, nr. 218: Brief van Minister van EZ van 1 juli 2016 inzake voor- en nadelen fondsvorming en specificaties begrotingsreserve duurzame energie, waaronder een toelichting op het aandeel «juridisch verplicht».
Gegeven de gebleken informatiebehoefte van de Tweede Kamer is in de brief van 1 juli 2016 aangekondigd dat de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd zal worden over de ontwikkeling van de begrotingsreserve en de beschikbare financiële middelen. Het voornemen is om in de begrotingsstukken met een vaste set van tabellen te voorzien in deze informatiebehoefte. Dit met de kanttekening dat de Tweede Kamer aanvullend specifiek geïnformeerd blijft worden over de gang en stand van zaken bij de duurzame energieproductie in de brieven over de nieuwe openstellingen van de SDE+ die EZ jaarlijks aan de Tweede Kamer stuurt.
A – Specificatie van begrotingsreserve Duurzame Energie en percentage juridisch verplicht
2013 | 2014 | 2015 | Totaal | Juridisch verplicht | |
---|---|---|---|---|---|
MEP (algemene middelen) | 23 | 16 | 2 | 41 | 100% |
SDE (algemene middelen) | 143 | 220 | 297 | 660 | 100% |
Tijdelijke onttrekking (MEP/SDE) | – 20 | – 20 | |||
SDE+ (ODE gefinancierd) | 59 | 134 | 204 | 397 | 0% |
Totaal | 225 | 369 | 483 | 1.078 | 63% |
Eind 2015 bedraagt de stand van de reserve € 1.078 mln. Daarvan is 63% juridisch verplicht (€ 701 mln MEP en SDE, minus de tijdelijke onttrekking van € 20 mln). Bij de huidige inzichten is de in de meerjarencijfers beschikbare uitgavenruimte toereikend voor de kasuitloop van de afgegeven beschikkingen, zodat er in de komende jaren geen beroep gedaan hoeft te worden op de begrotingsreserve. Uitgaande van de huidige ramingen zullen er minimaal tot en met 2020 toevoegingen aan de reserve plaatsvinden.
B – Overzicht met geraamd verloop van de begrotingsreserve Duurzame Energie
2016 | 2017 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Stand per 01.01 | Verwachte toevoegingen | Verwachte onttrekkingen | Verwachte stand per 01.01 | Verwachte toevoegingen | Verwachte onttrekkingen | Verwachte stand per 31.12 |
1.078 | 460 | 77 | 1.461 | 285 | 77 | 1.669 |
Zoals aangegeven in de suppletoire begroting EZ naar aanleiding van de Voorjaarsnota (TK, 34 485 XIII, nr. 2, blz. 16), wordt voor 2016 een toevoeging aan de reserve geraamd van € 460 mln.
Dit betreft het saldo van hogere uitgaven MEP (+ € 11 mln) en lagere uitgaven SDE (-/- € 230 mln) en SDE+ (-/- € 241 mln). De geraamde toevoegingen in 2017 bestaan uit lagere uitgaven MEP (-/- € 27 mln) en SDE+ (-/- € 258 mln). De verwachte onttrekkingen betreffen de 2016 en 2017 tranches van de tijdelijke onttrekking aan de begrotingsreserve die bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2015 aan de orde is geweest (zie hiervoor onder meer het antwoord op vraag 5 en 6 in TK, 34 210 XIII, nr. 4, blz. 5–7).
Met de brief van 25 maart jl. (TK, 31 865, nr. 79, blz. 2) is uiteengezet dat een nieuw kabinet, bij het vaststellen van een nieuw uitgavenkader, de op dat moment in de begrotingsreserve opgebouwde middelen kan overboeken naar de nieuwe begroting en de meerjarencijfers op basis van de dan actuele inzichten. De in het overzicht gegeven stand per eind 2017 is de stand als het volgende kabinet besluit om niet over te gaan tot die overboeking.
C – Reeds verplicht, prognose kasuitloop en meerjarig beschikbare middelen
MEP | SDE | SDE+ | Totaal | |
---|---|---|---|---|
Meerjarencijfers 2016 t/m 2032 | 608 | 8.064 | 31.384 | 40.056 |
Begrotingsreserve Duurzame Energie | 41 | 640 | 397 | 1.078 |
Totaal beschikbaar | 649 | 8.704 | 31.781 | 41.134 |
MEP | SDE | SDE+ | Totaal | |
---|---|---|---|---|
Afgegeven beschikkingen t/m 2015 | 9.676 | 10.396 | 13.251 | 33.323 |
Waarvan nog openstaande juridische verplichtingen 01/01/2016 | 1.249 | 8.680 | 11.237 | 21.166 |
Prognose kasuitloop 2016 e.v. | 461 | 7.329 | 4.434 | 12.224 |
Inclusief de middelen uit de begrotingsreserve is er in de meerjarencijfers € 41,1 mld beschikbaar voor uitgaven. Deze beschikbare middelen zijn gebaseerd op de raming bij Energieakkoord van de benodigde kasmiddelen voor de doelstellingen van 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023. Van het totaal aan tot en met 2015 afgegeven beschikkingen (€ 33,3 mld), staat na uitgaven en intrekkingen op de afgegeven beschikkingen eind 2015 nog € 21,2 mld open. De huidige prognose is dat hier nog € 12,2 mld op uitbetaald moet worden vanaf 2016. Dit bedrag is lager dan de beschikking omdat de beschikking uitgaat van het maximaal subsidiabele bedrag, terwijl de prognose een realistische raming van nog uit te betalen bedragen betreft.
D – Indicatie van ruimte voor nieuwe beschikkingen
Indicatie van ruimte voor beschikkingen vanaf 2016 e.v. | ||||
---|---|---|---|---|
1 – Totaal beschikbaar (incl. begrotingsreserve) | 41.134 | |||
2 – Prognose kasuitloop 2016 e.v. | 12.224 | |||
3 – Beschikbare kas voor aan te gane verplichtingen 2016 e.v. (1–2) | 28.910 | |||
4 – Indicatieve ruimte voor budgetpublicatie (grove benadering): | ||||
uitgaande van kasbeslag 50–60% | € 48–58 mld |
Uitgaande van de meerjarig beschikbare middelen (€ 41,1 mld) en de prognose van de kasuitloop van bestaande verplichtingen (€ 12,2 mld) is er € 28,9 mld beschikbaar voor uitgaven op nieuwe beschikkingen die met ingang van 2016 afgegeven worden. Naar de huidige inzichten (uit de NEV 2015) zijn al deze resterende beschikbare kasmiddelen nodig om de doelstellingen uit het Energieakkoord door duurzame energie te halen. De beschikbare middelen binnen MEP en SDE vanwege uitgevallen projecten worden hierbij opnieuw ingezet onder de SDE+ regeling. Per jaar wordt bezien of, en hoeveel, verplichtingenruimte wordt opengesteld voor nieuwe SDE+ subsidiebeschikkingen voor het komende jaar.
Uitgaande van een mede op ervaringsgegevens gebaseerde kasuitloop op afgegeven beschikkingen van 50 à 60%, kan als indicatie gelden dat er vanaf 2016 tot en met 2019 voor circa € 50 à € 60 mld aan maximale verplichtingenruimte is om nieuwe beschikkingen af te geven.
Aardwarmte
De begrotingsreserve voor de garantieregeling Aardwarmte is bedoeld om het budget voor het mogelijk uitbetalen van verliesdeclaraties meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten (premies) en uitgaven (verliesdeclaraties) op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Aardwarmte betalen marktpartijen een kostendekkende premie aan de uitvoerder van de regeling (RVO.nl) die wordt gestort in de begrotingsreserve. Het uitstaande bedrag aan garanties bedroeg per 1 januari 2016 € 66,7 mln. Omdat het hier om omvangrijke garanties gaat (maximaal € 12,75 mln per project) is in 2014 een extra storting in de reserve gedaan van ruim € 9 mln. Uit het toetsingskader van de garantieregeling aardwarmte blijkt dat, gelet op het risicoprofiel van de aardwarmtegaranties (tussen de 1,4% bij volledige en 7,6% bij gedeeltelijke mislukking) de huidige omvang van de begrotingsreserve samen met de over de verstrekte garanties te ontvangen provisies (7%) benodigd is om de komende jaren een gemiddeld garantieplafond van € 66,6 mln per jaar mogelijk te maken. Gelet op de uitstaande garanties en het genoemde risicoprofiel is de gehele reserve benodigd om mogelijke verliesdeclaraties op te kunnen vangen en is daarmee voor 100% inflexibel.
ECN
De middelen in de begrotingsreserve risicopremie ECN/NRG zullen worden aangesproken als ECN – al dan niet tijdelijk – (gedeeltelijk) niet kan voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen volgens de afgesloten leningsovereenkomst. Deze reserve betreft uitsluitend een zekerstelling binnen de rijksbegroting. Derden kunnen geen beroep op deze middelen doen en daarmee zijn de middelen op deze reserve niet juridisch verplicht.
Budgettair belang fiscale maatregelen
2016 | 2017 | |
---|---|---|
Energie-investeringsaftrek (EIA) | 161 | 176 |
Lokaal opgewekte duurzame energie | 0 | 0 |
De energie-investeringsaftrek (EIA) heeft tot doel om de investeringen in energiebesparende maatregelen te stimuleren. Op grond van deze regeling wordt een extra aftrek op de fiscale winst verleend voor door de Minister van EZ aangewezen investeringen in nieuwe energiebesparende bedrijfsmiddelen. De aftrek geldt tevens voor de kosten van advies over energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen. Uit het Jaarverslag EIA 2015 blijkt dat er in 2015 aftrek is aangevraagd voor € 1,37 mld aan energiezuinige investeringen. Het totaal verwachte fiscale voordeel voor de bedrijven in 2015 bedraagt ongeveer € 107 mln. In 2017 wordt eenmalig € 15 mln toegevoegd aan het EIA-budget, waarmee het totale budget op € 176 mln uitkomt. Hiermee kunnen de besparingsnormen in de EIA worden verruimd ten gunste van industriële bedrijven en komen bijvoorbeeld ook investeringen met een langere terugverdientijd (12 jaar in plaats van 8 jaar) in aanmerking voor de EIA.
Een toelichting op de fiscale instrumenten is opgenomen in bijlage 5 van de Miljoenennota (Belastinguitgaven en Inkomstenbeperkende regelingen).
Overzicht maatregelen ten behoeve van het Energieakkoord
Conform de motie Leegte (TK, 30 196, nr. 278) is onderstaand een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het Energieakkoord. De maatregelen zijn gegroepeerd op basis van de doelstelling uit het Energieakkoord waaraan de maatregelen het meest direct bijdragen. Veel maatregelen dragen echter bij aan meerdere doelen.
In de begrotingen van Infrastructuur en Milieu en van Wonen en Rijksdienst zijn verwijzingen naar dit totaaloverzicht opgenomen. De betreffende maatregelen die op deze begrotingen staan zijn in onderstaand overzicht opgenomen. Achter de maatregelen in dit overzicht wordt aangegeven op welke begroting en beleidsartikel de maatregelen feitelijk staan.
De budgettaire gevolgen van het Energieakkoord zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van het Energieakkoord gevoegd (TK, 30 196, nr. 202). Hierin zijn ook de fiscale maatregelen vermeld die onderdeel vormen van het Energieakkoord. De budgettaire gevolgen van deze aanpassingen zijn niet veranderd ten opzichte van het afsluiten van het Energieakkoord. Deze aanpassingen zijn derhalve niet meegenomen in dit overzicht en worden ook niet apart vermeld in de begroting van Financiën (IX).
2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
ENERGIEBESPARING | |||||||
MJA3 / MEE (EZ, art. 4) | 3.061 | 4.277 | 2.368 | 2.368 | 2.368 | 2.368 | 2.368 |
EIA (FIN, fiscaal) | 106.000 | 161.000 | 161.000 | 161.000 | 161.000 | 161.000 | 161.000 |
Compensatie indirecte kosten ETS (EZ, art. 4) | 31.765 | 51.235 | 61.045 | 62.000 | 61.000 | 61.000 | 0 |
Duurzame warmte (EZ,art 4) | 15.000 | ||||||
Demo Schoon en Zuinig (EZ, art. 6) | 911 | ||||||
Innovatieagenda Energie (EZ, art. 6) | 640 | 649 | 2.105 | 3.108 | 2.908 | 2.908 | 2.908 |
Marktintroductie energie innovaties (MEI) (EZ, art. 6) | 4.768 | 2.989 | 789 | 4.535 | 5.539 | 5.539 | 5.539 |
Investeringsregeling Energiebesparing (IRE) / Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM) (EZ, art. 6) | 3.275 | 12.100 | 7.100 | 400 | 1.400 | 5.400 | 5.400 |
Wet Milieubeheer energiebesparing (IenM, art. 19) | 3.888 | 3.982 | |||||
Openbare verlichting decentrale overheden (IenM, art. 19) | 17 | ||||||
Revolverend fonds EGO (WenR, art. 2) | 35.000 | ||||||
Bijdragen aan agentschappen (WenR, art. 2) | 11.745 | 7.500 | 5.000 | 2.500 | 2.000 | 500 | 500 |
Energiebesparing verhuurders, inclusief uitvoering (WenR, art. 2) | 0 | 1.100 | 200 | 197.420 | 200.370 | ||
Beleidsprogramma Energiebesparing (Subsidies en opdrachten) (WenR, art. 2) | 5.000 | 4.000 | 1.000 | ||||
Revolverend fonds Energiebesparing verhuurders (WenR, art. 2) | 72.800 | ||||||
Energiebesparing Koopsector (WenR, art. 2) | 19.700 | 35.800 | 26.500 | ||||
HERNIEUWBARE ENERGIE | |||||||
MEP (EZ, art. 4) | 362.995 | 278.022 | 187.847 | 54.991 | 47.025 | 40.025 | |
SDE/SDE+ (EZ, art.4) | 323.059 | 1.057.428 | 1.266.802 | 1.692.756 | 2.315.848 | 2.992.739 | 3.050.464 |
Storting in begrotingsreserve duurzame energie (EZ, art. 4) | 503.423 | ||||||
Storting in begrotingsreserve Garantieregeling Aardwarmte (EZ, art. 4) | 1.922 | 1.800 | 2.500 | 4.700 | 4.700 | 4.700 | |
InvesteringsSubsidie Duurzame Energie (EZ, art.4) | 60.000 | ||||||
ENERGIE-INNOVATIE | |||||||
Topsector Energie (EZ, art. 4) | 36.516 | 35.600 | 33.088 | 26.770 | 31.490 | 31.490 | 31.490 |
Demonstratieregeling Energie-innovaties (EZ, art. 4) | 10.153 | 17.000 | 41.000 | 49.000 | 49.000 | 49.000 | 49.000 |
Innovatiemiddelen SDE+ (EZ, art. 4) | 21.138 | 48.840 | 48.600 | 48.320 | 50.000 | 50.000 | 17.500 |
MOBILITEIT | |||||||
Elektrisch rijden (EZ, art. 4) | 1.541 | 700 | |||||
Lean and Green Personal Mobility (IenM, art. 14) | 540 | 93 | |||||
Meerjaren bewustwordingscampagne «Hopper» (IenM, art. 14) | 50 | 35 | |||||
Organisatiekosten Green Deal Autodelen (IenM, art. 14) | 60 | ||||||
Campagne veilige, zuinige, stille banden op spanning (IenM, art. 19) | 112 | 98 | |||||
OVERIGE | |||||||
Bijdrage RVO.nl uitvoeringslasten Energieakkoord (EZ, art. 4) | 5.200 | 5.200 | 5.200 | ||||
Uitvoeringskosten Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders (RVO.nl) (WenR, art. 2) | 353 | 450 | 403 | 403 | 403 | ||
Beleidsprogramma Energiebesparing (Subsidies en opdrachten) (WenR, art. 2) | 8.443 | 4.760 | 3.000 | 2.500 | 2.400 | 2.398 | 2.398 |