De overheidsfinanciën laten een duidelijk herstel zien. Voor 2014 komt het EMU-saldo uit op – 2,9 procent bbp, gevolgd door een verbetering tot – 2,2 procent in 2015. Omdat het EMU-saldo duurzaam uitkomt boven de ondergrens van – 3 procent bbp, is Nederland in juni ontslagen uit de buitensporigtekortprocedure. Hierdoor valt Nederland niet langer onder de regels van de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Voor Nederland gelden nu de vereisten uit de preventieve arm van het SGP, die toeziet op voldoende verbetering van het structureel saldo en een gematigde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Doordat het EMU-saldo geleidelijk weg beweegt van de kritieke grens van – 3 procent, wordt het weer mogelijk om terug te keren naar het trendmatig begrotingsbeleid. Hierdoor kan de begroting meeademen met de economische ontwikkeling. Om het trendmatig begrotingsbeleid goed te laten werken, is het van belang om voldoende afstand te houden van de vangrail van de Europese begrotingsafspraken. Door het verbeterende EMU-saldo vlakt de stijging van de EMU-schuld af in vergelijking met voorgaande jaren, leidend tot een niveau van 70,0 procent bbp volgend jaar. Hoofdstuk 3 gaat verder in op het begrotingsbeleid.
Box 1.4.1 Langetermijnhoudbaarheid is sterk verbeterd, maar blijft gevoelig
Al ruim voor de crisis was het pad van de collectieve arrangementen op lange termijn niet houdbaar. Dit komt onder meer door de vergrijzing en de opdrogende aardgasbaten. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de situatie van de overheidsfinanciën, ook op lange termijn, te verbeteren. Hieronder vallen bijvoorbeeld de verhoging van de AOW-leeftijd en de hervormingen in de zorg en de woningmarkt. Sinds 2010 is de indicator voor de langetermijnhoudbaarheid, zoals gebruikt door het CPB en de Europese Commissie, sterk verbeterd. Deze maatstaf geeft weer hoe de overheidsuitgaven en -inkomsten zich ontwikkelen tot en met 2060, als wordt uitgegaan van welvaartsvaste collectieve voorzieningen. Kunnen toekomstige generaties van hetzelfde collectievevoorzieningenniveau profiteren als de huidige, bij gelijke effectieve belastingtarieven? De meest recente berekening van het CPB laat een licht houdbaarheidsoverschot zien van 0,4 procent van het bbp.14 De aannames van de indicator, zoals de welvaartsvaste collectieve voorzieningen, bepalen in belangrijke mate de uitkomst. Welvaartsvaste collectieve voorzieningen houden bijvoorbeeld in dat onderwijsuitgaven per leerling en de zorguitgaven per leeftijdscohort meebewegen met de loonontwikkeling. Mogelijke toekomstige uitgavenstijgingen die dit tempo overstijgen, worden dus niet meegenomen.
In «Minder zorg om vergrijzing» laat het CPB in een gevoeligheidsvariant zien dat, als de zorguitgaven tot 2060 1 procentpunt per jaar sneller toenemen dan wordt verondersteld in de houdbaarheidsanalyse, het houdbaarheidssaldo verslechtert met 5,6 procentpunt.15 De zorgkosten én voorzieningen stegen de laatste decennia sneller dan deze fundamentele aanname in de houdbaarheidsanalyse. Gemiddeld was de groeivoet van zorguitgaven langjarig 1,5 procent hoger dan verondersteld in de houdbaarheidssom (1973–2010). Dit betekent dat sprake is van een groot houdbaarheidstekort (circa 8 procent bbp), als de zorguitgaven zich blijven ontwikkelen als in het verleden. Tegelijkertijd is de verwachting dat de groei van de zorguitgaven samenhangt met volume en kwaliteitsverbeteringen, waarvoor toekomstige generaties betalen. Het blijft dus noodzakelijk om aandacht te houden voor de collectieve zorguitgaven en het zorgstelsel. Zoals het CPB stelt, levert de houdbaarheidsindicator immers niet noodzakelijkerwijs de meest realistische raming op voor de toekomstige overheidsfinanciën.
Het kabinet blijft de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn scherp in de gaten houden. Ook de langetermijnsituatie van de overheidsfinanciën is sterk verbeterd (zie box 1.4.1). Dit neemt niet weg dat het noodzakelijk blijft om de stijging van de overheidsuitgaven in te perken. Zo zijn, ondanks alle maatregelen, de collectieve uitgaven gestegen van 45 procent bbp in 2007 naar ruim 47 procent bbp in 2014. De overheid staat bovendien bloot aan extra risico’s bij tegenvallende economische ontwikkelingen via garanties en achterborgstellingen. Hoofdstuk 4 gaat hier dieper op in.