De lidstaten van de EU zijn op grond van de BTW-richtlijn 2006 verplicht een vrijstelling van btw toe te passen voor onder meer de levering van schepen die op de zogenoemde volle zee worden gebruikt voor passagiersvervoer tegen betaling, vrachtvervoer, visserij en dergelijke. De vrijstelling geldt ook voor de bevoorrading van die schepen en voor een groot aantal diensten met betrekking tot die schepen en de voorwerpen die met de schepen vast verbonden zijn of voor hun exploitatie dienen. Bij die diensten kan worden gedacht aan onder meer de verbouwing, de reparatie of het onderhoud van de schepen en de reparatie of het onderhoud van de voorwerpen die met de schepen vast verbonden zijn.
In Nederland zijn de bedoelde vrijstellingen vormgegeven door een btw-nultarief. De EC heeft Nederland aangesproken op de redactie van dit nultarief in de Wet OB 1968. Volgens de EC is de bepaling in de Wet OB 1968 te ruim geformuleerd. In de huidige formulering is de vrijstelling gekoppeld aan zogenoemde zeeschepen, zonder dat daarbij de eis is gesteld dat die zeeschepen ook daadwerkelijk worden gebruikt voor de vaart op volle zee. De EC wijst in dit verband op een arrest van het HvJ EU waarbij het belang van de eis is onderstreept.25 Het kabinet onderschrijft deze opvatting en stelt, ook omdat een inbreukprocedure anders onvermijdelijk is, voor de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen in de Wet OB 1968 nader af te stemmen op die van de BTW-richtlijn 2006.
Inhoudelijk zijn de gevolgen van deze wijziging voor de scheepvaart beperkt. In de gevallen waarin een zeeschip niet voor commerciële doeleinden zal worden gebruikt voor de vaart op volle zee, geldt bij de levering van dat zeeschip het algemene tarief van 21%, in plaats van het nultarief. Wanneer een dergelijk schip door een ondernemer wordt geëxploiteerd ten behoeve van met btw belaste prestaties, zoals het verstrekken van hotel- en restaurantdiensten, kan de ondernemer de btw als voorbelasting in aftrek brengen. Alleen wanneer een zeeschip wordt gebruikt door een persoon die geen ondernemer is in de zin van de Wet OB 1968, dan wel wordt gebruikt door een ondernemer voor bij die wet vrijgestelde prestaties, blijft in de nieuwe situatie de btw ter zake van de aankoop op het schip drukken. In dit verband nemen ondernemers die veerdiensten verrichten tussen de Waddeneilanden en het vasteland een bijzondere positie in. Bij de aankoop van de veerboten, de benodigde brandstoffen en diensten zoals onderhoud en reparatie wordt hen straks het algemene btw-tarief in rekening gebracht. Die btw is alleen aftrekbaar als voorbelasting wanneer zij ter zake van hun passagiersvervoer btw in rekening brengen. Deze ondernemers mogen nu, door een overgangsregeling, kiezen tussen vrijgesteld personenvervoer zonder aftrek van voorbelasting (toegestane regeling), en personenvervoer belast naar het verlaagde btw-tarief met aftrek van voorbelasting (wettelijke regeling). Met de inwerkingtreding van deze maatregel is het onvermijdbaar dat een keuze voor vrijstelling voor bedoelde ondernemers minder aantrekkelijk wordt.
Tot slot kan de aanpassing van de Wet OB 1968 ook gevolgen hebben voor de commercieel geëxploiteerde jachten, de zogenoemde Commercial Cruising Vessels (CCV’s), wanneer deze schepen niet geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt voor commerciële doeleinden voor de vaart op volle zee.
Vormgeving tariefbepalingen luchtvaartuigen
Bij deze aanpassing van de Wet OB 1968 wordt ook een nieuwe opbouw voorgesteld voor de in de BTW-richtlijn 2006 opgenomen vrijstelling van btw voor de levering van goederen voor de bevoorrading van de luchtvaartuigen welke worden gebruikt door luchtvaartmaatschappijen die zich hoofdzakelijk op het betaalde internationale vervoer toeleggen.26 Hetzelfde geldt voor de vrijstelling voor onder meer de levering, de verbouwing, de reparatie en de bevrachting van bedoelde luchtvaartuigen, de levering, de reparatie en het onderhoud van de voorwerpen die met die luchtvaartuigen vast verbonden zijn en voor bepaalde andere diensten die voor de rechtstreekse behoeften van de hiervoor bedoelde luchtvaartuigen en hun lading worden verricht. Deze aanpassingen brengen de opbouw van deze bepalingen meer in overeenstemming met die van de tariefbepalingen voor zeeschepen en hebben geen materiële gevolgen.