Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2007 wenselijk is maatregelen te treffen op het gebied van arbeidsmarkt- en inkomensbeleid, economische infrastructuur, mobiliteit en milieu, alsmede enkele andere maatregelen te treffen en dat het voorts wenselijk is in de Wet kinderopvang een heffing in te voeren ter financiering van een werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 2.10 wordt de tabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 17 319 | – | 2,50% |
€ 17 319 | € 31 122 | € 432 | 10,25% |
€ 31 122 | € 53 064 | € 1 846 | 42,00% |
€ 53 064 | – | € 11 061 | 52,00% |
B. In artikel 2.12 wordt «25%» vervangen door: 22%, met dien verstande dat de belasting 25% bedraagt op het gedeelte van dit inkomen dat € 250 000 te boven gaat.
C. Artikel 3.74 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d wordt geletterd e.
2. Onder vervanging aan het slot van onderdeel c van «, en» door «;» wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid, en.
D. Na artikel 3.78 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.78a Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
1. De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid geldt voor de ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was, in het kalenderjaar recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan het urencriterium maar wel aan het verlaagde-urencriterium, bedoeld in het derde lid, en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. De eerste volzin is niet van toepassing voor de ondernemer die met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een onderneming voortzet of mede voortzet waarbij dit voortzetten een aanvang heeft genomen in het kalenderjaar of in een van de vijf daaraan voorafgaande kalenderjaren.
2. Onder een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verstaan een uitkering op grond van:
a. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
b. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
c. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
d. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
e. een buitenlandse wettelijke regeling die naar aard en strekking overeenkomt met een regeling genoemd in de onderdelen a, b, c en d.
Onder een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt mede verstaan het genieten van een periodieke uitkering of verstrekking uit een verzekering ter zake van invaliditeit of ongeval.
3. Onder verlaagd-urencriterium wordt verstaan hetgeen op de voet van artikel 3.6 onder urencriterium zou worden verstaan bij vervanging in het eerste lid van dat artikel van 1225 uren door 800 uren.
4. De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt:
a. indien bij de ondernemer in de vijf voorafgaande kalenderjaren deze aftrek niet is toegepast: € 12 000, maar niet meer dan hetgeen aan winst is genoten;
b. indien bij de ondernemer in de vijf voorafgaande kalenderjaren met betrekking tot één jaar deze aftrek is toegepast: € 8000, maar niet meer dan hetgeen aan winst is genoten;
c. indien bij de ondernemer in de vijf voorafgaande kalenderjaren met betrekking tot twee jaren deze aftrek is toegepast: € 4000, maar niet meer dan hetgeen aan winst is genoten.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winst verstaan het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een of meer ondernemingen geniet.
E. Na artikel 3.98a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.98b Vervreemding van een afgewaardeerde vordering
1. Indien de belastingplichtige een schuldvordering heeft als bedoeld in artikel 3.91 of 3.92 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de winst uit een onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid van hem of van een met hem verbonden persoon, wordt, indien de schuldvordering wordt vervreemd of overgebracht als omschreven in het tweede lid, ter zake van die vervreemding of overbrenging, tot het resultaat van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag op de voet van dit artikel tot het resultaat van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon is gerekend.
2. Een vervreemding of overbrenging als bedoeld in het eerste lid doet zich voor indien de afgewaardeerde schuldvordering:
a. wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige verbonden persoon of aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, onderscheidenlijk
b. wordt overgebracht naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven onderneming, dan wel naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven gedeelte van een onderneming op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar wordt vervreemd aan de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon of aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een met de belastingplichtige verbonden persoon verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.91, tweede lid, onderdelen b en c.
5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, wordt bij vervreemding aan een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon of een niet in Nederland gevestigd lichaam, die persoon onderscheidenlijk dat lichaam geacht een met de belastingplichtige verbonden persoon te zijn onderscheidenlijk een vennootschap te zijn waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.
F. Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. premies als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Zorgverzekeringswet in aanmerking genomen voor het bedrag van de standaardpremie van het kalenderjaar, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag, verminderd met de in het kalenderjaar ontvangen of ten gunste van de belastingplichtige verrekende zorgtoeslag, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, het voorschot daarop daaronder begrepen, en vermeerderd met de in het kalenderjaar terugbetaalde of verrekende zorgtoeslag, het voorschot daarop daaronder begrepen, die met toepassing van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen door de Belastingdienst/Toeslagen is teruggevorderd.
2. Na het zesde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:
7. Indien de belastingplichtige op grond van paragraaf 2.1 van de Zorgverzekeringswet niet het gehele kalenderjaar verzekeringsplichtig is, wordt het bedrag van de standaardpremie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, naar tijdsgelang in aanmerking genomen.
8. Het eerste lid, onderdeel b, en het zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot door de belastingplichtige voor zijn rekening genomen premies als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Zorgverzekeringswet, van de in artikel 6.16 bedoelde partner, jonger dan 27-jarige kinderen, ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en zorgafhankelijke ouders, broers en zusters.
9. Indien premies als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Zorgverzekeringswet ter zake van één verzekerde op twee of meer belastingplichtigen als uitgaven drukken, wordt het met toepassing van het eerste lid, onderdeel b, het zevende lid en het achtste lid in aanmerking te nemen bedrag over deze belastingplichtigen verdeeld naar rato van de op hen drukkende uitgaven.
G. Artikel 6.24, tweede lid, onderdelen a en b, komt te luiden:
a. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6 783 niet te boven gaat: € 780;
b. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6 783 te boven gaat: 11,5% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
H. In artikel 6.27 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Als scholingsuitgaven worden mede aangemerkt uitgaven ter zake van het volgen van een procedure erkenning verworven competenties waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie.
I. Artikel 6.29, eerste lid, wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, vervangen door:
1. Scholingsuitgaven voor een opleiding of studie waarvoor de belastingplichtige aanspraak heeft op studiefinanciering volgens de Wet studiefinanciering 2000, komen voor een studerende in het beroepsonderwijs voor elke maand dat in het kalenderjaar aanspraak op studiefinanciering bestaat, in aanmerking tot een bedrag van € 47 vermeerderd met het bedrag aan de tegemoetkoming in de kosten van het lesgeld, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, van die wet, indien deze scholingsuitgaven niet meer bedragen dan het tweevoud van de som van deze bedragen. In het geval waarin deze scholingsuitgaven meer bedragen dan het tweevoud van de in de eerste volzin bedoelde som, wordt een bedrag ter grootte van die som niet in aanmerking genomen als scholingsuitgaven.
2. Scholingsuitgaven voor een opleiding of studie waarvoor de belastingplichtige aanspraak heeft op studiefinanciering volgens de Wet studiefinanciering 2000, komen voor een studerende in het hoger onderwijs voor elke maand dat in het kalenderjaar aanspraak op studiefinanciering bestaat, in aanmerking tot een bedrag van € 54 vermeerderd met 1/12 gedeelte van het bedrag aan collegegeld, bedoeld in artikel 7.43 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, indien deze scholingsuitgaven niet meer bedragen dan het tweevoud van de som van deze bedragen. In het geval waarin deze scholingsuitgaven meer bedragen dan het tweevoud van de in de eerste volzin bedoelde som, wordt een bedrag ter grootte van die som niet in aanmerking genomen als scholingsuitgaven.
3. Scholingsuitgaven voor een opleiding of studie waarvoor de belastingplichtige aanspraak heeft op studiefinanciering volgens de Wet studiefinanciering 2000 en de belastingplichtige collegegeld is verschuldigd ingevolge artikel 7.44 of 7.44a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, komen voor elke maand dat in het kalenderjaar aanspraak op studiefinanciering bestaat, in aanmerking tot een bedrag van € 54 vermeerderd met 1/12 gedeelte van het verschuldigde collegegeld.
J. In artikel 6.30, tweede lid, wordt «artikel 6.29, eerste lid, op grond van artikel 6.29, derde lid,» vervangen door: artikel 6.29, eerste, tweede of derde lid, op grond van artikel 6.29, vijfde lid.
K. In artikel 7.2, derde lid, eerste volzin, vervalt «, dan wel kortstondig krachtens een andere grond,».
L. Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, eerste volzin, wordt «door een niet-ingezetene» vervangen door: door een inwoner van een niet-verdragsland.
2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, worden onder werkzaamheden in Nederland niet begrepen de werkzaamheden als zodanig van een artiest of sportbeoefenaar die inwoner is van een verdragsland. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een verdragsland verstaan een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten alsmede de Nederlandse Antillen en Aruba, en onder een niet-verdragsland alle overige landen.
M. In artikel 8.2 vervalt onderdeel m en worden de onderdelen n en o geletterd m en n.
N. In artikel 8.9, eerste lid, wordt «, levensloopverlofkorting en mantelzorgerkorting» vervangen door: «en levensloopverlofkorting». Voorts wordt «, de levensloopverlofkorting en de mantelzorgerkorting» vervangen door: en de levensloopverlofkorting.
O. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 27.
P. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, laatste volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
Q. Artikel 8.18b vervalt.
R. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «6.24, 6.36» vervangen door: 6.24, 6.29, 6.36.
S. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «8.18b, 9.4 en 10.7» vervangen door: 9.4 en 10.7.
Met ingang van 1 januari 2008 wordt in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 «22%, met dien verstande dat de belasting 25% bedraagt op het gedeelte van dit inkomen dat € 250 000 te boven gaat» vervangen door: 25%.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 5a, eerste en tweede lid, vervalt «, dan wel kortstondig krachtens een andere grond,».
B. In artikel 5b, eerste lid, vervalt «, dan wel kortstondig krachtens een andere grond,».
C. Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, indien het optreden of de sportbeoefening is gebaseerd op een overeenkomst van korte duur».
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
D. In artikel 35b vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.
E. Artikel 35c vervalt.
F. In artikel 35i vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.
G. Artikel 35j vervalt.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 5 komt te luiden:
1. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van degene die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, indien hij de diensten doorgaans op minder dan vier dagen per week verricht.
2. Onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
B. Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder artiest: degene die ingevolge een overeenkomst van korte duur als musicus of anderszins als artiest optreedt, tenzij:
a. hij in Nederland woont, en:
1°. bij een beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is verklaard dat de voordelen die hij geniet uit zijn optreden worden aangemerkt als winst uit onderneming, of
2°. bij een beschikking als bedoeld in artikel 3.157 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is verklaard dat de werkzaamheden die hij verricht in het kader van zijn optreden, worden aangemerkt als werkzaamheden uitsluitend verricht voor rekening en risico van de onderneming van een in Nederland gevestigde vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft; of
b. hij inwoner is van de Nederlandse Antillen, Aruba of een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; of
c. hij het optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beroepssporter: degene die ingevolge een overeenkomst van korte duur als beroep een tak van sport beoefent, tenzij:
a. hij in Nederland woont, of
b. hij inwoner is van de Nederlandse Antillen, Aruba of een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; of
c. hij de sportbeoefening rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.
C. Artikel 5b, eerste lid, komt te luiden:
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder buitenlands gezelschap: een groep van hoofdzakelijk niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde lichamen waarbij de leden van de groep individueel of gezamenlijk ingevolge een overeenkomst van korte duur als artiest in Nederland optreden of als beroep een tak van sport in Nederland beoefenen, tenzij:
1°. het optreden of de sportbeoefening rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden, of
2°. met documenten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en opgave van naam, adres, woonplaats en woonland aannemelijk wordt gemaakt dat het gezelschap hoofdzakelijk bestaat uit leden die inwoner zijn dan wel gevestigd zijn in een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten of inwoner zijn van dan wel gevestigd zijn in Nederland of op de Nederlandse Antillen of Aruba.
D. In artikel 15b, eerste lid, vervalt onderdeel b.
E. Artikel 16c vervalt.
F. In artikel 17, tweede lid, wordt «artikelen 15a tot en met 16c» vervangen door: artikelen 15a tot en met 16a.
G. Artikel 19e vervalt.
H. In artikel 20a wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 17 319 | – | 2,50% |
€ 17 319 | € 31 122 | € 432 | 10,25% |
€ 31 122 | € 53 064 | € 1 846 | 42,00% |
€ 53 064 | – | € 11 061 | 52,00% |
I. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 27.
J. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, laatste volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
K. In artikel 32, eerste lid, wordt «kinderopvang als bedoeld in artikel 16c, vijfde lid,» vervangen door: kinderopvang waarvoor aanspraak op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming kan ontstaan op de voet van artikel 5 van de Wet kinderopvang.
L. Na artikel 32b wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK VA BELASTINGHEFFING BIJ VERREKENING VAN SOCIALE UITKERINGEN
1. Ingeval een sociale uitkering wordt verrekend met een terug te betalen sociale uitkering, wordt de terugbetaling in afwijking van artikel 10 tot het verrekende bedrag niet in aanmerking genomen als negatief loon en gaat de uitkering die met de terug te betalen uitkering wordt verrekend tot het bedrag van die verrekening niet tot het loon behoren. Mocht na verrekening nog een aan de werknemer toekomend bedrag resteren, dan wordt dit loon op de voet van artikel 26 belast.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een sociale uitkering verstaan een uitkering die op grond van een wettelijke bepaling inzake de sociale zekerheid door een gemeente, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale Verzekeringsbank wordt betaald.
M. In artikel 35b vervalt het vierde lid.
N. Artikel 35e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «of beroepssporter».
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «aan de in Nederland wonende artiest of beroepssporter» vervangen door: aan de in Nederland wonende artiest.
O. Artikel 35g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: Gage is al hetgeen ter zake van het optreden of de sportbeoefening in Nederland wordt ontvangen door het buitenlandse gezelschap, dan wel door het lichaam waarmee de leden van het gezelschap een rechtsverhouding hebben op grond waarvan het optreden of de sportbeoefening plaatsvindt.
2. In het derde lid, onderdeel f, wordt «en» vervangen door een puntkomma.
3. Aan het derde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. uitzendrechten voor zover die betrekking hebben op het land van vestiging van het buitenlands gezelschap.
P. In artikel 35i vervalt het vierde lid.
In artikel 24, eerste lid, van de Successiewet 1956 wordt in de laatste regel van de laatste kolom van de tarieftabel «68» vervangen door: 63.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Als werknemer worden mede beschouwd de in artikel 14, eerste lid, onderdelen f en g, bedoelde personen.
B. In artikel 2, vierde lid, wordt «onderdelen f en g» vervangen door: onderdelen f, g en h.
C. Artikel 5, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de afdrachtvermindering onderwijs met betrekking tot de:
1°. in artikel 14, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f, bedoelde werknemers: € 2500 per kalenderjaar;
2°. in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, bedoelde werknemer: € 3000 per kalenderjaar;
3°. in artikel 14, eerste lid, onderdeel g, bedoelde werknemer: € 1200 per kalenderjaar.
D. Aan artikel 5, eerste lid, onderdeel c, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
4°. in artikel 14, eerste lid, onderdeel h, bedoelde werknemer: € 300 per procedure erkenning verworven competenties (EVC-procedure).
E. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt na onderdeel f, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. degene die gedurende een periode van ten minste twee maanden een stage volgt in het kader van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a of b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 van die wet genoemde partijen.
2. In het zesde lid wordt «onderdelen a, b, c, d en f» vervangen door: onderdelen a, b, c, d, f en g.
3. In het zevende lid wordt «onderdelen a, b, c, d en f» vervangen door: onderdelen a, b, c, d, f en g.
F. Artikel 14 wordt voorts als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt na onderdeel g, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. degene die een EVC-procedure volgt waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie.
2. In het tweede lid wordt «onderdeel f, bedoelde persoon wordt» vervangen door: onderdelen f en h, bedoelde personen worden.
3. In het achtste lid wordt «de in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde verklaring» vervangen door: de in het eerste lid, onderdeel h, en het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde verklaringen.
G. Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:
2. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:
a. met betrekking tot de in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wonende zeevarenden die aan de loonbelasting is onderworpen of premieplichtig is voor de volksverzekeringen: 36 percent;
b. met betrekking tot de niet in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte wonende zeevarende die aan de loonbelasting is onderworpen of premieplichtig is voor de volksverzekeringen: 10 percent.
H. Artikel 23, vierde lid, komt te luiden:
4. Het gemiddelde uurloon wordt gesteld op het uurloon dat de S&O-inhoudingsplichtige over 2005 gemiddeld heeft betaald aan zijn werknemers die in 2005 speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht waarvoor hij over een S&O-verklaring beschikt, waarbij dit gemiddelde loon naar boven wordt afgerond op een veelvoud van € 5. Ingeval de S&O-inhoudingsplichtige in het kalenderjaar 2005 zodanig speur- en ontwikkelingswerk niet heeft verricht, geldt als het gemiddelde uurloon een bedrag van € 25.
I. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «een bedrag van € 5 000» vervangen door: een bedrag van € 10 000.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De S&O-inhoudingsplichtige doet de mededeling, bedoeld in het tweede lid, binnen drie kalendermaanden na afloop van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft of, indien dat later is, binnen drie maanden na de afgifte van de S&O-verklaring. De S&O-inhoudingsplichtige vermeldt daarbij het door zijn werknemers in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft gerealiseerde aantal uren speur- en ontwikkelingswerk.
J. In artikel 31, eerste lid, wordt «artikel 14, tweede lid» vervangen door: artikel 14, derde lid.
Artikel 15, eerste lid, onderdeel oa, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer komt te luiden:
oa. na voltooiing van een stedelijke herstructurering als bedoeld in onderdeel o, van onroerende zaken van een lichaam als bedoeld in onderdeel o, door degenen die de onroerende zaken met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel o, hebben ingebracht in dat lichaam of met toepassing van onderdeel o zoals dat luidde tot en met 31 december 2002 hebben ingebracht in een samenwerkingsverband dat na die datum is aangemerkt als een zodanig lichaam, dan wel, indien de verkrijgers behoren tot de kring van oprichters van het lichaam, van die onroerende zaken tot het beloop van hun gerechtigdheid in het lichaam;.
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «door ondernemers in het kader van hun onderneming» vervangen door: door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel.
2. In onderdeel b wordt na «van goederen» ingevoegd «onder bezwarende titel». Voorts wordt «door ondernemers in het kader van hun onderneming» vervangen door: door een als zodanig handelende ondernemer.
3. In onderdeel c wordt na «intracommunautaire verwervingen» ingevoegd: onder bezwarende titel.
B. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken;.
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «van goederen» ingevoegd: tegen betaling van een vergoeding.
3. In het eerste lid vervallen de onderdelen e, g en h. Voorts wordt de puntkomma aan het slot van het eerste lid, onderdeel f, vervangen door een punt.
4. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Met een levering onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, worden gelijkgesteld:
a. het door een ondernemer aan zijn bedrijf onttrekken van een goed dat hij voor eigen privé-doeleinden of voor privé-doeleinden van zijn personeel bestemt, dat hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, dat hij voor andere dan bedrijfsdoeleinden bestemt, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan;
b. het door een ondernemer voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van in het eigen bedrijf vervaardigde goederen in de gevallen waarin, indien de goederen van een ondernemer zouden zijn betrokken, hij geen recht zou hebben op volledige aftrek van de op die goederen drukkende belasting;
c. het onder zich hebben van goederen door een ondernemer of zijn rechthebbenden wanneer hij de uitoefening van zijn bedrijf beëindigt, ingeval bij de aanschaffing van die goederen of bij de bestemming ervan overeenkomstig het bepaalde in onderdeel b, recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan.
5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, worden onttrekkingen van goederen om voor bedrijfsdoeleinden te dienen als geschenken van geringe waarde of als monster, niet als een levering onder bezwarende titel beschouwd.
9. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, worden met in het eigen bedrijf vervaardigde goederen gelijkgesteld goederen welke in opdracht zijn vervaardigd onder terbeschikkingstelling van stoffen, waaronder grond is begrepen. Van de toepassing van het derde lid, onderdeel b, worden uitgezonderd andere onbebouwde terreinen dan bouwterreinen als bedoeld in artikel 11, vierde lid.
C. Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Als levering van een goed wordt voorts aangemerkt» vervangen door: Met een levering van een goed onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt gelijkgesteld.
2. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «gebezigd» vervangen door: gebruikt.
D. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «leveringen van goederen, welke tegen vergoeding worden verricht» vervangen door: leveringen van goederen in de zin van artikel 3.
2. Onder vernummering van het tweede en het derde lid tot derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Met een dienst verricht onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, worden gelijkgesteld:
a. het gebruiken van een tot het bedrijf behorend goed voor privé-doeleinden van de ondernemer of van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden, wanneer voor dit goed recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan;
b. het om niet verrichten van diensten door de ondernemer voor eigen privé-doeleinden of voor privé-doeleinden van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «mede als diensten aangemerkt» vervangen door: voorts met een dienst verricht onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, gelijkgesteld.
E. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Ten aanzien van de handelingen, bedoeld in artikel 3, derde lid, en artikel 3a, eerste lid, wordt de vergoeding gesteld op de aankoopprijs van de goederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs, berekend op het tijdstip waarop deze handelingen worden uitgevoerd.
2. In het vierde lid wordt «Ten aanzien van diensten als zijn bedoeld in artikel 4, tweede lid» vervangen door: Ten aanzien van de handelingen, bedoeld in artikel 4, derde lid.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Ten aanzien van de handelingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt de vergoeding gesteld op de door de ondernemer voor het verrichten van de diensten gemaakte uitgaven. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de door de ondernemer voor het verrichten van deze diensten gemaakte uitgaven.
F. Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel g, onder 2°, wordt «de diensten bestaande in thuiszorg als bedoeld in artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering, verleend aan personen ten behoeve van wie in een besluit overeenkomstig § 6 van het Zorgindicatiebesluit is vastgelegd dat ze op die zorg zijn aangewezen» vervangen door: de diensten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en h, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verleend aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is vastgelegd dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen, alsmede huishoudelijke verzorging, bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning, verleend aan personen ten behoeve van wie ingevolge die wet vaststaat dat ze op die verzorging zijn aangewezen.
2. In onderdeel r wordt «gebezigd» vervangen door: gebruikt.
G. Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, wordt de belasting ter zake van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, verschuldigd op de laatste dag van het kalenderjaar waarin die diensten worden verricht. Diensten die op die dag nog niet zijn voltooid, worden geacht op die dag te zijn voltooid voorzover zij betrekking hebben op dat kalenderjaar.
H. Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, komen onder 4° en onder 5° te luiden:
4°. ter zake van verrichtingen als bedoeld in artikel 4, derde lid;
5°. ter zake van handelingen en situaties als bedoeld in artikel 17a, derde en vierde lid;.
2. In de slotzinsnede van de eerste volzin van het eerste lid wordt «worden gebezigd in het kader van zijn onderneming» vervangen door: worden gebruikt voor belaste handelingen.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. De ondernemer brengt eveneens in aftrek de belasting, bedoeld in het eerste lid, voorzover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor:
a. handelingen door de als zodanig handelende ondernemer buiten Nederland verricht, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan wanneer zij binnen Nederland zouden plaatsvinden;
b. handelingen die overeenkomstig de artikelen 14, lid 1, onder g en i, en 15 van de Zesde Richtlijn zijn vrijgesteld;
c. handelingen als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdelen i, j en k, mits de ontvanger buiten de Gemeenschap gevestigd is of wanneer de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd uit de Gemeenschap.
4. In het vierde lid, tweede volzin, wordt «bezigen» vervangen door: gebruiken.
5. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming of ten behoeve van prestaties als bedoeld in de artikelen 11 en 28k» vervangen door: gebruikt anders dan voor belaste handelingen of anders dan voor de handelingen, bedoeld in het tweede lid.
6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Een herziening van de aftrek vindt niet plaats:
a. in geval van naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging, verlies of diefstal van goederen;
b. in geval van onttrekkingen van goederen voor het verstrekken van geschenken van geringe waarde en van monsters, als bedoeld in artikel 3, achtste lid.
I. Aan artikel 16, eerste lid, wordt toegevoegd: De vorige volzin is niet van toepassing op de levering van goederen en diensten ter zake waarvan belasting verschuldigd wordt op de voet van de artikelen 3, derde lid, onderdelen a en c, en 4, tweede lid.
J. Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «door een ondernemer in het kader van zijn onderneming» vervangen door: door een als zodanig handelende ondernemer.
2. In het derde lid wordt «Als intracommunautaire verwerving van goederen wordt mede aangemerkt» vervangen door: Met een intracommunautaire verwerving van goederen onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt gelijkgesteld.
3. In het vierde lid wordt «Als intracommunautaire verwerving van goederen wordt voorts aangemerkt» vervangen door: Met een intracommunautaire verwerving van goederen onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt mede gelijkgesteld.
K. Artikel 17c, derde lid, komt te luiden:
3. Met betrekking tot hetgeen op de voet van artikel 17a, derde en vierde lid, wordt gelijkgesteld met een intracommunautaire verwerving van goederen onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is artikel 8, derde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
L. In artikel 34a wordt «bezigen» vervangen door: gebruiken.
M. Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Met betrekking tot de in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, bedoelde handelingen blijft de heffing van belasting achterwege indien, met het oog op die handelingen, de voorbelasting ter zake van het in dat onderdeel bedoelde goed vóór de inwerkingtreding van die bepaling niet in aftrek is gebracht ingevolge het bepaalde in artikel 15 dan wel geheel of gedeeltelijk is uitgesloten ingevolge het bepaalde in artikel 16.
N. In tabel I, onderdeel a, post 4, komen de onderdelen a en b te luiden:
a. levende dieren die kennelijk zijn bestemd voor de voortbrenging of de productie van de in post 1 bedoelde voedingsmiddelen, alsmede dieren die kennelijk zijn bestemd voor het fokken van die dieren;
b. dieren die kennelijk zijn bestemd voor gebruik in de landbouw;.
O. In tabel II, onderdeel a, post 3, wordt «gebezigd» vervangen door: gebruikt.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 36a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende:
q. energie-intensief bedrijf: een zakelijke eenheid als bedoeld in artikel 36i, zevende lid, waar de kosten van de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0% van de productiewaarde uitmaken, of waar de verschuldigde energiebelasting ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt;
r. kosten van aankoop van energieproducten en elektriciteit, productiewaarde en toegevoegde waarde: hetgeen ingevolge artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEG L 283) onder deze begrippen wordt verstaan;
s. CNG: aardgas dat na compressie geschikt is voor de aanwending in motorrijtuigen;
t. CNG-vulstation: een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar uitsluitend aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid, onderdeel q.
B. Artikel 36c, tweede lid, komt te luiden:
2. Met betrekking tot aardgas wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, alsmede ter zake van de levering van aardgas via een aansluiting aan een CNG-vulstation. Met betrekking tot overige gassen wordt de belasting geheven ter zake van de levering aan de verbruiker.
C. Artikel 36i wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «aardgas» vervangen door: aardgas, met uitzondering van aardgas als bedoeld in onderdeel h,.
2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation: € 0,03 per m3.
3. In het vijfde lid wordt «eerste lid, onderdeel d» vervangen door: eerste lid, onderdelen d en h.
4. In het elfde lid wordt «onderdelen d en g» vervangen door: onderdelen d, g en h.
D. In artikel 36q wordt «verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie» vervangen door: verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie en hij als energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt.
In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt na HOOFDSTUK IV een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IVA. TIJDSEVENREDIGE BELASTING VAN PERSONENAUTO’S EN MOTORRIJWIELEN
Artikel 16b. 1. De belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt onder de naam «tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen» geheven met betrekking tot niet-geregistreerde personenauto’s, niet-geregistreerde motorrijwielen en niet-geregistreerde bestelauto’s, die vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland feitelijk en anders dan duurzaam ter beschikking staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam.
2. In afwijking in zoverre van deze wet geldt voor de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen het bepaalde in dit hoofdstuk.
3. Ingeval een niet-geregistreerde personenauto, een niet-geregistreerd motorrijwiel of een niet-geregistreerde bestelauto vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland feitelijk en anders dan duurzaam ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, is de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen verschuldigd ter zake van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4. Voor de toepassing van dit artikel staat een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in ieder geval duurzaam ter beschikking van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam indien de periode van feitelijke terbeschikkingstelling aan de persoon of het lichaam meer bedraagt dan drie jaar.
5. Het bij een personenauto, motorrijwiel of bestelauto behorende bedrag aan verschuldigde tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt berekend in evenredigheid met de tijdsduur dat het motorrijtuig in Nederland zal zijn.
6. Voor de toepassing van het vierde lid wordt de tijdsduur dat het motorrijtuig in Nederland zal zijn, uitgedrukt in een geheel aantal maanden. Een gedeelte van een maand wordt aangemerkt als een maand.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het vierde en zesde lid.
Artikel 16c. 1. Het tijdvak waarover de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen moet worden voldaan is een maand.
2. In afwijking van artikel 10, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen worden betaald vóór de aanvang van het gebruik van de weg.
Artikel 16d. Indien voor een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen langs elektronische weg wordt voldaan, geschiedt het doen van aangifte gelijktijdig daarmee door het vermelden langs elektronische weg van bij ministeriële regeling te bepalen gegevens met betrekking tot het motorrijtuig en het tijdvak waarover de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt voldaan.
Artikel 16e. 1. De tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen bedraagt over een tijdvak van een maand voor een personenauto of een bestelauto 0,57 percent van de netto catalogusprijs, dan wel, in geval van een personenauto of een bestelauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking 0,74 percent van de netto catalogusprijs.
2. De tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen bedraagt over een tijdvak van een maand voor een motorrijwiel 0,25 percent van de netto catalogusprijs.
Artikel 16f. 1. Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto waarvoor de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen die is verschuldigd ter zake van het in artikel 16b, derde lid, genoemde feit niet is betaald, kan de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.
2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag die voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
3. De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, voor het motorrijtuig is betaald.
4. Indien blijkt dat degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft, over een gedeelte van de tijdsduur van twaalf maanden het motorrijtuig feitelijk niet ter beschikking heeft gehad, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld op dertig dagen.
Artikel 16g. 1. Voor een motorrijtuig dat gedurende ten hoogste een week feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, wordt vrijstelling van de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen verleend, mits de natuurlijke persoon aan wie of het lichaam waaraan het motorrijtuig ter beschikking staat, vóór de aanvang van de vrij te stellen periode een beroep doet op de vrijstelling.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende de wijze waarop een beroep op de vrijstelling moet worden gedaan en de gegevens die daarbij moeten worden verstrekt.
Artikel 16h. 1. Voor een motorrijtuig waarvoor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen is betaald, wordt op verzoek vrijstelling van de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen verleend.
2. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 16i. Op de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen zijn de artikelen 9a, 9b, 9c, 10, 11, 12, 12a, 12b, 13, 15, 16, 16a en 17 van deze wet niet van toepassing.
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A. Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 15a. 1. Indien voor een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen, als bedoeld in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, langs elektronische weg wordt betaald, kan voor dat motorrijtuig betaling van de belasting langs elektronische weg geschieden. In dat geval geschiedt het doen van aangifte gelijktijdig met de betaling door het vermelden langs elektronische weg van bij ministeriële regeling te bepalen gegevens met betrekking tot het motorrijtuig en het tijdvak waarover de belasting wordt betaald.
2. In afwijking van artikel 10 is voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk en anders dan duurzaam ter beschikking staat van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd, het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald een maand. Voor de toepassing van dit artikel staat een motorrijtuig in ieder geval duurzaam ter beschikking van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd indien de periode van feitelijke terbeschikkingstelling aan de houder meer bedraagt dan drie jaar.
3. De belasting over het tijdvak van een maand, bedoeld in het tweede lid, bedraagt een derde gedeelte van de belasting over een tijdvak van drie maanden.
4. Indien voor een motorrijtuig de vrijstelling van de tijdsevenredige belasting van personenauto’s en motorrijwielen, bedoeld in artikel 16g van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 van toepassing is, wordt vrijstelling van de belasting van gelijke duur verleend.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Bij ministeriële regeling worden voorts regels gesteld ten behoeve van de overgang van artikel 10 naar het tweede lid van dit artikel.
B. Artikel 25 komt te luiden:
Voor een motorrijwiel bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden € 13,88.
C. In artikel 28 wordt «een personenauto, een bestelauto of een vrachtauto» vervangen door: een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel of een vrachtauto.
D. Artikel 29 vervalt.
E. Aan artikel 34, eerste lid, wordt toegevoegd: Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.
F. Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de onderdelen e, f, g en i.
2. In het tweede lid wordt «c, d, voor zover het betreft de politie, f, g en i» vervangen door: c en d, voor zover het betreft de politie.
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 222, derde lid, komt te luiden:
3. Voor de berekening van het aan opcenten verschuldigde bedrag wordt uitgegaan van het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 zoals dat geldt op 1 april 1995, met dien verstande dat:
a. dit tarief voor motorrijwielen wordt vermenigvuldigd met het tarief zoals dat luidt op 1 april 2007 gedeeld door het tarief zoals dat luidde op 31 maart 2007; en
b. buiten beschouwing blijven de verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet.
B. In artikel 222a, vierde lid, wordt na de eerste volzin ingevoegd: De houders die in Nederland hun hoofdverblijf hebben of zijn gevestigd, van in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen die hen in Nederland feitelijk en anders dan duurzaam ter beschikking staan, worden voor de heffing van opcenten eveneens geacht te wonen of te zijn gevestigd in een provincie die het hoogste aantal opcenten heft.
De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma na onderdeel n vier onderdelen toegevoegd, luidende:
o. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
p. overheidswerknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel p, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
q. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
r. overheidswerkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
B. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «vierde lid» vervangen door: tweede lid.
2. Onder vernummering van het vierde, zesde en zevende lid tot tweede, derde en vierde lid vervallen het tweede, derde en vijfde lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt de eerste zin en wordt in de tweede zin «bedoeld in de eerste volzin» vervangen door: bedoeld in het eerste lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «derde, vierde en vijfde lid» vervangen door: tweede lid.
C. De artikelen 8 en 9 komen te luiden:
1. Indien een ouder en diens partner tegenwoordige arbeid verrichten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a of b, wordt de kinderopvangtoeslag vermeerderd met een bedrag dat overeenkomt met een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid.
2. Voor een ouder die geen partner heeft en tegenwoordige arbeid verricht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a of b, wordt de kinderopvangtoeslag vermeerderd met een bedrag dat overeenkomt met een zesde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een ouder met een partner die een persoon is als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, of artikel 29, eerste lid, onderdeel a.
4. Bij de toepassing van het eerste tot en met derde lid is artikel 7, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
1. De financiële middelen tot dekking van de uitgaven voor de vermeerdering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid, voor zover toegekend aan ouders die als werknemer of overheidswerknemer tegenwoordige arbeid verrichten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, worden verkregen door het heffen van een opslag op de premie die ten gunste komt van het sectorfonds, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, onderscheidenlijk de premie, bedoeld in artikel 29 van die wet.
2. De premieopslagen, bedoeld in het eerste lid, zijn verschuldigd door de werkgever onderscheidenlijk de overheidswerkgever.
3. De premieopslagen worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De artikelen 26 onderscheidenlijk 31 van de Wet financiering sociale verzekeringen zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Op de heffing en invordering van de premieopslagen zijn de artikelen 57, 59 en 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen van overeenkomstige toepassing.
D. In artikel 87, eerste lid, tweede volzin, vervalt onder vervanging van de komma door een punt na «paragraaf 2»: en van de artikelen 94, 95 en 96.
E. De artikelen 94, 95 en 96 vervallen.
F. Artikel 114 komt te luiden:
De voordracht voor een krachtens artikel 7, tweede, derde en vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
G. In artikel 116, eerste lid, vervalt de tweede volzin.
In artikel 59, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen vervalt «gegevens over bijdragen in de kosten van kinderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang,».
In artikel 33, tweede lid, onderdeel d, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen vervalt «en bijdrage in de kosten van kinderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang».
Artikel 6 van de Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. degene die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.
Artikel 6 van de Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;.
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
Artikel 6 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. degene die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
Artikel 629 van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
13. Voor de toepassing van lid 2 wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
Artikel 2 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. de werknemer die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
Na artikel 5 van de Wet Fonds economische structuurversterking wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt met betrekking tot het jaar 2007 een percentage van 40,9 toegepast.
2. In afwijking van artikel 2, tweede lid, worden met betrekking tot het jaar 2007 de ontvangsten van Energie Beheer Nederland B.V. onder de ontvangsten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, verstaan.
3. Met betrekking tot het jaar 2007 worden de ontvangsten van het fonds, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, verminderd met € 1 000 000 000.
De op het kalenderjaar 2006 betrekking hebbende verhoging van de afdrachtvermindering onderwijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, alsmede de afdrachtvermindering onderwijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel g, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen worden, in afwijking van artikel 3 van die wet, zoveel mogelijk toegerekend aan de in dat kalenderjaar nog niet verstreken tijdvakken, gerekend vanaf 1 november 2006. Ingeval de toerekening niet volledig kan plaatsvinden aan die nog niet verstreken tijdvakken van dat kalenderjaar is het de inhoudingsplichtige toegestaan het resterende bedrag, met inachtneming van artikel 3 van die wet, door middel van een of, indien nodig, meer correctieberichten, bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964, alsnog toe te rekenen aan een of meer reeds verstreken tijdvakken van dat kalenderjaar.
Met betrekking tot de kalenderjaren 2006 en 2007 kunnen bij ministeriële regeling van Onze Minister van Financiën van artikel 13a en artikel 27 van de Wet op de loonbelasting 1964 en van artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan loon overeenkomstig een door de inhoudingsplichtige bestendig gevolgde gedragslijn aan een of meer verstreken loontijdvakken wordt toegerekend.
1. Voor het tegemoetkomingsjaar 2005 blijft de Wet kinderopvang zoals deze wet luidde op 31 december 2005, van toepassing op de extra tegemoetkoming van het Rijk, bedoeld in de artikelen 94 tot en met 96 van die wet.
2. Voor het berekeningsjaar 2006 blijft de Wet kinderopvang zoals deze wet luidde op 31 december 2006, van toepassing op de extra kinderopvangtoeslag, bedoeld in de artikelen 94 tot en met 96 van die wet.
1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldend beding van een arbeidsovereenkomst, collectieve arbeidsovereenkomst of andere overeenkomst, inhoudende dat de werkgever jegens of ten behoeve van de ouder die als werknemer tegenwoordige arbeid verricht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de Wet kinderopvang verplicht is een bijdrage in de kosten van kinderopvang te verstrekken, blijft buiten toepassing, voor zover die bijdrage overeenkomt of minder bedraagt dan:
a. een zesde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang;
b. in geval de bijdrage mede betrekking heeft op de omstandigheid dat een ouder een partner heeft die van zijn werkgever geen bijdrage in de kosten van kinderopvang ontvangt of een bijdrage die minder bedraagt dan een zesde deel van die kosten: een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang, verminderd met de door de partner ontvangen bijdrage;
c. in geval de bijdrage mede betrekking heeft op de omstandigheid dat een ouder geen partner heeft: een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aldaar bedoeld beding tot verstrekking van kinderopvang.
3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid is artikel 7, tweede lid, van de Wet kinderopvang van overeenkomstige toepassing.
4. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een collectieve arbeidsovereenkomst gelijkgesteld een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan en wordt met werkgever onderscheidenlijk werknemer gelijkgesteld overheidswerkgever onderscheidenlijk overheidswerknemer.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2006 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, herstelt Onze Minister van Financiën dat bij ministeriële regeling.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2007, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A, O, en P, en artikel IV, onderdelen H, I, en J, eerst toepassing vinden nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2007 is toegepast.
2. Het ingevolge artikel I, onderdeel D, ingevoegde artikel 3.78a van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot de belastingplichtige die na 31 december 2006 ondernemer wordt.
3. Het ingevolge artikel V gewijzigde artikel 24 van de Successiewet 1956 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na 1 januari 2007.
4. In afwijking van het eerste lid werken de artikelen I, onderdelen F en G, VI, onderdelen A, C, E en J, en VII terug tot en met 1 januari 2006.
5. In afwijking van het eerste lid werken de artikelen I, onderdeel K, en III terug tot en met 9 mei 2006.
6. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen X, XI, onderdelen A en E, en XII, onderdeel B, in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst.
7. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XI, onderdelen B, C en D, en XII, onderdeel A, in werking met ingang van 1 april 2007.
8. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen I, J en R, in werking op het hetzelfde tijdstip als waarop de artikelen IV en VI van het bij koninklijke boodschap van 25 november 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs), Kamerstukken II 2005/06, 30 387, in werking treden.
Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2007.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige handhaving de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,