Nederlandse spaarders verloren in 2008 de toegang tot hun geld dat ze hadden gestald bij Icesave, de Nederlandse tak van het IJslandse Landsbanki. Spaarders kregen tot 100 duizend euro van hun verloren tegoed terug vanuit de zogenoemde depositogarantie. De Nederlandse banken droegen hier 200 miljoen euro aan bij en de rest van de kosten kwam voor rekening van de Nederlandse overheid. De overheid legde een claim op de failliete boedel van Landsbanki. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2014 kon het kabinet melden dat de laatste openstaande vordering op Landsbanki alleen nog bestond uit een renteclaim ter waarde van 159 miljoen euro.
In 2015 kon het boek Icesave na zeven jaar definitief dicht. Het kabinet heeft vorig jaar een schikking kunnen treffen met het IJslandse depositogarantiestelsel (DGS) over die rente- en uitvoeringskosten. De kern van de schikking is dat het IJslandse DGS een bedrag van omgerekend 48,6 miljoen euro aan Nederland heeft betaald. Ook is een bedrag van 12 miljoen IJslandse kroon, dat op een geblokkeerde rekening stond en eigendom was van de Nederlandse overheid, omgezet naar euro's en overgeboekt naar een rekening buiten IJsland. Deze schikking heeft de Nederlandse staat ongeveer 61 miljoen euro opgeleverd, waarmee het dossier Landsbanki definitief is afgesloten.
Direct na het faillissement van Landsbanki heeft de staat 1.428 miljoen euro uitgekeerd aan Nederlandse spaarders. Uiteindelijk heeft de schatkist in totaal 1.492 miljoen euro teruggekregen. Dat klinkt alsof Nederland geld heeft verdiend aan de zaak Icesave. Dat is niet zo. Als ook de kosten worden meegerekend die de overheid heeft gemaakt om dit bedrag op de financiële markten te lenen, dan heeft de interventie de overheid per saldo geld gekost.