Voorgesteld wordt om met ingang van 1 januari 2020 het tarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aanmerking worden genomen versneld af te bouwen. Voor de volgende grondslagverminderende posten gaat eenzelfde tariefmaatregel gelden:
-
– de ondernemersaftrek, bestaande uit de zelfstandigenaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de meewerkaftrek, de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en de stakingsaftrek;
-
– de MKB-winstvrijstelling, mits het gezamenlijke bedrag van de met de ondernemersaftrek verminderde winst positief is;
-
– de terbeschikkingstellingsvrijstelling, mits het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden positief is;
-
– de persoonsgebonden aftrek, op dit moment3 bestaande uit de uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, de uitgaven voor specifieke zorgkosten, de weekenduitgaven voor gehandicapten, de scholingsuitgaven, de uitgaven voor monumentenpanden, de aftrekbare giften, het restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren en – op grond van overgangsrecht – verliezen op beleggingen in durfkapitaal.
Voor deze posten geldt eenzelfde afbouwtraject als voor de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning vanaf 2020 is voorzien. Het invoeren van een tariefmaatregel voor deze grondslagverminderende posten is een van de maatregelen waarmee de voorgestelde verlagingen van de belasting op inkomen mogelijk worden gemaakt. Het toepassen van de tariefmaatregel op de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling draagt tevens bij aan het verkleinen van de fiscale verschillen tussen de ondernemer en de werknemer. Dit wordt nader uitgelegd in paragraaf 5.9.
De tariefmaatregel is alleen van toepassing op belastingplichtigen die als geen rekening zou worden gehouden met de hiervoor genoemde posten een belastbaar inkomen uit werk en woning hebben of zouden hebben dat wordt belast in de hoogste schijf (in 2020 een inkomen van meer dan € 68.507).
Onder de huidige regeling, die sinds 2014 geldt, is voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning een afbouwtraject van het tarief waartegen deze kosten in aftrek worden gebracht voorzien van 0,5%-punt per jaar in de periode 2014–2042. Het voorstel is om deze afbouw met ingang van 1 januari 2020 te versnellen naar 3%-punt per jaar (2,95%-punt voor 2023). Per 2023 wordt het beoogde aftrektarief van 37,05% bereikt. Dit aftrektarief is vanaf 2023 gelijk aan het gezamenlijke basistarief dat vanaf 2021 van toepassing is binnen het tweeschijvenstelsel. Hetzelfde afbouwtraject gaat ook gelden voor de andere grondslagverminderende posten waar de maatregel op ziet, hetgeen met het oog op de uitvoerbaarheid gewenst is. Het afbouwtraject wordt weergegeven in tabel 2.
Jaar | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 |
---|---|---|---|---|---|---|
Maximaal aftrektarief aftrekbare kosten eigen woning | 49,5% | 49,0% | 46,0% | 43,0% | 40,0% | 37,05% |
Maximaal aftrektarief andere grondslagverminderende posten1 | 51,95% | 51,75% | 46,0% | 43,0% | 40,0% | 37,05% |
Met de invoering van de tariefmaatregel voor de eigen woning per 2014 wordt het fiscale voordeel dat voortvloeit uit het hebben van een eigenwoningschuld verkleind en wordt een stimulans gegeven om de schulden van burgers te verlagen en de financierbaarheid van de Nederlandse hypotheekportefeuille te verbeteren. Hoewel de versnelling van het afbouwtraject, ook als rekening wordt gehouden met de terugsluis en de overige lastenverlichtende maatregelen in dit pakket, in individuele gevallen financiële effecten kan hebben waar betrokkenen bij het aangaan van de verplichtingen geen rekening mee hebben gehouden, acht het kabinet het gewenst om in deze kabinetsperiode een forse impuls te geven aan het hiervoor genoemde doel.
De budgettaire opbrengst van de versnelde afbouw van het aftrektarief voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning wordt volledig ingezet om het percentage van het eigenwoningforfait te verlagen. De verlaging van het (basis)percentage van het eigenwoningforfait voor woningen met een eigenwoningwaarde van meer dan € 75.000 vindt plaats in drie stappen van elk 0,05%-punt in de jaren 2020, 2021 en 2023. De percentages voor woningen met een eigenwoningwaarde van € 75.000 of minder worden in die jaren verhoudingsgewijs verlaagd, op basis van de reeds bestaande factor van respectievelijk 0,4 voor woningen met een eigenwoningwaarde tussen € 12.500 en € 25.000, 0,6 voor woningen met een eigenwoningwaarde tussen € 25.000 en € 50.000 en 0,8 voor woningen met een eigenwoningwaarde tussen € 50.000 en € 75.000. Naar verwachting leidt dit beleid, in combinatie met de endogene ontwikkeling van huur- en woningprijzen, tot de in tabel 3 opgenomen percentages van het eigenwoningforfait. Deze percentages kunnen nog wijzigen als de ontwikkelingen van huur- en woningprijzen afwijken van de ramingen. Het verhoogde percentage van het eigenwoningforfait van 1,15% (2018) van de eigenwoningwaarde dat van toepassing is op woningen die onder de zogenoemde uitzendregeling vallen wordt ook verhoudingsgewijs verlaagd op basis van de daarvoor geldende factor van 10/6.4
2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Tot € 12.500 | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% |
€ 12.500–€ 25.000 | 0,25% | 0,25% | 0,20% | 0,20% | 0,20% | 0,15% |
€ 25.000–€ 50.000 | 0,40% | 0,35% | 0,35% | 0,30% | 0,30% | 0,25% |
€ 50.000–€ 75.000 | 0,55% | 0,50% | 0,45% | 0,40% | 0,40% | 0,35% |
€ 75.000–€ 1.060.0002 | 0,70% | 0,65% | 0,60% | 0,50% | 0,50% | 0,45% |
Meer dan € 1.060.0002 | 2,35% | 2,35% | 2,35% | 2,35% | 2,35% | 2,35% |
De verlaging van het percentage van het eigenwoningforfait is niet van toepassing op de bijtelling privégebruik woning die geldt voor tot het ondernemingsvermogen in de inkomstenbelasting behorende woningen. De tariefmaatregel eigen woning is immers niet van toepassing op deze categorie woningen, waardoor compensatie in de vorm van een lagere bijtelling voor deze woningen vanwege de versnelde afbouw binnen de tariefmaatregel eigen woning niet aan de orde is.
De tariefmaatregel grondslagverminderende posten leidt tot een budgettaire opbrengst van € 0,7 miljard in 2021 en € 0,6 miljard structureel.