In de Wet LB 1964 is een gerichte vrijstelling opgenomen voor vergoedingen en verstrekkingen uit tegenwoordige arbeid die worden gebruikt voor kwalificerende scholing voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid. Als een werknemer binnen de voorwaarden voor de gerichte vrijstelling scholing volgt, dan zijn hierover geen loonheffingen verschuldigd. Op grond van de huidige bepaling in de Wet LB 1964 kan een werkgever voor een ex-werknemer in de regel geen gebruik maken van de gerichte vrijstelling voor scholing. In het regeerakkoord is opgenomen dat de overheid afspraken die werk- en opdrachtgevers en werkenden maken over mogelijkheden voor werknemers om in zichzelf te investeren om productief te kunnen blijven, wil faciliteren. Door de huidige crisis wordt het belang van scholing nog meer benadrukt. Het kabinet stelt daarom voor om de gerichte vrijstelling voor scholing ook te laten gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeien uit vroegere arbeid. De verruiming ziet op vergoedingen en verstrekkingen ten aanzien van het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen en niet op vergoedingen en verstrekkingen voor onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden van de dienstbetrekking. Hiermee vallen vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers van wie afscheid is of wordt genomen ook onder de reikwijdte van de gerichte vrijstelling voor een opleiding of studie, voor zover dat niet al mogelijk is. Dit geldt daarmee onder meer voor vergoedingen van scholingskosten die werkgevers willen geven als onderdeel van een sociaal plan en voor nog niet tijdens de dienstbetrekking opgenomen scholingsbudgetten.
De verruiming van de vrijstelling geldt als werkgevers aan werknemers als onderdeel van bijvoorbeeld een sociaal plan scholingskosten willen vergoeden en de huidige gerichte vrijstelling voor scholing niet toereikend is. De onderhavige wijziging heeft overigens niet tot doel iets te wijzigen ten aanzien van de bestaande mogelijkheden, zoals de mogelijkheid om al eerder tijdens het dienstverband gemaakte transitie- en inzetbaarheidskosten in mindering te brengen op de transitievergoeding. Daarnaast kunnen werknemers die een scholingsbudget hebben en dit ook nog mogen gebruiken nadat het dienstverband is afgelopen – bijvoorbeeld bij werkloosheid, als ze zelfstandige zijn geworden of bij een andere werkgever werken – met dat scholingsbudget vrijgestelde scholing volgen. De voorgestelde wijziging beoogt geen inhoudelijke wijziging van de bestaande gerichte vrijstelling voor scholing. De Belastingdienst zal op dezelfde manier beoordelen of sprake is van een opleiding of studie die wordt gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, als op dit moment gebeurt wanneer sprake is van tegenwoordige arbeid.
Een individueel leerbudget of scholingsbudget wordt in steeds meer sectoren en cao’s afgesproken. De werknemer kan een dergelijk budget naar eigen inzicht, maar binnen de bestaande fiscale grenzen, besteden aan scholing. Een dergelijk individueel leerbudget kan op verschillende manieren worden vormgegeven en al dan niet bij een externe beheerder worden ondergebracht. Volgt de werknemer uiteindelijk geen scholing binnen een bepaalde periode dan komt het op dit moment vaak voor dat het budget in deze situatie vervalt en, indien extern ondergebracht, terugvloeit naar de werkgever. De voorgestelde verruiming van de gerichte vrijstelling is van belang voor dergelijke situaties waarin scholingsbudgetten of leerrekeningen zo zijn vormgegeven dat deelnemers geen onvoorwaardelijk recht hebben op het budget zolang het niet wordt aangewend.
De voorgestelde maatregel maakt onderdeel uit van een omvangrijker voorstel ten aanzien van het verruimen van fiscale mogelijkheden voor private individuele leerrekeningen uit het rapport «Ongekend talent» van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen.19 In de toekomst zou dan ook besloten kunnen worden de rest van dit voorstel uit de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen uit te voeren en voor de gerichte vrijstelling van scholingskosten aan te sluiten bij het scholingsregister STAP-budget20 dat wordt opgesteld in het kader van het zogenoemde STAP-budget. Het STAP-budget is een regeling waarbij personen die een band met de Nederlandse arbeidsmarkt hebben een persoonlijk ontwikkelbudget krijgen waarmee ze een opleiding of cursus kunnen volgen om hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten. De gerichte vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen van scholing die voortvloeien uit vroegere arbeid geldt dan voor zover het scholing betreft die is opgenomen in het scholingsregister STAP-budget. Dit minimaliseert het risico op naheffing bij de ex-werkgever en is eenvoudiger voor de (ex-)werkgever, de beheerders van scholingsbudgetten en de Belastingdienst.
Het kabinet verwacht dat de onderhavige maatregel voor werkgevers en werknemers een stimulans is om ook bij beëindiging van een dienstverband in te zetten op het volgen van scholing. Ten behoeve van monitoring en eventuele evaluatie van de maatregel verruimen gerichte vrijstelling scholingskosten, is behoefte aan meer kennis over de uitgaven van werkgevers aan scholing. In samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal bezien worden hoe deze informatie verzameld kan worden, mede in het licht van de eindnotitie over de kosten en baten van Leven Lang Ontwikkelen21 en het advies dat de SER dit najaar zal uitbrengen over de private investeringen in scholing. Naar aanleiding van de uitkomsten zal bezien worden of en wanneer verder onderzoek naar scholingsuitgaven en de doeltreffendheid en doelmatigheid van de gerichte vrijstelling opportuun is.