Base description which applies to whole site

5.9 Wijzigingen IACK

Co-ouderschapsregeling

Voorgesteld wordt om de co-ouderschapsregeling voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), die momenteel is opgenomen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (URIB 2001), in de wet op te nemen en aan te passen. Met de aanpassing wordt een naar het oordeel van het kabinet onwenselijke uitkomst van het arrest van de HR van 30 september 202241 gecorrigeerd. Door dat arrest kan een belastingplichtige in een co-ouderschapssituatie die slechts 78 dagen in een kalenderjaar zorgt voor een kind in aanmerking komen voor de IACK. Door de voorgestelde aanpassing wordt deze uitkomst gerepareerd waardoor co-ouders, zoals oorspronkelijk beoogd, alleen beiden in aanmerking kunnen komen voor de IACK als zij de zorg voor een kind gedurende het kalenderjaar gelijkelijk hebben verdeeld. Concreet is de eis in het voorstel dat het kind ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Deze aanpassing wordt voorgesteld met ingang van 1 januari 2024.

De IACK is een heffingskorting voor alleenstaanden of minstverdienende partners die arbeid en zorg hebben voor een kind combineren. Een van de voorwaarden voor toekenning van de IACK is de zogenoemde inschrijvingseis. De belastingplichtige moet in een kalenderjaar ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven als een kind dat bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan twaalf jaar. In de URIB 2021 is geregeld dat gedurende de periode van het kalenderjaar waarin het kind van de belastingplichtige tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en het kind op hetzelfde woonadres in de BRP staat ingeschreven als diens andere ouder, voor de toepassing van de inschrijvingseis het kind wordt beschouwd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven. Een kind behoort tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij, in een binnen het kalenderjaar doorgaans repeterend ritme, ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Hierdoor kunnen beide ouders in een gelijkwaardige co-ouderschapsregeling aanspraak maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Van belang is dat de zorg voor het kind tussen de beide ouders gelijkelijk is verdeeld.

De HR heeft in het arrest van 30 september 2022 geoordeeld dat het tegelijkertijd behoren tot beide huishoudens van een kind beoordeeld moest worden binnen een periode van zes maanden en niet binnen een kalenderjaar. Dit leidt ertoe dat als een co-ouder 78 dagen in een kalenderjaar voor een kind zorgt al recht kan bestaan op de IACK. Dit is naar het oordeel van het kabinet niet in lijn met doel en strekking van de IACK en de regeling voor co-ouderschap, namelijk dat voor het recht op de IACK voor beide co-ouders de zorg voor het kind door de co-ouders in gelijke mate in een kalenderjaar moet zijn verdeeld.

Daarom wordt voorgesteld in de wet te regelen wanneer bij co-ouderschap wordt voldaan aan de inschrijvingseis. Voorgesteld wordt dat het kind geacht wordt ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de BRP als het kind gedurende ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft en het kind gedurende het kalenderjaar op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de BRP. De eis van 156 dagen is bedoeld om te bepalen dat de zorg in het kalenderjaar in gelijke mate wordt verdeeld door beide co-ouders. Beoordeeld moet worden of gedurende het kalenderjaar het kind ten minste 156 dagen in het huishouden van elk van beide ouders verblijft. Achtergrond van deze eis is dat 156 dagen een equivalent is van drie dagen per week. Zonder een dergelijke regeling zouden co-ouders alleen beiden in aanmerking kunnen komen voor de IACK als het kind exact zes maanden op het woonadres van beide co-ouders zou zijn ingeschreven. Dit zou tot gevolg hebben dat veel co-ouders geen recht zouden hebben op de IACK omdat een exacte verdeling van zes om zes maanden in de praktijk lastig vorm te geven is, terwijl wel sprake is van een ongeveer gelijke verdeling van de zorg door de co-ouders.

De regeling voor co-ouders in de URIB 2001 kan komen te vervallen aangezien de eis van 156 dagen in de voorgestelde wettekst wordt geregeld. Ter vereenvoudiging vervalt de in de URIB 2001 opgenomen eis dat sprake moet zijn van een doorgaans repeterend ritme. Wel blijft het, net als in de URIB 2001, mogelijk om de eis van 156 dagen naar tijdgelang te herrekenen in het jaar van aanvang of beëindiging van co-ouderschap, bijvoorbeeld het jaar van scheiding. In een dergelijk jaar ontstaat de co-ouderschapsregeling namelijk pas later in het jaar waardoor niet aan de eis van 156 dagen kan worden voldaan. Om in dat geval onredelijke uitkomsten door de 156 dageneis te voorkomen is nu in de URIB 2001 opgenomen dat een tijdsgelange herrekening van de 156 dagen plaatsvindt als het co-ouderschap niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste zes maanden duurt (dat wil zeggen vóór 1 juli tot stand komt of na 1 juli eindigt). Deze tijdsgelange herrekening blijft op grond van de voorgestelde wettekst bestaan.

Vervangen formele inschrijvingseis door een materiële toets

Zoals hierboven toegelicht is een van de voorwaarden voor toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting de zogenoemde (formele) inschrijvingseis. In de praktijk zijn er situaties waarin de belastingplichtige arbeid en zorg voor een kind combineert, maar hij niet gezamenlijk met het kind op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de BRP. Hier kunnen verschillende redenen aan ten grondslag liggen.

In het Besluit heffingskortingen zijn al langere tijd voor twee situaties goedkeuringen opgenomen waarmee de betreffende belastingplichtigen alsnog recht kunnen krijgen op de IACK. Het gaat hier om binnenvaartschippers die geen woonadres hebben in de BRP, omdat een binnenvaartschip zonder vaste ligplaats niet kan kwalificeren als een woonadres. Daarnaast gaat het om belastingplichtigen die samen met hun kind vanwege veiligheidsredenen niet staan ingeschreven op een woonadres maar op een briefadres in de BRP.

Het kabinet constateert echter dat in de praktijk in meer situaties de formele inschrijvingseis kan leiden tot een zeer strikte toepassing van de wet, waarbij het de vraag is of die past bij doel en strekking van de IACK. Een van de voorkomende situaties is de situatie waarbij ouders samen met een kind, veelal tijdelijk, verblijven in een recreatiewoning, maar het adres van de recreatiewoning niet als woonadres kunnen registreren in de BRP. Hierdoor voldoen deze ouders niet aan de formele inschrijvingseis en hebben zij geen recht op de IACK. Dit is naar de mening van het kabinet niet in lijn met doel en strekking van de IACK. Immers er wordt door de ouders wel arbeid en zorg voor een kind gecombineerd.

Om het toekennen van de IACK meer in lijn te brengen met doel en strekking van de IACK wordt voorgesteld om de formele inschrijvingseis met ingang van 1 januari 2025 te vervangen door een materiële toets. In het Belastingplan 2023 is geregeld dat de IACK vanaf 1 januari 2025 wordt uitgefaseerd. Ouders van kinderen die zijn geboren vóór 1 januari 2025 komen op grond van overgangsrecht nog in aanmerking voor de IACK als aan de voorwaarden is voldaan. De voorgestelde wijziging geldt voor de gevallen die onder dit overgangsrecht vallen.

Bij het bepalen of recht bestaat op de IACK moet door de voorgestelde wijziging materieel beoordeeld worden of de belastingplichtige en het kind voor ten minste zes maanden in het kalenderjaar tot hetzelfde huishouden behoren. Hierdoor kan de IACK worden toegekend als een gezamenlijke inschrijving op hetzelfde woonadres ontbreekt, maar wel sprake is van tot hetzelfde huishouden behoren. Daar staat tegenover dat ouders die wel een gezamenlijke inschrijving hebben met een kind, maar niet ten minste zes maanden met dat kind tot hetzelfde huishouden behoren, niet meer voldoen aan de voorwaarden voor de IACK. In die situatie zal die ouder echter ook niet degene zijn die (primair of evenredig) de zorg draagt voor het kind. In het geval van co-ouders geldt – als gevolg van de voorgestelde regeling – dat het kind geacht wordt gedurende zes maanden tot het huishouden van elk van beide ouders te behoren, als het kind gedurende het kalenderjaar voor ten minste 156 dagen in het huishouden van elk van beide ouders verblijft.

Doordat wordt voorgesteld de formele inschrijvingseis te laten vervallen, zouden belastingplichtigen die op één woonadres verblijven, maar die geen fiscale partners van elkaar zijn omdat zij geen gezamenlijke inschrijving hebben in de BRP, onbedoeld beiden IACK kunnen krijgen. Dit is in strijd met doel en strekking van de IACK, die alleen bedoeld is voor de alleenstaande ouder of de minstverdienende partner. Om onbedoelde dubbele toekenning van de IACK te voorkomen wordt voorgesteld te bepalen dat iemand die ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige verblijft maar die door het ontbreken van een gezamenlijke inschrijving op een woonadres in de BRP niet kwalificeert als partner, voor de toekenning van de IACK wordt gelijkgesteld met een partner. Door de gelijkstelling met een partner wordt een kind van een van beide belastingplichtigen voor toekenning van de IACK ook aangemerkt als kind van de andere belastingplichtige.

Vooruitlopend op wetgeving is, in aanvulling op hierboven genoemde goedkeuringen die langere tijd bestaan, bij beleidsbesluit goedgekeurd dat onder voorwaarden de IACK al kan worden toegekend aan belastingplichtigen die voldoen aan de materiele toets maar niet aan de formele inschrijvingseis. Om dubbele toekenning van IACK te voorkomen is een van de voorwaarden dat het kind niet of minder dan zes maanden staat ingeschreven op een woonadres in de BRP bij iemand anders dan de belastingplichtige. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen kunnen deze goedkeuringen komen te vervallen. Ook de belastingplichtigen die nu een geslaagd beroep kunnen doen op een goedkeuring hebben op grond van de voorgestelde materiële toets recht op de IACK als zij eveneens voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op de IACK.

De voorgestelde materiële toets is voor de IACK niet onbekend. In de tot 2011 geldende wetgeving waren de materiële toets en de formele inschrijvingseis twee cumulatieve voorwaarden voor het recht op de IACK. Omwille van de eenvoud voor de uitvoeringspraktijk is de materiële toets met ingang van 2011 afgeschaft. Destijds werd namelijk geconcludeerd dat kinderen tot een leeftijd van 12 jaar vrijwel altijd voldoen aan het criterium «tot het huishouden behoren» indien zij staan ingeschreven op hetzelfde adres als de ouder(s). Alleen in geval van co-ouderschap was voorzien dat dit niet zo was. Zoals aangegeven blijkt nu dat deze aanname voor meer mensen dan alleen co-ouders niet opgaat en dit vindt het kabinet onwenselijk.

Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane

De aanpassing van de co-ouderschapsregeling heeft beperkte uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst. Het herintroduceren van de materiële toets maakt de IACK complexer maar voor de Belastingdienst nog steeds goed uitvoerbaar en doenlijk. De inschrijving op een woonadres in de BRP is namelijk de contra-informatie waarover de Belastingdienst beschikt en is nog steeds een belangrijke aanwijzing dat de inspecteur niet hoeft te twijfelen aan de juistheid van de aangifte als de belastingplichtige aangeeft te voldoen aan de materiële toets. Mocht de gezamenlijke inschrijving ontbreken dan zal de inspecteur de belastingplichtige verzoeken om aannemelijk te maken dat het kind in het kalenderjaar wel gedurende zes maanden tot zijn huishouden behoort of geacht wordt te behoren. De inspecteur zal daarbij ook controleren of een ander dan de belastingplichtige ten aanzien van hetzelfde kind niet ten onrechte de IACK claimt en of er sprake is van co-ouderschap. Dit wordt gedaan om te voorkomen dat onterecht aan beide belastingplichtigen IACK wordt toegekend.

41

HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345.

Licence