Instellingen op afstand van het Rijk spelen een belangrijke rol in het overheidsbeleid, door het vervullen van publieke taken, het uitvoeren van specifiek beleid of het anderszins bevorderen van publieke belangen. De burger merkt dit, want regelmatig krijgt hij met deze instellingen te maken. De prominente rol van instellingen op afstand in het rijksbeleid creëert eigen risico’s: de minister heeft minder zicht en minder invloed op de gang van zaken en heeft vaak minder bevoegdheden om in te grijpen. De langere, en vaak onduidelijk geregelde informatielijnen tussen instelling en minister versterken dit. De collectieve geldstromen via instellingen op afstand hebben een omvang van ongeveer € 120 miljard per jaar.
We zijn nagegaan of de ministers ervoor gezorgd hebben dat zij de verantwoordelijkheid die op hen rust voor de prestaties en effecten van instellingen op afstand kunnen dragen en de Staten-Generaal in staat stellen om de minister hierop te controleren. We hebben hiervoor een rijksbreed onderzoek gedaan naar de verantwoordings- en toezichtrelaties bij 25 instellingen die vallen onder de verantwoordelijkheid van tien ministers.
Niet alle ministeries blijken in staat om de verantwoordelijkheid die op hen rust voor de prestaties en effecten voor de instelling op afstand te dragen. Dat komt onder meer doordat ministeries weliswaar de prestaties die zij verwachten van de onderzochte instellingen redelijk tot goed geoperationaliseerd hebben, maar in de meeste gevallen weinig tot geen aandacht hebben voor de effecten die met deze prestaties worden beoogd. Waar de effecten wel geoperationaliseerd zijn, ontbreken geschikte indicatoren of streefwaarden. Dit maakt het moeilijk voor de instellingen om zich aan de minister te verantwoorden en voor de minister om goed toezicht te houden. Ook bleek dat een toezichtvisie die goed is toegespitst op de instelling vaak ontbrak of niet meer actueel is.
Verder constateerden wij dat de soms zeer nauwe relaties tussen ministeries en instellingen op gespannen voet staan met het uitgangspunt dat uitvoeringstoezicht door het ministerie op deze instellingen onafhankelijk moet zijn. Onduidelijk is soms waar de verantwoordelijkheid van de minister eindigt en die van de instelling begint.
Door bovengenoemde oorzaken is de informatie aan de Staten-Generaal niet altijd zodanig dat deze de minister op zijn verantwoordelijkheid kan controleren.
We hebben drie onvolkomenheden geconstateerd in het toezicht van de ministeries op instellingen op afstand. Het betreft het toezicht van het Ministerie van EL&I op het Centraal Orgaan Voorraadvorming
Aardolieproducten (COVA), het toezicht van het Ministerie van IenM op de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het toezicht van het Ministerie van VWS op het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ). We hebben deze onvolkomenheden nader toegelicht in de rapporten bij de jaarverslagen van de betreffende ministeries en in ons achtergronddocument Verantwoording en toezicht op prestaties en effecten bij instellingen op afstand. 22