Het saldo van inkomsten en uitgaven van de overheid is het afgelopen jaar uitgekomen op een overschot van 0,4 procent van het bbp. De overheidsinkomsten waren dus hoger dan de uitgaven van de overheid. Er resteerde eind 2016 een overschot van 2,9 miljard euro, gemiddeld bijna 8 miljoen euro per dag. Daarmee was 2016 het eerste jaar sinds 2008 waarin de overheid meer geld ontving dan uitgaf, zie ook figuur 2.2.1.
Figuur 2.2.1 Ontwikkeling EMU-saldo (in procenten bbp)
Bron: CBS, bewerking Ministerie van Financiën. Het EMU-saldo 1995 wordt vertekend door een eenmalige uitgave van 41,9 procent van het bbp vanwege de balansverkorting tussen het Rijk en woningcorporaties in dat jaar.
Het EMU-tekort is het tekort van de gehele collectieve sector, dus niet alleen het tekort van het Rijk, maar ook tekorten van sociale fondsen, de rest van de centrale overheid en decentrale overheden. Onder decentrale overheden vallen naast gemeenten, provincies en waterschappen bijvoorbeeld ook samenwerkingsverbanden tussen verschillende decentrale overheden. Figuur 2.2.2 toont de aandelen van de verschillende onderdelen van de collectieve sector in het EMU-saldo.
Het geraamde overschot bij de sociale fondsen van 0,4 procent van het bbp bleek uiteindelijk een overschot van 1,0 procent van het bbp. Die meevaller in combinatie met het lagere tekort bij de centrale overheid – een tekort van 0,7 procent van het bbp in plaats van 1,6 procent van het bbp – heeft ervoor gezorgd voor een overschot in plaats van een EMU-tekort. Decentrale overheden kenden vorig jaar een EMU-saldo van 0,0 procent, een verbetering van 0,3 procentpunt ten opzichte van de begroting.
Figuur 2.2.2 Opbouw van het EMU-saldo 2016 (in procenten bbp)
Bron: CBS, bewerking Ministerie van Financiën
Alle overheidslagen moeten zich inspannen om het EMU-tekort binnen de perken te houden.3 Het kabinet heeft met decentrale overheden voor de gehele kabinetsperiode afspraken gemaakt over hun bijdrage aan de verbetering van de overheidsfinanciën gedurende de kabinetsperiode.4 Decentrale overheden hebben zich bij de start van de kabinetsperiode gebonden aan een maximaal EMU-tekort van 0,4 procent van het bbp in 2016. Met een saldo van 0,0 procent van het bbp hebben ze zich ruim gehouden aan die afspraak.
2016 | ||
---|---|---|
EMU-saldo Miljoenennota 2016 | – 1,5% | |
Noemereffect | 0,0% | |
Belasting- en premie-inkomsten | 1,6% | |
Uitgaven | ||
Rijksbegroting in enge zin | – 0,3% | |
Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid | 0,1% | |
Budgettair Kader Zorg | 0,2% | |
Gasbaten (transactiebasis) | – 0,4% | |
Rentelasten | 0,1% | |
Dividend staatsdeelnemingen | 0,1% | |
EMU-saldo lokale overheden | 0,3% | |
Kas-transverschil EU-afdrachten | 0,4% | |
Overige kas-transverschillen | 0,0% | |
Overige uitgaven | 0,0% | |
EMU-saldo Financieel Jaarverslag Rijk 2016 | 0,4% |
Tabel 2.2.1 duidt het verschil van 1,9 procent van het bbp in het EMU-saldo tussen de Miljoenennota 2016 en het Financieel Jaarverslag over 2016. Een belangrijke oorzaak zijn de hoger uitgevallen inkomsten uit belastingen en premies voor de volks- en werknemersverzekeringen. De uitgaven van de overheid onder het uitgavenkader bleven per saldo en als percentage van het bbp gelijk. De inkomsten uit de gaswinning vielen 0,4 procent van het bbp lager uit dan het kabinet dacht toen het de begroting schreef. Die tegenvaller valt weg tegen het kas-transactieverschil in de EU-afdrachten. Kas-transactieverschillen zijn uitgaven of ontvangsten die meetellen in het EMU-saldo in 2016, maar die de overheid vorig jaar niet daadwerkelijk uit de kas heeft betaald of heeft ontvangen, of andersom.
Daarnaast waren de rentelasten voor de overheid lager dan gedacht en keerden staatsdeelnemingen meer dividend uit aan de overheid dan waarmee rekening was gehouden in de begroting. Onder overige uitgaven – die ook een positief effect hadden op het EMU-saldo – vallen uitgaven die niet onder het uitgavenkader van het Rijk vallen, maar wel het EMU-saldo beïnvloeden. Denk bijvoorbeeld aan de zorgtoeslag.