Aangeboden 17 mei 2006
Gerealiseerde ontvangsten 2005 naar artikel (in € mln)
Gerealiseerde uitgaven 2005 naar artikel (in € mln)
A | ALGEMEEN | 5 |
1 | Voorwoord | 5 |
2 | Dechargeverlening | 7 |
3 | Leeswijzer | 11 |
B | BELEIDSVERSLAG | 14 |
4 | Beleidsprioriteiten | 14 |
5 | Beleidsartikelen | 32 |
6 | Niet-Beleidsartikelen | 122 |
7 | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 134 |
C | JAARREKENING | 138 |
8 | Verantwoordingsstaat SZW | 138 |
9 | Saldibalans met toelichting | 140 |
10 | Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastendiensten | 152 |
11 | Toelichting baten-lastendiensten | 153 |
D | BIJLAGEN | 161 |
12 | Bijlage 1: Toezichtrelaties | 161 |
13 | Bijlage 2: ZBO’s en RWT’s | 164 |
14 | Bijlage 3: Aanbevelingen Algemene Rekenkamer | 170 |
15 | Bijlage 4: Publicatieplicht op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens bij het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | 173 |
E | NIET-VERPLICHTE BIJLAGEN | 174 |
16 | Organogram | 174 |
17 | Lijst van gebruikte afkortingen | 175 |
18 | Trefwoordenregister | 178 |
Met het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het jaar 2005 leg ik mede namens staatssecretaris van Hoof verantwoording af over de behaalde beleidsprestaties in relatie tot de inzet van middelen.
Er is veel op het terrein van de sociale zekerheid, arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en arbeid en zorg tot stand gebracht. In het beleidsverslag wordt hier dieper op ingegaan. Hieronder een overzicht van de belangrijkste beleidsprestaties in 2005.
• WIA: Met de afronding van het wetgevingsproces rond de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) is in 2005 een voorname beleidsprioriteit gerealiseerd. Het Wetsvoorstel is in juni door de Tweede Kamer en november door de Eerste Kamer aanvaard. Hierdoor kon de WIA op 29 december 2005 in werking treden.
• VUT/prepensioen: In 2005 is wetgeving tot stand gebracht op grond waarvan met ingang van 1 januari 2006 de fiscale behandeling van vut- en prepensioenregelingen is gewijzigd. In samenhang daarmee is met ingang van 1 januari 2006 de fiscaal gefacilieerde levensloopregeling geïntroduceerd.
• Kinderopvang: Met de invoering van de Wet Kinderopvang per 1 januari 2005 zijn de mogelijkheden tot het combineren van arbeid en zorg sterk verbeterd. Vanaf 2006 wordt nog eens € 200 miljoen extra voor de Kinderopvang beschikbaar gesteld.
• Jeugdwerkloosheid: Dankzij de inspanningen van gemeenten, CWI, MKB actieteams, werkgevers, jongeren en de Taskforce Jeugdwerkloosheid waren tot en met oktober 2005 ruim 24 000 jongeren op een jeugdbaan geplaatst. Daarmee heeft SZW haar doelstelling voor 2005 gerealiseerd.
• WW:In april 2005 heeft de SER advies uitgebracht over de toekomstbestendigheid van de werkloosheidswet (WW). Hierover is een kabinetsstandpunt opgesteld, waarna op basis daarvan in november 2005 een wetsvoorstel tot wijziging van de WW bij het parlement is ingediend. Dit voorstel is in februari 2006 aanvaard door de Tweede Kamer en begin april 2006 door de Eerste Kamer. De nieuwe WW gaat in per 1 oktober 2006.
• Walvis: Middels de Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging in de Sociale Verzekeringen (Walvis) heeft de vermindering van de administratieve lasten in 2005 vorm gekregen. Eind 2005 waren de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 15% gereduceerd.
• ESF Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is een belangrijk instrument van de EU om op economisch en sociaal gebied meer gelijkheid in kansen voor de burgers van de lidstaten te bevorderen. Het Nederlandse ESF3-programma (periode 2000–2006) was in 2005 zeer succesvol: er werd een recordaantal aanvragen voor ESF3-subsidie ingediend. Op 28 oktober 2005 was de staatssecretaris genoodzaakt het loket voor aanvragen te sluiten vanwege de te verwachten overschrijding van het totale beschikbare ESF3-budget.
• Investeren in vertrouwenIn 2005 hebben kabinet en sociale partners geïnvesteerd in herstel van vertrouwen, waarbij de afspraken uit het Sociaal Akkoord van november 2004 als basis dienden. Als uitvloeisel van het Najaarsoverleg 2005 is op 1 december 2005 de Werktop gehouden. Hierbij hebben het Kabinet en de Sociale Partners afspraken gemaakt aangaande investeren in opleidingen, verhoging van de arbeidsparticipatie en ondernemerschap.
Ook in CAO’s is veel bereikt in 2005: met de laagste stijging van de CAO-lonen in de laatste 20 jaar is in 2005 een stap gezet op weg naar economisch herstel. Daarbij was in 2005 voor het eerst in 10 jaar over de gehele linie sprake van een daling in het beroep op de sociale zekerheid.
Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid decharge te verlenen over het in het jaar 2005 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dit verzoek heeft betrekking op het financieel beheer dat samenhangt met de uitvoering van de departementale begroting.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in de jaarverslagen en jaarrekeningen;
d. de departementale saldibalansen;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2005; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.
b. De slotwet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het jaar 2005 en de slotwet van het Spaarfonds AOW over het jaar 2005; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwetten zijn aangenomen;
c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2005 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.
d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2005 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2005 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2005 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001);
het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het jaarverslag 2005 van SZW bestaat uit vier onderdelen: «Algemeen», «Beleidsverslag», «Jaarrekening» en «Bijlagen».
Het onderdeel «Algemeen» omvat het voorwoord, het verzoek tot dechargeverlening en de leeswijzer.
Het «Beleidsverslag» is opgebouwd uit vier onderdelen:
1. In de paragraaf beleidsprioriteiten wordt van elk van de beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda in de begroting 2005 de stand van zaken weergegeven. Ook van sinds de begroting 2005 nieuw opgekomen beleidsprioriteiten wordt de stand van zaken weergegeven. Met het lezen van deze paragraaf kan worden volstaan als men snel een beeld van de prestaties van SZW in 2005 wil hebben.
2. De beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW zijn behaald. Tevens is hier de financiële toelichting te vinden op opmerkelijke verschillen tussen realisatie en begroting.
3. De niet-beleidsartikelen verantwoorden de financiële afwikkeling van afgesloten regelingen, de apparaatsuitgaven die niet aan de beleidsartikelen zijn toe te rekenen, onvoorziene uitgaven en loon- en prijsbijstellingen.
4. De bedrijfsvoeringsparagraaf bevat de stand van zaken van de bedrijfsvoering van het ministerie van SZW in 2005. Tevens wordt ingegaan op specifieke thema’s uit de bedrijfsvoeringsparagraaf uit de begroting 2005.
De jaarrekening is opgebouwd uit de verantwoordingsstaat van het ministerie van SZW, de samenvattende verantwoordingsstaat van het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), de saldibalans en de bij deze onderdelen behorende financiële toelichtingen.
Tot slot bevat het jaarverslag vier verplichte bijlagen, te weten de bijlagen «Toezichtrelaties», «Zelfstandige bestuursorganen en rechtpersonen met een wettelijke taak», «Aanbevelingen Algemene Rekenkamer» en de bijlage «Publicatieplicht op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens bij het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid».
3.2 Specifieke aandachtspunten
Nieuwe opzet begroting en jaarverslag in verband met VBTB
Ten opzichte van het jaarverslag 2004 hebben belangrijke aanpassingen plaatsgevonden. In 2005 heeft SZW de doelenbegroting geïntroduceerd. Het belangrijkste kenmerk daarvan is dat verschillende instrumenten, die voorheen vanwege gescheiden financieringsstromen verspreid in de begroting stonden, thans in samenhang onder de onderscheiden SZW-beleidsdoelen zijn samengebracht. Zo is er geen onderscheid meer tussen begrotingsgefinancierde beleidsartikelen en premieartikelen. Premiegefinancierde uitgaven zijn thans geïntegreerd in de beleidsartikelen. Tegen deze achtergrond wijkt het SZW-jaarverslag 2005 qua opzet, artikelindeling en presentatie aanzienlijk af van voorgaande jaarverslagen.
Accountantsverklaring, accountantscontrole
De financiële informatie is opgenomen in de jaarrekening en valt onder de reikwijdte van de accountantsverklaring. Dit geldt ook voor de financiële toelichting bij de budgettaire tabellen die in het beleidsverslag staan.
De niet-financiële informatie valt niet onder de reikwijdte van de accountantsverklaring, maar is wel onderdeel van de accountantscontrole (zie hieronder Kwaliteit van niet-financiële informatie).
De premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven vallen evenmin onder de reikwijdte van de accountantsverklaring maar vallen wel onder de accountantscontrole. De ZBO’s leggen verantwoording af over de rechtmatigheid van de premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven. Over de rechtmatigheid van die uitgaven wordt gerapporteerd in bijlage 2 (ZBO’s en RTW’s) van het jaarverslag.
Nieuwe opzet bedrijfsvoeringsparagraaf
Tussen het Ministerie van Financiën en de Algemene Rekenkamer is afgesproken om de Tweede Kamer voor te stellen dat de ministeries voor wie Financiën regelingen uitvoert – voor SZW is dat de kinderopvangregeling – zich met ingang van het verslagjaar 2005 verantwoorden volgens de uitkomsten van IBO-regeldruk en controletoren. Dat betekent dat de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt beperkt tot de onderwerpen die IBO minimaal voorschrijft (rechtmatigheid, financieel beheer, materieel beheer en de kwaliteit van de niet financiële beleidsinformatie), eventueel aangevuld met andere bedrijfsvoeringsonderwerpen.
Belastinguitgaven en ESF-middelen
De programma-uitgaven voor ESF-3 en EQUAL afkomstig van de Europese Commissie lopen buiten begrotingsverband en zijn dus niet in de verantwoordingsstaat terug te vinden. De verantwoording over de besteding van deze middelen en toelichtende informatie over sluiting van het loket eind oktober 2005 is terug te vinden in beleidsartikel 23. Ook in de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op sluiting van het ESF-loket.
Kwaliteit van niet-financiële informatie, waaronder derden informatie
De motie Mastwijk (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 949, nr. 9) verzoekt de departementale auditdiensten om per beleidsartikel een oordeel te geven over de kwaliteit van het proces van totstandkoming van de niet-financiële en derden informatie. De departementale auditdiensten geven dat oordeel op grond van rapportages van het departementale management over de kwaliteit van de totstandkoming van niet financiële informatie in de bedrijfsvoeringsparagraaf.
In de jaarverantwoording worden ook gegevens gepresenteerd over oude jaren. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze gegevens kunnen afwijken van gegevens die in vorige jaarverantwoordingen werden gepresenteerd.
Toedeling apparaatsuitgaven naar de beleidsartikelen
In de ontwerpbegroting 2005 heeft een toedeling van de begrote apparaatsuitgaven naar de beleidsartikelen plaatsgevonden. De realisatiegegevens worden op basis van dezelfde verdeelsleutel als bij de begroting 2005 aan de beleidsartikelen in het jaarverslag toegerekend. De uitgaven aan personeel en materieel in 2001 t/m 2004 zijn toegedeeld op artikel 98 Algemeen. Deze uitgaven kunnen door de nieuwe artikelstructuur niet meer worden toegedeeld aan de (oude) artikelen.
De Rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor om bij de beleidsmatige toelichting op de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» een toelichting te verstrekken op de realisatie van nader geoperationaliseerde doelstellingen aan de hand van prestatiegegevens en andere relevante gegevens. Dit voorschrift is aldus geïnterpreteerd dat bij de paragraaf «beleidsmatige informatie» is gekozen voor een opbouw vanuit de operationele doelstellingen. Bij elk van die operationele doelstellingen worden de bijbehorende prestatieindicatoren, kengetallen en eventueel ingezette instrumenten gepresenteerd en van een toelichting voorzien. Ten opzichte van de jaarverslagen uit voorgaande jaren maakt dit de indeling strakker en inzichtelijker vanuit VBTB-oogmerk.
De Rijksbegrotingvoorschriften schreven tevens voor dat prestatiegegevens bij niet financiële informatie worden verstrekt voor het verslagjaar en, indien zinvol en relevant, voor de jaren t-1 tot en met t-4. Hieraan is, met inachtneming van «zinvol en relevant», gevolg aan gegeven behoudens in die gevallen waarin gegevens over eerdere jaren niet beschikbaar zijn.
Advies omtrent kengetallen van departementale auditdienst
Een aantal kengetallen van artikel 34 (Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW) , die nog wel in de begroting 2005 stonden, komen niet terug in het jaarverslag. De achtergrond hiervan is dat de departementale auditdienst met betrekking tot deze kengetallen tot het oordeel is gekomen dat opname in het jaarverslag niet zinvol is, omdat deze overeenkomen met de gepresenteerde uitgaven in de tabel budgettaire gevolgen van beleid. Bovendien is er sprake van een dubbeling met het spaarfonds AOW.
Redactionele tekens in tabellen
De in dit jaarverslag in de tabellen gebruikte redactionele tekens hebben de volgende betekenis:
– Niet beschikbaar
* Niet van toepassing
Waar in de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» posities leeg zijn gelaten, betekent dit dat er geen verplichtingen of uitgaven zijn geweest respectievelijk voorzien.
Het creëren van randvoorwaarden voor economisch herstel, verhoging van de arbeidsparticipatie, maatwerk in het bieden van mogelijkheden voor het combineren van arbeid en zorg, een goede uitvoering, controle en toezicht op de naleving van sociale zekerheidsregels en vermindering van administratieve lasten vormden dé prioriteiten van de begroting 2005 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. «Werk boven inkomen» is en blijft het motto. Niet alleen omdat een hoge arbeidsparticipatie de enige manier is om een solide en solidair sociaal zekerheidsstelsel in stand te houden. Werk is ook een belangrijke, zo niet de belangrijkste manier om mensen er in sociaal opzicht bij te laten horen en een kans te geven op zelfontplooiing.
Voor economisch herstel was en is een verantwoorde loonontwikkeling een noodzakelijke voorwaarde. Door loonmatiging is Nederland er het afgelopen jaar in geslaagd de verslechtering van de concurrentiepositie tot stilstand te brengen. De cao-lonen zijn in 2005 met 0,8 procent gestegen. Daarmee was de stijging de laagste in de afgelopen 20 jaar.
Voor het beleid gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie was 2005 een belangrijk jaar. Er zijn belangrijke stappen gezet bij de modernisering van de verzorgingsstaat – iedereen die kan werken wordt daartoe ook aangezet – en bij dynamiseren van de arbeidsmarkt. Vorig jaar is, in samenspraak met het parlement en sociale partners, belangrijke wetgeving gerealiseerd respectievelijk voorbereid op het terrein van VUT en prepensioen, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Met de afschaffing van de aftrekbaarheid van premies voor VUT en prepensioen per 1 januari 2006 wordt langer doorwerken gestimuleerd. Na jarenlange discussie hierover wordt met de invoering van de WIA en WGA een belangrijke stap voorwaarts gezet bij het voorkomen van uitval en het stimuleren van werkhervatting. In de nieuwe arbeidsongeschiktheidswetgeving ligt de focus op wat mensen nog wel kunnen doen in plaats van wat zij niet meer kunnen. Ten slotte heeft het kabinet, in overeenstemming met daarover gemaakte afspraken met sociale partners, in het najaar van 2005 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend waarbij de duur van de WW wordt beperkt tot maximaal 3 jaar en 2 maanden en de ontslagpraktijk wordt versoepeld. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de dynamiek op de arbeidsmarkt te vergroten door het bieden van een goede balans tussen inkomensbescherming bij werkloosheid en activering. De bedoeling is dat deze nieuwe wet op 1 oktober 2006 in werking treedt.
Een belangrijke stap in het verbeteren van de mogelijkheden tot het combineren van arbeid en zorg is de invoering van de Wet kinderopvang per 1 januari 2005. In 2005 is besloten om met ingang van 2006 nog eens €200 mln. extra uit te trekken voor kinderopvang. Dit maakt werken meer lonend en vormt een stimulans voor de arbeidsparticipatie. Een tweede belangrijke mijlpaal op dit terrein vormt de invoering van de Levensloopregeling per 1 januari 2006.
Vermindering van administratieve lasten heeft in 2005 een belangrijke impuls gekregen door de wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging in de Sociale Verzekeringen (Walvis) en de gezamenlijke heffing van premies een loonbelasting door de Belastingdienst (SUB).
Tot slot hebben kabinet en sociale partners in de op 1 december 2005 gehouden Werktop een aantal belangrijke afspraken gemaakt op het gebied van investeren in menselijk kapitaal, verhoging van de arbeidsparticipatie en ondernemerschap.
4.1. De economische situatie in 2005
Een haperende economische groei ...
Economisch gezien is 2005 een tussenjaar. Nadat de groei in 2004 uit het dal was geklommen (1,7%), moest de economie in 2005 pas op de plaats maken (0,9%). Bij het opstellen van de begroting was uitgegaan van een groei van 1½%. Een terugval was niet verwacht: een economie die uit laagconjunctuur komt, kenmerkt zich door jaarlijks hogere groeicijfers. Belangrijke redenen voor dit afwijkende conjunctuurpatroon waren de hoge olieprijs, die in augustus een top bereikte van bijna 67 dollar per vat en de achterblijvende consumptie als gevolg van loonmatiging en lastenverzwaringen. Tegelijkertijd zorgde de loonmatiging ervoor dat verslechtering van de concurrentiepositie in 2005 tot staan is gebracht en dat Nederland in 2006 weer meer kan meeprofiteren van het aantrekken van de wereldwijde economische groei. De verslechtering van de afgelopen jaren is echter bij lange na nog niet gecompenseerd, zoals blijkt uit figuur 1.
Figuur 1: Economische groei en arbeidskosten
Arbeidskosten per eenheid produkt in industrie (1998 = 100)
Bron: CBS en CPB
... met verminderde bestedingsmogelijkheden ...
Over de hele linie is de koopkrachtontwikkeling in 2005 negatief. De inflatie is in 2005 uitgekomen op 1,7%, in plaats van de geraamde 1¼%. Dit heeft voor bepaalde groepen geleid tot een verdere bijstelling van de koopkrachtcijfers 2005 met een – ¼%-punt. Hierdoor varieert het totale verschil tussen de raming opgenomen in de begroting 2005 en de realisatie over de hele linie tussen – ¼% en – ¾%-punt.
... nog steeds leunend op de uitvoer ...
De terugval in de groei van de wereldhandel in 2005 betekende een terugval in de uitvoer ten opzichte van 2004. Desalniettemin was de export ook in 2005 de motor van de economische groei. Tegelijkertijd is het positief dat de particuliere consumptie na enkele jaren van stagnatie in 2005 weer is gegroeid. Bij het opstellen van de begroting werd nog rekening gehouden met nulgroei, maar de consumptie steeg in 2005 uiteindelijk met 0,3%. De investeringen zijn daarentegen nauwelijks gegroeid in 2005, terwijl rekening gehouden werd met een kleine plus van ¾%-punt.
... maar de onderliggende ontwikkeling is positief.
Tegelijkertijd is 2005 het jaar van de onderliggende omslag. De werkloosheid is in de loop van het jaar over zijn top heengegaan, de afname van de werkgelegenheid is tot stilstand gebracht (per saldo resulteerde over het hele jaar genomen echter nog een min), de uitkeringsafhankelijkheid is gedaald (in de tweede helft van 2005 is voor het eerst sinds 10 jaar het beroep op de sociale zekerheid over de hele linie gedaald) en het aantal vacatures is fors toegenomen. De wereldwijde economische ontwikkeling trekt aan en het kabinetsbeleid begint zijn vruchten af te werpen, zodat ook ten volle geprofiteerd kan worden van het mondiale herstel.
Figuur 2: Werkloosheid en werkgelegenheid1, 2003–2005
Werkloosheid (x 1000 personen)
Werkgelegenheid (arbeidsvolume, exclusief zelfstandigen, x 1000)
Bron: CBS en CPB
1 Als gevolg van de revisie van de Nationale rekeningen die in de zomer van 2005 is doorgevoerd, heeft de werkgelegenheid (arbeidsvolume van werknemers) een opwaartse bijstelling ondergaan van 105 duizend arbeidsjaren vanaf 2001. De MEV2005 is nog gebaseerd op cijfers van voor de revisie. Daarom is dit beeld vertekend.
In tabel 4.1 zijn voor de meest relevante kerngegevens de prognoses van de begroting (MEV 2005) vergeleken met de uiteindelijke realisatie, conform CEP 2006.
Tabel 4.1: Kerngegevens 2005: verwachting versus realisatie | ||
---|---|---|
MEV 2005 | CEP 2006 | |
Economische groei (% BBP) | 1½ | 0,9 |
Particuliere consumptie (%) | 0 | 0,3 |
Bruto investeringen bedrijven (%) | ¾; | 0,3 |
Goederenuitvoer (%) | 7½ | 6,3 |
Contractloon marktsector (%) | ¾ | 0,8 |
Consumentenprijsindex (%) | 1¼ | 1,7 |
Werkgelegenheid in arbeidsjaren (% mutatie) | 0 | – 0,5 |
Werkloosheid (% van de beroepsbevolking) | 7 | 6,5 |
Werkloosheid (in dzd. personen) | 550 | 483 |
Arbeidsproductiviteit marktsector (mutatie in%) | 2¼ | 2,1 |
EMU-saldo (% BBP) | – 2,6 | – 0,6 |
Bron: CPB
4.2 Hogere arbeidsparticipatie
Een hogere arbeidsparticipatie wordt bewerkstelligd door belemmeringen die arbeidsdeelname in de weg staan zoveel mogelijk weg te nemen. Primair door algemeen beleid (zie beleidsartikel 22), waar nodig met aanvullende maatregelen. Ook moet ervoor gezorgd worden dat het recht op uitkering bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid zoveel mogelijk worden verbonden met de plicht weer aan het werk te gaan.
De vergrijzing vraagt om beleidsaanpassingen. Om hetzelfde voorzieningenniveau te kunnen handhaven is het noodzakelijk dat meer mensen meer werken. Daarom streeft de regering naar een toename van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) tot 40% in 2006. In 2005 is een netto-arbeidsparticipatie van 39,7% gerealiseerd, wat een voortzetting van de in 2004 ingezette stijgende trend in arbeidsparticipatie (39,2%) betekent. Aan deze verdere toename hebben recent ingezette maatregelen bijgedragen:
• premievrijstelling bij in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers;
• aanpassing fiscale behandeling VUT en prepensioen;
• wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid;
• maatregelen voortvloeiend uit «Kabinetsstandpunt stimuleren langer werken ouderen»: het communicatietraject «SeniorPower: Werken met ervaring» van de Regiegroep GrijsWerkt en de «Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid».
Na een periode van verbetering is de laatste jaren de positie op de arbeidsmarkt van etnische minderheden weer verslechterd. Onder etnische minderheden is de werkloosheid gestegen van 10% in 2000 naar 16% in 2005. In diezelfde periode is de werkloosheid onder autochtonen gestegen van 3,8% naar 5,2%. De positie van etnische minderheden heeft zich dus een stuk ongunstiger ontwikkeld.
Onderzoek (van Regioplan) heeft uitgewezen dat algemeen arbeidsmarktbeleid voor sommige groepen onvoldoende werkt. Daarom werden in 2005 voor etnische minderheden aanvullende activiteiten ontwikkeld. Met sociale partners, uitvoeringsorganisaties, VNG, minderhedenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties zijn in het kader van Breed Initiatief Maatschappelijke Binding afspraken gemaakt over gezamenlijke inzet om de positie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt te verbeteren en discriminatie tegen te gaan. De afspraken hebben geleid tot een tiental projecten, die de komende jaren doorlopen. Deze richten zich op bemiddeling naar stages en banen, coaching, empowerment, beeldvorming etc.
De regering heeft in 2005 een aantal maatregelen genomen om de arbeidsmarktpositie voor hoger opgeleide vluchtelingen te verbeteren. Maatregelen zijn genomen om de talenten van hoogopgeleide vluchtelingen in een vroeg stadium te herkennen en erkennen. Daarnaast zijn in 2005 met financiële steun van SZW een projecten ontwikkeld/gestart om de arbeidsparticipatie van vluchtelingen te bevorderen:
• het project «Banenoffensief Vluchtelingen»;
• een project van UAF1 en Verwey-Jonker Instituut om de maatschappelijke participatie van hoog opgeleide vrouwelijke vluchtelingen te stimuleren;
• onderzoek (door Regioplan) naar de arbeidsmarktpositie (om wie gaat het, beroep, opleidingsniveau, etc.) van vluchtelingen in Nederland;
• een voorlichtingscampagne over de mogelijkheden, kansen en belemmeringen van vluchtelingen op de arbeidsmarkt.
• gemeentelijke pilots om ervaring op te doen met de samenloop van inburgering en reïntegratie. Op basis van opgedane ervaringen is voor gemeenten die combinatietrajecten willen ontwikkelen een informatiebrochure opgesteld waarin leerpunten, aanbevelingen en valkuilen verzameld zijn.
• Samen met 30 grote steden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de vrouwen zelf heeft de commissie PaVEM afspraken gemaakt, instrumenten ontwikkeld en financiering gezocht om ervoor te zorgen dat de participatie van allochtone vrouwen een prioritaire positie zou krijgen in hun beleid. Op grond van een motie van de Tweede Kamer is besloten om aan de commissie PaVEM, een vervolg te geven door een «Regiegroep Allochtone vrouwen en arbeid» in te stellen, die sturend kan optreden bij het vertalen van de PaVEM – afspraken naar concrete resultaten.
Binnen de EU is de discussie over een EU-breed arbeidsmigratiebeleid en de overdracht van nationale bevoegdheden in dit verband aan «Brussel» actueel. Tot dat laatste ziet Nederland overigens geen aanleiding.
De tussenevaluatie van het kabinet (voorjaar 2005) van het overgangsregime werknemersverkeer wees uit dat ondanks het overgangsregime het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen voor MOE-werknemers (werknemers uit de Midden- en Oost-Europese EU-lidstaten) was gestegen van 12 540 in 2003 tot 25 728 in 2004. De tuinbouw en de vleesverwerkende industrie zijn voor meer dan 90% verantwoordelijk voor deze groei.
Per 1 december 2005 is het notificatiesysteem voor grensoverschrijdende dienstverlening ingevoerd. Buitenlandse dienstverleners die werken met werknemers voor wie geen vrij werknemersverkeer geldt, kunnen onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van de tewerkstellingsvergunning.
Van grote betekenis voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen is de invoering van de bestuurlijke boete voor illegale tewerkstelling per 1 januari 2005. Het aantal controles van de Arbeidsinspectie op illegale arbeid is daarbij van 6300 in 2004 naar ruim 8 500 in 2005 gegaan. Inspecties hebben vooral plaatsgevonden in de land- en tuinbouw, de bouw, de horeca en de uitzendsector. Bij 24% van de controles wordt een overtreding met betrekking tot illegale tewerkstelling geconstateerd. In 2004 was dit nog bij 19% van de controles.
In 2004 is gestart met modernisering van de Wsw. Met deze modernisering wordt beoogd om de Wsw zo optimaal mogelijk in zo regulier mogelijke omstandigheden beschikbaar te houden voor mensen die daarop zijn aangewezen. In de eerste fase van de modernisering is de Wsw-indicatiestelling overgedragen aan de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (CWI). Deze overdracht is sinds 1 januari 2005 een feit. In de tweede fase zijn voorstellen ontwikkeld gericht op het verder bevorderen van het binnen het kader van de Wsw – werken in een zo regulier mogelijke omgeving, het vergroten van de sturing op de Wsw door gemeenten en het verder versterken van de rechten van de Wsw-geïndiceerde cliënt. De voorstellen zijn in 2005 aan de Tweede Kamer voorgelegd en besproken en worden nu omgezet in een wetswijziging die in 2006 aan het parlement zal worden voorgelegd. Beoogde inwerkingtreding van de gemoderniseerde Wsw is 1 januari 2007.
De stijging van de werkloosheid in de afgelopen jaren heeft vooral jongeren getroffen. Aanvullend beleid was nodig om te voorkomen dat de werkloosheid onder jongeren een langdurig karakter zou krijgen. De regering stelde zich ten doel dat de jeugdwerkloosheid niet meer zou zijn dan het dubbele van de totale werkloosheid. In 2005 kwam de werkloosheid onder jongeren van 15–24 jaar uit 13,1%, iets meer dan het dubbele van de totale werkloosheid (6,5%).
Eén van de maatregelen was de instelling van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Deze Taskforce heeft haar doelstelling voor 2005 (22 500 jongeren extra op een jeugdbaan) gerealiseerd; tot en met oktober 2005 zijn 24 218 jongeren op een jeugdbaan geplaatst. Vooral het samen met CWI georganiseerde Lenteoffensief en de Jongeren Actieweek hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het resultaat: het aantal bemiddelingen lag tijdens het offensief 30% hoger dan in de eerste maanden van 2005.
Uit onderzoek van de Taskforce in 2005 blijkt dat er een «harde kern» van ongeveer 35 000 jongeren bestaat, veelal zonder startkwalificatie, die niet eenvoudig aan het werk komt. Met 2e Kans Beroepsonderwijs zou een gedeelte van deze groep alsnog een diploma kunnen behalen. Met Defensie, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en het O&O Jeugdmodel zijn er mogelijkheden om jongeren een startkwalificatie te laten behalen.
Ook vanuit Operatie jong is aandacht besteed aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid met de nadruk op een preventieve aanpak. Dit door te bevorderen dat de hulpverlening aan jongeren beter op elkaar aansluit.
Oprichting projectdirectie Leren en Werken
In maart is de gezamenlijke projectdirectie Leren en werken van de ministeries SZW en OCW van start gegaan. Een belangrijk doel is dat meer mensen hun werk of het zoeken daarnaar combineren met een scholing die tot kwalificaties leidt. De projectdirectie stimuleert partners (werkgevers, scholingaanbieders, kenniscentra, gemeenten, CWI en UWV) om tot samenwerkingsafspraken te komen om duale trajecten te realiseren, in combinatie met afspraken over Elders Verworven Competenties (EVC)-trajecten en het oprichten van een werkloket. In 2005 zijn acht intentieverklaringen getekend.
4.3 Preventie van uitval en hervorming stelsel arbeidsongeschiktheid
Op 17 juni 2005 heeft de SER het advies Evaluatie Arbowet 1998 vastgesteld. Deze evaluatie staat nadrukkelijk in het teken van de stimulering van zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers. Kernpunten uit het advies zijn dat er een duidelijker scheiding moet komen tussen het publieke en het private domein en dat de (publieke) regelgeving zo concreet mogelijk moet aangeven welk beschermingsniveau van werknemers moet worden bereikt. Daarop is op 8 juli 2005 een reactie op hoofdlijnen aan de Tweede Kamer gezonden. Aanvullend hierop is door de STAR op 13 september 2005 advies gegeven over de «nationale kop». Beoogd wordt om in het eerste kwartaal van 2006 te komen met een wetsvoorstel Herziening Arbowet 1998, en binnen enkele maanden daarna een ontwerpwijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Intentie is inwerkingtreding eind 2006.
In het nieuwe ziekte-en arbeidsongeschiktheidsstelsel ligt de primaire verantwoordelijkheid van de aanpak ziekteverzuim in de eerste twee jaar bij de werkgever en werknemer. Sinds 1 juli 2005 zijn bedrijven met de inwerkingtreding van de Wet maatwerk arbodienstverlening en de bijbehorende lagere regelgeving nog steeds verplicht om zich deskundig te laten ondersteunen bij preventie- en verzuimaanpak, maar zijn er alternatieven voor het contract met een arbodienst. Gepaard aan de inwerkingtreding van de wet is een voorlichtingsplan uitgevoerd om de marktpartijen te informeren. Daarnaast is in het najaar van 2005 gestart met een eerste meting voor tussenevaluatie nog deze kabinetsperiode.
Met de inwerkingtreding van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Wet invoering en financiering wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (IWIA) op 29 december 2005 is hervorming van de arbeidsongeschiktheidsregelingen tot stand gebracht. Het nieuwe stelsel gaat uit van werkhervatting van werknemers die nog tot werk in staat zijn. Voor die werknemers die niet langer tot werken in staat zijn, staat inkomensbescherming voorop. Dit onderscheid heeft vorm gekregen in twee regelingen (de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA).
Met de hervorming is een evenwichtig stelsel van rechten en plichten voor werkgevers en werknemers tot stand gebracht en zijn de verantwoordelijkheden daar gelegd waar ze het best tot hun recht komen en zijn deze verantwoordelijkheden ook verder ingevuld. Ten aanzien van de uitvoering is een stelsel van keuzevrijheid voor de werkgever vormgegeven. De werkgever kan kiezen voor die uitvoerder die in zijn ogen de beste resultaten kan leveren met betrekking tot werkhervatting. Met de inwerkingtreding van de WIA is één van de belangrijke hervormingsvoorstellen va het kabinet gerealiseerd.
Met betrekking tot de duur van het eigenrisicodragen in de WGA is voor het jaar 2006 de bestaande praktijk gecontinueerd; dat betekent dat deze duur voor 2006 vier jaren bedraagt. Voor de zomer van 2006 zal een definitief besluit worden genomen over de duur van het eigenrisicodragen voor de jaren vanaf 2007.
Een beleidsdoelstelling van de WIA is het beperken van de instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten vanaf 2006 tot maximaal 25 000 per jaar.
De instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten zal zorgvuldig worden gemonitord. Medio 2007 zal worden bezien of de doelstelling, gebaseerd op het 12-maands voortschrijdend gemiddelde, is gehaald. Is dat het geval, dan zal Pemba worden afgeschaft en zullen de uitkeringen voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten worden verhoogd naar 75% van het laatstverdiende loon.
Het kabinet wil meer mensen aan het werk. Reïntegratie is daarbij een belangrijk onderdeel. De belangrijkste kabinetsdoelstelling op het terrein van reïntegratie is dat iedere uitkeringsgerechtigde of werkloze die dat niet op eigen kracht kan, ondersteuning krijgt bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk. De bedoeling is dat iedereen, tenzij geïndiceerd voor de WSW, uitzicht heeft om dichter bij de arbeidsmarkt te komen en uiteindelijk een reguliere baan te vinden. Plaatsing van werkzoekenden in reguliere banen vormt de kern en de toetssteen van het reïntegratiebeleid. Het kabinet heeft als beleidsdoelstelling om de uitstroom naar regulier werk vanuit een reïntegratietraject in 2007 met een kwart verhoogd te hebben ten opzichte van 2004. Uit de nulmeting bleek dat in 2004 26 procent van de personen na een reïntegratietraject doorstroomde naar regulier werk. Voorlopige cijfers van de éénmeting laten zien dat tot en met 2005 34% van de trajecten die in 2003 zijn gestart, heeft geresulteerd in regulier werk. Dit is een stijging van 30% ten opzichte van de nulmeting. Hierbij past wel de kanttekening dat ook plaatsingen in reguliere arbeid met behulp van de nieuwe loonkostensubsidies onder de WWB worden meegerekend als uitstroom naar regulier werk.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het reïntegratiebeleid is gelegd bij gemeenten, UWV en werkgevers. Bij het decentraliseren van deze verantwoordelijkheden hoort het creëren van financieel belang dan wel aansturen en bijsturen op resultaat.
De financiële prikkels van de WWB bewerkstelligen een preventief én op uitstroom gericht reïntegratiebeleid door gemeenten. Met het flexibel reïntegratiebudget hebben gemeenten meer mogelijkheden gekregen voor het bieden van maatwerk bij reïntegratie. De positieve resultaten die gemeenten boeken bij de sluitende aanpak van bijstandsgerechtigden en de stabilisatie (tegen de economische verwachting in) van het volume WWB-uitkeringen moeten worden gezien tegen de achtergrond van de verantwoordelijkheid die gemeenten met de introductie van de WWB hebben gekregen. De reïntegratieverordeningen die gemeenten opstellen en de gesprekken met gemeenten, onder meer in het kader van de Agenda voor de Toekomst, bevestigen dat gemeenten hun reïntegratiebeleid actief en pro-actief invullen. Zo is de sluitendheid van de aanpak van volwassen bijstandsgerechtigden gestegen van 57% in 2004 naar 64% in 2005 en van bijstandsgerechtigde jongeren van 46% naar 63%. De sluitende aanpak van WW-ers is in 2005 gestabiliseerd, die van arbeidsongeschikten is gestegen van 80% in 2004 naar 99% in 2005.
Het UWV wordt beoordeeld op resultaat door kwantitatieve prestatieafspraken op het terrein van reïntegratie. Naast afspraken omtrent sluitende aanpak, zijn dat ook afspraken over het snel starten van reïntegratietrajecten. In 2005 is hieraan door UWV de nodige aandacht besteed om de prestaties verder te verbeteren. De realisatie snelle start WW was in 2004 slechts 25%. Door het verbeteren van werkprocessen (o.a. de invoering van de reïntegratiecoach) is de prestatie in 2005 al verbeterd tot 42%.
Het jaar 2005 stond in het teken van het zelfstandig ondernemerschap. Een inventarisatie van knelpunten heeft geleid tot een aantal wijzigingsvoorstellen in de WW die het starten als zelfstandig ondernemer vergemakkelijken. Zo wordt de mogelijkheid gecreëerd om voor een periode van 6 maanden met behoud van uitkering te starten als zelfstandig ondernemer. Eventuele inkomsten in deze 6 maanden worden voor 70% verrekend met de uitkering. Voorts wordt de termijn waarbinnen een startende zelfstandige kan terugvallen op de WW gekoppeld aan de duur van het WW-recht. Met name voor oudere WW-gerechtigden zal dit een verlenging van deze termijn inhouden. Naar verwachting zullen deze wijzigingen van de WW per 1 juli 2006 inwerking treden.
Ook is in 2005 de herbeoordeling van arbeidsongeschikten door UWV op gang gekomen. In 2005 hebben er 117 000 herbeoordelingen plaatsgevonden (waarvan 87 000 de WAO betroffen). Deze herbeoordelingen leiden in 38,5% van de gevallen tot een verlaging of beëindiging van de uitkering (WAO: 47%). UWV biedt al deze mensen ondersteuning bij reïntegratie. De afspraken hierover worden vastgelegd in de reïntegratievisie. De groep valt uiteen in drie groepen:
• Ca. 1/3 van de herbeoordeelden werkt al op het moment van de herbeoordeling. Een deel van deze groep benut op dat moment ook al nagenoeg de resterende verdiencapaciteit. De rest zal in samenspraak met de werkgever streven naar uitbreiding van het lopende dienstverband.
• Ca. 10 800 herbeoordeelden maakt gebruik van een reïntegratietraject (regulier ingekocht of IRO).
• Ca. 9 000 herbeoordeelden maakt (nog) geen gebruik van reïntegratie-ondersteuning door UWV. Zij gaan in bezwaar of beroep, zij zoeken zelf of zij stellen zich niet meer beschikbaar voor de arbeidsmarkt.
Tijdens de werktop op 1 december 2005 heeft het kabinet met sociale partners nogmaals expliciet een aantal afspraken gemaakt over de reïntegratie van herbeoordeelden. Sociale partners hebben de afspraak bevestigd dat zij in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de reïntegratie van de groep herbeoordeelden die al een dienstverband heeft tijdens de herbeoordeling. Ook hebben zij toegezegd het instrument proefplaatsing breder onder de aandacht te brengen van werkgevers en werknemers.
Nogmaals is afgesproken dat alle herbeoordeelden die niet aansluitend op de herbeoordeling werk vinden, recht hebben op een reïntegratietraject.
Om de reïntegratie van herbeoordeelden maximaal kans van slagen te geven zullen sociale partners en kabinet samen de knelpunten in het reïntegratieproces inventariseren en deze zo mogelijk wegnemen. Ook zullen goede voorbeelden bij reïntegratie worden geïnventariseerd en breder verspreid. Een belangrijke rol hierbij heeft de afgesproken beeldvormingcampagne. Deze campagne is gericht op het verbeteren van de beeldvorming over gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. Deze campagne is een vervolg en intensivering van reeds bestaande voorlichtingsactiviteiten van bijvoorbeeld UWV en de Commissie het Werkend Perspectief.
4.5 Inspelen op individuele wensen en behoeften
De wet ter introductie van een recht op langdurend zorgverlof voor werknemers die hulp bieden aan hun levensbedreigend zieke partner, kind en ouder is per 1 juni 2005 in werking getreden. Dit is vijf maanden na de in de begroting 2005 genoemde datum. Oorzaak van deze vertraging was onder meer, dat de Tweede Kamer alvorens het wetsvoorstel te willen behandelen meer inzicht wenste in de relatie tussen de nieuwe levensloopregeling en het recht op langdurend zorgverlof.
In 2005 is het wetgevingstraject voor de levensloopregeling afgerond, inclusief de uitvoeringsregeling. In het najaar is een brede voorlichtingscampagne gevoerd over de levensloopregeling. Onderdeel hiervan was een «levensloopwijzer»: een rekentool waarmee werknemers kunnen uitrekenen met welke inleg welke periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof gefinancierd kan worden.
De Wet kinderopvang is op 1 januari 2005 ingevoerd. De wet regelt de financiering en kwaliteit van kinderopvang. De toegankelijkheid van kinderopvang voor ouders is met de wet verbeterd. Ouders staan als marktpartij centraal, zij sluiten zelf een overeenkomst met een kindercentrum en kiezen de kinderopvang die zij wensen. De bedoeling is dat werkgevers (gezamenlijk) een derde deel van de kosten vergoeden. Ouders die arbeid en zorg combineren of tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wet kinderopvang kunnen een inkomensafhankelijke bijdrage van de overheid krijgen in de kosten van formele kinderopvang.
Ontwikkelingen die in gang zijn gezet door middel van projecten Dagindeling vergemakkelijken op vele terreinen een goede combinatie van arbeid en zorg. Voorbeelden zijn dagarrangementen voor 0–12 jarigen, arrangementen gericht op flexibele werktijden, thuiswerken en ondersteunende diensten voor mantelzorgers. Resultaten van projecten Dagindeling zijn verspreid en geïmplementeerd.
Om de implementatie van de resultaten van de projecten dagarrangementen verder vorm te geven is in 2005 gestart met de voorbereidingen voor het programma Dagarrangementen en Combinatiefuncties. Dit programma wordt begin 2006 voor projecten opengesteld. Met het programma wordt ingezet op een verdubbeling van 500 naar 1200 samenwerkingsprojecten(brede scholen) in 2010 met gemeenten en organisaties rondom de lokale sociale infrastructuur en het creëren van 1000 combinatiefuncties in onderwijs, opvang, welzijn en sport. Het bereiken van «Samenhang in voorzieningen voor 0- tot 12-jarigen» staat als een van de thema’s op de Jeugdagenda van Operatie Jong.
Eind december is het wetsvoorstel «Regels betreffende pensioenen» (Pensioenwet) ingediend bij de Tweede Kamer. Werknemers en gepensioneerden krijgen meer zekerheid over de (toekomstige) uitbetaling van hun pensioen. Daarvoor worden er eisen gesteld aan de omvang van het eigen vermogen van de pensioenfondsen. Ook krijgen pensioendeelnemers een wettelijk recht op goede voorlichting over hun pensioen. Verder mogen bedrijfspensioenregelingen geen toetredingsleeftijd hanteren van hoger dan 21 jaar (nu bouwen in een aantal bedrijfspensioenregelingen werknemers pas vanaf hun 25ste jaar pensioen op). Het kabinet streeft ernaar de nieuwe wet uiterlijk per 1 januari 2007 in te voeren.
In mei 2005 diende de Nederlandse regering het wetsvoorstel «Implementatie richtlijn pensioeninstellingen» in. Doel van de Europese richtlijn van 23 september 2003 is een eerste stap te zetten naar een Europese markt voor bedrijfspensioenvoorzieningen. Nadere regels worden gesteld aan het onderbrengen van pensioentoezeggingen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie en het uitvoering geven aan een buitenlandse pensioenregeling door een Nederlandse pensioeninstelling. De pensioeninstelling moet aan een pensioenregeling uitvoering geven overeenkomstig het sociale en arbeidsrecht uit de lidstaat waarin de pensioentoezegging is gedaan. De invoeringsdatum van 23 september 2005 is niet gehaald.
4.6 Uitvoering, controle en toezicht
In 2005 is over de prestaties van de SUWI-ZBO’s verslag gelegd via kwartaalrapportages. Deze rapportages zijn met het oordeel van de bewindslieden van SZW reeds in de loop van 2005 aan de Tweede Kamer gezonden. Het definiteve oordeel over de kwaliteit van de uitvoering in 2005 wordt gegeven bij de aanbieding van de jaarverslagen van de SUWI-ZBO’s aan de Tweede Kamer. Dit zal medio mei gebeuren.
In 2006 wordt de SUWI-evaluatie uitgevoerd. Met de SUWI-evaluatie wordt bezien in hoeverre het SUWI-stelsel daadwerkelijk vorm en inhoud heeft gekregen en wat de prestaties binnen het SUWI-stelsel zijn. De SUWI-evaluatie zal met het oordeel van de bewindslieden aan de beide Kamers worden aangeboden.
Met de invoering van SUWI in 2002 is een belangrijk veranderproces in gang gezet. Met name UWV en CWI hebben veel geïnvesteerd en programma’s opgezet die de kwaliteit van de dienstverlening op een hoger plan moeten brengen, dan wel veranderingen in de dienstverlening vorm moeten geven. Voor UWV is in 2005 besloten de prioriteit te leggen bij de voortgang van going concern en de invoering van het beleidsprogramma (bijvoorbeeld de WIA). Dit betekent voor het transformatieproces dat projecten deels getemporiseerd zijn. In 2005 heeft UWV in diverse aanbestedingsrondes voor doelgroepen zoals jong- en auditief/visueel gehandicapten en uitkeringsgerechtigden van allochtone afkomst reïntegratietrajecten aanbesteed.
De voortgang van CWI bij de nog lopende transformatieprojecten in 2005 was grotendeels conform plan. Een enkel project heeft vertraging opgelopen maar dit heeft geen grote gevolgen voor de dienstverlening, waarmee in 2005, aldus CWI, de transformatie kan worden afgerond.
Voor het realiseren van de doelstelling «Werk boven uitkering» heeft CWI de dienstverlening ingericht op het voorkomen van instroom en het bevorderen van uitstroom in het eerste halfjaar dat de klant van een uitkering afhankelijk is.
In 2005 hebben de ketenpartners stappen vooruit gezet met de ketensamenwerking. De gezamenlijke partners hebben het ketenprogramma 2005 opgesteld. Ook is de structuur van het Algemeen Keten Overleg (AKO) gewijzigd. Op regionaal niveau experimenteren de ketenpartners met verschillende vormen van samenwerking (onder meer via zogenaamde toonkamers). De ontwikkeling van bedrijfsverzamelgebouwen heeft zich in 2005 voort gezet. De keteninitiatieven worden gevolgd en beschreven door de zogenaamde monitorgroep.
Uiteindelijk draait het in de dienstverlening van de uitvoeringsorganisaties om de klant. Daarom voeren de uitvoeringsorganisaties om de twee jaar klanttevredenheidsonderzoek uit.
UWV voerde in 2005 het tweejaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek uit. Eind 2005 is het veldwerk verricht. De uitkomsten worden momenteel verwerkt en geanalyseerd. De resultaten zullen via het tweede kwartaalverslag UWV in 2006 beschikbaar komen. Naast het tweejaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek heeft UWV de Klantgerichtheidsmonitor ontwikkeld. De monitor wordt elk kwartaal uitgevoerd. De monitor onderzoekt op aspecten van klantgerichtheid, persoonlijke aandacht, snelheid, kwaliteit van de reactie en kwaliteit van de bereikbaarheid/toegankelijkheid. Het belangrijkste resultaat van de 0-meting in 2005 is dat 63% van de klanten (zeer) tevreden is over de dienstverlening.
CWI heeft in 2005 een klantonderzoek gehouden onder bezoekers van de CWI-vestigingen. De bezoekers zijn meer tevreden dan in 2003 op onder andere het onderdeel van het nakomen van afspraken door CWI. Uit het onderzoek blijkt verder dat vooral klanten met een vast contactpersoon meer tevreden zijn.
In 2006 houdt de SVB opnieuw het tweejaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek.
Bevordering van het arbeidsaanbod vormt een centraal onderdeel van het kabinetsbeleid. De armoedeval is één van de factoren die daarbij een belemmering vormt, en bestrijding van de armoedeval is daarom een belangrijke component van het arbeidsmarktbeleid.
Bij de bestrijding van de armoedeval moet het kabinet constant een afweging maken tussen de gewenste bestrijding van de armoedeval, het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling en het streven naar gezonde overheidsfinanciën.
Naast de aandacht voor de werkloosheidsval (de beperkte inkomstenstijging bij overgang van uitkering naar werk) heeft het kabinet zich gericht op verlaging van de marginale druk voor de middeninkomens. In termen van arbeidsaanbod en het verbeteren van financiële stimulansen valt veel winst te behalen bij de middeninkomens. Deze groep is de afgelopen jaren veelal de betaler geweest van de solidariteit met de laagste inkomens. Vooral de marginale druk voor gezinnen met kinderen kan sterk oplopen.
Daarom heeft het kabinet in 2005 maatregelen voorbereid om per 1 januari 2006 de lastendruk voor gezinnen met kinderen te verlagen. Hierbij kan gedacht worden aan de verhoging van de bijdrage van de overheid aan kinderopvang, verhoging van de arbeidskorting, de verschillende fiscale kinderkortingen worden geïntegreerd en gestroomlijnd om grote inkomensvallen bij het overschrijden van een bepaalde inkomensgrens te voorkomen, verhoging van de aanvullende combinatiekorting, het vervallen van de OZB-gebruikersheffing en het afschaffen van het lesgeld voor 16- en 17-jarigen (deze maatregel is in 2005 doorgevoerd).
Naast de hierboven genoemde meer financiële prikkels heeft het kabinet ook maatregelen genomen om inkomensafhankelijke regelingen eenvoudiger en transparanter te maken. Zo zorgt de AWIR ervoor dat vanaf januari 2006 alleen de Belastingdienst Toeslagen verantwoordelijk is voor de uitvoering van de huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag. Met ingang van 2006 zal de aanspraak voor huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag gebaseerd zijn op het actuele inkomen. De voordelen vanuit armoedevalperspectief liggen vooral op het vlak van de transparantie en het beter in beeld komen van de armoedevalproblematiek.
4.8 Reductie administratieve lasten
Het realiseren van de kabinetsdoelstelling van 25% administratieve lastenverlichting (AL) in deze kabinetsperiode voor zowel bedrijven als burgers is op de beleidsterreinen van het ministerie van SZW in 2005 concreet in zicht gekomen. De plannen voor administratieve lastenverlichting voor bedrijven tellen bij SZW inmiddels op tot € 684 miljoen. Dit komt neer op een vermindering van bijna 27%. Daarvan is eind 2005 € 388 miljoen, ofwel 15,3%-punt gerealiseerd.
Begin 2005 zijn ook de administratieve lasten voor burgers in kaart gebracht. Deze bedroegen aan het begin van de kabinetsperiode circa 15 miljoen uur en ruim € 6 miljoen aan out-of-pocket kosten. Eind 2005 is aan een extern bureau de opdracht verstrekt om ook de administratieve lasten van de Wet Kinderopvang in kaart te brengen, die per 2005 in werking is getreden. In het burgertraject tellen bij SZW de reductieplannen inmiddels op tot 32% vermindering in tijdsbesteding (uitgedrukt in uren) en 37% in out of pocket kosten (uitgedrukt in euro). 17% van de vermindering in tijdsbesteding en 11% vermindering in out of pocket kosten worden veroorzaakt door volume-effecten (minder instroom in uitkeringen en daardoor minder administratieve lasten).
In deze alinea worden de in 2005 behaalde resultaten op de vijf beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda in tabelvorm weergegeven. De behaalde resultaten worden daarbij afgezet tegen de voorgenomen maatregelen uit de beleidsagenda.
Tabel 4.2 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit WAO | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2005 |
Wet VLZ | De wet is op 1 januari 2004 in werking getreden. |
Beperking van aanvullingen op de verplichte loondoorbetaling in het tweede ziektejaar (wet Baltz) | Sociale partners zijn overeengekomen dat de loondoorbetaling in de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid in totaal niet meer bedragen dan 170% van het laatst verdiende loon. Het kabinet heeft daarom besloten de Wet Baltz niet in te dienen. |
Wetsvoorstel Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) | De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel in juni 2005 aanvaard. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel in november 2005 aanvaard. De uit het wetsvoorstel voortvloeiende lagere regelgeving (algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen) zijn in december 2005 gepubliceerd. |
Arboconvenanten, arbeidsveiligheid | In 2005 zijn 7 nieuwe convenanten afgesloten. In totaal zijn tot en met 2005 69 convenanten afgesloten. 21 veiligheidsverbetertrajecten zijn gestart. |
Versterking marktwerking en vraagsturing op terrein van arbeidsomstandigheden, verruiming en herordening van arbodienstverlening in 2005 en evaluatie Wet verbetering Poortwachter uiterlijk april 2006. | De Raad van State is om advies gevraagd ten aanzien van het voorstel om de overheid verantwoordelijk te laten zijn voor de doelvoorschriften en de markt (werkgevers en werknemers) voor de invulling daarvan. |
Tabel 4.3 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit reïntegratie | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2005 |
Invoeren WWB per 1 januari 2004 | Voor 2005 bedroeg het geraamde effect van de WWB op de bijstandsuitgaven door gemeenten € 50 miljoen (cumulatief € 200 miljoen). Op basis van voorlopige uitvoeringgegevens 2005 is becijferd dat gemeenten circa € 250 miljoen (definitieve cijfers bekend in april 2006) minder bijstandsuitgaven hebben dan er door het rijk aan budget beschikbaar was gesteld. In totaal hebben gemeenten sinds de invoering van de gedeeltelijke budgettering in 2001 € 820–830 miljoen overgehouden (zie antwoorden op vragen begroting 2006 van 9 december 2005). Evaluatie WWB volgt in 2007. |
Invoeren werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) per 1 januari 2006, als onderdeel van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling (onder andere werken beter belonen dan niet-werken en meer werken betere belonen dan minder werken) | Per 29 december 2005 is de wet WIA in werking getreden. In de WIA staat activering van gedeeltelijk arbeidsgeschikten voorop. Bij invoeringswet WIA is de Wet REA ingetrokken en is het reïntegratie-instrumentarium voor werknemers, werkgevers en UWV in de materiewet opgenomen. De uitkeringsstructuur stimuleert meer dan voorheen het geval was de werknemer zo spoedig mogelijk werk te hervatten bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. |
Sturing op resultaat via prestatie-afspraken met UWV over reïntegratieWW-ers en arbeidsgehandicapten. | De volgende resultaten zijn door UWV behaald: Sluitende aanpak WW 88% (norm 95%)Sluitende aanpak AG 99% (norm 90%)Plaatsingsresultaat WW 32%Plaatsingsresultaat AG 29%Aantal plaatsingen 29 219 (norm 25 000)Snelle start WW 42%Snelle start AG 85% |
Tabel 4.4 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit Arbeidsparticipatie | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat in 2005 |
Wijziging fiscale behandeling VUT en prepensioen vanaf 2006 met toepassing van een overgangsregeling | Met ingang van 1 januari 2006 is de fiscale behandeling van vut- en prepensioenregelingen gewijzigd. In samenhang daarmee is per 1 januari 2006 de fiscale gefacilieerde levensloopregeling geïntroduceerd. In het kader van overgangsrecht blijft onder andere de fiscale faciliëring van vut- en prepensioenregelingen in stand voor werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn. |
Gefaseerde herinvoering van de sollicitatieplicht voor werklozen ouder dan 57,5 jaar. | Per 1 januari 2004 is de sollicitatieplicht voor werknemers ouder dan 57,5 jaar ingevoerd.Per 1 juli 2005 zijn werknemers die op 31 december 2003 57,5 jaar of ouder zijn, vrijgesteld van de sollicitatieplicht als zij gedurende drie maanden minimaal 20 uur per week vrijwilligerswerk en/of mantelzorgtaken verrichten. |
Invoering Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid. | De wet is op 1 mei 2004 in werking getreden. De Commissie Gelijke Behandeling heeft in 2005 91 oordelen over onderscheid op grond van leeftijd gegeven. |
Diverse maatregelen die voortvloeien uit «Kabinetsstandpunt stimuleren langer werken ouderen», waaronder meerjarige voorlichtingscampagne ter bestrijding van vooroordelen over oudere werknemers en ter stimulering van langer doorwerken. | Het communicatietraject van de Regiegroep GrijsWerkt is in het eerste jaar 2005 vooral gericht op werkgevers en intermediairs. GrijsWerkt geeft voorlichting over alle maatregelen die werkgevers kunnen nemen om ouderen langer productief aan het werkt te houden.De «Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid» is per 1 december 2004 in werking getreden en loopt tot eind 2007.Het Expertisecentrum LEEFtijd heeft in de periode maart 2004–maart 2005 het project «Leeftijd en arbeid: naar een duurzame inzet van alle leeftijden» uitgevoerd met subsidie van het Ministerie van SZW. Met dit project is een belangrijke bijdrage aan de implementatie van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid geleverd. |
Verhoging van de leeftijdsgrens van IOAW van 50 naar 55 jaar per 1 januari 2005. | Naar aanleiding van de bij de Algemene Politieke Beschouwingen ingediende motie Verhagen c.s. heeft het kabinet afgezien om de leeftijdsgrens in de IOAW te verhogen van 50 jaar naar 55 jaar. Naar aanleiding van vorenbedoelde motie zou in 2005 in de IOAW een aparte vermogenstoets, met uitzondering van het eigen huis worden geïntroduceerd voor de categorie werkloze werknemers die werkloos zijn geworden tussen 50 jaar en 55 jaar1. Daartoe is in maart 2005 het betreffende wetsvoorstel2 ingediend.Naar aanleiding van het advies van de SER over de toekomstbestendigheid van de WW heeft het kabinet echter besloten dit wetsvoorstel aan te houden tot na de evaluatie in 2010 van de door de SER voorgestelde Inkomensvoorziening voor oudere werklozen3. |
1 TK 2004/05, 29 800, nr. 29.
2 TK 2004/05, 30 048, nrs. 2–3.
3 TK 2004/05, 30109, nr. 1.
Tabel 4.5 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit Arbeid en Zorg | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2005 |
Invoering Wet Kinderopvang per 1 januari 2005. | Ingevoerd conform planning |
Invoering levensloopregeling op 1 januari 2006. | Ingevoerd per 1 januari 2006 |
Invoering Wet langdurend zorgverlof op 1 januari 2005 | Ingevoerd per 1 juni 2005 |
Implementatie resultaten stimuleringsregeling Dagindeling. | Programma Dagarrangementen & Combinatiefuncties, «Samenhang in voorzieningen voor 0–12 jarigen op Jeugdagenda, |
Tabel 4.6 Realisatie maatregelen beleidsprioriteit Verminderen administratieve lasten | |
---|---|
Maatregel | Bereikte resultaat 2005 |
Uitvoering actiepunten uit Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving (onder andere Walvis, heffing premies en loonbelasting door Belastingdienst (SUB)). | De administratieve lasten voor het bedrijfsleven waren eind 2005 verminderd met € 388 miljoen (ruim 15%).De ontwikkelde reductievoorstellen voor deze kabinetsperiode tellen op tot bijna 27%. |
Vereenvoudiging risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E); verbetering van informatievoorziening over arboverplichtingen en vereenvoudiging aanbestedingsregels voor reïntegratiebedrijven. | Opnieuw een toename van het aantal branche-RI&E. |
4.10 Budgettaire consequenties
In tabel 4.7 is aangeven welk budgettair beslag de beleidsmaatregelen op het beleidsterrein van SZW met zich mee brengen.
Tabel 4.7: Budgettaire en financiële consequenties beleidsprioriteiten 2005 | ||||
---|---|---|---|---|
Beleidsprioriteiten jaar 2005 | Art.nr. | Financiering | Ontwerpbegroting 2005 | Realisatie 2005/Actualisatie |
A Prioriteiten/Financieel kader | ||||
1 WAO | ||||
Besparing a.g.v. stelselherziening op uitkeringslasten en uitvoeringskosten ten opzichte van ongewijzigd beleid | 31 | Premie | Besparing van € 700 mln in 2007. | Besparing van € 680 mln in 2007. |
2 Reïntegratie | ||||
Vrij besteedbaar reïntegratiebudget gemeenten | 23 | Begroting | Flexibel reïntegratiebudget van € 1,6 miljard. | Realisatie van € 1,6 miljard. |
3 Arbeidsparticipatie | ||||
Besparing VUT en prepensioen | Fiscaal | Extra opbrengst IB/LB van € 680 mln in 2006 en € 990 mln in 2007. | Raming opbrengst IB/LB bijgesteld tot € 795 mln in 2006 en € 1 080 mln in 2007. | |
Besparing op WW-lasten agv herinvoering sollicitatieplicht van 57,5 plussers in de WW | 30 | Premie | Besparing van € 120 mln structureel | Besparing van € 94 mln in 2011 |
Afschaffen vervolguitkering WW | 30 | Premie | Besparing van € 500 mln structureel | Besparing van € 300 mln in 2011 |
Stimulering langer werken ouderen | 22 | € 6,9 mln (2005)€ 9,1 mln (2006 en 2007) | € 4,1 mln uitgegeven aan subsidies stimulering leeftijdsbewust beleid. | |
Verhoging leeftijdgrens IOAW | 30 | Begroting | Besparing van € 12 mln (2005) en van € 48 mln (2009) | Naar aanleiding van de motie Verhagen c.s. heeft het kabinet afgezien om de leeftijdsgrens in de IOAW te verhogen. |
4 Arbeid en zorg | ||||
Intensivering overheidsbijdrage nieuw stelsel kinderopvang | 25 | Begroting | Extra bijdrage vanaf 2005 | In 2005 is besloten om met ingang van 2006 € 200 miljoen extra uit te trekken voor kinderopvang. |
Intensivering levensloopregeling | 25 | Begroting | € 180 mln (2006) en € 220 mln (2007) | Intensivering van € 635 mln in 2006 en € 730 mln in 2007. |
5 Vermindering administratieve lasten | ||||
Terugbrengen administratieve lasten inclusief Walvis en SUB (van € 2 533 mln in 2002 tot maximaal € 2 052 mln in 2007) | divers | Besparing van € 481 mln in 2007 | Plannen voor administratieve lastenverlichting tellen op tot € 684 mln in 2007. |
BELEIDSARTIKEL 21 INKOMENSBELEID
SZW streeft naar een inkomensontwikkeling die én evenwichtig en activerend is.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling.
2. In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval).
21.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 21.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | – | – | – | – | 714 | 762 | – 48 |
Uitgaven | 714 | 762 | – 48 | ||||
Programma-uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 714 | 762 | – 48 |
Personeel | 681 | 718 | – 37 | ||||
Materieel | 33 | 44 | – 11 |
Bron: SZW-administratie.
21.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
De budgettaire gevolgen van beleid betreffen uitsluitend de apparaatsuitgaven.
Operationele doelstelling 1: Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling (evenwichtige inkomensontwikkeling).
Tabel 21.2 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | ||||
---|---|---|---|---|
Begroting 2005 | December-raming | Realisatie 2005 | Verschil begroting realisatie | |
(in procenten) | ||||
Actieven: | ||||
Alleenverdiener mk | ||||
modaal | – ¾ | – ¾ | – 1¼ | – ½ |
2*modaal | – 1¼ | – 1½ | – 2 | – ¾ |
Tweeverdiener | ||||
modaal + ½*modaal mk | – 1 | – 1¼ | – 1½ | – ½ |
2*modaal + ½*modaal mk | – 1 | – 1 | – 1½ | – ½ |
modaal + modaal zk | – 1¾ | – 1¾ | – 2¼ | – ½ |
2*modaal + modaal zk | – 1¼ | – 1¼ | – 1¾ | – ½ |
Alleenstaande | ||||
WML | – 1½a | – 1½ | – 2 | – ½ |
modaal | – 1¾ | – 2 | – 2¼ | – ½ |
2*modaal | – 1 | – 1¼ | – 1¾ | – ¾ |
Alleenstaande ouder | ||||
WML | – 1½a | – 1¾ | – 2 | – ½ |
Modaal | – ½ | – ½ | – 1 | – ½ |
Inactieven | ||||
Sociale minima | ||||
paar mk | – ¼a | – ½ | – 1 | – ¾ |
alleenstaande | – 1½a | – 1¾ | – 2 | – ½ |
alleenstaande ouder | – ½a | – ½ | – 1 | – ½ |
AOW (alleenstaand) | ||||
sociaal minimum | – ¼a | – ½ | – ½ | – ¼ |
AOW +5 000 | – ½ | – ¾ | – 1 | – ½ |
AOW (paar zk) | ||||
sociaal minimum | – ¼a | – ½ | – ¼ | 0 |
AOW+10 000 | – 1 | – 1 | – 1¼ | – ¼ |
a Voor de met een * gemerkte groepen kan het koopkrachtbeeld 0,4% à 0,8%-punt negatiever uitkomen vanwege de bezuinigingen in de huursubsidie.
Bron: SZW
Tabel 21.1 presenteert het standaard overzicht zoals ook opgenomen in de begroting 2005 (kolom 1). In kolom 2 staat de laatste stand van het koopkrachtbeeld 2005 zoals deze aan de Kamer is gemeld (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800, nr. 34). In deze brief is gemeld dat vanwege de hogere raming van de particuliere ziektekostenpremies en de nominale ZFW-premie voor een deel van de groepen de koopkrachtraming met een ¼%-punt is bijgesteld. Deze cijfers zijn gebaseerd op een verwachte inflatie van 1¼%. De meest recente raming laat een inflatie zien van 1,7%. Dit heeft voor bepaalde groepen geleid tot een verdere bijstelling van de koopkrachtcijfers 2005 met een ½%-punt (kolom 3). Hierdoor varieert het totale verschil tussen de raming opgenomen in de begroting 2005 en de realisatie over de hele linie tussen – ¼% en ¾%-punt (kolom 4).
Niet standaard koopkrachteffecten
In zijn brief van 3 oktober 2005 heeft de minister van SZW aangegeven in het jaarverslag naast de beoordeling van de generieke koopkrachtontwikkeling ook afwijkingen ten opzichte van de raming te benoemen van de in de begroting gepresenteerde specifieke effecten van maatregelen. Over de uitwerking van het merendeel van de in de bijlage Inkomensbeleid bij de begroting van SZW over 2005 opgenomen maatregelen bestaan geen nieuwe inzichten. Op enkele onderdelen is wel sprake van andere effecten dan welke ten tijde van het opstellen van de begroting verwacht werden:
Herbeoordelingoperatie WAO: de genoemde leeftijdsgrens is van 50 jaar verhoogd naar 55 jaar. Dit betekent dat in plaats van 500 000 zo’n 330 000 arbeidsongeschikten worden herbeoordeeld. De huidige raming is nu dat circa 115 000 à 125 000 personen met een lagere uitkering geconfronteerd worden.
Verhoging collegegeld: bij nota van wijziging (29 800 VIII, nr. 26) is de voorgenomen verhoging van het collegegeld komen te vervallen. Dit betekent dat de hiervoor geschetste inkomenseffecten (negatief inkomenseffecten van €100 voor studenten in het hoger onderwijs) niet zijn opgetreden.
Er hebben inmiddels twee maatregelen doorgang gevonden die niet in de genoemde bijlage Inkomensbeleid waren opgenomen:
De uitkering van een eenmalig bedrag van € 30 per huursubsidiegerechtigde. Het budget hiervoor is beschikbaar gesteld door verhuurders. De kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 19 maart 2004, «Huurbeleid» (27 926, nr. 22).
De afschaffing van het lesgeld voor leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen van 16 en 17 jaar in de beroepsopleidende leerweg van het mbo per september 2005. De inkomenseffecten hiervan zijn beschreven in de bijlage Inkomensbeleid bij de begroting SZW 2006, maar gezien de invoeringsdatum slaat een deel van de effecten al neer in 2005.
Operationele doelstelling 2: In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval)
Tabel 21.3 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 | |||
---|---|---|---|
Streven 2005 | Realisatie 2005 | Verschil | |
Werkloosheidsval1 | |||
alleenverdiener mk | – 3¼ | – 1 | + 2¼ |
alleenstaande | 2¼ | 3 | + ¾ |
alleenstaande ouder | – 4¾ | – 7 | – 2¼ |
Herintredersval2 | |||
partner minimumloon | 18½ | 15 | – 3½ |
Marginale druk | |||
Alleenverdiener mk | |||
minimumplus | 76 | 87¾ | + 11¾ |
modaal | 138½ | 81¼ | – 57¼ |
2*modaal | 54¾ | 55½ | + ¾ |
Tweeverdiener | |||
minimumplus + ½*minimumplus | 37¾ | 63¼ | + 25½ |
modaal + 1/2*modaal | 34¼ | 35¼ | + 1 |
2*modaal + modaal | 48¾ | 46¼ | – 2½ |
1 De hier getoonde cijfers geven de procentuele mutatie in het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan op het niveau van het minimumloon vanuit een uitkering op het niveau van het sociaal minimum. De cijfers zijn berekend inclusief het gemiddelde effect van gemeentelijke regelingen en huursubsidie.
2 Dit cijfer laat de procentuele toename in het huishoudeninkomen zien van een gezin waarbij één partner werkt tegen het minimumloon en de niet-verdienende partner een baan aanvaard met een inkomen op ½*minimumloon.
Bron: SZW
Tabel 21.3 laat de hoogte van de werkloosheidsval bij het in 2005 actuele beeld van belastingen, premies en inkomensafhankelijke regelingen zien voor drie verschillende huishoudcategorieën: de alleenverdiener met kinderen, de alleenstaande en de alleenstaande ouder.
Voor de alleenverdiener met kinderen is de werkloosheidsval met ruim 2%-punt verbeterd. De verklaring hiervoor is dat de exacte bedragen voor kwijtschelding en bijzondere bijstand ten tijde van begroting nog niet bekend waren; de raming van deze bedragen is hoger dan de realisatie. Hierdoor is de overgang naar werk op basis van de meest recente cijfers minder negatief. Voor de alleenstaande ouder is de werkloosheidsval negatiever dan geraamd. De oorzaak hiervoor ligt in het feit dat in de nieuwe ramingen de gemiddelde franchise voor de berekening van de pensioenpremies lager is. Dit betekent dat werknemers ook bij een inkomen rond het minimumloon al pensioenpremies betalen. Dit verslechtert de werkloosheidsval.
De marginale druk cijfers in tabel 21.3 presenteren het verlies in inkomen als gevolg van het in 2005 actuele beeld van belastingen, premies en inkomensafhankelijke regelingen bij een bruto inkomensstijging van 3%. Een marginale druk van 76% betekent dat bij een bruto-inkomensverbetering met € 100 er netto € 24 overblijft. De marginale druk is gestegen voor de alleenverdiener met kinderen ten opzichte van de raming in begroting 2005. Dit komt doordat het verlies aan huursubsidie bij een inkomensverbetering van 3% hoger is dan was geraamd. Voor de alleenverdiener met kinderen en een inkomen rond modaal is de marginale druk opvallend gedaald naar 81¼% ten opzichte van de raming. In de berekeningen opgenomen in de begroting 2005 was de raming voor modaal hoger, waardoor de alleenverdiener met kinderen een groter deel van zijn bedrag aan aanvullende kinderkorting verloor. Vanaf 2006 zijn de kinderkortingen geïntegreerd waardoor dit soort inkomensvallen bij het overschrijden van een bepaalde inkomensgrens niet meer optreden. De marginale druk van de tweeverdiener met kinderen en een inkomen van 1½*minimumplus is gestegen ten opzichte van de raming met 25½%-punt. Deze stijging is toe te schrijven aan de berekening van de marginale druk voor kinderopvangkosten. In de meest actuele raming overschrijdt dit huishouden bij een inkomensstijging van de minstverdienende partner met 3% net een inkomensgrens in de tabel. In de raming ten tijde van de begroting 2005 was dat niet het geval.
Jaarlijks vindt een evaluatie plaats van het inkomensbeleid doordat de gerealiseerde inkomensontwikkelingen in het jaarverslag worden samengevat in de dan beschikbare kengetallen. De resultaten hiervan staan in de tabellen 21.2 (Operationele doelstelling 1) en 21.3 (Operationele doelstelling 2).
BELEIDSARTIKEL 22 ACTIVEREND ARBEIDSMARKTBELEID
Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie
De algemene doelstelling «toename van de arbeidsparticipatie» duidt op het vergroten van het volume. In 2005 zijn hiervoor diverse maatregelen ingezet, waaronder fiscale maatregelen, het verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven, het bevorderen van startkwalificaties, maatregelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid, het stimuleren van langer doorwerken, en het verhogen van aandeel ingeschrevenen bij CWI dat wordt bemiddeld naar werk.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten.
2. Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie.
3. Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren.
4. Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk.
22.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 22.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 532 381 | 444 682 | 435 721 | 374 769 | 413 509 | 382 606 | 30 903 |
Uitgaven | 532 381 | 444 659 | 443 532 | 375 659 | 411 477 | 384 105 | 27 372 |
Programma-uitgaven | 532 381 | 444 659 | 443 532 | 375 659 | 389 972 | 365 168 | 24 804 |
Operationele doelstelling 3 | |||||||
Stimulering arbeidsparticipatie | 34 914 | 9 518 | 13 972 | 7 945 | 9 877 | 18 345 | – 8 468 |
Primair proces | 385 | 794 | 500 | 294 | |||
Voorlichting | 3 249 | 3 249 | |||||
Operationele doelstelling 4 | |||||||
Centra voor Werk en Inkomen | 497 467 | 421 179 | 411 289 | 358 874 | 367 541 | 337 875 | 29 666 |
BKWI | 13 962 | 10 671 | 8 455 | 8 511 | 8 448 | 63 | |
Handhaving | 7 600 | ||||||
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 21 505 | 18 937 | 2 568 |
Personeel | 18 636 | 16 904 | 1 732 | ||||
Materieel | 2 869 | 2 033 | 836 | ||||
Ontvangsten | 33 052 | 287 | 4 647 | 11 500 | – 6 853 |
Bron: SZW-administratie.
Tabel 22.2 Budgettaire gevolgen van beleid: fiscale uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Uitgaven | 1 245 | 874 | 614 | 331 | 402 | – 71 | |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
Heffingskorting voor toetreders | 10 | 8 | 5 | 2 | 2 | 0 | |
Afdrachtvermindering onderwijs w.v. WVA startkwalificatie | 6 | 14 | 28 | – | 37 | – | |
Afdrachtvermindering lage lonen | 985 | 620 | 404 | 181 | 205 | – 24 | |
Afdrachtvermindering langdurig werklozen | 171 | 130 | 75 | 44 | 50 | – 6 | |
Operationele doelstelling 3 | |||||||
Verhoogde arbeidskorting voor ouderen | 73 | 102 | 102 | 104 | 108 | – 4 |
Bron: Belastingdienst
22.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
Stimulering arbeidsparticipatie
In de begroting 2005 was € 18,3 mln beschikbaar voor stimulering van de arbeidsparticipatie. Van dit budget is € 5 mln overgeboekt ten behoeve van de projectdirectie Leren en Werken voor Duale Trajecten. Uiteindelijk is € 3,4 mln niet tot betaling gekomen. Dit betreft uitgaven voor de stimuleringsregeling leeftijdbewust beleid, pilots mobiliteit en de activiteiten voor breed initiatief maatschappelijke binding. Deze activiteiten zijn in 2005 verplicht en grotendeels bevoorschot. In 2006 en latere jaren worden de verplichtingen uitgefinancierd.
De begroting CWI wijkt op bijna € 30 miljoen af van de vastgestelde SZW-begroting. Hiervan hangt circa € 25 miljoen samen met een aantal bijstellingen. Deze bijstellingen betreffen:
• Loon- en prijscompensatie (€ 5 miljoen)
• Project Digitaal Klantdossier (€ 5 miljoen)
• Boedelscheiding van de voormalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie (€ 8 miljoen)
• Drempelslechting (€ 8 miljoen)
• Programma Matchen op competenties (€ 3 miljoen)
• Werkhervattingadviseur (– € 4 miljoen)
Operationele doelstelling 1: Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten
Tabel 22.3 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Loonkosten per eenheid product | 2,3% | – 1,4% | 0,3% | – 2% | 2,3% |
Omvang van de wig inclusief werkgeverslasten naar inkomensniveau | 43,7% | 44,9% | 45,4% | 42,5% | 2,9% |
Administratieve lasten door SZW veroorzaakt (een vermindering met 25% in 2007 t.o.v. 2002) | – 2% | – 9,2% | – 15,3% | – 15,6% | 0,3% |
Bron: Centraal Planbureau; SZW-cijfers op basis van standaard kostenmodellen.
Loonkosten per eenheid product
De indicator in de tabel betreft de loonkosten per eenheid product voor de industrie. Deze loonkosten zijn na een daling in 2004 (– 1,4%) in 2005 weer licht gestegen (+ 0,3%). Voor 2006 verwacht het CPB een verdere daling (– 3½%). Ondanks de stijging van de loonkosten per eenheid product in 2005, is de verslechtering van de concurrentiepositie die zich gedurende de afgelopen jaren voordeed vrijwel tot stilstand gebracht. De concurrentiepositie wordt gemeten als de loonkosten per eenheid product ten opzichte van alle concurrenten. In 2005 is nog sprake van een lichte verslechtering (– 0,2%). Voor 2006 verwacht het CPB een verbetering met 3¼%.
De ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product is de resultante van de ontwikkeling van loonsom per werknemer (die in hoge mate wordt bepaald door de ontwikkeling van de contractlonen) en arbeidsproductiviteit. Uit het CEP blijkt dat de contractloonstijging in de marktsector sinds 2003 duidelijk meer beheerst is. In 2005 heeft deze ontwikkeling zich voortgezet. De contractloonstijging bedroeg in 2005 gemiddeld 0,8%, de laagste stijging in bijna 20 jaar. De arbeidsproductiviteit in de marktsector is in 2005 met 2,1% gestegen. De sector industrie is een onderdeel van de marktsector.
Het verschil met de gerealiseerde wig in 2004 is het resultaat van ontwikkelingen in de belasting- en premietarieven en pensioenpremies. De stijging van het EMU-tekort tot boven de kritische grens van 3% in 2003 dwong het kabinet tot extra maatregelen die o.a. in 2005 tot uitdrukking kwamen in een stijging van de wig. De inmiddels verbeterde economische situatie maakt voor 2006 lastenverlichting mogelijk met een duidelijke daling van de wig zonder dat het EMU-tekort een stijging te zien geeft. De resulterende ontwikkeling van de wig is dus een stabilisatie van de wig die ook in de streefcijfers was opgenomen, zij het op een hoger niveau. Belangrijk is dat niet alleen overheidsbeleid direct van invloed is op de wig, maar ook het beleid van de sociale partners ten aanzien van de pensioenpremies.
In 2006 wordt een aantal concrete maatregelen genomen die de wig verkleinen. Het kabinet verhoogt de arbeidskorting, aanvullende combinatiekorting en de algemene heffingskorting. Verder worden de belastingtarieven voor de eerste en tweede schijf verlaagd. Deze maatregelen passen ook binnen het beleid gericht op het vergroten van het arbeidsaanbod.
Operationele doelstelling 2: Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie.
Tabel 22.4 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Extra toename van het aantal werkenden en werklozen in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met een startkwalifica- tie | 31 0001 | 66 000 | 71 000 | 73 000 | 50 000 | 23 000 |
Aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met een startkwalificatie | 74% | 74,9% | 76,0% | 77,1% | – | – |
1 Betreft een gemiddelde van de jaren 2001 en 2002.
Bron: CBS, EBB (bewerking SZW)
Het hebben van een startkwalificatie wordt beschouwd als een belangrijke voorwaarde voor duurzame arbeidsparticipatie. Streven is dat in 2010 tenminste 80% van de beroepsbevolking van 25–64 jaar in het bezit is van een startkwalificatie, dus tenminste een havo- of mbo-2-opleiding heeft afgerond (in 2002 was dat 74%). Om deze doelstelling te behalen is geraamd dat het aantal startkwalificaties jaarlijks met gemiddeld 50 000 zou moeten toenemen. Deze 50 000 extra is een streefgetal en kan bereikt worden door enerzijds wijziging in de samenstelling van de beroepsbevolking (bv. doordat de instroom in de beroepsbevolking gemiddeld hoger is opgeleid dan de uitstroom) en anderzijds door (postinitiële) scholing van personen in de beroepsbevolking.
In de afgelopen drie jaar is de doelstelling ruimschoots gehaald. Dit is waarschijnlijk zowel te danken aan postinitiële scholing (CBS-cijfers laten een toename zien van het aantal deelnemers aan postinitiële scholing) als aan in- en uitstroom uit de beroepsbevolking (zoals de verminderde uitstroom van met name ouderen mét startkwalificatie). Wanneer deze upgrading van de beroepsbevolking zich blijft voortzetten, zal de doelstelling van 80 procent al vóór 2010 bereikt worden.
Om deze positieve ontwikkeling voort te zetten, moet voorkomen worden dat jongeren de school verlaten zonder startkwalificatie. Echter, ook volwassenen zullen geschoold moeten worden. Om het leren van volwassenen een extra impuls te geven is de Projectdirectie Leren & Werken opgericht door de bewindslieden van OCW en SZW. De projectdirectie stimuleert de samenwerking tussen partijen die betrokken zijn bij de scholing en stimuleert waar nodig de inzet van instrumenten, waaronder fiscale faciliteiten. Het Plan van aanpak van de projectdirectie Leren en Werken is op 3 juni 2005 naar de Tweede Kamer gegaan (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 406, nr. 3).
In 2005 zijn door de projectdirectie 8 intentieverklaringen met partijen over duale en over elders verworven conpetenties (evc)-trajecten tot stand gebracht. Daarin is afgesproken om 9 850 duale trajecten, 6 500 evc-trajecten en 5 leerwerkloketten te realiseren.
Operationele doelstelling 3: Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren
Tabel 22.5 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 3 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Netto-arbeidsparticipatie van etnische minderheden | 49,7% | 49,1% | 47,4% | 46,5% | 46,9% | 54% | – 7,1% |
Percentage werkloze jongeren (15–22 jaar)1 | 7,5% | 8,7% | 12,2% | 14,5% | 15,0% | 10–15% | * |
Netto-participatiegraad ouderen (banen van 12 uur en meer) | 34,7% | 37,4% | 38,1% | 39,2% | 39,7% | (2007: 40%) | * |
Netto-participatiegraad vrouwen | 53,2% | 53,6% | 53,9% | 53,6% | 54,1% | (2010: 65%) | * |
Nalevingniveau WAV | – | – | 75–85% | 81%2 | – | (2008: >85%) | * |
1 Doelgroep jongeren buiten het regulier onderwijs
2 De meting van het nalevingniveau van de wet arbeid vreemdelingen betreft een eerste meting onder werkgevers. De marges waarmee betrouwbare uitspraken worden gedaan zijn bij deze meting ruimer dan gebruikelijk. De uitkomsten zijn dan ook met onzekerheden omgeven. Gepland is om eind 2006 een vervolgonderzoek uit te voeren.
Bron: CBS: EBB; SZW/AI rapportages Arbeidsinspectie; Regioplan
De werkloosheid onder etnische minderheden is de laatste jaren veel harder gestegen dan onder autochtonen. Om de belemmeringen bij arbeidsdeelname voor etnische minderheden weg te nemen heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen. Met sociale partners, uitvoeringsorganisaties, VNG, minderhedenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties zijn in het kader van het «Breed Initiatief Maatschappelijke Binding» afspraken gemaakt over een gezamenlijke inzet om de positie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt te verbeteren. Voor een tiental projecten is in totaal 4,5 miljoen euro aan subsidie verleend. Omdat de projecten nog niet zijn afgerond zijn nog geen resultaten te presenteren.
Maatregelen ter bestrijding van de Jeugdwerkloosheid
De jeugdwerkloosheid onder de doelgroep jongeren (15–22 jarigen buiten het reguliere onderwijs) is vooral in 2003 en 2004 sterk gestegen. Ook in 2005 steeg de jeugdwerkloosheid nog licht, waar de totale werkloosheid gelijk bleef op 6,5 procent. In 2005 is de jeugdwerkloosheid, met 15,0 procent ruim twee keer zo hoog als de totale werkloosheid, maar blijft nog net binnen de gestelde bovenlimiet van 15 procent. Naar verwachting zal ook de werkloosheid onder de doelgroep jongeren in 2006 gaan dalen.
Door de inspanningen van gemeenten, CWI, MKB actieteams, werkgevers, jongeren en de Taskforce Jeugdwerkloosheid zijn tot en met oktober 2005 24 218 jongeren geplaatst op een jeugdbaan. Daarmee heeft SZW haar doelstelling voor 2005 gerealiseerd: 22 500 jongeren extra op een jeugdbaan.
Stimuleren langer werken van ouderen
Voor de arbeidsparticipatie van ouderen geldt de doelstelling de daling van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar), die gezien de stand van de conjunctuur in 2004 kan worden verwacht, te keren. Het kabinet streeft hierbij naar een netto arbeidsparticipatie van 40% in 2007. In 2005 is een netto-arbeidsparticipatie gerealiseerd van 39,7%. Ten opzichte van 2004 (39,2%) is dit een verdere stijging met 0,5%.
Het beleid ten aanzien van de arbeidsparticipatie ouderen heeft een bredere invalshoek dan het ontmoedigen van vroegtijdige uittreding. Versterken van leeftijdsbewust beleid, stimuleren van intersectorale mobiliteit en bevorderen van bewustwording zijn belangrijke aanvullende maatregelen:
– stimuleringsregeling: het kabinet stelt in de periode 2004–2007 middelen ter beschikking om leeftijdsbewust beleid in bedrijven te stimuleren en een brede toepassing van instrumenten mogelijk te maken. De belangstelling van bedrijven, branche- en bedrijfstakorganisaties in 2005 is boven verwachting. Met het beschikbare budget voor 2005 zijn door het Agentschap SZW 120 aanvragen positief beschikt. Vanwege het bereiken van het subsidieplafond zijn 563 aanvragen afgewezen.
– landelijk meerjaren communicatietraject: door de «Regiegroep GrijsWerkt» die in november 2004 is ingesteld, is een communicatiestrategie ontwikkeld die zich vooral richt op werkgevers en intermediairs. De naam van de campagne is «Senior Power; Werken met ervaring». Om informatie, kennis en inzicht en goede voorbeelden op het terrein van leeftijd in relatie tot arbeid te hebben wordt door de regiegroep samengewerkt met Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid (RPA’s) waarin gemeenten, CWI, UWV, werkgevers, werknemers en het onderwijs regionale afstemming en acties bevorderen.
In oktober 2005 is een nulmeting uitgevoerd naar houding en gedrag onder de beroepsbevolking en werkgevers ten aanzien van de arbeidsparticipatie van ouderen. De resultaten van dit onderzoek geven aan dat meer aandacht voor de sense of urgency nodig blijft. Het onderzoek van Ecorys is in november 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden.
pilots mobiliteit: eind 2005 zijn 12 experimenten gestart waarbij (oudere) werknemers die lang in sectoren hebben gewerkt waar veel zwaar lichamelijk werk of geestelijk eentonige arbeid voorkomt, tijdelijk of blijvend kunnen overstappen naar andere bedrijfstakken. In april 2005 is een eerste verkenning naar mogelijkheden en belemmeringen gedaan door CINOP (in juli 2005 bij Voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden).
De commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (PaVEM) heeft met 30 grote steden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de vrouwen zelf afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat de participatie van allochtone vrouwen een prioritaire positie zou krijgen in hun beleid. Ook is er een landelijk participatieteam geïnstalleerd met dertig succesvolle vrouwen uit etnische minderheidsgroepen die als gesprekspartners van gemeenten kunnen optreden. De commissie heeft zich ook sterk gemaakt voor een Nationaal Actieplan Taal Totaal, gericht op een versnelde inburgering (uiterlijk in 2010) van de 240 000 allochtone vrouwen met een taalachterstand.
Het kabinet heeft op zich genomen om de resultaten en projecten van de commissie te continueren en uitvoering van de door haar gemaakte afspraken te bewaken.
De bestuurlijke boete voor illegale tewerkstelling is per 1 januari 2005 ingevoerd. Een werkgever krijgt per illegale werknemer € 8 000 boete voor de eerste overtreding. Voor particulieren is dit per illegale werknemer € 4 000. De periode dat een sanctie wordt opgelegd is door de overgang van een strafrechtelijke naar een bestuursrechtelijke sanctie sterk bekort, waardoor het boetebeleid een lik-op-stuk karakter heeft gekregen. Het aantal controles van de Arbeidsinspectie op illegale arbeid is daarbij van 6300 in 2004 naar ruim 8 500 in 2005 gegaan. Inspecties hebben vooral plaatsgevonden in de land- en tuinbouw, de bouw, de horeca en de uitzendsector. Door gerichter controleren slaagt de Arbeidsinspectie er in om bij meer inspecties illegale werknemers aan te treffen. Bij 24% van de controles wordt een overtreding met betrekking tot illegale tewerkstelling geconstateerd. In 2004 was dit nog bij 19% van de controles.
Eind 2005 waren ruim 1 100 beschikkingen vastgesteld. Er is reeds voor € 13 mln aan boetes opgelegd. In een groot aantal zaken is daarnaast nog geen beschikking vastgesteld. De verwachting is dat het totale opgelegde boetebedrag van de in 2005 geconstateerde overtredingen zal oplopen tot meer dan € 20 mln. Deze boetes zijn vanwege betalingstermijnen, betalingsregelingen en nog uitstaande aanmaningen en dwangbevelen ten dele geïnd. Het geïnde bedrag is € 4,6 miljoen.
In 2005 werd een onderzoek aanbesteed naar de mate waarin werkgevers de Wet arbeid vreemdelingen naleven. Uit het onderzoek blijkt dat in een periode van twaalf maanden ongeveer 19 procent van de werkgevers op enig moment een of meerdere vreemdelingen heeft laten werken zonder dat deze werkgever over de vereiste tewerkstelingsvergunning (twv) beschikte. Zoals aangegeven in de brief die 20 januari 2006 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 442, nr. 12), heeft het onderzoek cijfers opgeleverd die met de nodige nuancering moeten worden bezien. Eind 2006 zal een vervolgonderzoek worden uitgevoerd.
Operationele doelstelling 4: Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk.
Tabel 22.6 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 4 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Preventiequote WW | 17% | 19,9% | 20,1% | 20% | 0,1% |
Preventiequote WWB | 46% | 46,5% | 48,0% | 45% | 3,0% |
Uitstroomquote WW | 51% | 59,1% | 59,3% | 55% | 4,3% |
Uitstroomquote WWB | 50% | 61,8% | 60,5% | 55% | 5,5% |
Vervullingquote van de vacatures | 34% | 35,5% | 31,1% | 38% | – 6,9% |
Bron: CWI jaarverslag/jaarplan
CWI is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een organisatie die de SUWI-doelen – landelijk gezien – voldoende uitvoert. Dit was in 2005 ook het geval: de prestatie-indicatoren werden op de hoofdtaken ruimschoots gehaald.
In 2005 leek de economie zich langzaam te herstellen. Dit heeft nog niet geleid tot een daling van het aantal werklozen vanwege de nog steeds dalende werkgelegenheid.
Het jaar 2005 was behalve een jaar met goede prestatie voor CWI ook het jaar van veel vernieuwingen: nieuw automatiseringssysteem (Sonar), de introductie van de elektronische intake, het opzetten van telefonische dienstverlening en steeds verdergaande samenwerking op de werkvloer met de ketenpartners. Het aantal (pilot) competentietestcentra nam toe; competentietesten geven werkzoekenden meer inzicht in de eigen kwaliteiten bij de zoektocht naar werk.
Het aantal vervulde vacatures waarvoor CWI voorwerk heeft verricht is fors gestegen. Totaal zijn 90 891 vacatures vervuld.
In 2005 zijn verdere stappen gezet en voorbereidingen getroffen om vorm te geven aan verdergaande samenwerking tussen de ketenpartners m.b.t. geïntegreerde en parallelle dienstverlening (gemeenschappelijk dienstverleningsconcept en gemeenschappelijke klantbenadering) waarbij de inzet van elkaars instrumentarium een belangrijk onderdeel is. Er wordt van uit gegaan dat CWI in 2006 het werken volgens de routeringsmethodiek van werk kunnen zoeken (route A, persoonlijke dienstverlening van CWI) of geen werk kunnen zoeken (route B, ondersteuning door een reïntegratietraject nodig, onmiddellijke overdracht naar verantwoordelijke ketenpartner) landelijk zal uitrollen. Hierover zijn afspraken gemaakt met UWV en gemeenten.
Door toenemende verbeterde internetdienstverlening wordt vanaf 2006 ook meer ruimte verwacht om aandacht te besteden aan de werkzoekende, die persoonlijke bemiddeling nodig heeft. Op deze manier kan CWI maatwerk leveren; dit maatwerk is afhankelijk van zelfredzaamheid klant of behoefte aan intensieve hulp.
Tabel 22.7 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 4 | 2005 | 2006 | Evaluatie SUWI-wet |
1. Beleidsartikel 23 Reïntegratie
Inschakeling in reguliere arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid, van hen die dat niet op eigen kracht kunnen.
Het kabinet wil meer mensen aan het werk. Reïntegratie is daarbij een belangrijk onderdeel.
Dit artikel kent één operationele doelstelling:
1. Het toeleiden naar (reguliere) arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid van hen die dat niet op eigen kracht kunnen door het bieden van reïntegratievoorzieningen.
Het aan de slag helpen van de grote groep werklozen en arbeidsongeschikten vereist een stevige inspanning. De belangrijkste kabinetsdoelstelling op het terrein van reïntegratie is dat iedere uitkeringsgerechtigde of werkloze die dat niet op eigen kracht kan, ondersteuning krijgt bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk. Plaatsing van werkzoekenden in reguliere banen vormt de kern en de toetssteen van het reïntegratiebeleid. Het kabinet stelt hiervoor niet alleen middelen beschikbaar, maar schept ook voorwaarden die zorgen voor een efficiënte aanpak van reïntegratie die aansluit bij wat mensen nodig hebben. Daarbij staan twee begrippen centraal: decentralisatie en maatwerk. Door decentralisatie wordt de mogelijkheid geboden maatwerk te leveren. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het reïntegratiebeleid ligt in hoofdzaak bij UWV, gemeenten en werkgevers. SZW heeft met UWV kwantitatieve prestatieafspraken op het terrein van reïntegratie gemaakt. De financiële prikkels van de WWB leiden voor gemeenten tot een op uitstroom gericht reïntegratiebeleid. Een heldere scheiding tussen opdrachtgevers (gemeenten, UWV en werkgevers) en uitvoerders (reïntegratiebedrijven) draagt bij aan een transparante reïntegratiemarkt.
23.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 23.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 1 924 228 | 3 635 299 | 684 993 | 3 449 298 | 1 734 313 | 1 764 657 | – 30 344 |
Uitgaven | 1 819 465 | 2 252 056 | 2 104 488 | 1 987 108 | 1 886 295 | 1 827 158 | 59 137 |
Programma-uitgaven | 1 800 050 | 2 232 293 | 2 092 888 | 1 979 612 | 1 875 445 | 1 816 489 | 58 956 |
Flexibel reïntegratiebudget | 1 739 912 | 1 958 251 | 1 783 465 | 1 631 467 | 1 618 471 | 1 600 543 | 17 928 |
Agenda voor de Toekomst | 1 174 | 99 586 | 135 973 | 144 550 | 45 492 | 21 744 | 23 748 |
RSP | 6 164 | 6 651 | 6 057 | 6 480 | 6 533 | 7 842 | – 1 309 |
Stimuleringsregeling ID-banen | 11 317 | 46 635 | 73 086 | 36 149 | 36 937 | ||
SZW cofinanciering Equal | 4 242 | 665 | 6 807 | – 6 142 | |||
Praktijkscholing | 96 078 | 79 807 | 63 398 | 60 000 | 65 209 | – 5 209 | |
RWI/SVWW | 14 207 | 21 982 | 19 574 | 14 324 | 24 238 | – 9 914 | |
REA uitkeringslasten (Wajong) | 1 | 1 | 38 400 | 49 394 | 43 324 | 38 440 | 4 884 |
REA uitvoeringskosten (Wajong) | 11 000 | 0 | 6 183 | 7 900 | – 1 717 | ||
Overige programma-uitgaven | |||||||
Handhaving | 201 | ||||||
Subsidies | 6 488 | 3 750 | 12 351 | 7 139 | 6 762 | 377 | |
Voorlichting | 333 | 964 | |||||
Onderzoek | 1 132 | 804 | 356 | 228 | 855 | – 627 | |
Apparaatsuitgaven | 19 415 | 19 763 | 11 600 | 7 496 | 10 850 | 10 669 | 181 |
Personeel | – | – | – | – | 2 704 | 2 570 | 134 |
Materieel | – | – | – | – | 112 | 118 | – 6 |
Agentschap SZW | 19 415 | 19 763 | 11 600 | 7 496 | 8 034 | 7 981 | 53 |
Ontvangsten | 101 959 | 67 003 | 201 493 | 313 040 | 102 770 | 39 701 | 63 069 |
1 De REA-begrotingsgefinancierde uitgaven in 2001 (€ 52,8 mln.) en 2002 (€ 49,9 mln.) zijn conform eerdere jaarverslagen integraal verantwoord in de tabel voor de premiegefinancierde REA-uitgaven (tabel 23.2).
Bron: SZW-Administratie
Tabel 23.2 Budgettaire gevolgen van beleid: premie-uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Uitgaven | 703 928 | 776 600 | 615 300 | 493 709 | 430 493 | 358 100 | 72 393 |
Programma-uitgaven | 703 928 | 776 600 | 615 300 | 493 709 | 430 493 | 358 100 | 72 393 |
REA uitkeringslasten | 570 928 | 613 400 | 535 100 | 443 709 | 349 676 | 297 221 | 52 455 |
REA uitvoeringskosten | 133 000 | 163 200 | 80 200 | 50 000 | 80 817 | 58 208 | 22 609 |
Nominaal | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 2 671 | – 2 671 |
Zie ook voetnoot bij tabel 23.1.
Bron: UWV Jaarverslag
Het UWV legt verantwoording af over de premie-uitgaven REA. Voor de rechtmatigheid daarvan wordt verwezen naar bijlage 2 bij dit jaarverslag.
23.3 Toelichting op de tabellen 23.1 en 23.2 budgettaire gevolgen van beleid; begrotingsuitgaven en premieuitgaven
Het flexibel reïntegratiebudget is in de begroting 2005 vastgesteld op € 1 600,5 mln. De realisatie van de uitgaven bedraagt € 1 618,5 mln. Het verschil van € 18 mln. wordt veroorzaakt door:
• een neerwaartse bijstelling van € 9,7 mln. in verband met een mutatie ten gunste van het Gemeentefonds voor uitvoeringskosten van gemeenten voor onder meer niet-uitkeringsgerechtigden,
• nabetalingen op afrekeningen over oude jaren van de voorlopers van het flexibel reïntegratiebudget en
• door correctie van de geparkeerde dekking in verband met het amendement Smilde (€ 20 mln.).
Het verschil van € 23,7 mln. tussen de realisatie van € 45,5 mln. en het vastgestelde begrotingsbedrag van € 21,7 mln. hangt vooral samen met de correctie van de bij Nota van wijziging geparkeerde reïntegratietaakstelling van € 25 mln. (motie Verhagen), een eindejaarsmargemutatie (€ 4,3 mln.), prijsbijstelling en onderbenutting van € 8,3 mln. op de Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerking Abw (TSSA).
Het verschil van € 1,3 mln. tussen de vastgestelde begroting van € 7,8 mln. en de realisatie van € 6,5 mln. is vooral een gevolg van lagere declaraties van RSP-bedrijven. Dit had te maken met het faillissement van één van de bedrijven en mogelijk met minder werknemers/arbeidsuren bij andere bedrijven.
Het verschil van € 36,9 mln. tussen de realisatie van € 73,1 mln. en de vastgestelde begroting van € 36,1 mln. is veroorzaakt doordat na een trage aanloop in de realisatie van de ID-banen in eerdere jaren, er in 2005 aanzienlijk meer subsidie is verleend dan aanvankelijk werd begroot. De middelen hiervoor zijn via de eindejaarsmarge beschikbaar gekomen.
Het verschil tussen de vastgestelde begroting van € 6,8 mln. en de realisatie van € 0,7 mln. heeft twee oorzaken. Zo is er vertraging opgetreden bij de einddeclaraties van de projecten uit de eerste tranche die met dit budget gecofinancierd worden. Deze projecten komen dus later tot realisatie. Voorts is er onderuitputting opgetreden, omdat voor de tweede tranche Equal externe partijen geen beroep meer kunnen doen op SZW-cofinanciering.
Het verschil van € 5,2 mln. tussen de begroting en de realisatie hangt samen met onderrealisatie van de HVS-subsidies aan de ROC (€ 2,7 mln.) en met de meevallende afwikkelingskosten voor de Stichting Centrum Vakopleiding (€ 2,5 mln.) die ultimo september 2005 is geliquideerd.
Het verschil van € 9,9 mln. tussen de vastgestelde begroting van € 24,2 mln. en de realisatie van € 14,3 mln. wordt veroorzaakt doordat de middelen voor de uitfinanciering van de SVWW anders over de jaren verdeeld worden en er in totaal minder budget nodig is dan in 2003 werd geraamd.
REA uitkeringslasten (begrotings- en premiegefinancierd)
De REA uitkeringslasten in 2005 waren circa € 55 mln. hoger dan begroot, waarvan circa € 5 mln. vanuit begrotingsgelden en € 50 mln. (incl. nominaal) vanuit premiegelden. Hogere uitgaven aan subsidies voor arbeidsgehandicapten is de belangrijkste reden. Daarnaast zijn er meer uitkeringen REA uit het Reïntegratiefonds gefinancierd. De uitgaven aan trajecten waren eveneens hoger dan begroot. Vanuit de post extra reïntegratie Wajong zijn diverse initiatieven voor verbetering van de reïntegratie van jonggehandicapten uitgevoerd1.
REA uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd)
Op grond van realisaties in het jaarverslag UWV over 2004 is de toedeling van de uitvoeringskosten over 2005 herzien, met als gevolg dat de REA -uitvoeringskosten circa € 21 mln. hoger zijn dan begroot.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de totale uitgaven REA.
Tabel 23.3 Totaal uitgaven REA (x € 1000) | ||||
---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 realisatie | 2005 begroting | |
Trajecten (incl. scholing) | 237 | 221 | 174 | 159 |
Extra reïntegratie Wajong | 0 | 5 | 5 | 12 |
Subsidies aan werkgevers | 52 | 21 | 10 | 8 |
Uitkeringen REA | 152 | 152 | 106 | 78 |
Subsidies aan arbeidsgehandicapten | 69 | 69 | 84 | 59 |
Uitvoeringskosten | 91 | 50 | 87 | 67 |
Overig | 65 | 25 | 14 | 22 |
Totaal Uitgaven REA | 666 | 543 | 480 | 405 |
Bron: SZW-administratie en UWV Jaarverslag.
Naast de in tabel 23.2 gepresenteerde premie-uitgaven REA is in 2005 € 167 mln. uitgegeven aan reïntegratie WW2. Dat is een overschrijding met € 87 mln. van het in de begroting 2005 opgenomen budget van € 80 mln. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat het UWV de doelgroep voor reïntegratie steeds beter weet te bereiken in samenhang met het relatief hoge niveau van de werkloosheid op dit moment. Daarnaast zijn meer individuele reïntegratieovereenkomsten (IRO’s) ingezet dan verwacht. De IRO is in vergelijking met een regulier traject een relatief duur instrument. Tenslotte is gebleken dat trajecten uit voorgaande jaren in 2005 tot meer uitgaven hebben geleid dan eerder verwacht.
Beschikbare reïntegratie- en uitvoeringsmiddelen ESF
Naast de in de begroting genoemde reïntegratiemiddelen konden gemeenten en bedrijven in 2005 ook een beroep doen op de ESF-subsidies. Door de enorme toename van de aanvragen was het noodzakelijk om eind oktober 2005 het loket te sluiten (Kamerstukken II, 2005–2006, 26 642, nrs. 74 en 75). De eindstand van de aangevraagde bedragen bedroeg toen€ 2 845,8 mln.
In 2005 is ook het Enig programmeringsdocument (EPD) aangepast, zodat door overheveling van de verwachte onderbenutting op technische bijstand (uitvoeringskosten) thans € 1 494,6 mln. beschikbaar is voor subsidies in de lopende programmaperiode (2000–2006). Ten opzichte van het in de begroting voor 2005 genoemde bedrag van € 253 mln. kan meegedeeld worden dat dit bedrag volledig is benut en bij de EC is gedeclareerd, zodat er geen onderbenutting op dat bedrag heeft plaatsgevonden.
Het verschil van € 63,1 mln. tussen de realisatie van € 102,8 mln. en de vastgestelde begroting van € 39,7 mln. wordt vooral veroorzaakt door vaststellingen van de WIW (die is opgegaan in het flexibel reïntegratiebudget) over voorgaande jaren.
Tabel 23.4 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Mate van sluitendheid1, 2 | 79% | 85% | 89% | 100% | – 11% |
Percentage uitstroom naar regulier werk na volgen reïntegratie traject2 | * | 26% | 34% | * | * |
Nalevingsniveau van deelname aan een traject3 | * | * | – | * | * |
1 Het cijfer van 2003 is niet vergelijkbaar met dat van 2004 en 2005 vanwege verschillen in definitie en/of methode.
2 Percentages zijn vanwege verschillende definitie en/of methode opgebouwd uit niet vergelijkbare cijfers over gemeentelijk en UWV-domein.
3 Als prestatie-indicator voor handhaving hanteert SZW het nalevingsniveau. Bij reïntegratie wordt dit omschreven als naleving van de verplichting tot deelname aan een traject. In 2005 is het validatieonderzoek meting nalevingniveaus gestart. Onderdeel van deze studie vormt ook de wijze waarop het nalevingniveau bij deelname aan een traject kan worden gemeten. Als betrouwbare meting mogelijk blijkt wordt de meting van het nalevingsniveau deelname aan een traject voor eind 2006 geprogrammeerd.
Bron: CBS Cijferonderzoek Sluitende Aanpak; UWV Rapportage Sluitende Aanpak; CBS Uitstroom naar werk; UWV Uitstroom naar werk (alle bewerking SZW).
Het bereiken van de operationele doelstelling wordt gemonitored aan de hand van de prestatie-indicatoren: de mate van sluitendheid en het percentage uitstroom naar regulier werk na het volgen van een reïntegratie traject. De mate van sluitendheid geeft aan in hoeverre er een sluitende aanpak gerealiseerd is. Doel van de sluitende aanpak is het voorkomen van de instroom in de langdurige werkloosheid. Mensen die niet op eigen kracht uit de werkloosheid kunnen stromen, moeten van de uitvoerders binnen 12 maanden een aanbod voor een reïntegratieactiviteit ontvangen. Het percentage uitstroom naar regulier werk na het volgen van een reïntegratie traject geeft aan in welke mate reïntegratietrajecten hebben geleid tot regulier werk. In tabel 23.4 zijn de prestatie-indicatoren voor het totaal van het gemeentelijk domein en het UWV-domein gekwantificeerd.
De streefwaarde voor 2005 is niet gehaald. Dit wordt voor een belangrijk deel verklaard doordat intensieve bemiddelingsactiviteiten van het CWI nog niet in het realisatiepercentage van de sluitende aanpak zijn meegenomen. De mate van sluitendheid voor volwassenen (vanaf 2005 inclusief ouder dan 57,5 jaar) is in 2005 ten opzichte van 2004 met 4 procentpunten gestegen van 85 procent naar 89 procent.
Uit onderzoek is gebleken dat het voor de tijdigheid van het aanbod voor een reïntegratietraject nadelig is om gedurende de periode van werkloosheid van de ene naar de andere uitkeringsinstantie te worden overgedragen. De ketenpartners zijn zich hiervan bewust en hebben in 2005 afspraken gemaakt om de overdracht van de bemiddeling c.q. reïntegratieverantwoordelijkheid voor de fase-1-populatie te verbeteren. UWV en CWI zijn overeengekomen Signaleringslijsten Sluitende Aanpak te implementeren: fase-1 klanten worden voordat zij 12 maanden werkloos zijn geselecteerd en ontvangen vóór het verstrijken van die termijn een reïntegratieaanbod van het UWV. Naar verwachting verbetert hierdoor de sluitendheid aanzienlijk.
Percentage uitstroom naar regulier werk
Het kabinet heeft als doelstelling de uitstroom naar regulier werk na een reïntegratietraject in 2007 met een kwart te verhogen ten opzichte van 2004. De nulmeting m.b.t. deze 25%-doelstelling laat zien dat 26 procent van de trajecten die in 2002 zijn gestart, na maximaal 24 maanden heeft geresulteerd in een reguliere werkplek. De uitkomst van de voorlopige éénmeting laat zien dat 34% van de trajecten die in 2003 zijn gestart binnen 24 maanden resulteert in een reguliere werkplek. Dit is een stijging van ca. 30% ten opzichte van de nulmeting. Hierin is instroom in arbeid met loonkostensubsidies onder de WWB (ook nieuwe contracten voor oude gesubsidieerde banen worden hier toegerekend) vanaf 2004 meegerekend als uitstroom naar regulier werk. Instroom in gesubsidieerde arbeid telt (in de nulmeting) niet als uitstroom naar regulier werk. De definitieve cijfers van de éénmeting komen beschikbaar in september 2006. Dan zal ook worden bezien hoe de inzet van loonkostensubsidies bij plaatsingen in regulier werk doorwerkt in de uitkomsten.
In het kader van de Agenda voor de Toekomst zijn onder meer prestatieafspraken gemaakt over de te realiseren trajecten en over uitstroom uit trajecten naar werk: gemeenten konden tot en met 2005 de afgesproken aantallen trajecten realiseren en hebben tot en met 2006 om de afgesproken uitstroomaantallen te behalen. Medio 2006 ontvangt de Tweede Kamer een afsluitende rapportage over de Agenda voor de Toekomst, waarin onder meer over de prestaties in 2004 en 2005 wordt gerapporteerd.
Tabel 23.5 Kengetallen bij sluitende aanpak | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
Kengetallen sluitende aanpak volwassenen (nieuwe instroom; 23–65 jaar; binnen 12 maanden) | |||
– Mate van sluitendheid bijstandsgerechtigden1 | 54% | 57% | 64% |
– Mate van sluitendheid Anw/Nug1 | 89% | 86% | 88% |
– Mate van sluitendheid WW1 | 81% | 86% | 88% |
Kengetallen sluitende aanpak jongeren (nieuwe instroom; < 23 jaar; binnen 6 maanden) | |||
– Mate van sluitendheid jongeren (totaal)1, 2 | 69% | 79% | 84% |
– Mate van sluitendheid bijstandsgerechtigde jongeren1 | 44% | 46% | 63% |
– Mate van sluitendheid jongeren Nug1 | 80% | 80% | 84% |
– Mate van sluitendheid jongeren in WW1 | 84% | 88% | 90% |
1 Het cijfer van 2003 is niet vergelijkbaar met dat van 2004 en 2005 vanwege verschillen in definitie en/of methode.
2 Percentages zijn vanwege verschillen in definitie en/of methode opgebouwd uit niet vergelijkbare cijfers over gemeentelijk en UWV-domein.
Bron: CBS Cijferonderzoek Sluitende Aanpak en UWV Rapportage Sluitende Aanpak (bewerking SZW)
De kengetallen specificeren de sluitende aanpak naar enerzijds volwassenen en jongeren en anderzijds naar bijstandsgerechtigden, Anw-/niet-uitkeringsgerechtigden en WW-gerechtigden.
Volwassenen (incl. ouder dan 57,5 jaar)
In 2005 was de mate van sluitendheid van bijstandsgerechtigde volwassenen 64%, voor niet-uitkeringsgerechtigden (Nug) 88% en voor de WW-populatie 88%.
De stijging in de cijfers wordt in belangrijke mate veroorzaakt door verbeterde resultaten binnen het gemeentelijke domein. De mate van sluitendheid voor de bijstandsgerechtigden is in 2005 ten opzichte van 2004 met 7 procentpunten gestegen, van 57% naar 64%. Deze meting is uitgevoerd op de instroom van bijstandsgerechtigden en Nug-gers in het eerste jaar (2004) van werking van de WWB. De toename moet dan ook mede worden gezien in het licht van de prikkelwerking van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De WWB biedt gemeenten immers een veel grotere (financiële) stimulans om een actief reïntegratiebeleid te voeren.
In 2005 komt de mate van sluitendheid voor jongeren na 6 maanden uit op 84%. Bij gemeenten is het percentage sluitende aanpak voor jongeren aanmerkelijk gestegen. Hierin weerspiegelen zich ondermeer de invoering van de WWB en de resultaten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid (zie artikel 22).
Tabel 23.6 Kengetallen UWV | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
Snelle start reïntegratietrajecten WW | * | 25% | 42% |
Snelle start reïntegratietrajecten AG | * | 83% | 85% |
Plaatsingspercentage WW1 | 32% | 26% | 7% |
Plaatsingspercentage AG1 | 29% | 21% | 5% |
Sluitende aanpak WW2 | – | 89% | 88% |
Sluitende aanpak AG | – | 86% | 99% |
1 Gerealiseerde percentages betreffen vanaf 2004 tussenstanden. De finale realisatie per kalenderjaar is met een vertraging van ruim 2 jaar bekend door de maximale trajectduur van 2 jaar. In tabel 23.9 Trajecten, plaatsingen en uitgaven reïntegratie is de huidige stand van trajecten en plaatsingen weergegeven.
2 Dit cijfer is gebaseerd op uitstroom uit de WW, terwijl mate van sluitendheid WW Volwassenen gebaseerd is op uitstroom uit de werkloosheid
Bron: UWV Jaarverslag (bewerking SZW)
Het UWV zet reïntegratiemiddelen in voor WW-gerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten die er niet in slagen zonder hulp van het UWV de weg naar werk te vinden. Zij worden bij de reïntegratie-inspanningen ondersteund, bijvoorbeeld met behulp van de reïntegratiecoach of een traject. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten komen in aanmerking voor ondersteuning bij reïntegratie ten behoeve van het benutten van hun resterende verdiencapaciteit.
Om de inzet van reïntegratietrajecten te volgen zijn prestatieafspraken met het UWV gemaakt die in tabel 23.6 zijn terug te vinden. Indien een cliënt is aangewezen op ondersteuning bij reïntegratie gelden de volgende afspraken:
1. de benodigde ondersteuning start tijdig (kengetal snelle start, sinds begroting 2004);
2. sluitende aanpak;
3. de ondersteuning leidt zoveel mogelijk tot duurzame arbeid (kengetal plaatsingspercentage).
Snelle start reïntegratie WW en AG
In 2004 was de realisatie snelle start WW 25%. Door UWV is in 2005 de nodige aandacht besteed aan het verbeteren van deze prestatie. Door het verbeteren van de werkprocessen (o.a. de invoering van de reïntegratiecoach) is de realisatie in 2005 verbeterd: in 2005 werd tot 42% van de WW-cliënten binnen 4 weken na ontvangst van de reïntegratievisie van het CWI door UWV aangemeld bij een reïntegratiebedrijf. UWV geeft aan dat mede door het uitlopen van de selectieprocedure van de reïntegratiecoaches het gewenste niveau nog niet is bereikt maar in 2006 is verdere verbetering te verwachten.
De snelle start reïntegratie van arbeidsgehandicapten betrof in 2005 vooral de reïntegratie van herbeoordeelde gedeeltelijk arbeidsgeschikten van wie de uitkering is verlaagd of beëindigd. De afhandelingstermijn tussen beslissing na herbeoordeling en aanmelding van het reïntegratiebedrijf mag maximaal 8 weken bedragen. UWV realiseert dit bij 85% van de herbeoordeelde cliënten.
De trajecten die zijn gestart in 2003 zijn vrijwel volledig afgerond en kunnen slechts marginaal wijzigen. Van de WW-trajecten die zijn gestart in 2003 heeft eind 2005 32% geresulteerd in een duurzame plaatsing. Dit resultaat valt onder meer ten gevolge van conjuncturele ontwikkelingen echter lager uit dan de norm (40 procent). Van de AG-trajecten die zijn gestart in 2003 heeft 29% geresulteerd in plaatsing. Daarmee is de norm voor AG van 30 procent vrijwel gerealiseerd.
De voor 2003 gerealiseerde plaatsingspercentages zijn vergelijkbaar met de resultaten van de trajecten gestart in 2002. Voor zowel AG als WW geldt echter dat in 2003 beduidend meer trajecten zijn ingezet. Het absolute aantal plaatsingen is ten opzichte van 2002 gestegen tot 12 293 plaatsingen voor arbeidsgehandicapten en 9 262 plaatsingen voor WW-gerechtigden. Als gevolg van de trajectduur van maximaal 2 jaar zijn de plaatsingspercentages van trajecten gestart in 2004 en 2005 tussenstanden.
Wat betreft de sluitende aanpak WW is de realisatie achtergebleven bij de norm (95%). Op basis van het aanbieden van een reïntegratietraject is de gerealiseerde sluitendheid 88%. Indien ook de dienstverlening door de reïntegratiecoach hierin wordt betrokken bedraagt de Sluitendheid 93%.
De realisatie van de sluitende aanpak AG van 99% is ruim hoger dan de norm (90%). Voor AG betreft dit de mate waarin reïntegratievisies worden opgesteld voor herbeoordeelden van wie de uitkering is verlaagd of beëindigd.
Naast de inzet van reïntegratietrajecten stimuleert SZW werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden en arbeidsgehandicapten om hun arbeidsmogelijkheden optimaal te benutten door het bieden van andere reïntegratie-instrumenten (tabel 23.7).
Tabel 23.7 Aantallen toegekende reïntegratie-instrumenten | |
---|---|
Realisatie 2005 | |
Werkgeversvoorziening (her)plaatsingsbudget | 1 188 |
Werkgeversvoorziening meerkosten | 210 |
Scholing | 3 029 |
Voorzieningen auditief en/of visueel gehandicapten | 3 327 |
Vervoersvoorzieningen | 3 808 |
Meeneembare werknemersvoorzieningen | 916 |
Persoonlijke ondersteuning | 5 413 |
Subsidies personen overige werknemers | 1 719 |
Bron: UWV Jaarverslag
Met betrekking tot het gebruik van bovenstaande reïntegratie-instrumenten gelden, anders dan bij trajecten, geen prestatieafspraken met het UWV.
Tabel 23.8 Kengetallen RSP | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
Volume | |||
Aantal fte (op basis van 32 uur) | 577 | 615 | 620 |
Subsidiebedrag per werknemer (€) | 10 184 | 10 245 | 10 245 |
Bron: SZW-administratie
Hoewel het voornemen bestond de RSP met ingang van 1 juli 2005 af te bouwen, is deze voortgezet. De verwachting is dat het uiteindelijke perspectief voor de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) eindig is. De regeling blijft echter voortbestaan totdat er in overleg met de Tweede Kamer een alternatief is voor het stimuleren van de markt voor persoonlijke dienstverlening, hetzij de conclusie is getrokken dat er geen alternatief voorhanden is.
In tabel 23.9 worden het totaal aantal plaatsingen en de uitgaven per jaar (excl. uitvoeringskosten) aan een cohort gestarte trajecten gepresenteerd. Bijvoorbeeld aan het cohort gestarte trajecten 2002 is door gemeenten (inclusief gestarte gesubsidieerde banen) tot en met 2005 in totaal ca. € 1,3 miljard uitgegeven. De optellingen in de uitgaven per jaar komen niet overeen met de totale jaarlijkse uitgaven aan reïntegratie omdat de uitgaven aan trajecten gestart eerder dan het jaar 2002 niet in de tabel worden gepresenteerd. Door onvolledige beschikbaarheid van gegevens is aanvullend gebruik gemaakt van ramingen, die uiteraard met onzekerheden zijn omgeven.
Tabel 23.9: Trajecten, plaatsingen en uitgaven reïntegratie | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Jaar van instroom | Cohort gestarte trajecten (x 1000) | Actuele stand realisatie plaatsingen (x 1000) | Uitgaven per jaar aan cohort gestarte trajecten (x € 1 mln)3 | Totale uitgaven aan cohort gestarte trajec-ten (x € 1 mln) | |||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | ||||
AG | |||||||
20021 | 26 | 9 | – | 35 | 18 | 5 | 58 |
2003 | 42 | 12 | 53 | 58 | 23 | 134 | |
2004 | 39 | 8 | 54 | 59 | 113 | ||
2005 | 32 | 2 | 44 | 44 | |||
Uitgaven per kalenderjaar voor cohorten 2002–2005 | – | 88 | 130 | 131 | |||
WW | |||||||
20021 | 9 | 3 | – | 9 | 5 | 1 | 15 |
2003 | 29 | 9 | 20 | 28 | 12 | 60 | |
2004 | 52 | 14 | 35 | 53 | 88 | ||
2005 | 45 | 3 | 49 | 49 | |||
Uitgaven per kalenderjaar voor cohorten 2002–2005 | – | 29 | 68 | 115 | |||
Gemeenten2 | |||||||
2002 | 114 | 25 | 423 | 491 | 360 | 221 | 1 072 |
2003 | 105 | 21 | – | 290 | 297 | 168 | 754 |
2004 | 109 | 19 | – | – | 329 | 286 | 615 |
2005 | 93 | 10 | – | – | – | 281 | 281 |
Uitgaven per jaar | 423 | 781 | 986 | 956 |
1 Exclusief gegevens van in eerste kwartaal 2002 gestarte trajecten AG en WW.
2 Financiële gegevens gemeenten zijn niet te splitsen naar ABW en Nug
3 Dit betreft voor trajecten AG en WW niet alle uitgaven, omdat niet alle kosten te koppelen zijn aan individuele trajecten en kalenderjaar.
Bron: UWV, SZW en CBS Uitstroom naar werk (bewerking SZW)
Tabel 23.10 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 1 | 6 september | Tweede voortgangsrapportage IRO: Werking en gebruik van IRO-regeling januari 2004 tot en met mei 2005. |
BELEIDSARTIKEL 24 SOCIALE WERKVOORZIENING
Het bevorderen van arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen.
De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) biedt de mogelijkheid tot aangepaste werkgelegenheid aan personen die vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische handicaps uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Op basis van deze wet is aan gemeenten de zorgplicht toebedeeld om de benodigde arbeidsplaatsen voor personen die tot de Wsw zijn toegelaten tot stand te brengen. Het jaar 2005 stond in het teken van de tweede fase van de modernisering van de Wsw.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het realiseren van aangepaste arbeid voor degenen die hiervoor zijn geïndiceerd.
2. Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de sw-werknemer.
24.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 24.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 2 061 449 | 2 143 715 | 2 247 824 | 2 213 486 | 2 227 419 | 2 420 564 | – 193 145 |
Uitgaven | 1 949 511 | 2 075 687 | 2 151 307 | 2 184 930 | 2 222 496 | 2 187 715 | 34 781 |
Programma-uitgaven | 1 949 511 | 2 075 687 | 2 151 307 | 2 184 930 | 2 221 884 | 2 187 151 | 34 733 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
Wet sociale werkvoorziening | 1 949 511 | 2 075 687 | 2 151 307 | 2 184 930 | 2 221 884 | 2 187 151 | 34 733 |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 612 | 564 | 48 |
Personeel | 585 | 539 | 46 | ||||
Materieel | 27 | 25 | 2 | ||||
Ontvangsten | 390 615 | 435 402 | 458 934 | 515 388 | 459 693 | 444 629 | 15 064 |
Bron: SZW-administratie
24.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
De middelen voor de Wsw zijn voor 2005 met € 34,7 mln. verhoogd in vergelijking met de stand van de begroting 2005. De Wsw-middelen zijn met € 33,9 mln. verhoogd in verband met de loon- en prijsbijstelling. Verder is ca € 1 mln. overgeheveld van 2004 naar 2005.
De ontvangsten Wsw bestaan uit terugontvangsten op grond van de uitvoering van de Wsw en uit de anticumulatiebaten.
De Wsw-ontvangsten op grond van de uitvoering in het jaar 2005 betreffen voornamelijk de terugontvangsten op basis van de in 2005 verstuurde vaststellingsbeschikkingen over het subsidiejaar 2003. De totale terugontvangsten op de twee vaststellingsgronden 2003, te weten onderrealisatie Wsw-arbeidsplaatsen en overschrijding van de Wsw-herindicatietermijnen, bedroeg ruim € 35,4 mln. Het overgrote deel van deze terugontvangsten (circa € 30 mln.) vond zijn herkomst in de onderrealisatie van Wsw-arbeidsplaatsen.
Voor Wsw-werknemers met recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering draagt UWV de vrijvallende uitkeringen wegens samenloop met Wsw loon af aan SZW (anticumulatiebaten). De gerealiseerde ontvangsten in 2005 bedragen € 424,2 miljoen en zijn daarmee € 6,6 miljoen hoger dan geraamd (€ 417,7 miljoen). De realisatie met betrekking tot de anticumulatiebaten 2005 is conform de raming. De hogere ontvangstenrealisatie 2005 wordt verklaard uit:
• Hogere ontvangsten bij de anticumulatiebaten Wsw-Wajong als gevolg van de definitieve vaststelling 2003 (ca. € 6,7 miljoen). De definitieve vaststelling 2003 leidde voor de onderdelen Wsw-WAO en Wsw-WAZ tot een vordering op het UWV van in totaal € 27,5 miljoen. De vordering, die ultimo 2005 in de vorderingenadministratie is opgenomen, is inmiddels in februari 2006 ontvangen.
• Lagere ontvangsten bij de anticumulatiebaten Wsw-WAO en Wsw-WAZ als gevolg van de nadere kasafrekening 2003 (ca. € 0,1 miljoen).
Bijgaande tabel laat voor de periode 2001–2005 de prestatie-indicatoren zien, die bij de algemene doelstelling zijn geformuleerd.
Tabel 24.2 Prestatie-indicatoren algemene doelstelling | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Effectindicator a | 94% | 94% | 93% | 90% | 88%1 | 92% | – 4%1 |
Prestatie-indicator b | 97% | 97% | 99% | 101% | 100%1 | 99% | 1%1 |
Doelmatigheidsindicator c | 45,6 | 45,6 | 45,3 | 45,3 | 45,4 | 45,4 | 0 |
1 Voorlopig cijfer
Bron: Verslag Over De Uitvoering, Voorlopige Volume Opgave, jaarlijkse toekenningen, SZW-administratie, Wsw-monitor
a). De effectindicator a geeft het jaargemiddelde weer van het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand als percentage van de totale doelgroep (werknemersbestand plus wachtlijst). In de begroting is op basis van ultimo jaarstanden gerapporteerd.
b). De prestatie-indicator b toont de realisatie van arbeidsplaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. Arbeidsplaatsen worden gerekend in standaardeenheden (se’s). Een se komt overeen met 1 fte van een Wsw-er ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig of licht. Voor 1 fte van iemand ingedeeld in ernstig wordt 1,25 SE gerekend. Voor 2005 is er voor 89 817 se’s aan taakstelling toegekend. Het voorlopige realisatiecijfer voor 2005 bedraagt 90 235 se’s. Een van de maatregelen om de taakstelling maximaal te benutten is de intercollegiale ruil: gemeenten met een overschot aan te realiseren arbeidsplaatsen kunnen een deel van de taakstelling overdragen aan gemeenten die extra taakstelling willen inzetten. In 2005 zijn hiermee circa 175 arbeidsplaatsen herverdeeld.
c.) In de doelmatigheidsindicator c wordt het beleidsmatige doel – het faciliteren van Wsw-plaatsen – gepaard aan de middelen die daartoe zijn ingezet. Om de inzichtelijkheid te vergroten is de vormgeving van de doelmatigheidsindicator ten opzichte van die in de begroting aangepast. De doelmatigheidsindicator drukt het aantal Wsw-plaatsen uit in se’s, dat per miljoen euro aan toegekende subsidie is gefaciliteerd. Omwille van de vergelijkbaarheid is de doelmatigheidsindicator gecorrigeerd voor inflatie. De indicator laat zien, dat in de jaren 2001 t/m 2005 een nagenoeg constant aantal Wsw-plaatsen met de Rijkssubsidie is gefaciliteerd.
Operationele doelstelling 1: Het realiseren van aangepaste arbeid voor degenen die hiervoor zijn geïndiceerd.
In 2005 is verder vorm gegeven aan de modernisering van de Wsw. De eerste fase van de modernisering was erop gericht maatregelen te nemen om de Wsw te behouden voor de Wsw-doelgroep. Belangrijkste maatregel in deze fase is geweest om de Wsw-indicatiestelling over te dragen aan CWI. Deze overdracht is met ingang van 1 januari 2005 gerealiseerd. In de tweede fase worden maatregelen genomen om het werken in een zo regulier mogelijke omgeving, binnen het kader van de Wsw, te bevorderen. Daartoe zijn in 2005 voorstellen gepresenteerd aan en besproken met het parlement. In 2006 zal een wetsvoorstel bij het parlement worden ingediend waarmee de voorstellen, voor zover de Tweede Kamer hiermee heeft ingestemd, worden gerealiseerd.
Tabel 24.3 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Verblijfsduur op wachtlijst Wsw | 18 | 14 | 11 | 10 | 10 | Max. 12 maanden | – 2 |
Bron: Wsw-monitor, Research voor Beleid
De omvang van de wachtlijst is in de eerste helft van 2005 verder toegenomen. Op basis van cijfers over de eerste helft van 2005 stonden medio 2005 14 850 personen op de wachtlijst. Eind 2004 waren dat 13 000 personen. Het jaargemiddelde over 2005 bedraagt 14 250 personen. De gemiddelde wachtduur bedroeg in de eerste helft van 2005 10 maanden, hetzelfde gemiddelde als in 2004. Voorlopige cijfers over heel 2005 laten een toename van de gemiddelde wachtduur zien. Het kabinet informeert de Tweede Kamer in het Kwartaalbericht september over de definitieve cijfers over heel 2005. Met ingang van 1 januari 2005 is een aanpak ontwikkeld om de maximale wachtduur niet langer te laten zijn dan 12 maanden. Personen die, vanaf 2005, ten onrechte langer dan twaalf maanden op de wachtlijst staan worden niet langer meegerekend bij het vaststellen van de hoogte van de taakstelling per gemeente/werkvoorzieningschap voor het daaropvolgende jaar, mits de gemeente/het werkvoorzieningschap over voldoende taakstelling beschikt. De resultaten over de eerste helft van 2005 zijn bekend: ongeveer 10 000 personen op een totale wachtlijstomvang van 14 850 stonden medio 2005 korter dan 12 maanden op de wachtlijst. Dat is 68%.
Tabel 24.4 Kengetallen WSW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Wachtlijst (personen, jaargemiddelde) | 5 965 | 5 480 | 7 045 | 10 708 | 14 2501 |
Werknemersbestand (personen, jaargemiddelde) | 92 895 | 94 040 | 95 725 | 97 370 | 98 6601 |
Gerealiseerd volume gemiddeld (SE) | 86 322 | 87 003 | 87 801 | 89 630 | 90 2351 |
Uitgaven (x € 1 mln.) | |||||
Wsw-decentraal | 1 944,0 | 2 069,9 | 2 145,7 | 2 180,2 | 2 218,5 |
Wsw-centraal | 5,6 | 5,8 | 5,6 | 4,7 | 3,2 |
Gemiddelde toekenning (x € 1) | 21 920 | 23 066 | 24 044 | 24 475 | 24 698 |
Anticumulatie baten (x € 1 miljoen) | |||||
Wajong | 245,2 | 257,6 | 264,6 | 273,2 | 280,1 |
WAO | 126,2 | 134,4 | 139,0 | 171,4 | 142,5 |
WAZ | 1,6 | 1,6 | 1,5 | 1,9 | 1,6 |
1 Voorlopig cijfer
Bron: Wsw-monitor, Verslag Over De Uitvoering, Voorlopige Volume Opgave, jaarlijkse toekenningen, SZW-administratie
Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de sw-werknemer.
Tabel 24.5 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Aantal plaatsingen in begeleid werken t.o.v. totaal aantal plaatsingen | 7% | 7% | 6% | 9% | 14% | 25% | – 11% |
Bron: Wsw-monitor
Het streven is dat gemeenten jaarlijks ten minste 25% van het aantal nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst realiseren in de vorm van begeleid werken. Slechts weinig gemeenten zijn hierin de afgelopen jaren geslaagd, ook niet in 2005. Wel is er sprake van een duidelijke groei van het aantal nieuwe plaatsingen in begeleid werken in 2005. In 2005 was 14% van het aantal nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst of vanuit een dienstbetrekking een begeleid werkenplaats. Hiermee wordt de trend van 2004 voortgezet. Toen was er sprake van een toename van 6% naar 9%. De groei in plaatsingen begeleid werken heeft wellicht te maken met het feit dat sw-bedrijven en andere organisaties zich met ingang van 1 januari 2005 ook als begeleidingsorganisatie mogen opwerpen. Dit vergroot de variëteit aan begeleidingsmogelijkheden voor gemeenten en kan de inzet van begeleid werken bevorderen. Ook zijn de risico’s ten aanzien van loondoorbetaling bij ziekte en premiedifferentiatie bij arbeidsongeschiktheid voor werkgevers die een Wsw-geïndiceerde in dienst nemen verder verkleind, om de drempels bij werkgevers weg te nemen.
De wettelijk geagendeerde evaluatie van de Wsw in 2005 is gebruikt om een aantal onderzoeken uit te voeren naar elementen van de uitvoering van de Wsw die de basis hebben gevormd voor de totstandkoming van de moderniseringsvoorstellen.
De onderzoeken die in dit kader zijn uitgevoerd zijn:
• onderzoek naar de kosten per sw-plaats (SEOR, 2005),
• onderzoek naar goede praktijkvoorbeelden in de Wsw (Berenschot, 2005) en
• onderzoek naar de ontwikkelingen in en toepassing van de Wsw-cao (bestaande uit drie deelonderzoeken van resp. SEOR, ministerie van SZW en Arbeidsinspectie, 2005).
Deze onderzoeken zijn in juni 2005 gezamenlijk aan de Tweede Kamer aangeboden met een brief waarin de voorstellen voor modernisering van de Wsw, die mede op basis van deze (evaluatie-) onderzoeken tot stand zijn gekomen, werden uitgewerkt (brief van 15 juni 2005).
De voorstellen zijn inmiddels met de Tweede Kamer besproken. Op basis van het overleg met de Kamer zullen de voorstellen nu worden omgezet in een wetsvoorstel, dat volgens planning in het voorjaar van 2006 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Tabel 24.6 Overzicht beleidsevaluatiesm | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Beleidsevaluaties | 2004 | 2005 | Goede praktijkvoorbeelden in de Wsw |
2004 | 2005 | Kosten van een Wsw-arbeidsplaats | |
2005 | 2005 | Toepassing van de CAO voor de Wsw | |
2005 | 2005 | De lonen in de sociale werkvoorziening1998–2002 | |
2005 | 2005 | Arbeidsvoorwaarden sociale werkvoorziening en het bedrijfsleven |
BELEIDSARTIKEL 25 ARBEID EN ZORG
Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren.
Het arbeid&zorgbeleid is erop gericht dat werknemers die arbeid en zorg willen combineren, dat ook feitelijk kunnen. De overheid ondersteunt de combinatie van arbeid en zorg met mogelijkheden voor verlof, financiering van verlof, en met kinderopvang.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen.
2. Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang.
25.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 53 698 | 219 127 | 174 589 | 298 084 | 676 681 | 775 718 | 99 037 |
Uitgaven | 53 698 | 210 782 | 218 058 | 299 799 | 681 670 | 775 918 | – 94 248 |
Programma-uitgaven | 53 698 | 210 782 | 218 058 | 299 799 | 680 250 | 774 334 | – 94 084 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
Rijksbijdrage loopbaanonderbreking | 151 | 238 | 373 | 375 | 126 | 0 | 126 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
KOA-regeling | 53 547 | 57 604 | 57 944 | 59 131 | 4 908 | 0 | 4 908 |
Kinderopvang | 152 691 | 157 463 | 238 049 | 673 292 | 772 506 | – 99 214 | |
Primair proces | 1 160 | 977 | 257 | 1 228 | – 971 | ||
Voorlichting | 455 | 832 | 1 177 | 100 | 1 077 | ||
Onderzoek | 249 | 663 | 435 | 490 | 500 | – 10 | |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 1 420 | 1 584 | – 164 |
Personeel | 1 369 | 1 412 | – 43 | ||||
Materieel | 51 | 172 | – 121 | ||||
Ontvangsten | 4 | 2 | 10 089 | 43 322 | 10 000 | 33 322 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid: fiscale uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Uitgaven | 215 000 | 306 000 | 327 000 | 426 000 | 50 000 | 68 000 | – 18 000 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
Afdrachtkorting ouderschapsverlof | 18 000 | 34 000 | 42 000 | 46 000 | 50 000 | 68 000 | – 18 000 |
Levensloopregeling | |||||||
Operationele doelstelling 2 | |||||||
Afdrachtvermindering kinderopvang | 92 000 | 137 000 | 162 000 | 234 000 | * | * | * |
Buitengewone lasten aftrek | 105 000 | 135 000 | 123 000 | 152 000 | * | * | * |
Bron: Belastingdienst
25.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
De grootste programma-uitgaven betreffen die voor kinderopvang. Deze uitgaven hebben in 2005 betrekking op de tegemoetkoming kinderopvang uit hoofde van de Wet kinderopvang, subsidies in het kader van de Subsidieregeling kinderopvang, de verlenging van de Rkb-regeling en de KOA-regeling.
Ouders die gebruik maken van formele kinderopvang en werken, dan wel tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wet kinderopvang, kunnen een inkomensafhankelijke bijdrage van het Rijk ontvangen in de kosten voor formele kinderopvang. Deze tegemoetkoming kinderopvang wordt door de Belastingdienst/Toeslagen uitgekeerd. Met het in werking treden van de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 is een fundamentele systeemwijziging voor de financiering van kinderopvang doorgevoerd. De kosten voor de tegemoetkoming kinderopvang werden voor 2005 geraamd en begroot op € 769 mln. De uitgaven voor de Wet kinderopvang bedroegen in 2005 uiteindelijk € 667 mln. Het verschil tussen raming en realisatie van € 101 mln. is het resultaat van een groot aantal factoren:
• het aantal gebruikte uren kinderopvang en de verdeling in het gebruik tussen inkomensgroepen;
• een groter aantal gebruikers dat naar verwachting pas in 2006 de tegemoetkoming kinderopvang over 2005 aanvraagt;
• een deel van de aanvragers in 2005 bleek een te hoog toetsingsinkomen te hebben opgegeven (door aftrekposten zoals hypotheekrente e.d. niet in mindering te brengen) waardoor de voorlopige tegemoetkoming te laag is vastgesteld. Een deel van de voor 2005 geraamde uitgaven valt daardoor niet in 2005 maar pas in 2006.
• een groep werknemers die niet als werknemer onder de Wet kinderopvang valt maar vanwege een sociaal-medische indicatie van de (niet werkende) partner is aangewezen op kinderopvang op sociaal-medische indicatie via de gemeenten. Deze werknemers zijn ten onrechte in de ramingen meegenomen.
• het uitstel van de Wet inburgering heeft tot een beperkte vrijval geleid.
• het aantal ex-subsidiegebruikers, waarvoor een overgangsmaatregel met een extra bijdrage geldt, blijkt lager dan geraamd.
Definitieve gegevens over het gebruik van de Wet kinderopvang in 2005 komen beschikbaar na de verwerking van de definitieve opgaaf tegemoetkoming kinderopvang in 2006. Dan kan een volledige analyse van het verschil tussen raming en realisatie worden gegeven.
In 2005 is de uitkering in het kader van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (Rkb) bij 99,2% van alle gemeenten vastgesteld. Slechts 6 gemeenten konden nog niet worden afgehandeld als gevolg van nader accountantsonderzoek. 19 gemeenten hebben een bezwaarschrift ingediend; bij 3 gemeenten is een nieuwe primaire beslissing genomen als gevolg van vaststelling op onjuiste gegevens. Bij 6 gemeenten wordt de gelegenheid geboden een nieuwe verantwoording in te dienen. Met de vaststelling van de Rkb wordt ruim € 30 mln. (van de € 628 mln.) teruggevorderd.
Voor de financiële afwikkeling van de Rkb in 2005 was bij gelegenheid van Voorjaarsnota 2005 een bedrag van € 4 mln. gereserveerd. Mede door vertragingen in de vaststellingen (zie brief van de minister van SZW over de evaluatie van de Rkb van 27 februari 2006, Kamerstukken II, 2005–2006 28 447, nr. 127) is in 2005 € 2,9 mln. uitgegeven. Het resterende bedrag wordt naar verwachting in 2006 uitgegeven.
De realisatie op de Subsidieregeling kinderopvang is € 2,95 mln., € 0,5 miljoen lager dan het budget van € 3,44 mln. Dit komt omdat één van de oorspronkelijk goedgekeurde projecten door de aanvrager is ingetrokken en omdat van sommige projecten de begroting naar beneden is bijgesteld.
Tabel 25.3 Budgettaire gevolgen van beleid: uitsplitsing kinderopvanguitgaven (x € 1000) | |||
---|---|---|---|
Raming 2005 | Realisatie 2005 | Verschil | |
Wet kinderopvang | 769 062 | 667 478 | – 101 584 |
Subsidies kinderopvang | 3 444 | 2 950 | – 494 |
Rkb | 0 | 2 864 | 2 864 |
Totaal | 772 506 | 673 292 | – 99 214 |
De Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang voor alleenstaande ouders in de bijstand (de KOA-regeling) is in 2005 in de Wet kinderopvang opgegaan. De uitgaven in 2005 betreffen de afwikkeling van de KOA van de afrekeningen van gemeenten over de jaren tot en met 2004. Bij gelegenheid van Voorjaarsnota 2005 is hiervoor voor 2005 € 10 mln. gereserveerd. Door vertraging in de vaststellingen is hiervan € 4,9 mln. uitgegeven. Het resterende bedrag wordt naar verwachting in 2006 uitgegeven.
Er geldt een bescheiden realisatie Rijksbijdrage Financieringsregeling loopbaanonderbreking (Finlo) voor het jaar 2005 (€ 0,1 mln.). Bij het opstellen van de Begroting 2005 was voor het jaar 2005 niets meer ingeboekt, omdat er van uit werd gegaan dat de regeling op 1 januari 2005 zou zijn vervallen.
Tabel 25.4 Prestatie-indicatoren algemene doelstelling | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Het aandeel werknemers (m/v) dat wil combineren, maar dat feitelijk (nog) niet doet, op het totaal aantal werknemers (m/v) dat wil combineren | 19% | (2009: – 25%) | * |
Bron: CBS, Monitor Arbeid en Zorg, voorlopige cijfers.
Het percentage personen dat arbeid en zorg wil combineren maar dat (nog) niet doet, op het totaal aantal personen dat wil combineren bedraagt 19% in 2005. Het gaat hier zowel om personen die op dit moment arbeid verrichten (>= 12 uur per week) maar geen zorg kunnen verlenen, als om personen die zorgtaken verrichten maar nog geen betaalde arbeid (>= 12 uur per week) verrichten terwijl ze dat wel wensen.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen.
Tabel 25.5 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Het aandeel werknemers (m/v) dat behoefte heeft aan verlof, maar dit (nog) niet gebruikt, op het totaal aantal werknemers (m/v) met behoefte aan verlof | |||
ouderschapsverlof | 54% | (2009: – 25%) | * |
kortdurend zorgverlof | 32% | (2009: – 25%) | * |
langdurend zorgverlof | 56% | (2009: – 25%) | * |
Bron: CBS, Monitor Arbeid en Zorg, voorlopige cijfers.
Het percentage werknemers dat in 2005 ouderschapsverlof op wilde nemen maar dat niet heeft gedaan, op het totaal aantal werknemers dat behoefte had aan ouderschapsverlof bedraagt 54%.
De prestatie-indicatoren voor kortdurend zorgverlof en langdurend zorgverlof komen op respectievelijk 32% en 56%. Deze percentages kunnen worden beschouwd als de nulmeting voor de streefcijfers in 2009.
Tabel 25.6 Kengetallen operationele doelstelling 1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering | |||||
Werknemers | |||||
– aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters) | – | 134 | 144 | 131 | 116 |
– uitgaven Vangnet-Awf (x € 1mln ) | – | 791 | 912 | 855 | 790 |
Zelfstandigen | |||||
– aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters) | – | 5 | 5 | 5 | 1 |
– uitgaven WAZ (x € 1 mln) | – | 21 | 24 | 20 | 6 |
Adoptieverlofuitkering | |||||
Werknemers | |||||
– aantal werknemers met uitkering | * | 980 | 1 294 | 1 507 | 1 314 |
– uitgaven Awf (x € 1 mln) | * | 1 | 2,6 | 2,6 | 2,0 |
Zelfstandigen | |||||
– volume uitkeringen | * | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
– uitgaven WAZ (x € 1 mln) | * | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Gebruik (betaald en onbetaald) ouderschapsverlof | |||||
aantal werknemers (x 1000) | 54 | 66 | 73 | 73 | * |
Uitkeringen financieringsregeling loopbaanonderbreking | |||||
aantal gebruikers | 157 | 113 | 248 | 204 | 74 |
totale Finlo-uitgaven Awf (x € 1000) | 200 | 200 | 250 | 220 | 38 |
Bron: UWV jaarverslag, januarinota 2006; CBS (Statline).
Met de Wet arbeid en zorg is het recht op verlof geregeld en voor een aantal verlofvormen ook de financiering daarvan. Elke werknemer in Nederland heeft op basis van de Wet arbeid en zorg recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof en kraamverlof, ouderschapsverlof, calamiteitenverlof en kort verzuimverlof, kortdurend zorgverlof en langdurend zorgverlof. Behalve het ouderschapsverlof en het langdurend zorgverlof worden al deze verlofvormen (gedeeltelijk) doorbetaald. Het gebruik van deze regelingen blijkt nog niet optimaal, zoals het kabinet aangaf in het kabinetsstandpunt Evaluatie Wet arbeid en zorg van februari 2005. Dit komt voor een belangrijk deel door onbekendheid met de regelingen, maar is waarschijnlijk ook gevolg van het feit dat het in sommige bedrijfsculturen ongebruikelijk is voor deze doeleinden verlof op te nemen. Het kabinet geeft verlofregelingen meer bekendheid en beoogt daarmee het gebruik ervan binnen bedrijven te bevorderen. Voorlichting over de verlofregelingen vond in 2005 plaats via het magazine Toptijd, de site www.Toptijd.nu en via een themapagina op de SZW-site: www.verlofregelingen.szw.nl.
In 2005 is het wetgevingstraject voor de levensloopregeling afgerond, inclusief de uitvoeringsregeling. De levensloopregeling is 1 januari 2006 in werking getreden. Daarmee krijgt iedere werknemer het recht fiscaal ondersteund te sparen voor verlof. In het najaar 2005 is een brede voorlichtingscampagne gevoerd over de levensloopregeling. Onderdeel hiervan was een «levensloopwijzer»: een rekentool waarmee werknemers kunnen uitrekenen met welke inleg welke periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof gefinancierd kan worden.
De wet ter introductie van een recht op langdurend zorgverlof voor werknemers die hulp bieden aan hun levensbedreigend zieke partner, kind en ouder is op 1 juni 2005 in werking getreden. Dit is vijf maanden na de in de begroting 2005 genoemde datum. Oorzaak van deze vertraging was onder meer, dat de Tweede Kamer alvorens het wetsvoorstel te willen behandelen meer inzicht wenste in de relatie tussen de nieuwe levensloopregeling en het recht op langdurend zorgverlof.
Tegelijkertijd met de introductie van het recht op langdurend zorgverlof is de financieringsregeling loopbaanonderbreking op 1 juni 2005, behoudens een overgangsbepaling, afgeschaft.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang.
Tabel 25.7 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
% werknemers met een werkgeversbijdrage1 | * | * | 60% | 66,1% | 69,1% | 3 | |
Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang | * | * | * | 227 0001 | 2 | 3 | |
Het aantal huishoudens met een inkomen tot € 45 000 binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang | * | * | * | 111 0001 | 2 | 3 |
1 Bron: SZW. Geraamde realisatie.
2 Deze gegevens komen een jaar na dato beschikbaar op basis van de definitieve opgaaf tegemoetkoming kinderopvang in 2006.
3 De prestatie-indicator is geformuleerd voor het jaar 2008.
Bron: SZW
De Wet kinderopvang is op 1 januari 2005 ingevoerd. De wet regelt de financiering en kwaliteit van kinderopvang. De ouders staan centraal: zij sluiten zelf een overeenkomst met een kindercentrum en kunnen als marktpartij invloed uitoefenen. De toegankelijkheid van kinderopvang voor ouders is daarmee verbeterd. Uitgangspunt bij de financiering is gedeelde verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid. De bedoeling is dat een derde deel van de kosten door de werkgevers wordt vergoed. Ouders die arbeid en zorg combineren of tot een doelgroep horen zoals in de wet omschreven kunnen een inkomensafhankelijke bijdrage van de overheid krijgen in de kosten van formele kinderopvang. De overheid compenseert daarnaast deels een ontbrekende werkgeversbijdrage. De hoogte daarvan is afhankelijk van het gezinsinkomen. Met de wet is de financiële toegankelijkheid voor de lagere inkomens verbeterd. Voor midden- en hogere inkomens (vanaf 1,5 modaal) werden de kosten voor kinderopvang in 2005 vaak hoger in vergelijking met 2004. Het aantal huishoudens dat eind 2005 gebruik maakte van formele kinderopvang is nog niet bekend. Gegevens daarover komen beschikbaar bij de Belastingdienst/Toeslagen na de verwerking van de definitieve opgaaf tegemoetkoming kinderopvang in 2006. Uit gebruikersonderzoek (Vyvoj: De klant in beeld, effecten van de Wet kinderopvang op de gebruikers, feb. 2006) blijkt een beperkte afname van het gebruik in 2005, mede wegens hogere kosten voor kinderopvang. Om met name de midden- en hogere inkomens tegemoet te komen is per 1 januari 2006 een intensivering met € 200 miljoen doorgevoerd, waarvan € 130 miljoen voor een hogere kinderopvangtoeslag. De kwaliteit van kinderopvang is geregeld met een uniform toezichtssysteem voor kinderopvangcentra en gastouderbureaus en een aantal landelijke kwaliteitseisen: de kwaliteitsnormen waar de kinderopvang aan moet voldoen zijn vastgelegd in de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. Deze Beleidsregels zijn één opéén gebaseerd op de normen van het Convenant kwaliteit kinderopvang dat de kinderopvangwerkgevers en ouders hebben afgesproken.
Het percentage werknemers dat aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage voor kinderen tot en met de basisschoolleeftijd ligt in juli 2005 op 69,1%. In juli 2004 was dat 66,1%. De ambitie van de regering is dat in 2008 90% van de werknemers aanspraak kan maken op een volwaardige werkgeversbijdrage voor kinderen tot en met de basisschoolleeftijd. Bij de evaluatie van de werkgeversbijdrage in 2006 zal beoordeeld worden of de dan bekende gegevens voldoende uitzicht bieden op het halen van de ambitie voor 2008.
Tabel 25.8 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 1 | Sept 2004 | Feb 2005 | Evaluatie Wet arbeid en zorg |
Operationele doelstelling 2 | Dec. 2005 | Feb 2006 | Evaluatie Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang |
Op 10 februari 2005 is de Kamer het kabinetsstandpunt aangeboden over de evaluatie van de Wet arbeid en zorg. Het kabinet concludeerde dat de wet tegemoetkomt aan behoeften aan verlof van werknemers om (dringend) noodzakelijke zorg te kunnen verlenen. Naar verwachting zal het gebruik van de wettelijke regelingen verder toenemen naarmate de wet beter bekend wordt. Verdere inspanningen ten behoeve van de bevordering van de adequate werking van de Wet arbeid en zorg zullen gericht worden op nadere voorlichting over deze wet. Het proces van verdere implementatie van de Wet arbeid en zorg zal gevolgd worden aan de hand van de gegevens van de Monitor combineren arbeid en zorg, die het CBS vanaf 2005 in opdracht van het ministerie van SZW uitvoert.
Op 27 februari 2006 is de evaluatie van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (Rkb) de Kamer toegezonden. Conclusie daarvan is dat de doelstelling om de opvangcapaciteit met ruim 82000 plaatsen uit te breiden, is gehaald. De complexiteit van de regeling en de keuze voor een zorgvuldige vaststelling hebben geleid tot het niet halen van het tijdigheidsaspect bij de vaststelling, als onderdeel van de rechtmatigheid.
BELEIDSARTIKEL 26 OVERLEGSTRUCTUREN, COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENVORMING EN MEDEZEGGENSCHAP
Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen.
In het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen is de zelfregulering door sociale partners een belangrijk uitgangspunt. Op het terrein van de collectieve arbeidsverhoudingen hebben zich in 2005 belangrijke ontwikkelingen voorgedaan.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners.
2. Afstemmen en onderling coördineren van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners.
26.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 26.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 292 | 3 644 | 4 346 | – 702 | |||
Uitgaven | 292 | 3 633 | 4 385 | – 752 | |||
Programma-uitgaven | 292 | 288 | 790 | – 502 | |||
Operationele doelstelling 1 | |||||||
Voorlichting(WMV) | 490 | – 490 | |||||
Operationele doelstelling 2 | |||||||
Subsidies | 292 | 288 | 300 | – 12 | |||
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 3 345 | 3 595 | – 250 |
Personeel | 3 238 | 3 368 | – 130 | ||||
Materieel | 107 | 227 | – 120 | ||||
Ontvangsten |
Bron: SZW-administratie.
26.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid betreffen vrijwel uitsluitend apparaatsuitgaven. Door de intrekking van de WMW zijn geen voorlichtingsuitgaven voor de WMW gerealiseerd.
Operationele doelstelling 1. Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners.
Mede naar aanleiding van de procedure van algemeenverbindendverklaring (AVV) en het afhandelen van de daarmee gepaard gaande dispensatieverzoeken met betrekking tot de CAO Uitzendkrachten en het dispensatieverzoek betreffende de CAO Arbeidsbemiddeling Buitenlandse Werknemers is in 2005 begonnen met het opnieuw bezien van de toepassing van het huidige dispensatiebeleid.
In 2005 heeft tweemaal een algemeen overleg plaatsgevonden met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tijdens het eerste AO is met name gesproken over de rapportage CAO-fondsen en de monitor CAO-afspraken 2005. In het tweede AO is onder andere het onderzoek naar de kwaliteit van de representativiteitsgegevens bij AVV-verzoeken aan bod gekomen.
Tabel 26.2 Kengetallen collectieve arbeidsvoorwaardenvorming | |||
---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | |
bedrijfstak-CAO’s | |||
aantal bedrijfstak-CAO’s | 193 | 195 | 174 |
aantal direct gebonden werknemers | 4 335 500 | 4 650 000 | 4 644 500 |
aantal door AVV gebonden werknemers | 779 500 | 686 000 | 662 500 |
ondernemings-CAO’s | |||
aantal ondernemings-CAO’s | 519 | 564 | 574 |
aantal gebonden werknemers | 653 000 | 716 000 | 859 000 |
totaal aantal CAO’s | 712 | 759 | 748 |
totaal aantal werknemers onder CAO | 5 768 000 | 6 052 000 | 6 166 000 |
Bron: Voorjaarsrapportages CAO-Afspraken SZW.
Medezeggenschap van werknemers
In mei 2005 heeft de Tweede Kamer voorrang verleend aan de behandeling van het wetsvoorstel Harrewijn (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 163, nrs. 1–3). Momenteel is dit wetsvoorstel aanhangig bij de Eerste Kamer. Als het wetsvoorstel ook daar wordt goedgekeurd zal één van de hoofdpunten uit het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers (WMW, Kamerstukken II, 2004–2005, 29 818, nrs. 1–3), op 5 oktober 2004 bij de Kamer ingediend, zijn afgehandeld.
In oktober 2005 bleek dat het maatschappelijk debat over de overige knelpunten van de medezeggenschap en de hoofdlijnen van een toekomstbestendige medezeggenschap sinds de indiening van het wetsvoorstel pas echt op gang is gekomen. Dit heeft geleid tot nieuwe inzichten in de samenleving, het medezeggenschapsveld en in de Kamer. Deze nieuwe inzichten nopen tot bezinning op de uitgangspunten die in 2002 zijn gekozen voor het wetsvoorstel WMW. Derhalve is het wetsvoorstel WMW en het wetsvoorstel Invoeringswet WMW (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 818, nr. 28 herdruk) ingetrokken. In de brief die hierover aan de Kamer is gezonden is toegezegd dat de Kamer in de loop van 2006 een discussienota over een toekomstbestendig medezeggenschapsstelsel zal ontvangen.
Het in 2003 gestarte project Kwaliteitsbevordering Medezeggenschap heeft in 2005 onder andere geleid tot de voorbereiding van een Ambassadeursnetwerk Medezeggenschap, ORakel genoemd. Dit ambassadeursnetwerk zal bestaan uit ondernemers die de meerwaarde van medezeggenschap binnen hun onderneming weten te realiseren. Zij laten andere ondernemers die meer uit medezeggenschap willen halen profiteren van hun kennis en ervaring. In het eerste kwartaal van 2006 zal het ambassadeursnetwerk van start gaan.
Op 25 november 2005 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap inverband met de uitvoering van richtlijn nr 2003.72.EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het Statuut van een Europese Coöperatieve Vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 386, nrs. 1–3). Kern van de wetswijziging is dat, evenals bij een Europese vennootschap, ook de oprichters van een grotere Europese coöperatieve vennootschap (50 en meer werknemers in ten minste twee lidstaten) en (vertegenwoordigers van) werknemers een overeenkomst sluiten over informatie, raadpleging en medezeggenschap op het internationale niveau van de vennootschap.
Tabel 26.3 Kengetallen naleving medezeggenschap | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR | 71 | – | – | 76 |
Bron: Research voor Beleid: Naleving van de Wet op de Ondernemingsraden, stand van zaken 2005. Meting van dit kengetal vindt om de drie jaar plaats.
Naar aanleiding van de laatste evaluatie van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) heeft het kabinet de schappen gevraagd om voor 1 januari 2006 een toekomstvisie op te stellen. Het opstellen van deze toekomstvisies is gecoördineerd door de Sociaal-Economische Raad. Daarnaast heeft het kabinet de SER gevraagd een eigen visie te geven op de toekomst van de PBO. Mede op basis van de visies van de schappen en de SER zal het kabinet voor het zomerreces van 2006 hierover een kabinetsstandpunt innemen. De SER heeft eind 2005 de toekomstverkenningen en draagvlakonderzoeken van de product- en bedrijfschappen, voorzien van een overkoepelende samenvatting, aan de minister van SZW aangeboden.
Operationele doelstelling 2: Afstemmen en onderling coördineren van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners.
In 2005 hebben kabinet en sociale partners na het rumoerige jaar 2004 veel geïnvesteerd in herstel van vertrouwen. De basis hiervoor was het Sociaal Akkoord van november 2004. Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan de afspraken uit het Sociaal Akkoord en ook in CAO’s is veel bereikt in 2005.
Met name het Voorjaarsoverleg stond in het teken van vertrouwensherstel. In het Najaarsoverleg is met name afgesproken om op een werktop te kijken naar afstemming en uitvoering van bestaande maatregelen en voornemens ter vergroting van de arbeidsdeelname. Op 1 december 2005 heeft deze werktop plaatsgevonden. Sociale partners en kabinet hebben gezamenlijk afspraken gemaakt om bestaande instituties op het grensvlak van werken en leren beter te laten functioneren. Aan de werktop lag een tripartiete tekst ten grondslag. De totstandkoming van deze tripartiete tekst in een relatief korte periode lijkt het herstel van vertrouwen tussen sociale partners en kabinet te onderstrepen.
Tabel 26.4 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 2 | September 2005 | 2006 | Naleving Wet op de Ondernemingsraden |
BELEIDSARTIKEL 27 REGULERING VAN INDIVIDUELE ARBEIDSRELATIES
Bescherming van werknemers binnen een arbeidsrelatie onder waarborging van voldoende flexibiliteit voor de werkgever.
Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan goede, stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Het primaat hiervoor ligt in beginsel bij sociale partners waarbij de overheid verantwoordelijk is voor een minimumniveau aan arbeidsrechtelijke bescherming en ordening (waaronder gelijke behandeling en arbeids- en rusttijden).
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep.
2. Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst.
3. Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden.
27.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 27.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 2 731 | 2 288 | 443 | ||||
Uitgaven | 2 623 | 2 288 | 335 | ||||
Subsidies | 430 | 430 | |||||
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 2 193 | 2 288 | – 95 |
Personeel | 2 066 | 2 085 | – 19 | ||||
Materieel | 127 | 203 | – 76 | ||||
Ontvangsten | 31 | 31 |
Bron: SZW administratie
27.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid betreffen vrijwel uitsluitend apparaatsuitgaven.
Operationele doelstelling 1: Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep.
Het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene tweede richtlijn (gelijke behandeling m/v) is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 237, nrs. 1–2). Het wetsvoorstel zal zo spoedig mogelijk na aanname door het parlement in werking treden. Het kabinet heeft besloten ook de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Wgb m/v) te betrekken in de voorgenomen samenvoeging van de gelijke behandelingswetgeving. Een wetsvoorstel voor een Algemene wet gelijke behandeling wordt naar verwachting begin april 2006 voor advies naar de Raad van State gezonden. Op 8 december 2005 is er in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken een akkoord tot stand gekomen over de zogeheten«recast»-richtlijn, waarmee een aantal gelijke behandelingsrichtlijnen m/v geïntegreerd worden in één richtlijn.
Om de naleving van de wettelijke normen betreffende gelijke behandeling te bevorderen zijn diverse activiteiten verricht, waaronder:
• voorlichting in de vorm van attenderingsrondes met informatie op de website van SZW, factsheets en artikelen;
• het project «Vacatures voor alle leeftijden», dit project wordt met subsidie van SZW uitgevoerd door het Expertisecentrum Leeftijd in samenwerking met de Commissie gelijke behandeling. Dit project is begin 2006 afgerond;
• het «1+1-project», heeft tot doel het verankeren van gelijke behandeling en diversiteit in het P&O-beleid en wordt met subsidie van SZW uitgevoerd door het COC. Het project biedt praktische informatie aan P&O-managers;
• de campagne «Discriminatie? Niet met mij!», is uitgevoerd door o.a. het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) en gefinancierd door subsidie vanuit Europa en van een aantal departementen, waaronder SZW. Het project is onder andere gericht op het vergroten van de weerbaarheid van slachtoffers van discriminatie. Het project wordt in het eerste kwartaal 2006 afgerond.
In de vijfde Voortgangsbrief gelijke beloning is de Kamer geïnformeerd over de kabinetsreactie op de adviezen uit gebracht door de Commissie gelijke behandeling, de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en de Stichting van de Arbeid met betrekking tot het onderwerp gelijke beloning (Kamerstukken II, 2005–2006, 27 099, nr. 13). De werkgroep «Gelijke beloning, dat werkt!» gaat de bekendheid met en de naleving van de wettelijke regels over gelijke beloning en gelijke behandeling bij de arbeidsvoorwaarden bevorderen.
Ter bevordering van een zorgvuldig werving- en selectiebeleid zijn door het LBR met subsidie van SZW richtlijnen voor het gebruik van psychologische tests ontwikkeld gericht op het waarborgen van gelijke kansen van etnische minderheden. Deze publicatie is de Kamer aangeboden (brief van 23 augustus 2005). In het voorjaar van 2005 de Leidraad Aanstellingskeuringen afgerond als de opvolger van de Algemene Richtlijn Aanstellingskeuringen. De Leidraad is gedurende 2005 ruim verspreid onder bedrijfsartsen.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst.
a. Kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel (Commissie Rood).
De SER heeft in het advies over de toekomstbestendigheid van de WW aangegeven het ontslagrecht, waaronder ontslagprocedure en systematiek van ontslagvergoedingen, nader te willen analyseren en te betrekken bij de advisering over het sociaal-economisch beleid op middellange termijn. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet in het op 29 april 2005 verzonden kabinetsstandpunt WW en ontslagrecht (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 109, nr. 1) aangegeven de standpuntbepaling over de duale inrichting van het ontslagstelsel in beraad te houden totdat het betreffende SER-advies is ontvangen. Het kabinetsstandpunt WW en ontslagrecht is op 1 september 2005 tijdens een algemeen overleg in de Tweede Kamer besproken.
b. Kabinetsreactie op de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid.
De kabinetsreactie op de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid is op 29 april 2005 verzonden en op 8 september 2005 in een algemeen overleg met de Tweede Kamer besproken.
c. Heroverweging van het bij bedrijfseconomische ontslagen te hanteren lifo-beginsel.
Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer aanvaarde motie Verburg, Weekers, Bakker en Noorman-den Uyl (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XV, nr. 48) zijn in de notitie «Heroverweging van het last in, first out-beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag» (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200 XV, nr. 87) de beweegredenen aangegeven om het lifobeginsel te vervangen door het afspiegelingsbeginsel en de mogelijkheid om hiervan bij CAO af te wijken. Bij het kabinetstandpunt WW en ontslagrecht is de Kamer op 29 april 2005 bij brief (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 109, nr. 1) geïnformeerd over het uiteindelijke standpunt van het kabinet met betrekking tot de heroverweging van het lifobeginsel. Dit heeft inmiddels geleid tot een aanpassing van het Ontslagbesluit (Staatscourant 13 december 2005, nr. 242) en indiening op 17 november 2005 van het wetsvoorstel tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel en wijziging van het ontslagrecht (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 370).
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden.
In 2005 is verder gewerkt aan de voortgang van drie prioritaire projecten: vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet, bestuurlijke boete en herziening Europese richtlijn.
Over het kabinetsvoorstel tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet heeft de SER op 15 februari 2005 advies uitgebracht. Over de precieze uitwerking van het advies in een wetsontwerp heeft vervolgens nog een aantal keren overleg plaatsgevonden met sociale partners omdat het kabinet groot belang hecht aan een juiste verwerking van de opvattingen van werkgevers en werknemersorganisaties. Het wetsvoorstel zal naar verwachting voor de zomer 2006 de Kamer kunnen worden aangeboden.
De Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet was al op 1 oktober 2004 in werking getreden met uitzondering van de bepalingen betreffende de vervoerssectoren. Op 1 juni 2005 is de wet ook voor de transportsectoren van kracht geworden. De latere inwerkingtreding was noodzakelijk omdat meer tijd nodig bleek voor een zorgvuldige implementatie bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
In 2005 is onder het Luxemburgs en het Britse Voorzitterschap geen overeenstemming bereikt over het voorstel tot aanpassing van de Europese richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid (Richtlijn 2003/88/EG).
In verband met het uitblijven van een aanpassing van de richtlijn heeft het kabinet alsnog besloten de regelgeving over aanwezigheidsdiensten in het Arbeidstijdenbesluit aan te passen. Hierdoor wordt de strijdigheid met het Europese recht weggenomen en wordt het de desbetreffende sectoren weer duidelijk welke normen in acht moeten worden genomen. Door rechterlijke uitspraken was hierover onduidelijkheid ontstaan. Het gewijzigde Arbeidstijdenbesluit is op 6 december 2005 gepubliceerd (Stb. 605) en zal op 1 juni 2006 in werking kunnen treden.
Tabel 27.2 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 1 | Juli 2004 | December 2005 | Evaluatie Besluit aanstellingskeuringen |
Eind 2005 is de evaluatie van het Besluit aanstellingskeuringen afgerond. Deze evaluatie zal in het voorjaar van 2006 de Kamer worden aangeboden.
BELEIDSARTIKEL 28 PENSIOENBELEID
Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen.
Doel van het pensioenbeleid is te waarborgen dat in het kader van de arbeidsvoorwaarden overeengekomen toezeggingen over pensioenen worden nagekomen. De overheid beoogt te bewerkstelligen dat het overeenkomen en uitvoeren van pensioenregelingen gebeurt op een wijze die aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en die rekening houdt met andere aspecten van sociaal-economisch beleid (loonontwikkeling, lange termijn betaalbaarheid). In december is het wetsvoorstel Regels betreffende pensioen (Pensioenwet) bij de Tweede Kamer ingediend. Daarin zijn ook de afspraken met sociale partners, pensioenuitvoerders en toezichthouder over het Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen nader uitgewerkt. De Wet verplichte beroepspensioenregeling is in werking getreden.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen.
2. Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen.
3. Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.
28.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 28.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 983 | 1 063 | – 80 | ||||
Uitgaven | 983 | 1 063 | – 80 | ||||
Programma-uitgaven | 0 | 0 | 0 | ||||
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 983 | 1 063 | – 80 |
Personeel | 948 | 974 | – 26 | ||||
Materieel | 35 | 89 | – 54 | ||||
Ontvangsten |
Bron: SZW-administratie
28.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
De budgettaire gevolgen van beleid bestaan uitsluitend uit apparaatsuitgaven.
Operationele doelstelling 1: Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen.
De parlementaire behandeling van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is afgerond. De wet is op 6 oktober 2005 gepubliceerd in het Staatsblad (Stbl. 2005, 526). Daarmee is het kader voor verplichte deelname van vrije beroepsbeoefenaren aan een aanvullende pensioenregeling gemoderniseerd. Zo worden nieuwe eisen gesteld aan de representativiteitseisen van beroepsverenigingen, is gelijke behandeling naar geslacht en leeftijd doorgevoerd en zijn medische toelatingskeuringen verboden.
Tabel 28.2 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Verminderen van de witte vlek | |||||||
Aantal deelnemers dat uitgesloten wordt van een pensioenregeling van de werkgever - | (1996 7%) | – | – | – | – | (2006: 3½%) | – |
Bron: Witte vlekken op pensioengebied,Research voor Beleid in opdracht van SER en SZW, Den Haag, 1997.
De meting van omvang en karakteristieken van de witte vlek in 2006 zal in 2006 worden voorbereid, begin 2007 worden uitgevoerd en in de tweede helft van 2007 worden gepubliceerd. Het onderzoek zal aansluiten op vorige onderzoeken over de omvang van de witte vlek in 1985 en 1996.
Tabel 28.3 Kengetallen operationele doelstelling 1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Toetredingsleeftijd bij pensioenregelingen | |||||
< 25 jaar | 69% | 68% | 72% | 77% | 76% |
>=25 jaar | 31% | 32% | 23% | 19% | 17% |
Onbekend | – | – | 5% | 4% | 6% |
Bron: DNB
In 2005 zijn weinig veranderingen opgetreden in de toetredingsleeftijd in pensioenregelingen. In de Pensioenwet wordt in verband met het voorkomen van het ongeoorloofd maken van onderscheid naar leeftijd voorgesteld te verbieden dat in een pensioenregeling een toetredingsleeftijd hoger dan 21 jaar wordt opgenomen. Daarmee wordt tevens het bereik van aanvullende pensioenen vergroot.
Operationele doelstelling 2: Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen.
In 2005 zijn de pensioenpremies voor bedrijfstakpensioenfondsen (voeren voor ongeveer 80% van de deelnemers de pensioenregeling uit) gestegen. Bij ondernemingspensioenfondsen is sprake van stabilisatie of een lichte daling van de pensioenpremies. De meeste pensioenfondsbesturen hebben voor 2005 besloten tot een gedeeltelijke indexatie van de opbouw en de uitkeringen.
De ombouw van pensioenregelingen van eindloon naar middelloon zette in 2005 door. In middelloonregelingen is de indexering zowel van belang voor de pensioenopbouw als voor de pensioenuitkering.
Tabel 28.4 Kengetallen operationele doelstelling 2 | ||||
---|---|---|---|---|
1998 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Type regeling bij pensioenregelingen | ||||
Eindloon | 67% | 52% | 12% | 11% |
Middelloon | 25% | 36% | 73% | 74% |
Beschikbare premie | 0% | 3% | 2% | 3% |
Overig | 8% | 9% | 13% | 12% |
Bron: DNB, bewerking SZW.
Het Financieel Toetsingskader (FTK) heeft dit jaar verder vorm en inhoud gekregen. In het FTK zijn de uitgangspunten vastgelegd aan de hand waarvan De Nederlandsche Bank het toezicht uitoefent op pensioenfondsen om te beoordelen of pensioenfondsen de aangegane pensioenverplichtingen kunnen nakomen. In intensief overleg met sociale partners en pensioenuitvoerders is ten behoeve van het toezicht een indexatiematrix opgesteld. Daarmee wordt het voor ook deelnemers inzichtelijk hoe pensioenfondsen omgaan met waardevermindering van de pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen door inflatie en prijsstijgingen.
Operationele doelstelling 3: Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.
Het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO) voerde het door SZW gesubsidieerde project kwaliteitsverbetering van de medezeggenschap door gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen uit. In het kader van dit project is bij een aantal bedrijfstakpensioenfondsen een vertegenwoordiging van gepensioneerden in de medezeggenschap gerealiseerd. Ook is een aantal kaderleden van ouderenbonden geschoold in het besturen van een pensioenfonds. Er is voorlichting gegeven aan ouderenbonden en pensioenfondsen over het convenant tussen CSO en Stichting van de Arbeid over medezeggenschap van gepensioneerden bij pensioenfondsen. Het project krijgt over de periode 2005–2007 een vervolg.
Op verzoek van de minister heeft de Stichting van de Arbeid in goed overleg met pensioenfondsen, verzekeraars en het CSO principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) opgesteld. De komende 2 jaar krijgen pensioenfondsen en verzekeraars de tijd om hun bestuur en beheer volgens deze principes vorm te geven. CSO en Stichting van de Arbeid spraken tevens af het convenant ter bevordering van de kwaliteit van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen tot 2008 te verlengen en dit dan in samenhang met de evaluatie van de principes voor goed pensioenfondsbestuur te evalueren.
Ter vergroting van het pensioenbewustzijn organiseerde de Pensioenkijker mede met subsidie van SZW naast de reguliere voorlichting twee themacampagnes gericht op de doelgroepen vrouwen en jongeren. De koepels van pensioenuitvoerders zijn er in geslaagd afspraken te maken over een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht sluit goed aan op de eisen die daaraan gesteld worden in het wetsvoorstel Pensioenwet. De koepels gaan bevorderen dat pensioenfondsen en verzekeraars dit uniform pensioenoverzicht vanaf 1 januari 2007 gaan gebruiken in de communicatie met hun deelnemers.
Tabel 28.6 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 3 | januari 2005 | oktober 2005 | tussentijdse evaluatie convenant tussen STAR en CSO over medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen |
De tussentijdse evaluatie van het convenant tussen STAR en CSO over medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen is uitgevoerd. In vergelijking met een meting in 2001 hadden veel meer pensioenfondsen invulling gegeven aan medezeggenschap. Het vooraf overeengekomen percentage pensioenfondsen dat voldoet aan de afspraken in het convenant van 65% werd echter niet gehaald: ongeveer 40% van de pensioenfondsen voldeed aan het criterium.
BELEIDSARTIKEL 29 ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN, ARBOZORG EN VERZUIM
Bevorderen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en goede arbozorg, mede om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te beperken.
Werkgevers, werknemers en overheid hebben belang bij goede arbeidsomstandigheden. Het gaat ook om terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, bijdragen aan arbeidsproductiviteit en groei van ondernemingen, en het voorkomen van incidenten met een maatschappelijk ontwrichtend karakter. De overheid activeert zelfwerkzaamheid en stuurt op ernstige risico’s met stimuleringsbeleid, vraaggestuurde informatie en in regelgeving en handhaving. Daaraan inherente verlaging van regeldruk en lasten neemt weerstand weg en vergroot kansen op effectief beleid in bedrijven.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Beperken van de arbeidsrisico’s waaraan werknemers zijn blootgesteld.
2. Het stimuleren en ondersteunen van beleid in arbeidsorganisaties om het ziekteverzuim te beperken en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken.
29.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 29.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 14 586 | 25 399 | 47 755 | 45 830 | 103 502 | 95 374 | 8 128 |
Uitgaven | 11 155 | 22 817 | 40 639 | 44 023 | 93 088 | 97 151 | – 4 063 |
Programmauitgaven | 11 155 | 22 817 | 40 639 | 44 023 | 42 337 | 49 266 | 6 929 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
Handhaving | 223 | 388 | 251 | 251 | |||
Primair proces | 2 287 | 2 934 | 3 154 | 896 | 2 258 | ||
Subsidies | 5 457 | 5 114 | 10 401 | 14 384 | – 3 983 | ||
Onderzoek | 1 854 | 1 837 | 2 586 | 365 | 2 221 | ||
Operationele doelstelling 2 | |||||||
Arboconvenanten | 10 401 | 20 295 | 20 157 | 23 266 | 16 899 | 25 030 | – 8 131 |
Primaire processen arbo | 531 | 157 | 157 | ||||
Subsidies | 754 | 2 522 | 9 741 | 8 363 | 8 074 | 8 232 | – 158 |
Voorlichting | 125 | 505 | 583 | 9 | 574 | ||
Onderzoek | 795 | 1 085 | 232 | 350 | – 118 | ||
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 50 751 | 47 885 | 2 866 |
Personeel | 43 868 | 42 827 | 1 041 | ||||
Materieel | 6 883 | 5 058 | 1 825 | ||||
Ontvangsten | 1 985 | 4 979 | 6 115 | 6 798 | 7 093 | 6 884 | 209 |
Bron: SZW-administratie
29.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
OD1: Ten behoeve van de uitvoering van de subsidies die onder deze doelstelling vallen zijn er middelen verschoven vanuit de betreffende subsidiebudgetten naar primair proces.
Op subsidies heeft een onderuitputting plaatsgevonden die vrijwel volledig is toe te schrijven aan de FARBO regeling. Omdat deze regeling in 2005 gestart is heeft er enerzijds een vertraging plaatsgevonden in de uitbetaling; anderzijds loopt de regeling door tot 1 april 2006. De onderuitputting zal zeer waarschijnlijk voor deze datum tot uitbetaling komen. Het budget onderzoek is gedurende het jaar opgehoogd met middelen uit de departementale middelen voor onderzoek.
OD2: Op het budget ARBOconvenanten is sprake van een substantiële onderuitputting. Reden is de herziene prognose van de sectoren, wat betreft de benodigde financiële middelen en de daarmee samenhangende neerwaartse bijstelling van de bevoorschotting op langlopende projecten. Bij najaarsnota is daarom ca € 5 miljoen ingeleverd. Daarnaast is ongeveer € 3 miljoen ingezet om problematiek elders binnen artikel 29 op te lossen. Uiteindelijk is de onderuitputting beperkt gebleven tot ongeveer € 0,7 miljoen.
Operationele doelstelling 1: Beperken van de arbeidsrisico’s waaraan werknemers zijn blootgesteld.
Tabel 29.2 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
percentage werknemers blootgesteld aan schadelijk geluid | 5% | 6% | 5% | 5% | 5% | * | * |
percentage werknemers dat regelmatig kracht moet zetten | 22% | 22% | 22% | 23% | 25% | * | * |
aantal afspraken met branches | |||||||
* VASt actieplan opgestart | – | – | 16 | 18 | 25 | * | * |
actieplan gerealiseerd | – | 6 | 24 | * | * | ||
* Versterking arbeidsveiligheid | 2 | 5 | 21 | 10 | + 11 | ||
bovengemiddelde handhavinginzet Arbeidsinspectie | 11% | 1 | 8% | >10% | – 2% |
1 Zie toelichting onder tabel 29.3a
Bron: (TNO) NEA, CBS, EBB-module arbo en SZW en Arbeidsinspectie
Voor de arbeidsrisico’s «geluid» en «kracht zetten» gelden streefcijfers voor het jaar 2006, nl. 2,3% en 15,4%. Voor 2005 zijn geen specifieke streefcijfers geformuleerd.
Op grond van de realisatie in 2005 (5%) wordt voor het arbeidsrisico «geluid» verwacht dat de reductie in de blootstelling met 50% in 2006 niet wordt gehaald. Belangrijke reden is dat het metaalconvenant is mislukt. In reactie hierop heeft de Arbeidsinspectie in 2004 in deze sector verscherpt gehandhaafd, waarbij verschillende knelpunten zijn gesignaleerd. De sector is aangesproken op het maken van een plan van aanpak. De Tweede Kamer is hierover in maart 2005 geïnformeerd.
Voor het arbeidsrisico kracht zetten zijn in veel convenanten afspraken gemaakt en worden maatregelen uitgevoerd. In de meeste convenanttrajecten is men positief over het uitvoeren van de maatregelen en het bereiken van reducties.
Daarnaast is het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt) gestart. Hiermee wil SZW het bedrijfsleven, in het bijzonder het MKB, stimuleren en faciliteren bij de adequate beheersing van de blootstelling van werknemers aan stoffen. Doelstelling is dat in 2007 minimaal 10 brancheplannen en 3 keten-actieplannen zijn uitgevoerd. Vanwege het grote aantal branches dat een inhoudelijk goed actieplan heeft ingediend (24), is bovenop het reeds beschikbare subsidiebudget van 2,5 mln euro dit jaar een extra budget van 1,3 mln euro vrijgemaakt voor subsidiëring van de uitvoering van actieplannen. De doelstelling van VASt (13 actieplannen) is vorig jaar al ruim gehaald.
Het programma Versterking Arbeidsveiligheid richt zich op het verminderen van het aantal arbeidsongevallen. Naast de ontwikkeling van een methodiek voor kwantitatieve analyse van arbeidsrisico’s en de bouw van een database met gegevens over arbeidsongevallen is de doelstelling vóór 2007 in totaal 20 veiligheidsverbetertrajecten te starten. Door de positieve reactie van het bedrijfsleven op deze aanpak is deze doelstelling al in 2005 gehaald: in totaal zijn nu 21 veiligheidsverbetertrajecten gestart.
Tabel 29.3a Kengetallen Arbeidsinspectie: handhavingspercentage inspectieprojecten arbeidsomstandigheden | |||
---|---|---|---|
Gerealiseerd handhavingspercentage arbomonitor 2003 | Gerealiseerd handhavingspercentage in projecten arbo 2005 | Nagestreefd handhavingspercentage AI in projecten arbo 2005 | |
Industrie | 53% | 63% | |
Bouw | 43% | 62% | |
Commerciële dienstverlening | 46% | 43% | |
Publieke dienstverlening | 49% | 59% | |
Totaal ArboAI | 48% | 56% | 58% |
Bron: AI
De Arbeidsinspectie handhaaft regels op arboterrein door inspecties en het openbaar maken van inspectieresultaten. Daarmee draagt de AI aan een veilig en gezond werkklimaat. Voor de inspectieprojecten wordt op basis van risicoanalyse prioriteit gegeven aan branches en bedrijven met de hoogste arborisico’s en de laagste naleving.
Bij de representatieve aselecte steekproef van de jaarlijkse arbomonitor blijken in 2003 circa 48% van de bedrijven zodanige tekortkomingen te bestaan dat een handhavingsinstrument (waarschuwing, stillegging, boete) is ingezet. De AI wil haar capaciteit zoveel mogelijk inzetten in situaties die ongunstiger zijn dan het «gemiddelde». Dat doet de AI door een zodanige selectie voor inspectie dat er «wordt gevist waar vis zit». Daarnaast is het van belang om inzicht te geven in de effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium op arbeidsomstandigheden.
Voor 2005 was het de bedoeling om door juiste projectkeuzes minstens 10% hoger uit te komen dan het aangegeven percentage van bedrijven met problematiek volgens de Arbomonitor. De gedachte daarachter is dat het «vissen waar vis zit» een hoger handhavingpercentage geeft dan bij willekeurig inspecteren. Ook wordt het gerealiseerde percentage sterk beïnvloed door een wijziging van het handhavingsbeleid ri&e. In 2004 is het handhavingsbeleid van de AI mbt de ri&e versoepeld, waardoor o.a. in de arbomonitor niet langer werd geïnspecteerd (behalve op ernstige misstanden). Vanaf 2004 zijn daarom de arbomonitorprojecten buiten het handhavingspercentage gelaten. Hierdoor treedt er in tabel 29.3b een trendbreuk op tussen 2003 en 2004. Het lagere percentage wordt mede veroorzaakt doordat in sectoroverstijgende projecten zoals«Vakantiewerk» of «Jeugdigen» relatief weinig handhaving is. Die projecten zijn vooral van belang geweest vanwege hun preventieve uitstraling.
Tabel 29.3b: Percentage bedrijven met inzet handhavinginstrumenten bij eerste en vervolginterventie 1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Percentage geïnspecteerde bedrijven met inzet handhavingsinstrumenten bij eerste interventie | 59% | 59% | 58% | 55% | 56% |
Percentage geïnspecteerde bedrijven met inzet handhavingsinstrumenten bij vervolginterventie | 11% | 8% | 6% | 4% | 5%. |
1 Gemeten in jaar van vervolginterventie
Bron: SZW
Operationele doelstelling 2: Het stimuleren en ondersteunen van beleid in arbeidsorganisaties om het ziekteverzuim te beperken en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken.
Tabel 29.4 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
RI&E’s beschikbaar bij bedrijven | 74% | 78% | 86% | – | – | 92% | – |
aantal arboconvenanten met branches | 22 | 38 | 51 | 62 | 69 | ||
eerste fase | 22 | 38 | 48 | 50 | 50 | ||
tweede fase | – | – | 3 | 12 | 19 | ||
Aandeel werkzame arbeidsgehandicapten dat nog aanpassingen in het werk noodzakelijk acht | 16% | 16% | 16% | 16% | 1 | * | * |
1 Realisatie 2005 arbeidsgehandicapten zal augustus 2006 bekend worden.
Bron SZW, Jaarrapportage arboconvenanten 2004 en CBS, EBB-module arbeidgehandicapten
De risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e), betreft een verplichting voor nagenoeg alle werkgevers: een basis voor systematische aanpak van arbeidsomstandigheden en verzuim. Realisatiecijfers komen pas later in het jaar beschikbaar. Inmiddels is over 2004 duidelijk geworden dat er een steekproef- en waarnemingsproblematiek is; veel meer dan eerder gemeten ontbreekt het vooral kleine bedrijven aan dit document. De jaarlijkse publicatie Arbobalans zal een verantwoording en zo goed mogelijke nieuwe cijfers bevatten.
In 2005 zijn de 6 laatste (tweedefase-)convenanten getekend. Het totaal aantal arboconvenanten komt daarmee uit op 69, waarvan 50 eerstefasetrajecten en 19 tweedefasetrajecten. Hiermee is het streven gehaald. In de convenanten worden afspraken gemaakt op het gebied van preventie van arbeidsrisico’s, reductie van ziekteverzuim en reïntegratie van arbeidsongeschikten. Met het realiseren van de ambitie ligt thans het accent op implementatie, waarmee minder verzuim en lagere WAO-instroom kan worden gerealiseerd. Met al deze trajecten gezamenlijk wordt meer dan de helft van de werkzame beroepsbevolking in Nederland bereikt.
In 2005 hebben 8 convenanttrajecten het einde van de looptijd bereikt; in de daaraan voorafgaande jaren liepen 12 trajecten af.
Om te stimuleren dat arbeidsgehandicapten aan het werk blijven of weer aan het werk komen is de Commissie Het Werkend Perspectief ingesteld. Deze richt zich met name op het stimuleren van de beeldvorming over arbeidsgehandicapten. Over de werkzaamheden van de Commissie wordt afzonderlijk gerapporteerd aan het Parlement.
Soms zijn aanpassingen aan de werkplek, de werkomgeving of de werkorganisatie nodig. De laatste jaren is het percentage aanpassingen aan het werk dat nog nodig is volgens werkzame arbeidsgehandicapten gelijk gebleven.
Tabel 29.5 Kengetallen operationele doelstellingen 1 en 2 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Beschikbaarheid schriftelijke ri&e | |||||
alle werkgevers | 74% | 78% | 86% | – | – |
1–9 werknemers | 70% | 75% | 83% | – | – |
10–99 werknemers | 88% | 92% | 93% | – | – |
> 99 werknemers | 94% | 98% | 98% | – | – |
Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen | 87% | 80% | 84% | 83% | 92% |
Farbo-producten met (gedeeltelijk) positief advies van de Arbeidsinspectie | |||||
Fiscale regeling | 3 224 | 13 548(112) | – | ||
Subsidieregeling | – | – | 1 840(1499) |
Bron: SZW, Arbeidsinspectie en NCvB
Zie toelichting onder tabel 29.4
Tussen haakjes staan de aanvragen die nog open staan. Tot 2005 gold de fiscale regeling; vanaf 2005 de subsidieregeling. Aanvragen kunnen voor 2005 nog ingediend worden tot 1 april 2006. Het bedrag dat bedrijven onder de subsidieregeling uitgekeerd kunnen krijgen ligt ongeveer een factor 3 hoger dan onder de voorgaande regeling (sterkere stimulans voor bedrijven). Omdat het totale budget gelijk is gebleven betekent dat de uiteindelijke FARBO producten onder de subsidieregeling ongeveer een factor 3 lager zal liggen dan onder de voorgaande regeling.
Beroepsziektemeldingen: Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) registreert de meldingen van beroepsziekten door bedrijfsartsen. Het percentage beroepsziektenmeldingen dat conform richtlijnen was en door het NCvB is geaccepteerd, bedraagt 92%. Daarmee is het streefcijfer gehaald. De kwaliteit van beroepsziektenmeldingen is hiermee naar behoren.
Er is in 2005 geen evaluatieonderzoek geweest.
BELEIDSARTIKEL 30 INKOMENSBESCHERMING MET ACTIVERING
Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies.
Het gaat hier om de inkomensbescherming van personen die gerekend worden tot de (potentiële) beroepsbevolking en op basis van de onderliggende regelgeving in beginsel een inspanningsverplichting hebben om betaalde arbeid te verkrijgen waarmee zo mogelijk zelfstandig in het levensonderhoud voorzien kan worden.
In dit beleidsartikel wordt verantwoording afgelegd over het inkomens deel van de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers respectievelijk zelfstandigen (IOAW en IOAZ), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Werkloosheidswet (WW), de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA) en de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI). De WW is een sociale verzekering (premiegefinancierd) en de andere artikelonderdelen zijn sociale voorzieningen (begrotingsgefinancierd).
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud.
2. Zorgdragen dat een tijdelijke en activerende inkomensvoorziening wordt verstrekt aan werknemers die werkloos zijn geworden.
3. Zorgdragen dat een tijdelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van het bestaan wordt verstrekt aan beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud.
4. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten.
5. Zorgdragen dat een tijdelijke tegemoetkoming wordt verstrekt aan bepaalde arbeidsongeschikten die herbeoordeeld zijn in de zg. herbeoordelingsoperatie.
30.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 30.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 5 294 853 | 4 533 637 | 3 437 534 | 10 145 386 | 4 803 908 | 5 368 585 | – 564 677 |
Uitgaven | 4 228 301 | 4 379 051 | 4 624 160 | 5 175 942 | 5 018 301 | 5 234 470 | – 216 169 |
Programmauitgaven | 4 228 301 | 4 379 051 | 4 624 160 | 5 175 942 | 5 014 582 | 5 230 603 | – 216 021 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
WWB 1 | 4 174 273 | 4 298 683 | 4 225 348 | 4 616 146 | 4 564 570 | 4 845 388 | – 280 818 |
IOAW | 219 400 | 191 023 | 201 782 | 193 613 | 8 169 | ||
IOAZ | 39 800 | 36 728 | 34 543 | 34 370 | 173 | ||
Bijstandzelfstandigen | 38 600 | 63 753 | 88 102 | 38 880 | 49 222 | ||
Bijstandbuitenland | 2 600 | 2 349 | 2 101 | 2 600 | – 499 | ||
Bijstandoverig | 0 | 185 419 | 27 733 | 12 616 | 15 117 | ||
Handhaving | 18 663 | 35 252 | 13 856 | 17 477 | 23 455 | – 5 978 | |
Subsidies | 970 | 989 | 119 | 34 | 113 | – 79 | |
Voorlichting | 117 | 251 | 110 | 110 | |||
Operationele doelstelling 3 | |||||||
WWIK | 47 312 | 53 784 | 55 135 | 59 363 | 57 032 | 56 050 | 982 |
Operationele doelstelling 4 | |||||||
Tbia uitkeringslasten | 6 016 | 6 600 | 6 576 | 6 230 | 5 941 | 6 048 | – 107 |
Tbia uitvoeringskosten | 700 | 351 | 343 | 705 | 672 | 1 470 | – 798 |
Operationele doelstelling 5 | |||||||
TRI uitkeringslasten | 11 405 | 16 000 | – 4 595 | ||||
TRI uitvoeringskosten | 3 080 | 0 | 3 080 | ||||
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 3 719 | 3 867 | – 148 |
Personeel | 3 596 | 3 707 | – 111 | ||||
Materieel | 123 | 160 | – 37 | ||||
Ontvangsten | 81 817 | 32 143 | 72 870 | 44 231 | 45 504 | 45 504 |
1 De onderverdeling voor de jaren 2001 en 2002 van WWB/Abw, IOAW, IOAZ en Bbz is voorhands niet te herleiden
Bron: SZW-administratie
Tabel 30.2 Budgettaire gevolgen van beleid: premie-uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Uitgaven: | 2 709 000 | 3 160 100 | 4 507 678 | 5 137 782 | 5 199 000 | 5 524 149 | – 325 149 |
Programmauitgaven | 2 709 000 | 3 160 100 | 4 507 678 | 5 137 782 | 5 199 000 | 5 524 149 | – 325 149 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
WWuitkeringslasten | 2 242000 | 2 637 832 | 3 865 499 | 4 463 782 | 4 511 000 | 4 880 224 | – 369 224 |
WWuitvoeringskosten | 467 000 | 522 268 | 642 179 | 674 000 | 688 000 | 620 517 | 67 483 |
WWoverige lasten | |||||||
Nominaal | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 23 408 | – 23 408 |
Ontvangsten | 305 300 | 351 072 | 450 840 | 528 553 | 537 000 | 592 936 | 55 936 |
Bron: Jaarverslag UWV 2005
Het UWV legt verantwoording af over de uitgaven WW. Voor de rechtmatigheid daarvan, wordt verwezen naar bijlage 2 bij dit jaarverslag
30.3 Toelichting op de tabellen budgettaire gevolgen van beleid
De onderuitputting van circa € 281 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is veroorzaakt door een meevallend beroep op de bijstand. Dit kwam tot uitdrukking in lagere realisatiecijfers over 2004 en een gunstigere ontwikkeling van de conjunctuureffecten op de bijstand dan aanvankelijk door het Centraal Planbureau was geraamd. De ontwikkeling van de WWB uitgaven kan niet los worden gezien van de wet zelf. Voor 2005 bedroeg het geraamde effect van de WWB op de bijstandsuitgaven door gemeenten € 50 miljoen (cumulatief € 200 miljoen). Op basis van uitvoeringsgegevens over 2005 is becijferd dat gemeenten circa € 235 miljoen minder bijstandsuitgaven hebben dan er door het rijk aan budget beschikbaar was gesteld. In totaal hebben gemeenten sinds de invoering van de gedeeltelijke budgettering in 2001 € 820–830 miljoen overgehouden (zie brief aan Tweede Kamer, 9 december 2005).
De realisatie op de BBZ is € 50 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de BBZ zijn sinds 2001 telkens toegenomen. Een toename is te zien bij alle belangrijke rubrieken, namelijk de bijstand om niet, verstrekkingen bedrijfskapitaal en renteloze leningen. Hier stond geen wezenlijke stijging van de ontvangsten uit eerder verstrekte kredieten tegenover. De bevoorschotting is hier in 2005 op aangepast. Aangenomen wordt dat de toenemende uitgaven verband houden met de economische situatie. De economie presteert sinds 2001 lager dan gemiddeld. Het is aannemelijk dat dit leidt tot meer bijstandsuitkeringen, meer leningen/kredieten en minder terugbetalingen op eerder verstrekte kredieten/leningen.
De overschrijding van € 15 miljoen is met name veroorzaakt door onvoorziene nabetalingen als gevolg van toegekende bezwaarschriften over de periode voor de WWB en de lasten van aanvullende uitkeringen voor enkele gemeenten met tekorten op het WWB I-deelbudget.
Uit het budget voor handhaving zijn diverse activiteiten gefinancierd die gericht zijn op de ondersteuning en facilitering van gemeenten op het handhavingsdomein. De onderuitputting van € 6 miljoen wordt deels veroorzaakt doordat het SZW handhavingsprogramma 2003–2006, onderdeel gemeenten, met minder middelen is gerealiseerd. Daarnaast kon in 2005 de afwikkeling van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven niet voor alle deelnemende gemeenten plaatsvinden i.v.m. onvolledig ontvangen verantwoordingsinformatie. Bij deze gemeenten is aanvullende informatie opgevraagd.
De daling van de uitkeringslasten, als gevolg van de volumedaling, wordt deels teniet gedaan door een stijging van de gemiddelde uitkering. Het totale effect is dat de uiteindelijke gerealiseerde uitkeringslasten 5% lager zijn dan in 2004.
De lagere uitvoeringskosten BIA worden verklaard door de herziene toedeling van uitvoeringskosten op grond van realisaties jaarverslag UWV 2004.
De totale begrote uitgaven aan de TRI bedroegen € 16 miljoen. Na de begroting zijn deze uitgaven gesplitst in uitkeringslasten en uitvoeringskosten. De gerealiseerde uitgaven liggen circa € 1,5 miljoen lager dan in de ontwerpbegroting opgenomen.
Tabel 30.2 laat zien dat de gerealiseerde uitkeringslasten WW (€ 4 511 miljoen) € 369 miljoen lager zijn dan de raming uit de Begroting 2005. Dit is het gevolg van een gunstige volume-ontwikkeling.
De uitvoeringskosten zijn daarentegen circa € 67 miljoen hoger dan begroot. De reden hiervoor is een aantal bijstellingen in het budget. Deze bijstellingen betreffen:
• De uitvoeringskosten KDU (€ 8,13 miljoen)
• De uitvoeringskosten wekeneis (€ 2,86 miljoen)
• SER-pakket (€ 26,8 miljoen)
• WALVIS/SUB (€ 7 miljoen)
• De herziene toedeling van uitvoeringskosten op grond van realisaties jaarverslag UWV 2004 en 2005 (€ 29,8 miljoen)
• Frictiekosten (€ 16,4 miljoen)
• Daling uitvoeringskosten door volume aanpassingen (– € 24,2 miljoen)
Ontvangsten ontstaan als gevolg van de afrekening tussen Rijk en gemeenten van verstrekte voorschotten op de declaratiedelen. Dit speelt onder andere bij de BBZ dat een grillig uitgavenpatroon kent (€ 20 miljoen ontvangsten). De grootste post ontvangsten ligt op het terrein van de BBZ (45%). De ontvangsten WWIK betreffen 12% van het totaal.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud
Tabel 30.3 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Toereikendheid inkomensdeel macrobudget W en B | * | Toereikend | Toereikend+ | Toereikend+ | geen |
Bron: SZW
Tabel 30.4 Kengetallen operationele doelstelling 1 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
WWB | |||||
Volume (x 1000 uitkeringen) | |||||
Thuiswonenden periodiek < 65 (x 1 000)1 | – | 318 | 328 | 337 | 335 |
Thuiswonenden periodiek >= 65 (x 1 000)1 | – | 21 | 22 | 23 | 26 |
Ioaw (x 1 000)1 | – | 19 | 17 | 14 | 12 |
Ioaz (x 1 000)1 | – | 3 | 3 | 2 | 2 |
Bijstandbuitenland (x 1 000)2 | – | 1 | 1 | 1 | 1 |
Bbz (x 1 000)1 | – | 2 | 1 | 1 | 2 |
Gegevens handhaving | |||||
Bekendheid regels (Abw)3 | – | 51% | – | 54% | – |
aantal geconstateerde fraudegevallen4 | – | 43 860 | 41 020 | 41 590 | 35 000 |
totaal fraudebedrag (x € 1 mln.)4 | – | 100 | 106 | 114 | 120 |
gemiddeld fraudebedrag (x € 1)4 | – | 2 282 | 2 594 | 2 740 | 3 425 |
% strafrechtelijke afdoening4 | 16% | 10% | 10% | 9% | 6 |
% administratieve afdoening4 | 68% | 72% | 74% | 66% | 6 |
Incassoratio4 | 15% | 15% | 15% | 15% | 14% |
Nalevingniveau van de opgave van inkomsten3, 5 | – | 67% (59%-78%) | – | 71% (64%-77%) | – |
Bron:
1 CBS bijstandsuitkeringenstatistiek.
2 SZW-administratie
3 SZW POROSZ (dit onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus, daarom is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 cijfers over het jaar 2005 te presenteren)
4 CBS fraude- en debiteurenstatistiek
5 Het nalevingniveau van de opgave van inkomsten was bij begroting 2005 nog een prestatie-indicator, maar is met ingang van begroting 2006, als kengetal opgenomen. De reden hiervan is dat, is dat de Minister weliswaar systeemverantwoordelijkheid voor de WWB draagt, doch niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de resultaten van gemeentelijk handhavingsbeleid.
6 Dit gegeven is voor 2005 niet beschikbaar omdat de registratiesystematiek bij de gemeenten nog niet is aangepast aan de organisatorische ontwikkelingen die onder meer verband houden met de invoering van het hoogwaardig handhaven.
Het bijstandsvolume (jaargemiddelde) is, ondanks de relatief ongunstige conjunctuur, sinds de introductie van de WWB licht gedaald. In 2005 trad er zelfs een maandelijkse daling op van het bijstandsvolume. Dit is mede het gevolg van de prikkelwerking die van de wet uitgaat. Het macrobudget WWB is voor 2005 naar verwachting meer dan toereikend; volgens de huidige inzichten zullen gemeenten samen per saldo circa 235 miljoen euro overhouden. Volgens de procesbeschrijving WWB zal met de VNG in april 2006 aan de hand van de voorlopige VODU’s (Verslag Over De Uitvoering) worden bekeken of het macrobudget in 2005 inderdaad toereikend is geweest.
Naar aanleiding van het advies van de Sociaal Economische Raad over de toekomstbestendigheid van de WW heeft het kabinet besloten het wetsvoorstel tot aanpassing van de IOAW op het vlak van leeftijdsgrenzen aan te houden tot na de evaluatie in 2010 van de door de Sociaal Economische Raad voorgestelde Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW)1.
De Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven is in 2003 in het leven geroepen om gemeenten door middel van een subsidie te ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van het concept Hoogwaardig Handhaven. Hiermee wordt bedoeld een samenstel van activiteiten gericht op het voorkomen en bestrijden van fraude en het verhogen van de nalevingsbereidheid van de regelgeving van klanten in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Hierbij wordt gebruik gemaakt van vier visie-elementen te weten: vroegtijdig informeren, optimaliseren dienstverlening, controleren op maat en daadwerkelijk sanctioneren. De onderhavige regeling is per 1 april 2005 geëxpireerd.
Naar de resultaten van de Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven is een inventariserend onderzoek1 verricht. Het onderzoek geeft antwoorden op de vraag: wat is de stand van zaken anno 2005 bij gemeenten? Verder doet het onderzoek aanbevelingen per visie-element hoe gemeenten nu verder kunnen doorpakken. Vastgesteld wordt dat op de hiervoor genoemde vier visie-elementen forse kwalitatieve vooruitgang is geboekt.
Voor de overig bereikte resultaten op het gemeentelijke handhavingsdomein, zie de Integrale Handhavingsrapportage 2004, aangeboden aan de Kamer op 30 september 2005 (kenmerk HAL/05/76959).
In 2005 heeft het Inlichtingenbureau succesvol de nieuwe applicatie Sectorloket gemeenten (SLOG) in gebruik genomen. Op dit moment vindt de gegevensuitwisseling en de uitwisseling van samenloopsignalen tussen IB en gemeenten volledig plaats via de nieuwe Sectorloket-applicatie.Tevens zijn in 2005 een aantal nieuwe aansluitingen/uitwisselingen op de Sectorloketapplicatie gerealiseerd. Hiermee is één van de belangrijkste opdrachten van het IB gerealiseerd en draagt dit bij aan een succesvolle verbetering van de dienstverlening van IB.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een tijdelijke en activerende inkomensvoorziening wordt verstrekt aan werknemers die werkloos zijn geworden.
Tabel 30.5 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
Instroomkans 57,5+ t.o.v. 55–57,5 jr.1 | 1,1 | 1,04 | 1,06 | 1,02 | 1–1,05 | 0,03 |
Verwachte uitkeringduur 57,5 + (in maanden)2 | – | 38 | 33 | 29 | 37 | – |
Nalevingniveau van sollicitatieverplichtingen3 | 69% (63%–74%) | – | 66% (60%–71%) | – | 72% | – |
Nalevingniveau van opgave van inkomsten uit arbeid3 | 80% (74%–86%) | – | 75% (68%–81%) | – | 76% | – |
Bron:
1 UWV jaarverslag
2 UWV: berekening op basis van bestandsgegevens; 2004 en 2005 zijn voorlopige cijfers
3 SZW POROSZ (dit onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus, daarom is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 cijfers over het jaar 2005 te presenteren)
De prestatie-indicatoren in tabel 30.5 geven een beeld van de mate waarin werknemers die werkloos geworden zijn voldoen aan specifieke verplichtingen en zodoende terecht een uitkering ontvangen.
Tabel 30.6 Kengetallen operationele doelstelling 2 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Volume ontslagwerkloosheid (x 1 000)1 | |||||
gemiddeld aantal WW-uitkeringen | 172 | 182 | 248 | 308 | 322 |
gemiddeld aantal personen met WW | 166 | 173 | 237 | 293 | 305 |
aantal uitkeringsjaren2 | 151 | 164 | 218 | 266 | 276 |
aantal WW-uitkeringen per 31-12 | 166 | 205 | 280 | 322 | 307 |
aantal personen per 31-12 | 156 | 195 | 268 | 307 | 291 |
aantal nieuwe uitkeringen | 252 | 325 | 419 | 426 | 378 |
aantal beëindigde uitkeringen | 278 | 287 | 343 | 384 | 392 |
Gegevens handhaving | |||||
(1) Bekendheid met regels3 | – | 54% | – | 54% | – |
(2) Aantal fysieke controles4 | – | 24 609 | 22 095 | 20 093 | 24 877 |
(3) Totaal schadebedrag (x € 1mln.)4 | – | 8,8 | 8,3 | 9,2 | 10,4 |
(4) Afdoeningspercentage4 | – | 93 | 93 | 95 | 97 |
Bron:
1 Kerncijfers Werknemersverzekeringen UWV, UWV jaarverslag
2 SZW-administratie
3 SZW POROSZ (dit onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus, daarom is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 cijfers over het jaar 2005 te presenteren)
4 UWV jaarverslag
In 2005 is er een einde gekomen aan een lange periode van toename van het aantal WW-uitkeringen. In februari piekte het aantal op 340 duizend, sindsdien heeft er een geleidelijke daling ingezet. Ultimo 2005 werden er 307 duizend WW-uitkeringen verstrekt. Het gemiddelde WW-volume – zowel in aantal uitkeringen als in uitkeringsjaren – in 2005 laat nog wel een stijging zien ten opzichte van 2004. In 2005 is er onder invloed van de aantrekkende conjunctuur en de werking van een aantal recente beleidsmaatregelen (m.n. de afschaffing van de vervolguitkering) een einde gekomen aan een lange periode van toename van het aantal WW-uitkeringen.
Met het oog op de versterking van het activerende karakter van de Werkloosheidswet (WW) zijn in 2005 diverse maatregelen in gang gezet.
Naar aanleiding van twee SER-adviezen is in november 2005 het wetsvoorstel Wet wijziging WW-stelsel en ontslagrecht ingediend. Hierin wordt voorgesteld de maximale duur van de WW-uitkering te beperken tot 38 maanden en de uitkeringsduur meer rechtstreeks te koppelen aan het feitelijk arbeidsverleden1. De kortdurende WW-uitkering wordt met dit voorstel omgezet in een loongerelateerde uitkering van drie maanden. Verder wordt de hoogte van de WW-uitkering tijdens de eerste twee maanden verhoogd naar 75% van het dagloon. Het wetsvoorstel tot aanscherping van de wekeneis in de WW is in overeenstemming gebracht met het SER-advies.
Verder heeft het kabinet ingestemd met het advies om meer maatwerk te leveren bij de toepassing van de sollicitatieplicht. In de aanloop naar 1 januari 2007 zal al voor een deel van de werklozen maatwerk worden geleverd. Vanaf 1 januari 2007 zal het UWV voor alle werklozen die op of na die datum instromen in de WW de sollicitatieplicht afstemmen op de individuele mogelijkheden en omstandigheden.
Het streven naar vereenvoudiging en deregulering van de WW is in 2005 onverminderd voortgezet. Zo is met ingang van 2005 het verzorgingsforfait eenvoudiger uitvoerbaar gemaakt en toetst het UWV bij de uitvoering van de WW niet langer aan het weerlegbare rechtsvermoeden van artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek. Het bovengenoemde wetsvoorstel bevat voornemens tot een verdergaande vereenvoudiging en deregulering van de WW.
Per 1 januari 2005 is de koppeling van de duur van de uitkering aan het arbeidsverleden versterkt. Vanaf 2005 wordt deze duur in beginsel afgeleid van het aantal jaren waarin de werknemer feitelijk arbeid heeft verricht.
Op 4 mei 2005 is het «tijdelijk besluit experimenten stageplaatsen voor jongeren in de WW» inwerking getreden1. Door dit WW-experiment kunnen jongeren tot 23 jaar 3 maanden stage lopen bij een werkgever met behoud van WW-uitkering.
Vanaf 1 juli 20052 kan het UWV voor werknemers die met werkloosheid worden bedreigd tot 4 maanden vóór de vermoedelijke ontslagdatum reeds reïntegratie-instrumenten inzetten voor potentiële WW-gerechtigden die een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Hiermee wordt het voor betrokken partijen mogelijk om de overgang van de outplacementverantwoordelijkheid van de werkgever naadloos over te laten gaan in de reïntegratieverantwoordelijkheid van het UWV.
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat een tijdelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van het bestaan wordt verstrekt aan beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud.
Tabel 30.7 Kengetallen operationele doelstelling 3 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddeld aantal personen (W)WIK1 | 4 238 | 4 150 | 3 571 | 3 113 | 3 021 |
Aantal personen (W)WIK per 31-121 | 4 320 | 4 340 | 3 355 | 3 100 | 2 950 |
Aantal beroepsmatigheidstoetsen1 | 3 241 | 3 944 | 3 461 | 3 209 | 3 453 |
Het uitstroomaandeel (W)WIK in 2004 dat zelfstandig kan voorzien in het levensonderhoud2 | – | – | – | 86,43 | – |
Bron:
1 SZW-administratie
2 CBS
3 Het betreft hier een voorlopig cijfer. Het cijfer geeft een indicatie: het gaat om de uitstroom uit de (W)WIK in het jaar 2004 verminderd met het deel dat in 2004 in de bijstand is gestroomd. Verondersteld wordt dat de uitstroom uit de (W)WIK die niet naar de bijstand gaat, zich zelfstandig in levensonderhoud kan voorzien.
De Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) geldt per 1 januari 2005. Op basis van de activerende bepalingen in de WWIK wordt verwacht dat meer kunstenaars dan onder de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK) erin zullen slagen om – na maximaal 48 maanden inkomensondersteuning binnen een tijdsbestek van 10 jaar – zelfstandig in het bestaan te voorzien.
De WWIK staat open voor verlaters van kunstacademies, maar ook voor gevestigde kunstenaars die geconfronteerd worden met een tijdelijke terugval in inkomsten. Voorwaarde is wel dat de 4 uit 10 jaartermijn, die als maximaal uitkeringsrecht voor de WWIK geldt, nog niet is verbruikt.
Als indicator voor de werking van de wet is een kengetal geformuleerd, namelijk dat deel van de uitstroom dat gedurende tenminste een half jaar in het eigen levensonderhoud kan voorzien. In de begroting 2005 werd overigens nog gesproken over een prestatie-indicator in plaats van een kengetal. De term prestatie-indicator is niet juist, omdat de bedoelde indicator niet geheel aansluit op de doelstelling van de wet.
In tabel 30.7 wordt het feitelijke gebruik van de WWIK gepresenteerd. De stichting Kunstenaars, Cultuur en Onderneming adviseert de centrumgemeenten door het uitvoeren van zogenaamde beroepsmatigheidstoetsen: bij aanvraag van een WWIK-uitkering door middel van het entree-onderzoek en na respectievelijk 13, 25 en 37 maanden WWIK-uitkering door middel van heronderzoeken. In de heronderzoeken wordt onder andere het progressie-vereiste betrokken. In 2005 heeft Kunstenaars & CO 3 453 declarabele beroepsmatigheidtoetsen gedeclareerd. Dit betroffen 1 577 entree-onderzoeken en 1 876 heronderzoeken. In circa 11% van de gevallen werd door Kunstenaars & CO een negatief advies aan de centrumgemeenten afgegeven. Om de bekendheid van de WWIK te bevorderen zijn in 2005 door Kunstenaars & CO diverse activiteiten ontplooid, onder meer het geven van voorlichting aan studenten van de kunstacademies, het uitgeven van voorlichtingsmateriaal, een telefonische helpdesk en verschillende websites. Kunstenaars & CO voert tevens het zogenaamd flankerend beleid WWIK uit, dat wordt gefinancierd door het ministerie van OCW.
Operationele doelstelling 4: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten
Tabel 30.8 Kengetallen operationele doelstelling 4 | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
BIA | |||||
gemiddeld jaarvolume | 850 | 890 | 857 | 779 | 699 |
gemiddelde uitkering (x € 1) | 7 120 | 7 416 | 7 673 | 7 997 | 8 499 |
Bron: SZW-administratie, UWV jaarverslag
De Bia is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Voor het recht op uitkering is onder andere het geboortejaar van belang. Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op grond van de Bia vervallen. Het gemiddelde jaarvolume neemt dan ook langzaam af. De stijging van de gemiddelde uitkering wordt vermoedelijk veroorzaakt door een gewijzigde bestandsamenstelling waarbij het gemiddelde arbeidsongeschiktheidspercentage is gedaald.
Operationele doelstelling 5: Zorgdragen dat een tijdelijke tegemoetkoming wordt verstrekt aan bepaalde arbeidsongeschikten die herbeoordeeld zijn in de zgn. herbeoordelingoperatie
Voor die personen die geen arbeidsinkomen hebben dat een verminderde of verloren arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van herkeuringen compenseert, die geen recht op WW hebben of recht op WW gedurende een kortere periode dan zes maanden, is een tijdelijke financiële tegemoetkoming gecreëerd, in de vorm van de Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI). De TRI-regeling is in 2005 aangepast (Stcrt. 2005, nr. 127). Personen die een scholing zijn begonnen die langer duurt dan de TRI-periode, kunnen net zolang TRI ontvangen als de scholing duurt, met een maximum van twee jaar. In verband hiermee is de looptijd van de TRI verlengd tot 1 januari 2010.
Het aantal nieuwe TRI-uitkeringen bedroeg circa 4 400 in 2005. Eind 2005 waren er circa 2 400 lopende TRI-uitkeringen. Gezien de geringe aantallen gerechtigden, het geringe uitkeringsbedrag en de relatief korte looptijd van de regeling (de herbeoordelingoperatie wordt volgens de huidige inzichten medio 2007 afgerond) zijn geen indicatoren en kengetallen geformuleerd. Ook zal om die redenen geen evaluatieonderzoek plaatsvinden.
Tabel 30.9 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 1 | November 2004 | juni 2005 | Gemeenten en de WWB I. Geprikkeld tot werken. |
april 20 | december 2005 | Hoogwaardig handhaven. Gemeenten uit de startblokken. |
BELEIDSARTIKEL 31 INKOMENSBESCHERMING EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij arbeidsongeschiktheid.
Het wettelijke stelsel beschermt werknemers, personen die met werknemers worden gelijkgesteld en jonggehandicapten tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze bescherming wordt geboden door verschillende wettelijke regelingen.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers.
2. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten.
31.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 31.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 1 410 086 | 1 419 045 | 1 592 396 | 1 729 243 | 1 724 886 | 1 671 437 | 53 449 |
Uitgaven: | 1 410 086 | 1 419 045 | 1 592 396 | 1 729 243 | 1 724 886 | 1 671 437 | 53 449 |
Programma-uitgaven | 1 410 086 | 1 419 045 | 1 592 396 | 1 729 243 | 1 723 547 | 1 670 017 | 53 530 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
Wajong uitkeringslasten | 1 368 429 | 1 381 375 | 1 546 752 | 1 679 048 | 1 669 447 | 1 614 469 | 54 978 |
Wajong uitvoeringskosten | 41 657 | 37 670 | 45 644 | 50 195 | 54 100 | 55 548 | 1 448 |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 1 339 | 1 420 | – 81 |
Personeel | 1 291 | 1 349 | – 58 | ||||
Materieel | 48 | 71 | – 23 | ||||
Ontvangsten | 231 | 6 655 | 4 396 | 4 396 |
Bron: SZW-administratie.
Tabel 31.2 Budgettaire gevolgen van beleid: premie-uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Uitgaven | 12 184 000 | 12 573 138 | 12 978 636 | 12 785 199 | 12 219 856 | 12 368 591 | – 148 755 |
Programma-uitgaven | 12 184 000 | 12 573 138 | 12 978 636 | 12 785 199 | 12 329 856 | 12 368 591 | – 148 735 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
WAO uitkeringslasten | 9 270 750 | 9 564 337 | 9 801 007 | 9 520 000 | 8 841 000 | 8 999 703 | – 158 703 |
WAO uitkeringslasten eigenrisicodragers | 46 250 | 58 190 | 68 785 | 81 466 | 98 856 | 98 856 | 0 |
WAO uitvoeringskosten | 735 000 | 733 873 | 795 091 | 777 000 | 728 000 | 811 427 | – 83 427 |
ZW uitkeringslasten | 1 407 000 | 1 454 076 | 1 537 851 | 1 628 733 | 1 723 000 | 1 667 771 | 55 229 |
ZW uitvoeringskosten | 153 000 | 200 319 | 198 417 | 232 000 | 318 000 | 207 588 | 110 412 |
WAZ uitkeringslasten | 508 000 | 516 273 | 525 000 | 509 000 | 478 000 | 510 652 | – 32 652 |
WAZ uitvoeringskosten | 64 000 | 46 070 | 52 485 | 37 000 | 33 000 | 52 721 | – 19 721 |
Nominaal | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 19 873 | – 19 873 |
Bron: SZW administratie UWV jaarverslag
Het UWV legt verantwoording af over de uitgaven WAO, ZW en WAZ. Voor de rechtmatigheid daarvan, wordt verwezen naar bijlage 2 bij dit jaarverslag
31.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
In 2004 vond er voor de Wajong uitkeringslasten een éénmalige nabetaling plaats van ca. € 80 miljoen. Hiervoor gecorrigeerd bedragen de uitkeringslasten Wajong in 2004 ca. € 1 600 miljoen.
De gerealiseerde uitkeringslasten 2005 bedragen € 1 669 miljoen en zijn daarmee ca. € 69 miljoen gestegen ten opzichte van 2004. Deze stijging dient nog te worden gecorrigeerd voor incidentele extra uitgaven van € 6,7 miljoen als gevolg van de vaststelling van de anticumulatiebaten WSW over 2003, zodat er een toename van ca. € 62 miljoen resteert.
De uitkeringshoogte in 2005 is niet veranderd ten opzichte van 2004 omdat geen indexatie heeft plaatsgevonden. De stijging van de uitkeringslasten is dan ook volledig veroorzaakt door een stijging van het aantal uitkeringen. In 2005 was er sprake van een duidelijke toename van de instroom. De hogere uitstroom als gevolg van de herkeuringen heeft deze toegenomen instroom niet kunnen compenseren. De toename van de instroom heeft ertoe geleid, dat de uitkeringslasten € 55 miljoen hoger zijn dan begroot.
In 2005 vond voor de uitvoeringskosten en uitkeringslasten de afrekening plaats over 2004, wat geleid heeft tot een terugbetaling van € 5,4 miljoen aan uitvoeringskosten en een nabetaling van € 1 miljoen aan uitkeringslasten.
De uitkeringslasten WAO vallen ruim € 158 miljoen lager uit dan begroot. Het aantal herbeoordelingen is in 2005 aanmerkelijk lager uitgevallen dan waar in de Begroting 2005 van werd uitgegaan. Daar staat echter tegenover dat de herbeoordelingsoperatie gemiddeld per beoordeling effectiever uitviel dan gedacht. Daarnaast blijft de gemiddelde uitkering van WAO’ers iets lager uit te vallen dan geraamd. Dit is een gevolg van de lage instroom van de laatste jaren, waardoor het aandeel hogere loon gerelateerde uitkeringen in het WAO bestand licht gedaald is.
De uitkeringslasten WAZ vallen ruim € 32 miljoen lager uit dan begroot. De WAZ is per 1 augustus 2004 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Zelfstandigen die voor 1 augustus 2004 ziek werden, kunnen gezien de wachttijd van één jaar, nog wel een beroep doen op de WAZ. Een hogere uitstroom dan geraamd is de oorzaak van de lagere uitkeringslasten.
De uitkeringslasten van de Ziektewet (inclusief de WAZO) vallen € 55 miljoen (3,3%) hoger uit dan was begroot. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een hoger volume bij de ZW als gevolg van de invoering van de Wet Verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (VLZ).
De uitvoeringskosten WAO zijn circa € 83 miljoen lager dan begroot. De reden hiervoor is een aantal bijstellingen in het budget. Deze bijstellingen betreffen:
• De implementatie WIA (€ 37 miljoen)
• Walvis/SUB (€ 7,3 miljoen)
• Frictiekosten (€ 16,4 miljoen)
• De herziene toedeling van uitvoeringskosten op grond van realisaties jaarverslag UWV 2004 en 2005 (– € 144,7 miljoen)
De lagere uitvoeringskosten WAZ worden voor het grootste deel veroorzaakt door de herziene toedeling van uitvoeringskosten op grond van realisaties jaarverslag 2004 en 2005.
De hogere uitvoeringskosten ZW worden voor het grootste deel veroorzaakt door de herziene toedeling van uitvoeringskosten op grond van realisaties jaarverslagen 2004 en 2005.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers (ZW/WAO)
De inkomensbescherming voor werknemers die arbeidsongeschikt zijn, wordt gegarandeerd uit hoofde van de WAO. De WAO blijft voor deze werknemers van toepassing zolang zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn.
De WAO kent een loongerelateerde uitkering en een vervolguitkering. De loongerelateerde uitkering bedraagt 70% van het laatstverdiende loon; de duur van de loongerelateerde uitkering is afhankelijk van de leeftijd op het moment van het ontstaan van de uitkering.
Na afloop van de loongerelateerde uitkering heeft een arbeidsongeschikte werknemer recht op een WAO-vervolguitkering; de hoogte van deze uitkering is eveneens afhankelijk van de leeftijd en ligt tussen 70% van het minimumloon en 70% van het laatstverdiende loon.
In 2005 is het wetgevingstraject voor de invoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) afgerond. Deze Wet vervangt met ingang van 29 december 2005 de WAO voor werknemers die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden. De inkomensbescherming in de WIA wordt geboden uit hoofde van twee regelingen, de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Werkhervattingregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
Tabel 31.3 Prestatie-indicatoren operationele doelstellingen 1 en 2 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
nalevingniveau van verplichtingen i.h.k. van herstel | 77% (71%–83%) | – | 78% (70%–88%) | – | 78% | – |
nalevingniveau van opgave van inkomsten uit arbeid | 78% (71%–82%) | – | 81% (74%–87%) | – | 80% | – |
Bron: SZW POROSZ (dit onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus, daarom is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 cijfers over het jaar 2005 te presenteren)
De prestatie-indicatoren in tabel 31.3 geven een beeld van de mate waarin arbeidsongeschikte en zieke werknemers voldoen aan specifieke verplichtingen en zodoende terecht een uitkering ontvangen.
Tabel 31.4 Kengetallen WAO | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
1. Bestand | |||||
* in uitkeringen (ultimo, x1000) | 792 | 802 | 786 | 766 | 703 |
* als percentage verzekerde populatie | 12.1% | 12.1% | 11.8% | 11.3% | 10.5% |
* geheel arbeidsongeschikt | 68.3% | 67.4% | 66.9% | 66.4% | 66.5% |
* Gem.arbeidsongeschiktheidspercentage | 80.8% | 80.4% | 80.1% | 80.0% | 79,4% |
* werkende WAO’ers | 27% | 28% | 28% | 27% | 25% |
2. Instroom | |||||
* in uitkeringen (x1000) | 104.1 | 92.4 | 66.3 | 59.2 | 19.8 |
* instroomkans | 1.6% | 1.4% | 1.0% | 0.9% | * |
* afgewezen bij keuring | 30% | 30% | 31% | 32% | 29% |
* geheel arbeidsongeschikt | 57% | 56% | 57% | 60% | 61% |
3. Uitstroom | |||||
* in uitkeringen (x1000) | 80.8 | 82 | 83.2 | 78.9 | 82.3 |
* uitstroomkans | 9.3% | 9.3% | 9.6% | 9.3% | 10.5% |
– herstel/herbeoordeling | 41% | 45% | 44% | 40% | 45% |
– pensionering/overlijden | 47% | 46% | 47% | 50% | 47% |
– overige redenen | 12% | 9% | 9% | 10% | 8% |
4. Gegevens handhaving (incl. WAZ/Wajong)* | |||||
Bekendheid met regels | – | 50% | – | 51% | – |
Aantal fysieke controles | – | 5 262 | 3 821 | 5 098 | 5 007 |
Totaal schadebedrag (x € 1 mln) | – | 9.5 | 11.3 | 10.5 | 10.3 |
Afdoeningpercentage | – | 93.4 | 93.7 | 93.7 | 95.2 |
Bron: UWV Jaarverslag
Het aantal WAO-uitkeringen is in 2005 scherp gedaald van 766 000 naar 703 000. Voor deze daling is een aantal oorzaken aan te geven. De laatste jaren is het aantal aanvragen gedaald door een actiever verzuim- en preventiebeleid en de resultaten van de Wet verbetering poortwachter. Daarnaast resulteert zoals verwacht, de per 1-1-2004 ingevoerde Wet Verlenging Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (VLZ), per 2005 in een versterkte afname van het aantal nieuwe WAO-aanvragen. Bij ongewijzigd beleid zou deze lagere instroom ook een neerwaarts effect hebben gehad op de uitstroom, gegeven het feit dat een belangrijk deel van de WAO-gerechtigden binnen een jaar weer arbeidsgeschikt wordt verklaard. Desondanks blijkt dat de uitstroom uit de WAO op ongeveer hetzelfde niveau als in de voorgaande jaren doorzet, hetgeen voornamelijk mag worden toegeschreven aan de herbeoordelingoperatie, waarbij sterker de nadruk is gelegd op de arbeidsmogelijkheden van uitkeringsgerechtigden.
De herbeoordelingoperatie blijkt tot betere resultaten te leiden dan verwacht. Dit wordt met name veroorzaakt door de sterker dan verwachte daling in het aantal arbeidsongeschiktheidsklassen.
Het tempo is echter achtergebleven bij de oorspronkelijke planning. De reden hiervoor is dat UWV, om maatwerk te garanderen, meer tijd heeft uitgetrokken voor de individuele beoordeling door verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Om die reden is medio 2005 87 mln extra uitgetrokken voor een kwalitatieve verbetering van het hele proces. Dit biedt ruimte om meer professionals in te schakelen.
Tabel 31.5 Kengetallen WAZ | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
1. Bestand | |||||
* in uitkeringen (ultimo, x 1 000) | 55.8 | 56.2 | 55.9 | 55.5 | 53,4 |
* als percentage verzekerde populatie | 7.2% | 7.3% | 7.3% | 7.2% | * |
* geheel arbeidsongeschikt | 62.1% | 62.7% | 62.5% | 62.0% | 61.6% |
* Gem. arbeidsongeschiktheidpercentage | 82% | 82.3% | 82.1% | 82.2% | 81,0% |
* werkende WAZ’ers | 5% | 6% | 6% | 6% | 6% |
2. Instroom | |||||
* in uitkeringen (x 1 000) | 6.8 | 7.8 | 6.9 | 6.2 | 4.7 |
* instroomkans | 0.9% | 1.0% | 0.9% | 0.8% | * |
* afgewezen bij keuring | 26% | 24% | 27% | 31% | 38% |
* geheel arbeidsongeschikt | 52% | 51% | 50% | 56% | 55% |
3. Uitstroom | |||||
* in uitkeringen (x 1 000) | 7.6 | 7.4 | 7.2 | 6.6 | 6.9 |
* uitstroomkans | 11.9% | 11.7% | 11.4% | 10.6% | 11.4% |
– herstel/herbeoordeling | 12% | 15% | 20% | 18% | 16% |
– pensionering/overlijden | 62% | 65% | 66% | 72% | 66% |
– overige redenen | 25% | 20% | 14% | 11% | 18% |
4. Gegevens handhaving* | |||||
* samen met WAO en Wajong in tabel 31.4 |
Bron: UWV Jaarverslag
Het aantal WAZ-uitkeringen is in 2005 licht gedaald van 55 500 naar 53 400. Sinds 1 augustus 2005 vindt er geen nieuwe instroom meer plaats in de WAZ. Wel is er nog sprake van instroom van rechten die voor 1 augustus 2005 zijn ontstaan, maar pas na 1 augustus 2005 formeel worden toegekend.
Tabel 31.6 Kengetallen ZW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
1. Bestand | |||||
* in uitkeringen (gemiddeld x 1 000) | 106 | 111 | 111 | 107 | 116 |
2. Instroom | |||||
* in uitkeringen (x 1 000) | 618 | 649 | 575 | 452 | 473 |
3. Uitstroom | |||||
* in uitkeringen (x 1 000) | 594 | 561 | 525 | 506 | 485 |
4. Handhaving | |||||
Aantal fysieke controles | – | 4 191 | 4 197 | 3 510 | 2 261 |
Totaal schadebedrag (x € 1 mln) | – | 1.3 | 1.2 | 0.8 | 0.8 |
Afdoeningpercentage | – | 99.3 | 98.5 | 99.0 | 97.8 |
Bronnen: UWV Jaarverslag.
De invoering van de Wet Verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (VLZ) leidt tot een aanzienlijke stijging van het ZW-volume in 2005. Met deze VLZ werd immers de (maximum) duur van de ZW-periode verlengd van één naar twee jaar. Het effect daarvan treedt eerst in 2005 op.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten.
Jonggehandicapten zijn jongeren die geen arbeidsverleden hebben en arbeidsongeschikt zijn. Zij zijn niet verzekerd op grond van de ZW en WAO (en vanaf 29 december 2005 de WIA) omdat zij geen werknemer zijn geweest. Voor deze personen biedt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) een inkomensvoorziening op minimumniveau. Ook leerlingen en studenten die arbeidsongeschikt worden en geen arbeidsverleden hebben, kunnen een beroep doen op de WAJONG.
De hoogte van de uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt ten hoogste 70% van de (leeftijdsgebonden) grondslag. De grondslag is een afgeleide van het bruto minimumjeugdloon per dag.
Tabel 31.7 Kengetallen Wajong | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
1. Bestand | |||||
* in uitkeringen (ultimo, x 1 000) | 130.6 | 134.4 | 138.2 | 142.4 | 147.2 |
* als percentage verzekerde populatie | 1.25% | 1.28% | 1.31% | 1.35% | 1.40% |
* geheel arbeidsongeschikt | 97.9% | 97.8% | 97.7% | 97.7% | 97.7% |
* Gem. arbeidsongeschiktheidpercentage | 99.0% | 98.9% | 98.8% | 98.8% | 98.8 |
* werkende Wajong’ers | – | 28% | 27% | 26% | 25% |
2. Instroom | |||||
* in uitkeringen (x 1 000) | 7.0 | 7.7 | 8.2 | 9.4 | 10.4 |
* instroomkans | 3.8% | 4.2% | 4.4% | 5.0% | 5.4% |
* afgewezen bij keuring | 13% | 12% | 14% | 15% | 14% |
* geheel arbeidsongeschikt | 96% | 96% | 96% | 96% | 97% |
3. Uitstroom | |||||
* in uitkeringen (x 1 000) | 3.7 | 3.9 | 4.4 | 4.9 | 5.6 |
* uitstroomkans | 2.9% | 2.9% | 3.1% | 3.4% | 3.7% |
– herstel/herbeoordeling | 19% | 21% | 22% | 25% | 40% |
– pensionering/overlijden | 53% | 51% | 51% | 41% | 36% |
– overige redenen | 28% | 28% | 27% | 34% | 24% |
4. Gegevens handhaving | |||||
* samen met WAO en WAZ in tabel 31.4 |
Bron: UWV Jaarverslag
Het aantal WAJONG-uitkeringen blijft een stijgende lijn vertonen die in belangrijke mate wordt bepaald door de stijgende instroom. De belangrijkste reden voor uitstroom is immers het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het merendeel van de WAJONG-gerechtigden heeft deze leeftijd nog niet bereikt; hierdoor ligt de jaarlijkse instroom nog steeds hoger dan de uitstroom. Bovendien hangt deze stijging van de instroom samen met een aantal ontwikkelingen. Ten eerste is sinds het einde van de AAW de bekendheid van de WAJONG met de jaren groter geworden en ten tweede is het aantal herlevingen van de uitkeringen met de jaren toegenomen. Door deze ontwikkelingen is in 2005 is de stijging van het aantal Wajong-uitkeringen groter geweest dan in voorgaande jaren, ondanks het feit dat de uitstroom als gevolg van de herbeoordelingsoperatie op een hoger niveau lag.
Tabel 31.8 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Algemene doelstelling | 1 februari 2005 | 25 november 2005 | Evaluatie BEU |
Operationele doelstelling 1 | januari 2005 | januari 2006 | Evaluatie van de Wet eigenrisicodragen Ziektewet |
Operationele doelstelling 1 | januari 2006 | maart 2006 | Evaluatie Wet Instroomcijfers WAO |
Evaluatie Wet beperking export uitkeringen (BEU)
Wat de wet BEU betreft is er inmiddels een groot aantal verdragen gesloten dat wordt toegepast. In de evaluatie is bezien in hoeverre de handhavingsverdragen bijdragen tot een verbetering van de rechtvaardiging voor de betaling van uitkeringen buiten Nederland en of eventueel een verdere facilitering van de uitvoeringsprocessen nodig is. Op 25 november 2005 zijn de resultaten van de evaluatie naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 382, nr. 14).
De Staatssecretaris heeft de Tweede Kamer per brief van 28 november 2005 geïnformeerd over zijn voornemen een «pardonregeling» te treffen voor de uitkeringsgerechtigden (WAO, WAZ, AOW en Anw) die al voor de invoering van de Wet Beu buiten Nederland woonden en die per 1 januari 2006 te maken zouden krijgen met de effecten van de exportbeperking (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 382, nr.13). Op grond van de pardonregeling treden deze effecten niet op.
Evaluatie van de Wet eigenrisicodragen Ziektewet
Het onderzoek ter evaluatie van de op 1 maart 2003 in werking getreden Wet eigenrisicodragen Ziektewet is uitgevoerd en op 7 april 2005 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 073, nr. 1). Op grond van het geconstateerde beperkte aantal eigenrisicodragers en de bevinding dat werkgevers die niet voor eigenrisicodragen kozen de regeling als te complex ervoeren heeft de minister de Kamer toegezegd een verkenning uit te voeren naar mogelijke verbeteringen van de regeling.
In vervolg op de evaluatie heeft de Minister bij brief van 14 februari 2006 de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een verkenning van eventuele alternatieven voor de huidige regeling eigenrisicodragen in de Ziektewet (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 073, nr. 3). In deze brief wordt aangegeven dat het eigenrisicodragen in de Ziektewet wordt gecontinueerd en dat in januari 2008 wordt bezien of de invoering van de Wet WIA gevolgen heeft gehad voor het eigenrisicodragen in de Ziektewet.
Evaluatie van de Wet Instroomcijfers WAO
Het onderzoek ter evaluatie van de op 1 april 2003 in werking getreden Wet Instroomcijfers WAO, is afgerond. Conclusie van de evaluatie is dat publicatie van instroomcijfers een nuttige bijdrage aan de daling van de WAO-instroom heeft geleverd, maar dat het effect van deze wet niet los kan worden gezien van de werking van de Wet Verbetering Poortwachter (WVP).
Conform de toezegging in artikel II van deze wet is het rapport op 30 maart 2006 aangeboden aan het parlement.
BELEIDSARTIKEL 32 OVERIGE INKOMENSBESCHERMING
Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies.
Van overheidswege wordt bescherming geboden op minimumniveau tegen inkomensverlies als gevolg van het verlies van de partner of ouders, het bereiken van de 65-jarige leeftijd en bij een loondervinguitkering dan wel loon bedoeld in artikel 629 van Boek 7 BW onder het sociaal minimum.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden, wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien.
2. Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt versterkt aan personen van 65 jaar en ouder.
3. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers.
32.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 32.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 299 048 | 314 811 | 315 292 | 341 093 | 345 065 | 331 312 | 13 753 |
Uitgaven | 299 048 | 314 811 | 315 292 | 341 093 | 345 065 | 331 312 | 13 753 |
Programma-uitgaven | 299 048 | 314 811 | 315 292 | 341 093 | 344 388 | 330 592 | 13 796 |
Operationele doelstelling 3 | |||||||
Toeslagenwet uitkeringslasten | 274 630 | 306 804 | 304 543 | 329 518 | 332 830 | 318 693 | 14 137 |
Toeslagenwet uitvoeringskosten | 24 418 | 8 007 | 10 749 | 11 575 | 11 558 | 11 899 | – 341 |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 677 | 720 | – 43 |
Personeel | 653 | 684 | – 31 | ||||
Materieel | 24 | 36 | – 12 | ||||
Ontvangsten | 1 552 | 5 659 | 8 655 | 8 655 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 32.2 Budgettaire gevolgen van beleid: premie-uitgaven (x € 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Uitgaven | 21 928 229 | 23 052 425 | 24 064 528 | 24 459 408 | 25 134 259 | 24 944 852 | 189 407 |
Programma-uitgaven | 21 928 229 | 23 052 425 | 24 064 528 | 24 459 408 | 25 134 259 | 24 944 852 | 189 407 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
ANW uitkeringslasten | 1 513 000 | 1 528 558 | 1 499 178 | 1 438 622 | 1 367 755 | 1 405 961 | – 38 206 |
ANW uitvoeringskosten | 27 527 | 31 783 | 36 265 | 31 953 | 32 334 | 34 126 | – 1 792 |
Nominaal | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 12 567 | – 12 567 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
AOW uitkeringslasten | 20 283 200 | 21 389 427 | 22 427 589 | 22 889 569 | 23 369 232 | 23 234 691 | 134 541 |
AOW uitvoeringskosten | 104 502 | 102 657 | 101 496 | 99 264 | 112 955 | 105 607 | 7 348 |
AOW tegemoetkoming | 251 983 | 151 900 | 100 083 | ||||
Nominaal | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 127 154 | – 127 154 |
Bron: jaarverslag SVB en jaarverslag SZW 2004
De SVB legt verantwoording af over de uitgaven ANW en AOW. Voor de rechtmatigheid daarvan, wordt verwezen naar bijlage 2 bij dit jaarverslag
32.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
De gerealiseerde uitkeringslasten komen € 14 mln. (4,4%) hoger uit dan geraamd bij de ontwerpbegroting. Dit wordt verklaard door twee ontwikkelingen:
Een hoger volume dan geraamd (103 600 versus 98 000) met een budgettair effect van + € 18 miljoen;
Daarnaast heeft zich een prijseffect voorgedaan van – € 4 miljoen.
De ontvangsten op zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten zijn ontstaan door afrekeningen in 2005 met betrekking tot 2004.
De Anw-lasten zijn lager dan geraamd omdat de daling van het aantal gerechtigden op basis van de ANW van voor 1 juli 1996 sterker is dan verwacht.
De toename van de lasten AOW is veroorzaakt door een stijging van het aantal gerechtigden en een toename van de gemiddelde prijs als gevolg van gewijzigde inhoudingen loonbelasting en premies. De realisatie in 2005 met betrekking tot de AOW-tegemoetkoming wijkt af van de raming omdat werd besloten naast de tegemoetkoming van € 5 per maand ook een eenmalige tegemoetkoming van € 40 ineens te verstrekken. Overigens wordt de tegemoetkoming gefinancierd middels een rijksbijdrage (zie artikel 34).
NB: het jaarverslag SVB kan tot wijziging leiden
Met de wet BEU is onder anderen in de AOW en Anw een exportbeperking geregeld. Het gaat om een exportbeperking voor het AOW-pensioen hoger dan 50% van het minimumloon, de AOW-toeslag en de Anw-uitkering. De beperking wordt per 1 januari 2006 effectief.
Zoals opgemerkt bij artikel 31 heeft de Staatssecretaris de Tweede Kamer per brief van 28 november 2005 geïnformeerd over zijn voornemen een «pardonregeling» te treffen voor onder anderen AOW- en Anw-uitkeringsgerechtigden die al voor de invoering van de Wet BEU buiten Nederland woonden.
De tegemoetkomingen ten behoeve van AOW-ers waartoe in 2005 werd besloten in verband met de verzilveringproblematiek van de ouderenkortingen krijgen vanaf 2006 een structureel karakter.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden, wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien.
Tabel 32.3 Prestatie-indicatoren ANW | ||||
---|---|---|---|---|
2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
nalevingniveau van het melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding | 97–100% | – | * | * |
nalevingniveau van opgave van inkomen en wijziging daarvan | 94–100% | – | * | * |
Bron: Porosz. In 2005 heeft een eerste meting voor de Volksverzekeringen plaatsgevonden. Dit betreft het rapportagejaar 2004. Het Porosz-onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus. Hierdoor is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 nalevingniveaus voor het jaar 2005 te presenteren.
De prestatie-indicatoren in tabel 32.3 geven een beeld van de mate waarin nabestaanden en wezen/halfwezen aan specifieke verplichtingen voldoen en daardoor terecht een uitkering ontvangen.
Tabel 32.4 Kengetallen ANW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Algemene nabestaandenwet (Anw) | |||||
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren) | |||||
Ingang recht voor 1 juli 1996 | 84 | 74 | 72 | 56 | 48 |
* Vrouwelijke nabestaanden | 74 | 65 | 63 | 50 | 43 |
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering | 7 | 6 | 5 | 4 | 3 |
w.v. nabestaandenuitkering | 68 | 60 | 58 | 46 | 40 |
* Mannelijke nabestaanden | 10 | 8 | 9 | 6 | 5 |
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
w.v. nabestaandenuitkering | 8 | 7 | 8 | 6 | 5 |
Ingang recht na 1 juli 1996 | 49 | 55 | 59 | 63 | 66 |
* Vrouwelijke nabestaanden | 42 | 48 | 51 | 54 | 56 |
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering | 6 | 7 | 7 | 8 | 8 |
w.v. alleen nabestaandenuitkering | 33 | 36 | 39 | 41 | 41 |
w.v. alleen halfwezenuitkering | 4 | 4 | 5 | 6 | 6 |
* Mannelijke nabestaanden | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
w.v. alleen nabestaandenuitkering | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 |
w.v. alleen halfwezenuitkering | 4 | 4 | 4 | 5 | 6 |
Wezenuitkeringen (x 1 000 personen) | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 |
Totaal volume uitkeringsjaren | 135 | 130 | 133 | 121 | 116 |
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen) | 166 | 159 | 153 | 148 | 141 |
Gegevens handhaving | |||||
Bekendheid met regels samenwonen | – | – | – | – | 89% |
Bekendheid met regels inkomen | – | – | – | – | 92% |
Aantal onderzochte fraudesignalen | – | – | 832 | 1 111 | 949 |
Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln) | – | 3.9 | 5.2 | 4.8 | 4.2 |
Afdoeningspercentage strafrechtelijk (alle wetten)1 | – | – | – | 98% | 97% |
1 Niet beschikbaar t/m 2003 vanwege herdefiniëring kengetal met ingang van begroting 2006
Bron: (JV2004): SVB, overige VBTB-informatie en SZW bewerking SVB cijfers, SVB jaarverslag 2005
Bron: realisatie 2005 4e kwartaalverslag 2005 SVB
De daling van het aantal uitkeringsgerechtigden met recht op Anw vóór 1 juli 1996 wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De ontwikkeling van het aantal met recht op Anw vanaf 1 juli 1996 wordt gedempt door de strengere criteria.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder.
Op 7 juli 2005 heeft het Hof van Justitie te Luxemburg uitspraak gedaan in een prejudiciële zaak met betrekking tot de socialeverzekeringspositie van in het buitenland wonende personen met een langlopende Nederlandse uitkering. Met de Wet beëindiging verzekeringsplicht in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden en het Besluit vrijwillige verzekering voor binnen de Europese Unie wonende AOW- en Anw-gerechtigden is voorzien in reparatie voor de periode tot 1 januari 2006. Verder worden met genoemde wet de gevolgen per 1 januari 2006 opgeheven door de na invoering van het besluit (KB van 24 december 1998, Stb. 1998, 746) nog resterende verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden te schrappen.
In 2005 is aan 25 000 personen van 65 jaar en ouder aanvullende bijstand verleend op een gekorte AOW-uitkering als gevolg van niet-verzekerde jaren en ontoereikende eigen middelen.
Tabel 32.5 Prestatie-indicatoren AOW | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
nalevingniveau van het melden van gewijzigde samenlevingsvorm | – | – | – | 95%-100% | – | * | * |
Bron: Porosz. In 2005 heeft een eerste meting voor de Volksverzekeringen plaatsgevonden. Dit betreft het rapportagejaar 2004. Het Porosz-onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus. Hierdoor is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 nalevingniveaus voor het jaar 2005 te presenteren.
De prestatie-indicator in tabel 32.5 geeft een beeld van de mate waarin personen van 65 jaar en ouder een uitkering ontvangen die in overeenstemming is met hun persoonlijke omstandigheden.
Tabel 32.6 Kengetallen AOW | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
AOW | |||||
Volume (maal 1000 uitkeringsjaren) | |||||
90% uitkering (alleenstaande met kind) | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
70% uitkering (totaal) | 967 | 967 | 966 | 968 | 971 |
w.v. partner < 65 jaar | 15 | 11 | 9 | 7 | 6 |
w.v. overigen | 953 | 956 | 957 | 961 | 965 |
50% uitkering (totaal) | 1 245 | 1 269 | 1 266 | 1 332 | 1 370 |
w.v. partner < 65 jaar | 182 | 186 | 163 | 203 | 213 |
w.v. overigen | 1 063 | 1 083 | 1 103 | 1 129 | 1 157 |
Totaal volume uitkeringsjaren (90%+70%+50%) | 2 213 | 2 237 | 2 232 | 2 300 | 2 341 |
Aantal uitkeringsgerechtigden (x 1000 personen) | 2 350 | 2 384 | 2 424 | 2 473 | 2 525 |
Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren | |||||
* aantal personen met korting (x 1000 personen) | 285 | 305 | 325 | 347 | 375 |
* aantal personen met korting (% van het totaal) | 12% | 13% | 13% | 14% | 15% |
* gemiddeld kortingspercentage | 48,3% | 48,5% | 49,9% | 50,0% | 50,8 |
Gegevens handhaving | |||||
Bekendheid met regels samenwonen | – | – | – | – | 85% |
Bekendheid met regels inkomen | – | – | – | – | 77% |
Aantal onderzochte fraudesignalen | – | – | 779 | 1 133 | 2 018 |
Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln) | – | 1.4 | 3.4 | 3.4 | 4.1 |
Afdoeningspercentage strafrechtelijk (alle wetten) | – | – | – | 98% | 97% |
Bron: (JV2004): SVB, overige VBTB-informatie en SZW bewerking SVB cijfers Bron: realisatie 2005 4e kwartaalverslag 2005 SVB, jaarverslag 2005 SVB.
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers.
In 2005 is, in het kader van het Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving, onderzoek gedaan naar de afschaffing van de TW. Conclusie van het onderzoek is dat de afschaffing van de TW op dit moment een stap te ver is, maar dat er wel mogelijkheden zijn voor vereenvoudiging en stroomlijning in de TW. In het wetsvoorstel Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (IWIA) is reeds een van de maximeringbepalingen van de TW geschrapt. Gedeeltelijk arbeidsgeschikten hoeven hierdoor geen beroep te doen op een IOAW- of IOAZ-uitkering.
Tabel 32.7 Kengetallen Toeslagenwet | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Gemiddeld jaarvolume (x 1 000 uitkeringsjaren) | 88 | 92 | 98 | 104 |
Gemiddelde toeslag (x € 1) | 3 479 | 3 296 | 3 369 | 3 213 |
Gegevens handhaving | ||||
Aantal fysieke controles | 188 | 156 | 181 | 376 |
Totaal schadebedrag (x € 1 mln) | 1.0 | 1.3 | 1.4 | 2.1 |
Afdoeningpercentage | 92.0% | 93.7% | 93.0% | 95.5% |
Bron: (BG2005) Jaarverslagen UWV
Bron: (JV2004): SZW Administratie, UWV Fondsennota’s, UWV Jaarverslag.
Tabel 32.8 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 1 | 1 Februari 2005 | 25 November 2005 | Evaluatie wet beperking export uitkeringen |
Operationele doelstelling 2 | 1 Februari 2005 | 25 November 2005 | Evaluatie wet beperking export uitkeringen |
Zie voor een toelichting op de Evaluatie wet beperking export uitkeringen artikel 31.
BELEIDSARTIKEL 33 TEGEMOETKOMING SPECIFIEKE KOSTEN
Zorgdragen voor tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van de asbestslachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen.
Van overheidswege worden tegemoetkomingen verstrekt in de noodzakelijke kosten van bestaan (via de Wet werk en bijstand), in de kosten van kinderen (via de Algemene Kinderbijslagwet en Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen) en als vergoeding van immateriële schade als gevolg van beroepsmatige asbestblootstelling (via de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers). Verder hebben gemeenten de mogelijkheid om financiële ondersteuning te bieden aan burgers met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Zorgdragen dat gemeenten een tegemoetkoming kunnen verstrekken voor kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden en die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan.
2. Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers.
3. Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling.
33.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 33.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 3 109 005 | 3 220 180 | 3 313 038 | 3 354 754 | 3 333 004 | 3 347 382 | – 14 378 |
Uitgaven | 3 109 005 | 3 220 177 | 3 313 038 | 3 354 756 | 3 333 004 | 3 347 382 | – 14 378 |
Programma-uitgaven | 3 109 005 | 3 220 177 | 3 313 038 | 3 354 756 | 3 332 569 | 3 346 923 | – 14 354 |
Operationele doelstelling 2 | |||||||
AKW uitkeringslasten | 3 010 849 | 3 118 389 | 3 207 000 | 3 238 200 | 3 216 600 | 3 229 248 | – 12 648 |
AKW uitvoeringskosten | 76 988 | 78 138 | 75 000 | 84 020 | 78 200 | 80 742 | 2 542 |
TOG uitkeringslasten | 15 753 | 19 813 | 24 737 | 27 392 | 32 790 | 31 094 | 1 696 |
TOG uitvoeringskosten | 2 021 | 1 906 | 2 562 | 1 891 | 1 879 | 2 606 | – 727 |
Operationele doelstelling 3 | |||||||
Uitkeringslasten Reg. Asbest | 2 525 | 1 507 | 2 836 | 2 385 | 1 917 | 2 235 | – 318 |
Uitvoeringskosten Reg. | |||||||
Asbest | 869 | 424 | 903 | 868 | 1 183 | 998 | 185 |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 435 | 459 | – 24 |
Personeel | 420 | 438 | – 18 | ||||
Materieel | 15 | 21 | – 6 | ||||
Ontvangsten | 9 892 | 3 174 | 12 168 | 10 734 | 8 135 | 272 | 7 863 |
Bron: SZW administratie
33.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
Het verschil tussen de in 2005 geraamde en gerealiseerde AKW-uitkeringslasten bedraagt – € 12,6 mln. Het gemiddelde volume (aantal telkinderen AKW) is circa 8 000 lager uitgevallen dan geraamd in de ontwerpbegroting van 2005. Het totale volume-effect is – € 7,3 mln. en het totale prijseffect is – € 5,3 mln. Beide effecten zijn hoofdzakelijk te verklaren door demografische ontwikkelingen.
Het verschil tussen de geraamde en gerealiseerde TOG-uitkeringslasten heeft te maken met een gering volume-effect.
De ontvangsten betreffen terug ontvangen bedragen van de SVB over de jaren vóór 2005.
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat gemeenten een tegemoetkoming kunnen verstrekken voor kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden en die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan.
De bevoegdheden op het terrein van bijzondere bijstand ex artikel 35 WWB zijn volledig bij gemeenten belegd. Daarom is voor deze operationele doelstelling geen indicator geformuleerd. Naast de WWB omvat het gemeentelijk minimabeleid instrumenten als kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, schuldhulpverlening en overig minimabeleid.
Bekostiging van de bijzondere bijstand vindt plaats via bijdragen aan het Gemeentefonds. Als onderdeel van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds zijn deze middelen echter niet geoormerkt. De resultante van in de afgelopen jaren gedane toevoegingen aan en uitnamen uit het Gemeentefonds op het terrein van bijzondere bijstand is € 316 mln. De werkelijke omvang van de middelen voor het gemeentelijk minimabeleid wordt uiteindelijk op lokaal niveau door de gemeenteraad vastgesteld.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers.
Op 22 december 2005 heeft de Kamer een brief over enkele aspecten inzake de AKW ontvangen (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 258 en 29 287, nr. 6).
De uitwerking van de voorgenomen aanpassing van de indicatiestelling voor de TOG vanaf 2006 overeenkomstig de indicatiestelling in het kader van de AWBZ vergt meer tijd dan aanvankelijk werd gedacht. In verband hiermee zal de indicatiestelling voor de TOG in 2006 ook nog door een door de SVB gecontracteerde organisatie worden verricht.
Tabel 33.2 Prestatie-indicator AKW | ||||
---|---|---|---|---|
2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
nalevingniveau van opgave van inkomsten kinderen 16 jaar en ouder | 94%–100% | – | * | * |
Bron: Porosz. In 2005 heeft een eerste meting voor de Volksverzekeringen plaatsgevonden. Dit betreft het rapportagejaar 2004. Het Porosz-onderzoek kent een tweejaarlijkse cyclus. Hierdoor is het niet mogelijk in het jaarverslag 2005 nalevingniveaus voor het jaar 2005 te presenteren.
De prestatie-indicator in tabel 33.2 geeft weer, in hoeverre de ouders of verzorgers de verplichting nakomen om inkomsten van 16–17 jarige kinderen die van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag op te geven.
De prestatie-indicator «Nalevingsniveau van tijdige opgave wijziging in- en uitwonend» is niet opgenomen. Dit houdt verband met het inmiddels verworven inzicht dat deze indicator niet adequaat het beoogde nalevingsaspect meet.
Tabel 33.3 Kengetallen AKW en regeling TOG | |||||
---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Volumeontwikkeling AKW en TOG | |||||
Gezinnen AKW (x 1 000) | 1 861 | 1 878 | 1 906 | 1 921 | 1 929 |
Aantal telkinderen AKW (x 1 000) | 3 454 | 3 483 | 3 504 | 3 526 | 3 529 |
Aantal telkinderen TOG (x 1 000) | 16 | 20 | 25 | 28 | 33 |
Gegevens handhaving AKW | |||||
Bekendheid met regels inkomen kind | – | – | – | – | 92% |
Bekendheid met regels einde studie kind | – | – | – | – | 77% |
Aantal onderzochte fraudesignalen | – | – | 195 | 549 | 497 |
Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln) | – | 0.5 | 0.4 | 0.3 | 0.3 |
Afdoeningpercentage strafrechtelijk (alle wetten) | – | – | – | 98% | 97% |
Bron: SZW Administratie, Jaarverslag 2005 SVB.
Operationele doelstelling 3: Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling.
Tabel 33.4 Kengetallen Asbest | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Volumeontwikkeling regeling Asbest | ||||
Toekenningen voorschot (bij leven) | n.v.t. | 191 | 232 | 250 |
Toekenningen eenmalige uitkering | 88 | 29 | 16 | 3 |
Terugontvangen TAS voorschotten | n.v.t. | 38 | 93 | 131 |
Bron: SVB Jaarverslag.
In 2005 is de regeling Asbest volgens planning uitgevoerd en zijn de doelstellingen ruimschoots gerealiseerd. Het percentage voorschotten, die in principe bij leven aan slachtoffers worden verstrekt, bedraagt op het totaal aantal tegemoetkomingen 99%. Het percentage terugbetalingen door werkgevers en verzekeraars op betaalde voorschotten, bedraagt in 2005 51%.
Tabel 33.5 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Operationele doelstelling 3 | April 2005 | December 2005 | Evaluatie Tas-regeling |
De evaluatie van de TAS-regeling is op 21 december 2005 naar het parlement gezonden.
BELEIDSARTIKEL 34 RIJKSBIJDRAGEN AAN SOCIALE FONDSEN EN SPAARFONDS AOW
Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW.
Het grootste deel van de sociale zekerheidsregelingen wordt gefinancierd door middel van premieheffing. Omdat in sommige omstandigheden premieheffing niet wenselijk of volledig mogelijk is, is in een aantal gevallen ervoor gekozen om de sociale fondsen te voorzien van een rijksbijdrage.
Een aparte positie neemt de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW in. Het Spaarfonds AOW is geen daadwerkelijk fonds, in de eigenlijke betekenis van het woord. Het Spaarfonds bevat geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld. De ten gunste van het fonds geboekte bedragen maken deel uit van de collectieve sector. Stortingen in het Spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen.
2. Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft.
34.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 34.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 2 332 788 | 5 116 932 | 6 529 255 | 7 624 484 | 8 194 703 | 7 657 892 | 536 811 |
Uitgaven | 2 332 788 | 5 116 932 | 6 529 255 | 7 624 484 | 8 194 703 | 7 657 892 | 536 811 |
Programma-uitgaven | 2 332 788 | 5 116 932 | 6 529 255 | 7 624 484 | 8 194 385 | 7 657 570 | 536 815 |
Operationele doelstelling 1 | |||||||
Rijksbijdrage WAZ | 39 672 | 29 756 | 9 756 | ||||
Rijksbijdrage AOW-gatgrensarb. | 11 000 | 11 000 | 11 000 | 0 | 11 000 | – 11 000 | |
Bijdragen BIKK AOW | 2 481 521 | 2 598 500 | 2 606 900 | 2 341 400 | 2 362 100 | – 20 700 | |
Bijdragen BIKK Anw | 187 964 | 194 800 | 189 900 | 157 900 | 159 500 | – 1 600 | |
Rijksbijdrage Ouderdomsfonds | 1 195 000 | 2 183 124 | 2 694 000 | 2 224 000 | 470 000 | ||
Premiebijdragen gemoedsbezw. | 1 526 | 1 656 | 1 719 | 1 635 | 2 015 | 1 700 | 315 |
Rijksbijdrage Aof | 2 000 | 2 000 | 0 | ||||
Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-ers | 251 700 | 151 900 | 99 800 | ||||
Operationele doelstelling 2 | |||||||
Rijksbijdrage Spaarfonds AOW | 2 291 590 | 2 405 035 | 2 518 480 | 2 631 925 | 2 745 370 | 2 745 370 | 0 |
Apparaatsuitgaven | – | - | – | 318 | 322 | – 4 | |
Personeel | 304 | 304 | 0 | ||||
Materieel | 14 | 18 | – 4 | ||||
Ontvangsten | 19 701 | 29 295 | 55 733 | 55 733 |
Bron: SZW administratie
34.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen.
De rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ) is met ingang van 2004 komen te vervallen. In 2005 heeft de vaststelling van de rijksbijdrage over het jaar 2002 plaatsgevonden. Deze vaststelling resulteerde in een ontvangst van € 11,4 miljoen. Bij beoordeling van de cijfers over 2002 is gebleken dat bij de eerdere vaststelling van 1998 tot en met 2001 in het jaar 2004 een onjuiste grondslag is gehanteerd. Herziening van deze vaststelling heeft ertoe geleid dat over 1998 tot en met 2001 € 44,3 miljoen moest worden betaald door het UWV. In 2005 is in totaal € 55,7 miljoen terugontvangen.
Rijksbijdrage AOW-gat grensarbeiders
Deze rijksbijdrage is met ingang van 2005 opgenomen in de rijksbijdrage Ouderdomsfonds (zie toelichting rijksbijdrage Ouderdomsfonds).
Rijksbijdrage BIKK AOW en Bikk ANW
Sinds 2001 worden de fondsen voor de volksverzekeringen gecompenseerd voor een daling van de premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze compensatie is de zogeheten BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen). De hoogte hiervan wordt jaarlijks op basis van CEP en MEV aangepast. In 2005 zijn de rijksbijdragen Bikk AOW en Bikk ANW respectievelijk met € 20,7 miljoen en € 1,6 miljoen naar beneden bijgesteld.
Bij het Ouderdomsfonds is sprake van een exploitatietekort. Dit leidt tot een vermogenstekort van gelijke omvang in 2005. Dit vermogenstekort wordt aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een neutrale kaspositie voor het Ouderdomsfonds ontstaat. Deze rijksbijdrage belast het EMU-saldo niet omdat daarin de saldi van de fondsen en het rijk integraal worden meegenomen. Op deze manier kan de AOW-premie ongewijzigd blijven, waardoor de lasten- en koopkrachtontwikkeling niet wordt beïnvloed. Voor 2005 was een rijksbijdrage voorzien van € 2 224 miljoen. Op basis van de nadere informatie van de SVB is de rijksbijdrage met € 470 miljoen verhoogd tot € 2 694 miljoen.
Na verschijning van de januarinota van de SVB is gebleken dat bij het vermogenstekort Ouderdomsfonds 2005 een negatief saldo is ontstaan van € 632 miljoen. Verrekening van dit bedrag vindt plaats met de Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds 2006.
Premiebijdrage gemoedsbezwaarden
SZW voorziet in rijksbijdragen aan de werknemersfondsen ter compensatie van de premiederving wegens aan werkgevers verleende vrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Een compenserende rijksbijdrage is wenselijk omdat de uitkeringen aan werknemers met een gemoedsbezwaarde werkgever, gewoon uit de fondsen bekostigd worden. In 2005 is op basis van ingediende declaraties ca. € 2,0 miljoen aan UWV betaald. In de ontwerpbegroting waren de uitgaven geraamd op € 1,7 miljoen.
De kengetallen gemoedsbezwaarden worden niet meer opgenomen, omdat de betaling van de rijksbijdrage in een jaar verschillende premiejaren omvat. De vermelding van een gemiddelde vrijstelling wordt derhalve niet zinvol geacht.
In 2005 is de rijksbijdrage AOF van € 2,0 miljoen conform de begroting op voorschotbasis betaald.
Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-ers
In de ontwerpbegroting 2005 was rekening gehouden met een rijksbijdrage van € 151,9 miljoen in verband met een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 60,– bruto per jaar. Om invulling te geven aan het besluit van het kabinet om -naar aanleiding van de motie Verburg- enkele maatregelen te nemen om de koopkrachtontwikkelingen van ouderen met een bescheiden inkomen te ondersteunen, is de vakantie-uitkering voor AOW-ers met € 40,– bruto verhoogd. Dit heeft ertoe geleid dat de rijksbijdrage voor 2005 met € 99,8 miljoen is verhoogd tot € 251,7 miljoen.
Operationele doelstelling 2: Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft.
Toelichting
In 2005 is conform de begroting van SZW een rijksbijdrage van ca. € 2 745,4 miljoen gestort in het Spaarfonds AOW. Voor de kengetallen van het Spaarfonds AOW wordt verwezen naar het jaarverslag van dit fonds.
Het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden in de maatschappij voor vrouwen en mannen.
Dit artikel kent de volgende operationele doelstellingen:
1. Het duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid.
2. Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau.
35.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 35.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 12 628 | 8 361 | 12 676 | 13 887 | 14 877 | 12 661 | 2 216 |
Uitgaven | 14 311 | 13 922 | 13 781 | 11 273 | 12 575 | 12 661 | – 86 |
Programma-uitgaven | 14 311 | 13 922 | 13 781 | 11 273 | 10 336 | 10 277 | 59 |
Operationele doelstelling 1 en 2 | |||||||
Dagindeling | 6 396 | 3 852 | 2 196 | 265 | 39 | 39 | |
Primair proces | 2 733 | 4 263 | 2 837 | 2 366 | 2 246 | 120 | |
Subsidies | 7 915 | 6 344 | 6 805 | 7 654 | 7 415 | 7 727 | – 312 |
Voorlichting | 365 | 178 | 94 | 75 | 204 | – 129 | |
Onderzoek | 628 | 339 | 423 | 441 | 100 | 341 | |
Apparaatsuitgaven | – | – | – | – | 2 239 | 2 384 | – 145 |
Personeel | 2 114 | 2 015 | 99 | ||||
Materieel | 125 | 369 | – 244 | ||||
Ontvangsten | 145 | 562 | 329 | 159 | 159 |
Bron: SZW-administratie
35.3 Toelichting op tabel budgettaire gevolgen van beleid
De begrotingsafwijking in de verplichtingensfeer heeft betrekking op extra verplichtingenruimte (€ 2 mln.) voor meerjarige projectsubsidies in het kader van de Subsidieregeling emancipatieprojecten.
Aan Dagindeling is € 39 000 meer uitgegeven dan begroot, in verband met een vertraagde vaststelling van enkele subsidies. Hiermee is deze subsidieregeling afgewikkeld. Verder hebben er enkele budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW begroting plaatsgevonden. Dit verklaart de begrotingsafwijkingen van primair proces, subsidies, voorlichting en onderzoek. De ontvangsten zijn ontstaan na het lager vaststellen van in voorgaande jaren toegekende subsidies en projecten.
Operationele doelstelling 1: Het duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid.
In 2005 is de stand van zaken van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2000–2010 in kaart gebracht en zijn de hoofddoelstellingen herbevestigd en beleidsacties geactualiseerd. De evaluatie is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 420, nr. 1 en 2).
De Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) heeft aan alle ministers een tussenrapportage over hun eigen departement gezonden met daarnaast een overkoepelende tussenrapportage aan de minister van SZW als coördinerende bewindspersoon voor het emancipatiebeleid. De Visitatiecommissie beschrijft in haar tussenrapportages de wijze waarop het genderperspectief is verankerd bij de departementen. De coördinerende bewindspersoon heeft de samenvattende tussenrapportage samen met het kabinetsstandpunt hierop aangeboden aan de Tweede Kamer (SZW-2006/10436). Daarnaast hebben alle ministers zelf de afzonderlijke rapportages en hun reactie daarop aan de Tweede Kamer toegezonden.
Tabel 35.2 Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1 | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Streven 2005 | Verschil | |
1. Rechten en veiligheid | |||||||
Advies- en steunpunten huiselijk geweld1 | * | * | * | * | * | 35 in 2006 | |
Uitbreiding capaciteit vrouwenopvang1 | * | * | * | * | * | 200 in 2007 | |
Gemeenten met beleidsplan huiselijk geweld1 | * | * | * | * | * | 250 in 2006 | |
2. Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid | |||||||
Arbeidsparticipatie vrouwen | 53,2% | 53,6% | 53,9% | 53,6% | 54,1% | 59% | – 4,9% |
Zorgparticipatie mannen2 | – | – | – | – | – | 38% | |
Economische zelfstandigheid vrouwen3 | 41% | 41% | – | – | – | 51% | |
3. Besluitvorming en bestuur4 | |||||||
Aandeel vrouwen in politieke functies | 7–32% | – | 24–50% | – | 35–40% | ||
in topfuncties bedrijfsleven (top250) | 5% | – | 5% | – | – | 11% | |
in topfuncties non-profit | – | 14–31% | – | 16–29% | – | 19–36% | |
in topfuncties overheid | – | 12% | 12–13% | 12–14% | – | 17% |
1 De streefwaarden hebben betrekking op 2006 en 2007.
2 Aangezien de gegevens éénmaal in de vijf jaar worden gemeten door het CBS/SCP, zijn de nieuwe realisatiegegevens over 2005 in 2006 te verwachten.
3 Het laatst beschikbare realisatiecijfer betreft 2002.
4 Realisaties over 2001–2004 uit Emancipatiemonitor 2004. Cijfers over 2005 komen beschikbaar bij verschijnen eind 2006 van de Emancipatiemonitor 2006 .
Bronnen: Meerjarenbeleidsplan Emancipatie (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 061, nr. 3), Emancipatiemonitor 2004 (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 061, nr. 32), CBS, Statline.
Operationele doelstelling 2: Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau
a. Internationaal
Het VN-Vrouwenverdrag verplicht de lidstaten om (nog) bestaande juridische en maatschappelijke ongelijkheden tussen vrouwen en mannen uit te bannen, d.m.v. van wetgeving en beleid. Begin 2005 heeft SZW de vierde internationale implementatierapportage aan het toezichthoudende comité gestuurd.
In 2005 is tien jaar Beijing Platform for Action herdacht en er werd een Verklaring aangenomen waarin het Beijing Platform for Action volledig werd herbevestigd.
De VN Veiligheidsraadresolutie 1325 roept op tot vergroting van de rol van vrouwen in conflictpreventie, -oplossing en naoorlogse wederopbouw en is voor SZW belangrijk i.h.k.v. de Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict. De resolutie is in 2005 geëvalueerd en als vervolg hierop werd in New York een actieplan voor de implementatie van de resolutie gepresenteerd voor alle betrokken VN-organisaties. Het actieplan roept o.a. op tot betere integrale samenwerking en het opstellen van nationale actieplannen.
Vanaf 2004 biedt de Europese Commissie, na consultatie van de EU-lidstaten, jaarlijks een voortgangsrapportage gendermainstreaming aan de Voorjaarstop aan. Luxemburg heeft daarnaast tijdens zijn voorzitterschap de balans van tien jaar na Beijing opgemaakt. De conclusie is dat er binnen de EU op het terrein van gendermainstreaming naar andere beleidsterreinen nog veel te winnen is.
b. Emancipatiesubsidiebeleid
Op grond van de Subsidieregeling emancipatieprojecten zijn projectsubsidies verstrekt op de thema’s «Rechten en veiligheid», «Maatschappelijke participatie» en «Besluitvorming en bestuur».
Het IIAV heeft subsidie ontvangen voor het beheer, ontsluiten en toegankelijk maken van archieven, documentatie, informatie en databanken op het terrein van emancipatie t.b.v. onderwijs en wetenschap.
E-Quality heeft subsidie ontvangen voor het ondersteunen van de overheid (rijk, provincies, gemeenten) en maatschappelijke organisaties in gendermainstreaming processen d.m.v. adviezen en analyses.
Tabel 35.3 ProjectsubsidiesAanvragen en toekenningen o.g.v. de Subsidieregeling emancipatieprojecten | |||||
---|---|---|---|---|---|
aanvragen | Bedrag (in milj. euro’s) | toegekend | Verplichtingen Bedrag (in milj. euro’s) | Beoogde directe doelgroep | |
Thema | |||||
Rechten en veiligheid | 19 | 3,6 | 12 | 1,329 | 8 000 |
Maatschappelijke participatie | 47 | 6,0 | 13 | 2,140 | 2 000 |
Besluitvorming en bestuur | 38 | 4,0 | 21 | 1,982 | 1 200 |
Totaal | 104 | 13,6 | 46 | 5,451 | 11 200 |
a. Plan van aanpak Emancipatie en Integratie G30
Het Plan van aanpak is gericht op de vrouwen uit etnische minderheden die tot nu toe niet of nauwelijks worden bereikt. Het voornemen van minister De Geus en minister Verdonk was in 2004 om 20 000 vrouwen via het Plan van aanpak aan te sporen tot het starten van een activiteit (van sociale activering tot het daadwerkelijk starten van werk). Er zijn hiertoe, in nauwe samenwerking met de commissie Participatie Vrouwen uit Etnische Minderheden (PaVEM), samenwerkingsafspraken gemaakt met de G30. Deze afspraken omvatten o.a. het ontwikkelen van een lokale aanpak, het toepassen van de Toolkit Participatie, de inzet van de pool van gespreksleiders en de uitvoering van een lokale campagne «Thuis in Nederland? Doe Mee!». Met het op landelijk niveau ontwikkelen van de hierboven genoemde instrumenten en het verstrekken van de subsidiemiddelen uit de Tijdelijke stimuleringsregeling emancipatie vrouwen uit etnische minderheidsgroepen is in 2004 het Plan van aanpak in de steigers gezet. In 2005 is ingezet op een doorontwikkeling van de lokale beleidsplannen van de gemeenten en op een verdere uitrol van de landelijk ontwikkelde instrumenten over de G30. SZW zorgt voor de monitoring van het Plan van aanpak.
In 2005 zijn gemeenten in twee monitoring-rondes bevraagd op kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. De resultaten zijn verwerkt in een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.
In 2005 is de opdracht gegeven aan het Sociaal en Cultureel Planbureau voor een Sociale Atlas vrouwen uit etnische minderheden. De Atlas geeft inzicht in de verschillen in positie van vrouwen uit etnische minderheidsgroepen onderling, tussen vrouwen uit etnische minderheidsgroepen en autochtone vrouwen en tussen vrouwen uit etnische minderheidsgroepen en mannen uit etnische minderheidsgroepen.
Verder zijn in 2005 een aantal pilots gestart; een pilot trainingen (ZZ-top en Life Skills) voor herintredende en/of allochtone vrouwen vanuit het landelijke CWI, een pilot van maatjesprojecten waarin allochtone vrouwen en meisjes en autochtone vrouwen en meisjes aan elkaar gekoppeld worden en diverse pilotprojecten die gericht zijn op mannen uit etnische minderheden.
b. Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict.
In november 2003 is de Taskforce Vrouwen Veiligheid en Conflict (VVC) van start gegaan om op nationaal en internationaal niveau de rol van vrouwen in conflictpreventie, conflictoplossing en naoorlogse wederopbouw te vergroten en onder de aandacht te brengen. In de afgelopen twee jaar heeft de Taskforce het thema «vrouwen, veiligheid en conflict» weer duidelijker op de agenda weten te zetten. Zo is een bijzonder resultaat van de Taskforce het project «Genderforce» waarmee het ministerie van Defensie in 2005 van start is gegaan. Het project beoogt o.a. het bevorderen van expertise aangaande genderaspecten bij operationeel leidinggevenden. Gender moet terug komen in praktische, korte en functiegerichte opleidingen tijdens verschillende fasen van de militaire loopbaan.
c. Pilots lokale Vrouwenveiligheidsindex
In 2005 heeft de minister van SZW het eindrapport van de pilots lokale Vrouwenveiligheidsindex (VVI) aangeboden aan de Tweede Kamer (SZW 05/5208). Deze pilots zijn uitgevoerd op vijf locaties: Walcheren, Tilburg, Rotterdam, Haarlem en Limburg. De VVI is in de pilots een succesvol instrument gebleken. Aanleiding voor de ontwikkeling van de VVI was dat er in Nederland geen adequate monitoring voorhanden is en systematische gegevens ontbreken van de ontwikkelingen in de aard en omvang van vormen van geweld «achter de voordeur». De belangrijkste resultaten van de pilots zijn: slachtoffers van huiselijk geweld zijn m.n. vrouwen, meisjes en jongens. Op de meeste locaties is ca. 25% van het aantal slachtoffers 30 jaar en jonger. Verder hebben niet-westerse allochtonen in verhouding tot autochtonen meer te maken gehad met huiselijk geweld. Met Justitie is overeengekomen dat SGBO de VVI bij de gemeenten onder de aandacht zal brengen en het gebruik ervan zal stimuleren onder de benaming «lokale index huiselijk geweld».
De huidige registratievormen m.b.t. (huiselijk) geweld zijn zeer divers en niet in staat een landelijk totaalbeeld te geven t.a.v. aard en omvang en de samenhang met sekse, leeftijd en etniciteit. In dat verband heeft SZW in samenwerking met Justitie en VWS een vooronderzoek gestart naar de mogelijkheden om meer zicht op aard en omvang te krijgen.
Daarnaast heeft SGBO, in opdracht van SZW, een referentiemodel lokale aanpak huiselijk ontwikkeld. Het referentiemodel kan gezien worden als een richtinggevend hulpmiddel, bedoeld voor die gemeenten die behoefte hebben aan een norm voor de aanpak van huiselijk geweld. Het biedt gemeenten een kader om hun aanpak huiselijk geweld op de meest kwalitatieve en effectieve manier in te richten.
3. Arbeid en economische zelfstandigheid
a. Arbeidsparticipatie
Het vergroten van de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen zijn hoofdthema’s van het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. De «netto» arbeidsparticipatie van vrouwen is gestegen van 52,0% in 2000 naar 54,1% in 2005. De achtergebleven groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen in vergelijking met de streefcijfer voor het jaar 2005 (59%) wordt gedeeltelijk verklaard door de economische neergang, die kort na het jaar 2000 begon. Het grote aantal vrouwen in Nederland dat veelal in deeltijd werkt verklaart het lage percentage economisch zelfstandige vrouwen. Het aandeel economisch zelfstandige vrouwen lag in 2001 en 2002 op 41%, terwijl het streefcijfer voor het jaar 2005 op 51% is gesteld. Verder is ook het aandeel van mannen in zorgtaken in en om huis mede bepalend voor de arbeidsparticipatie van vrouwen. Meer vrouwen kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt als zij de zorg voor kinderen, hulpbehoevende familieleden en huishoudelijke taken kunnen delen. Het SCP meet dit percentage vijfjaarlijks in het zgn. tijdbestedingonderzoek. In het jaar 2000 bedroeg het aandeel van mannen in zorgtaken thuis 35%. De doelstelling voor het jaar 2005 bedraagt 38%.
Doorbreken horizontale beroepensegregatie (beter toegankelijk maken van mannenberoepen voor vrouwen en omgekeerd)
De beroepensegregatie is in de afgelopen periode eerder toe- dan afgenomen en vrouwen verdienen mededaardoor gemiddeld nog steeds minder dan mannen. In 2005 is dit thema (weer) op de agenda gezet via het project Vrouw/man in beroep en het ESF/Equalproject De Glazen Muur. Daarbij worden sleutelfiguren in onderwijs- en arbeidsmarktbeleid aangesproken meer werk te maken van het benutten van de talenten van vrouwen. SZW werkt hierbij samen met andere departementen (m.n. OCW i.h.k.v. het Deltaplan Bèta en Techniek) en expertorganisaties en met verwante projecten in Duitsland en Noord-Ierland. In 8 pilots worden 80 meisjes en vrouwen in verschillende fasen in hun levensloop begeleid bij hun keuze voor beroepen met een mannelijk imago, zoals de techniek, de beveiliging en de accountancy.
b. Rolverdeling arbeid en zorgverantwoordelijkheid.
Om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten is het van belang de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken te verbeteren. In 2005 heeft SZW het «7–7 concept» geïntroduceerd met als doel doorbreking van het traditionele 9 tot 5 patroon en daarmee aanpassing van de sociale infrastructuur. Waarbij een 8-urige werkdag zich niet meer tussen 9 en 5 uur afspeelt maar tussen 7 en 7 uur. Met deze aanpak wordt kinderopvang flexibeler, schooltijden en openingstijden verruimd en de gezondheidszorg beter toegankelijk gemaakt, zodat uiteindelijk arbeid en zorg gecombineerd kan worden. Daarnaast zijn voorbereidingen gestart voor een leerstoel op het gebied van Emancipatie aan de VU met specifieke aandacht voor het onderwerp «Tijden voor arbeid en zorg».
c. Dagindeling en levensloop
Dagindeling ESF-3 (ESF programma voor het verbeteren van de combinatie arbeid en zorg)
In 2005 is de 2e subsidieronde afgerond. In deze ronde is aan 63 projecten subsidie verleend op de thema’s «Afstemming werk- en openingstijden: lokale tijdinitiatieven», «Flexibele werktijden, levensloopontwikkelingen in arbeidsorganisaties», «Flexibele schooltijden: afstemming tijden van kinderopvang, onderwijs en vrije tijdsvoorzieningen» en «Tijd, transport en ruimte». De door deze projecten ontwikkelde succesvolle oplossingen voor een betere combinatie van arbeid en zorg zijn verspreid naar relevante actoren op lokaal, regionaal, landelijk of sectoraal niveau.
In de 3e subsidieronde is aan 34 projecten subsidie verleend. Deze projecten hebben oplossingen (instrumenten, producten) op lokaal niveau ontwikkeld die de combinatie van arbeid en zorg beter mogelijk maken. SZW is gedurende de looptijd via advisering en begeleiding betrokken om de projecten naar een kwalitatief hoger niveau te brengen. Dit gebeurt onder meer via focusgroepbijeenkomsten (uitwisseling), expertmeetings, onderzoek rond een specifiek thema en publicaties. De 3e ronde zal worden afgesloten met een slotconferentie. Op deze conferentie zal ook expliciet aandacht worden besteed aan de verspreiding en verankering van alle ontwikkelde oplossingen naar relevante actoren. SZW zal de meest kansrijke oplossingen uit de 3e ronde selecteren en deze verspreiden naar relevante partijen zoals departementen, koepels van werkgevers en werknemers, brancheorganisaties en gemeenten. Voorts zijn de voorbereidingen getroffen voor de projecten van de 4e ronde Dagindeling ESF-3. Het overkoepelende thema voor de 4e ronde is het verruimen van de beschikbaarheid van voorzieningen i.h.k.v. het «7–7 concept».
Dagarrangementen/Operatie Jong
In 2005 is bij de Algemene Politieke Beschouwingen de motie Van Aartsen/Bos (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300, nr. 14) aangenomen. Doelstelling van deze motie is dat ouders met kinderen op de basisschool vanaf 1 januari 2007 een aanspraak krijgen dat deze scholen tussen 7.30 uur en 18.30 uur de voor- en naschoolse opvang (laten) organiseren. SZW participeert in de interdepartementale werkgroep die is ingesteld voor de uitwerking van de motie. Met een onderzoek door het SCP wordt bekeken welke factoren buitenschoolse opvang als onderdeel van het dagarrangement aantrekkelijk maakt voor ouders en kinderen.
In het kader van Operatie Jong wordt interdepartementaal gewerkt aan 12 concrete verbeterpunten om het jeugdbeleid in deze regeerperiode te versterken. SZW is samen met OCW trekker van thema C «Samenhang voorzieningen 0–12 jarigen».
SZW heeft in 2005 met OCW samengewerkt aan een ESF-programma Dagarrangementen en Combinatiefuncties. Na de sluiting van het ESF loket eind oktober 2005 heeft het kabinet uit de algemene middelen €100 miljoen beschikbaar gesteld om de ontwikkeling van dagarrangementen en combinatiefuncties te stimuleren. De onderstaande doelstellingen van het programma D&C vormen onderdeel van benoemde resultaten in het kader van Operatie Jong (thema C):
• toename van 500 naar 1 200 samenwerkingsprojecten (brede scholen) in 2010 met gemeenten en organisaties rondom de lokale sociale infrastructuur;
• creëren van 1 000 combinatiefuncties in onderwijs, opvang, welzijn en sport.
Voor het wegnemen van belemmeringen voor uitvoering van combinatiefuncties tussen opvang, onderwijs en vrije tijd binnen het dagarrangement wordt met OCW samengewerkt aan het uitwerken van adviezen van de stuurgroep combinatiefuncties (CAO afspraken, vrijstelling 19% BTW over de salariskosten bij detachering, modellen/modelovereenkomsten voor combinatiefuncties, opleidingen en voorlichting).
Waar het gaat om het inrichten van een goede en goed toegankelijke communicatie- en kennisinfrastructuur op het gebied van samenhang in voorzieningen voor de 0–12 jarigen wordt met OCW gewerkt aan een nieuwsbrief, website, brochures met goede voorbeelden en interactieve (digitale) expertpool.
a. Glazen Plafond
In 2005 is het vierde Ambassadeursnetwerk (initiatief van SZW en EZ) gestart dat zich gaat inzetten voor de doorstroming van vrouwen naar hogere functies. De ambassadeurs kiezen drie actiepunten die ze binnen een jaar willen verwezenlijken. In 2005 is aktie 1 van het ESF-Equal project Doorstroming, diversiteit en levensloop gestart. Dit project beoogt een integraal instrument te ontwikkelen om arbeidsorganisaties door te lichten en bij te sturen als het gaat om loopbaankansen van verschillende groepen werknemers.
b. Ambassadeursnetwerk besturen
In oktober 2005 vond de slotbijeenkomst plaats van het Ambassadeursnetwerk Besturen. Elke ambassadeur heeft minimaal 3 acties uitgevoerd met als doel een grotere deelname van vrouwen aan maatschappelijke en politieke besluitvorming. Bijv. de opname van een gedragsregel over een evenwichtige m/v samenstelling in besturen in de Commissie Code van goed bestuur goede doelen en de Code van goed bestuur omroepen.
Tabel 35.4 Overzicht beleidsevaluaties | |||
---|---|---|---|
Startdatum | Einddatum | Onderwerp | |
Duurzaam integreren man/vrouw perspectief (OD 1) | 2005 | December 2005 | Evaluatie Meerjarenbeleidsplan Emancipatie (TK 30 420, nrs. 1 en 2) |
NIET-BELEIDSARTIKEL 97 AFLOPENDE REGELINGEN
Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.
97.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 97.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 593 181 | 459 473 | 238 065 | 13 948 | 372 | 62 | 310 |
waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 595 322 | 455 624 | 243 258 | 13 908 | 701 | 244 | 457 |
Programma-uitgaven | 595 322 | 455 504 | 242 974 | 13 719 | 547 | 182 | 365 |
Afgesloten Regelingen | 2 980 | 795 | 143 | 820 | 75 | 0 | 75 |
Regeling Ex Mijnwerkers | 207 | 182 | 182 | 182 | 182 | 0 | |
Ontvlechting Arbvo | 471 720 | 278 507 | 189 233 | ||||
Ondersteuning vorming BVG’en | 998 | 1 588 | 2 547 | 11 827 | 142 | 142 | |
Afwikkeling ESF-oud | 157 189 | 33 045 | |||||
Overige afwikkeling SUWI | 119 624 | 17 218 | 17 824 | 890 | 148 | 148 | |
Apparaatsuitgaven | 120 | 284 | 189 | 154 | 62 | 92 | |
Personeel | 61 | 59 | 2 | ||||
Materieel | 2 | 3 | – 1 | ||||
Agentschappen | 120 | 284 | 189 | 91 | 91 | ||
Ontvangsten | 11 449 | 13 589 | 18 810 | 11 071 | 11 071 |
Bron: SZW-administratie
Het verschil tussen de realisatie en de raming in de begroting 2005 is voornamelijk het gevolg van nabetalingen in het kader van de koopkrachtreparatie voor ex-banenpoolers met individuele huursubsidie, de afwikkeling van de subsidieregeling «bedrijfsverzamelgebouwen» en afwikkeling «SUWI».
Bij de ontvangsten is op basis van afrekeningen een bedrag van € 11,1 miljoen aan restituties ontvangen. Dit heeft vooral betrekking op de liquidatie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de voormalige subsidieregeling «Inkoop sociale diensten door gemeenten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie».
NIET-BELEIDSARTIKEL 98 ALGEMEEN
Op dit artikel worden de apparaats- en algemene programma-uitgaven verantwoord die niet direct kunnen worden toegerekend aan een van de beleidsartikelen. Bij de algemene programma-uitgaven gaat het om primair proces, subsidies, voorlichting, onderzoek en beleidsinformatie en handhaving.
De middelen zijn bestemd voor:
• de beleidsactiviteiten waarvoor in de begroting geen afzonderlijke beleidsartikelen zijn opgenomen;
• de ondersteunende diensten van dit departement;
• de bijdrage van het moederdepartement aan de baten-lastendienst IWI.
98.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 98.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 306 807 | 289 804 | 299 306 | 247 233 | 189 821 | 229 978 | 40 157 |
waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven: | 274 153 | 320 712 | 295 091 | 242 088 | 188 344 | 233 805 | 45 461 |
Programma-uitgaven | 61 228 | 26 782 | 25 496 | 26 799 | 18 111 | 63 774 | 45 663 |
Waarborg en garanties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Handhaving en kwal.bevordering uitvoering | 24 005 | 5 008 | 4 787 | 4 398 | 2 690 | 39 912 | – 37 222 |
Primair proces | 4 828 | 2 526 | 5 380 | 5 812 | 841 | 495 | 346 |
Subsidies | 12 385 | 907 | 798 | 706 | 434 | 7 230 | – 6 796 |
Voorlichting | 7 696 | 6 939 | 5 117 | 5 483 | 7 515 | 5 733 | 1 782 |
Onderzoek en Beleidsinformatie | 12 314 | 11 402 | 9 414 | 10 400 | 6 631 | 10 404 | – 3 773 |
Apparaatsuitgaven | 212 925 | 293 930 | 269 595 | 215 289 | 170 233 | 170 031 | 202 |
Personeel | 135 817 | 146 737 | 153 299 | 100 650 | 78 155 | 80 091 | – 1 936 |
Materieel | 32 027 | 34 540 | 33 536 | 33 062 | 18 061 | 16 136 | 1 925 |
Huisvesting | 22 753 | 43 639 | 29 015 | 30 549 | 29 530 | 30 899 | – 1 369 |
Automatisering | 22 328 | 32 371 | 18 020 | 19 699 | 19 651 | 17 463 | 2 188 |
Bijdrage aan IWI | 35 725 | 31 329 | 24 836 | 25 442 | – 606 | ||
Ontvangsten | 3 455 | 7 616 | 9 916 | 7 038 | 7 647 | 19 126 | – 11 479 |
Bron: SZW-administratie
98.3 Toelichting bij de tabel Budgettaire gevolgen van beleid
De lagere uitgaven is de som van een aantal relatief kleine overschotten op de personele directiebudgetten. Tegenover deze lagere uitgaven staan hogere uitgaven op de personeelsbudgetten bij de beleidsartikelen. Het totaalbeeld wordt in het vervolg nader toegelicht.
De hogere uitgaven hebben voornamelijk betrekking op extra uitgaven voor de Arbeidsinspectie en de SIOD in verband met meer opsporingsactiviteiten.
Als gevolg van onderverhuur van door SZW gehuurde panden zijn de huisvestingskosten lager dan geraamd.
De hogere uitgaven automatisering hebben net als bij de materiële uitgaven vooral betrekking op ICT-ondersteuning van Arbeidsinspectie en SIOD.
De bijdrage aan IWI is als gevolg van verrekeningen met het moederdepartement lager dan geraamd.
De onderuitputting van het handhavingsbudget heeft een tweetal oorzaken. Enkele projecten hebben vertraging opgelopen en projecten zijn goedkoper uitgevoerd dan vooraf was geraamd.
Als gevolg van herschikkingen zijn op primair proces van artikel 98 hogere uitgaven gerealiseerd.
Op artikel 98 is als gevolg van herschikkingen van geparkeerde subsidiegelden naar beleidsartikelen € 7 miljoen minder uitgegeven.
In de loop van het jaar zijn een aantal extra voorlichtingsactiviteiten ondernomen.
Vooral als gevolg van herschikkingen van geparkeerde onderzoeksgelden naar beleidartikelen is € 4 miljoen minder uitgegeven.
De gerealiseerde ontvangsten zijn € 9 miljoen lager dan geraamd. Dit is vooral veroorzaakt doordat er oorspronkelijk van uit was gegaan dat een deel van de geraamde opbrengsten van opsporingsonderzoeken van de SIOD zou bestaan uit ontvangsten. Later bleek dat de opbrengsten werden gerealiseerd in de vorm van lagere uitgaven voor de betreffende sociale zekerheidsregelingen.
98.4 Toelichting apparaats- en programma-uitgaven
In tabel 98.9 wordt van de apparaats- en algemene programma-uitgaven een verdeling over alle artikelen gegeven, zowel artikel 98 als niet artikel 98. Bij artikel 98 staan de uitgaven die niet aan beleidsartikelen kunnen worden toebedeeld, zoals algemene uitgaven en uitgaven voor de premiegefinancierde regelingen.
In deze paragraaf worden enkele uitgavencategorieën toegelicht.
Tabel 98.2 Formatie en bezettingsontwikkeling (in fte) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Formatietotaal SZW ultimo | 3 064 | 3 028 | 3 047 | 3 047 |
waarvan batenlastendiensten | 543 | 497 | 357 | 363 |
Bezetting ultimo | 2 907 | 2 954 | 3 014 | 2 944 |
Bezetting gemiddeld | 2 735 | 2 927 | 3 023 | 3 007 |
Vacatures ultimo (aantal) | 157 | 74 | 33 | 103 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 98.3 Personeelsbudgetten en realisaties (excl. baten-lastendiensten) in € 1 mln | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Budget | 123 | 113 | 150 | 161 |
Realisatie | 147 | 153 | 157 | 161 |
Gemiddelde realisatie per fte (x € 1 000) | 53,4 | 52,3 | 51,9 | 53,5 |
Bron: SZW-administratie
Aan het eind van 2005 bestond de formatie inclusief de baten-lastendiensten uit 3047 formatieplaatsen (fte). Dit is gelijk aan de formatie van 2004. Bij het kerndepartement is de formatie afgenomen met 54 fte’en. De formatie is toegenomen bij de Arbeidsinspectie (47 fte’en) en de baten-lastendiensten (6 fte’en). De toename van de formatie van de Arbeidsinspectie is een gevolg van de amendementen Verburg die bij de begrotingsbehandeling 2003 zijn aangenomen. De formatietoename bij de baten-lastendiensten wordt verklaard door taakuitbreiding van de IWI op het gebied van de kinderopvang.
De bezetting per 31 december 2005 bedroeg 2944 fte. Ten opzichte van 31 december 2004 is de bezetting gedaald met 70 fte.
In 2005 is € 161 miljoen uitgegeven aan personeelskosten. Dit is inclusief € 3,3 miljoen aan post-actieven en € 3 miljoen voor inhuur van personeel. Deze bedragen zijn exclusief baten-lastendiensten.
Tabel 98.4 Realisaties materieel (x € 1 mln) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Materieel | 34,6 | 33,5 | 40,5 | 28,7 |
Huisvesting | 43,6 | 29,0 | 30,5 | 29,5 |
Automatisering | 32,4 | 18,0 | 19,7 | 19,7 |
Bijdrage moederdepartement aan IWI | 36,6 | 35,7 | 31,3 | 24,8 |
Gemiddelde realisatie per fte(x € 1 000) | ||||
Materieel | 12,7 | 11,4 | 13,4 | 9,5 |
Huisvesting | 15,9 | 9,9 | 10,1 | 9,8 |
Automatisering | 11,8 | 6,1 | 6,5 | 6,6 |
Bron: SZW-administratie
In 2005 bedroeg het totale beleidsbudget voor handhaving € 63,4 miljoen, verdeeld over de artikelen 30 en 98. Van dit bedrag was € 32,3 miljoen gereserveerd voor activiteiten in het kader van het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord.
Onderdeel hiervan zijn:
• de bestrijding van illegale tewerkstelling met onder andere de uitbreiding van de Arbeidsinspectie; de introductie van de bestuurlijke boete in de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en het landelijk dekkende netwerk van interventieteams;
• de bestrijding van zwarte fraude en Identiteitsfraude; met onder andere de fysieke controles bij gemeenten en het UWV; de verdere uitbreiding van gegevensuitwisseling en het stimuleren van de handhaving bij gemeenten.
De realisatie op het beleidsbudget bedroeg uiteindelijk € 20,1 mln. Het verschil heeft twee oorzaken. Enerzijds is het beleidsbudget tussentijds verlaagd door overboekingen ten behoeve van handhavingsactiviteiten door SZW-personeel. Anderzijds was er sprake van onderuitputting. De onderuitputting wordt nader toegelicht in de paragrafen 30.3 en 98.3.
De totale voorlichtingsuitgaven 2005 bedragen € 12,7 miljoen. Het totale bedrag dat aan voorlichtingscampagnes is uitgegeven beloopt € 7,7 miljoen en is als volgt over de beleidsterreinen verdeeld.
Tabel 98.5 Uitgaven voorlichtingscampagnes naar beleidsterrein (x € 1 000) | |
---|---|
Realisatie 2005 | |
Arbeid en zorg | 306 |
Arbeidsmarkt/Taskforce Jeugdwerkloosheid | 2 268 |
Arbo | 583 |
Overig | 663 |
Jongeren en schulden | 110 |
Kinderopvang | 154 |
Levensloop | 717 |
WIA | 2 863 |
Bron: SZW-administratie
In 2005 zijn de volgende aantallen vragen door de afdeling Publieksinformatie afgehandeld:
• 47 500 telefonische vragen op het gratis nummer 0800–9051;
• 19 250 e-mail via vooral het Algemeen loket (40%), de site van de Arbeidsinspectie, diverse andere loketten en Postbus 51;
• 3 000 brieven van burgers.
Tabel 98.6 Verdeling van de gestelde vragen over de beleidsonderdelen SZW (in procenten) | |
---|---|
Realisatie 2005 | |
Arbeidsmarkt | 4,7 |
Arbeidsomstandigheden | 13,2 |
Arbeidsverhoudingen | 39,0 |
Arbeidsongeschiktheid | 10,4 |
Werkloosheid | 5,2 |
Overig SV | 2,5 |
Werk en Bijstand | 8,7 |
Overig | 16,3 |
Bron: SZW-administratie
Tabel 98.7 Uitgaven subsidies (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Art. | Omschrijving | Begroting 2005 | Realisatie 2005 |
23 | Equal | 6 807 | 559 |
23 | Incidentele subsidies Arbeidsmakt | 62 | 406 |
23 | Subsidies werk en Bijstand | 0 | 6 227 |
25 | Kinderopvang | 3 444 | 2 950 |
26 | Kwaliteit Arbeidsverhoudingen | 300 | 288 |
29 | Farbo regeling | 5 000 | 2 035 |
29 | Subsidies Arboconvenanten | 25 030 | 16 899 |
29 | Arbozorg en Verzuimbeleid | 8 232 | 8 074 |
29 | Arbeidsveiligheiden preventie | 10 280 | 8 366 |
30 | Incidentele subsidies bijstand | 113 | 34 |
35 | Equality | 1 800 | 1 800 |
35 | IIAV | 1 620 | 1 620 |
35 | Koepelorganisatie vrouwenbeweging | 225 | 9 |
35 | Subsidieregeling Emancipatie | 4 082 | 3 986 |
97 | Algemeen Mijnwerkersfonds | 182 | 182 |
98 | Antheus | 14 | 0 |
98 | Projectsubsidies | 7 230 | 434 |
98 | NiBUD | 200 | 325 |
Totaal subsidies conform definitie AWB | 74 621 | 54 194 |
Bron: SZW-administratie
In bovenstaande tabel zijn de bedragen van de SZW-subsidies in 2005 opgenomen die vallen onder de subsidie-definitie van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). «De aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan een betaling van aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten». Specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies vallen niet onder de subsidie-definitie.
Totaal is in 2005 € 54,3 miljoen uitgegeven aan subsidies. De uitgaven zijn nagenoeg geheel gerealiseerd op de beleidsartikelen en worden daar beleidsmatig toegelicht. De belangrijkste verschillen ten opzichte van de stand begroting zijn ontstaan doordat een deel van de middelen voor arboconvenanten en projectsubsidies zijn ingezet ter dekking van knelpunten elders in de begroting. Een deel van de Equal-middelen is doorgeschoven naar latere jaren.
De SIOD had als doelstelling voor 2005 zijn bijdrage aan de bestrijding van crimineel ondernemerschap op het terrein van werk en inkomen te vergroten door een begin te maken met themagerichte opsporing. Hij heeft er in dit verband verder naar gestreefd om 50% van zijn capaciteit in te zetten op een aantal geselecteerde thema’s: tuinbouw en fruitteelt, schoonmaak en levensmiddelenindustrie. Deze doelstelling is gerealiseerd.
Andere doelstellingen waren versterking van de informatiegestuurde opsporing (opsporen waar de grootste problemen zich voordoen) en versterking van de preventieve rol (inzicht en kennis van knelpunten die voortkomen uit onderzoeken omzetten in aanpassingen van wet- en regelgeving en verbeteringen in uitvoeringspraktijk). Bij deze twee doelstellingen is belangrijke vooruitgang geboekt.
De SIOD stelde zich verder ten doel 78 opsporingsonderzoeken af te ronden in 2005 met€ 15,7 miljoen aan SZW-opbrengsten.
In 2005 heeft de SIOD 76 onderzoeken afgerond. Hiervan had er 1 betrekking op een inkomend rechtshulpverzoek ten behoeve van een buitenlandse opsporingsinstantie.
De overige processen-verbaal zijn ingediend bij het Openbaar Ministerie. Hiernaast is er een aantal opsporingsonderzoeken afgebroken nadat ze door het OM waren goedgekeurd en enige tijd hadden gelopen. Uit deze onderzoeken zijn overigens nog wel relevante suggesties voor verbetering van beleid en uitvoeringspraktijk voortgekomen, evenals bestuurlijke rapportages. Eind 2005 waren 38 onderzoeken nog operationeel. Deze worden afgerond in de loop van 2006.
De SIOD heeft in 2005 door middel van bovenstaande onderzoeken een schadebedrag aangetoond van ruim € 9,9 miljoen premieaandeel, € 1,6 miljoen uitkeringsfraude en € 25,7 miljoen fiscaal nadeel. Het opgespoorde maatschappelijk nadeel bedraagt € 19,8 miljoen (het gaat hierbij met name om de schade gemoeid met opgespoorde identiteitsfraude). In 2004 bedroeg het aantal op basis van SIOD onderzoeken verdachte personen 168 en het aantal verdachte bedrijven bedroeg 75. In 2005 kwamen uit SIOD onderzoeken 245 verdachte personen voort en 101 verdachte bedrijven. Het aantal verdachten dat door de SIOD is overgedragen aan het Openbaar Ministerie is daarmee ten opzichte van 2004 met 42% gestegen.
De Arbeidsinspectie (AI) is samen met de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) onderdeel van het Inspectoraat -Generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De AI draagt door toezicht op de naleving van wet- en regelgeving bij aan veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en arbeids- en rusttijden, alsmede aan de aanpak van illegale arbeid. Handhaving en voorzien in beleidsrelevante informatie zijn daarbij kerntaken. De Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) zijn daarvoor de belangrijkste wetten. In de aanpak ligt de prioriteit bij het opsporen en wegnemen van ernstige overtredingen.
In de begroting 2005 zijn tien productgroepen onderscheiden. De eenheid waarin deze geraamd worden interventietrajecten, kortweg «zaken» genoemd. Een zaak omvat alle bezoeken administratieve afhandeling nodig om te komen tot normconform gedrag bij een bedrijf.
Tabel 98.8 Producten Arbeidsinspectie | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Producten | Aantal trajecten | % van de capaciteit | Uitgaven *€1000 | |||
realisatie 2005 | begroting 2005 | realisatie 2005 | begroting 2005 | realisatie 2005 | begroting 2005 | |
Trajecten Arbeidsomstandigheden* | 20 558 | 19 944 | 30,1 | 39,7 | 23 730 815 | 24 161 934 |
Trajecten Arbeids Tijden Wet | 193 | 270 | 1,1 | 1,1 | 607 857 | 652 462 |
Monitorrapportages AVO/WML | 1 | 1 | 4,4 | 4,2 | 2 738 751 | 2 576 813 |
Arbeidsmarkt fraude trajecten | 8 760 | 7 320 | 30,7 | 20,2 | 16 135 464 | 12 309 456 |
Klachtenonderzoek | 1 918 | 2 091 | 5,5 | 6,3 | 3 138 522 | 3 850 424 |
Ongevalsonderzoek | 2 350 | 2 383 | 16,1 | 16,1 | 9 058 459 | 9 776 303 |
Major Hazard Control | 369 | 355 | 6,5 | 6,9 | 4 365 650 | 4 180 669 |
Overig reactief | 1 669 | 1 846 | 3,2 | 3,1 | 1 250 996 | 1 900 189 |
Desk-research rapportage | 9 | 9 | 0,5 | 0,5 | 357 741 | 278 734 |
Beschikkingen/ontheffingen/vergunningen | 3 118 | 3 425 | 1,9 | 1,9 | 1 245 684 | 1 129 024 |
Totaal | 36 382 | 37 644 | 100 | 100 | 62 629 939 | 60 816 008 |
Bron: a.i.
Hieronder worden de belangrijkste producten en producten met belangrijke verschillen tussen planning en realisatie per product nader toegelicht.
Resultaten Arbeidsomstandigheden
In 2005 zijn inspectieprojecten uitgevoerd in diverse bedrijfstakken en branches, waarbij inclusief de monitortrajecten 20 558 bedrijven waren betrokken. In de verantwoording op beleidsartikel 29 wordt in dit SZW-Jaarverslag nader ingegaan op de handhavingsresultaten van de Arbeidsinspectie op het terrein van arbeidsomstandigheden.
In 2005 is de mogelijkheid voor het geven van bestuurlijke boete bij overtredingen op de Arbeidstijdenwet aan het instrumentarium van de Arbeidsinspectie toegevoegd. Omdat de beleidsregel benodigd voor het opleggen van bestuurlijke boete in de vervoerssector later dan gepland ter beschikking kwam kon het belangrijke project ATB vervoer pas in de tweede helft van 2005 van start. Hierdoor is het aantal gerealiseerde trajecten lager uitgevallen dan gepland. Dit project loopt nu door in 2006.
Resultaten Major Hazard Control
Bij het toezicht op de risicobeheersing op zware ongevallen en de aanpak van de risico’s wordt op basis van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) samengewerkt met gemeenten, provincies, waterschappen, brandweer en VROM-inspectie. De AI beoordeelt (mede) de veiligheidsrapporten die bedrijven met gevaarlijke installaties en grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen moeten maken op grond van het BRZO. Nieuw in 2005 waren de inspecties op het gebied van de aanvullende Risico-inventarisatie (ARIE). Het in 2004 behaalde ISO certificaat voor de processen van MHC is in 2005 uitgebreid zodat nu alle hieronder vallende activiteiten inclusief ARIE hierdoor zijn afgedekt. De begrote productie op het gebied van MHC is in 2005 gerealiseerd.
Resultaten aanpak illegale tewerkstelling (Arbeidsmarktfraude)
Ook in 2005 werd de strijd tegen illegale tewerkstelling actief ingezet. Het eerste jaar waarin bij geconstateerde overtredingen de bestuurlijke boete kon worden toegepast leverde – naast veel publiciteit in alle media – een flink resultaat op aan opgelegde bestuurlijke boetes.
In 2005 is het aantal inspecteurs dat zich met de bestrijding van arbeidsmarktfraude bezighoudt, vergroot van 131 naar 170. Dit werd mogelijk gemaakt door een amendement van het kamerlid Verburg op de SZW begroting voor 2003. Het doel hiervan was: structurele uitbreiding van de inspectiecapaciteit voor de bestrijding van arbeidsmarktfraude. Het uiteindelijke doel van uitbreiding tot 180 AMF-inspecteurs zal begin 2006 zijn gerealiseerd. Daarmee is het amendement volledig uitgevoerd.
In 2005 zijn in het totaal ca. 8760 zaken afgerond. Dit is meer dan begroot omdat nieuwe inspecteurs eerder konden worden ingezet bij het inspectiewerk dan in de raming was voorzien. Bij ca. 2200 van deze zaken zijn overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen geconstateerd, waarbij boeterapporten tegen één of meer belanghebbenden zijn opgemaakt. Het ging hierbij om circa 4650 illegaal tewerkgestelden. In totaal is in 2005 voor circa € 20 mln. aan boetes door inspecteurs aangezegd waarvan €13 183 460 inmiddels in een boetebeschikking is opgelegd.
De Arbeidsinspectie werkt in de aanpak van de illegale arbeid intensief samen met andere overheden en toezichthouders in zogenaamde interventieteams. Verder zijn in 2005 nog ca. 730 processen-verbaal bij het Openbaar Ministerie aangeboden. Hierbij ging het voornamelijk om zaken waarbij de overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen reeds in 2004 was vastgesteld (en waarbij het handhavingsinstrument bestuurlijke boete in het kader van de Wav nog niet beschikbaar was).
Tabel 98.9 Totaaloverzicht gerealiseerde apparaats- en algemene programma-uitgaven 2005 | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Apparaatsuitgaven | Programma-uitgaven | |||||||
Personeel | Materieel | Overige* | Primair Proces | Onderzoek | Voorlichting | Subsidies | Handhaving | |
21 Inkomensbeleid | 681 | 33 | ||||||
22 Activerend arbeidsmarktbeleid | 18 636 | 2 869 | 794 | 3 249 | ||||
23 Reïntegratie | 2 704 | 112 | 228 | 7 139 | ||||
24 Sociale werkvoorziening | 585 | 27 | ||||||
25 Arbeid en zorg | 1 369 | 51 | 257 | 490 | 1 177 | 2 950 | ||
26 Overlegstructuren, CAO-vorming en medezeggenschap | 3 238 | 107 | 288 | |||||
27 Regulering van individuele arbeidsrelaties | 2 066 | 127 | 430 | |||||
28 Pensioenbeleid | 948 | 35 | ||||||
29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim | 43 868 | 6 883 | 3 311 | 2 818 | 583 | 18 475 | 251 | |
30 Inkomensbescherming met activering | 3 596 | 123 | 110 | 34 | 17 477 | |||
31 Inkomensbescherming met activ. bij arbeidsongeschiktheid | 1 291 | 48 | ||||||
32 Overige inkomensbescherming | 653 | 24 | ||||||
33 Tegemoetkoming specifieke kosten | 420 | 15 | ||||||
34 Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW | 304 | 14 | ||||||
35 Emancipatie | 2 114 | 125 | 2 366 | 441 | 75 | 7 415 | ||
97 Aflopende regelingen | 61 | 2 | 182 | |||||
98 Algemeen | 78 155 | 18 061 | 74 017 | 841 | 6 631 | 7 515 | 434 | 2 690 |
99 Nominaal en onvoorzien | ||||||||
Totaal gerealiseerde uitgaven 2005 | 160 689 | 28 656 | 74 017 | 7 569 | 10 608 | 12 709 | 37 347 | 20 418 |
Vastgestelde Begroting 2005 | 160 044 | 24 783 | 74 040 | 5 365 | 12 574 | 6 740 | 44 930 | 63 367 |
Verschil 2005 | 645 | 3 873 | – 23 | 2 204 | – 1 966 | 5 969 | – 7 583 | – 42 949 |
Bron : SZW administratie
* Dit betreft Huisvesting (€ 29 530), Automatisering (€ 19 651) en Bijdrage moederdepartement (€ 24 836).
BELEIDSARTIKEL 99 NOMINAAL EN ONVOORZIEN
Op dit artikel staan tijdelijk middelen voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling. De beschikbaar gestelde middelen voor de loon- en prijsontwikkeling zijn gedurende de begrotingsuitvoering 2005 naar de in aanmerking komende begrotingsartikelen overgeboekt.
99.1 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 99.1 Budgettaire gevolgen van beleid: begrotingsuitgaven (x € 1 000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | Realisatie 2005 | Vastgestelde begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Verplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 5 020 | – 5 020 |
waarvan garantieverplichtingen | |||||||
Uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 5 020 | – 5 020 |
Programma-uitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 5 020 | – 5 020 |
Onvoorzien | 0 | 0 | 0 | ||||
Loonbijstelling | 0 | 0 | 0 | ||||
Prijsbijstelling | 0 | 5 020 | – 5 020 | ||||
Ontvangsten |
Bron: SZW administratie
Op 20 februari 2006 zond de minister van Financiën een voorstel aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 949, nr. 38) om de besluiten die het kabinet in overleg met de Tweede Kamer heeft genomen naar aanleiding van het IBO regeldruk en controletoren voor 2005 al toe te passen op de begrotingshoofdstukken van SZW (XV), VROM (XI), VWS (XVI) en Financiën (IXB). Dit voorstel is mede ingegeven door de wijze van uitvoering van de regelingen op het gebied van kinderopvang, huursubsidie en zorgtoeslag, waarvoor de Belastingdienst met ingang van 2005 zorg draagt. De minister en de staatssecretaris van Financiën zijn daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen. De verantwoordelijkheid voor het beleid en het begrotingsbeheer blijft berusten bij de betrokken ministers van SZW, VROM en VWS. De programmagelden voor de toeslagregelingen staan daarom op de begroting van hun departement.
Het voorstel houdt onder meer in dat over fouten en onzekerheden die zich bij de uitvoering van de toeslagregelingen kunnen voordoen wordt gerapporteerd in de bedrijfsvoeringparagraaf van het departementale jaarverslag van Financiën. In het jaarverslag van de departementen van SZW, VROM en VWS worden de hoofdconclusies van Financiën overgenomen en wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringparagraaf van Financiën.
De departementale auditdiensten van SZW, VROM, VWS en Financiën verstrekken bij de departementale jaarverslagen 2005 van hun departement een verklaring van getrouwheid, die mede betrekking heeft op de informatie in de bedrijfsvoeringparagraaf over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering.
Op basis van de gehanteerde methode waarbij op gestructureerde wijze aandacht is geschonken aan de verschillende aspecten, kom ik tot de conclusie dat de bedrijfsvoeringprocessen binnen SZW op beheerste en gestructureerde wijze verlopen. Dat houdt niet in dat bij de opgesomde aspecten geen enkele tekortkoming is geconstateerd. Van belang is dat tijdig onderkend is waar, welke risico’s (kunnen) optreden en dat ook aangeven is op welke wijze deze risico’s voorkomen dan wel beperkt worden. Hieronder wordt op de verschillende onderdelen ingegaan.
Er is in 2005 sprake van een rechtmatige begrotingsuitvoering op alle artikelen.
2. Het gevoerde financieel beheer
SZW heeft in 2005 op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan het financieel beheer. Dit heeft geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen, waarbij aangetekend zij dat de beoordeling van de managementrapportages uit de interne planning- en controlcyclus van SZW leidt tot de constatering dat op enkele onderdelen van het financieel beheer risico’s in de beheersing bestaan. Er zijn in dat verband echter geen onrechtmatigheden geconstateerd die de tolerantiegrenzen te boven gaan.
In een aantal gevallen is nog niet in Europees verband aanbesteed, terwijl dat wel had moeten plaatsvinden. In de bedrijfsvoering zijn maatregelen getroffen om een herhaling van dergelijke tekortkomingen te voorkomen. Daarnaast heeft een verbeteractie contractenbeheer nog een aantal onvolkomenheden aan het licht gebracht waarop een verbetertraject is ingezet voor structurele borging van het contractenbeheer. De implementatie hiervan zal gemonitord worden in de p&c-cyclus 2006.
De inhuur van externen op de apparaatbudgetten is van 2004 op 2005 gedaald van € 7,7 naar € 3,4 mln. Met ingang van 2005 wordt ook inhuur op programmabudgetten in de telling meegenomen. Het totaal in 2005 betreft een bedrag van € 6,7 mln.
Gebleken is dat in het kader van het subsidiebeheer de vaststellingen bij een aantal regelingen niet in alle gevallen tijdig hebben plaatsgevonden. Zo is bij de afrekening met gemeenten over 2005 van de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang, vertraging ontstaan omdat uit onderzoek van SZW bleek dat de accountantscontrole op de door gemeenten ingediende declaraties niet vlekkeloos was verlopen. Dit leidde ertoe dat een aantal gemeenten de accountantscontrole opnieuw moest laten uitvoeren. SZW achtte in deze situatie het belang van een zorgvuldige afwikkeling op basis van een toereikende accountantscontrole van groter gewicht dan het halen van de voor de vaststelling geldende wettelijke termijnen. (zie brief Kamerstukken II, 2005–2006, 28 447, nr. 127) In zijn algemeenheid zal in 2006 de tijdigheid van de vaststelling van de subsidies met behulp van verdere ontwikkeling van de financiële systemen worden gemonitord.
Op 31 december 2005 bedroegen de saldi op de ontvangsten buiten begrotingsverband met betrekking tot de programma’s ESF 1994–1999 € 38 mln. Het is volgens de huidige inzichten onwaarschijnlijk dat dit bedrag ten volle nodig is voor de afwikkeling van de nog openstaande zaken. Het verschil is op basis van die inzichten groter dan de hiervoor geldende tolerantie. In 2006 zal het saldo ten gunste van de begroting worden teruggebracht, zodat het nieuwe saldo in overeenstemming is met een actuele inschatting van de geraamde verplichtingen.
3. Het gevoerde materieel beheer
SZW heeft in 2005 op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan het materieel beheer. Dit heeft geresulteerd in beheerste processen. Het gevoerde materieel beheer geeft mij geen aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen.
4. Overige bedrijfsvoeringaspecten
SZW heeft in 2005 de implementatie voorbereid van een nieuw financieel administratief systeem dat de bestaande financiële administratie en het systeem voor de bekostiging van gemeenten en andere uitvoeringsorganen integreert. Het nieuwe systeem voorziet op betere wijze in de managementinformatie van het departement. Voorts zal de sturing- en verantwoordingsinformatie eenvoudiger via intranet benaderd kunnen worden. Met ingang van 2006 wordt de financiële administratie met het nieuwe systeem uitgevoerd. Het onderdeel bekostiging van het nieuwe systeem zal in 2006 worden ontwikkeld. In 2006 zal het oude systeem de bekostiging blijven uitvoeren. De ingebruikname van het nieuwe systeem zal in 2006 geen problemen opleveren voor het voeren van een ordelijk financieel beheer.
In het begin van het verslagjaar is in het kader van de beloning van leden van de commissie Pavem geconstateerd dat de beloning van externe leden van commissies in niet alle gevallen op identieke wijze werd vastgesteld. Daarop zijn de interne procedures aangescherpt.
De Algemene Rekenkamer heeft in april 2005 een rapport uitgebracht naar aanleiding van het onderzoek Beloningen van hogere ambtenaren bij het Rijk. Het rapport heeft voor SZW geen bijzonderheden aan het licht gebracht.
5. De kwaliteit van de niet-financiële beleidsinformatie
De kwaliteit van niet-financiële informatie is van groot belang. Daarmee staat of valt een getrouw beeld van de ontwikkeling van prestatie-indicatoren in de begroting en het jaarverslag. Kwaliteitsprotocollen leggen de wijze vast waarop de kwaliteit van systemen van structurele niet-financiële informatie is geborgd. Daarmee is de ordelijkheid, controleerbaarheid en deugdelijkheid van deze informatie bekend en is ook duidelijk waar verbeteringen mogelijk zijn. Voor zover er kwetsbaarheden zijn die de prestatie-indicatoren en kengetallen beïnvloeden in dit jaarverslag, zijn deze helder benoemd bij de onderhavige tabellen in de diverse artikelen (bijvoorbeeld art. 23, tabel 23.4 en tabel 23.9).
De Auditdienst heeft enkele suggesties gedaan om de documentatie van de prestatie-indicatoren te verbeteren. Ik heb een aantal maatregelen ter verbetering in gang gezet.
Op 28 oktober 2005 is het loket voor aanvragen van subsidies op grond van de ESF3-regeling via een spoedprocedure gesloten. Belanghebbenden die menen dat zij alsnog recht zouden kunnen ontlenen aan de inmiddels afgesloten subsidieregeling zijn juridische procedures gestart. Afhankelijk van de uitkomsten van deze procedure kan SZW daarmee een financieel risico lopen. Dat risico is op dit moment niet kwantitatief te duiden. Op 1 november is de heer Kokhuis gevraagd onderzoek te doen naar de vraag waarom binnen SZW de noodzaak van vervroegde sluiting van het ESF-3 loket onvoldoende is voorzien. Zijn rapportage is voor mij aanleiding geweest voor het treffen van een aantal maatregelen.
Zo zal het Agentschap SZW in haar maandelijkse managementinformatie gestructureerder ingaan op aanvragen, realisaties en verplichtingen en de cumulatieve uitnutting van de ESF3-middelen in relatie tot het beschikbare budget. Daarnaast wordt onderzocht of de huidige informatiesystemen die door kerndepartement en Agentschap worden gebruikt op onderdelen kunnen worden aangepast en aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Ten slotte worden de financieel/budgettaire en organisatorische risico’s van de uitvoering van de (subsidie)regelingen van SZW onderzocht. Daarbij wordt ook gekeken naar plafonds in deze subsidieregelingen. Deze acties zullen in het eerste kwartaal 2006 afgerond worden.
Als onderdeel van het programma Andere Overheid is in de periode juni 2004–mei 2005 een departementale takenanalyse uitgevoerd. De analyse heeft laten zien dat de hervormingen op SZW-terrein en de doelstellingen van het programma Andere Overheid (wezenlijk hervorming van de rolverdeling tussen burgers en overheid) voor een belangrijk deel in elkaars verlengde liggen. De takenanalyse heeft zich niet alleen gericht op de inhoud van beleid (de «wat-vraag»), maar ook op de departementale uitvoering (de «hoe-vraag»). Concrete resultaten zijn onder meer geweest:
• verbetering aansturing van ketensamenwerking SUWI,
• intensivering samenwerking SIOD-FIOD,
• innovatie van de communicatiefunctie SZW («communicatie in het hart van het beleid»)
• verbetering in het zelfstandigenbeleid van SZW (stimulering ondernemerschap).
8. Uitvoering Kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst
Het financieel beheer van de Kinderopvangtoeslag valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën. De bedrijfsvoeringmededeling van de Belastingdienst over de uitvoering van de kinderopvangtoeslag geeft mij geen aanleiding tot nadere opmerkingen.
Departementale verantwoordingsstaat 2005 van het Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidBedragen in EUR1000 | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(1) | (2) | –(3) | ||||||||
Art. | Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting | ||||||
Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | Verplichtingen | Uitgaven | Ontvangsten | ||
TOTAAL | 23 774 768 | 532 112 | 24 120 558 | 758 856 | 345 790 | 226 744 | ||||
Beleidsartikelen | ||||||||||
21 | Inkomensbeleid | 762 | 762 | 714 | 714 | 48 | – 48 | |||
22 | Activerend arbeidsmarktbeleid | 382 606 | 384 105 | 11 500 | 413 509 | 411 477 | 4 647 | 30 903 | 27 372 | – 6 853 |
23 | Reïntegratie | 1 764 657 | 1 827 158 | 39 701 | 1 734 313 | 1 886 295 | 102 770 | – 30 344 | 59 137 | 63 069 |
24 | Sociale werkvoorzieing | 2 420 564 | 2 187 715 | 444 629 | 2 227 419 | 2 222 496 | 459 693 | – 193 145 | 34 781 | 15 064 |
25 | Arbeid en zorg | 775 718 | 775 918 | 10 000 | 676 681 | 681 670 | 43 322 | – 99 037 | – 94 248 | 33 322 |
26 | Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap | 4 346 | 4 385 | 3 644 | 3 633 | – 702 | – 752 | |||
27 | Regulering van individuele arbeidsrelaties | 2 288 | 2 288 | 2 731 | 2 623 | 31 | 443 | 335 | 31 | |
28 | Pensioenbeleid | 1 063 | 1 063 | 983 | 983 | – 80 | – 80 | |||
29 | Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim | 95 374 | 97 151 | 6 884 | 103 502 | 93 088 | 7 093 | 8 128 | – 4 063 | 209 |
30 | Inkomensbescherming met activering | 5 368 585 | 5 234 470 | 4 803 908 | 5 018 301 | 45 504 | – 564 677 | – 216 169 | 45 504 | |
31 | Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid | 1 671 437 | 1 671 437 | 1 724 886 | 1 724 886 | 4 396 | 53 449 | 53 449 | 4 396 | |
32 | Overige inkomensbescherming | 331 312 | 331 312 | 345 065 | 345 065 | 8 655 | 13 753 | 13 753 | 8 655 | |
33 | Tegemoetkoming specifieke kosten | 3 347 382 | 3 347 382 | 272 | 3 333 004 | 3 333 004 | 8 135 | – 14 378 | – 14 378 | 7 863 |
34 | Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW | 7 657 892 | 7 657 892 | 8 194 703 | 8 194 703 | 55 733 | 536 811 | 536 811 | 55 733 | |
35 | Emancipatie | 12 661 | 12 661 | 14 877 | 12 575 | 159 | 2 216 | – 86 | 159 | |
Niet-beleidsartikelen | ||||||||||
97 | Aflopende regelingen | 62 | 244 | 372 | 701 | 11 071 | 310 | 457 | 11 071 | |
98 | Algemeen | 229 978 | 233 805 | 19 126 | 189 821 | 188 344 | 7 647 | – 40 157 | – 45 461 | – 11 479 |
99 | Nominaal en onvoorzien | 5 020 | 5 020 | – 5 020 | – 5 020 |
Mij bekend,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Rubriek | Omschrijving | Pagina |
Saldibalans | 140 | |
1/2. | Uitgaven/ontvangsten | 142 |
3. | Liquide middelen | 143 |
4. | Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding | 143 |
5. | Uitgaven buiten begrotingsverband | 144 |
6. | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 144 |
7. | Openstaande rechten | 144 |
8. | Extra-comptabele vorderingen | 144 |
9. | Extra-comptabele schulden | 146 |
10. | Voorschotten | 146 |
11. | Garantieverplichtingen | 148 |
12. | Verplichtingen | 148 |
13. | Deelnemingen | 151 |
De cijfers in de toelichting zijn afgerond op duizend EURO. De cijfers in de departementale verantwoordingsstaat worden afgerond op duizend EURO naar boven. Voor de saldibalans en de toelichting daarop heeft het ministerie van Financiën geen afrondingsvoorschrift gegeven.
In de toelichting op de saldibalans zijn de cijfers in de specificaties systematisch afgerond. Hierdoor kunnen de individuele tellingen afwijken.
SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2005
DEBET | Ultimo 2005EURO1000 | Ultimo 2004EURO1000 | CREDIT | Ultimo 2005EURO1000 | Ultimo 2004EURO1000 | |||
1 | Uitgaven 2004 | 23 441 187 | 2 | Ontvangsten 2004 | 970 535 | |||
1 | Uitgaven 2005 | 24 120 549 | 2 | Ontvangsten 2005 | 758 856 | |||
3 | Liquide middelen | 21 | 24 | |||||
4 | Rek.crt. ESF – AG | 136 134 | 136 134 | 4 | Rek.crt. Ministerie van Financiën | 23 422 641 | 22 367 246 | |
5 | Uitgaven buiten begrotingsverband | 80 704 | 17 151 | 6 | Ontvangsten buiten begrotingsverband | 155 911 | 256 715 | |
Subtotaal (A) | 24 337 408 | 23 594 495 | Subtotaal (A) | 24 337 408 | 23 594 495 | |||
7 | Rechten | 0 | 0 | 7 | Tegenrekening rechten | 0 | 0 | |
8 | Extra-comptabele vorderingen | 88 490 | 33 954 | 8 | Tegenrekening extra-comptabele vorderingen | 88 490 | 33 954 | |
9 | Tegenrekening extra-comptabele schulden | 0 | 0 | 9 | Extra-comptabele schulden | 0 | 0 | |
10 | Voorschotten | 17 461 454 | 22 192 816 | 10 | Tegenrekening voorschotten | 17 461 454 | 22 192 816 | |
11 | Tegenrekening Garantieverplichtingen | 0 | 98 | 11 | Garantieverplichtingen | 0 | 98 | |
12 | Tegenrekening openstaande verplichtingen | 9 449 533 | 9 695 645 | 12 | Openstaande verplichtingen | 9 449 533 | 9 695 645 | |
13 | Deelnemingen | 0 | 0 | 13 | Tegenrekening deelnemingen | 0 | 0 | |
Subtotaal (B) | 26 999 476 | 31 922 514 | Subtotaal (B) | 26 999 476 | 31 922 514 | |||
Totaal (A + B) | 51 336 883 | 55 517 009 | Totaal (A + B) | 51 336 883 | 55 517 009 |
De subtotalen in de balans hebben tot doel het onderscheid aan te geven tussen het intra-comptabele gedeelte (A) en het extra-comptabele gedeelte (B). Het intra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de financiële gegevens van transacties die in directe relatie staan met de kasstromen die via de rekening-courant met het ministerie van Financiën worden bijgehouden.
Het extra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de overige rekeningen die met de sluitrekeningen in evenwicht worden gehouden.
Bij de subtotalen en totalen kunnen afrondingsverschillen optreden van € 1.
TOELICHTING BIJ DE SALDIBALANS
Alle bedragen zijn vermeld in € 1 000,=
De departementale verantwoordingsstaat over het jaar 2004 is bij wet van 15 september 2005 vastgesteld (Staatsblad 541) en is in 2005 in de rekening-courant met het ministerie van Financiën afgewikkeld.
In verband hiermee zijn deze uitgaven en ontvangsten ultimo 2005 niet meer in de departementale boekhouding opgenomen.
Het verschil tussen de realisaties ontstaat door verschillende afrondingsmethodieken. In de departementale verantwoordingsstaat worden de uitgaven artikelen op EURO 1000 naar boven afgerond, in de saldibalans wordt de rekenkundige methodiek gehanteerd.
UITGAVEN | Totaal | Doorbelast | Ultimo 2005 | Ultimo 2004 |
Apparaatskosten (Personeel) | 160 689 | – 82 533 | 78 156 | 100 649 |
Apparaatskosten (Materieel) | 28 657 | – 10 595 | 18 061 | 33 062 |
Apparaatskosten (Overige) | 56 695 | 0 | 56 695 | 55 731 |
246 041 | – 93 129 | 152 912 | 189 442 | |
Beleidsuitgaven | 23 874 507 | 93 129 | 23 967 638 | 23 251 746 |
Totaal hoofdstuk 15 van de rijksbegroting | 24 120 549 | 0 | 24 120 549 | 23 441 188 |
VERPLICHTINGEN | Ultimo 2005 | Ultimo 2004 |
---|---|---|
Apparaatskosten | 153 507 | 195 029 |
Beleidsuitgaven | 23 616 615 | 29 712 696 |
Totaal hoofdstuk 15 van de rijksbegroting | 23 770 122 | 29 907 725 |
ONTVANGSTEN | Ultimo 2005 | Ultimo 2004 |
---|---|---|
758 856 | 970 535 | |
Uitgaven | Ontvangsten | |
Wet van 3 februari 2005, Stb. 102 (vastgestelde begroting) | 23 774 768 | 532 112 |
Wet van 16 september 2005, Stb. 542 (1e suppletore wet) | 44 972 | 49 151 |
Voorstel van wijziging, kmr.st. 30 391 (2e suppletore wet) | 343 584 | 117 806 |
Totaal toegestaan bij wet | 24 163 324 | 699 069 |
4e wijzigingsvoorstel, slotwet | – 42 766 | 59 787 |
Realisatie volgens departementale rekening | 24 120 558 | 758 856 |
Realisatie volgens de saldibalans | 24 120 549 | 758 856 |
Openstaand ultimo 2005 | Openstaand ultimo 2004 | |
Postbank concernblok | 0 | 0 |
Min. van Financiën concernblok | 0 | 0 |
Postbank 552 712 | 7 | 2 |
Totaal verschuldigde girale liquide middelen | 7 | 2 |
Departementale kas | 11 | 18 |
Kassen kasvoorschothouders | 2 | 3 |
Totaal chartale liquide middelen | 14 | 22 |
Totaal liquide middelen | 21 | 24 |
Centraal en decentraal worden kassen aangehouden voor het doen van kleine materiële uitgaven. Het totaal saldo van de departementale kas sluit aan met het kasboek. De kasbeheerder heeft dit akkoord bevonden. Een kasvoorschothouder wordt bij beschikking aangewezen. Deze dient maandelijks een kasstaat in over de, in een verslagmaand, gedane uitgaven en/of ontvangsten. In totaal zijn 6 kasvoorschothouders aangesteld. De saldi met betrekking tot de concernblokrekeningen worden dagelijks afgeroomd.
4 Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (€ 23 422 641)
Dit is de rekening-courant van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten opzichte van het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën stelt de door SZW uit te geven begrotingsgelden beschikbaar. Nadat de Rekening aan de Tweede Kamer is aangeboden en de Algemene Rekenkamer geen bezwaren heeft, die goedkeuring in de weg staan, wordt tot verrekening overgegaan. Het saldo stemt overeen met het dagafschrift van 31 december 2005, de daarop gecorrigeerde overloopposten en de verrekende uitgaven en ontvangsten over het jaar 2005 van de Rijkshoofdboekhouding van het ministerie van Financiën.
4 Rekening-courant ESF – AG ( € 136 134 )
Dit bedrag is de begrotingsreserve betreffende ESF-gelden.
5 Uitgaven buiten begrotingsverband (€ 80 704)
Openstaandultimo 2005 | |
Door te betalen Europees Sociaal Fonds-gelden | 61 689 |
Vorderingen Agentschap SZW | 6 550 |
Dir. Coord. Eman. 4 Equal proj. | 6 369 |
Transporteren | 74 608 |
Intra-comptabele vorderingen | 3 600 |
P&M kosten Agentschap | 1 600 |
Personeelskst IWI | 858 |
Directie Arbeidsverhoudingen | 39 |
Diverse projecten | 0 |
Totaal uitgaven buitenbegrotingsverband | 80 704 |
6 Ontvangsten buiten begrotingsverband (€ 155 911)
Openstaandultimo 2005 | |
Begrotings reserve ESF – AG | 136 134 |
Nog door te betalen vorderingen Agentschap SZW | 6 550 |
Afdracht Loonheffing | 5 299 |
Afdracht Pensioenpremie | 4 208 |
Directie Internationale Zaken 9 EEG proj. | 2 545 |
Intercoach | 445 |
Met derden te verrekenen | 150 |
Diverse personeelskosten | 147 |
Directie Arbeidsomstandigheden | 112 |
Afdracht Omzetbelasting | 78 |
Focal Point Bilbao | 68 |
Directie Arbeidsmarktbeleid | 55 |
Directie ASEA | 50 |
Directie PO & I | 32 |
Directie Arbeidsinspectie | 19 |
Div. kst We Print Together | 19 |
Totaal ontvangsten buitenbegrotingsverband | 155 911 |
Geen.
8 Extra-comptabele Vorderingen (€ 88 490)
Dit onderdeel betreft de vorderingen die binnen de begrotingsactiviteiten zijn ontstaan. Onder het kopje ontvangen staan de werkelijke ontvangsten, de definitief buiten invordering gestelde, kwijtgescholden en de ingetrokken vorderingen.
1 januari 2005 | Ingesteld | Ontvangen | Openstaand ultimo 2005 | |
t/m 2002 | 3 060 | 109 | 2 950 | |
2003 | 1 500 | 572 | 928 | |
2004 | 29 394 | 2 288 | 27 106 | |
2005 | 192 904 | 135 399 | 57 505 | |
33 954 | 192 904 | 138 368 | 88 490 |
Openstaand ultimo 2005 | Openstaand ultimo 2004 | |
---|---|---|
Saldo 1 januari | 33 954 | 45 554 |
Ingesteld | 192 904 | 631 381 |
Subtotaal (A) | 226 858 | 676 935 |
Ontvangen | 135 387 | 627 164 |
Definitief buiten invordering gesteld/kwijtgescholden/ingetrokken | 2 981 | 15 818 |
Subtotaal (B) | 138 368 | 642 982 |
Saldo 31 december (A – B) | 88 490 | 33 953 |
Percentage van het saldo Subtotaal A 2005 | Percentage van het saldo Subtotaal A 2004 | Ultimo 2005 | Ultimo 2004 | |
---|---|---|---|---|
Definitief buiten invordering gesteld | 1,31% | 2,34% | 2 981 | 15 818 |
Percentage van het saldo 2005 | Percentage van het saldo 2004 | Ultimo 2005 | Ultimo 2004 | |
Voorlopig buiten invordering gesteld | 2,35% | 5,16% | 2 081 | 1 752 |
Dubieus | 0,88% | 3,07% | 778 | 1 043 |
Dubieuze vorderingen zijn vorderingen die conform de regelgeving zijn overgedragen aan de landsadvocaat of het incassobureau Intrum Justitia. Als invordering niet haalbaar blijkt, bijvoorbeeld door gebrek aan financiële middelen, wordt een vordering gedurende vijf jaren voorlopig buiten invordering gesteld. Indien binnen die termijn geen verhaal mogelijk blijkt, wordt overgegaan tot definitief buiten invorderingstelling.
Specificatie naar vorderingsgroep
1 januari 2005 | Ingesteld | Ontvangen | Openstaand ultimo 2005 | |
Algemene vorderingen | 26 987 | 81 648 | 37 404 | 71 231 |
Bestuurlijke Boete | 1 509 | 20 592 | 12 429 | 9 672 |
Subsidies | 3 341 | 9 093 | 7 996 | 4 437 |
RSP | 1 790 | 2 312 | 1 863 | 2 239 |
Invorderingskosten | 66 | 506 | 78 | 494 |
Agentschap SZW | 0 | 1 381 | 1 100 | 281 |
Credit-nota’s | 174 | 76 189 | 76 274 | 88 |
Arbo-certificering | 11 | 0 | 0 | 11 |
Diverse vorderingen | 30 | 1 082 | 1 097 | 14 |
Bijstand | 9 | 0 | 1 | 8 |
Remigratieuitkeringen | 25 | 2 | 19 | 8 |
Diverse personeel | 13 | 100 | 107 | 6 |
33 954 | 192 904 | 138 368 | 88 490 |
Het saldo vorderingen, ad 88 490, betreft voor 71 231 Algemene vorderingen. In dit bedrag is een vordering ( 27 539 ) opgenomen van het UWV met betrekking tot de definitieve vaststelling WSW-WAO en vaststellingen WIW (27 170), die in januari 2006 worden verrekend.
9 Extra-comptabele schulden (€ 0)
Geen.
10 Voorschotten inclusief Agentschap SZW (€ 17 461 454)
In de saldibalans worden de voorschotten verantwoord die per 31 december 2005 openstaan. In de toelichting wordt inzicht gegeven in de ouderdom van deze voorschotten. Op grond van de comptabele regelgeving worden de voorschotten verdeeld naar jaren waarin ze zijn betaald. Voorschotten die in 2005 zijn verstrekt en die betrekking hebben op de regelingen uit voorgaande jaren worden derhalve in de toelichting op de saldibalans opgenomen als voorschotten 2005.
SZW | Agentschap | Totaal | |
---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 21 833 918 | 358 898 | 22 192 816 |
Betaald | 11 117 077 | 361 253 | 11 478 330 |
Subtotaal | 32 950 995 | 720 151 | 33 671 146 |
Afgerekend | 15 981 468 | 228 224 | 16 209 692 |
Saldo 31 december | 16 969 526 | 491 927 | 17 461 454 |
1 januari 2005 | Verstrekt | afgerekend | Openstaand ultimo 2005 | |
t/m 2002 | 2 420 310 | 2 284 977 | 135 333 | |
2003 | 8 754 396 | 7 580 105 | 1 174 291 | |
2004 | 10 659 212 | 6 116 386 | 4 542 826 | |
2005 | 11 117 077 | 11 117 077 | ||
21 833 918 | 11 117 077 | 15 981 468 | 16 969 526 |
Specificatie voorschotten naar jaren en artikel
Art | Omschrijving | t/m 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Openstaand ultimo 2005 |
21 | Inkomensbeleid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
22 | Activerend arbeidsmarktbeleid | 0 | 71 639 | 3 990 | 380 852 | 456 480 |
23 | Reïntegratie | 65 395 | 104 072 | 132 257 | 115 140 | 416 864 |
24 | Sociale werkvoorziening | 0 | 0 | 2 180 589 | 2 220 863 | 4 401 451 |
25 | Arbeid en zorg | 8 228 | 4 092 | 109 292 | 672 843 | 794 456 |
26 | Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap | 0 | 0 | 63 | 205 | 268 |
27 | Regulering van individuele arbeidsrelaties | 0 | 0 | 0 | 430 | 430 |
28 | Pensioenbeleid | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
29 | Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim | 1 670 | 8 595 | 11 439 | 29 213 | 50 917 |
30 | Inkomensbescherming met activering | 58 168 | 973 961 | 2006 829 | 2 019 987 | 5 058 945 |
31 | Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid | 0 | 0 | 0 | 1 713 457 | 1 713 457 |
32 | Overige inkomensbescherming | 0 | 0 | 0 | 343 959 | 343 959 |
33 | Tegemoetkoming specifieke kosten | 426 | 0 | 0 | 3 332 471 | 3 332 897 |
34 | Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW | 0 | 9 756 | 0 | 253 700 | 263 456 |
35 | Emancipatie | 152 | 167 | 3 733 | 8 536 | 12 588 |
97 | Aflopende regelingen | – 52 | – 0 | 90 440 | – 1 372 | 89 015 |
98 | Algemeen | 1 124 | 1 657 | 2 840 | 17 898 | 23 519 |
Rekeningen Buiten begrotingsverband | 222 | 352 | 1 355 | 8 896 | 10 825 | |
Totaal | 135 333 | 1 174 291 | 4 542 826 | 11 117 077 | 16 969 526 |
Openstaand ultimo 2005 | Openstaand ultimo 2004 | |
Saldo voorschotten | 16 969 526 | 21 833 918 |
Rekeningen Buiten begrotingsverband
t/m 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | Openstaand ultimo 2005 | |
Directie Arbeidsverhoudingen | 0 | 0 | 225 | 101 | 326 |
Directie Emancipatie | 0 | 232 | 855 | 3 184 | 4 271 |
Directie Internationale Zaken | 95 | 30 | 65 | 182 | 371 |
Directie Arbeidsomstandigheden | 0 | 0 | 121 | 171 | 291 |
Directie Werk & Bijstand | 127 | 90 | 90 | 90 | 398 |
Directie Arbeidsm.Bel./Bijz.Groepen | 0 | 0 | 0 | 5 168 | 5 168 |
222 | 352 | 1 355 | 8 896 | 10 825 |
ESF | Subsidies Departement | Openstaand ultimo 2005 | |
---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 193 062 | 165 836 | 358 898 |
Betaald | 265 002 | 96 251 | 361 253 |
Subtotaal | 458 064 | 262 087 | 720 151 |
Afgerekend | 223 232 | 4 992 | 228 224 |
Saldo 31 december | 234 832 | 257 095 | 491 927 |
Ultimo 2005 heeft een correctie plaatsgevonden op voorgaande jaren waardoor er geen aansluiting is met het beginsaldo.
11 Garantie verplichtingen (€ 0)
Openstaand ultimo 2005 | Openstaand ultimo 2004 | |
Werkenrode (Deze garantie is afgegeven tot 2011) | 0 | 98 |
Op deze garantieverplichting heeft het departement het recht van hypotheek tot maximaal de volledige hoofdsom plus 35%. Deze garantieverplichting is ultimo 2005 opgeheven.
12 Openstaande verplichtingen (€ 9 449 533)
SZW | Agentschap | Openstaand ultimo 2005 | |
---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 9 150 674 | 544 972 | 9 695 646 |
Aangegane verplichtingen in het verslagjaar | 23 772 911 | 944 497 | 24 717 408 |
Subtotaal (A) | 32 923 585 | 1 489 469 | 34 413 054 |
Tot betaling gekomen in het verslagjaar | 24 121 522 | 265 002 | 24 386 524 |
Negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen | 416 681 | 160 317 | 576 997 |
Subtotaal (B) | 24 538 203 | 425 318 | 24 963 521 |
Saldo 31 december (A – B) | 8 385 382 | 1 064 150 | 9 449 533 |
Buitenbegrot. verband | Binnenbegrot. verbamd | Openstaand ultimo 2005 | Openstaand ultimo 2004 | |
---|---|---|---|---|
Saldo 1 januari | 2 338 | 9 148 335 | 9 150 674 | 2 703 410 |
Aangegane verplichtingen in het verslagjaar | 2 789 | 23 770 122 | 23 772 911 | 29 908 737 |
Subtotaal (A) | 5 127 | 32 918 458 | 32 923 585 | 32 612 147 |
Tot betaling gekomen in het verslagjaar | 973 | 24 120 549 | 24 121 522 | 23 442 075 |
Negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen | 416 681 | 416 681 | 19 399 | |
Subtotaal (B) | 973 | 24 537 229 | 24 538 203 | 23 461 474 |
Saldo 31 december (A–B) | 4 154 | 8 381 229 | 8 385 382 | 9 150 674 |
Specificatie openstaande verplichtingen Ministerie
Art | Omschrijving | Ultimo 2004 | Negatieve Bijstellingen | Aangegaan 2005 | Betaald 2005 | Doorbelas-ting P&M | Betaald met doorbelasting | Openstaand 2006 e.v. |
21 | Inkomensbeleid | – | – | 714 | – | 714 | 714 | – |
22 | Activerend Arbeidsmarktbeleid | 8 851 | 402 | 413 508 | 389 971 | 21 505 | 411 476 | 10 481 |
23 | Reintegratie | 1 912 882 | 53 420 | 1 734 312 | 1 883 478 | 2 816 | 1 886 294 | 1 707 480 |
24 | Sociale Werkvoorziening | 2 162 197 | 92 | 2 227 419 | 2 221 883 | 613 | 2 222 495 | 2 167 029 |
25 | Arbeid En Zorg | 32 918 | 11 253 | 676 681 | 680 249 | 1 420 | 681 669 | 16 677 |
26 | Overlegstructuren, coll. arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap | 117 | 42 | 3 643 | 288 | 3 345 | 3 633 | 86 |
27 | Regulering Individuele Arbeidsrelaties | – | – | 2 730 | 430 | 2 192 | 2 623 | 108 |
28 | Pensioenbeleid | – | – | 983 | – | 983 | 983 | – |
29 | Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim | 20 249 | 1 627 | 103 501 | 42 337 | 50 751 | 93 087 | 29 036 |
30 | Inkomensbescherming Met Activering | 4 988 447 | 346 505 | 4 803 907 | 5 014 581 | 3 720 | 5 018 300 | 4 427 548 |
31 | Inkomensbescherming En Arbeidsongeschikth. | – | – | 1 724 885 | 1 723 546 | 1 339 | 1 724 885 | – |
32 | Overige Inkomensbescherming | – | – | 345 065 | 344 388 | 677 | 345 065 | – |
33 | Tegemoetkoming Specifieke Kosten | 41 | – | 3 333 004 | 3 332 568 | 435 | 3 333 004 | 41 |
34 | Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW | – | – | 8 194 703 | 8 194 385 | 318 | 8 194 703 | – |
35 | Emancipatie | 5 397 | 483 | 14 876 | 10 335 | 2 239 | 12 574 | 7 217 |
97 | Aflopende Regelingen | 1 311 | 59 | 371 | 638 | 63 | 701 | 923 |
98 | Algemeen | 15 924 | 2 799 | 189 821 | 281 472 | – 93 129 | 188 343 | 14 603 |
99 | Nominaal En Onvoorzien | – | – | – | – | – | – | – |
9 148 335 | 416 681 | 23 770 122 | 24 120 549 | 0 | 24 120 549 | 8 381 229 |
Verplichtingen Agentschap SZW (€ 1 064 150)
Openstaand ultimo 2005 | Openstaand Ultimo 2004 | |
---|---|---|
Saldo 1 januari | 544 972 | 412 755 |
Aangegaan in verslagjaar | 944 497 | 468 609 |
Subtotaal (A) | 1 489 469 | 881 364 |
Tot betaling gekomen in verslagjaar | 265 002 | 198 439 |
Negatieve bijstelling van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen | 160 317 | 137 954 |
Subtotaal (B) | 425 318 | 336 393 |
Totaal (A – B) | 1 064 150 | 544 972 |
De openstaande verplichtingen behoren bij 2 projecten van de Europese Commissie, zijnde het project ESF 3voor een bedrag van € 951 152 en het Equal project voor € 112 998.
Geen.
10 SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENDIENSTEN
Samenvattende verantwoordingsstaat 2005 inzake baten-lastendiensten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV)Bedragen in EUR1000 | |||
---|---|---|---|
(1) | (2) | (3) + (2) – (1) | |
Omschrijving | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Agentschap SZW | |||
Totale baten | 15 721 | 15 579 | – 142 |
Totale lasten | 15 710 | 12 807 | – 2 903 |
Saldo van baten en lasten | 11 | 2 772 | 2 761 |
Totale kapitaalontvangsten | 0 | 0 | 0 |
Totale kapitaaluitgaven | 584 | 578 | – 6 |
Inspectie Werk en Inkomen | |||
Totale baten | 26 518 | 22 493 | – 4 025 |
Totale lasten | 25 738 | 23 577 | – 2 161 |
Saldo van baten en lasten | 780 | – 1 084 | – 1 864 |
Totale kapitaalontvangsten | 0 | 0 | 0 |
Totale kapitaaluitgaven | 552 | 337 | – 215 |
11 TOELICHTING BATEN-LASTENDIENSTEN
1.2 Toelichting op de verantwoordingsstaat Agentschap SZW 2005
Opbrengst moederdepartement en exploitatiebijdrage
In 2005 waren bij AGSZW 10 regelingen in uitvoering waarvoor een omzet van € 14 178 (incl. out of pocket € 15 497) is gerealiseerd. De out of pocket kosten betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers.
Regeling | Begrote Omzet 2005 | Begrote out of pocketkosten 2005 | Gerealis. omzet 2005 | Gerealis. out of pocketkosten 2005 |
ESF-3 | 8 870 | 412 | 7 295 | 559 |
ESF oud | 192 | 1 | ||
Equal tranches 1 en 2 | 3 954 | 490 | 3 356 | 633 |
ID-banen | 981 | 48 | 1 891 | 37 |
Tss ABW | 68 | 0 | 93 | |
Tss Klantmanagem. | 138 | 0 | 180 | |
BVG | 190 | 0 | 72 | |
BijstandBuitenland | 332 | 8 | 354 | 21 |
Farbo | 0 | 437 | 58 | |
Leeftijdsbewust beleid | 209 | 0 | 308 | 10 |
Totaal | 14 742 | 958 | 14 178 | 1 319 |
Er is een lagere omzet gerealiseerd dan oorspronkelijk begroot. Bij ESF-3 is de offerte aangepast op basis van de extra verwachte omzet en de lagere productprijs door meer efficiency. Uiteindelijk is bij deze regeling de realisatie achtergebleven t.o.v. de verwachte herziene omzet door het sluiten van het ESF3-loket.
De rentebaten (dagrente) worden ontvangen over het saldo op de rekening courant. Het gehanteerde rentepercentage in 2005 was variabel en fluctueerde rond de 1%. In de begroting was rekening gehouden met rentebaten ad € 21 000, gerealiseerd is € 81 000. Dit is het mede het gevolg van het met instemming van Financiën aangehouden onverdeeld resultaat van 2004.
De gerealiseerde personele kosten bij ambtelijk personeel en inzet van externen zijn lager dan begroot. Dit komt door een lagere personele inzet en lagere loonkosten per fte vanwege een lagere inschaling dan waarmee begroot. Er is sprake van efficiencyvoordeel hetgeen zich met name heeft voorgedaan bij de uitvoering van ESF-3. Dit heeft bij deze regeling geresulteerd in een lagere prijszetting (zie ook onder opbrengst moederministerie).
De materiële kosten omvatten huisvestings-, kantoor-, communicatie-, ICT- en onderzoekskosten van heel AGSZW (Den Haag, Eindhoven en Zwolle). De gerealiseerde lagere materiële kosten zijn een rechtstreeks gevolg van de lagere inzet van personeel. Daarnaast zijn de out of pocketkosten iets achtergebleven op de ramingen.
De gerealiseerde rentelasten hebben betrekking op de afgesloten leningen I 2002, II 2002, III 2003 en investeringslening IV 2003 en zijn iets lager uitgevallen dan begroot.
Afschrijvingskosten, materieel en immaterieel
De afschrijvingskosten hebben hoofdzakelijk betrekking op gedane investeringen in het ontwikkelen van software.
Het gerealiseerde bedrag heeft grotendeels betrekking op een afrekening 2004 betreffend vervoerskosten.
Er is nog geen bestemming bepaald voor het onverdeeld resultaat 2005.
Hierover zal nog worden overlegd met respectievelijk de eigenaar en het Ministerie van Financiën.
1.3 Toelichting op het kasstroomoverzicht 1 januari tot en met 31 december 2005
De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal (mutaties in vlottende debetposten en kortlopende creditposten op de balans).
De investeringskasstroom is het totaal van de investeringen en de boekwaarde van de desinvesteringen. Met investeringen worden de uitgaven voor de aanschaf van vaste activa bedoeld. De investeringen hebben betrekking op immateriële activa en materiële activa.
De totale financieringskasstroom is het saldo van de posten eenmalige uitkering aan het moederdepartement, eenmalige storting door het moederdepartement, aflossingen op leningen en beroep op leenfaciliteit.
De aflossing op leningen heeft betrekking op de aflossing van de lopende leningen. De aflossing vindt plaats op het einde van het boekjaar.
Het beroep op leenfaciliteit heeft betrekking op investeringen in vaste activa.
Tabel 1.1 Balans per 31 december 2005Bedragen x € 1 000 | ||
---|---|---|
Balans per 31 december 2005 | Balans per 31 december 2004 | |
Activa | ||
Immateriële activa | 279 | 531 |
Materiële activa | ||
* grond en gebouwen | ||
* installaties en inventarissen | ||
* overige materiële vaste activa | 69 | 88 |
Voorraden | ||
Debiteuren | 91 | 50 |
Nog te ontvangen | 228 | 1 924 |
Liquide middelen | 10 838 | 6 300 |
Totaal activa | 11 505 | 8 893 |
Passiva | ||
Eigen Vermogen | ||
* exploitatiereserve | 4 751 | 284 |
* verplichte reserves | ||
* onverdeeld resultaat | 2 772 | 4 467 |
Leningen bij het MvF | 693 | 1 214 |
Voorzieningen | 244 | 882 |
Crediteuren | 701 | 883 |
Nog te betalen | 2 344 | 1 163 |
Totaal passiva | 11 505 | 8 893 |
Baten-lastendienst Agentschap SZW
Tabel 1.2 Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2005Bedragen x € 1 000 | |||
---|---|---|---|
1 | 2 | 3 = 2 – 1 | |
Omschrijving | Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 14 742 | 14 179 | – 563 |
Opbrengst derden | |||
Rentebaten | 21 | 81 | 60 |
Buitengewone baten | |||
Exploitatiebijdrage/out of pocketkosten | 958 | 1 319 | 361 |
Totaal baten | 15 721 | 15 579 | – 142 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
* personele kosten | 11 436 | 9 070 | – 2 366 |
* materiële kosten | 3 901 | 3 343 | – 558 |
Rentelasten | 73 | 56 | – 17 |
Afschrijvingskosten | |||
* materieel | 115 | 58 | – 57 |
* immaterieel | 185 | 160 | – 25 |
Dotaties voorzieningen | |||
Buitengewone lasten | 0 | 120 | 120 |
Totaal lasten | 15 710 | 12 807 | – 2 903 |
Saldo van baten en lasten | 11 | 2 772 | 2 761 |
Tabel 1.3 Kasstroomoverzicht voor het jaar 2005Bedragen x € 1 000 | |||
---|---|---|---|
1 | 2 | 3 = 2 – 1 | |
Omschrijving | Vastgestelde begroting | Realisatie | Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
1. Rekening-courant RIC 1 januari 2005 | 5 234 | 6 300 | 1 066 |
2. Totaal operationele kasstroom | 311 | 5 006 | 4 695 |
Totaal investeringen (–/–) | – | – 39 | – 39 |
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) | – | 92 | 92 |
3. Totaal investeringskasstroom | 0 | 53 | 53 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) | – 44 | 0 | 44 |
Eenmalige storting door moederdepartement (+) | – | ||
Aflossingen op leningen (–/–) | – 540 | – 521 | 19 |
Beroep op leenfaciliteit (+) | – | ||
4. Totaal financieringskasstroom | – 584 | – 521 | 63 |
5. Rekening-courant RIC 31 december 2005 (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln. euro) | 4 961 | 10 838 | 5 877 |
2005 is het eerste jaar van de Inspectie Werk en Inkomen als volwaardige baten-lastendienst. Dit betekent dat de inspectie wordt afgerekend op de geleverde prestaties. De Inspecteur Generaal heeft op basis van de Tarievennota 2005 afspraken gemaakt met de Secretaris Generaal van het moederdepartement over de te leveren producten in 2005. In de viermaandelijkse managementrapportages heeft de inspectie gerapporteerd over de voortgang van de werkzaamheden en de mutaties op de tarievennota. Deze mutaties zijn door de Inspecteur Generaal afgestemd met de Secretaris Generaal.
De inspectie wordt door het moederdepartement voorgefinancierd door middel van maandelijkse voorschotten. De voorschotten worden afgerekend op basis van een overzicht van aan het moederdepartement geleverde producten en de producten die bij de jaarovergang niet zijn afgerond.
De opbrengsten van de geleverde producten worden in de staat van baten en lasten opgenomen. De gerealiseerde kosten die zijn begrepen in het onderhanden werk (de ultimo 2005 nog niet afgeronde producten) worden geactiveerd in de balans. Deze kosten worden weer in de staat van baten en lasten opgenomen nadat in 2006 (of 2007) de betreffende producten aan het departement zijn geleverd. De waardering van het onderhanden werk in de balans heeft in het verslagjaar grote invloed op het resultaat. Dit komt voornamelijk doordat in 2005 over het algemeen minder uren zijn gerealiseerd dan gepland én doordat de inspectie in 2005 is gestart zonder (administratief) onderhanden werk op de balans per 1 januari.
In de balans zijn voorzieningen opgenomen voor de gevolgen van de reorganisatie van de inspectie in 2004, voor de wachtgeldverplichtingen van voormalige Ctsv-medewerkers, voor de huisvestingskosten en voor onderhanden werk. Voor deze voorzieningen worden liquide middelen aangehouden die grotendeels op deposito bij het Ministerie van Financiën zijn uitgezet.
2.2 Toelichting op de samenvattende verantwoordingsstaat IWI
De opbrengst moederdepartement in de begroting 2005 is gebaseerd op het budgettaire kader ten tijde van het opstellen van de begroting. Als gevolg van een aantal mutaties is het oorspronkelijke budgettaire kader 2005 ad € 26 473 000 per saldo neerwaarts bijgesteld met € 1 637 000 tot € 24 836 000.
De feitelijke opbrengst moederdepartement ad € 14,5 miljoen is gebaseerd op de aan het departement geleverde producten tegen de in de Tarievennota 2005 overeengekomen kostprijs. Dit is aanmerkelijk lager dan begroot doordat er 38 opdrachten, veelal gepland, over de jaargrens 2005–2006 heen lopen en in 2006 (een enkele pas in 2007) zullen worden opgeleverd. De in de onderhanden producten besloten kosten zijn geactiveerd op de balans per 31 december 2005. De in 2005 ontvangen voorschotten op het onderhanden werk ad € 9,2 miljoen zijn in de balans opgenomen als vooruitontvangen bedragen.
Deze post betreft onder meer de doorbelasting aan het moederdepartement van gezamenlijke kosten van de IG, het Bureau IG en de facilitaire ondersteuning door de afdeling Facility Management (FM). Volgens afspraak worden de kosten van de IG en het Bureau IG gelijk over de organisaties IWI en AI verdeeld en komt daarnaast 30% van de afdeling FM voor rekening van de AI. Deze kosten worden buiten de kostprijs van de producten gehouden en kunnen worden doorbelast aan het departement.
De voorziening wachtgeldverplichtingen voormalige Ctsv-medewerkers wordt jaarlijks opnieuw gewaardeerd tegen actuele kosten en looptijden. Ultimo 2005 bleek het administratieve saldo € 224 000 hoger dan het geherwaardeerde saldo. Dit bedrag is daarom vrijgevallen.
De onderhanden producten ultimo 2005 kunnen pas na oplevering aan het moederdepartement worden afgerekend. De kosten die zijn begrepen in het onderhanden werk zijn geactiveerd in de balans en gecrediteerd in de staat van baten en lasten op de post Toename onderhanden werk. De omvang van het onderhanden werk is bepaald door het aantal gerealiseerde uren aan deze producten te vermenigvuldigen met het uurtarief waarop de risico-opslag in mindering is gebracht. Na oplevering van de producten in 2006 of 2007 worden de kosten weer in het resultaat gebracht.
De inspectie had in 2005 een gemiddelde bezetting van circa 224 fte’s. In de begroting 2005 was rekening gehouden met 238 fte’s. Deze lagere bezetting is de voornaamste oorzaak van de daling van de salariskosten in vergelijking met de begroting.
In de gemiddelde bezetting zijn de herplaatsingskandidaten en de medewerkers die, tot datum van ingang FPU, tijdelijk boven sterkte zijn geplaatst niet meegenomen omdat de kosten van deze medewerkers ten laste van de voorziening reorganisatie worden gebracht.
In 2004 was de gemiddelde bezetting nog circa 250 fte’s.
De materiële kosten omvatten de kosten voor ICT/automatisering, de huisvestingskosten en de bureaukosten. De kosten voor ICT/automatisering betreffen voornamelijk de kosten van de service level agreement ICT-basisdiensten die de inspectie heeft gesloten met de directie ICT-diensten van het departement. In vergelijking met de begroting is er een besparing van € 0,4 miljoen die in hoofdzaak is toe te schrijven aan de lagere aantallen desktop en laptop pc’s en een verlaging van de tarieven. De realisatie van de huisvestingskosten komt lager uit dan de begroting omdat met ingang van 2005 de kosten van het AI-deel in het CentreCourt worden doorbelast aan de directie AZ van het moederdepartement. In de begroting 2005 was de overheveling van het betreffende budget nog niet verwerkt.
De dotatie voorzieningen betreft een dotatie aan de voorziening voor onderhanden werk van € 407 000 voor de onderhanden producten waar meer uren aan zijn besteed dan gepland. Daarnaast is € 125 000 gedoteerd aan de voorziening voor huisvestingskosten voor het terugbrengen in de oorspronkelijke staat van het CentreCourt aan het einde van de huurovereenkomst en € 23 000 aan de voorziening voor reorganisatie.
De buitengewone lasten betreffen de afvloeiingsregelingen voor een aantal medewerkers gedurende het verslagjaar. Daarnaast is hieronder de afdracht omzetbelasting geboekt over de vergoedingen voor detachering van medewerkers buiten de Rijksoverheid over de periode 2002 tot en met 2004
Tabel 2.1 Balans per 31 december 2005 (x € 1 000) | ||
---|---|---|
2005 | 2004 | |
Activa | ||
Materiële vaste activa | ||
* Grond en gebouwen | 20 | 24 |
* Installaties en inventarissen | 521 | 661 |
* Dienstauto’s | 9 | 12 |
Vlottende activa | ||
* Voorraden | – | – |
* Onderhanden werk | 6 674 | – |
* Vorderingen | 115 | 164 |
* Nog te ontvangen/vooruitbetalingen | 501 | 421 |
* Liquide middelen | 15 124 | 17 933 |
Totaal activa | 22 964 | 19 215 |
Passiva | ||
Vermogen | ||
* Exploitatiereserve | 1 417 | 976 |
* Onverdeeld resultaat | -/- 1 084 | 778 |
Langlopende schulden | ||
* Leningen | – | – |
Voorzieningen | 9 779 | 13 967 |
Kortlopende schulden | ||
* Crediteuren | 1 900 | 1 862 |
* Nog te betalen | 1 744 | 1 632 |
* Vooruitontvangen bedragen | 9 208 | – |
Totaal passiva | 22 964 | 19 215 |
Tabel 2.2 Staat van baten en lasten 2005 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Begroting | Realisatie | Verschil | |
Baten | |||
Opbrengst moederdepartement | 26 473 | 14 501 | -/- 11 972 |
Rentebaten | 45 | 177 | 132 |
Buitengewone baten | – | 917 | 917 |
Vrijval voorziening | – | 224 | 224 |
Toename onderhanden werk | – | 6 674 | 6 674 |
Exploitatiebijdrage | – | – | – |
Totaal baten | 26 518 | 22 493 | -/- 4 025 |
Lasten | |||
Apparaatskosten | |||
* Personele kosten | 18 608 | 17 259 | -/- 1 349 |
* Materiële kosten | 6 990 | 4 901 | -/- 2 089 |
Afschrijvingskosten | |||
* Materieel | 140 | 146 | 6 |
Dotaties voorzieningen | – | 555 | 555 |
Buitengewone lasten | – | 716 | 716 |
Totaal lasten | 25 738 | 23 577 | -/- 2 161 |
Saldo van baten en lasten | 780 | -/- 1 084 | -/- 1 864 |
Tabel 2.3 Kasstroomoverzicht 2005 (x € 1 000) | |||
---|---|---|---|
Begroting | Realisatie | Verschil | |
1. Saldo rekening courant RHB 1 januari 2005 | 16 491 | 17 931 | 1 440 |
2. Totaal operationele kasstroom | -/- 2 476 | -/- 2 472 | 4 |
-/- Totaal investeringen | – | – | – |
+/+ Totaal boekwaarde desinvestingen | – | – | – |
3. Totaal investeringskasstroom | – | – | – |
-/- Eenmalige uitkering aan moederdepartement | -/- 552 | -/- 337 | 215 |
+/+ Eenmalige storting door het moederdepartement | – | – | – |
-/- Aflossing op leningen | – | – | – |
+/+ Beroep op leenfaciliteit | – | – | – |
4. Totaal financieringskasstroom | -/- 552 | -/- 337 | 215 |
5. Saldo rekening courant RHB 31 december 2005 | 13 463 | 15 122 | 1 659 |
12 BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES
12.1 Toezicht op zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak
Op grond van de Wet SUWI fungeert het toezicht over volledige ministeriële verantwoordelijkheid.
Het toezicht formuleert geen eigen normen, maar baseert zich op normen die elders gezaghebbend zijn vastgelegd. Het normenkader voor de SUWI-organisaties bestaat uit onder meer wet- en regelgeving, het jaarplan van de organisaties (na goedkeuring door de minister) en de beleidsregels die de organisaties zelf stellen. Daarnaast is de zogeheten «meibrief» van belang, die de beleidsprioriteiten voor het komende jaar en het financiële kader bevat. De Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) verwerken deze beleidsprioriteiten in hun jaarplan en het financiële kader in hun begroting. De minister stelt de prioriteiten vanuit de sturingsrol, maar de meibrief wordt ook betrokken bij de totstandkoming van het programma van de toezichthouder. Hierdoor kunnen de onderscheiden rollen met betrekking tot sturing en toezicht elkaar versterken. Hierbij zij opgemerkt dat het gegeven de onafhankelijke positionering aan IWI is om de inhoud van toezicht te bepalen.
12.2 Inspectie Werk en Inkomen
Voor de uitvoering van de sociale zekerheid worden publieke gelden ingezet. Het is een kerntaak van Inspectie Werk en Inkomen om te beoordelen of de uitvoerende instanties en gemeentebesturen deze publieke gelden juist en gericht (in overeenstemming met de wet) besteden en in hoeverre zij de publieke doelen realiseren en bevorderen.
De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is belast met het toezicht (rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering) op:
• de aan de Centrale organisatie voor Werk en Inkomen (CWI), de Raad voor Werk en Inkomen (RWI), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB) opgedragen taken;
• Het toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de taken opgedragen aan gemeentebesturen bij of krachtens de Wet Werk en bijstand of enige andere wet die in medebewind met de minister wordt uitgevoerd;
• de wijze waarop CWI, UWV en de SVB met elkaar en met gemeenten bij de uitvoering van de aan hen opgedragen taken samenwerken;
• Verder houdt IWI namens de minister eveneens toezicht op het College voor de Toelating van de Bestrijdingsmiddelen en certificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden. De inspectie houdt toezicht op de Sociaal Economische Raad. De inspectie houdt ook toezicht op de uitvoering van het toezicht op de pensioenfondsen, dat sinds 30 oktober 2004 niet meer door de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) maar door de Nederlandse Bank (DNB) wordt gedaan (PVK en DNB zijn gefuseerd). Tot slot voert IWI enkele toezichtwerkzaamheden uit voor het College van zorgverzekeringen.
De Inspecteur-Generaal (IG) stelt onafhankelijk het jaarplan van de Inspectie vast na overleg met de Minister. Het jaarplan is het resultaat van een door de inspectie uitgevoerde omgevings- en risico-analyse. Deze analyses helpen bij het maken van keuzes, gegeven de omvang van het toezichtterrein en de beschikbare capaciteit. De inspectie houdt bij de programmering rekening met de door de minister geformuleerde kaders voor de jaar- en meerjarenplannen van het UWV, het CWI, de SVB, het BKWI en het IB (zoals neergelegd in de jaarlijkse meibrieven) en met de bestuurlijke afspraken die de minister maakt met uitvoerende instanties. Ook de wensen van de Tweede Kamer en de signalen van uitvoerende instanties en gemeentebesturen, burgers en maatschappelijke organisaties zijn in de overwegingen betrokken. IWI formuleert en publiceert haar bevindingen en oordelen onversneden.
Het zwaartepunt in het toezicht van de inspectie ligt op doeltreffendheid. Dat betekent dat de inspectie het grootste deel van haar toezichtactiviteiten richt op de vraag in hoeverre de uitvoering bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen van de wetgever. De toezichttaak van IWI spitst zich ten aanzien van de gemeentebesturen toe op het geven van landelijke oordelen over de uitvoering (Wet Werk en Bijstand 2004).
Ook probeert zij verklaringen te geven wanneer dit niet het geval is. Hoofddoelen van de sociale zekerheid zijn preventie van uitkeringsafhankelijkheid, activering van uitkeringsgerechtigden en inkomensbescherming (door uitkeringen te verstrekken aan mensen die niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien). Daarom hanteert de inspectie de thema’s werk (preventie en activering) en uitkering als kader voor haar onderzoeken. Specifieke aandacht gaat verder uit naar drie aspecten: klantgerichtheid, relaties tussen organisaties en handhaving.
De inspectie richt haar onderzoek zo in dat zij, waar dat aan de orde is, stelselbrede oordelen kan afgeven. Deze oordelen hebben betrekking op het functioneren van het geheel van betrokken uitvoeringsorganisaties en gemeenten en op de bijdrage die deze ketenpartners gezamenlijk leveren aan de doelen van de wetgever. De inspectie plaatst haar oordelen in de context van het beleid en van de situatie waarin de uitvoering zich bevindt.
Het toezicht van de inspectie was de eerste jaren vooral gericht op de vorderingen van de uitvoeringsorganisaties en gemeenten ten aanzien van de organisatorische wijzigingen. Daarnaast onderzocht de inspectie de prestaties van de uitvoering op terreinen waar risico’s bestonden voor het doelbereik. In 2004 en 2005 voerden de thema’s werk (preventie en activering) en uitkering de boventoon in het jaarprogramma van de inspectie. Daarbij is in de programmering voor 2005 aandacht gekomen voor de burger die een beroep doet op de sociale zekerheid. Klantgerichtheid is immers een middel om werk boven uitkering te realiseren en samenwerking tussen ketenpartners een voorwaarde voor een effectief en efficiënt stelsel.
Daarnaast streeft de inspectie ernaar haar toegevoegde waarde in de driehoek beleid-uitvoering-toezicht verder te vergroten. Onderzoek dat handvatten kan leveren voor verbeteringen in de uitvoering krijgt prioriteit. Te denken valt aan vergelijkend onderzoek waarbij niet alleen kritisch wordt gerapporteerd over verbeterpunten, maar ook over goede voorbeelden in de uitvoering. De inspectie neemt daarbij de eigen verantwoordelijkheid van de uitvoering als uitgangspunt. Ook houdt de inspectie nauwe aansluiting bij de beleidsprioriteiten en biedt zij, waar mogelijk, verklaringen waardoor de sturing verbeterd kan worden. Daarbij baseert de inspectie zich zo veel mogelijk op wat organisaties zelf aan onderzoeken en informatie kunnen genereren.
De inspectie houdt in haar programmering ruimte voor onvoorzien, spoedeisend of ad hoc onderzoek. De inspectie reserveert ruimte voor levering van expertise aan beleidsdirecties.
Over de uitvoering van haar jaarplan legt de Inspectie in een eigen jaarverslag verantwoording af.
Op grond van artikel 38 lid 2 van de Wet SUWI stelt IWI jaarlijks voor 1 mei een jaarverslag op over de uitkomsten van de toezichtwerkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Dit is één van de stukken op basis waarvan tot een oordeel over de implementatie van de wet SUWI en de in het afgelopen jaar geboekte resultaten in de uitvoering kan worden gekomen (naast onder andere de jaarverslagen van de organisaties zelf). Het jaarverslag van de inspectie wordt parallel aan dit document ter kennis gebracht van beide Kamers der Staten-Generaal.
Voor het oordeel van IWI over de kwaliteit van de uitvoering van de sociale zekerheid in 2005 en voor een overzicht van de oordelen van IWI in 2005, wordt derhalve kortheidshalve verwezen naar het jaarverslag van de Inspectie werk en inkomen.
12.3 Wet Toezicht Europese Subsidies (TES)
De Wet TES heeft betrekking op drie categorieën EG-subsidies:
• financiering van het gemeenschappelijke Landbouwbeleid;
• subsidies uit Structuurfondsen;
• overige EG-subsidies waarvoor de Staat der Nederlanden aansprakelijk is.
De Wet geeft de Minister de bevoegdheid om een bij EG-subsidies betrokken bestuursorgaan een aanwijzing te geven omtrent de rechtmatige en doelmatige aanwending van EG-subsidie indien daartoe aanleiding bestaat. Tevens biedt de Wet de Minister een verhaalsrecht op decentrale bestuursorganen. Bij Wet van 24 november 2005 is de Wet TES gewijzigd. Bij die wijziging is de informatieplicht van bestuursorganen aan de Minister en de informatieplicht van de Minister aan het Parlement komen te vervallen.
Deze bijlage bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) welke onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen.
Tabel 13.1 Overzicht ZBO’s en RWT’s per artikel en regeling | ||||
---|---|---|---|---|
Naam | Artikel | Regeling | ||
Centrale Organisatie voor werk en inkomen | CWI | ZBO | 22.04 | CWI |
Uitvoeringsinstituut werknemers-verzeke- ringen | UWV | ZBO | 23, 30, 31 | ZW, Poortwachter, WAO, BIA, TRI, WAZ, Wajong, WW, TW, WAZO en REA, |
Sociale Verzekeringsbank | SVB | ZBO | 32, 33 | AOW, ANW, AKW, TOG en TAS |
Raad voor Werk en Inkomen | RWI | RWT | ||
St. Kunstenaars & Co | RWT | |||
Inlichtingenbureau | IB | RWT | ||
Diverse certificerende instellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden en veiligheid | ZBO | |||
Vereveningsinstantie | ZBO | |||
Onderlinge Waarborgmaatschappij MAAV | ZBO |
De uitvoeringskosten van de SUWI-ZBO’s (CWI inclusief BKWI, UWV en SVB) worden gefinancierd met begrotings- en premiemiddelen. CWI is volledig begrotingsgefinancierd. SVB is gemengd gefinancierd (35% begrotings-; 65% premiegefinancierd). UWV is voornamelijk premiegefinancierd (95%).
In 2006 zal de SUWI-evaluatie plaatsvinden. In deze evaluatie zal de werking van de wet SUWI in de praktijk centraal staan.
In onderstaande overzichten worden de gerealiseerde uitvoeringskosten van de SUWI-organisaties uitgezet tegen de toegekende begroting voor 2005. Grote verschillen worden toegelicht.
De gegevens in de overzichten zijn ontleend aan de jaarverslagen 2005 van de ZBO’s. Deze jaarverslagen zijn voorzien van accountantsverklaringen omtrent getrouwheid en rechtmatigheid.
Tabel 13.2 Gerealiseerde uitvoeringskosten UWV (x € mln) | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Reguliere en projectkosten | |||
Reguliere kosten | 1 551,3 | 1 566,5 | 15,2 |
Projectkosten | 192,2 | 195,5 | 3,3 |
Transformatiekosten | 122,2 | 115,8 | – 6,4 |
Frictiekosten | 37,2 | 40,0 | 2,8 |
Totaal | 1 902,9 | 1 917,8 | 14,9 |
Premie en begroting | |||
Premie | 1 853,9 | 1 850,8 | – 3,2 |
Begroting | 49,0 | 67,0 | 18,0 |
Overige middelen | |||
Totaal | 1 902,9 | 1 917,8 | 14,9 |
Bron: Jaarverslag UWV 2005; budgettoekenningsbrieven
Met een realisatie van € 1 902,9 miljoen in 2005 is er sprake van een onderbesteding van € 14,9 miljoen ten opzichte van het beschikbare budget. Gedeeltelijk is dit ingegeven door efficiënter werken, maar voor een gedeelte wordt dit ook veroorzaakt doordat UWV voor bepaalde activiteiten, als beschreven in het jaarplan 2005, het ambitieniveau heeft bijgesteld en de planning heeft aangepast.
Tabel 13.3 Gerealiseerde uitvoeringskosten CWI (x € mln) | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Reguliere en projectkosten | |||
Reguliere kosten | 351,3 | 351,3 | |
Overige baten* | 19,3 | 19,3 | |
Eigen middelen** | 23,3 | 41,4 | 18,1 |
Totaal | 393,9 | 412,0 | 18,1 |
Incidenteel budget | |||
Boedel ABNL | 8,3 | 8,3 | |
Transformatie – budget | 8,0 | 8,0 | |
Transformatie – eigen middelen | 16,5 | 16,5 | |
Totaal incidenteel budget | 32,8 | 32,8 | |
Premie en begroting | |||
Premie | |||
Begroting | 351,3 | 351,3 | |
Overige middelen | 42,6 | 60,7 | 18,1 |
Totaal | 393,9 | 412,0 | 18,1 |
* Betreft onder andere onderhuurbaten en taken uitgevoerd voor UWV
** Betreft doorgeschoven middelen uit 2004
Bron: Jaarverslag CWI 2005; budgettoekenningsbrieven
Rekening houdend met de overige baten – voor onder andere onderhuur en taken die voor UWV zijn uitgevoerd – heeft CWI een onderuitputting gerealiseerd.
Tabel 13.4 Gerealiseerde uitvoeringskosten BKWI (x € mln) | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Reguliere en projectkosten | |||
Reguliere kosten | 6,6 | 6,9 | 0,3 |
Projectkosten – budget | 1,8 | 1,8 | |
Projectkosten – eigen middelen* | 0,5 | 0,5 | |
Totaal | 8,9 | 9,2 | 0,3 |
Premie en begroting | |||
Premie | |||
Begroting | 8,4 | 8,7 | 0,3 |
Overige middelen | 0,5 | 0,5 | |
Totaal | 8,9 | 9,2 | 0,3 |
* Betreft doorgeschoven middelen uit 2004
Bron: Jaarverslag BKWI 2005; budgettoekenningsbrieven
Tabel 13.5 Gerealiseerde uitvoeringskosten SVB (x € mln) | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Reguliere en projectkosten | |||
Reguliere kosten | 227,7 | 229,6 | 1,9 |
Projectkosten | |||
Totaal | 227,7 | 229,6 | 1,9 |
Premie en begroting | |||
Premie | 135,1 | 144,5 | 9,4 |
Begroting | 74,4 | 85,1 | 10,7 |
Eigen middelen*) | 18,2 | – 18,2 | |
Totaal | 227,7 | 229,6 | 1,9 |
* Dit betreft voorzieningen welke door de SVB getroffen zijn.
Bron: Jaarverslag CWI 2005; budgettoekenningsbrieven
Er is voor ruim € 18 mln. Aan voorzieningen getroffen in 2005, waarvan € 15,3 voor het veranderprogramma SVB Tien. Omdat de SVB eigen risicodrager is, moest deze voorziening in het kader van de wachtgeldverplichting in de jaarrekening 2005 opgenomen worden.
Tabel 13.6 Gerealiseerde uitvoeringskosten IB (x € mln) | |||
---|---|---|---|
Realisatie 2005 | Begroting 2005 | Verschil 2005 | |
Reguliere en projectkosten | |||
Reguliere kosten | 5,0 | 5,6 | 0,6 |
Projectkosten | 2,8 | 2,8 | |
Projectkosten – eigen middelen* | 0,9 | 2,2 | 1,3 |
Totaal | 8,7 | 10,6 | 1,9 |
Premie en begroting | |||
Premie | |||
Begroting | 7,8 | 8,4 | 0,6 |
Overige middelen | 0,9 | 2,2 | 1,3 |
Totaal | 8,7 | 10,6 | 1,9 |
* Betreft doorgeschoven middelen uit 2004
Bron: Jaarverslag CWI 2005; budgettoekenningsbrieven
Het beleidsuitgangspunt van de SUWI-wet is dat de opgedragen taken aan CWI, UWV en SVB zo doelmatig mogelijk worden uitgevoerd. Het betreft hier de doelmatigheid van de uitvoering als geheel.
Bij de start van SUWI is voorzien in een reductie van de reguliere kosten voor UWV en CWI. Deze doelmatigheidsbesparing is ingeboekt in de financiële kaders van UWV en CWI. De gerealiseerde besparingen zijn bij het UWV in de jaren 2002–2006 ingezet voor transformatie- en kwaliteitsprojecten. De doelmatigheidskaders UWV en CWI zijn sinds 2002 aangepast voor ondermeer beleids-, volume- en loonprijseffecten. Met de SVB is er voor eerdere jaren geen doelmatigheidsbesparing afgesproken. Voor 2005 is – gezien de hoge onderuitputting van 2004 – een besparing overeen gekomen van € 9 miljoen. In hoeverre de doelstelling van betere doelmatigheid is gehaald vormt een onderdeel van de Evaluatie SUWI 2006.
Tabel 13.7 Doelmatigheid UWV (x € mln)* | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Doelmatigheidsbesparing | – 76 | – 166 | – 272 | – 378 |
Transformatiebudget | 45 | 106 | 166 | 227 |
Kwaliteitsbudget | 31 | 60 | 106 | 151 |
* Bedragen bij constante prijzen 2002
Bron: UWV Jaarverslag 2005
Tabel 13.8 Doelmatigheid CWI (x € mln)* | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Doelmatigheidsbesparing | – 5 | – 35 | – 52 | – 64 |
* Bedragen bij constante prijzen 2002
Bron: CWI Jaarverslag 2005
Tabel 13.9 Doelmatigheid SVB (x € mln) | ||||
---|---|---|---|---|
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
Doelmatigheidsbesparing | – | – | – | – 9 |
Bron: SVB Jaarverslag 2005
Tabel 13.10 Rechtmatigheid UWV | ||||
---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | Streven 2005 | |
UWV totaal | 97,8 | 98,0 | 98,8 | 99,0 |
BIA | 94,9 | 99,4 | 97,4 | 99,0 |
Wajong | 99,8 | 99,7 | 99,9 | 99,0 |
WAO | 100,0 | 99,5 | 99,9 | 99,0 |
WAZ | 97,8 | 99,2 | 99,3 | 99,0 |
WW | 93,1 | 94,9 | 97,1 | 99,0 |
ZW | 92,7 | 94,8 | 95,7 | 99,0 |
REA | 87,2 | 91,7 | 90,3 | 99,0 |
WAZO | 98,2 | 98,0 | 98,8 | 99,0 |
TW | 97,9 | 97,2 | 99,3 | 99,0 |
Bron: UWV Jaarverslag 2005
Tabel 13.11 Rechtmatigheid SVB | ||||
---|---|---|---|---|
2003 | 2004 | 2005 | Streven 2005 | |
SVB totaal | 99,8 | 99,8 | 99,9 | 99,0 |
AOW | 99,8 | 99,9 | 99,9 | 99,0 |
ANW | 99,0 | 99,5 | 100 | 99,0 |
AKW | 99,7 | 99,8 | 99,9 | 99,0 |
TOG | 100 | 100 | 100 | 99,0 |
TAS | 100 | 100 | 100 | 99,0 |
Bron: UWV Jaarverslag 2005
In het jaarplan 2005 plaatste UWV de kanttekening dat 2005 een kwetsbaar jaar is op het gebied van rechtmatigheid. In de afgelopen jaren was de rechtmatigheidscore het hoogst bij de collecterende functie en bij de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidswetten (> 99%). Aangezien juist in deze onderdelen van de organisatie in 2005 forse veranderingen zijn doorgevoerd (invoering WIA en overdracht premie-inning naar de Belastingdienst), stond de rechtmatigheid van de uitvoering over de hele linie onder druk. Desondanks heeft het UWV zich in 2005 verbeterd ten opzichte van 2004. De verbeteringen zijn bij alle wetten – met uitzondering van BIA en REA – zichtbaar. Vooral de WW toont een positieve ontwikkeling. Dit heeft een positieve invloed op het verbeterde resultaat op UWV-niveau. Ondanks de verbetering kon nog geen goedkeurende rechtmatigheidsverklaring worden verkregen, omdat niet kon worden voldaan aan de eisen van rechtmatigheid zoals vastgelegd in de Wet SUWI, de Regeling SUWI, de materiewetten en andere van toepassing zijnde wettelijke regelingen.
De SVB voldoet sinds 2003 aan de wettelijke eisen inzake rechtmatigheid (99%). Ook in 2005 is het rechtmatigheidscijfer boven de norm.
14 BIJLAGE 3: AANBEVELINGEN ALGEMENE REKENKAMER
In haar Rapport bij het Jaarverslag van SZW over 2004 signaleerde de Algemene Rekenkamer onvolkomenheden in enkele aspecten van de bedrijfsvoering van SZW. De betreffende onderwerpen zijn door de Algemene Rekenkamer samengevat in de zgn. Audit Action List, die in het Rapport bij het Jaarverslag was opgenomen. De constateringen van de Algemene Rekenkamer hebben zonder uitzondering geleid tot de noodzakelijke verbetertrajecten. In het onderstaande wordt de stand van zaken toegelicht.
Audit Action List | ||
---|---|---|
Aanbeveling | Toezegging | Stand van zaken |
Contractbeheer: Neem (toezicht)maatrege- len waardoor directies en baten-lastendien- sten de Europese aanbestedingrichtlijnen beter naleven. | De minister gaat meer sturen en toezien op de naleving. Bij aanstaande aanbestedingen vindt overleg plaats. Er verschijnt een handboekje voor de dossiervorming van contractdossiers. | De naleving van de aanbestedingsregels wordt nauwlettend gevolgd door het Audit Committee. Op verzoek van het Audit Committee heeft een departementbrede inventarisatie plaatsgevonden van tekortkomingen in het contractenbeheer, gecombineerd met een actie om de gebleken tekortkomingen waar mogelijk te repareren. In 2006 volgen voorstellen om de correcte naleving van de aanbestedingsregels structureelte verankeren.De Coördinerend Directeur Inkoop voert op basis van de directiejaarplannen en andere signalen regelmatig overleg met de DG-stafbureaus en baten-lasten-diensten over komende aanbestedingstrajecten en de naleving van de aanbestedingsregels.Het handboekje voor de dossiervorming van contractdossiers verschijnt in 2006. |
Verplichtingen: Verbeter de tijdigheid en kwaliteit van de administratie van verplichtingen en betalingen. | Verplichtingen worden getoetst op volledigheid. Extra voorlichting vindt plaats. Er wordt elk half jaar gerapporteerd aan het Audit Committee. Bij de baten-lastendien- sten wordt nagegaan of zich vergelijkbare knelpunten voordoen. | In de dienstverleningsafspraken tussen de directies en GOB is de tijdigheid van de betalingen van SZW geborgd. Ten aanzien van de tijdigheid van de invoer van ver- plichtingen in de verplichtingenadministra- tie en de kwaliteit van de verplichtingen- en betaaldossiers heeft het Audit Committee besloten tot extra voorlichting en instructie over procedures, werkwijze en het gebruik van electronische hulpmiddelen voor financieel beheer, strikte handhaving door GOB van volledigheid van verplichtingendossier voordat tot registratie en betaling wordt overgegaan, en verdere verbetering gebruikersvriendelijk- heid managementinformatie. Deze kaders zijn binnen de organisatie gecommuniceerd. Er wordt halfjaarlijks aan het Audit Committee gerapporteerd.Met de baten-lastendiensten is afgespro- ken dat ook zij via de planning & controlcyclus rapporteren over het verplichtingen- en betalingsbeheer. |
Subsidiebeheer: Neem concrete maatregelen om het subsidiebeheer te verbeteren. Verbeter het naleven van de wettelijke termijn voor het vaststellen van subsidies. Los in 2005 de problemen op die voortkomen uit tekortschietende projectadministraties. | Het Audit Committee buigt zich over een advies over aanpassingen van de subsi- diepraktijk.Het ministerie gaat toezien op de tijdigheid van de vaststellingen. Openstaande voorschotten worden zoveel mogelijk afgehandeld. | Op basis van besluitvorming van het Audit Committee is een workshop ontwikkeld, waarin aandacht wordt geschonken aan het voorkomen van (rechtmatigheids-)pro- blemen met subsidies. Deze workshop zal ook in 2006, zolang als dat nodig is, worden herhaald.De tijdigheid van de vaststellingen en de afhandeling van openstaande voorschotten wordt via de planning & controlcyclus gevolgd. De AD voert tevens periodiek audits op het subsidiebeheer uit en rapporteert hierover aan het Audit Committee.Oude openstaande voorschotten zijn merendeels afgehandeld. |
Rechtmatigheid uitvoering werknemersverzekeringen: Formuleer concrete stappen om de rechtmatigheid van de uitvoering van de werknemersverzeke- ringen te verbeteren. Stuur CWI aan op de financiële bedrijfsvoering. Betrek de randvoorwaarden rechtmatigheid en deugdelijke bedrijfsvoering met vergelijkbare prioriteit in de sturing en het toezicht als de SUWI prestatie-indicatoren. | Aan UWV en CWI is gevraagd in het jaarplan 2006 concrete plannen te formuleren om verbeteringen te bereiken. UWV beschrijft in het jaarverslag over 2004 een concreet actieprogramma om de onrechtmatigheid tegen te gaan. Dit zal vanaf 2005 effect hebben op de rechtmatigheid van de uitvoering. In maart 2005 heeft CWI een plan aangeboden ter verbetering van de bedrijfsvoering. Voor 1 mei 2005 geeft IWI een oordeel over dit plan, waarna het ministerie een uitspraak kan doen over de verdere verbetering van de bedrijfsvoering van CWI. | Voor UWV en CWI geldt dat de aansturing van de verbetering van de rechtmatigheid van de uitvoering resp. de verbetering van de financiële bedrijfsvoering zijn ingebed in en worden gemonitord via de planning en controlcyclus.Aan CWI is gevraagd om een concreter stappenplan voor 2005 aan te leveren, waarbij de in 2004 gerealiseerde stappen worden betrokken. Dit aangepaste plan is ontvangen en beoordeeld door IWI. Er is het vertrouwen dat deze stappen zullen bijdragen aan een goede interne beheersing. |
P&C-cyclus: Verbeter de werking van de P&C-cyclus. Verbeter de controlfunctie op directie-/DG-niveau en het toezicht op de bedrijfsvoering. Betrek zichtbaar meer informatie bij de afweging voor opname in de bedrijfsvoeringsparagraaf. | In 2005 gaat het ministerie door met de ontwikkeling van normen voor de bedrijfsvoering. De controllers krijgen in 2005 opleidingen ter verbetering van de controlfunctie. Het ministerie maakt de afwegingen voor de totstandkoming van de bedrijfsvoeringsparagraaf beter inzichtelijk. De controller heeft sterke inbreng bij de samenstelling van het auditplan. | De verdere ontwikkeling van normen voor de bedrijfsvoering met het oog op de totstandkoming van de bedrijfsvoerings- paragraaf/in control-verklaring in het jaarverslag is ingehaald door de wijzigingen in de verantwoording door IBO Regeldruk en Controletoren. De verantwoording is niet langer gefocust op de totale bedrijfsvoering, maar op de onderdelen rechtmatigheid, materieel beheer en financieel beheer en de kwaliteit van de niet-financiële informatie. De normen daarvoor liggen onder meer vast in de financiële regelgeving en de regelgeving rond het materieel beheer. Als leidraad daarvoor geldt de baseline financieel en materieel beheer.In 2005 is de SZW-interne opleiding voor de controlfunctie van start gegaan, en nagenoeg afgerond.Bij de 3e Managementrapportage over 2005 zullen de overwegingen die hebben geleid tot het al dan niet opnemen van onderwerpen in de bedrijfsvoeringsparagraaf worden gedocumenteerd.Voor het opstellen van het Auditplan wordt mede gebruik gemaakt van de inbreng van de controller. |
Anticumulatiebaten Wsw: Voer een review uit op het uit te voeren onderzoek. Als uit het onderzoek blijkt dat de door UWV afgedragen bedragen niet juist zijn, houd hier dan bij de vaststelling rekening mee. Draag er zorg voor dat de kwaliteit van de ramingen anticumulatiebaten goed is. | Het ministerie laat een onderzoek uitvoe- ren naar de juistheid en de volledigheid van de anticumulatiebaten Wsw 2003. De AD zal de uitkomsten reviewen. Bij de vaststelling houdt de minister rekening met de uitkomsten van beide onderzoeken. De kwaliteit van de ramingen voor de toekomst zal goed zijn. | Het onderzoek is uitgevoerd. De review heeft plaatsgevonden. Bij de vaststelling is rekening gehouden met de uitkomsten. De ramingen voor de toekomstige berekening van de anticumulatiebaten zullen periodiek tegen het licht worden gehouden. |
Aansluiting jaarverslagen SZW en UWV: Gebruik de gecertificeerde cijfers uit het jaarverslag van UWV voor het jaarverslag van het ministerie. | Het ministerie gaat de cijfers uit het UWV-jaarverslag gestructureerd en gedocumenteerd verwerken in het SZW jaarverslag 2005. | Met UWV is afgesproken dat UWV met ingang van het jaarverslag over 2005, gelijktijdig met haar jaarverslag, een afzonderlijke, rapportage zal publiceren met tabellen die de aansluiting geven tussen beide jaarverslagen. |
Beleidsinformatie: Verbeter de informatiewaarde in het jaarverslag door verdere concretisering van de doelen door het kiezen van goede effectiindicatoren. | De minister zal bezien of verdere concretisering van doelen en het opnemen van goede effectindicatoren mogelijk is. | Via aanscherping van enkele doelformule- ringen, opnemen onderscheid effect- en prestatie-indicatoren en (enkele) nieuwe indicatoren in de begroting 2006 is dit geëffectueerd. |
15 BIJLAGE 4 PUBLICATIEPLICHT OP GROND VAN DE WET OPENBAARMAKING UIT PUBLIEKE MIDDELEN GEFINANCIERDE TOPINKOMENS BIJ HET DEPARTEMENT VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID.
Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) dient elk departement via het departementaal jaarverslag een overzicht op te nemen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare jaarloon van een minister. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2005 vastgesteld op € 158 000 (zie de Mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 februari 2006 in de Staatscourant van 14 maart 2006 (Stcrt. 2006, 52, blz. 9)). Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen.
Bedragen in euro’s. | |||||||||
Functie | Belastbaar jaarloon 2004 | Pensioenbijdrage werkgever 2004 | Totaal 2004 | Belastbaar jaarloon 2005 | Pensioenbijdrage werkgever 2005 | Ontslagvergoeding | Totaal 2005 | Motivatie | Opmerkingen |
Manager | 84 000 | 15 000 | 99 000 | 165 000 | 16 000 | 181 000 | Uitkering sociaal flankerend beleid: stimuleringspremie en premie aanvang eigen bedrijfsactiviteiten | Dienstverband tot 1 december 2005 |
17 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
Abw | Algemene bijstandswet |
AI | Arbeidsinspectie |
AKO | Algemeen Keten Overleg |
AKW | Algemene kinderbijslagwet |
AL | Administratieve Lastenverlichting |
AMF | Arbeidsmarktfraude |
ANW | Algemene nabestaanden wet |
AOW | Algemene Ouderdoms Wet |
Arbo | Arbeidsomstandigheden |
Arbvo | Arbeidsvoorzieningsorganisatie |
AWB | Algemene Wet Bestuursrecht |
Awf | Algemeen werkloosheidsfonds |
BBP | Bruto Binnenlands Produkt |
Bbz | Bijstandsbesluit zelfstandigen |
BEU | Wet Beperking Export Uitkeringen |
Bia | Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria |
BIKK | Bijdrage in de Kosten van Kortingen |
Brzo | Besluit risico’s zware ongevallen |
BVG | Bedrijfsverzamelgebouwen |
CAO | Collectieve Arbeidsovereenkomst |
CBL | Centraal Bureau Levensmiddelenhandel |
CBS | Centraal Bureau voor de Statistiek |
CEP | Centraal Economische Planbureau |
CPB | Centraal Plan Bureau |
CSO | Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties |
CTSV | College van toezicht sociale verzekeringen |
CWI | Centra voor Werk en Inkomen |
DCE | Directie Coördinatie Emancipatiebeleid |
DNB | De Nederlandse Bank |
EC | Europese Commissie |
EMU | Europese Monetaire Unie |
Equal | Transnationaal programma van de Europese Unie gericht op het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt |
ESF | Europees Sociaal Fonds |
EU | Europese Unie |
EZ | Ministerie van Economische Zaken |
Farbo | Fiscale regeling arbeidsomstandigheden |
FEZ | Financieel-Economische Zaken |
Finlo | Wet Financiering Loopbaanonderbreking |
FTK | Financieel Toetsingskader |
HVS | Hoofdelijk Versnelde Scholing |
IB | Inlichtingenbureau |
ICT | Informatie en Communicatie Technologie |
ID banen | Instroom, doorstroombanen |
IG | Inspecteur-Generaal |
IOAW | Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers |
IOAZ | Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen |
IRO | Individuele Reïntegratie Overeenkomst |
IVA | Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten |
IWI | Inspectie voor Werk en Inkomen |
IWIA | Wetsvoorstel Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
KOA | Regeling Kinderopvangen buitenschoolse opvang vooralleenstaande ouders met kinderen in de Abw |
MEV | Macro Economische Verkenning |
MKB | Midden en kleinbedrijf |
NCvB | Nederlands Centrum voor Beroepsziekten |
NIBUD | Nationaal instituut voor budgetvoorlichting |
NUG | Niet Uitkeringsgerechtigden |
OCW | Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
O&O | Onderzoek en Ontwikkeling |
OZB | Onroerende zaak belasting |
PaVEM | Participatie Vrouwen uit Etnische Minderheden |
Pemba | Premiedifferentiatie en marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen |
PBO | Publiek Rechterlijke Bedrijfsorganen |
POROSZ | Periodiek Onderzoek Regelovertreding Sociale Zekerheid |
PVK | Pensioen- en Verzekeringskamer |
REA | Wet Reïntegratie Arbeidsongeschikten |
RKB | Regeling Uitbreiding Kinderopvang en Buitenschoolse Opvang |
RPA | Regionale platforms arbeidsmarkt |
RSP | Regeling schoonmaakdiensten particulieren |
RWI | Raad voor Werk en Inkomen |
RWT | Rechtspersonen met een wettelijke taak |
SE | Standaard-eenheden |
SER | Sociaal-Economische Raad |
SIOD | Sociale Inlichtingen en Opsporings Dienst |
SLOG | Sectorloket Gemeenten |
Star | Stichting van de Arbeid |
SUWI | Structuur Uitvoering Werk en Inkomen |
SVB | Sociale Verzekeringsbank |
SVWW | Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers |
SZA | Sociale zekerheid en arbeidsmarkt |
SZW | Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TAS | Tegemoetkoming Asbestslachtoffers |
Tbia | Wet bescherming inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria |
TK | Tweede Kamer |
TOG | Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende Gehandicapte kinderen 2000 |
TRI | Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten |
TSSA | Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerking Abw |
TW | Toeslagenwet |
UAF | Stichting voor vluchtelingenstudenten |
UWV | Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen |
VASt | Versterking Arbeidsomstandigheden Stoffen |
VBTB | Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording |
VLZ | Verlenging Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte |
VNG | Vereniging Nederlandse Gemeenten |
VODU | Verslag over de Uitvoering |
VROM | Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VUT | Vervroegde uittreding |
VVC | Vrouwen, Veiligheid en Conflict |
VVI | Vrouwen Veiligheids Index |
VWS | Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
WAJONG | Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten |
Walvis | Wet administratieve lastenverlichting in de sociale verzekeringen |
WAO | Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering |
WAV | Wet Arbeid Vreemdelingen |
WAZ | Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen |
WBO | Wet op de bedrijfsorgansatie |
Wia | Wet werk en Inkomen naar vermogen |
WML | Wet minimumloon |
WMW | Wet medezeggenschap werknemers |
WSW | Wet sociale werkvoorziening |
WVA | Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en premie Volksverzekeringen |
WW | Werkloosheidswet |
WWB | Wet Werk en Bijstand |
WWIK | Wet Werk en Inkomen Kunstenaars |
WWOW | Wetsvoorstel Werkgeversbijdrage Oudere Werknemers |
Zbo | Zelfstandige Bestuursorganen |
ZW | Ziektewet |
Abw 85, 88, 175, 176
Activering 14, 28, 84, 117, 132, 138, 147, 162
Agentschap SZW 11, 41, 136, 144, 146, 148, 150, 152, 153, 156
Algemene Rekenkamer 4, 7, 8, 11, 12, 136, 143, 170
AOW-gat 112, 113
Arbeid en Zorg 29, 61, 62
Arbeidsaanbod 26, 38
Arbeidsgehandicapten 28, 81, 82
Arbeidsinspectie 20, 40, 42, 58, 79, 80, 82, 123, 125, 126, 127, 129, 130, 131, 144, 175
Arbeidsomstandigheden 21, 27, 78, 80, 81, 127, 129, 130, 132, 138, 144, 147, 148, 150, 161, 164, 175, 176
Arbeidsongeschikten 21, 22, 23, 34, 82, 84, 92, 93, 96, 176
Arbo 21, 27, 78, 80, 81, 127, 128, 146, 175
Armoedeval 26, 27, 32, 34
Asbestslachtoffers 108, 176
Automatisering 42, 123, 124, 126, 132
Bedrijfsverzamelgebouw 26, 122, 175
Bijstand 22, 28, 35, 61, 84, 85, 86, 88, 89, 106, 108, 127, 128, 146, 148, 153, 161, 162, 175, 177
Dagindeling 24, 29, 115, 120
Emancipatie 115, 116, 117, 118, 119, 121, 128, 132, 138, 147, 148, 150, 175
EQUAL 12
ESF-3 12, 120, 136, 153
Etnische minderheden 18, 19, 40, 71, 117, 118
Experimenten 41, 91
FARBO 79, 82
Formatie 125
Huisvesting 123, 124, 126, 132, 154, 177
Inlichtingenbureau 89, 161, 164, 175
Inspectie Werk en Inkomen 11, 129, 152, 161
Kinderbijslag 108, 175
Kinderopvang 5, 12, 14, 24, 26, 27, 29, 31, 35, 59, 60, 61, 63, 64, 65, 119, 120, 125, 127, 128, 134, 135, 137, 176
Koopkracht 16, 33, 113, 114, 122
Koppeling 91
Kunstenaars 84, 91, 92, 164, 177
Loonkosten 38, 153
Nabestaanden 102, 104, 105, 175
Ouderen 18, 29, 30, 37, 39, 40, 41, 76, 104, 114
Pensioen 5, 14, 18, 24, 25, 29, 30, 38, 74, 75, 76, 77, 104, 161
Raad voor Werk en Inkomen 161, 164, 176
Reïntegratie 19, 22, 23, 25, 28, 30, 43, 82, 91
Scholing 39, 91, 93, 175
SIOD 123, 124, 128, 129, 137, 176
Sluitende aanpak 22
Sociale fondsen 13, 112, 132, 138, 147, 150
Sociale werkvoorziening 54, 58, 177
SVB 103, 105, 106, 109, 110, 113, 161, 162, 164, 167, 168, 169, 176
Toezicht 14, 25, 64, 74, 76, 117, 129, 130, 131, 161, 162, 163, 170, 171, 175
Trajecten 19, 23, 25, 27, 39, 80, 81, 82, 129, 130, 170
UWV 22, 23, 25, 28, 41, 43, 55, 62, 85, 86, 87, 90, 91, 95, 96, 97, 98, 99, 100, 107, 113, 126, 146, 161, 162, 164, 165, 167, 168, 171, 172, 176
VBTB 11, 13, 105, 106, 176
Veiligheid 27, 79, 80, 116, 117, 118, 128, 130, 164, 177
Verlofregeling 63
Voorlichting 19, 21, 23, 24, 29, 36, 59, 63, 64, 66, 71, 76, 78, 85, 92, 115, 121, 123, 124, 126, 127, 132, 170, 176
Werkloosheid 5, 14, 16, 17, 18, 20, 26, 34, 35, 36, 40, 72, 84, 90, 91, 127, 175, 176, 177
WW 5, 14, 23, 28, 29, 30, 42, 71, 72, 84, 85, 87, 88, 90, 91, 92, 164, 177
Ziektewet 96, 100, 101, 177