Base description which applies to whole site

nr. 1JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 21 mei 2008

Ontvangsten (x € 1 miljoen)

kst-31444-VIII-1-1.gif

Uitgaven (x € 1 miljoen)

kst-31444-VIII-1-2.gif

INHOUDSOPGAVE blz.

A.ALGEMEEN6
 Aanbieding en dechargeverlening6
 Leeswijzer11
    
B.BELEIDSVERSLAG13
 Beleidsterugblik13
 De beleidsartikelen34
 1.Primair onderwijs34
 3.Voortgezet onderwijs51
 4.Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie64
 5.Technocentra81
 6. en 7.Hoger onderwijs83
 8.Internationaal onderwijsbeleid95
 9.Arbeidsmarkt en personeelsbeleid101
 10.Informatie- en communicatietechnologie110
 11.Studiefinanciering116
 12.Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten130
 13.Lesgeld140
 14.Cultuur142
 15.Media156
 16.Onderzoek en wetenschapsbeleid164
 24.Kinderopvang178
 25.Emancipatie184
 De niet-beleidsartikelen190
 17.Nominaal en onvoorzien190
 18. t/m 20.Ministerie algemeen194
 Bedrijfsvoeringparagraaf197
    
C.JAARREKENING207
 1.Verantwoordingsstaat van het ministerie van OCW207
 2.Verantwoordingsstaat van de agentschappen208
 3.Saldibalans209
 4.Misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving218
 5.Jaarrekening Centrale Financiën Instellingen (CFI)222
 6.Jaarrekening Nationaal Archief (NA)226
    
D.BIJLAGEN232
 1.ZBO’s en RWT’s232
 2.Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer233
 3.Topinkomens234
 4.Inhuur externen235
 5.Afkortingen236
 6.Trefwoorden245
 7.Begrippen249

A. ALGEMEEN

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2007 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:

a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

c. de financiële informatie in het jaarverslag en de jaarrekening;

d. de departementale saldibalans;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. Het financieel jaarverslag van het Rijk over 2007; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.

b. De slotwet van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2007; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd. Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen.

c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2007 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.

d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het financieel jaarverslag van het Rijk over 2007 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2007, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2007 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

mede namens

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2007 bestaat uit de volgende onderdelen:

A. Een algemeen deel

B. Het beleidsverslag

C. De jaarrekening

D. Bijlagen

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding en dechargeverlening en deze leeswijzer.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

1. Beleidsterugblik

2. De beleidsartikelen

3. De niet-beleidsartikelen

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsterugblik

In de beleidsterugblik kijken we terug op de hoofdpunten van het beleid in 2007. Dit jaar is de opzet van de beleidsterugblik anders dan voorgaande jaren. De beleidsterugblik 2007 is ingedeeld aan de hand van de 6 pijlers uit het Coalitieakkoord en het Beleidsprogramma. Aan de hand van deze pijlers wordt ingegaan op de stappen die in 2007 zijn gezet om de doelen uit het nieuwe Beleidsprogramma te realiseren en wordt er een doorkijk gegeven naar 2008. De onderwerpen uit de beleidsagenda 2007 komen hierbij terug.

2. De beleidsartikelen

In de begroting 2007 is bij elk artikel aandacht besteed aan de kritische succesfactoren die de resultaten van het beleid mogelijk kunnen beïnvloeden. In deze verantwoording wordt alleen op deze factoren teruggekomen indien zij daadwerkelijk van invloed zijn geweest op het al dan niet behalen van de beoogde doelstellingen.

3. De niet-beleidsartikelen

Op artikel 17 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling. De apparaatsuitgaven van het bestuursdepartement, de inspecties en de adviesraden worden op artikel 18 t/m 20 (ministerie algemeen) verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. De jaarrekening

De jaarrekening bevat de Departementale Verantwoordingsstaat 2007, de samenvattende verantwoordingsstaat 2007 van de agentschappen, de saldibalans, misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving en de jaarrekeningen van de agentschappen CFI en het Nationaal Archief.

D. De volgende bijlagen zijn opgenomen:

1. ZBO’s en RWT’s

2. Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer

3. Topinkomens

4. Inhuur externen

5. Afkortingen

6. Trefwoorden

7. Begrippen

B. BELEIDSVERSLAG

BELEIDSTERUGBLIK

Inleiding

Op 22 februari 2007 is het kabinet Balkenende IV aangetreden. In het Coalitieakkoord staat duidelijk omschreven wat het kabinet voor onze samenleving voor ogen heeft: een actieve internationale en Europese rol; een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie; een duurzame leefomgeving; sociale samenhang; veiligheid, stabiliteit en respect; en een dienstbare overheid en publieke sector.

Met deze zes pijlers als uitgangspunt heeft het kabinet de eerste honderd dagen van de regeringsperiode gebruikt om met burgers en maatschappelijke organisaties te praten. Gaandeweg de 100-dagenperiode werden de contouren van het nieuwe beleid steeds beter zichtbaar. Deze kregen hun definitieve vorm in het beleidsprogramma 2007–2011 «Samen werken, samen leven», dat op 14 juni 2007 is gepresenteerd.

In dit beleidsprogramma is een belangrijke rol weggelegd voor goed onderwijs, uitstekende kinderopvang, excellente wetenschap, een nieuwe impuls voor emancipatie en een rijk cultureel leven: samen de basis voor welzijn en welvaart. Kwaliteit van het onderwijs (inclusief kinderopvang), de positie en de kwaliteit van leraren en voortijdig schoolverlaten zijn hierbij de blikvangers van OCW.

Kwaliteit onderwijs

Dit kabinet gelooft in de kracht van goed onderwijs. Jongeren hebben recht op inspirerend onderwijs van de hoogste kwaliteit, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Hiervoor moet de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf staan. Dit wordt onderstreept door de uitkomsten van het parlementair onderzoek Onderwijsvernieuwingen (eindrapport commissie-Dijsselbloem 13 februari 2008). Het is van belang om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en het publiek vertrouwen te herstellen.

Om dit te bereiken is in 2007 een kwaliteitsagenda primair onderwijs en voortgezet onderwijs gepresenteerd, evenals een strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap. Deze agenda’s zijn in nauw overleg met het onderwijs tot stand gekomen of worden op dit moment breed besproken. Binnenkort zal ook een strategische agenda beroepsonderwijs verschijnen.

Verder is in 2007 een start gemaakt met de ontwikkeling van referentieniveaus voor rekenen en taal voor de doorlopende leerlijn van het primair onderwijs tot de Pabo. In het primair onderwijs is de invoering van de lumpsum succesvol afgerond. In het voortgezet onderwijs is de invoering van de maatschappelijke stage in de steigers gezet. MBO 2010 ondersteunt scholen desgewenst en vraaggericht bij de implementatie van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. Er is meer geld uitgetrokken voor meer en beter hoger opgeleiden. En met ingang van het collegejaar 2007–2008 kunnen studenten hun studiefinanciering wereldwijd gebruiken voor een volledige opleiding.

Leraren

De kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de leraren. Dit kabinet vindt dat zij meer ruimte moeten krijgen voor hun belangrijkste taak: het geven van goed en gedegen onderwijs. Vanaf 2010 dreigt er door de vergrijzing een fors tekort aan leraren. Om dit tekort tegen te gaan heeft de commissie «Leraren» onder leiding van Rinnooy-Kan op 12 september een advies uitgebracht. OCW heeft dit advies uitgewerkt in het actieplan «Leerkracht van Nederland», waar oplopend tot 2020€ 1,1 miljard voor wordt uitgetrokken.

Voortijdig schoolverlaten

Dit kabinet verstevigt en intensiveert de aanval op de schooluitval om het doel – halvering in 2012 ten opzichte van 2002 – te bereiken. In het schooljaar 2006–2007 gingen 53 100 jongeren voortijdig van school, dit mogen er in 2012 niet meer dan 35 000 zijn. Hiervoor richt het kabinet zich op aanpakken bij de bron, soepele overgangen tussen de schooltypen, het bij de les houden van leerlingen en de praktijk als leermeester. In de aanpak hiervan is een goede beroepsoriëntatie belangrijk.

Naast deze blikvangers heeft OCW in 2007 ook op het gebied van kunst, cultuur en media veel werk verzet. Zo is in juni de nota Kunst van Leven aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin wordt het cultuurbeleid voor de komende jaren beschreven. Een speerpunt van dit beleid is het oprichten van een programmafonds voor cultuurparticipatie. Ook is er een einde gemaakt aan de periode van bezuinigingen op de publieke omroep. De rijksbijdrage gaat nu weer omhoog.

Verder heeft OCW in 2007 het emancipatiebeleid een impuls gegeven met de emancipatienota «Meer kans voor vrouwen» en de homo-emancipatienota «Gewoon homo zijn». En last but not least is er extra geld naar de kinderopvang en de voor- en vroegschoolse educatie gegaan.

Om inzichtelijk te maken op welke manier OCW bijdraagt aan het realiseren van de ambities van het kabinet, is het beleidsverslag ingedeeld op basis van de pijlers en de doelstellingen uit het beleidsprogramma. Bestaande doelen uit de begroting van 2007 zijn in deze indeling meegenomen.

Pijler 2: Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie

Deze pijler zet in op het versterken van kennis en innovatie met het oog op de Nederlandse concurrentiepositie en het oplossen van complexe maatschappelijke problemen. OCW levert hier een bijdrage aan door het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent hoger onderwijssysteem waarin studenten het beste uit zichzelf halen en waarin onderzoek op wereldniveau wordt verricht.

Doelstelling 11: Kwaliteit hoger onderwijs en onderzoek

Om – net als alle andere landen in Europa – onze welvaart en ons welzijn te vergroten moeten wij onze kennis optimaal benutten en meer aandacht schenken aan innovatie.

Hoe we dat willen doen is vastgelegd in de strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid (Het hoogste goed) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1).

De belangrijkste punten uit deze strategische agenda zijn:

• Voor het thema «meer en beter hoger opgeleiden» is extra geld uitgetrokken. Deze middelen worden toegevoegd aan de rijksbijdragen van de HO-instellingen onder de voorwaarden dat er in het voorjaar 2008 meerjarenafspraken gemaakt worden over de kwaliteit van het hoger onderwijs en het terugbrengen van de uitval van studenten. De Tweede Kamer wordt hierover voor de zomer 2008 geïnformeerd.

• Vanaf 1 september 2007 kunnen studenten gebruik maken van een collegegeldkrediet. Dit geeft hen meer financiële ruimte, zodat ze meer tijd aan hun studie kunnen besteden. Tot en met december 2007 hebben ca. 18 000 studenten het collegegeldkrediet bij de IB-groep aangevraagd. Dit is circa 5% van doelgroep.

• In het collegejaar 2006–2007 en 2007–2008 zijn in totaal 57 pilots met Associate-degreeprogramma’s gestart. In het jaar 2008–2009 starten naar verwachting nog een aantal pilot-programma’s. Het gaat dan om Ad-programma’s van lerarenopleidingen die opleiden voor het beroep van onderwijsondersteuner op het hoogste niveau.

• In het kader van «Ruim baan voor talent» hebben we de afgelopen jaren opleidingen ondersteund die studenten meer bieden dan reguliere opleidingen («erkende evidente meerwaarde»). Deze opleidingen experimenteren met het selecteren van studenten en het vragen van meer collegegeld. De commissie «Ruim baan voor talent» heeft eind 2007 het eindrapport «Wegen voor Talent» over deze experimenten uitgebracht. De Tweede Kamer zal dit voorjaar een beleidsreactie op dit rapport ontvangen.

• In 2006 zijn er prestatieafspraken gemaakt met 21 instellingen (hbo en wo) om de instroom, de doorstroom en de uitstroom van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. Voor deze projecten die drie jaar duren, is in totaal € 4,5 miljoen uitgetrokken. In 2009 worden de projecten geëvalueerd. In tien jaar tijd is het aandeel niet-westerse allochtone studenten in het hoger onderwijs verdubbeld, van 6% in 1995 tot ruim 12% in 2005. Voor bijvoorbeeld jongeren van Turkse en Marokkaanse komaf geldt dat in 1995 11% van hen ging studeren. In 2005 is dat respectievelijk 24% en 27%. Zij leveren dus een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van meer hoger opgeleiden. Omdat hun studierendement significant lager is dan dat van autochtone studenten, wordt er de komende jaren extra geïnvesteerd in deze groep, te beginnen met € 4 miljoen in 2008. Dit geld is bedoeld voor de vier grote steden, omdat daar 50 tot 60% van alle niet-westerse allochtone studenten studeert. Voor de zomer ontvangt de Tweede Kamer een nota over de stand van zaken.

• In 2007 is het wetsvoorstel «Wet op het hoger onderwijs en onderzoek» (WHOO) ingetrokken. In de strategische agenda is een nieuw voorstel gedaan voor de aanpassing van de «Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» (WHW) en de bekostiging van het hoger onderwijs.

• De ruimte die het promotiestelsel aan talentvolle studenten biedt, wordt verder vergroot, naar het voorbeeld van de graduate schools in de Verenigde Staten. NWO gaat training grants toekennen aan graduate schools, op basis van open competitie. Hiervoor is in 2008 € 1 miljoen beschikbaar. Dit bedrag kan in de jaren daarna worden verhoogd.

• De Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) heeft eind 2007 accreditatie verleend aan 1573 Nederlandse opleidingen (en 127 Vlaamse). Eind 2009 moeten alle opleidingen door de NVAO geaccrediteerd zijn. Op dit moment is een belangrijk deel van de eerste ronde van accreditatie afgerond. In de strategische agenda is een voorstel opgenomen voor de vernieuwing van het accreditatiebestel na 2009 (de tweede ronde). De Tweede Kamer heeft 11 februari 2008 een brief ontvangen, waarin dit voorstel verder is uitgewerkt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 21). Over deze vernieuwing is uitvoerig overlegd met alle betrokken partijen: instellingen, studenten, werkgeversorganisaties, NVAO en de Vlaamse partners. Er is veel draagvlak voor het voorstel.

Doelstelling 12: Excellente wetenschap

Het vorige kabinet heeft in de beleidsagenda 2007 maatregelen beschreven om excellente onderzoekers en sterke onderzoeksgroepen meer armslag te geven. Voorbeelden hiervan zijn de «smart mix» regeling en het overhevelen van € 100 miljoen van de eerste naar de tweede geldstroom. Ook moet er door verschillende maatregelen meer ruimte komen voor jong onderzoekstalent. De programma’s voor talentvolle vrouwen (Aspasia) en allochtonen (Mozaïek) worden voortgezet. Het programma «creatieve promovendi» helpt talentvolle onderzoekers bij het starten van hun promotie op een onderwerp naar keuze. De eerste honoreringen hebben inmiddels plaatsgevonden. Maatregelen voor het stimuleren van kennis en innovatie zijn uitgewerkt in de eind 2007 gepubliceerde strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid. Deze agenda was daardoor tegelijkertijd een definitieve reactie op het rapport van de commissie «Dynamisering».

Verder is in 2007 het beleid voor «onderzoekstalent» doorgelicht. De resultaten hiervan komen begin 2008 beschikbaar. Ook is in 2007 de besluitvorming over de inzet van aardgasbaten om excellente wetenschap en innovatie te bevorderen met succes afgerond. Met dit geld kon ook het National Genomics Initiative een tweede periode worden voortgezet.

Het kabinet wil tenslotte zorgen dat onderzoeksresultaten beter benut worden. Dit kan onder andere door studies beter te laten aansluiten bij de technische praktijk van alledag. Hiervoor moeten technische universiteiten beter gaan samenwerken en de competenties, die de Technologiestichting NWO/STW heeft geformuleerd, moeten beter aansluiten op wat universiteiten doceren. Verder moeten onderzoekers meer mogelijkheden krijgen om te kunnen profiteren van hun intellectuele eigendomsrechten. Ook is er extra geld beschikbaar voor praktijkgericht onderzoek in het hbo.

Project 2: Nederland Innovatieland

Dit kabinet heeft een interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie ingericht. Deze directie gaat het project «Nederland Ondernemend Innovatieland» (NOI) uitvoeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 27 406, nr. 112). Via het project NOI wil het kabinet kennis, ondernemerschap en innovatie inzetten om een aantal belangrijke maatschappelijke thema’s aan te pakken. Een aantal van deze thema’s valt onder onderwijs. Ook komen er voorstellen over de manier waarop er met FES-gelden een bijdrage geleverd kan worden aan het terugdringen van het kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekort.

Verder heeft dit kabinet een tweede innovatieplatform ingesteld, in een grotendeels nieuwe samenstelling. De minister-president blijft ook voorzitter van dit platform en de ministers van OCW en EZ zijn respectievelijk eerste en tweede vice-voorzitter. De doelstelling van het eerste platform was het bevorderen van het innovatievermogen van Nederland. Deze doelstelling is in het tweede platform breder geworden, er moet ook meer aandacht komen voor maatschappelijke innovatie en ondernemerschap (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 27 406, nr. 107).

De adviezen van het eerste innovatieplatform, zoals de Kennisinvesteringsagenda, hebben er in belangrijke mate aan bijgedragen dat er meer aandacht is gekomen voor het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie in Nederland.

Pijler 4: Sociale samenhang

Sociale samenhang is het cement van de samenleving. Investeren in sociale samenhang is een belangrijke manier om de samenleving vorm te geven. Een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt.

De school is de plek waar het beste uit kinderen en jongeren wordt gehaald, en waar ze ook voldoende bagage meekrijgen om als verantwoordelijke mensen bij te dragen aan de samenleving. Het streven is zoveel mogelijk mensen een startkwalificatie te laten halen. Alle leerlingen die vanaf schooljaar 2007–2008 instromen in het voortgezet onderwijs moeten op een bepaald moment in hun opleiding een maatschappelijke stage volgen. Goed onderwijs staat of valt met goede leraren, daarom moet de positie en de kwaliteit van de leraren worden verbeterd.

Doelstelling 36: Emancipatie

Uit de Emancipatiemonitor 2006 van het SCP is gebleken dat het emancipatieproces in Nederland stagneert. Het aantal uren dat vrouwen per jaar werken behoort tot de laagste in Europa. Dit geldt ook voor het aantal vrouwen in topposities, dat in internationaal opzicht laag is. En er bestaat een hardnekkig en onverklaarbaar verschil in beloning tussen vrouwen en mannen voor hetzelfde werk. Uit het onderzoek «Gewoon doen» van het SCP uit 2006 blijkt dat de algemene acceptatie van homoseksualiteit in Nederland is toegenomen, maar dat homoseksualiteit in de naaste omgeving en in de openbaarheid moeilijker wordt geaccepteerd. Ook zijn er verontrustende signalen over homonegativiteit onder jongeren en is het gevoel van onveiligheid onder homoseksuelen in de afgelopen jaren toegenomen. Het kabinet Balkenende IV geeft een nieuwe impuls aan het emancipatiebeleid en heeft de vernieuwing van het emancipatiebeleid en het homo- en lesbisch emancipatiebeleid uitgewerkt in twee nota’s. De nota «Meer kansen voor vrouwen» en de nota «Gewoon homo zijn». Deze zijn beide in het najaar van 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden. Er is in 2007 voortvarend begonnen met de uitvoering van de aangekondigde maatregelen.

Meer kansen voor vrouwen

• Op 22 oktober 2007 zijn de 50 grootste gemeenten uitgenodigd om afspraken te maken over meer aandacht voor het emancipatiebeleid en het homo- en lesbisch emancipatiebeleid op lokaal niveau. Deze afspraken worden in de eerste helft van 2008 geconcretiseerd. Er worden afspraken met gemeenten gemaakt over het vergroten van de maatschappelijke participatie van vrouwen uit etnische minderheden en het uitbreiden van het aantal «koplopergemeenten» dat het nieuwe openingstijdenbeleid 7 tot 7 hanteert. Het streven is om minimaal met 25 gemeenten concrete samenwerkingsafspraken te maken.

• Om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten wordt er 8 april 2008 een taskforce «DeeltijdPlus» ingesteld. Deze taskforce gaat vooral aandacht besteden aan het verhogen van het aantal uren dat vrouwen werken. Bijvoorbeeld door werkgevers én vrouwen de voordelen hiervan te laten zien. Voor de taskforce is € 5 miljoen beschikbaar. Gerekend naar banen van 12 uur of meer bedraagt de arbeidsparticipatie van vrouwen 56%. Nederlandse vrouwen werken voor bijna 60% in deeltijd (CPB 2007). In het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, waar het percentage werkende vrouwen vergelijkbaar is met dat in Nederland, geldt dat voor niet meer dan ongeveer 40% van de werkende vrouwen. In de noordelijke landen ligt het aandeel vrouwelijke deeltijdwerkers tussen de circa 15% (Finland) en 25 procent (Denemarken).

• Op 30 oktober 2007 is een intentieverklaring getekend door het kabinet, werkgevers en werknemers met als doel meer vrouwen te laten doorstromen naar de top van het bedrijfsleven. Een taskforce «Vrouwen naar de top», onder leiding van Sybilla Dekker, heeft de opdracht gekregen deze intentieverklaring verder uit te werken. Op 28 mei 2008 wordt een charter «Vrouwen naar de top» gepresenteerd, waar bedrijven en overheidsinstellingen zich voor kunnen inschrijven. Voor de taskforce is € 1 miljoen beschikbaar. Het streven is minimaal 20% in de top van het bedrijfleven in 2010. In 2005 bedroeg dit 6%.1

• Bij de overheid moet in 2011, 25% van de leidinggevenden bij de Algemene Bestuursdienst (ABD) vrouw zijn. En van de leidinggevenden die instromen 30%. De cijfers over 2007 worden in het Sociaal Jaarverslag Rijk gepresenteerd. Voor adviescolleges is evenredige vertegenwoordiging het streven. Het uitgangspunt van 50% vrouwen wordt hierbij gehanteerd. Het kabinet beoordeelt bij elke benoeming of deze bijdraagt aan het realiseren van deze doelstelling.

• Om de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen te verminderen, is afgesproken dat bij de overheid het bestaande onverklaarde beloningsverschil in de komende kabinetsperiode wordt gehalveerd. In 2008 worden hierover concrete afspraken gemaakt met de departementen.

Gewoon homo zijn

Met de vier grote steden zijn in 2007 afspraken voorbereid over het homo- en lesbisch emancipatiebeleid. Deze afspraken zijn op 5 maart 2008 geconcretiseerd in koploperovereenkomsten met de vier grote steden en zullen op 17 april 2008 worden geformaliseerd met 17 andere grote gemeenten. Voor het realiseren van «homo&hetero allianties» zijn in de sectoren arbeid, onderwijs, (ouderen)zorg en sport verzoeken uitgezet om dergelijke allianties tot stand te brengen. Het COC krijgt een meerjarige subsidie voor een aantal taken die het homobeleid en de homobeweging in den brede ten goede komen. Verder zijn er subsidies toegezegd voor het ondersteunen van «gay straight»-allianties op scholen en voor de organisatie van een nationale «uit de kast kom dag».

Doel 37: Verhogen kwaliteit basis, voortgezet en beroepsonderwijs

Kwaliteit primair onderwijs

Zowel de Inspectie van het Onderwijs als de Onderwijsraad signaleerden in 2007 dat het talent van leerlingen in het primair onderwijs niet goed benut wordt. Ook ontstond een brede maatschappelijke discussie over de vraag of het onderwijs in taal en rekenen leerlingen wel voldoende voorbereidt op het vervolgonderwijs en hun toekomstige beroep. Dit kabinet vraagt extra aandacht voor de kwaliteit van het primair onderwijs. Tijdens het 100-dagentraject is uitgebreid over dit thema gesproken met ouders, leerlingen en scholen. In nauwe samenwerking met het «onderwijsveld» is de «Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs» opgesteld.

Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs

Deze agenda focust op de verbetering van de prestaties van leerlingen in taal en rekenen, door onder meer referentieniveaus voor taal en rekenen in te voeren en beter gebruik te maken van het leerlingvolgsysteem. In 2007 is door de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen gestart met de ontwikkeling van referentieniveaus voor taal en rekenen. Dit biedt leraren meer houvast bij het bepalen van de leerstof en het volgen van de ontwikkeling van leerlingen. De expertgroep heeft begin 2008 het advies gepubliceerd over de inhoud van deze referentieniveaus en de manier waarop zij moeten worden ingevoerd. Voorjaar 2008 ontvangt de Tweede Kamer de beleidsreactie met daarin de beleidskeuzen en de implementatievoorstellen. Bij het opstellen van de beleidsreactie worden experts en het onderwijsveld geconsulteerd.

Onderwijsachterstandenbeleid

Scholen kunnen in aanmerking komen voor extra geld om onderwijsachterstanden bij kinderen weg te werken. Dit geld wordt verdeeld via de zogenoemde gewichtenregeling. Bij de laatste wijziging van deze regeling in 2006 werd duidelijk dat de regeling nog niet goed tegemoet kwam aan de achterstanden in de grote steden. Het Coalitieakkoord zet ook in op maatregelen voor de problemen op het platteland. Naar deze twee punten is in 2007 onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat het geld het meest effectief wordt ingezet als er een drempelverlaging komt tot 6% en het criterium «impulsgebied» wordt toegevoegd. De Tweede Kamer is hier begin 2008 over geïnformeerd.

Ook gemeenten ontvangen geld voor het onderwijsachterstandenbeleid. Zij kunnen dit onder andere inzetten voor schakelklassen. De afspraken met de G31 over de schakelklassen zijn bijgesteld naar aanleiding van de«midtermreview». De Tweede Kamer heeft 15 oktober 2007 een brief gekregen over de bijgestelde prestaties voor schakelklassen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 313, nr. 13)

Invoering lumpsum

In 2007 is de laatste voortgangsrapportage over de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs met de Tweede Kamer besproken. De conclusie was dat de invoering succesvol is verlopen. Er is een «vangnet» om besturen te ondersteunen die als gevolg van de invoering van lumpsumbekostiging in financiële problemen komen. Door zorgvuldige voorbereiding en een vierjarige overgangsregeling is er in 2007 geen ondersteuning vanuit het vangnet nodig geweest. Het vangnet blijft gedurende de overgangsperiode nog wel bestaan.

Passend onderwijs

Het vorige kabinet heeft in 2005 de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluatie bleek dat het onderwijs aan zorgleerlingen herzien moest worden. Het huidige kabinet heeft de nota «Passend onderwijs» in juli 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota staan aanbevelingen voor het verbeteren van de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan zorgleerlingen. Het onderwijs aan zorgleerlingen is gebaat bij de vorming van regionale netwerken. De basis van deze netwerken is het huidige samenwerkingsverband tussen het primair en voortgezet onderwijs en de regionale expertisecentra. Per netwerk is er één «loket» dat zorgleerlingen een indicatie kan geven voor een bepaald soort onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen kan verbeterd worden door leraren in het regulier onderwijs beter te ondersteunen bij deze taak.

De Tweede Kamer heeft in juli 2007 ingestemd met het uitwerken van het «Invoeringsplan passend onderwijs». Dit plan is in de tweede helft van 2007 samen met de onderwijsorganisaties uitgewerkt. De Kamer heeft dit uitgewerkte plan in december 2007 ontvangen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 728, nr. 101) en ermee ingestemd onder de voorwaarde dat zij jaarlijks een voortgangsrapportage ontvangt. In 2009 wordt de haalbaarheid van het invoeringsplan met de Kamer geëvalueerd.

In het speciaal onderwijs worden in 2008 kerndoelen ingevoerd, wordt het kwalificatiesysteem aangepast voor leerlingen die geen reguliere startkwalificatie kunnen halen en worden stage en stagebegeleiding opgenomen in de (wettelijke) taakomschrijving van het voortgezet speciaal onderwijs. Om de uitgaven beter te beheersen wordt de bekostiging van het (v)so/lgf gebudgetteerd. In 2008 wordt de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan zorgleerlingen verder uitgewerkt.

Kwaliteit voortgezet onderwijs

Het voortgezet onderwijs in Nederland presteert zeker niet onder de maat, maar er zijn wel breed gedeelde zorgen over de kwaliteit. Om deze kwaliteit te verbeteren heeft OCW in samenwerking met de VO-raad in het najaar van 2007 de «Kwaliteitsagenda VO» opgesteld. De Kwaliteitsagenda VO is een startdocument. De komende tijd wordt deze uitvoerig met leraren, leerlingen en ouders besproken. Het streven is om voor de zomer 2008 een breed gedragen agenda naar de Tweede Kamer te sturen. De kwaliteitsagenda gaat in op de volgende thema’s:

• aantoonbare verbetering van de taal- en rekenprestaties;

• goede en betrouwbare examens;

• excellentie bevorderen, betere ontwikkeling van toptalent;

• alle leerlingen een passende kwalificatie;

• voor alle leerlingen een maatschappelijke stage;

• reductie van het aantal zeer zwakke scholen.

Daarbij zijn er ook afspraken gemaakt over drie belangrijke randvoorwaarden:

• onderwijspersoneel (doelstelling 38 leerkracht van Nederland);

• bekostiging;

• onderwijstijd.

Veiligheid in het voortgezet onderwijs

Veiligheid is een randvoorwaarde voor goed onderwijs. In november 2007 is de Tweede Kamer geïnformeerd over onze visie op veiligheid in het onderwijs, de resultaten van de huidige maatregelen en de aanvullende maatregelen die we voorstellen. De belangrijkste aanvullende maatregelen zijn: verplichte registratie van incidenten, verbeteren van de weerbaarheid van leerlingen en het verbeteren van hun sociale competenties, het stimuleren van peer mediation, mentoring, het hanteren van gedragscodes en het inzetten van «kwaliteitsteams veiligheid» die de scholen gaan adviseren bij opstellen en of verbeteren van hun veiligheidsbeleid.

Meerdere examenmomenten

In het schooljaar 2007–2008 is voor het 2e achtereenvolgende jaar invulling gegeven aan de pilot «meerdere examenmomenten». Deze pilot loopt tot 2010. Tot 2010 kunnen leerlingen van de twaalf deelnemende scholen op drie momenten eindexamen examen doen: januari, mei en augustus. Na afloop van de pilot wordt bekeken of examen doen op meerdere momenten voor alle scholen mogelijk gemaakt kan worden. De monitoring en eindrapportage moeten aangeven wat de gevolgen zijn voor de inrichting van het onderwijs op de scholen, de meerwaarde voor de leerlingen, de aansluiting op het vervolgonderwijs en de effecten op de overheid (regelgeving, organisatie en financieel).

Leerplus

Naar aanleiding van de berichtgeving over het Barleaus gymnasium in het voorjaar van 2007 is een onderzoek gestart naar de onbedoelde effecten van de indicator voor het Leerplusarrangement VO. Dit onderzoek is nu in volle gang. De planning is om in de eerste helft van 2008 de Tweede Kamer hierover een brief te sturen.

Onderwijstijd voortgezet onderwijs

De Inspectie heeft in 2007 bij een representatieve steekproef van 76 scholen de naleving van de onderwijstijd gecontroleerd. De onderwijstijd is 1040 klokuur per schooljaar in de onderbouw, 1000 klokuur in de bovenbouw en 700 klokuur in het examenjaar. Uit de steekproef bleek dat verreweg de meeste scholen niet aan de norm voldeden. Gemiddeld bleken scholen 52 uur te weinig onderwijstijd te bieden. Op basis van de uitkomsten van de steekproef is de regelgeving aangepast. Maximaal 40 uur kan worden ingevuld met onderwijsactiviteiten die niet voor alle leerlingen verplicht zijn. Bovendien wordt rekening gehouden met de vakantiespreiding en telt de maatschappelijke stage van 72 uur (over de totale middelbare schooltijd) mee als onderwijstijd.

De norm van 1040 is in 2007 redelijk en billijk gehandhaafd. Alleen van die scholen die meer dan 150 uur te weinig onderwijstijd hebben aangeboden of meer dan 100 uur te weinig hebben geprogrammeerd wordt geld teruggevorderd vanaf het 150ste uur. Dit betrof 15 scholen.

Islamitisch primair- en voortgezet onderwijs

Bij verschillende islamitische scholen in het primair en voortgezet onderwijs hebben zich in 2007 onrechtmatigheden voorgedaan in de bekostiging.

Uit onderzoek van de onderwijsinspectie en de Auditdienst bleek bij enkele scholen dat het bestuur onrechtmatig had gehandeld bij de onderwijsbekostiging. Dit geld wordt teruggevorderd. Tegen twee van deze scholen is aangifte gedaan bij het OM. Verder is via de rechter het ontslag gevraagd van bestuurders van een basisschool (begin 2008 is het ontslagverzoek toegewezen). In twee gevallen leidde de samenloop van financiële, bestuurlijke en onderwijsproblemen ertoe dat scholen de deuren moest sluiten. De kinderen van deze scholen zijn in het nieuwe schooljaar naar een andere school gegaan.

Naar aanleiding van deze voorvallen hebben de staatssecretarissen Dijksma en Van Bijsterveldt de Onderwijsinspectie en de Auditdienst opdracht gegeven een thema-onderzoek uit te voeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 9). Dit onderzoek zal niet alleen gericht zijn op islamitische schoolbesturen, maar ook breder kijken naar andere schoolbesturen. De verwachting is dat het onderzoek voor de zomer van 2008 klaar is.

Vrije scholen en particuliere scholen in het primair en voorgezet onderwijs

In het streven om alle leerlingen in Nederland onderwijs te bieden van voldoende kwaliteit, heeft OCW in 2007 extra aandacht besteed aan de Vrije scholen en particuliere scholen.

De Vrije scholen in het basisonderwijs worden door de Inspectie verhoudingsgewijs vaak als zeer zwak beoordeeld. De Inspectie heeft daarom in 2007 een analyse van de Vrije scholen gemaakt. Deze analyse is op 2 oktober 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 12). De Vereniging van Vrije scholen ziet het als haar opdracht de Vrije scholen er weer bovenop te helpen. Periodiek worden de resultaten van de verenging besproken met het ministerie van OCW. In het voortgezet onderwijs behoren Vrije scholen niet tot de categorie zeer zwak.

Om duidelijkheid te scheppen over de criteria waaraan particuliere scholen moeten voldoen om door leerplichtigen te mogen worden bezocht, is in augustus 2007 de «Leerplichtwet 1969» gewijzigd. Hiermee is ook de relatie tussen de leerplichtambtenaar en de Inspectie bij de handhaving van de wet helder vastgelegd. In 2005–2006 is de Inspectie bij de toenmalige particuliere scholen nagegaan of werd voldaan aan de toen geldende wettelijke eisen. Dit leidde in een aantal gevallen tot acties van de leerplichtambtenaar en tot een proefproces. Het reguliere kwaliteitstoezicht heeft ook betrekking op de particuliere scholen. De Inspectie zal in dat kader vanaf voorjaar 2008 de kwaliteit van de huidige scholen opnieuw toetsen.

Tegengaan segregatie

Het vorige kabinet heeft de gemeenten en het basis- en voortgezet onderwijs verplicht om met ingang van het schooljaar 2006–2007 met elkaar te overleggen over maatregelen die de integratie bevorderen en de segregatie tegengaan. Ook dit kabinet wil de segregatie in het onderwijs aanpakken. OCW heeft in mei 2007 het «Kenniscentrum Gemengde Scholen» opgericht om gemeenten en scholen daarbij te ondersteunen. De Tweede Kamer heeft op 8 februari 2008 een brief ontvangen over het tegengaan van segregatie in het basisonderwijs. Daarin staat de uitwerking van beleidsmaatregelen, waaronder het uitvoeren van pilots in ondermeer de vier grote gemeenten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 293, nr. 3). Dit om na te gaan welke maatregelen het meest effectief zijn bij het voorbereiden van eventuele wetgeving. Daarnaast heeft OCW in 2007 de «Stichting Kleurrijke Scholen» gesubsidieerd om ouders van basisschoolleerlingen te ondersteunen.

Kwaliteit beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

De invoering van competentiegericht onderwijs in het mbo is in 2007 beschreven in het «Plan van Aanpak MBO 2010». De bedoeling is dat competentiegericht onderwijs in het mbo in fases wordt ingevoerd. Op 1 augustus 2010 moeten alle mbo-scholen hun onderwijs hebben aangepast aan de nieuwe kwalificatiedossiers. In 2007 zijn er kwalificatiedossiers gemaakt waarin wordt beschreven wat er op het gebied van kennis, vaardigheden en competenties van een afgestudeerde mbo’er wordt verwacht. Op deze manier wordt duidelijk wat een leerling moet kunnen om een mbo-diploma te halen. In 2007 zijn er voor het eerst specifieke eisen gesteld aan de beheersing van de Nederlands taal. Voorgaande jaren werd taalbeheersing vooral uit de beroepseisen gedestilleerd. Vanaf 2007 zijn deze taaleisen ook opgenomen in het «doorstroomdeel» van de kwalificatiestructuur en tellen daarvoor mee. In 2007 is een start gemaakt met de discussie over het centraal examineren van taal en rekenen/wiskunde in het mbo.

Op basis van de hoor- en wederhoor van scholen en het onderzoek van de Inspectie (als toezichthouder op KCE) is in 2007 geconstateerd dat de oordelen van KCE over de kwaliteit van de examens in het mbo niet betrouwbaar zijn. Hierdoor was het juridisch niet mogelijk om examenlicenties in te trekken. Een ernstige situatie ontstond. Daarom gaat vanaf 15 november 2007 de Inspectie toezien op de kwaliteit van de examens van mbo-opleidingen. Het toezichtkader wordt daarbij opnieuw bekeken. Met het oog op competentiegericht beroepsonderwijs worden onderwijs en bedrijfsleven opgeroepen om meer werk te maken van de standaardisatie van examens en examenprofielen.

De regeling «Innovatiebox 2006 t/m 2009» is ook in 2007 voortgezet. Deze regeling houdt in dat onderwijsinstellingen geld krijgen om samen met belanghebbenden concrete innovatiedoelstellingen af te spreken en uit te voeren. Uit onderzoek (KBA 2007) blijkt dat scholen werken met «pakketten» van onderling samenhangende en elkaar versterkende innovatieprojecten. Uit ditzelfde onderzoek blijkt dat het geld in 2007 ten opzichte van 2006 iets meer is besteed aan het verbeteren van de aansluiting en doorstroming binnen de beroepskolom en iets minder aan het bevorderen van competentiegericht beroepsonderwijs.

In 2007 zijn naar schatting 3 000 extra stageplekken en stimulatieplekken in het mbo gecreëerd. Ruim 5 000 moeilijk plaatsbare leerlingen hebben intensieve begeleiding gekregen bij het zoeken van een stageplek. Om extra te kunnen investeren in zorgleerlingen is in 2007 de «leerlinggebonden financiering» (LGF) wettelijk vastgelegd.

Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt: een «leven lang leren»

In 2005 startte de interdepartementale projectdirectie Leren & Werken (SZW/OCW). Er zijn toen ambitieuze en concrete doelen geformuleerd: 15 000 duale trajecten en 20 000 EVC-trajecten in twee jaar. Ook zouden er tenminste tien regionale samenwerkingsverbanden moeten komen en vijf vernieuwende projecten model moeten staan voor een ander bedrijf of sector. Tenslotte moest er een «infrastructuur» komen voor een «leven lang leren». Na ruim twee jaar maken we de balans op.

Duaal leren

Duaal leren is werken en leren tegelijk, waarbij het leren zoveel mogelijk op de werkvloer gebeurt. Het doel was om 15 000 duale trajecten te starten. Het zijn er bijna 29 000 geworden. De doelstelling is dus ruimschoots gehaald. Het gaat dan vooral om trajecten voor het halen van een mbo-diploma (merendeel mbo-2) en branchecertificaten.

Erkennen van verworven competenties

Het «erkennen van verworven competenties» (EVC) houdt in dat volwassenen hun ervaring in werk en vrije tijd kunnen «omzetten» in een certificaat en diploma. EVC kan voor volwassenen veel leer- en tijdwinst betekenen en voor de werkgever winst in termen van kosten en tijd. De doelstelling van 20 000 EVC-trajecten was fors. Dat doel is niet gehaald. Maar met ruim 15 000 trajecten is een verdrievoudiging ten opzichte van de periode voor 2005 gerealiseerd. De belangrijkste reden voor het achterblijven van de EVC-trajecten is dat EVC nieuw is, voor zowel de aanbieders als voor mogelijke deelnemers. Het kost tijd en energie om EVC binnen organisaties de plek te geven die het verdient. Daarom is er geïnvesteerd in een goede EVC-infrastructuur. In 2006 is een «kwaliteitscode EVC» ondertekend door het totale beroepsonderwijs, werkgevers en werknemers. De kwaliteitscode is bedoeld om de kwaliteit van het beroepsonderwijs te garanderen, draagvlak te krijgen en het aanbod van EVC inzichtelijk te maken.

Regionale samenwerkingsverbanden en vernieuwingsprojecten

De doelstelling was om minimaal tien regionale samenwerkingsverbanden tussen overheid, ondernemers en onderwijs tot stand te brengen. Die moesten niet alleen concrete doelen halen, maar ook zorgen voor een structureel betere samenwerking. Het doel is ruimschoots gehaald: er zijn er nu 44. Over de duurzaamheid van deze netwerken is na twee jaar nog niet veel te zeggen. Dat moet in de komende jaren blijken. Gepland waren vijf vernieuwingsprojecten. Het zijn er elf geworden. Hierbij heeft de formule van «spotten en verpotten» goed gewerkt. Dat wil zeggen dat goed werkende vernieuwingen in regio’s of branches ook op andere plekken worden toegepast.

«Leven lang leren»

Om de infrastructuur voor een «leven lang leren» te versterken zijn er de afgelopen twee jaar diverse activiteiten ondernomen. Zo zijn er zestien regionale «leerwerkloketten» ingericht om werkgevers, werknemers en werkzoekenden te informeren over EVC en duaal leren. Verder is er een website ontwikkeld (www.lerenenwerken.nl) om burgers en werkgevers ook digitaal te bereiken en zijn er pilots van start gegaan met korte tweejarige opleidingsprogramma’s binnen de hbo-bachelor opleiding (associate degree). Deze resultaten laten zien dat met samenwerking en ambitie veel kan worden bereikt. Voor het kabinet is dat een reden om de komende drie jaar te blijven investeren in «leven lang leren», met nog ambitieuzer doelen. Deze doelen staan in het plan van aanpak 2008–2011, «Doorpakken met Leren & Werken».

Educatie

De rijksbijdrage «educatie» maakt voor de 31 grote gemeenten deel uit van de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid van het Grotestedenbeleid. In dat kader zijn in 2007 tussen het Rijk en de G31 meerjarige prestatieafspraken op het terrein van educatie overeengekomen tot en met 2009 (einde GSB III periode).

Goed bestuur

In de OCW-begroting van 2007 staat dat in het onderwijs de bestuurlijke context zo wordt ingericht dat «onderwijs op maat» mogelijk wordt. Onder andere door minder regels en voorschriften van OCW en door het toezicht op scholen te integreren. Inmiddels is een plan voor een nieuwe aanpak van het geïntegreerde toezicht in oktober 2007 met de Tweede Kamer besproken. De noodzakelijke wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) wordt nu voorbereid. De bedoeling is dat deze wet begin 2009 in werking treedt.

Het toezicht wordt selectiever en gaat zich meer richten op concrete risico’s. Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs zal worden gecombineerd met het financiële toezicht. Per school zal jaarlijks een risicoanalyse worden gemaakt. Deze risicoanalyse is beslissend voor de mate van toezicht. Zijn de risico’s klein en de eindresultaten goed, dan vindt in dat jaar geen verder onderzoek plaats en wordt volstaan met een gesprek met het bestuur. Dit zorgt voor minder «overlast» bij een school. Bij grote(re) risico’s zal de Inspectie uitvoerig onderzoek doen. In het overleg met de Tweede Kamer over deze nieuwe aanpak van het geïntegreerde toezicht is afgesproken dat de Inspectie eens in de vier jaar onderzoek doet op elke school. Naast deze nieuwe vorm van extern toezicht is ook begonnen met het voorbereiden van wetgeving waardoor het bestuur en het interne toezicht in het onderwijs een betere positie krijgt.

Doelstelling 38: LeerKracht van Nederland!

De kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de leraren. Dit kabinet vindt dat zij meer ruimte moeten krijgen voor hun belangrijkste taak: het geven van goed en gedegen onderwijs. Elke school is zo goed als zijn docenten. Goede, bevlogen leraren die zich met hart en ziel inzetten voor hun leerlingen, voor beter onderwijs en daarmee voor de samenleving, verdienen waardering en respect. Vanaf 2010 dreigt er door de vergrijzing een fors tekort aan leraren, vooral in het voortgezet onderwijs (3300 leraren in 2011). In het basisonderwijs wordt een tekort aan schoolleiders verwacht. Zonder maatregelen zal het tekort aan schoolleiders in deze sector oplopen tot 500 in 2011. De «vervangingsvraag» in het mbo stijgt in 2010 naar 1860 leraren. Voor de oplossing van deze problemen heeft dit kabinet de commissie «Leraren» onder leiding van Rinnooy-Kan ingesteld. Op 12 september 2007 kwam deze commissie met een rapport. De analyse van de commissie is helder. Er komt een enorm probleem op ons af: een kwantitatief en kwalitatief lerarentekort.

Actieplan

Eind november 2007 kwam het ministerie van OCW met een actieplan: «LeerKracht van Nederland». Met dit samenhangende, uitgebreide pakket aan maatregelen reageert het kabinet op het advies van de commissie «Leraren» en het advies van de Onderwijsraad «Leraarschap is eigenaarschap». Het actieplan moet zorgen dat leraren beter onderwijs kunnen geven. De waardering voor het leraarschap moet omhoog. Niet alleen kunnen leraren rekenen op een betere beloning (met een sterk accent op opleiding en prestaties) en een beter loopbaanperspectief, maar ook zal hun positie in de school worden versterkt. Het kabinet trekt daarvoor deze kabinetsperiode honderden miljoenen per jaar extra uit, oplopend tot uiteindelijk ruim € 1,1 miljard in 2020. In december 2007 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het actieplan. De komende maanden worden met de sociale partners prestatieafspraken gemaakt. Ook wordt er samen met de lerarenopleidingen gewerkt aan een kwaliteitsagenda.

Doelstelling 39: Kinderopvang

Dit kabinet hecht groot belang aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen. Het beleid voor de kinderopvang maakt de laatste jaren een snelle ontwikkeling door. Dit beleid is erop gericht om drempels weg te nemen voor vrouwen met jonge kinderen die willen deelnemen aan het arbeidsproces.

Formele kinderopvang

Het gebruik van formele kinderopvang is in 2007 sterk gestegen. Het aantal huishoudens met kinderopvangtoeslag was in 2007 bijna 50% hoger dan in 2005. Deze stijging deed zich bij alle inkomensgroepen en bij alle opvangvormen voor. Met name het gebruik van gastouderopvang steeg in 2007 zeer sterk. De invoering van de verplichte werkgeversbijdrage en de motie Van Aartsen/Bos hebben aan die groei bijgedragen. Per 1 januari 2007 is er € 125 miljoen extra per jaar beschikbaar voor de kinderopvang. Deze € 125 miljoen heeft gezorgd voor een prijsverlaging van kinderopvang (voor ouders). Daarnaast heeft de verplichte werkgeversbijdrage ervoor gezorgd dat de prijs van kinderopvang is verlaagd voor ouders die eerst geen of een gedeeltelijke werkgeversbijdrage ontvingen. Verder zijn voor alle ouders de administratieve lasten aanzienlijk verminderd.

De Belastingdienst heeft éénmalig achterstanden weggewerkt in het uitbetalen van kinderopvangtoeslagen. De uitgaven voor de Wet kinderopvang vielen in 2007 per saldo circa € 470 miljoen hoger uit dan geraamd. In de Miljoenennota 2008 is op basis van de beleidsinformatie van de Belastingsdienst voor bijna € 300 miljoen aan extra uitgaven geraamd. Daarvoor is voor 2007 dekking gevonden in de generale middelen, en meerjarig in onder andere de «enveloppe kinderopvang» en een taakstelling binnen de Wet kinderopvang. Uiteindelijk bleken aan het eind van het jaar de uitgaven nog eens circa € 170 miljoen hoger uit te vallen. Het feit dat meer mensen gebruik maken van de kinderopvang en de hogere uitgaven van 2007 werken door in latere jaren.

De motie Van Aartsen/Bos heeft de regering gevraagd om scholen te verplichten om voor- en naschoolse opvang aan te (laten) bieden. Scholen zijn dit alleen verplicht als ouders om deze opvang vragen. De toenemende vraag naar buitenschoolse opvang heeft geleid tot wachtlijsten. Het kabinet heeft met Prinsjesdag 2007, naar aanleiding van een rapport van de taskforce «Wachtlijsten», maatregelen aangekondigd die deze wachtlijsten moeten terugdringen. Bijvoorbeeld door een subsidieregeling voor snelle capaciteitsuitbreiding. Deze subsidieregeling is in november 2007 van kracht geworden.

Voor- en vroegschoolse educatie (vve)

Op 13 juli 2007 is er een brief naar de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VII, nr. 169) gestuurd over de bestrijding van taalachterstanden en de harmonisering van de regelgeving op dit gebied. Daarin stond onder andere dat er meer kinderen bereikt moeten worden die voor- en vroegschoolse educatie (vve) nodig hebben. Verder wordt ingezet op verhoging van de kwaliteit van vve. Voor verdere harmonisatie van de regelgeving, waaronder de financiering, wordt aangesloten bij de praktijk, uiteraard in overeenstemming met de doelstellingen van het kabinet. Uit het FES is € 45 miljoen beschikbaar voor de vve. Dit geld is bestemd voor het schooljaar 2007–2008 en 2008–2009. Hierdoor bereiken gemeenten sneller 70% van de kinderen uit de doelgroep.

Het kabinet Balkenende IV wil dat in 2011 alle kinderen uit de doelgroep mee kunnen doen aan voor- en vroegschoolse educatie. Met de VNG is een bestuursakkoord gesloten waaruit blijkt dat gemeenten zich hiervoor willen inzetten. Ook is er met de G4 en Oost-Groningen een akkoord bereikt over separate maatregelen. Afspraken hierover met de VNG en Zuid-Limburg volgen dit voorjaar. Afgelopen jaar zijn naar aanleiding van de «midtermrevieuw» de prestatieafspraken met de G31 over de voorschoolse educatie bijgesteld.

Doelstelling 40: Brede scholen

«Brede scholen» bieden een stimulerende en uitdagende leeromgeving voor kinderen, doordat onderwijs wordt gecombineerd met opvang, zorg, welzijn, sport en cultuur. Hardnekkige knelpunten remmen de groei van «brede scholen» af en bedreigen ze zelfs in het voortbestaan.

Dit kabinet heeft in het beleidsprogramma opgenomen dat ze de ontwikkeling van «brede scholen» in het basis- voortgezet onderwijs actief wil ondersteunen. Onder meer door het vergroten van het aantal combinatiefuncties in onderwijs, sport en/of cultuur. Het gaat dan om 2500 fte extra in 2012. Combinatiefuncties zijn functies waarbij mensen voor verschillende sectoren werken, terwijl ze in dienst zijn van één werkgever. Bijvoorbeeld: een vakleerkracht die naschoolse sportactiviteiten organiseert of een muziekdocent die zowel lesgeeft op de muziekschool als op een «brede school».

Kort na het uitbrengen van het beleidsprogramma heeft het kabinet een «koersbrief» gestuurd naar alle gemeenten en de vele organisaties in de onderwijs-, sport- en cultuursector. In deze brief stond informatie over de combinatiefuncties voor «brede scholen», en de sport-en cultuursector. In de periode daarna is veel overleg gevoerd met alle partijen over de uitwerking van de combinatiefuncties. Dit heeft geleid tot de ondertekening van bestuurlijke afspraken op 10 december 2007 tussen het rijk (OCW en VWS), de VNG en de koepels van onderwijs (po en vo), sport en cultuur. Ook is er een taskforce ingesteld die beleid gaat ontwikkelen voor het succesvol invoeren van de combinatiefuncties. Deelnemende gemeenten (in 2008: de G31, waarin ook de krachtwijken liggen) hebben een verklaring getekend waarin zij:

• de doelen onderschrijven;

• concreet aangeven hoeveel combinatiefuncties zij zullen realiseren;

• aangeven dat ze vanaf het tweede jaar 60% van de kosten zullen financieren.

Vanaf 2009 komen er jaarlijks nieuwe deelnemende gemeenten bij.

In december 2007 is de beleidsbrief «brede school» naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200, nr. 75). Deze brief gaat in op de bestuurlijke afspraken en op de maatregelen die naast de combinatiefuncties bijdragen aan de ontwikkeling van de «brede school». Het gaat om een stimuleringsarrangement huisvesting (circa € 23 miljoen), een kenniscentrum en experimenten met ontschotting van geld.

Doelstelling 41: Maatschappelijke stage

Een maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dat is het doel van dit kabinet. Op 15 november 2007 is het plan van aanpak «maatschappelijke stage» gepresenteerd. In december 2007 is een definitief plan opgeleverd. Hierin staat welke ondersteunende activiteiten scholen, stagebieders, begeleiders en bemiddelaars kunnen verwachten bij het invoeren van de maatschappelijke stage. Vanaf 2008 moet het aantal scholen en leerlingen dat deelneemt aan de maatschappelijke stage worden uitgebreid. Daarnaast ligt het accent op het «experimenteren» met de maatschappelijke stage. Dit levert voor OCW belangrijke informatie op over wat wel en wat niet werkt. Het streven is dat in het schooljaar 2008–2009, 20% van de leerlingen een maatschappelijke stage doet. Dit percentage loopt op van 45% in 2009–2010, tot 90% in 2010–2011 en 100% in 2011–2012. Leerlingen moeten uiteindelijk 72 uur stage lopen. Stageplekken worden zowel gezocht in de non-profitsector als in de profitsector. In de profitsector hebben de Rabobank, Fortis en Campina zich gecommitteerd via het ondertekenen van een convenant.

Doelstelling 42: Gratis lesmateriaal

Het kabinet wil het lesmateriaal voor ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs gratis maken. Al vanaf het schooljaar 2008–2009 is hiervoor geld beschikbaar. Alle scholen in het voortgezet onderwijs zijn hier in november 2007 over geïnformeerd. Toen werd duidelijk dat de periode tussen december 2007 en de invoeringsdatum van 1 augustus 2008 voor de scholen te kort zou zijn om de Europese aanbestedingsprocedures voor het lesmateriaal op een verantwoorde wijze vorm te geven.

Er is goed naar de scholen geluisterd en het kabinet heeft begin 2008 een oplossing gevonden die recht doet aan scholen én ouders:

1. De verplichting voor scholen om hun leerlingen van gratis lesmateriaal te voorzien wordt één schooljaar vooruit geschoven, waardoor scholen langer de tijd krijgen om zich goed te kunnen voorbereiden.

2. Ouders ontvangen in december 2008 een tegemoetkoming voor de kosten van lesmateriaal voor het schooljaar 2008–2009. De tegemoetkoming bedraagt € 308 (prijspeil 2007) per leerling en is daarmee gelijk aan de kosten van een gemiddeld boekenpakket voor een leerling in het voortgezet onderwijs.

3. De tegemoetkoming WTOS wordt met ingang van het schooljaar 2008–2009 met € 308 verlaagd. De WTOS wordt in twee termijnen betaald (augustus en januari), maar om de ouders die recht hebben op de WTOS-tegemoetkoming niet in problemen te laten komen wordt deze nu geheel in augustus 2008 betaald.

Op 18 maart 2008 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel «gratis lesmateriaal».

Project 8: Aanval op de schooluitval

Dit kabinet gaat verder met de aanval op de schooluitval. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de uitvoeringsbrief «schooluitval» van 30 november jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 695, nr. 42). Er komt geen nieuw beleid, maar we gaan actie ondernemen om het bestaande beleid nog beter uit te voeren. In het schooljaar 2006–2007 gingen 53 100 jongeren voortijdig van school. Het kabinet is vastbesloten om het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2012 te halveren. Dan mogen er niet meer dan 35 000 over zijn, vergeleken met de 71 000 in 2002. Om dat doel te halen, moet duidelijk zijn wie uitvalt, waarom en waar hij of zij uiteindelijk terechtkomt. We gaan de resultaten monitoren en waar nodig bijsturen. OCW investeert daarom in het verbeteren van de registratie, kwalitatief en kwantitatief onderzoek, toezicht en de handhaving van de leerplicht.

Scholen, gemeenten, CWI, zorginstellingen en het regionale bedrijfsleven dragen allemaal bij aan de strijd tegen schooluitval. De maatregelen van OCW richten zich op: uitval aanpakken bij de bron, soepele overgangen tussen schooltypen, het bij de les houden van leerlingen en de praktijk als leermeester. Ofwel: voorkomen is beter dan genezen. Maar we vergeten ook de groep (werkende) schoolverlaters niet. In vervolg op de éénjarige convenanten die in 2006 zijn afgesloten, is in het najaar van 2007 besloten vierjarige «vsv-convenanten» af te sluiten met alle 39 RMC-regio’s. Eind 2007 zijn convenanten afgesloten met de G-4. Het streven is om vóór 1 juli 2008 met de overige 35 RMC-regio’s convenanten af te sluiten. In de convenanten worden concrete afspraken gemaakt over de reductie van het aantal voortijdige schoolverlaters, het soort maatregelen die scholen hiervoor inzetten en over de financiële tegemoetkoming hiervoor.

Naast deze intensivering van bestaand beleid zet OCW in 2008 in op:

• extra aandacht voor een soepele overgang van vmbo naar mbo;

• betere loopbaanoriëntatie, studiekeuze en begeleiding;

• meer en betere zorg op school;

• aantrekkelijker onderwijs, met sport en cultuur, om jongeren op school te houden;

• meer ruimte voor vmbo-scholieren die het best leren met hun handen;

• meer maatwerktrajecten om uitval te voorkomen;

• inzet van 20 000 EVC-trajecten voor schooluitvallers van 18 tot 23 jaar.

Pijler 5: Veiligheid, stabiliteit en respect

Veiligheid is een kerntaak van de overheid en een basisvoorwaarde voor een samenleving waarin mensen zich vertrouwd, vrij en verbonden voelen. De komende jaren zet het kabinet zich in voor verdere verbetering hiervan. OCW draagt hier aan bij door meer aandacht te geven aan het veiligheids- en radicaliseringsbeleid van onderwijs- en onderzoeksinstellingen.

Doel 59: Veiligheid en radicalisatie

OCW wil dat onderzoeks- en onderwijsinstellingen zich beter kunnen verdedigen tegen terrorisme, dat het onderwijspersoneel minder te maken krijgt met agressie en dat scholen veiliger worden. In 2007 is een onderzoek gestart naar mogelijke maatregelen voor het verminderen van agressie tegen onderwijspersoneel. Op dit moment is OCW nog in afwachting van het rapport. Om instellingen bewust te maken van de risico’s van het illegaal gebruik van kennis over chemische, biologische, radioactieve en nucleaire (CBRN) middelen, is de gedragscode «Biosecurity» opgesteld. Twee universiteiten hebben maatregelen voorgesteld om hun weerbaarheid te vergroten. Deze maatregelen zijn goedgekeurd en worden in 2008–2009 ingevoerd. Andere kennisinstellingen komen in 2008 met voorstellen voor maatregelen. De aanpak voor het verhogen van de sociale veiligheid op scholen is naar de Tweede Kamer gestuurd.

Pijler 6: Overheid en dienstbare publieke sector

Deze pijler bevat een groot aantal onderwerpen variërend van een slagvaardige overheid tot een toegankelijk aanbod van kunst. OCW wil de cultuurparticipatie vergroten en bijdragen aan een sterke publieke omroep en een onafhankelijke en pluriforme pers.

Doel 73: Kunst en Cultuur

In de nota «Kunst van leven» van 29 juni 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44) beschrijft het kabinet het cultuurbeleid voor de komende jaren. Het eerste deel van de nota geeft een visie op cultuur. De belangrijkste ambities van het kabinet staan hieronder genoemd. Het tweede deel van de notitie beschrijft de uitwerking van de vernieuwing van het subsidiesysteem.

Cultuurparticipatie

«Kunst van leven» presenteert een «10-puntenplan cultuurparticipatie» en kondigt ondermeer de oprichting van een programmafonds voor cultuurparticipatie aan. Leidend voor het 10-puntenplan is de ambitie dat iedere jongere tot 18 jaar vertrouwd raakt met één of meer kunstvormen. Bij de uitvoering van het 10-puntenplan is een belangrijke rol weggelegd voor het programmafonds. In oktober 2007 zijn de voorbereidingen voor het nieuwe fonds gestart (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 989, nr. 58). Speerpunten van het fonds zijn amateurkunst, volkscultuur en cultuureducatie. In het voorjaar van 2009 zal het nieuwe fonds operationeel zijn. De werkzaamheden liggen op schema.

Cultuur en school

«Kunst van leven» kondigt een onderzoek aan naar buitenschoolse cultuureducatie. Verder wordt er € 5 miljoen geïnvesteerd in het aanbod van cultuur op «brede scholen». Dit geld is bedoeld voor de eerder genoemde combinatiefuncties en zal zorgen voor minimaal 150 nieuwe combinatiefuncties cultuur in 2011. Vanaf het schooljaar 2009–2010 wordt de historische canon van Nederland opgenomen in de kerndoelen van het onderwijs. Ter ondersteuning hiervan worden diverse initiatieven ontwikkeld, zoals de canoncaravaan en nascholing voor docenten. Tot slot wordt in het schooljaar 2008–2009 de cultuurkaart voor het voorgezet onderwijs geïntroduceerd.

Een mooier Nederland

Door ruimtegebrek en economische belangen staan de cultuurhistorische waarden van stad en platteland onder druk. Sommigen spreken van een «verrommeling» van Nederland. Dit kabinet wil door cultuurbeleid te verbinden met de ruimtelijke ordening, de culturele factor in de samenleving versterken. Dit moet voor stedelijke en landelijke gebieden een hogere architectonische en cultuurhistorische kwaliteit opleveren: een mooier Nederland dat tegemoet komt aan eisen die burgers aan wonen en hun woonomgeving stellen.

Met het actieprogramma «Ruimte en Cultuur» (2005–2008) werkt het kabinet – in het verlengde van de eerdere architectuurnota’s, de nota «Belvedere» en de nota «Ruimte» – aan het versterken van de kwaliteit van het ruimtelijke ontwerp en een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het ministerie van OCW is de coördinator van het actieprogramma en werkt hierbij samen met zes departementen. Het actieprogramma telt in totaal 29 acties. In 2007 zijn onder andere de volgende resultaten geboekt: De Gouden Piramide, rijkprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, is toegekend aan de gemeente Enschede voor de herbouw en herstructurering van de wijk Roombeek. Het projectbureau Belvedere presenteerde op het Belvedere Festival in Den Bosch de resultaten van zeven jaar beleid, er zijn inrichtingsplannen voor de werelderfgoedgebieden Beemster en Kinderdijk gemaakt en tientallen Belvedere- en architectuurprojecten ontvingen een subsidie. Tenslotte vond in februari een bijeenkomst plaats over ruimtelijk kwaliteitsbeleid door de provincie. Het Belvederebeleid wordt in 2008 geëvalueerd.

Het actieprogramma «Ruimte en Cultuur» wordt in 2008 afgerond en opgevolgd door de visie «architectuur en ruimtelijk ontwerp». Daarvoor is in 2007 een interdepartementaal projectteam van start gegaan. De visie wordt voor de zomer van 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Diversiteit cultuur

Er is in 2007 veel aandacht besteed aan culturele diversiteit. In samenwerking met grote steden zijn verschillende activiteiten georganiseerd door culturele instellingen. Ook fondsen geven ieder op eigen wijze invulling aan culturele diversiteit. Bovendien maakt diversiteit deel uit van het «tienpuntenplan cultuurparticipatie» in de nota «Kunst van Leven». Culturele diversiteit is een aandachtspunt bij benoemingen van besturen en adviescommissies. Zo heeft Atana succesvol bemiddeld tussen mensen met diverse culturele achtergronden en besturen van culturele instellingen. De Europese Commissie heeft 2008 uitgeroepen tot het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog. De Nederlandse invulling is belegd bij Kosmopolis en de Stichting Internationale Culturele Activiteiten. In 2008 wordt het beleid op het gebied van culturele diversiteit geëvalueerd. De betrokken instellingen zullen deel uitmaken van de evaluatie.

Creatieve industrie

Het in 2005 aangekondigde programma voor de creatieve industrie loopt nog door tot eind 2008. Het omvat diverse initiatieven en projecten rond creatieve bedrijfstakken en (overig) bedrijfsleven, intellectueel eigendom, internationalisering en professionalisering van cultureel ondernemerschap. Zo wordt een bijdrage geleverd aan het verlichten van knelpunten die creatieve bedrijfstakken op verschillende punten ervaren. Het programma wil via de subsidieregeling Creative Challenge Call de aansluiting tussen creatieve en andere bedrijven bevorderen om zo het economisch potentieel van creativiteit beter te benutten. In de eerste tranche van deze regeling worden 39 projecten ondersteunt.

Nationaal Historisch Museum

Dit kabinet heeft aangekondigd dat er een Nationaal Historisch Museum komt en dat het rijk daarvoor een bedrag oplopend tot € 12 miljoen structureel vrijmaakt. In het voorjaar van 2007 zijn drie steden (Arnhem, Amsterdam, Den Haag) gevraagd met voorstellen te komen voor de locatie van het Nationaal Historisch Museum. Op 2 juli 2007 heeft de minister bekend gemaakt dat het museum in Arnhem komt. In Arnhem is een locatie gekozen en zijn de noodzakelijke voorbereidingen getroffen voor de bouw. Het museum moet in 2011 gereed zijn.

Op 31 augustus heeft de minister de Kamer geïnformeerd over het vervolg en de financiën. Op 1 november jl. heeft de minister aangegeven dat hij de heer C. Boer advies vraagt over de fasering van het proces en de organisatorische vertaling daarvan.

De minister heeft de Tweede Kamer op 28 januari 2008 geïnformeerd over de uitkomst van dit advies en de consequenties daarvan voor de organisatie van het Nationaal Historisch Museum. De heer A. Nicolaï is benoemd tot voorzitter van de stuurgroep van het museum.

Doel 74: Een modern medialandschap

Media hebben een prominente rol in de samenleving. Dat geldt zeker nu media dankzij digitale technologie alom aanwezig zijn: thuis, onderweg en op het werk. Door digitale technologie zijn de wegen om de burger te bedienen eindeloos. Het kabinet vindt het de opdracht van de publieke omroep om al die mogelijkheden te benutten. Het aanbod en de organisatie van de publieke omroep moet daarom bij deze ontwikkeling aansluiten.

Op 5 oktober 2007 heeft het kabinet zijn plannen voor de toekomst van de publieke omroep gepresenteerd. Er komt geen grootscheepse hervorming. Het kabinet zorgt ervoor dat de publieke omroep zich multimediaal kan ontwikkelen en zich zo kan aansluiten bij een nieuwe generatie mediagebruikers. Verder krijgen de omroepen meer mogelijkheden om hun bestaansrecht en hun bijdrage aan de pluriformiteit van de publieke omroep te bewijzen, op basis van ledental en programmatische bijdragen. Dit kabinet heeft een einde gemaakt aan een periode van bezuinigingen bij de landelijke publieke omroep. De rijksbijdrage gaat omhoog, oplopend naar indicatief € 100 miljoen in 2011. Hiervan is € 15 miljoen speciaal bestemd voor Nederlands drama. Met de publieke omroep is een prestatieovereenkomst gesloten over de programmering voor 2008–2010.

Het kabinet zal in 2008 twee wetsvoorstellen indienen om de mediawet te wijzigen: het wetsvoorstel Multimediawet en de Erkenningswet. In het eerste wetsvoorstel regelt het kabinet dat de regionale en lokale omroep multimediaal kunnen werken. Ook worden de reclameregels voor Nederlandse commerciële omroepen versoepeld. In de Erkenningswet worden de bovengenoemde plannen van het kabinet uitgewerkt. Omroepen kunnen zich voortaan op twee manieren bewijzen: op basis van ledental en op basis van hun programmatische specialisatie. In de plaats van de A- en B-status voor omroepverenigingen komt er een glijdende schaal waarbij het aantal leden meetelt voor het budget.

Mediaconcentratie en crossownership

Op 13 juni 2007 is de Tijdelijke wet mediaconcentraties in werking getreden. In dit wetsvoorstel worden de crossownershipbepalingen uit de Mediawet geschrapt en vervangen door een tijdelijke regeling. Met deze wet krijgen mediaondernemingen ruimere mogelijkheden om zich crossmediaal te ontwikkelen en uit te groeien tot ware multimediale ondernemingen. Tot dusverre kon een dagbladonderneming met een marktaandeel van 25% of méér op de dagbladmarkt niet zelfstandig een commerciële radio- of televisiezender in eigendom hebben, maar moest dat samen doen met andere partijen. Met de nieuwe wettelijke regeling kan zo’n dagbladuitgever wél een radio- of televisiezender in eigendom hebben. De Telegraaf heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en zijn belang in Sky Radio Group uitgebreid naar 85%. RTL Nederland heeft Radio 538 en de televisieprogramma’s van Tien overgenomen van Talpa. De wet stelt ook duidelijk grenzen aan de concentratie van aanbieders op mediamarkten. Door maxima te verbinden aan via fusies en overnamen te verwerven marktaandelen: die grens ligt op 35% voor de dagbladmarkt. Voor een partij die op alle drie (dagbladen, radio en televisie) de markten actief wil zijn, geldt een grens van 90% (op een totaal van 300% van de markten voor dagbladen, radio en televisie). De regeling wordt begin 2009 geëvalueerd. Mede op basis daarvan wordt besloten of de regeling per 1 januari 2010 wordt beëindigd, gewijzigd of voort blijft bestaan.

Mediawijsheid

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat er een centrum komt dat expertise op het gebied van media-educatie gaat bundelen. Het doel is om kinderen en jongeren te leren omgaan met de media. De eigen rol van ouders en scholen is daarbij van cruciaal belang. Om de samenwerking tussen initiatieven op het terrein van media-educatie te verbeteren is een groep kwartiermakers (Kennisnet, de publieke omroep, Beeld en Geluid, Vereniging Openbare Bibliotheken en ECP.NL) gevraagd OCW hierover te adviseren. Voorjaar 2008 stuurt het kabinet een brief aan de Tweede Kamer waarin functie, opzet en inrichting van het media-educatie en expertisecentrum uitvoerig uiteen worden gezet. Voor 2008 is alvast € 0,5 miljoen beschikbaar voor de start van het centrum. In gesprekken met media-aanbieders is een beroep op hen gedaan om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen via (zelf)regulering en te zorgen voor een gedragscode.

Aansluittabel beleidsverslag en beleidsartikelen

OCW draagt bij aan de onderstaande doelstellingen en projecten uit het beleidsprogramma. Deze doelstellingen en projecten worden nader toegelicht in de volgende beleidsartikelen.

BeleidsprogrammadoelstellingenBeleidsartikel
Pijler 2 
11. Hoger onderwijs met meer kwaliteiten minder uitval6, 7 en 11
12. Het versterken van de internationale reputatie van Nederlandse wetenschappelijke instellingen en onderzoeksinstellingen16
Project 2: Nederland ondernemend innovatielandOverkoepelend
  
Pijler 4 
36. Het kabinet geeft een nieuwe impuls aan het emancipatiebeleid en aan het homo-emancipatiebeleid25
37. Verhogen van de kwaliteit van onderwijs onder meer door basis-, voortgezet-, en beroepsonderwijs naadloos op elkaar en op het hoger onderwijs aan te laten sluiten1, 3 en 4
38. Voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel nu en in de toekomst9
39. Het realiseren van een sluitend systeem voor kinderopvang voor 0–4 jarigen24
40. Het fors uitbreiden van het aantal brede scholen1 en 3
41. Een maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs3
42. Het geleidelijk invoeren van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs met ingang van schooljaar 2008–2009, en volledig per schooljaar 2009–20103
Project 8: Aanval op de schooluitval4
  
Pijler 5 
59. Het tegengaan van radicaliseringOverkoepelend
  
Pijler 6 
73. Alle jongeren tot 18 jaar raken actief of passief vertrouwd met cultuur en kunstvormen en met de Nederlandse geschiedenis14
74. Het aanbod van de publieke omroep is kwalitatief hoogwaardig en crossmediaal en richt zich op een breed en divers publiek15

DE BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene beleidsdoelstelling: het primair onderwijs bereidt voor op de leerloopbaan die het beste aansluit bij de talenten van de kinderen en levert een belangrijke bijdrage aan hun huidige en hun latere zelfstandige deelname aan de Nederlandse samenleving.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed onderwijs in deugdelijk toegeruste scholen (Grondwet, art 23). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid als taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen. De overheid verplicht ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

De bijdrage die de minister aan de algemene beleidsdoelstelling levert, is uitgewerkt in drie operationele beleidsdoelstellingen, te weten «stelselonderhoud», «kwaliteit en innovatie» en «school en omgeving». Om de operationele doelstellingen te bereiken, is een aantal instrumenten ingezet. De resultaten van deze instrumenten dragen bij aan het behalen van de operationele doelstellingen en daarmee aan de algemene beleidsdoelstelling.

Hieronder staan de meest recente realisaties van de meetbare gegevens bij deze algemene doelstelling:

Tabel 1.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 199920012003200520072010
1. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde score op science» in groep 6 van het basisonderwijsBron: TIMMS  10 top 5
2. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde wiskundeprestaties» in groep 6 van het basisonderwijsBron: TIMMS  6 top 5
3. Positie op internationale ranglijst «gemiddelde leesvaardigheid» in groep 6 van het basisonderwijsBron: PIRLS 2  12top 5
4. Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo-adviesBron: NWO cohortonderzoek38%37%39%38%40%
5. Percentage leerlingen op basisscholen met adviezen tot aan vmbogemengde leerwegBron: NWO cohortonderzoek24%25%25%27%25%
6. Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo-advies dat in leerjaar 3 feitelijk havo/vwo volgtBron: NWO cohortonderzoek83% 87% 90%
7. Percentage leerlingen op basisscholen met een lager advies dat in leerjaar 3 toch havo/vwo volgtBron: NWO cohortonderzoek14% 15% 20%

Toelichting

Er zijn zeven indicatoren opgenomen die een beeld geven van de prestaties van leerlingen in het primair onderwijs (overigens gaat het hier om leerlingen in het basisonderwijs – van het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs zijn geen vergelijkbare resultaatgegevens bekend). Deze informatie wordt verzameld via internationaal (TIMMS eind 2008, PIRLS 2007) en nationaal steekproefonderzoek (NWO cohortonderzoek begin 2009).

Op het gebied van gemiddelde leesvaardigheid is het Nederlandse basisonderwijs in 2007 op de 12e plaats in de wereld beland. Nederlandse leerlingen van 9 en 10 jaar lezen in vergelijking met andere landen goed. Maar op de internationale ranglijst daalt Nederland in 2006/2007 voor het onderdeel «gemiddelde leesvaardigheid» in groep 6 van het basisonderwijs. Deze daling is toe te schrijven aan een minder goede prestatie van de meisjes. Nederland heeft niet veel zwakke lezers, maar ook niet veel gevorderde lezers. Verreweg de meeste scholieren beheersen de basisleesvaardigheden. In november 2007 is de Kwaliteitsagenda primair onderwijs aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze agenda focust op het verbeteren van taal- en rekenprestaties van alle leerlingen. In paragraaf 1.3.2 staat meer hierover.

Een aantal gegevens uit het onderwijsverslag, zoals «het percentage scholen dat het systeem van kwaliteitszorg goed op orde heeft« of «de school voert de zorg planmatig uit», is opgenomen onder de operationele doelstellingen «kwaliteit en innovatie» en «school en omgeving». De effectgegevens over «de tevredenheid van ouders over het onderwijs» is weergegeven bij de operationele doelstelling «stelselonderhoud».

Een meer gedetailleerd beeld van het primair onderwijs kan worden verkregen in Bestel in Beeld 2007 (http://www.minocw.nl/documenten/bestelinbeeld2007.pdf), Kerncijfers 2003–2007 (http://www.minocw.nl/documenten/KERNCIJFERS_2003_2007.pdf) en het Onderwijsverslag 2006/2007 (http://www.staatvanhetonderwijs.nl/pdf/onderwijsverslag.pdf).

Kritische succesfactoren

Een kritische succesfactor van het primair onderwijs is de onderwijsarbeidsmarkt: er dient voldoende en goed onderwijspersoneel te zijn. In het derde kwartaal van 2007 waren er openstaande vacatures voor 650 fte’s directiepersoneel, leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel. In hoeverre dit van invloed is geweest, is moeilijk te zeggen. Kengetallen over de onderwijsarbeidsmarkt zijn in beleidsartikel 9 (Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid) opgenomen.

Daarnaast zouden ook demografische ontwikkelingen, zoals veranderingen in de samenstelling van de leerlingpopulatie en het lerarenbestand, van invloed kunnen zijn, maar ook dat is lastig te onderbouwen. Veranderingen in de samenstelling van de leerlingpopulatie worden gemeten in de referentieraming (http://www.minocw.nl/documenten/referentieraming_2007_onderwijsdeelname.pdf). Ten opzichte van de vorige teldatum steeg het aantal leerlingen in het totale primair onderwijs met ongeveer 0,3%. De grootste stijging deed zich voor in het (voortgezet) speciaal onderwijs (8%). In 2007 is het aantal leerlingen met een rugzak (leerlinggebonden financiering) wederom sterk toegenomen.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen7 275 9727 514 1437 922 74312 891 1398 789 2368 237 430551 806
Waarvan garantieverplichtingen30 000      
Totale uitgaven7 245 2337 574 3417 881 5888 314 9908 599 8498 238 646361 203
        
Programma-uitgaven7 245 2337 568 3347 875 8708 309 2358 593 2498 232 998360 251
        
Stelselonderhoud5 642 4595 860 6437 488 4567 891 8918 115 5657 740 056375 509
• Personele bekostiging4 679 0094 846 9736 413 2286 686 2796 921 3856 610 527310 858
• Materiële bekostiging832 366858 359966 3971 041 2961 068 8751 032 38136 494
• Onderwijspersoneelsbeleid78 69886 78523 03326 6008 17624 259– 16 083
• Flankerend beleid invoering lumpsumfinanciering35 79253 32959 762111 37990 08747 35042 737
• Invoering onderwijsnummer007 6725 8384 4094 35851
• Versterken positie ouders002 4172 6252 7633 244– 481
• Overig16 59415 19715 94617 87419 87017 9371 933
        
Kwaliteiten innovatie68 10775 14376 61880 41755 55387 145– 31 592
• Innovatiein het primair onderwijs01 9559183 9401 5971 880– 283
• Vergroten kwaliteitszorg0666675505411500– 89
• Verbreding techniek in het basisonderwijs001502301 2457 260– 6 015
• Cultuur en school07505 8127 60515 7007 3508 350
• Schoolbegeleiding59 38364 38565 47366 73635 78769 805– 34 018
• Actief burgerschap en integratie000450260350– 90
• Overig8 7247 3873 5909515530553
        
School en omgeving1 534 6671 586 952268 161297 953373 284364 2689 016
• Wsns: onderwijs aan leerlingen met een specifieke zorgbehoefte (alleen specifieke projecten)320 919332 0137 3255 0595 0935 847– 754
• Lgf: onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis (alleen specifieke projecten)595 700637 36727 39629 18555 41943 56611 853
• Onderwijsachterstandenbeleid(alleen middelen voor gemeenten en specifieke projecten)597 221597 338205 481170 480216 493211 8114 682
• Eerste opvang aan leerplichtige asielzoekers2 7082 4942 1821 0736131 164– 551
• Veiligheid op school008 75815 90621 26221 450– 188
• Brede scholen en dagarrangementen30930939546 98632 14133 200– 1 059
• Tussenschoolse opvang4 9544 8858 1193 2983 5698 712– 5 143
• Faciliteiten zieke leerlingen4 9905 2976 0856 1266 2246 13094
• Buitenschoolse opvang00017 95432 12132 000121
• Overig7 8667 2492 4201 886349388– 39
        
Programmakosten overig045 59642 63538 97448 84735 30413 543
• Uitvoeringsorganisatie IBG09 75411 49710 93618 61615 7442 872
• Uitvoeringsorganisatie CFI035 84231 13828 03830 23119 56010 671
        
Voorcalculatorische uitdelingen000006 225– 6 225
        
Apparaatsuitgaven06 0075 7185 7546 6005 648952
Ontvangsten28 41788 99843 151115 932101 84551 90649 939

NB 1 De reguliere financiering aan scholen voor «Weer Samen Naar School», «Leerlinggebonden financiering» en «Onderwijsachterstandenbeleid» zijn per 1 augustus 2006 onderdeel geworden van de lumpsum en daarom opgenomen in «Personele bekostiging» en «Materiële bekostiging». Voor de vergelijkbaarheid is dit, net als in de begroting 2007, teruggerekend tot en met het jaar 2005. Voor de jaren daarvoor is dat niet mogelijk.

NB 2 Verschillen in de optelling worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.

Toelichting

De realisatie van de uitgaven in het primair onderwijs ligt ca € 360 miljoen hoger dan geraamd in de begroting 2007. De realisatie van de ontvangsten is ca € 50 miljoen hoger dan geraamd. Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht.

• Personele en materiële bekostiging: Het verschil wordt onder andere verklaard door het verwerken van de loonbijstelling 2007 (€ 214 miljoen) en de prijsbijstelling (€ 16 miljoen). Verder zijn de budgetten flink verhoogd voor de grotere groei aan zorgleerlingen dan verwacht (€ 84 miljoen). Verder is een deel van de middelen voor de schoolbegeleidingsdiensten overgeheveld naar de lumpsum (€ 33 miljoen).

• Onderwijspersoneelsbeleid: Met ingang van 1 januari 2007 is de werkgeversbijdrage kinderopvang verplicht. Het centrale budget voor kinderopvang is verwerkt in de lumpsum. In deze tabel verschuiven deze middelen dan ook naar het onderdeel «personele bekostiging». Hiermee wordt het verschil grotendeels verklaard.

• Flankerend beleid invoering lumpsumfinanciering: Het betaalritme van de regeling Bestuur en Management is aangepast aan die van de lumpsum. Hierdoor is ca € 44 miljoen overgeheveld van 2008 naar 2007.

• Verbreding techniek in het basisonderwijs: Door vertraging in de subsidieverlening zijn lang niet alle FES-middelen voor Bèta en Techniek in 2007 ingezet. Deze FES-middelen worden overgeheveld naar 2008.

• Cultuur en school: De regeling Versterking cultuureducatie in het primair onderwijs is aangepast, zodat meer scholen hiervan gebruik konden maken. In verband hiermee zijn de uitgaven met ruim € 8 miljoen verhoogd.

• Schoolbegeleiding: Met ingang van 1 augustus 2006 is er een vraaggestuurde financiering van schoolbegeleidingsdiensten en worden de middelen stapsgewijs opgenomen in de lumpsumvergoeding aan scholen. In deze tabel verschuiven de middelen dan naar het onderdeel «personele bekostiging».

• LGF, onderwijs aan leerlingen met een handicap of gedragsstoornis: Het verschil tussen raming en realisatie wordt verklaard door een toename van het aantal leerlingen met een rugzak in het voortgezet onderwijs. Naast specifieke projecten voor LGF staat de algemene vergoeding voor het voortgezet onderwijs onder dit instrument. De vergoeding voor het primair onderwijs is opgenomen in de instrumenten personele bekostiging» en «materiële bekostiging».

• Tussenschoolse opvang: Vanwege de grote vraag naar scholingsbudgetten voor tussenschoolse opvang, is er eind 2007 € 1 miljoen extra uitgetrokken. De rest van het verschil wordt verklaard door een verschuiving naar de instrumenten «personele bekostiging» en «materiële bekostiging», omdat deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum.

• Uitvoeringsorganisatie IBG: Het gaat hier om een samenstelling van kleine overschrijdingen op onder andere het budget voor het onderwijsnummer en de apparaatskosten voor het participatiefonds. Naast de uitvoeringsuitgaven voor de IBG, staan ook deze budgetten onder dit instrument.

• Uitvoeringsorganisatie CFI: Er is ca € 5 miljoen meer uitgegeven aan uitvoeringskosten van projecten, zoals dagarrangementen en combinatiefuncties en het onderwijsnummer. Verder gaat het om loon- en prijsbijstelling en verrekeningen.

• Ontvangsten: Het verschil wordt grotendeels verklaard door een terugbetaling door het Participatiefonds (€ 32 miljoen) vanwege verminderde instroom in de werkloosheid. Voor dit bedrag zijn de reserves afgeroomd ter dekking van de kosten van scholen voor de organisatie van buitenschoolse opvang. Verder zijn voor € 19,5 miljoen middelen voor gemeentelijke projecten teruggevorderd, vooral door het aflopen van de projectsubsidies Gemeentelijke Onderwijsachterstanden 2002–2006. Een kleiner deel wordt verklaard door de onderuitputting van FES-middelen, waaronder de eerder genoemde middelen voor Bèta en Techniek. Bij FES-middelen worden de ontvangsten gebruikt om de uitgaven te financieren.

1.3 Operationele doelstellingen

1.3.1 Stelselonderhoud: toerusten van scholen

Doelbereiking

Om scholen in staat te stellen te voldoen aan de toegankelijkheids- en kwaliteitseisen heeft de overheid de wettelijke verantwoordelijkheid de door haar bekostigde scholen deugdelijk toe te rusten.

Jaarverslag Primair Onderwijs met succes ingevoerd

Voor de schoolbesturen en de administratiekantoren was 2007 in financieel opzicht een bijzonder jaar. Tot 1 augustus 2006 konden de salariskosten worden gedeclareerd, na die datum is lumpsumbekostiging ingevoerd. Deze verandering bracht ook een nieuwe manier van verantwoording met zich mee. In 2007 hebben de schoolbesturen dus voor het eerst een jaarverslag met een balans en winst- verliesrekening moeten indienen bij CFI. Dat was een hele klus, ook al omdat over de eerste zeven maanden van 2006 nog op de oude manier een declaratie moest worden ingeleverd (de AVR). De meeste besturen hebben hun jaarverslagen in 2007 op tijd, of bijna op tijd, ingeleverd. Een compliment aan de schoolbesturen en de administratiekantoren is hiervoor op zijn plaats!

In 2007 hebben de besturen in het primair onderwijs voor het eerst een jaarverslag met een jaarrekening opgestuurd aan CFI. Daardoor is er voor het eerst inzicht in de vermogenspositie van de schoolbesturen en in het totale vermogen in de PO sector. Het eerste beeld is dat het totale eigen vermogen in de PO-sector € 2,4 miljard bedraagt. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is van onderwaardering van de vaste (im)materiële activa. Dat zou het beeld substantieel wijzigen. De precieze omvang zal in 2008 worden onderzocht.

Bij een aantal instellingen in het islamitisch onderwijs hebben zich ernstige problemen voorgedaan. Twee islamitische basisscholen in Amsterdam hebben als gevolg van een combinatie van financiële, bestuurlijke en onderwijskwalitatieve problemen helaas hun deuren moeten sluiten. De kinderen van deze school zijn bij de aanvang van het nieuwe schooljaar naar een andere school gegaan. Om een goede opvang van de kinderen te waarborgen, zijn voorwaarden gesteld aan de school die deze kinderen heeft opgevangen. Bij een andere instelling hebben ernstige onregelmatigheden in de bekostiging ertoe geleid dat bij de rechtbank het ontslag van de bestuurders is gevraagd (en begin 2008 toegekend). Het is de eerste keer dat het ministerie deze stap heeft moeten zetten. Bij twee andere instellingen zijn onregelmatigheden in de bekostiging vastgesteld en zal de bekostiging worden teruggevorderd. Vanwege de opeenvolging van vergelijkbare problemen is er een thema-onderzoek gestart. Zie hiervoor ook de beleidsterugblik.

In 2007 zijn de kwaliteit van het binnenmilieu in scholen en de effecten daarvan onderzocht door LBP, TNO, TU Delft en de GGD. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van het binnenmilieu te wensen overlaat en de prestaties van leerlingen en het ziekteverzuim van leerlingen en leraren negatief beïnvloedt. In februari 2008 heeft de Tweede Kamer hierover een kabinetsreactie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 152) ontvangen met maatregelen: voorlichting, financiële stimulering, betere controle en handhaving en het verbeteren van de ventilatie in bestaande gebouwen.

Instrumenten

Tabel 1.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Personele bekostiging: Schoolbesturen ontvangen op basis van leerlingaantallen en leerlingkenmerken een lumpsumbekostiging van de rijksoverheid om onderwijspersoneel aan te kunnen stellen.Ja
2. Personele bekostiging: Schoolbesturen ontvangen een lumpsumbekostigingvoor personeels- en arbeidsmarktbeleid om hun personeelsbeleid toe te spitsen op de specifieke omstandigheden van de school. Ja
3. Materiële bekostiging: Het rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumvergoeding voor de materiële instandhouding van scholen, die gebaseerd is op programma’s van eisen.Ja
4. Onderwijspersoneelsbeleid: Zie artikel 9, Arbeidsmarkt- en PersoneelsbeleidJa
5. Flankerend beleid invoering lumpsumfinanciering: Voortzetting van het «flankerend beleid invoering lumpsumbekostiging» gedurende het schooljaar 2006–2007.Ja
6. Invoering onderwijsnummer: Een onderwijsnummer wordt ingevoerd om bij te dragen aan een betere controle op de rechtmatigheid van de bekostiging, een beter inzicht in het functioneren van het onderwijsbestel en onderwijsbeleid aan de hand van goede beleidsinformatie en aan het verlagen van de administratieve lasten voor de scholen.Ja
7. Versterken positie ouders: In 2007 is één informatie- en servicefunctie voor alle ouders in het primair en voortgezet onderwijs beschikbaar gekomen.Ja

Toelichting

1 t/m 3. In 2007 hebben alle bekostigde schoolbesturen op basis van leerlingaantallen en leerlingkenmerken een lumpsum-bekostiging ontvangen voor de personele kosten, voor de kosten van personeels- en arbeidsmarktbeleid en voor de materiële instandhouding. De bekostiging voor de materiële instandhouding is gebaseerd op programma’s van eisen die in 2006 geëvalueerd zijn en per 1 januari 2007 voor 5 jaar zijn vastgesteld.

5. Mede dankzij de voortzetting van het flankerend beleid waren de besturen voldoende voorbereid op het nieuwe bekostigingsstelsel. Door zorgvuldige voorbereiding en een vierjarige overgangsregeling is er in 2007 geen ondersteuning vanuit het vangnet nodig geweest.

6. In 2007 is conform planning doorgewerkt aan de invoering van het onderwijsnummer, ofwel burgerservicenummer, in het primair onderwijs. De scholen hebben deze nummers verzameld bij de ouders. Ook is gestart met het verbeteren van de kwaliteit van de overige leerlinggegevens die in 2009 verplicht aangeleverd moeten gaan worden aan de IB-groep. Halverwege 2007 is een pilot gestart met bijna 100 scholen. In oktober is de Regeling structurele gegevenslevering WPO/WEC gepubliceerd in de Staatscourant (staatscourant 2007, nr. 187, p. 23). Om het proces te monitoren, is in het najaar een nulmeting gedaan door Regioplan. Hieruit blijkt dat er voldoende kennis is over wat de school moet doen om het onderwijsnummer succesvol in te voeren, maar dat er nog onvoldoende kennis is over de situatie na de invoering van het persoongebonden nummer. Inmiddels is gestart met voorlichting hierover.

7. De afspraken uit de Intentieverklaring school-ouderbetrokkenheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, Bijlage bij kamerstuk 30 183, nr. 2) zijn uitgevoerd. Er zijn concrete methodieken, materialen en handreikingen opgeleverd, waarmee de scholen aan de slag kunnen. Met ingang van 2007 kunnen ouders terecht bij het ouderinformatiepunt 5010 voor informatie, ondersteuning en advies. OCW heeft haar bijdrage geleverd aan het uitvoeren van de afspraken. De sectororganisaties, zowel de vertegenwoordigers van scholen als ouders, willen ouderbetrokkenheid stevig verankeren (Manifest d.d. 04-07-2007) en zullen scholen daartoe aansporen en verder op weg helpen.

Naast de instrumenten uit bovenstaande tabel zijn de volgende resultaten vermeldenswaardig:

In het kader van de servicegerichte uitvoering is in het primair onderwijs de verzamelbeschikking ingevoerd. Hiermee biedt CFI de schoolbesturen alle beschikkingen aan in één overzicht. CFI is geleidelijk overgestapt op de nieuwe systemen en processen. Inmiddels is de bekostiging van het primair onderwijs volledig gebaseerd op de nieuwe technologie. Voor de besturen en scholen in het primair onderwijs is een informatieportaal ingericht.

Meetbare gegevens

Tabel 1.4 Meetbare gegevens
Indicator    RealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
1. Rapportcijfer ouders over de school van hun kindBron: Onderwijsmeter7,67,67,77,67,87,7

Toelichting

1. Aan ouders is gevraagd naar hun oordeel over de kwaliteit van de school van hun kind. In 2007 is het rapportcijfer 7,8 en daarmee hoger dan de streefwaarde. Het is de ambitie om dit cijfer minimaal te behouden. Daarbij zal het toekomstige realisatiecijfer overigens niet alleen beïnvloed worden door het departementale beleid, waaronder specifiek het beleid met betrekking tot de ouderbetrokkenheid, maar ook door factoren waar het departement minder direct invloed op heeft: het gaat hier immers om de «subjectieve» beleving door ouders.

Overzicht deelnamegegevens en uitgaven per leerling

Tabel 1.5: Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
 RealisatieRaming
 200320042005200620072007
Leerlingen basisonderwijs      
– geen gewicht1 164,61 182,71 199,81 233,21 272,41 218,2
– 0.25183,3170,6158,5116,674,8147,0
– 0.336,568,5
– 0.41,11,01,11,00,71,1
– 0.73,02,92,92,11,42,9
– 0.9195,4191,3186,8137,289,8185,6
– 1.221,844,5
Subtotaal1 547,71 548,51 549,11 548,41 552,11 554,8
Leerlingen trekkende bevolking0,30,50,50,50,50,3
Totaal1 547,71 549,01 549,61 548,91 552,61 555,1
Leerlingen in het sbao51,450,148,346,344,945,7
– waarvan anderstalige leerlingen9,39,49,38,78,58,9
Leerlingen in het (v)so54,957,160,163,366,060,1
– waarvan anderstalige leerlingen10,610,811,311,111,710,9
Ambulant begeleide leerlingen12,514,220,518,221,226,5
Aantal leerlingen in eerste opvang leerplichtige asielzoekers1,91,51,20,90,90,9

Bron: Cfi-tellingen en referentieraming, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie voor 2007 is op basis van een voorlopige telling.

NB Met ingang van 1 oktober 2006 wordt de nieuwe gewichtenregeling gefaseerd ingevoerd. Dat betekent dat op teldatum 1-10-2006 alle 4- en 5-jarige leerlingen in het basisonderwijs volgens de nieuwe regeling geteld zijn, op teldatum 1-10-2007 alle 4- t/m 7-jarige leerlingen, op teldatum 1-10-2008 alle 4- tot 9-jarige leerlingen en op teldatum 1-10-2009 alle leerlingen. De geraamde aantallen voor 2007 zijn bij de begroting 2007 vastgesteld. Toen waren er nog geen realisatiecijfers volgens de nieuwe gewichtenregeling beschikbaar. De gefaseerde invoering verklaart voor een groot deel de verschillen tussen realisatie 2006 en realisatie 2007.

Tabel 1.6: (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. IBG, CFI en apparaatskosten (x € 1 000)
 RealisatieRaming
 200320042005200620072007
WPO: basisonderwijs en speciaal basisonderwijs4,04,14,34,44,54,4
WEC(voortgezet) speciaal onderwijs14,215,016,117,418,419,0
Primair onderwijs4,44,54,74,95,14,9

Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren

Tabel 1.7: Aantal scholen in het primair onderwijs
 RealisatieRaming
 200320042005200620072007
Scholen voor basisonderwijs6 9946 9736 9536 9296 8986 954
Scholen voor speciaal basisonderwijs348328326320316326
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs324324323323323323
Totaal primair onderwijs7 6667 6257 6027 5727 5377 603

Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie voor 2007 is op basis van een voorlopige telling.

1.3.2 Kwaliteit en innovatie: zorgen voor waarborging van de kwaliteit van het onderwijs

Doelbereiking

Het primair onderwijs moet kwalitatief goed zijn, zodat het de leerling voorbereidt op de Nederlandse samenleving en het de leerling mogelijk maakt naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar talenten.

Beter lezen door het LISBO-project

Kimberley ging in één jaar tijd van niets naar AVI-7. Cengizkhan leest AVI-3, terwijl het aan het begin van het jaar nog de vraag was of hij eigenlijk niet naar het speciaal onderwijs zou moeten. En Niek, die nog maar zes weken op De Leye is na een frustrerende ervaring elders, pakt nog snel even de woordkaartjes als de juf zegt dat het pauze is: «Bijl, ziek, hart, nauw, poes ...». De kinderen in groep 3 van de school voor speciaal basisonderwijs in Breda vinden het heel gewoon dat ze bijna allemaal binnen een jaar hebben leren lezen.

De Leye heeft meegedaan aan LISBO (Lees Impuls Speciaal Basis Onderwijs), dat erop gericht was het technisch leesonderwijs te verbeteren. Gemiddeld genomen gingen leerlingen uit het LISBO-project in één jaar tijd bijna tweeëneenhalf AVI-instructieniveau vooruit. Deze resultaten zijn aanleiding om in het kader van de verbetering van de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs het project uit te breiden naar het speciaal en regulier onderwijs.

De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en rapporteert hierover in het Onderwijsverslag. De Inspectie besteedt in het «Onderwijsverslag 2006–2007» extra aandacht aan de opbrengsten van scholen op het gebied van de basisvaardigheden taal en rekenen. De inspectie concludeert dat bij een groeiend aantal leerlingen deze basisvaardigheden ontoereikend zijn om goed in de samenleving te kunnen functioneren. Scholen en leraren verschillen in de mate waarin aandacht wordt besteed aan leerlingen met achterstanden in taal en rekenen. Dit geldt niet alleen voor zeer zwakke scholen (1,4% van de scholen is zeer zwak): op circa 10% van de basisscholen is de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende gewaarborgd. Het Onderwijsverslag beschrijft belangrijke aanknopingspunten voor scholen om het onderwijs op dit gebied te verbeteren, zoals «data driven teaching». De focus van de Kwaliteitsagenda primair onderwijs sluit hier goed bij aan.

Ook de Onderwijsraad signaleert onderbenutting van talent bij leerlingen in het primair onderwijs. In 2007 is gestart met de ontwikkeling van referentieniveaus voor taal en rekenen door de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. De referentieniveaus leggen vast welke basiskennis en -vaardigheden voor taal en rekenen leerlingen aan het eind van het basisonderwijs moeten hebben. Dit biedt leraren meer houvast voor het bepalen en volgen van de ontwikkeling van leerlingen. De expertgroep publiceert begin 2008 het advies over de inhoud en implementatie van deze referentieniveaus.

Instrumenten

Tabel 1.8 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Innovatie in het primair onderwijs: Het raamplan Innovatie, dat scholen de mogelijkheden biedt om van elkaar te leren en diepteprojecten uit te voeren, wordt uitgevoerd.Ja
2. Vergroten kwaliteitszorg: Scholen worden gestimuleerd de kwaliteit van het onderwijs systematisch te bewaken en te verbeteren.Ja
3. Verbreding techniek in het basisonderwijs: Het programma levert een bijdrage aan het doel om meer kinderen te laten kiezen voor bèta en techniek.Ja
4. Cultuur en school: Het programma levert een bijdrage aan de culturele vorming van kinderen.Ja
5. Schoolbegeleiding: Per 1 augustus 2006 is de vraaggestuurde financiering van schoolbegeleiding ingevoerd. Vanaf die datum ontvangen de scholen het rijksbudget voor schoolbegeleiding en kunnen dan zelf beslissen of en bij wie zij schoolbegeleiding willen inkopen. Tot 1 januari 2008 is er sprake van een overgangssituatie; tot die datum ontvangen de schoolbegeleidingsdiensten nog 50% van het rijksbudget voor schoolbegeleiding.Ja
6. Actief burgerschap en integratie: In 2007 is het ontwikkel- en onderzoeksproject «Burgerschapsvorming in de basisschool» verder ontwikkeld en uitgevoerd.Ja

Toelichting

1. 685 samenwerkende scholen en schoolbesturen ontvingen subsidie voor «Leren van elkaar» en «Leren met experts» (diepteprojecten). De diepteprojecten zijn nog maar kort geleden begonnen. Evaluaties van deze projecten verschijnen in 2008. In de projecten «Leren van elkaar» werken de meeste scholen aan innovaties op het gebied van het curriculum (vooral taal- en leesonderwijs en ict), professionalisering, pedagogische en didactisch handelen van de leerkrachten, samenwerken met andere scholen of instellingen, klassenorganisatie (vooral zelfstandig werken) en kwaliteitsbeleid of -zorg. De voorgenomen innovaties, het leren van elkaar en de verspreiding van kennis zijn doorgaans nog niet volledig gerealiseerd.

2. Zie ook de Kwaliteitsagenda primair onderwijs. Kwaliteitszorg door de leraar is hierin een belangrijk thema.

3. In 2007 kregen 600 scholen subsidie voor techniek in het onderwijs. Daarnaast startte in 2007 het project «VTB-Pro». Dit project loopt tot en met 2010 en heeft onder andere als doel om 5000 leerkrachten in het basisonderwijs bij te scholen op wetenschap en techniek. (Zie ook artikel 6.3.3 Hoger Onderwijs).

4. De regeling Versterking Cultuureducatie Primair Onderwijs is in 2007 verlengd.

6. De Alliantie Scholenpanels Burgerschap is opgezet om de visieontwikkeling op scholen rond burgerschap en integratie meer evidence-based te maken.

Naast de instrumenten uit bovenstaande tabel zijn de volgende resultaten vermeldenswaardig:

In november 2007 is de Kwaliteitsagenda primair onderwijs «Scholen voor morgen» aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze agenda is in samenwerking met het onderwijsveld tot stand gekomen. Over de inhoud en implementatie van de kwaliteitsagenda zijn gesprekken gevoerd met leraren, schoolleiders, besturen en (wetenschappelijke) experts. De focus in de Kwaliteitsagenda primair onderwijs ligt bij het verbeteren van de taal- en rekenprestaties van alle leerlingen. Het leren van de basisvaardigheden taal en rekenen zijn bepalend voor verder schoolsucces en deelname aan de samenleving. Dit vergt een cultuuromslag in het onderwijs. Leraren moeten doelgerichter werken aan het verbeteren van de leeropbrengsten. Onder meer door de onderwijstijd efficiënter te gebruiken en de ontwikkeling van individuele leerlingen beter te volgen. In Nederland zijn al op een aantal scholen goede voorbeelden te vinden. Andere scholen kunnen leren van deze succesvolle onderwijspraktijken. De implementatie van«Scholen voor morgen» wordt per regio of school verder uitgewerkt, omdat de aanpak uiteindelijk moet aansluiten bij de specifieke situatie van iedere school. Om de opbrengsten van de Kwaliteitsagenda te volgen, is een «monitor Kwaliteitsagenda PO» opgezet.

Meetbare gegevens

Tabel 1.9 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
Innovatiein het primair onderwijs: percentage scholen dat een projectsubsidie ontvangt voor «scholen leren van elkaar».Bron: PO Platform Kwaliteit en Innovatie 0% 5%9%10%
Vergroten kwaliteitszorg: percentage scholen dat het systeem van kwaliteitszorg goed op orde heeft naar de kwaliteitsnormen, die de Inspectie van het Onderwijs hanteert. Bron: Inspectie van het Onderwijs, onder jaar t staat het cijfer van schooljaar t-1/t. 44%56%44%39%45%

Toelichting

1. Eind 2006 is al een aantal scholen gestart met hun breedteprojecten met het thema «Leren van elkaar». In 2007 zijn in totaal 685 scholen en schoolbesturen actief aan de slag met een breedteproject of een diepteproject met het thema «Leren van experts».

2. De Inspectie van het Onderwijs heeft in het Onderwijsverslag 2007 een nieuwe historische reeks gemaakt van de indicator kwaliteitszorg. Bovenstaande reeks sluit dan ook niet meer aan op die in begroting 2007. Ook het streefcijfers voor 2007 is aangepast. Bovenstaande reeks was al wel opgenomen in begroting 2008. De streefwaarde voor kwaliteitszorg is niet bereikt. Van jaar tot jaar schommelen de percentages. De schommelingen hangen samen met specifieke aandacht voor kwaliteitszorg in het voorafgaande jaar (de introductie van het schoolplan en de schoolgids, de speciale aandacht voor kwaliteitszorg in vakbladen voor schoolleiders). Vanuit de Kwaliteitsagenda besteedt OCW de komende jaren veel aandacht aan kwaliteitszorg en een beter gebruik van toetsgegevens uit het leerlingvolgsysteem. De verwachting is daarom dat het percentage scholen met een goede kwaliteitszorg zal stijgen.

1.3.3 School en omgeving: ondersteunen van leerlingen die extra zorg nodig hebben, het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden en het stimuleren van sluitende dagarrangementen.

Doelbereiking

Voor leerlingen die zonder extra zorg niet goed in staat zijn onderwijs te volgen, is het noodzakelijk dat zij passend onderwijs kunnen volgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om leerlingen met leermoeilijkheden, grote leerachterstanden of lichamelijke handicaps die een belemmering kunnen zijn bij het volgen van regulier onderwijs. De school is een centrale schakel in een keten van voorzieningen voor álle leerlingen van 0 tot 12 jaar. Door meer samenhang te bewerkstelligen worden de ontwikkelingskansen vergroot.

Integratie op een zwarte school

De Dr.J.Woltjerschool is een school in het Rotterdamse Delfshaven met kinderen van allerlei nationaliteiten. De school is 4 jaar geleden gestart met het project vriendschapscholen. Dit project is bedoeld om ontmoetingen van allochtone en autochtone leerlingen mogelijk te maken op scholen waar het mengen van deze groepen, gezien de samenstelling van de wijkpopulatie, geen optie is.

De Dr.J.Woltjerschool onderhoudt contact met basisschool De Acker uit Bergschenhoek. De Acker is een witte dorpsschool, 10 km buiten Rotterdam. De scholen hebben al verschillende ontmoetingsdagen georganiseerd. Voorbeelden van activiteiten die de scholen al samen hebben gedaan zijn: spellen met gemengde groepen van beide scholen, een rondleiding door de school, samen eten, lezen, zingen, gymmen, gezamenlijk een toneelstukje opvoeren, een open podium etc. Reactie van de scholen op de ontmoetingsdagen van 2007: «Als we terugkijken op deze ontmoetingsdagen en zien hoe deze kinderen en ouders vriendschappen hebben gesloten, waarbij het er niet toe doe wie je bent of hoe je eruit ziet, dan zijn deze kinderen en ouders echt super. Een voorbeeld voor velen.»

Uit onderzoek van de inspectie blijkt dat het onderwijs aan leerlingen die extra aandacht nodig hebben, vanwege een stoornis of handicap vaak onvoldoende is. Vorig jaar stelde de inspectie vast dat bijna de helft van de scholen voor speciaal basisonderwijs onvoldoende scoorde en in een vorm van intensief toezicht is geplaatst. Bij instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs ging het om meer dan 60%. De inspectie komt in de loop van 2008 met een uitvoerig rapport over deze scholen, maar stelt al vast dat ongeveer 30% van de scholen voor speciaal basisonderwijs inmiddels voor alle leerlingen een ontwikkelingsperspectief heeft opgesteld en bijhoudt. Van ruim 50% van de instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs is de kwaliteit nog zorgelijk. Al met al is dit aanleiding voor «Passend onderwijs». In de uitwerking van Passend onderwijs staat de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen centraal. In 2008 wordt verder uitwerking gegeven aan Passend onderwijs.

De onderwijsachterstanden van allochtone leerlingen in rekenen is aan het einde van het basisonderwijs sinds 1988 gehalveerd. Toch is de taalachterstand van deze leerlingen nog altijd aanzienlijk (Bron: Jaarrapport Integratie 2007, SCP).

In 2007 is onderzocht (ITS, Aanpassing gewichtenregeling op basis van cumulatiegebieden, L. Mulder en H. Vierke, september 2007) hoe de gewichtenregeling aangepast kan worden, zodat deze beter tegemoet zou komen aan de achterstanden op het platteland en in de grote steden. De gevolgen zijn in beeld gebracht en er is overleg gevoerd met de VNG en de onderwijsorganisaties. In het coalitieakkoord was aangegeven dat de drempel naar 3% verlaagd zou worden. De middelen voor onderwijsachterstandenbeleid bleken het meest effectief ingezet te kunnen worden met een drempelverlaging van 6% en de toevoeging van het criterium «impulsgebied». Begin 2008 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Instrumenten

Tabel 1.10 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Weer samen naar school: In de Wet op het primair onderwijs is geregeld dat reguliere basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs in samenwerkingsverbanden samenwerken om leerlingen een continuüm aan zorg te bieden.Ja
2. Leerlinggebonden financiering: In de Wet op de expertisecentra is geregeld dat ouders ervoor kunnen kiezen hun geïndiceerde kind bij het speciaal onderwijs in te schrijven of bij het regulier onderwijs met een leerlinggebonden budget.Ja
3. Onderwijsachterstandenbeleid: De middelen voor de 31 grote steden worden verdeeld via de «Brede Doeluitkering Sociaal Integratie Veiligheid».Ja
4. Onderwijsachterstandenbeleid: In het schooljaar 2006/2007 is een begin gemaakt met het geleidelijk invoeren van de nieuwe gewichtenregeling.Ja
5. Onderwijsachterstandenbeleid: Uit het FES wordt in totaal € 45 miljoen extra beschikbaar gesteld voor VVE. Deze middelen zijn ingezet om het uitgroeiproces te versnellen. Gemeenten kunnen dan sneller het volledige budget inzetten op de voorschool en hierdoor voor de vroegschoolse programma’s al eerder een doelgroepbereik van 70% halen.Ja
6. Eerste opvang aan leerplichtige asielzoekers: Met ingang van 1 augustus 2007 zijn de beschikbare middelen rechtstreeks aan de scholen toegekend.Ja
7. Veiligheid op school: Subsidiëring van het Centrum School en Veiligheid, van extra inzet voor leerlingbegeleiding (schoolmaatschappelijk werk) voor de opvang van risicoleerlingen/bekostiging en van 1000 zmok-plaatsen.Ja
8. Brede scholen en dagarrangementen: Voorlichting en communicatie, onder andere in de vorm van een website (www.bredeschool.nl ), landelijke en regionale conferenties, onderzoek naar knelpunten en succesfactoren van de brede school.Ja
9. Brede scholen: Vanuit het FES is geïnvesteerd in multifunctionele schoolgebouwen zodat aansluiting tussen verschillende voorzieningen mogelijk wordt (voor- en vroegschoolse educatie, basisonderwijs, tussenschoolse opvang, kinderdagverblijven e.d.).Ja
10. Tussenschoolse opvang: Om overblijfmedewerkers te kunnen scholen, kunnen schoolbesturen een subsidie aanvragen bij OCW. Scholen voor speciaal basisonderwijs ontvangen een subsidie om gedurende de middagpauze twee extra onderwijsassistenten in te zetten. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het (laten) organiseren van een overblijfvoorziening.Ja
11. Faciliteiten zieke leerlingen: Schoolbegeleidingsdiensten ontvangen middelen om het onderwijsprogramma voor zieke leerlingen te faciliteren.Ja
12. Buitenschoolse opvang: Voor de invoering van de motie Van Aartsen/Bos is in 2007 € 32 miljoen beschikbaar gesteld aan de basisscholen. Hiermee kan op iedere basisschool een onderwijsondersteunend medewerker een jaar lang circa 5 uur per week coördinatiewerkzaamheden uitvoerenJa

Toelichting

3. en 5. Uit het FES is € 45 miljoen beschikbaar gesteld voor VVE voor de schooljaren 2007–2008 en 2008–2009 om gemeenten eerder het bereik van 70% doelgroepleerlingen te laten halen. Met de VNG is een bestuursakkoord gesloten waaruit blijkt dat gemeenten zich willen inzetten om in 2011 alle doelgroepkinderen te bereiken. De middelen voor de G31 zijn via de Brede Doeluitkering beschikbaar gesteld. De overige (kleine) gemeenten konden aanspraak maken op een specifieke uitkering. Met de G31-gemeenten zijn dit jaar prestatieafspraken gemaakt over het aantal leerlingen dat aan een schakelklas deelneemt en het aantal doelgroepleerlingen dat met VVE wordt bereikt: 70% in 2009. Deze afspraken zijn opgenomen in de Meerjarige Ontwikkelingsplannen. Als deze doelen op 31 december 2009 niet zijn gerealiseerd, kunnen de gemeenten hierop worden afgerekend. Ook met de andere gemeenten worden afspraken voorbereid over het doelgroepbereik. Met de G4 om alle doelgroepkinderen te bereiken in 2011 en in de krachtwijken in 2010. Met Zuid-Limburg en Oost-Groningen om alle doelgroepkinderen te bereiken in 2010.

4. Aan het eind van 2007 is bekend gemaakt dat de drempel in de gewichtenregeling voor het schooljaar 2008–2009 verlaagd wordt naar 6%. Scholen krijgen in dat schooljaar verder een compensatie in verband met de herverdeeleffecten van de invoering van de gewichtenregeling zoals die met ingang van 1 augustus 2006 in werking is getreden. Er is onderzoek verricht naar de effecten van verdere drempelverlaging en de invoering van probleemcumulatiegebieden en impulsgebieden. Over de resultaten van het onderzoek en de verdere wijziging van de gewichtenregeling is de Tweede Kamer begin 2008 geïnformeerd.

6. Op grond van de Regeling bekostiging personeel PO 2007–2008 konden scholen waar meer dan 4 asielzoekersleerlingen/vreemdelingen staan ingeschreven die korter dan een jaar in Nederland zijn, aanspraak maken op extra middelen voor de eerste opvang van deze leerlingen.

8. In december 2007 zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt tussen OCW, VWS, VNG, NOC*NSF, de onderwijsorganisaties en de Cultuurformatie over de realisatie van 2500 combinatiefuncties. Bij combinatiefuncties gaat het om mensen die werken in of ten bate van verschillende sectoren, terwijl ze in dienst zijn van één werkgever. Deze functies dragen onder meer bij aan het uitbreiden van het aantal brede scholen met sport- en cultuuraanbod. Het is de bedoeling dat de 2500 functies in 2012 gerealiseerd zijn.

10. Eind 2007 is € 1 miljoen extra beschikbaar gekomen vanwege de grote vraag naar scholingsbudgetten voor tussenschoolse opvang. Hiervoor zijn 1553 korte cursussen en 108 lange opleidingen extra toegekend. In totaal zijn 6637 overblijfmedewerkers geschoold.

12. Per 1 augustus 2007 hebben bijna alle scholen (97%) aansluiting met de buitenschoolse opvang kunnen bieden voor ouders die dit wensen. De vraag naar buitenschoolse opvang is in 2007 mede door de invoering van de motie Van Aartsen/Bos met ruim 30% toegenomen. Ondanks een forse capaciteitsuitbreiding van ca 20% konden niet alle leerlingen geplaatst worden. Op artikel 24 Kinderopvang staat welke maatregelen zijn getroffen om de wachtlijsten terug te dringen.

Naast de instrumenten uit bovenstaande tabel zijn de volgende resultaten vermeldenswaardig:

Voor het tegengaan van segregatie is in 2007 onderzoek verricht naar de effecten van aanmeldmomenten. De resultaten van het onderzoek zijn meegenomen in een brief die begin 2008 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Meetbare gegevens

Tabel 1.11 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
1. Weer samen naar school: de school voert de zorg planmatig uitBron: Inspectie van het Onderwijs, onderwijsverslag 80%76%69%66%80%
2. Weer samen naar school: de leraren stemmen de instructie en verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingenBron: Inspectie van het Onderwijs, onderwijsverslag 50%47%53%58%50%
3. Weer samen naar school: aantal leerlingen op een plaatsingslijst van het speciaal basisonderwijs op 1 oktoberBron: Inspectie van het Onderwijs, onderwijsverslag240725579660
4. Leerlinggebonden financiering: percentage leerlingen met een handicap, dat wordt ingeschreven in het reguliere onderwijsBron: CFI, bewerking OCW   31%35%25%
5. Onderwijsachterstandenbeleid: percentage doelgroepleerlingen onder 2 tot 6-jarigen, dat feitelijk deelneemt aan een vve-programmaBron: Landelijke Monitor voor- en vroegschoolse educatie 2007, Sardes aug. 2007  50%53% (vroegschoolse educatie) 67% Voorschoolse educatie70% in 2010
6. Onderwijsachterstandenbeleid: aantal leerlingen deelgenomen aan schakelklassenBron: Effectmeting schakelklassen   9 000
7. Onderwijsachterstandenbeleid: reductie taalachterstand doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschoolBron: NWO cohortonderzoek  – 21%– 30% in 2008
8. Veiligheid op school: percentage scholen met preventieve maatregelenBron: Quick Scan van Research voor Beleid 2006/2007   92%90%
9. Brede scholen en dagarrangementen: aantal brede scholen (streefwaarde gemeenten)Bron: Jaarbericht Brede scholen in Nederland5005006009691 200 in 2010
10. Tussenschoolse opvang: aantal overblijfmedewerkers dat op jaarbasis scholing ontvangtBron: Aanvragen subsidieregeling scholing overblijfmedewerkers (CFI)7 2007 34210 5107 1676 6375 000
11. Buitenschoolse opvang: percentage scholen dat buitenschoolse opvanglaat organiseren voor ouders die dit wensenBron: Rapport Administratieve Lasten bij de voorbereiding van Buitenschoolse opvang (Sardes oktober 2007)  29%97%100%

Toelichting

1. Het aantal scholen dat de zorg planmatig uitvoert, daalt licht. De normering van de indicatoren is dan ook aangescherpt. Vooral het formuleren van heldere doelen voor leerlingen die extra aandacht nodig hebben, schiet er vaak bij in.

2. Ruim de helft van de scholen stemt de instructie en verwerking af op de verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. Hiermee is de streefwaarde voor 2007 gehaald.

3. De omvang van de indicator «aantal leerlingen op een plaatsingslijst van het speciaal basisonderwijs» wordt jaarlijks per 1 oktober gemeten door de Inspectie van het Onderwijs. Het aantal leerlingen is weer gedaald. De doelstelling is dat er in principe geen kinderen op een plaatsingslijst behoren te staan.

4. Ouders kunnen kiezen of zij hun geïndiceerde kind willen inschrijven in het (voortgezet) speciaal onderwijs of in het regulier onderwijs met een rugzak. Op basis van internationaal onderzoek was de verwachting dat ca 25% van de geïndiceerde leerlingen naar het reguliere onderwijs gaat. In 2007 is 35% van de geïndiceerde leerlingen naar het reguliere onderwijs gegaan: veel ouders hebben gekozen voor regulier onderwijs met een leerlinggebonden budget. Er zijn wel de nodige kanttekeningen bij de streefwaarde. In andere landen wordt bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen lichte problematiek (WSNS) en zwaardere problematiek ((V)SO, LGF). In de 25% kunnen dan ook leerlingen met lichtere problematiek zitten. Verder is de streefwaarde verouderd, omdat in een aantal landen inmiddels alle leerlingen met een handicap in het regulier onderwijs zijn opgenomen.

6. Verwacht werd dat er over de periode 2006–2010 36 000 leerlingen zouden deelnemen aan schakelklassen (gemiddeld 9 000 leerlingen per jaar). Er zijn geen tussentijdse resultaten beschikbaar: gemeenten hoeven die niet op te geven. Wel is de ambitie over het aantal deelnemers inmiddels naar beneden bijgesteld. Dit is uitgelegd in de brief aan de Tweede Kamer van oktober 2007 (30 313, nr. 39). Naar verwachting zullen in het schooljaar 2009–2010 ongeveer 20 000 leerlingen deelnemen aan schakelklassen (gemiddeld 5 000 leerlingen per jaar).

11. Bijna alle scholen laten buitenschoolse opvang organiseren voor ouders die dit wensen. Daar waar dit nog niet is gerealiseerd is veelal sprake van kleine- en/of plattelandsscholen. In 2008 wordt bekeken hoe de realisatie naar 100% kan worden gebracht.

1.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 1.12 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
1.3.1 Stelselonderhoud
 Convenantsponsoring20062007Ex post evaluatiewww.regioplan.nl
 Omvang en oorzaken van bureaucratisering in basisonderwijs20062007Overig onderzoekwww.utwente.nl
 Kwaliteiten vertrouwen. Onderzoek outputsturing20062007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Basisonderwijs en bureaucratie: allocatie van middelen in basisschool20072007Overig onderzoekhttp://www.ecorys.nl/
 Tussen taken en regels: verkenning gepercipieerde werkdruk schoolleiders en leerkrachten20072007Ex post evaluatiehttp://www.ecorys.nl/
 Evaluatie invoering Wet medezeggenschap20072007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Effectieve beleidscontexten voor zeer zwakke scholen20062008Ex post evaluatiehttp://www.its-nijmegen.nl/
1.3.2 Kwaliteit en innovatie
 Relatie interne en externe kwaliteitszorg van basisscholen20062007Overig onderzoekwww.sco-kohnstamminstituut .uva.nl
 PIRLS (internationale vergelijking begrijpend lezen)20032007Overig onderzoekwww.taalonderwijs.nl
 Professionaliseringsbeleid van basisscholen20062007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Godsdienst- en humanistisch vormingsonderwijs20062007Overig onderzoekwww.research.nl
 Inventarisatie particuliere scholen20072007Overig onderzoekwww.regioplan.nl
1.3.3 School en omgeving
 Leerlingstromen PO20072007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Ouderbeleid van scholen20062007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Relatie school, ouders en kinderen20062008Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Analytische evaluatie herziening zorg PO en VO20062007Ex ante evaluatiewww.sco-kohnstamminstituut.uva.nl
 Competenties leraren voor zorg- en achterstandsleerlingen20062007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Invloed ouders op rugzakbeleid20062007Ex post evaluatiewww.sco-kohnstamminstituut.uva.nl
 De werking van leerlinggebonden financiering in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs20052007Ex post evaluatiehttp://www.iva.nl/index.php
 Onderwijs op maat en de rol van ouders20062007Overig onderzoekwww.sco-kohnstamminstituut.uva.nlhome
 Buitenschoolse opvang voor kinderen met een beperking20062007Overig onderzoekwww.sardes.nl
 Monitor buitenschoolse opvang20062007Overig onderzoekhttp://www.eim.nl/
 Brood en spelen. Condities voor een optimale tussenschoolse opvang. 20062007Ex post evaluatiehttp://www.its-nijmegen.nl/
 Evaluatie schakelklassen20052007Ex post evaluatiehttp://www.its-nijmegen.nl/
 Opbrengsten islamitische basisscholen20062007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Aanpassing gewichtenregeling20072007Ex ante evaluatiehttp://www.its-nijmegen.nl/
 Motieven ouders om wel/niet deel te nemen aan VVE20072007Overig onderzoekwww.sardes.nl
 Financiële effecten deelname van vier dagdelen VVE20072007Ex ante evaluatiewww.sardes.nl
 Evaluatie onderwijskansenbeleid in Zeeland/Friesland/Drente/Groningen en overig Nederland20062007Overig onderzoekwww.cps.nl
 Quick scan aanmeldmomenten schoolinschrijving20072007Overig onderzoekwww.regioplan.nl
 Brede scholen: aanpak en opbrengsten20062008Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/
 Succescondities voor hoogbegaafde leerlingen20062007Overig onderzoekhttp://www.its-nijmegen.nl/

Toelichting

In 2007 zijn er geen beleidsdoorlichtingen en/of effectonderzoeken ex-post gestart of afgerond.

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene doelstelling: Leerlingen zijn goed voorbereid voor een vervolgopleiding uiteindelijk leidend tot de arbeidsmarkt

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het voortgezet onderwijs omvat het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het praktijkonderwijs (pro).

Kwaliteit

Hoewel Nederlandse leerlingen, ook naar internationale maatstaven, nog hoog scoren, tekent zich wel een dalende tendens af. In de politiek en in de samenleving is er ook een gevoel van onrust over de kwaliteit en stabiliteit van het voortgezet onderwijs:

• het niveau van vaardigheden in lezen en wiskunde daalt blijkens uitkomsten van PISA 2006 vergeleken met PISA 2003;

• er is zorg over het realiseren van de urennorm;

• er dreigt een groot tekort aan leraren;

• een nog steeds te groot aantal leerlingen valt uit vóór dat zij de leeftijd hebben bereikt dat ze niet meer leerplichtig zijn.

Om deze en enkele andere vraagstukken het hoofd te kunnen bieden, stelden OCW en de VO-raad in het najaar van 2007 de Kwaliteitsagenda VO op. Deze agenda is begin november 2007 gepresenteerd. In de eerste helft van 2008 zal deze agenda in de volle breedte van het VO-veld besproken worden.

De Inspectie van het Onderwijs heeft in het voorjaar van 2007 een onderzoek uitgevoerd naar de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd. Op grond van dit onderzoek heeft een (beperkt) aantal scholen, bij buitensporige afwijkingen van de norm, een boete gekregen. De normering, de handhaving en de sanctionering ervan staan, als onderdeel van de Kwaliteitsagenda, midden in de politieke belangstelling.

Met de maatschappelijke stage is in 2007 een vliegende start gemaakt. In het plan van aanpak is de maatschappelijke stage verder uitgewerkt. Bij deze uitwerking is rekening gehouden met de bestaande praktijk. Een groot deel van de scholen biedt de stage reeds aan. Er is voorzien in een zorgvuldig ingroeitraject voor alle scholen. De maximaal 72 uur maatschappelijke stage geldt als onderwijstijd.

Wat betreft horizontale verantwoording werd in 2007 een pilot afgerond en een expertmeeting georganiseerd waarin de bevindingen werden overgedragen aan de VO-raad. Daarnaast werd het startsein gegeven voor het project Vensters voor Verantwoording (dat nauw samenhangt met het Geïntegreerd Jaardocument en horizontale verantwoording) en werd de stand van zaken van de scheiding tussen bestuur en toezicht in het voortgezet onderwijs geïnventariseerd. In het najaar 2007 startten de voorbereidingen voor het congres «Verantwoord in Beeld» dat de VO-raad in nauwe samenwerking met OCW organiseerde.

Ook werd, net als in alle sectoren en in samenwerking met de VO-raad, een «bureaucratiebenchmark» ontwikkeld en gepresenteerd. De bureaucratiebenchmark liet zien dat de verhouding tussen management en onderwijzend personeel in het Voortgezet Onderwijs alleszins in balans is.

Schoolboeken

In 2007 werden de voorbereidingen gestart voor een aantal beperkte stelselwijzigingen: scholen worden met ingang van 1 augustus 2009 verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van de schoolboeken aan de leerlingen. Scholen hebben erop aangedrongen dat de «gratis schoolboeken» nog niet in 2008–2009 ingevoerd worden, vanwege problemen die zij ondervinden met het tijdig en correct Europees aanbesteden van lesmateriaal. Gratis schoolboeken worden daarom in 2008–2009 nog niet ingevoerd, maar ouders zullen in dat jaar in plaats daarvan een tegemoetkoming ontvangen. Gratis schoolboeken levert een bijdrage aan het toewerken naar gratis funderend onderwijs en draagt bij aan een betere werking van de schoolboekenmarkt (de bepaler betaalt). Als opmaat daartoe ontvangen ouders per leerling in het schooljaar 2008/2009 een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de gemiddelde prijs van een boekenpakket.

Toezicht en onregelmatigheden

Het aantal signalen over onregelmatigheden daalde in 2007 verder, maar een aantal is wel zodanig dat deze ook politiek-bestuurlijke aandacht vragen. Zo is het Islamitisch onderwijs (in het voortgezet onderwijs gaat het om twee scholen) inhoudelijk zwak tot zeer zwak en bij één van de twee scholen heeft de Auditdienst van het ministerie van OCW ernstige financiële onrechtmatigheden geconstateerd; in 2007 deed de Staatssecretaris aangifte en stelde de terugvorderingprocedure in gang.

Daarnaast is aandacht besteed aan de financiële reserves in het voortgezet onderwijs. De reserves dienen inzichtelijk te zijn en wellicht in grotere mate en in een eerder stadium te worden aangewend ten behoeve van de feitelijke onderwijspraktijk. De Auditdienst is eind 2007 bij een aantal scholen met een onderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de financiële positie van scholen en het financiële beleid dat zij voeren. Dit onderzoek zal medio 2008 afgerond zijn.

Andere aandachtspunten, zoals bijvoorbeeld het vermoeden tot aanhouden van een dubbel brinnummer, zijn uitgezocht en zijn grotendeels afgehandeld.

De Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst, afdeling Rekenschap, bereidden zich voor op het omvormen tot een geïntegreerde Toezichthouder en ontwikkelden het zogeheten Nieuw Toezicht, waarin een verdere slag wordt gemaakt met proportioneel en risicogericht toezicht. Deze invulling van toezicht betekent, mét waarborging van de kwaliteit, minder administratieve belasting voor de school.

Zoals elk jaar werd ook dit jaar een accountantsprotocol opgesteld dat de accountants zullen gaan hanteren bij de beoordeling van de jaarrekening 2007 van de scholen. Evenals in andere sectoren werd de ontwikkeling van het Geïntegreerd Jaardocument gestart en geformaliseerd.

Kritische succesfactoren

• Onderwijsarbeidsmarkt: Kengetallen over de onderwijsarbeidsmarkt in het voortgezet onderwijs zijn opgenomen in de overzichtsconstructie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid (artikel 9).

• Demografische ontwikkelingen: Veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie worden gemeten in de referentieraming (www.minocw.nl/documenten/referentieraming_2007_onderwijsdeelname.pdf). Ten opzichte van de vorige teldatum steeg het aantal leerlingen in het totale voortgezet onderwijs met circa 0,6%.

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen5 201 7965 337 6617 460 6005 964 6516 102 8885 836 444266 444
Waarvan garantieverplichtingen   1 000   
Totale uitgaven5 125 3275 281 5725 570 7615 735 2565 998 9745 869 481129 493
        
Programma-uitgaven5 125 3275 276 5045 565 1985 729 5415 993 3075 864 677128 630
        
Stelselonderhoud: school centraal/bevrijd5 125 3275 254 1095 540 0695 595 2055 755 1165 616 242138 874
• Personele en materiële bekostiging5 053 1825 180 1075 470 8035 517 7735 666 1435 523 507142 636
• Onderwijsondersteuning en projecten72 14574 00269 26672 21865 83567 900– 2 065
• Innovatie   5 2145 8487 500– 1 652
• Harmonisatie BSM    15 00015 0000
• Onderbouwonderdeel van stelsel onderhoud0
• Tweede fase    1 0971 285– 188
• Internationaal: internationale leerwegen    543400143
• Kwaliteitszorg/voortzetting Q5 project (incl. ISIS in 2005 en 2006)    6506500
        
Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels00010 00042 73040 5002 230
• Doorontwikkeling VMBO   10 00021 04720 500547
• Examens    21 68320 0001 683
        
Leerlingen met gedrags, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld00089 873159 303169 400– 10 097
• Leerplusarrangement/nieuwkomers    71 00375 000– 3 997
• Uitvoeren maatregelen Plan van Aanpak Veiligheid   86 70086 70086 7000
• Jeugdbeleid en Zorg- en Adviesteams   3 1731 6002 000– 400
• VSV/verlenging leerplicht (zie BVE)   bve05 700– 5 700
        
Het leeraanbod gericht op soc. en maatsch. vaardigheden neemt toe en de leerling krijgt vaker te maken met maatsch. praktijk0008 90512 76415 129– 2 365
• Bevorderen maatschappelijke stages   8 90511 26413 629– 2 365
• Sport    1 5001 5000
        
Programmakosten-overig022 39525 12925 55823 39423 406– 12
• Uitvoeringsorganisatie IBG 9 38714 59015 14713 81414 888– 1 074
• Uitvoeringsorganisatie CFI 13 00810 53910 4119 5808 5181 062
        
Apparaatsuitgaven 5 0685 5635 7155 6674 804863
Ontvangsten2 5313 9404 88699 675122 991129 196– 6 205

Toelichting

De totale onderwijsuitgaven op dit beleidsartikel zijn circa € 129,5 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn hieronder weergegeven:

De loonbijstellingen (voornamelijk premies) en prijsbijstellingen hebben gesommeerd tot een verhoging geleid van € 160,7 miljoen. Als gevolg van beleidsmatige mutaties is de begroting met € 45,8 miljoen gedaald, voornamelijk als gevolg van intertemporele kasschuiven van 2007 naar 2008 (in totaal ad. € 43,3 miljoen).

De eerste kasschuif ad. € 29,3 miljoen, is vanwege het feit dat de kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs nog niet kon worden afgerond in 2007, waardoor de invulling van de innovatiebox vmbo en het LOB/VO is uitgesteld. Daarnaast zal een deel van deze middelen worden ingezet voor de dekking van de kosten van de maatregelen naar aanleiding van het eindrapport van de «Commissie Rinnooy Kan». Voorts een kasschuif omdat de uitvoering van een aantal projecten vertraging heeft opgelopen voor totaal € 14 miljoen (voornamelijk arbeidsmarktknelpunten en projecten maatschappelijke stage).

Ook is per saldo het budget verhoogd met € 22,5 miljoen als gevolg van een bijstelling van het aantal leerlingen. Daarnaast zijn vanuit andere artikelen en departementen diverse bedragen overgeboekt en was op diverse onderdelen de realisatie lager dan geraamd (in totaal per saldo € 3,4 miljoen). Voor het overige (– € 11,3 miljoen) zijn de mutaties volledig technisch van aard.

De ontvangsten zijn ten opzichte van de ontwerpbegroting 2007 met € 6,2 miljoen neerwaarts bijgesteld, voornamelijk als gevolg van technische mutaties.

De stijging van de aangegane verplichtingen met ruim € 128 miljoen wordt verklaard door de hiervoor toegelichte stijging van de uitgaven.

Diverse kerncijfers

Tabel 3.2: Kerncijfers voortgezet onderwijs 2007
Totaal aantal ingeschreven leerlingen*906 500
Uitgaven per onderwijsdeelnemer (x € 1)6 570
Totaal aantal scholen646
Gemiddeld aantal leerlingen per school*1 403
Bron: Financiële jaarverslagen OCW 

* Op de teldatum 1-10-2007

3.3 Operationele doelstellingen

3.3.1 Stelselonderhoud: de school centraal/bevrijd

Doelbereiking

De school krijgt de ruimte om zelf invulling te geven aan de manier waarop voor haar doelgroep leerlingen het meest effectief geleerd wordt (het hoe). De centrale overheid legt op hoofdlijnen vast wát geleerd moet worden.

Instrumenten

Tabel 3.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Personele en materiële bekostigingJa
2. Landelijke onderwijsondersteunende activiteiten en projectenJa
3. Leren door te experimenterenJa
4. Bèta en techniekJa
5. InnovatieJa
6. Harmonisatie BSMJa
7. OnderbouwJa
8. Tweede faseJa
9. Internationaal: internationale leerwegenJa
10. Kwaliteitszorg/voortzetting Q5 projectJa

Toelichting

1. Personele bekostiging: scholen ontvangen op basis van leerlingaantallen en leerling-kenmerken een lumpsumbekostiging van de rijksoverheid om onderwijspersoneel aan te kunnen stellen. Materiële bekostiging: het rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumvergoeding voor de materiële instandhouding van scholen, die gebaseerd is op programma’s van eisen. De reguliere personele en materiële vergoeding betreft het overgrote deel van de bekostiging die naar de scholen gaat. Zij bekostigen daarmee hun primaire onderwijsproces waardoor zij hun leerlingen zo goed mogelijk onderwijs bieden. Daarbij gaat het zowel om de kwantiteit (voldoende onderwijstijd) als de kwaliteit (leerlingen ontwikkelen hun talenten en halen hun diploma op een zo hoog mogelijk niveau). Deze bekostigingswijze garandeert de scholen een grote mate van vrijheid in de bestedingen.

2. In 2007 hebben de onderwijsondersteunende instellingen zich voorbereid op de nieuwe situatie periode 2009–2013. De uitgangspunten daarbij zijn de afbouw van het SLOA-budget voor de instellingen voor de bevordering van vraagsturing, het samenvoegen van innovatiemiddelen met denktankmiddelen voor een versterkte Research & Development-functie en het uitoefenen van meer zeggenschap door de sectororganisaties door middel van een eigen budget. De instellingen hebben geïnvesteerd in de opzet van projecten die aan het nieuwe R&D-regime moeten voldoen. De onderwijsondersteunende instellingen hebben dit in nauw overleg met OCW gedaan.

3. Met het FES-project Leren door te experimenteren worden experimenten gestart om meer «evidence based» kennis (wat werkt wel, wat werkt niet) te verwerven over effectief en efficiënt onderwijs. De experimenten bestrijken de thema’s 1) efficiency en 2) hoogbegaafdheid en zijn in beginsel gericht op het funderend onderwijs. De doelstellingen van experimenten ten behoeve van «evidence based» onderwijsbeleid, te weten efficiency en hoogbegaafdheid zijn gekoppeld aan de onderwijsthema’s uit de kabinetsbeleidsagenda die medio 2007 bekend werden. In het voorjaar/zomer 2007 is er een aantal onderzoeken/experimenten gestart in het kader van dit programma. Ten eerste voert Kennisnet een experiment uit naar de inzet van ICT-toepassingen om de werkdruk van leraren te verlagen. Via controlegroepen wordt er gemeten of de effecten van bepaalde interventies daadwerkelijk zijn aan te tonen. Daarnaast voert het CPB een onderzoek uit naar de gevolgen van vroege selectie in het voortgezet onderwijs voor de doorstroming naar het hoger onderwijs. Hierbij wordt in een quasi-experiment door middel van deskresearch verschillende cohorten leerlingen van verschillende jaren met verschillende kenmerken met elkaar vergeleken. De resultaten worden najaar 2008 verwacht. Het onderwijsveld en de wetenschap worden in het voorjaar 2008 opgeroepen om een voorstel in te dienen voor een experiment via een prijsvraag. De voorbereidingen hiervan zijn in 2007 gestart.

4. Aanpassing van de fysieke leeromgeving VO aan eisen bèta/techniek: In aanvulling op de reguliere middelen die beschikbaar zijn in het kader van het Deltaplan Bèta en Techniek (2004) zijn in 2007 uit de FES-middelen € 20 miljoen extra beschikbaar gekomen voor het moderniseren van de lokalen voor bèta en techniek op havo- en vwo-scholen. Nadat de voorwaarden in een regeling waren neergelegd (Stcrnt. 2007, nr. 64) zijn er 273 aanvragen ingediend ter waarde van € 32 miljoen, waarvan er op basis van een extern uitgevoerde beoordelingsprocedure 149 zijn gehonoreerd, voor een bedrag gelijk aan hetgeen beschikbaar was.

5. De VO-raad neemt in toenemende mate zelf verantwoordelijkheid voor een aanstekelijke strategie, gericht op innovatie en kwaliteitsverbetering van het voortgezet onderwijs, onder het motto Durven Delen Doen. Dit komt tot uitdrukking in allerlei activiteiten gericht op het delen van kennis over vernieuwende onderwijspraktijken, versterking van het wetenschappelijk fundament onder onderwijsvernieuwing, het monitoren van de innovatiebeweging en andere factoren die bijdragen aan een sterk innovatieklimaat. Het accent komt daarbij steeds meer te liggen op actuele kwaliteitsvraagstukken, waaronder lerarenproblematiek.

De innovatievoorziening is gestart, in lijn met de afspraak die in 2005 gemaakt is tussen de VO-raad en OCW. Het betreft hier de Expeditie Durven Delen Doen, een driejarig programma waarin een aantal scholen onder nadrukkelijke wetenschappelijke begeleiding ervaring gaat opdoen met vernieuwende onderwijspraktijken. Het betreft hier in totaal 13 projecten, die zowel moeten bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van onderwijs als een steviger wetenschappelijk fundament onder (vernieuwende) onderwijspraktijken in het voortgezet onderwijs.

Dit jaar is een eerste poging gedaan om wetenschappelijke uitspraken te formuleren over de effecten van innovatie op leerprestaties, motivatie van leerlingen, enzovoorts. De conclusies van het onderzoek indiceren dat onze kennisbasis op dit onderwerp nog verdere versterking behoeft. Het onderzoek is in december 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie (31 289, nr. 8).

6. In «Koers VO» (Tweede Kamer , vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VIII, nr. 151) en de notitie «VMBO, het betere werk» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 079, nr. 1) is ingegaan op de intra- en intersectorale programmering (ruimte voor regionale invulling). Naast de verplichte (eindexamen) vakken willen de vmbo-scholen vrije ruimte om voor leerlingen het beste vakkenpakket samen te stellen. Harmonisatie van de tarieven van de materiële exploitatiebekostiging is dan ook onvermijdelijk om nieuwe programma’s aan te bieden dan wel programma’s samen te voegen. De verschillende niveaus van de materiële exploitatiebekostiging kunnen flexibel opereren van de school in de weg staan. Daarom zijn deze niveaus in het kalenderjaar 2007 geharmoniseerd. Alle afdelingen binnen een sector ontvangen met ingang van 2007 hetzelfde bedrag per leerling voor de materiële exploitatie (met uitzondering van het tarief voor de sector techniek, onderdeel grafisch en nautisch en de sector landbouw). De harmonisatie is op 1 januari 2007 gerealiseerd en kost € 13,1 miljoen structureel.

7. Tot en met 2008 is de Projectgroep Onderbouw VO actief om scholen met raad en daad bij te staan met de vormgeving van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Ook voert Onderbouw VO jaarlijks een monitor uit naar ontwikkelingen en trends in de onderbouw. In de Terugblik 2007 van Onderbouw VO staan de activiteiten van 2007 beschreven. In 2008 zal een eindrapport verschijnen, dat een overzicht geeft van de ontwikkelingen en trends in de onderbouw van het voortgezet onderwijs in de periode 2005–2008.

8. Per 1 augustus 2007 zijn de profielen havo/vwo herzien, met inbegrip van de programma’s voor de afzonderlijke vakken. Daardoor worden overladenheid en versnippering verminderd en studeerbaarheid, organiseerbaarheid en werkbaarheid voor scholen, leraren en leerlingen vergroot.

In de wijzigingen op de Wet (Stb. 2006, 251) en het Inrichtings- en Examenbesluit (Stb. 2007, 24) is een nieuwe indeling van de profielen vastgesteld, waarbij de oude deelvakken zijn verdwenen en er meer ruimte is gekomen voor eigen keuzes door scholen en leerlingen (profielkeuzevak in profieldeel, volledig vrij te kiezen vak in vrije deel). Binnen de examenprogramma’s per vak (Stcnt. 2007, 111) is het gedeelte dat centraal wordt geëxamineerd teruggebracht naar 60%.

9. Naar aanleiding van het onderwijsraadadvies internationale leerwegen en het internationale baccalaureaat zijn pilots opgestart voor openstelling van het internationale baccalaureaatsopleiding diploma programma voor gewone Nederlandse leerlingen. Inmiddels zijn zes pilots toegekend. Bij drie scholen met IGVO zijn in september reeds daadwerkelijk Nederlandse leerlingen begonnen.

Verder is besloten dat in Maastricht een opleiding van het United World College van start kan gaan (daadwerkelijk instroom leerlingen vanaf september 2008).

Aan de SLO is een onderzoek opgedragen naar witte vlekken in de internationalisering in het funderend onderwijs, waarvan een rapportage in voorjaar 2008 zal verschijnen.

10. Als gevolg van de wetgeving voor schoolplan, schoolgids en klachtenprocedure horen alle scholen een kwaliteitszorgsysteem te hebben. Bij een kwaliteitszorgsysteem vullen leerlingen vragenlijsten in over wat er beter kan op school; docenten worden door leerlingen beoordeeld. Een meerderheid van de vo-scholen beschikt inmiddels over een stelsel van kwaliteitszorg. Het Q-5 project is verlengd tot eind 2008. Het project ter bevordering van het kwaliteitszorg is de laatste fase ingegaan: OCW heeft subsidie verschaft over de periode 2007 en 2008.

Meetbare gegevens

Tabel 3.4 Meetbare gegevens stelsel
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage gediplomeerdenBron: CBSn.v.t.93,9%94,294,9%* ** 2007 e.v.
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage zittenblijversBron: Cfin.v.t.4,7%4,7%4,7%4,8%** 2007 e.v.
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage doorstroom na het 1e jaar mbo van vmbo-geslaagdenBron: Cfin.v.t.Pm***    
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage doorstroom na het 1e jaar mbo van havo-geslaagdenBron: Cfin.v.t.Pm***    
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage doorstroom na het 1e jaar hbo van havo-geslaagdenBron: Cfin.v.t.Pm***    
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage doorstroom na het 1e jaar hbo van vwo-geslaagdenBron: Cfin.v.t.Pm***    
1. Personele en materiële bekostiging: Percentage doorstroom na het 1e jaar wo van vwo-geslaagdenBron: Cfin.v.t.Pm***    
1. Personele en materiële bekostiging: Mening van Nederlanders over de kwaliteit van het onderwijsBron: Kerncijfers OCWn.v.t.6,5   7 2010
7. Onderbouw: percentage scholen dat alle kerndoelen aanbiedtBron: Inspectie van het Onderwijsn.v.t.n.v.t.n.v.t.100%100%100% 2007
9. Internationale leerwegen: aantal scholen met tweetalig onderwijsBron: Europees Platformn.v.t.55657595> 100 2009
10. Kwaliteitszorg/voortzetting Q5 project: percentage scholen met voldoende kwaliteitszorgBron: Inspectie van het Onderwijs n.v.t.366365 > 90 2009

* Betreft het percentage gediplomeerden ten opzichte van het totaal aantal examenkandidaten. Binnen het voortgezet onderwijs variëren de slagingspercentages: vmbo (incl. lwoo) = 95,4%, havo = 89%, vwo = 93%; pro = geen diploma.

** Gestreefd wordt naar tenminste handhaving van de hoge percentages gediplomeerden en de lage percentages zittenblijvers.

*** De kwaliteit van de vo-scholen komt met name tot uiting in de resultaten van hun gediplomeerden in het vervolgonderwijs. Daarom zijn de betreffende doorstroompercentages opgenomen onder de meetbare gegevens stelsel. Deze worden gebaseerd op het onderwijsnummer. Zij kunnen voor het eerst worden gepresenteerd na de succesvolle invoering van het onderwijsnummer in alle betrokken onderwijssectoren. De invoering van het onderwijsnummer in het Hoger Onderwijs zal mogelijk in 2008/2009 een feit zijn.

Toelichting

9. In 2007 blijken er al 95 scholen voor tweetalig onderwijs te zijn. De streefwaarde voor 2007 was 85.

10. Cijfers over 2007 zijn nog niet bekend. De gegevens zijn gebaseerd op het onderwijsverslag van de Inspectie over 2005 en 2006.

3.3.2 Schooltypen sluiten goed op elkaar aan, soepele schakels

Doelbereiking

Alle leerlingen die de basisschool verlaten mogen verwachten dat het onderwijs in het voortgezet onderwijs goed aansluit op dat van de basisschool en dat hun talenten maximaal benut worden. Een deel van de leerlingen gaat naar het havo/vwo en een ander deel gaat naar het vmbo. Het voortgezet onderwijs heeft de taak om drempels tussen de onderbouw en de bovenbouw te voorkomen.

Instrumenten

Tabel 3.5 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Doorontwikkeling vmboJa
2. ExamensJa

Toelichting

1. Gestreefd wordt naar de samenhang tussen de keuze na het basisschool en het programma-aanbod in het vmbo en aansluitend het mbo, waarbij onderlinge samenwerking, samen met het bedrijfsleven, is versterkt. Hiertoe is tevens meer ruimte voor regionale programmering nodig. De doorontwikkeling vmbo, met als hoofddoel doorlopende leerlijnen po-vmbo-mbo, kent diverse onderdelen en zijn in 2007 verder uitgewerkt:

• De negen projecten die leiden tot een geïntegreerd programma: Dit zijn de projecten waarbij scholen een administratieve afstemming bewerken van alle vmbo-programma’s met direct vergelijkbare programma’s in het vervolgonderwijs (alle mbo niveau’s).

• Globalisering eindtermen vmbo: Globalisering van de programma’s om regionale inkleuring mogelijk te maken;

• Betere structurele samenwerking tussen vmbo en mbo: Regionale inkleuring kan alleen via een nauwe samenwerking tussen de onderwijssectoren en het bedrijfsleven. Echter, uit onderzoek is gebleken dat er wel sprake is van samenwerking tussen de vmbo-scholen en de ROC, maar deze niet voor alle sectoren wordt ingevuld of nog geen structureel karakter kent.

• Voorlichting over beleidsruimte scholen: Voorlichting als instrument om scholen die ruimte van globalisering van programma’s te geven en samenwerking tussen het vmbo en het mbo.

Emma en Ümud zoeken een stageplaats die wanneer zij naar het mbo gaan, omgezet kan worden in een leerwerkplek. Door ook het bedrijfsleven sterker te betrekken bij de samenhang tussen het vmbo en mbo, worden de kansen voor Emma en Ümud groter. Dat geldt ook als de bedrijven duidelijk weten te maken waaraan zij behoefte hebben. Niet alleen blijft de opleiding in het vmbo en mbo bij de tijd, maar Ümud ziet de praktijk vertaald in de school. Dat vindt hij plezierig. De school kan zo een regionale kleuring in de programma’s opnemen. Andere klasgenoten van Emma en Ümud profiteren hiervan. Zij krijgen een opleiding die inspeelt op hun belevingswereld en tegelijk een maatschappelijke erkenning heeft.

2. De voorgenomen innovatieactiviteiten bij de examens in het voortgezet onderwijs voor 2007 zijn gerealiseerd:

• Het experiment met digitale examens voor de algemene vakken in de basisberoepsgerichte vakken, is geslaagd. Voor het schooljaar 2007/2008 zijn alle scholen uitgenodigd deel te nemen aan de digitale examinering. Invoering in 2008–2009 lijkt haalbaar;

• Centraal schriftelijk praktisch examen voor de gemengde leerweg is uitgeprobeerd. Invoering in 2008–2009 lijkt haalbaar;

• De experimenten met de digitale examens natuurkunde voor havo/vwo zijn geëvalueerd. Het experiment met digitale examens natuurkunde in havo/vwo is gestopt omdat de inhoudelijke meerwaarde van het examen geen draagvlak had bij docenten en leerlingen (LAKS). Daarnaast bleek ook een aantal scholen te beschikken over een afwijkend aansturingsysteem (bijv. Lynux). Derhalve is besloten niet in deze vorm door te gaan;

• Het eerste jaar van de pilot meerdere examenmomenten is geëvalueerd. De pilot loopt goed en er is veel enthousiasme onder de deelnemende scholen en leerlingen;

• De nieuwe examenprogramma’s leerwegen vmbo zijn gerealiseerd.

Meetbare gegevens

Tabel 3.6 Meetbare gegevens
Meetbare gegevensRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
1. Aantal vmbo-scholen in samenwerking met ROCBron: platform beroepsvakkenn.v.t.25%50%75%100%100% 2007
2. Aantal examens vmboBron: CEVO/Cito/stichting Platform BV1n.v.t.n.v.t.0%50%100%100% 2007

Toelichting

1. Uit onderzoek is gebleken dat er wel sprake is van samenwerking tussen de vmbo-scholen en de ROC, maar deze niet voor alle sectoren wordt ingevuld of nog geen structureel karakter kent.

2. Het betreft één intra- en vijf intersectorale programma’s die in 2007 zijn beoordeeld en vastgesteld maar formeel pas in 2008 kunnen starten nadat de WVO is gewijzigd.

3.3.3 Leerlingen met gedrags-, leer- en sociale/emotionele problemen worden specifiek behandeld

Doelbereiking

Het voortgezet onderwijs heeft als taak om ondersteuning te bieden voor leerlingen die extra zorg nodig hebben. Het doel van de zorgstructuur in en om het onderwijs is om ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren op scholen voor voortgezet onderwijs met (vermoedens van) emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of schoolleerproblemen zo snel en adequaat mogelijk geholpen worden. Een middel hiervoor is bespreking in een zorg-adviesteam (ZAT). Dit is een multidisciplinair team waarin professionals uit het onderwijs, welzijnswerk, de jeugdzorg, de gezondheidszorg en veiligheid structureel samenwerken.

Daarnaast worden scholen in het kader van het veiligheidsbeleid extra gefaciliteerd door onder meer het organiseren van Reboundvoorzieningen.

Instrumenten

Tabel 3.7 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Leerplusarrangement en opvang nieuwkomersJa
2. Uitvoeren Plan van Aanpak VeiligheidJa
3. Jeugdbeleid en Zorg- en Adviesteams (ZAT’s)Ja
4. Voortijdig schoolverlaten: Verlenging leerplichtJa

Toelichting

1. De regeling Leerplusarrangement VO en Nieuwkomers VO is 2006 in werking getreden. Tweejaarlijks wordt bepaald welke scholen (met minimaal 30% leerlingen uit armoedeprobleemcumulatiegebieden) extra leerplusmiddelen voor twee jaren op een rij krijgen. Vanaf begin 2007 hebben scholen voor het eerst geld gekregen. De scholen maken hiervoor plannen, overleggen hierover met in ieder geval de gemeente en communiceren met hun omgeving over hun beleid en wat ermee bereikt wordt. Daarnaast krijgen scholen aanvullende middelen voor nieuwkomers die korter dan twee jaar in Nederland zijn opdat zij adequaat kunnen worden begeleid en de Nederlandse taal kunnen leren om zo snel mogelijk een regulier onderwijstraject te kunnen volgen. Via een aanvulling van de regeling is medio 2007 ook de continuïteit van de eerste opvang van vreemdelingen (voorheen via Besluit Onderwijs aan Vreemdelingen geregeld) gewaarborgd. Dit betreft aanvullende bekostiging voor nieuwkomers vanaf het moment dat zij op school komen tot aan het moment dat de school reguliere bekostiging krijgt op basis van de 1 oktobertelling.

2. In november 2007 is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de voortgang van het sociale veiligheidsbeleid op scholen voor het primair en het voortgezet onderwijs

• Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) heeft onderzoek gedaan naar de stand van zaken rond reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. In schooljaar 2005–2006 heeft 67% van de samenwerkingsverbanden een operationele reboundvoorziening. Naar verwachting zijn in schooljaar 2006–2007 deze voorzieningen in alle samenwerkingsverbanden gerealiseerd.

• Alle samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben in 2007 extra bekostiging ontvangen voor het realiseren van reboundvoorzieningen waar gedragsmoeilijke leerlingen tijdelijk onderwijs en opvang krijgen.

3. In 2006 en 2007 vond uitvoering van de kwaliteitsimpuls ZAT’s (de uitvoerende regie van het ZAT stevig verankeren en deskundigheidsbevordering van leden van het ZAT) op 21 proeflocaties plaats. In 2008 zijn de resultaten uit de experimenten zichtbaar. Samen met het ministerie van Jeugd en Gezin wordt bekend gemaakt voor welke aanpak landelijk kan worden gekozen.

4. Per 1 augustus 2007 is de kwalificatieplicht ingevoerd. Deze plicht vervangt de partiële leerplicht. De kwalificatieplicht houdt in dat alle jongeren tot en met hun 18e verjaardag volledig leerplichtig zijn, tenzij de jongere een havo, vwo of mbo-2 niveau diploma heeft. Jongeren die zeer moeilijk leren, meervoudig gehandicapt en in het bezit zijn van een getuigschrift van het praktijkonderwijs zijn uitgezonderd van de kwalificatieplicht. Naast het informeren van scholen en gemeenten, is half augustus een landelijke publiekscampagne gestart, onder andere via radio, tv en internet.

Meetbare gegevens

1. De trends en ontwikkelingen in het kader van het Leerplusarrangement worden gevolgd aan de hand van een kwantitatieve monitor. De resultaten van de nulmeting van de kwantitatieve monitor verschijnen begin 2008. Eind 2008 wordt de éénmeting verwacht. Na vier jaar vindt een kwalitatieve evaluatie plaats van de regeling. Het evaluatieonderzoek geeft inzicht in de relatie tussen inzet van Leerplusarrangement middelen en de ontwikkeling op scholen.

2. In 2006 is een nulmeting uitgevoerd waaruit bleek dat in het voortgezet onderwijs meer dan 90% van de leerlingen en docenten zich veilig in en rond de school (2006) voelen. De voorbereidingen voor de éénmeting zijn gestart. In het najaar van 2008 worden de resultaten opgeleverd.

De MBO monitor sociale veiligheid (2007) wijst uit dat het de afgelopen jaren steeds veiliger is geworden op mbo-scholen. Het veiligheidsgevoel is verbeterd sinds 2002 (nu 93%). Zowel medewerkers als deelnemers voelen zich het meest veilig in de klas. Het veiligheidsgevoel is het laagst in de omgeving buiten de school.

Het percentage betrokkenen dat zich veilig voelt in en om de school is 92,8% voor 2006. De veiligheidsmonitor 2006 geldt als de nulmeting. In 2008 volgt de éénmeting.

3.3.4 Het leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden neemt toe + Leerling krijgt vaker te maken met maatschappelijke praktijk

Doelbereiking

Leerlingen halen niet alleen een diploma: daarnaast ontwikkelen ze zich ook tot volwassen en zelfstandige mensen. De school heeft, naast die van de ouders, ook een taak om sportbeoefening en cultuurbeleving door en voor jongeren te stimuleren. In 2007 is het plan van aanpak voor de maatschappelijke stage gepubliceerd en is een bestuursakkoord ondertekend tussen VWS, OCW en de VNG om combinatiefuncties school, sport en cultuur te realiseren.

Instrumenten

Tabel 3.8 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Bevorderen maatschappelijke stagesJa
2. Bevorderen van sport en bewegen in het onderwijsJa

Toelichting

1. De maatschappelijke stage laat leerlingen kennis maken met vrijwilligerswerk. Door het doen van vrijwilligersactiviteiten maken de leerlingen actief kennis met allerlei aspecten van de samenleving. Hierdoor wordt positief bijgedragen aan het vergroten van hun maatschappelijke betrokkenheid, sociale vaardigheden en hun besef voor waarden en normen. Zo wordt actief burgerschap gestimuleerd. In 2007 maakten in totaal 532 scholen gebruik van de regeling maatschappelijke stages. De aanvullende bekostiging is door scholen gebruikt om het netwerk uit te breiden (83%) en om een begeleidingsstructuur op te zetten (73%).

2. De Alliantie (School en Sport en OCW/VWS/NOC*NSF) heeft ook in 2007 een rol gespeeld in het bevorderen van Sport en Bewegen in het po, vo en mbo. Gerealiseerd zijn 220 sportgeoriënteerde vo-scholen, waarvan 75 sportactief. Het regeerakkoord en het beleidsprogramma hebben een nieuw accent gelegd op het sportbeleid van OCW en VWS. In december 2007 is, om de personele component in het sport (en cultuur) aanbod op school te verbeteren, door de ministeries van VWS en OCW samen met de VNG een bestuursakkoord ondertekend om 2500 combinatiefuncties onderwijs, sport en cultuur in 2011 te realiseren. Een combinatiefunctie is een functie waarbij een werknemer in dienst is bij één werkgever maar werkzaam is voor twee of meer sectoren: in dit geval onderwijs, sport en/of cultuur.

Meetbare gegevens

Tabel 3.9 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
1. Aantal scholen dat de maatschappelijke stage aan hun leerlingen aanbiedtn.v.t.n.v.t.20%75%80%> 75% 2007
2. Aantal sportgeoriënteerde scholenn.v.t.n.v.t.n.v.t.50220100 2007

3.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 3.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
3.3.1 Harmonisatie bekostigingToereikendheid bekostiging20062006Ex-post onderzoekTweede Kamer, 30 800 VIII, nr. 85,
3.3.1 Tweede faseVernieuwde Tweede Fase, de start in cijfers: Monitor aanpassing profielen Tweede Fase per 200720072007Overig evaluatieonderzoekTweede Fase Adviespunt
3.3.1 InternationaliseringInternationalisering van leerwegen; stand van zaken en witte vlekken20072008Overig evaluatieonderzoek 

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene beleidsdoelstelling: Deelnemers aan het beroepsonderwijs zijn goed voorbereid voor een plaats op de arbeidsmarkt of een vervolgopleiding. Deelnemers aan de volwasseneneducatie kunnen volwaardig deelnemen aan de Nederlandse samenleving.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het afgelopen jaar is verder geïnvesteerd in de verbetering van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. De invoering van het competentiegericht beroepsonderwijs vordert gestaag, het aantal deelnemers dat voortijdig de school verlaat neemt licht af en een groot aantal mbo deelnemers vindt makkelijk een stageplaats en is in staat om relatief snel na het afstuderen een passende baan te vinden. Verder blijkt uit voorlopige cijfers van de benchmark van de MBO-Raad dat het deelnemersucces (percentage deelnemers dat de opleiding afrondt) voor de mbo-sector als geheel in 2007 is gestegen naar 65% ten opzichte van 61% in 2006. De kwalificatie-eisen die gelden voor burgerschap tellen vanaf het schooljaar 2007/2008 mee voor het mbo diploma. Deze eisen maken duidelijk wat wij van mbo’ers verwachten in relatie tot hun functioneren in de samenleving.

Goed onderwijs? In het onderwijs spelen vele actoren een rol: docenten, stagebegeleiders, werkgevers en natuurlijk de leerlingen zelf. Al deze actoren streven in principe hetzelfde doel na: aan het eind van de schoolcarrière is de leerling een zelfstandig opererende volwassene die goed kan functioneren. Privé. Als burger in de maatschappij. Als participant op de arbeidsmarkt. Het middel om dat te bereiken is goed onderwijs. Wat dat begrip inhoudt is niet eenduidig in te vullen. Er is geen blauwdruk, er is geen standaard. Goed onderwijs betekent voor al deze actoren iets anders: voor het bedrijfsleven gaat het om werknemers die goed inzetbaar zijn, zonder al teveel extra bemoeienis van het bedrijf zelf. Voor de schoolleiding betekent het zoveel mogelijk leerlingen die hun opleiding afronden en een minimale uitval. Voor docenten wil goed onderwijs zeggen dat ze hun vakgebied zo goed mogelijk, maar wel geheel volgens hun eigen voorkeuren, kunnen overdragen. En voor de leerlingen...Tja, wat betekent goed onderwijs nu eigenlijk voor die leerlingen? Een paar citaten:

«Je leert je kwaliteiten ontdekken. Wat je sterke en zwakke kanten zijn. Dat is heel belangrijk als je gaat solliciteren.»

«Onze lessen zijn heel gestructureerd en dat vind ik fijn, want straks in het bedrijf verwachten ze dat ook van ons.»

Tekstpassage uit De Balansschool, Generatie Einstein over herontwerp mbo

Tabel 4.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072009
1. Doorstroomvan gediplomeerde BOL-deelnemers (niveau 4) naar een vervolgopleiding HBO.Bron: Kennis in kaart 50%51%52,8%n.n.b.56%
2. Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers, anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding (exclusief bbl).Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA  14,6% (cohort 2002/2003)9% (cohort 2003/2004)7% (cohort 2004/2005)n.n.b.13,5%
3. Slaagkans mbo deelnemers. Kans dat deelnemers aan een mbo-opleiding eindigen met een diploma.Bron: Kwantitatieve monitor kwalificatiewinst, Stoas 56%     

Toelichting

1. Gegevens over 2007 komen medio 2008 beschikbaar.

2. De percentages bij deze indicator hebben betrekking op het jaar van meting. De meetgegevens van 2007 komen medio 2008 beschikbaar.

3. Gegevens bij de indicator «slaagkans van mbo deelnemers» zijn niet meer beschikbaar omdat de kwantitatieve monitor van Stoas is beëindigd. In de begroting 2008 is deze indicator vervangen door de indicator «deelnemerssucces per niveau».

Kritische succesfactoren

De mate waarin de partners in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie keuzes maken en met elkaar samenwerken als ook de conjuncturele ontwikkeling zijn in 2007 van invloed geweest op het gevoerde beleid.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen2 705 2322 886 1732 974 6763 371 8063 354 2243 032 663321 561
waarvan garantieverplichtingen  41 75560 64517 500  
Uitgaven2 576 2302 692 9622 848 3723 138 1403 195 2983 057 301137 997
        
Programma uitgaven2 576 2302 663 9342 828 4743 134 5083 191 6663 053 815137 851
        
Instandhouding van het stelsel.   2 520 0432 582 4222 452 540129 882
• Bekostigingroc’s en kbb’s   2 520 0432 582 4222 452 540129 882
        
Voldoende geschikt onderwijspersoneel.   4 27415 68016 299– 619
• Lerarenbeleid   4 27415 68016 299– 619
        
Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving   139 305140 773143 996– 3 223
• Innovatiearrangement beroepskolom   20 00017 00020 000– 3 000
• Reguliere middelen innovatiebox   42 56536 74236 793– 51
• FES middelen Innovatiebox (en Leren & Werken)   76 74082 25082 2500
• Overig    4 7814 953– 172
        
Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten.   112 795153 318164 298– 10 980
• Rmc’s/Gsb   33 79337 82838 870– 1 042
• IBO bve   30 00066 86166 8610
• Kwalificatieplicht tot 18e verjaardag    40 00040 0000
• Convenanten met top 12 rmc-regio’s   10 8946 7206 000720
• Bestrijden vsv en versterken bbl (ESF)   38 108– 67710 000– 10 677
• Overig    2 5862 56719
        
Aantrekkelijk beroepsonderwijs dat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt, de samenleving en het vervolgonderwijs.   51 43453 05053 150– 100
• Herontwerp kwalificatiestructuur   5 0005 0005 0000
• Examens mbo   11 53411 30011 3000
• Stage- en Simulatieplaatsen (stagebox)   34 90035 00035 0000
• Overig    1 7501 850– 100
        
Bevorderen leven Lang Leren (projectdirectie Leren & Werken).   27 83815 3997 0508 349
• Duale trajecten + EVC   21 02313 2034 9008 303
• Overige instrumenten   6 8152 1962 15046
        
Meedoen in de samenleving.   255 694216 154202 20413 950
• Inkoop educatieactiviteiten   248 470189 843183 8875 956
• Alfabetisering   4004 0004 0000
• Gehandicapten (LGF)   6 64416 4886 16210 326
• Overig   1805 8238 155– 2 332
        
Meer eigen verantwoordelijkheid van deelnemers voor hun loopbaan.   5 7151 7621 886– 124
• Versterken loopbaanoriëntatie en begeleiding   2 8593613610
• Overig   2 8561 4011 525– 124
        
Programmakosten overig. 25 26716 31817 41013 10812 392716
• IBG 14 0246 9325 1527 8785 3492 529
• CFI 11 2439 38612 2585 2307 043– 1 813
        
Apparaatsuitgaven  3 5803 6323 6323 486146
Ontvangsten33 0487 0702 85297 55890 27682 2508 026

* Vanwege herformulering van de operationele doelstellingen zijn de bedragen in de jaren 2003 t/m 2005 niet te construeren.

Toelichting

De realisatie van de uitgaven voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie ligt in 2007 € 138 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. Deze stijging is met name het gevolg van:

• De toevoeging van het tweede deel van het transitiebudget inburgering (€ 40 miljoen), de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling 2007 (€ 69,3 miljoen) en afrekeningen cursusgelden (€ 20,3 miljoen).

Daarnaast hebben zich nog een aantal mutaties voorgedaan waarvan de volgende worden genoemd:

• Een meevaller voor het innovatiearrangement (€ 3,0 miljoen) maakt onderdeel uit van een kasschuif die wordt doorgeschoven naar 2008 ten behoeve van tegenvallers op het terrein van leerling gebonden financiering (LGF).

• Het niet tot betaling komen in 2007 van middelen voor bestrijding van voortijdig schoolverlaten en versterking van de beroepsbegeleidende leerweg (– € 10,7 miljoen). Deze middelen zijn al wel in 2007 verplicht.

• Middelen ten behoeve van de projectdirectie Leren & Werken (€ 8,3 miljoen). Het betreft o.a. middelen voor het erkennen van verworven competenties, beroepsonderwijs in bedrijf en een intertemporele compensatie.

• Middelen voor leerling gebonden financiering (LGF) (€ 10,3 miljoen).

4.3 Operationele doelstellingen

4.3.1 Instandhouding van het stelsel

Het stelsel van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie wordt zodanig toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s) en kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (kbb’s) kunnen voldoen aan de door de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van beroepsonderwijs en het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur.

Doelbereiking

De toerusting van het stelsel is in 2007 verder verbeterd. Dit is met name het gevolg van het beschikbaar komen van middelen ter versterking van de zorgstructuur in het mbo, via het interdepartementaal beleidsonderzoek bve (IBO bve). Verder is het onderwijsnummer met succes geïmplementeerd.

Instrumenten

Tabel 4.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. BekostigingJa
2. RegelgevingNee
3. ToezichtJa

Toelichting

2. Bij de val van het kabinet Balkenende 3 werd het wetsvoorstel Deregulering en Administratieve Lastenverlichting (DAL) controversieel verklaard. Als gevolg daarvan heeft de per augustus voorziene inwerkingtreding niet plaatsgehad. Het wetsvoorstel is in afwachting van verdere behandeling door de Tweede Kamer.

Meetbare gegevens

Tabel 4.4 Meetbare gegevens
Ramingsgegevens2003/20042004/20052005/20062006/20072007/2008 
1. Aantal deelnemers mbo (maal 1000).451 779449 150453 603464 385n.n.b. 
– bol-vt280 792300 176314 869322 031  
– bbl151 018133 467124 469129 367  
– bol-dt19 96915 50714 27512 987  
  Bron: Bekostigingstelling mbo       
2. Gemiddelde prijs per mbo deelnemer (x € 1 000) 2004 5,42005 5,72006 6,12007 6,3 
3. Het percentage gediplomeerden in de uitstroom uit mbo.Bron: Onderwijsmatrices (t/m 2006) en de nieuwe Referentieraming 2008 2004 61,5%2005 64,1%2006 63,6%2007 n.n.b. 
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2002/20032003/20042004/20052005/20062006/20072008/2009
4. Percentage roc’s dat voldoende scoort op instellingsniveau.      
– Toegankelijkheid 61%88%n.b.n.b.88%
– Opleidingsresultaten 50%62%n.b.n.b.70%
– Kwaliteitsborging en verbetering 25%31%n.b.n.b.40%
  Bron: Onderwijsverslag Inspectie van het Onderwijs      
5. Aantal erkende leerbedrijven (maal 1000).Bron: Colo 176  189 

Toelichting

1. De realisatie van de door de accountant gecontroleerde deelnemersaantallen schooljaar 2007/2008 komen uiterlijk 1 juli 2008 binnen.

3. De definitieve realisatiegegevens over 2007 komen in november 2008 beschikbaar.

4. In het cursusjaar 2005/2006 zijn als gevolg van selectief toezicht alleen kwaliteitsonderzoeken uitgevoerd waar risico’s vermoed werden, waardoor er geen representatief beeld over dit cursusjaar verkregen kan worden. Vanaf het cursusjaar 2006/2007 is een geheel nieuwe toezichtsystematiek toegepast. De units van opleidingen in het beroepsonderwijs worden nu door de Inspectie beoordeeld aan de hand van de kenmerken Governance, rendement, toegankelijkheid en het onderwijsproces. De cijfers over de cursusjaren 2005/2006 en 2006/2007 zijn hierdoor niet goed te vergelijken met eerdere jaren. De Inspectie heeft echter de indruk dat de toestand van het onderwijs niet is veranderd.

In het cursusjaar 2006/2007 was volgens de Inspectie de kwaliteit van de Governance (dit gaat over het toezicht houden, besturen, interne bedrijfsprocessen, kwaliteitszorg, interne en externe verantwoording) laag bij 37 procent en hoog bij 14 procent van de units. Het rendement, de gediplomeerde deelnemers, was laag bij 24 procent en hoog bij 54 procent van de units. De toegankelijkheid was in het cursusjaar 2006/2007 laag bij 10 procent en hoog bij 78 procent van de units.

4.3.2 Voldoende geschikt onderwijspersoneel

Het beleid is gericht op versterking van de ondernemende professional (competentieontwikkeling) voor het verzorgen van innovatief beroepsonderwijs en educatie, het behoud en het voorkomen van uitstroom van personeel als gevolg van arbeidsongeschiktheid, het terugdringen van het ziekteverzuim en het aantrekken van voldoende bekwaam personeel dat zich al werkend voor de onderwijsfunctie in de sector kwalificeert.

Doelbereiking

De actualiteit over het lerarenbeleid in de onderwijssector werd in 2007 in hoge mate bepaald door het advies van de commissie Rinnooy Kan. Eind november 2007 kwam het Ministerie van OCW met het actieplan «LeerKracht van Nederland» als kabinetsreactie op dit advies (zie verder artikel 9, Arbeidsmarkt en personeelsbeleid).

Instrumenten

Tabel 4.5 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Middelen voor duale opleidingstrajecten, op- en doorscholing onderwijsondersteunend personeel, mobiliteit, bekwaamheidsdossiers en versterken integraal personeelsbeleid (IPB).Ja
2. Plan van aanpak versterking IPB 2005–2007 van de MBO-Raad.Ja
3. Arbeidsmarktbarometer.Ja
4. Arboplusconvenantbve, verminderen ziekteverzuimpercentage.Ja

Meetbare gegevens

Tabel 4.6 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
1. Openstaande vacatures voor leraren.Bron: Arbeidsmarktbarometer bve-sectorRegioplan 0,4%0,6%0,6%0,5%0,6%
2. Ziekteverzuimpercentage o.b.v. 2 jaar ziekteverzuim.Bron: Arboplusconvenant Onderwijs, verzuimgegevens bve-sector 5,7%5,9%5,8%n.n.b.5,8%
3. Oordeel over docenten, percentage deelnemers met een positief oordeel over het onderwijs.Bron: ODIN (verschijnt tweejaarlijks)  47% 49% 
4. Een eenduidig beleid voor beloningsdifferentiatie.Bron: Beleidsplan Onderwijspersoneel, Ministerie van OCW 7   20

Toelichting

2. Het ziekteverzuimpercentage over 2007 komt medio 2008 uit.

3. In ODIN-4 (2007) is de presentatie van de cijfers veranderd. In ODIN-3 (2005) werd de gemiddelde score op een cijfer van 1 tot en met 5 weergegeven. In ODIN-4 wordt het percentage van de deelnemers gepresenteerd op de aspecten «leggen de docenten de lesstof goed uit», «gebruiken de docenten voldoende voorbeelden uit de praktijk» en «hoe vind je de kwaliteit van het lesmateriaal». Het algemene beeld ten aanzien van het thema «onderwijs» is overwegend positief.

4. Voor deze indicator zijn geen actuele gegevens beschikbaar. Het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM) onderzoekt momenteel praktijkvoorbeelden van beloningsdifferentiatie. De uitkomsten hiervan worden in mei verwacht.

4.3.3 Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun omgeving

Het waar gewenst bundelen van de afzonderlijke regelingen en budgetten voor innovatie in het (middelbaar) beroepsonderwijs in een innovatiebox. Onderwijsinstellingen worden hiermee rechtstreeks gesubsidieerd om zelf in overleg met hun samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm te geven.

Doelbereiking

Op 9 juli 2007 is de gewijzigde regeling Innovatiebox beroepsonderwijs 2006 t/m 2009 gepubliceerd. In 2007 zijn de middelen voor innovatie via dezelfde systematiek als in 2006 ter beschikking gesteld aan de onderwijsinstellingen. De thema’s van de landelijke innovatieagenda, zoals vastgesteld door de landelijke overheid, het Platform Beroepsonderwijs en de Stichting van de Arbeid zijn niet gewijzigd en waren ook de thema’s voor het jaar 2007. In vervolg op de Fes-middelen die in 2006 beschikbaar zijn gesteld, zijn in 2007 ook Fes-middelen beschikbaar gesteld. Ook de regeling Innovatiearrangement 2006 t/m 2009 is in 2007 gecontinueerd. Het Platform Beroepsonderwijs is in samenwerking met de Stichting van de Arbeid verantwoordelijk voor de uitvoering van het innovatiearrangement. Net als in 2006 is in 2007 een link gelegd met de thema’s van de innovatieagenda. Het Platform Beroepsonderwijs heeft zich in 2007 onder meer gericht op de doorbraakmethode. Hierbij werken verschillende teams van instellingen uit het beroepsonderwijs in onderlinge concurrentie aan oplossingen. De teams worden bij de uitvoering van de doorbraakprojecten ondersteund door onderzoekers die de effectiviteit van de gekozen aanpak toetsen. De deelnemende teams hebben zich vanaf het begin gecommitteerd om de meest effectieve aanpak ook in hun eigen regio in te voeren. De verwachting is dat de doorbraakprojecten leiden tot meer duurzame innovaties. Daarnaast zorgt de combinatie van innoveren en onderzoeken voor een effectievere werkwijze.

Instrumenten

Tabel 4.7 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Regeling InnovatieboxJa
2. Regeling InnovatiearrangementJa

Meetbare gegevens

Uit onderzoek door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) in 2007 blijkt dat instellingen werken met «pakketten» van onderling samenhangende en elkaar versterkende innovatieprojecten. Het gaat bijvoorbeeld om een pakket waarbinnen het ontwikkelen van competentiegericht onderwijsmateriaal gecombineerd wordt met scholing van docenten, verbeteren van de beroepspraktijkvorming en het scheppen van organisatorische randvoorwaarden (goede ict-omgeving). De innovatiebox vormt voor instellingen de basis voor het maken van dergelijke innovatiepakketten. Verder richt het onderzoek door KBA zich vooral op de verdeling van middelen over de doelen die met de innovatiebox worden nagestreefd en geeft weinig informatie over het doelbereik. Momenteel wordt echter gewerkt aan een voorstel voor een effectmeting. Uit deze meting moet naar voren komen in hoeverre de inzet van de middelen heeft geleid tot een meer duurzame participatie van zwakkere groepen mbo deelnemers op de arbeidsmarkt. En of een toename van het aantal docentstages heeft bijgedragen aan een adequate invoering van het competentiegericht beroepsonderwijs en daarmee aan een verbetering van de kwaliteit van het beroepsonderwijs.

4.3.4 Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten

Uit het oogpunt van economische ontwikkeling en maatschappelijke cohesie is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een starkwalificatie behalen. Dit is een diploma op minimaal havo, vwo of mbo-2 niveau. Teveel jongeren hebben een dergelijk diploma nog niet gehaald als ze de school verlaten, dat beperkt hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt aanzienlijk. Daarom wordt de aanpak van voortijdig schoolverlaten geïntensiveerd.

Doelbereiking

De aanval op de schooluitval wordt krachtig doorgezet zoals te lezen is in de uitvoeringsbrief schooluitval van 30 november jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 695, nr. 42). Niet met nieuw beleid, maar met acties om het ingezette beleid nog krachtiger uit te voeren. In het schooljaar 2006/2007 gingen 53 100 jongeren voortijdig van school. Dit is een geleidelijke daling ten opzichte van voorgaande jaren. Het kabinet is vastbesloten om het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2012 te halveren. Dan mogen er niet meer dan 35 000 over zijn, vergeleken met de 71 000 in 2002.

Instrumenten

Tabel 4.8 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Preventieve maatregelen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs:– aanpak taalachterstanden (VVE)– Invoering zorgadviesteams (ZAT’s)– Aandacht voor zorgleerlingen via het leerwegondersteunend onderwijs– Meer praktijkgericht onderwijs in een doorlopende leerlijnJa
2. Regionale meld- en coördinatiefunctie VSV en grote stedenbeleid.Ja
3. Interdepartementaal beleidsonderzoek bve (IBO bve).Ja
4. Kwalificatieplicht tot de 18e verjaardag.Ja
5. Leerwerkplicht voor jongeren van 18 tot 23 jaar.Nee
6. VSV’ers die werk hebben alsnog een startkwalificatie laten halen en werkloze vsv’ers via maatwerktrajecten weer aan het leren en/of werken zetten.Ja
7. Convenanten met top 14 rmc-regio’s.Ja
8. ESF middelen voor beroepsbegeleidende leerweg en voortijdig schoolverlaten(middelen als gevolg van het vroegtijdig sluiten van het ESF-loket).Ja
9. Aanpak jeugdwerkloosheid.Ja
10. Fiscale maatregelen op het terrein van stages en scholing van werkenden waaronder EVC (werktop december 2005).Ja

Toelichting

5. In het Coalitieakkoord is besloten de Leerwerkplicht voor jongeren van 18 tot 23 jaar te koppelen aan de Wet werk en bijstand (Wwb). Als gevolg hiervan is de uitvoering van deze maatregel overgedragen aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

10. Bij deze maatregel is gerealiseerd dat via de fiscaliteit scholing voor werkenden, het aanbieden van stageplaatsen en EVC extra gestimuleerd wordt. Voor de werkgever via de Wet vermindering afdracht onderwijs (WVA) en voor de werknemer via de inkomsten belasting.

Naast de in tabel 4.8 genoemde instrumenten hebben in 2007 nog de volgende activiteiten plaats gevonden:

Vierjarige convenanten

Voor het schooljaar 2006/2007 zijn convenanten afgesloten met 14 RMC-regio’s met de hoogste uitval om binnen een jaar de uitval met 10% terug te dringen. Mede gelet op de positieve ervaringen uit de tussenevaluatie over deze convenanten (Tweede Kamer vergaderjaar 2007–2008, 26 695, nr. 42), is in het najaar van 2007 besloten vierjarige VSV-convenanten af te sluiten met alle 39 RMC-regio’s. Eind 2007 zijn convenanten afgesloten met de G4. Het streven is om juli 2008 met de overige 35 RMC-regio’s convenanten te hebben afgesloten.

Elektronische aanlevering verzuimgegevens

In 2007 zijn pilots gestart in negen gemeenten om de één-loket-functie ten behoeve van de elektronische aanlevering van verzuimgegevens te testen. Deze pilots verlopen volgens plan. Zodra de pilots zijn beëindigd begin 2008, wordt de landelijke uitrol gestart.

Meetbare gegevens

Tabel 4.9 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007 
1. Aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (Nationale indicator). Basiswaarde: 71 000 in 2002, vsv’ers.Bron: CFI 60 50054 10053 10035 000 2012
2. Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters. Basiswaarde: 20 000 in 2002, herplaatste vsv’ers.Bron: RMC effectrapportage24 00029 00030 50039 500 
3. Percentage voortijdig schoolverlaters van totale beroepsbevolking 18–24 jaar (EU-indicator). Basiswaarde: 15,5% in 2000, vsv’ers.Bron: CBS14,5%13,6%12,9%n.n.b.7,8%2010
4. Percentage 20–24 jarigen met tenminste een startkwalificatie (EU-indicator). Basiswaarde: 71,7% in 2000, 20–24 jarigen.Bron: CBS74,274,774,7n.n.b.85,0%2010

Toelichting

1. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in de jaren 2005 en 2006 bij deze indicator wijkt af van het aantal dat gebruikt is in de begroting 2007 (berekend op basis van de RMC registraties). De reden hiervoor is dat de monitoring van het aantal voortijdig schoolverlaters over de schooljaren 2004/2005 en 2005/2006 is herberekend op basis van een verbeterde toepassing van het Basisregister Onderwijsnummer (BRON). Als gevolg van deze veranderde registratie kwamen er extra vsv’ers in beeld. Hierdoor werd het moeilijk om de streefwaarde voor 2010 nog te halen. In het Coalitieakkoord is vervolgens besloten om deze streefwaarde met twee jaar te verschuiven naar 2012.

3. en 4. De realisatiewaarden 2007 komen in april 2008 beschikbaar.

4.3.5 Aantrekkelijk beroepsonderwijs dat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt, de samenleving en het vervolgonderwijs.

Het onderwijsaanbod van instellingen moet goed aansluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, de samenleving en de beroepskolom. Tevens moet het onderwijs goed aansluiten op de gevarieerde leerbehoeften van een brede populatie deelnemers om zo iedereen «bij de les» te houden. Er moet vertrouwen zijn in de landelijk geldige diploma’s en daarmee in de kwaliteit van de examens en het onderwijs van de opleidingen. Het vernieuwde, competentiegerichte beroepsonderwijs levert deelnemers de toerusting om te functioneren als beginnend beroepsbeoefenaar in een bewegelijke arbeidsmarkt, als burger in een veranderende maatschappelijke omgeving, om verder te leren en om vorm te geven aan de verdere loopbaan. Het onderwijs is meer op de praktijk gericht en meer vraaggestuurd.

Doelbereiking

Om dat te bereiken richten instellingen nieuwe opleidingen en nieuwe examens in, gericht op de nieuwe competentiegerichte kwalificatiedossiers. Dit herontwerp van de kwalificatiestructuur/mbo gebeurt tot augustus 2010 fasegewijs, waarbij de ervaringen worden benut voor de verdere verbetering. Vanaf 1 augustus 2010 (na inwerkingtreding wetswijziging) zullen alle deelnemers die dan beginnen aan een opleiding, onderwijs krijgen dat gebaseerd is op de competentiegerichte kwalificatiestructuur. In het studiejaar 2006/2007 volgden ruim 123 000 deelnemers (dat is circa 25% van het totaal aantal deelnemers in het mbo) een nieuwe, experimentele opleiding en ging het daarbij om bijna 2 100 experimentele opleidingen, gericht op 153 kwalificatiedossiers. In 2007 zijn 273 kwalificatiedossiers vastgesteld voor het studiejaar 2007/2008 (inclusief 40 kwalificatiedossiers ten behoeve van de groene sector). In 2007 is tevens een vernieuwd bestuurlijk arrangement met de MBO-Raad, Colo en Paepon gesloten. Hieruit is het plan van aanpak MBO 2010 voortgevloeid, waarin is aangegeven hoe het procesmanagement wordt versterkt om instellingen te ondersteunen ten behoeve van een succesvolle invoering in de periode tot 1 augustus 2010. In 2007 is een aantal onderzoeken verschenen over de invoering van competentiegericht onderwijs (te weten: risicoanalyse door Berenschot, Balansschool van bureau Keessie, themaonderzoek door de Inspectie, jaarlijkse monitor door CINOP). Hierop is een beleidsreactie geleverd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 139). Instellingen zetten steeds meer in op de verbetering van de examenkwaliteit van zowel eindtermgerichte als nieuwe, competentiegerichte opleidingen. Met ingang van 15 november 2007 voert voortaan de Inspectie in plaats van het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) het toezicht op de examenkwaliteit uit. In opdracht van de MBO-Raad is, met medewerking van het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP), het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) en de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) een handreiking voor instellingen gemaakt over competentiegericht beoordelen in het mbo. Voor de groene sector wordt uitvoering gegeven aan een specifiek actieplan examinering.

Instellingen zorgen samen met (leer-)bedrijven en kenniscentra voor de verbetering van de beroepspraktijkvorming, met voldoende en geschikte praktijkplaatsen en goede begeleiding van deelnemers.

Instrumenten

Tabel 4.10 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Herontwerp kwalificatiestructuur mboDeels
2. Examens mboJa
3. Praktijkplaatsen (regeling stagebox)Ja
4. FES middelen «beroepsonderwijs in bedrijf»Ja

Toelichting

1. De door de kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven ontwikkelde kwalificatiedossiers zijn vastgesteld voor het studiejaar 2007/2008. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar2007–2008, 27 451, nr. 68, 27 451, nr. 70, 27 451, nr. 77 en 27 451, nr. 79; 30 800 VIII nr. 126,30 800 VIII, nr. 139 en30 800 VIII, nr. 140).

2. De geplande activiteiten zijn uitgevoerd. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 451, nr. 69, 27 451, nr. 70, 27 451, nr. 74, 27 451, nr. 76; en de minister van LNV met nr. 81).

3. De regeling stagebox beroepsonderwijs 2006–2010 is in oktober 2006 gepubliceerd en wordt momenteel uitgevoerd.

4. De eerste tranche FES middelen «beroepsonderwijs in bedrijf» is in 2007, via de regeling Innovatiebox aan de instellingen beschikbaar gesteld (zie ook paragraaf 4.3.3). De tweede tranche FES middelen komt beschikbaar na een evaluatie over de eerste tranche.

Meetbare gegevens

Tabel 4.11 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
1. Aantal kwalificatieprofielen (inclusief LNV/groene sector).Bron: eindrapportage proeftuinen/experimenten  64153273280
2. Aandeel examens mbo van onvoldoende kwaliteit.    onbekend≤15%
3. Percentage moeilijk plaatsbare leerlingen op de mbo-niveaus 1 en 2 met een erkende stage-/simulatieplaats.Bron: Monitor praktijkplaatsen    n.n.b.100%

Toelichting

1. Bij de start van de ontwikkeling van het competentiegericht onderwijs is als streefwaarde het aantal van 280 kwalificatiedossiers genoemd. Inmiddels blijkt dat enkele kwalificatiedossiers aanvullend zijn samengevoegd. Dit gewenste proces van indikking loopt door in 2008 en leidt tot een lager aantal kwalificatiedossiers dan het aantal van 273 in 2007.

2. Er valt op dit moment geen uitspraak te doen over de examenkwaliteit in het studiejaar 2006/2007 vanwege niet afgerond onderzoek door KCE en vraagtekens bij de kwaliteit van de oordelen van KCE. De Inspectie voert een herbeoordeling uit naar de examenkwaliteit 2006/2007 bij de categorie van 285 opleidingen (dit betreft onder meer opleidingen die een eerdere waarschuwing hebben gekregen in verband met onvoldoende examenkwaliteit). In het voorjaar van 2008 komen de resultaten van deze herbeoordeling beschikbaar. Na de zomer komen tevens de resultaten van de nieuwe onderzoeksronde 2007/2008 beschikbaar.

3. Instellingen en kenniscentra leggen jaarlijks via hun jaarverslag aan partijen in de regio verantwoording af over de samenwerking, de inzet van de aanvullende stageboxmiddelen, en de behaalde resultaten in relatie tot de doelen. Dit zal voor het eerst gebeuren over het jaar 2007. Deze gegevens komen in 2008 via de jaarverslagen beschikbaar. Voor het jaar 2006 heeft het KBA een analyse uitgevoerd naar de inzet van de stageboxmiddelen. Uit deze analyse blijkt dat het mogelijk is om met de middelen van 2006 circa 7000 extra stage- en simulatieplaatsen te creëren.

4.3.6 Bevorderen Leven Lang Leren

Elke deelnemer moet de mogelijkheid krijgen om zijn of haar talenten te ontplooien in een leer- en werkomgeving die het beste past. Het gaat hierbij niet alleen om het initiële leertraject, maar ook om trajecten voor mensen die reeds werkzaam zijn of (weer) willen zijn (leven lang leren).

Doelbereiking

In 2007 is een leven lang leren gestimuleerd door het creëren van samenwerkingsverbanden tussen scholingsinstellingen, bedrijven en overheden. Deze projecten hebben geleid tot extra duale trajecten en EVC trajecten. In het plan van aanpak «Doorpakken met Leren & Werken» is opgenomen wat er in de periode 2005–2007 gedaan is om een leven lang leren te bevorderen. Daarnaast is in het plan opgenomen welke acties de projectdirectie Leren & Werken zal ondernemen in de periode 2008–2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 012 VIII, nr. 10).

Instrumenten

Tabel 4.12 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. De «Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken»Ja
2. Realiseren «online marktplaats leren» en werkenJa
3. Pilots «Associate Degree» in het hboJa

Toelichting

1. In 2007 is het aantal samenwerkingsverbanden naar aanleiding van de «Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken» uitgebreid tot 44. In regionale samenwerkingsverbanden tussen overheden, CWI en UWV, opleidingsinstellingen en werkgevers worden duale trajecten en EVC trajecten gerealiseerd.

2. Op de portalhttp://www.lerenenwerken.nlstaat informatie over o.a. opleidingen, beroepen, vacatures, en stages. De site is bedoeld om alle informatie over mogelijkheden voor een leven lang leren te bundelen voor werkgevers, werknemers en werkzoekenden.

3. De pilots met de tweejarige Associate-degreeprogramma’s (Ad-programma’s) binnen het hoger beroepsonderwijs kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een leven lang leren. In 2007 volgden circa 1550 studenten een Ad-programma. Ook werden in 2007 de eerste Ad-getuigschriften uitgereikt.

Meetbare gegevens

Tabel 4.13 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
1. Aantal nieuwe duale trajecten.Bron: monitoring door Cinop    28 84415 0002007
2. Aantal nieuwe EVC-trajecten (cumulatief).Bron: monitoring door Cinop   5 00015 31830 0002007
3. Deelnameaan leeractiviteiten door 25–64 jarigen.Bron: Kerncijfers, EU-doelstellingen 16,4%15,9%15,6%n.n.b.20%2010

Toelichting

1. Het oorspronkelijke doel was om 15 000 extra duale trajecten te realiseren. Dit zijn er 28 844 geworden. Het grootste deel van de duale trajecten is doorlopen op mbo-niveau 2 (startkwalificatienivau) of hoger. De regionale samenwerking heeft ertoe geleid dat een grote groep werkenden een traject heeft doorlopen.

2. Het aantal gerealiseerde EVC-trajecten is lager dan de ambitie van 30 000 in 2007, maar wel meer dan bij aanvang van de projectdirectie Leren & Werken in 2005. Er is geïnvesteerd in een goede EVC-infrastructuur. De kwaliteitscode EVC moet de kwaliteit van EVC garanderen en het aanbod van EVC inzichtelijk maken.

3. De realisatiewaarde bij de indicator «Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen» komt medio 2008 beschikbaar.

4.3.7 Meedoen in de samenleving

Onderwijs moet bereikbaar zijn voor iedereen. Deelnemers moeten daarbij ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen en daarop aanspreekbaar zijn. Daarbij zal rekening worden gehouden met hun specifieke kenmerken. Ook volwassenen moeten door het volgen van een opleiding of cursus kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving. Dit kan zowel betrekking hebben op de persoonlijke ontplooiing als op het vinden van een baan. De sociale cohesie en het maatschappelijke rendement van de samenleving worden hierdoor vergroot.

Doelbereiking

De verantwoordelijkheid voor de educatie is gedecentraliseerd naar gemeenten omdat zij het beste zicht hebben op de lokale opleidingsbehoeften en daardoor beter prioriteiten kunnen stellen. Voor de bekostiging van deze activiteiten wordt aan de gemeenten jaarlijks de rijksbijdrage educatie beschikbaar gesteld.

In het kader van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 «Van A tot Z betrokken» wordt jaarlijks het aantal deelnemers aan een alfabetiseringscursus gemonitord. In het voorjaar van 2008 zal de monitor 2006–2007 aan de Tweede Kamer worden gezonden. Gelijktijdig zal de realisatie van het aantal deelnemers aan een alfabetiseringscursus in 2007 bekend worden gemaakt. Eén van de zes ambities van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid is om tussen 2006 en 2010 een verhoging te realiseren van het aantal deelnemers aan alfabetiseringscursussen tot rond de 12 500.

Het aantal deelnemers met een handicap voor wie leerlinggebonden financiering (LGF) is aangevraagd, laat een stijgende lijn zien. In 2007 is voor ruim 3 200 deelnemers met een handicap in het middelbaar beroepsonderwijs LGF aangevraagd. De toename is voor een deel het gevolg van de grotere bekendheid met de regeling. Voorts is evenals in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs een groeiende tendens te zien van het aantal deelnemers in cluster 4 (psychische of gedragsstoornissen).

Instrumenten

Tabel 4.14 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. De rijksmiddelen educatieJa
2. Het «Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken»Ja
3. Leerling gebonden financiering (LGF)Ja

Toelichting

1. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Inburgering op 1 januari 2007, zijn de middelen voor de opleidingen Nederlands als tweede taal, niveau A1, A2 en B1 (€ 59 miljoen) uit de rijksbijdrage educatie, overgeheveld naar de begroting van het ministerie van Justitie (Vreemdelingenzaken en Integratie), thans naar het ministerie van VROM (Wonen, Wijken en Integratie).

Meetbare gegevens

Tabel 4.15 Meetbare gegevens
Ramingsgegevens2004200520062007200820092010
1. Educatie: Aantal deelnemers educatie (maal 1000).Bron: Kerncijfers, KSE niveau 1 t/m 4 + NT2156123,7133,3    
2. Aantal aanvragen LGF-subsidie (incl. LNV).Bron: Subsidievaststelling LGF  1 2003 280   

Toelichting

2. Voor het jaar 2006 is het aantal gehonoreerde aanvragen voor LGF subsidies opgenomen over de periode januari 2006 (datum invoering) tot 1 augustus 2007. Voor het jaar 2007 is het aantal gehonoreerde aanvragen voor LGF subsidies opgenomen dat betrekking heeft op het schooljaar 2007/2008 (op peilmoment 1 december 2007). In 2007 hebben 2100 aanvragen betrekking op cluster 4 Gedragsproblematiek (= 65%). Bij de overige clusters (cluster 2 en cluster 3) zijn per cluster circa 600 aanvragen opgenomen (= 15% per cluster).

4.3.8 Meer eigen verantwoordelijkheid van deelnemers voor hun leerloopbaan

Het is belangrijk dat de leerloopbaan van deelnemers aansluit bij de maatschappelijke behoefte naar een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking. In overleg met de omgeving bepaalt de deelnemer zijn leerloopbaan.

Doelbereiking

Loopbaan oriëntatie en begeleiding (LOB) behoort een constante activiteit van en op elke onderwijsinstelling te zijn. Dit is nog niet altijd het geval. Daarom is het nodig om op landelijk niveau continue extra aandacht te vragen voor kennisdeling op locatie en het belang van een tijdige en juiste beroeps- en studiekeuze, zodat minder leerlingen te laat en/of de verkeerde keuze maken. In 2007 is het wetsvoorstel Medezeggenschap mbo-sector naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 266, nr. 1). Het is de verwachting dat de Tweede Kamer zich in 2008 buigt over dit wetsvoorstel. De positie van de deelnemers is door dit wetsvoorstel beter gewaarborgd. Overigens is het onderwerp medezeggenschap een speerpunt van de Jongeren organisatie beroepsonderwijs (JOB). De JOB heeft ook in 2007 een subsidie ontvangen. JOB heeft de vrijheid deze subsidie onder andere te bestemmen voor activiteiten zoals Loopbaan oriëntatie en begeleiding en medezeggenschap.

Instrumenten

Tabel 4.16 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Loopbaanoriëntatie en begeleidingJa
2. MedezeggenschapJa
3. Overige instrumenten zoals bijvoorbeeld financiële middelen om het imago van het mbo te verbeterenJa

Toelichting

1. In het kader van voortijdig schoolverlaten is in 2007 gewerkt aan een visiedocument en een activiteitenplan Loopbaan oriëntatie en begeleiding. Deze activiteiten worden in 2008 afgerond.

Meetbare gegevens

Tabel 4.17 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2005200620072009
1. Percentage deelnemers dat bekend is met leerling-raad op instellingen.27% 21%60%
2. Percentage deelnemers dat opnieuw voor dezelfde opleiding zou kiezen.56% 52%60%
3. Percentage deelnemers dat tevreden is over begeleiding bij de studie.38% 39%55%
4. Percentage deelnemers dat tevreden is over begeleiding beroepskeuze of vervolgopleidingkeuze. 30% 32%50%
Bron: Indicator 1 t/m 4: ODIN/de JOB monitor 2007    

Toelichting

De relatief lage scores per indicator bevestigen het beeld dat loopbaan oriëntatie en begeleiding een extra impuls nodig heeft.

4.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 4.18 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
Minder deelnemers die de school voortijdig verlaten.Monitor vsv, evaluatie rmc.Analyse van de werkzaamheden van de 39 rmc-regio’s inzake de aanpak van het voortijdig schoolverlaten, zodat ten behoeve van het landelijk beleid een zo goed mogelijk beeld ontstaat van de omvang van schooluitval, achtergrondkenmerken van vsv’ers, moment van uitval, succes van plaatsing etc.2006 September 2006–april 2007April 2007Overig evaluatieonderzoekDe uitkomst van de RMC-analyse 2005
      
 Daarnaast zijn de volgende onderzoeken afgerond in 2007:    
 Auditdienst OCW/Inspectie van het Onderwijs: Thema-onderzoek VSV 2007. 2007Overig evaluatieonderzoekwww.aanvalopschooluitval.nlBron: Kamerstukken 2007-2008, 26 695, nr. 42
      
 Informatie Beheer Groep: Evaluatie eindrapport Pilot RMC. 2007Overig evaluatieonderzoekwww.aanvalopschooluitval.nlBron: Kamerstukken 2007–2008, 26 695, nr. 37
      
 Het Expertise Centrum: Eén meld- en registratiepunt voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten. 2007Ex-post evaluatieonderzoekwww.aanvalopschooluitval.nlBron: Kamerstukken 2007–2008, 26 695, nr. 37
      
 Regioplan: handhaving Leerplichtwet en RMC functie. 2007Ex-post evaluatieonderzoekwww.aanvalopschooluitval.nlBron: Kamerstukken 2007–2008, 26 695, nr. 37
      
 Organise to Learn, «Voorkomen is beter dan uitvallen». 2007Overig evaluatieonderzoekwww.aanvalopschooluitval.nlBron: Kamerstukken 2007–2008, 26 695, nr. 42
      
 Inspectie van het Onderwijs, Van visie naar realisatie: Een verkennend onderzoek naar voortijdig schoolverlaten in vo en bve. 2007Overig evaluatieonderzoekHome – ivhoBron:Kamerstukken 2007–2008, 26 695, nr. 37
      
Aantrekkelijk beroepsonderwijsdat aansluit op de behoeften van de deelnemers, de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs.Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Inzicht in de aansluiting van de opleidingen op de arbeidsmarkt en vervolgopleidingen.Oktober 2006–september 2007September 2007Ex-post evaluatieonderzoekhttp://www.roa.unimaas.nl/
      
Meedoen in de samenleving.Alfabetiseringsmonitor. Inzicht in aanbod van en deelname aan cursussen.Rapportage in het voorjaar 2007April 2007Overig evaluatieonderzoekMinisterie van OCW – Zoekresultaten
      
Instandhouding van het stelsel.Deelnemersmonitor. Het over een reeks van jaren beschikbaar hebben van informatie over ingeschreven deelnemers bve.Rapportage in het voorjaar 2007Februari 2007Overig evaluatieonderzoekMinisterie van OCW – Zoekresultaten

ARTIKEL 5. TECHNOCENTRA

5.1 Algemene beleidsdoelstelling: Het financieel ondersteunen van technocentra ter versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur in de regio en ter verbetering van de aansluiting tussen het technische beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het Platform Bèta en Techniek heeft op verzoek van het ministerie een evaluatie verricht naar de jaarverslagen 2006 van de technocentra. Het Platform heeft gekeken naar de resultaten van de afzonderlijke activiteiten, de relatie met de doelstellingen van de Kaderregeling 2006–2010 en naar de effecten die deze activiteiten sorteren. Uit de jaarverslagen komt het beeld naar voren dat de activiteiten van de technocentra ieder op hun eigen manier een bijdrage leveren aan de oplossing van de in de regio gesignaleerde knelpunten. De technocentra creëren draagvlak voor hun activiteiten door in te zetten op netwerkvorming en andere vormen van samenwerkingsverbanden waarin onderwijs en bedrijfsleven betrokken zijn. Deze betrokkenheid blijkt ook uit de gerealiseerde cofinanciering. Verder hebben de activiteiten van de technocentra een gunstig effect op een verbeterde aansluiting tussen het technisch onderwijs en de behoeften van de arbeidsmarkt. Bij vrijwel alle activiteiten werken technocentra samen met partners uit het bedrijfsleven en het onderwijs.

Kritische succesfactoren

Door de toegenomen economische groei in 2007 is de vraag vanuit het bedrijfsleven naar technici sterk gestegen. Dit bleek een impuls voor de bereidheid van instellingen en bedrijven om te investeren in de versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur in de regio.

5.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen8 59617 6022809 0379 0259 136– 111
Totale uitgaven8 5968 6759 2079 0379 0259 136– 111
Ontvangsten13917 2709 0769 1999 0849 136– 52

Toelichting

Er is € 111 duizend euro minder gerealiseerd op het onderdeel speerpuntensubsidie.

Instrumenten

Tabel 5.2 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Het beschikbaar stellen van de basissubsidie aan de technocentraJa
2. Het beschikbaar stellen van de speerpuntsubsidie aan de technocentraJa

Toelichting

In 2007 is op basis van de Kaderregeling 2006–2010 aan 14 technocentra een basissubsidie verleend. Alle technocentra die een aanvraag hebben ingediend voor een speerpuntsubsidie hebben die ook ontvangen, ter ondersteuning van de basisactiviteiten van de technocentra. Alle 14 technocentra hebben op basis van de gestelde criteria voldoende gepresteerd.

Meetbare gegevens

Wat betreft de kwaliteit van de verslaglegging in de jaarverslagen van technocentra is er nog ruimte voor verbetering. De operationele doelstellingen zijn ruim en breed gedefinieerd, meetbare doelstellingen ontbreken, waardoor het lastig is om op resultaten te reflecteren. De ontwikkeling van een meetinstrumentarium zou meer inzicht kunnen geven in de effecten van de activiteiten en het doelbereik. De technocentra hebben aangegeven hiermee aan de slag te gaan. In de toekomst zal nadrukkelijker worden gestuurd op het zichtbaar maken van de gerealiseerde doelen en het effectbereik.

ARTIKEL 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene beleidsdoelstelling: studenten zijn goed voorbereid op de nationale en internationale arbeidsmarkt en op het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van de maatschappij

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De toekomst van Nederland begint bij goed onderwijs. Ook in 2007 is geïnvesteerd in het creëren van de juiste omstandigheden en randvoorwaarden om het studieklimaat zo optimaal mogelijk te maken waardoor studenten het beste uit zichzelf halen.

Welzijn en welvaart zijn afhankelijk van de productie van kennis en nieuwe, innovatieve inzichten. Het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek moet zich kunnen meten met het beste in de wereld.

De studenten van vandaag zijn de intellectuele voorhoede van morgen, cruciaal in het maatschappelijk debat, in de vernieuwing van wetenschappen en in de overdracht van culturele waarden en tradities. Hoger onderwijs moet studenten motiveren om tijdens hun studie het beste uit zichzelf te halen, zodat zij zich optimaal kunnen ontplooien en breed kunnen oriënteren.

Tabel 6.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
1. Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jaar van de beroepsbevolking** 32,534,834,334,5–*in 202050
  bron: CBS Statline      
2. Indicator voor de aansluiting op de arbeidsmarkt      
a. Percentage afgestudeerden dat na afstuderen korter dan 4 maanden werkloos was      
  • hbo91909091–*
  • wo81827985–*
b. Percentage afgestudeerden dat anderhalf jaar na afstuderen nog werkloos was      
  • hbo5554–*
  • wo5544–*
c. Percentage afgestudeerden met een eerste baan op tenminste hbo- respectievelijk wo-niveau.cohort 2001/02cohort 2002/03cohort 2003/04cohort 2004/05  
  • hbo78777882–*
  • wo64636165–*
bron: hbo-monitoren 2003 t/m 2006 (HBO-raad); wo-monitoren 2003 t/m 2006 (ROA)      

* Gegevens voor 2007 zijn medio 2008 beschikbaar.

** De percentages wijken af van die in de begroting 2007, omdat het CBS de indeling van het onderwijsniveau heeft aangepast om de aansluiting bij de ISCED te verbeteren en internationale vergelijkingen te vergemakkelijken. Het hoogst behaalde onderwijsniveau is vastgesteld met behulp van de Standaard Onderwijsindeling 2003.

Kritische succesfactoren

• Bereidheid van de bevolking om verder te leren.

• Bereidheid van universiteiten en hogescholen om samen te werken met bedrijven en onderzoeksinstellingen.

• Responsiviteit van bedrijven naar onderwijs, onderzoek en innovatie.

• Een goed onderzoeksklimaat.

Hoewel maatschappelijke ontwikkelingen en economische groei in het algemeen van invloed zijn op succesfactoren, wordt met het inzetten van de operationele doelstellingen uit paragraaf 6.3 beoogd de succesfactoren van het hoger onderwijs positief te beïnvloeden.

In de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1) «Het Hoogste Goed» zijn gemeenschappelijke doelen opgenomen met aandacht voor uitval, kwaliteit, doorstroom en onderzoek in het hoger onderwijs. Deze agenda is een verdieping van het beleidsprogramma van de regering «Samen werken, samen leven 2007–2011» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 891, nr. 4).

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen1 628 6041 760 8351 858 2902 039 5032 287 7312 012 274275 457
Waarvan garantieverplichtingen0031 50039 000108 000  
Totale uitgaven1 634 1461 720 2381 802 9211 881 7952 030 8541 968 46262 392
        
Programma-uitgaven1 634 1461 714 5661 797 7391 876 7982 025 7791 963 68862 091
        
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek1 601 8781 656 5571 721 1951 767 4301 866 6901 797 84368 847
• Reguliere bekostiging(lumpsum)11 601 8781 656 5571 721 1951 767 4301 866 6901 797 84368 847
        
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs4874472 4083 0704783 333– 2 855
• Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs  1 9607594783 333– 2 855
• Internationalisering in het hoger onderwijs487447448311   
• Voortzetting Delta-beurzen   2 000   
        
Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs30 48748 77863 58782 096137 943137 025918
• Lectoren en kenniskringen29 75429 75429 43536 96150 58549 2251 360
• Zorgopleidingen in het hoger onderwijs 4 1005 3759 30010 42510 200225
• Deltaplan bèta/techniek27338 92422 77727 03561 30858 3003 008
• FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs    2 3256 000– 3 675
• Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie(Raak) 6 0006 0005 0008 5008 5000
• Versterking kennisinfrastructuur publieke sector   3 8004 8004 8000
Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs1 2942 5393 9837 4283 8699 000– 5 131
• Erkenning van verworven competenties    05 000– 5 000
• Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs1 2031 1481 7332 5802 3032 400– 97
• E-learning 1 30020003 300   
• Verhoging deelname allochtone studenten/Ambassadeursnetwerk  1501 4481 4861 500– 14
• Emancipatie919110010080100– 20
        
Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen   1 5004 0833 0001 083
• Promotievouchershbo-studenten   1 5004 0833 0001 083
        
Programmakosten-overig 6 2456 56615 27412 71613 487– 771
• Uitvoeringsorganisatie IBG 1 8721 9467 8657 8578 841– 984
• Uitvoeringsorganisatie CFI 4 3734 6207 4094 8594 646213
        
Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs 5 6725 1824 9975 0754 774301
Ontvangsten771 4631 79846 8486 9556 017938

1 Inclusief enkele posten voor overige uitgaven.

2 Deze middelen zijn bestemd voor het gehele hoger onderwijs.

Toelichting

De realisatie van de uitgaven voor het hoger beroepsonderwijs ligt in 2007 € 62,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. Deze toename houdt voornamelijk verband met de toename van het aantal studenten en de toekenning van de loon- en prijsbijstelling.

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen3 227 9833 327 0193 445 9783 531 9593 656 7183 520 326136 392
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven3 131 6453 215 6423 337 8953 396 5973 511 5323 467 04344 489
        
Programma-uitgaven3 131 6453 215 6423 337 8953 396 5973 511 5323 467 04344 489
        
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek3 131 6453 190 0923 304 8353 362 2303 484 8043 420 72364 081
• Reguliere bekostiging(lumpsum)3 118 6043 171 4103 283 9503 336 9033 465 1063 401 29863 808
• Toerusting van faciliterende organisaties gericht op het hoger onderwijs13 04118 68220 88525 32719 69819 425273
Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent onderwijs 1 9165 21013 46914 88325 512– 10 629
• Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs 1 9161 2351 5673821 667– 1 285
• FES: Rendement en excellentie1    05 000– 5 000
• Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB’s), Netherlands Education Support Offices (NESO’s), Beeldmerk   3 0576 3317 375– 1 044
• Noodfonds voor internationale hulpacties   1 0001 0001 0000
• Internationaal excelleren2   4 6504 8008 100– 3 300
• Internationale samenwerking en beurzenprogramma’s  3 9752 1952 3702 3700
• Voortzetting Deltabeurzen   1 000   
        
Versterken innovatief vermogen van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs 5 8005 6002 5704004 452– 4 052
• Zorgopleidingen in het hoger onderwijs3 5 8005 6002 5704004 452– 4 052
        
Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs 4 7005 1108 3952 2083 208– 1 000
• Surf Educatiefonds in het hoger onderwijs 4 0004 0004 000   
• Digitale universiteit in het hoger onderwijs 7001 0001 700   
• Verhoging deelname studenten met een handicap  1102 6952 2083 208– 1 000
        
Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen 9 0009 9109 9339 23713 148– 3 9 11
• Jonge universiteiten4 3 0006 0006 0006 000 6 000
• Onderzoeksmasters in het wetenschappelijk onderwijs5 6 0003 9102 93323710 148– 9 911
• Promotievoucher hbo-docenten   1 0003 0003 0000
        
Programmakosten-overig 4 1347 230    
• Uitvoeringsorganisatie IBG 2 4135 648    
• Uitvoeringsorganisatie CFI 1 7211 582    
Ontvangsten1 5351 4202 0811 47811 50816 466– 4 958

1 De middelen voor 2007 zijn toegevoegd aan het budget voor 2008.

2 De middelen die waren vrijgemaakt uit de lumpsum van de hogescholen voor international centers of excellence zijn daarvoor niet ingezet. Conform afspraak zijn de middelen teruggeboekt naar de lumpsum van de hogescholen (artikel 6).

3 Meerdere voor 2007 geraamde specifieke stimuleringsbijdragen en transitiekosten zijn dit verslagjaar niet gerealiseerd.

4 Met amendementTweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 15 is in 2007 € 6 miljoen extra beschikbaar gekomen voor de onderzoeksbekostiging van de drie jonge universiteiten: EUR, UM en UvT.

5 Ten opzichte van de raming zijn er minder relevante uitgaven (omzettingen naar gift). Naar verwachting zullen deze uitgaven de komende jaren substantieel toenemen.

Toelichting

De realisatie van de uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs ligt in 2007 € 44,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begrotingsstand. Deze toename houdt voornamelijk verband met wijziging van het aantal studenten en de toekenning van de loon- en prijsbijstelling.

6.3 Operationele doelstellingen

6.3.1 Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek

Het stelsel van hoger onderwijs is zodanig toegerust dat het voldoet aan de eisen die de wet stelt aan het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek.

Tabel 6.4 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Reguliere bekostiging(lumpsum).Ja
2. Via bekostiging aan de instellingen voor internationaal onderwijs en onderzoek bijdragen aan de wetenschappelijke opleiding van studenten vooral uit ontwikkelingslanden.Ja
3. Bijdrage aan de coördinatie van kennis en het stimuleren van ontwikkelingen op het gebied van internationale samenwerking en uitwisseling via subsidies aan de zogenaamde faciliterende organisaties.Ja
4. Nieuwe wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO) en een nieuw bekostigingsmodel hoger onderwijs.Nee
5. Experimenten met een open bestel van start met ingang van het studiejaar 2007–2008.Ja
6. Extra investering in meer en betere hoger opgeleiden.Ja

Toelichting

4. Door deze regering is het wetsvoorstel «Wet op het hoger onderwijs en onderzoek» (WHOO) ingetrokken en heeft heroverweging over de beoogde bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs plaatsgevonden. In de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid is een nieuw voorstel gedaan voor aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de bekostiging van het hoger onderwijs.

Tabel 6.5 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
Toerusten van instellingen voor het verzorgen van hoger onderwijs en onderzoek      
1. Instroom (x 1 000; excl. landbouw) op peildatum      
  hbo-voltijd eerstejaars70,973,974,877,580,2n.v.t.
  hbo-voltijd ingeschrevenen257,3268,9280,8292,7303,0n.v.t.
  hbo-deeltijd eerstejaars15,914,513,913,212,5n.v.t.
  hbo-deeltijd ingeschrevenen63,862,860,658,659,3n.v.t.
  wo eerstejaars36,738,840,541,543,4n.v.t.
  wo ingeschrevenen183,7193,6199,9202,7206,8n.v.t.
2. Uitstroomvan studenten (x1 000; excl. landbouw) op peildatum      
  hbo-voltijd gediplomeerden46,047,146,247,649,4n.v.t.
  hbo-deeltijd gediplomeerden13,414,114,614,913,4n.v.t.
  wo gediplomeerden (doctoraal/master)21,422,624,928,530,1n.v.t.
  bron: OCW Referentieraming 2008      
3. Studierendementverwacht slaagpercentage hbo-bacheloropleidingen75,074,073,072,069,0in 202080,0
  wo-opleidingen*      
  bron: CFI: CRIHO, stand december 2007      
4. Onderwijsuitgaven per student      
  hbo**5,75,65,75,55,6n.v.t.
  wo***5,75,75,75,75,7n.v.t.
  Onderwijsuitgaven per student in constante prijzen 2007 (gecorrigeerd voor loon- en prijsbijstellingen) en exclusief de collegegeldontvangsten van de instellingen. Aantallen studenten conform de Referentieraming 2008 (begrotingsraming).      

* In 2002 is de bachelor-master structuur breed in het wetenschappelijk onderwijs gestart. Driejarige bacheloropleidingen zijn nieuw gestart en er zijn lopende opleidingen omgezet naar de nieuwe structuur. Daarnaast bleven er veel ongedeelde opleidingen volgens de oude structuur uitlopen. In de huidige situatie waarin nog twee structuren naast en door elkaar lopen, zijn rendementsberekeningen van betrekkelijke waarde.

** Exclusief de middelen voor het Deltaplan bèta/techniek, omdat deze op meerdere onderwijssectoren en het Ministerie van EZ betrekking hebben en exclusief de fes-middelen voor «Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs».

*** Exclusief de fes-middelen voor rendement en excellentie.

6.3.2 Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijs

Doelbereiking

In Nederland is behoefte aan meer kwalitatief hoogwaardige opleidingen voor talentvolle studenten. Naast opleidingen die voldoen aan de vereisten van basiskwaliteit is er behoefte aan meer opleidingen die ambitieuze en getalenteerde studenten extra uitdagen. In het kader van «Ruim baan voor talent» zijn dergelijke programma’s, deels met selectie en deels met collegegeldverhoging, gestimuleerd. Deze programma’s zijn gemonitord en geëvalueerd door de Commissie «Ruim baan voor talent» (het rapport «Wegen voor Talent»;Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 388, nr. 14). Ook is het omwille van het internationale concurrentievermogen van Nederland belangrijk dat Nederland aantrekkelijker wordt voor getalenteerde buitenlandse studenten. De instroom van buitenlands talent en de stimulering van instellingen om zich internationaal te profileren, kan bijdragen aan verhoging van de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs.

Tabel 6.6 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Toelatingsbeleid.Ja
2. Rendementen excellentie.Nee
3. Internationaal excelleren.Ja

Toelichting

2. In de periode 2007–2011 is in totaal € 50,0 miljoen beschikbaar uit het Fonds economische structuurversterking (Fes) om excellentie in het hoger onderwijs te bevorderen. Het project heeft vertraging opgelopen omdat meer tijd is gegaan naar het precies invullen van het project. De in 2007 begrote middelen van € 5,0 miljoen zijn doorgeschoven naar 2008. Daarmee is het voor 2008 begrote bedrag gebracht op € 10,0 miljoen.

3. In 2007 is een «Beeldmerk Nederland» gerealiseerd, dat in combinatie met de Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB’s) en de Netherlands Education Support Offices (NESO’s) de wereldwijde naamsbekendheid van het Nederlandse hoger onderwijs moet verbeteren. Voor deze activiteiten is in 2007 € 6,3 miljoen ingezet. Om instellingen te motiveren zelf hun verantwoordelijkheid te nemen voor de internationale herkenbaarheid, gebaseerd op topkwaliteit, was € 8,1 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 4,8 miljoen toegevoegd aan het Huygens Scholarship Programma. De overige middelen (€ 3,3 miljoen) zijn conform afspraak teruggeboekt naar de lumpsum van de hogescholen.

Noodfonds voor internationale hulpacties op het gebied van hoger onderwijs: in 2007 werd dit beursprogramma naast studenten uit Wit-Rusland uitgebreid voor studenten uit Zimbabwe.

Tabel 6.7 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
Toelatingsbeleid      
Indicator voor uitdagend onderwijs      
1. Percentage studenten dat als gemotiveerd kan worden beschouwd20,518,018,018,6– *stijgende trend
  bron: uit de gegevens voor de Studentenmonitor2007      
Internationaal excelleren      
2. Percentage buitenlandse studenten in Nederland 3,73,94,9–*stijgende trend
3. Percentage Nederlandse studenten in buitenland 2,32,42,4–* 
  bron: Bisonmonitor 2004 en Mobiliteitsmonitor 2005, 2006      

* Gegevens over de realisatie 2007 zijn eind 2008 beschikbaar.

Toelichting

1. De indicator gemotiveerde student is een samengestelde indicator, opgebouwd uit variabelen uit de studentenmonitor. Het gaat om het aandeel van voltijd studenten, jonger dan 26 jaar, die meer dan 35 uur per week aan hun studie besteden, die zelf aangeven zeer gemotiveerd te zijn, en die hoog scoren op de indicator studie-inzet. De indicator gemotiveerde student geeft een beter beeld van de uitdaging van het onderwijs en is een vervanging voor het percentage gedreven studenten uit de studentenmonitor van 2004. Deze indicator is ook gebruikt in de begroting 2008.

6.3.3 Versterken innovatief vermogen en de kennisinfrastructuur van Nederland door optimale benutting hoger onderwijs

Om duurzame economische groei en een hoog welvaartsniveau ook op de lange termijn mogelijk te maken, moet het innovatief vermogen van Nederland worden versterkt (zie ook de Strategische agenda hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid). Om het innovatief vermogen te versterken is in 2007:

• de kenniscirculatie gestimuleerd door verdere investeringen in Raak en lectoren. Dit komt de innovatie in het beroepenveld ten goede. Een goede inbreng en vertegenwoordiging vanuit de bedrijven is vaak een succesfactor bij best practices van samenwerking (zie ook de tekstbox bij de algemene beleidsdoelstelling over Raak).

• wederom geïnvesteerd in het verhogen van de instroom en uitstroom van bèta techniek-studenten als uitvoering van het Deltaplan bèta/ techniek.

• uit het Fes € 20,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de oprichting van een aantal centres of entrepeneurship bij universiteiten en hogescholen naar Amerikaans voorbeeld. In 2007 heeft een beoordelingsronde plaatsgevonden voor het oprichten van centres of entrepeneurschip in het hoger onderwijs. Hieruit zijn 6 centres geselecteerd. De middelen worden bij het ministerie van Economische Zaken verantwoord.

Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie (Raak)-project

De wereldwijde technologische ontwikkelingen gaan razendsnel. Hoe houden Nederlandse high-tech ondernemers hun positie op de markt? Het Raak-project «access to high tech» ondersteunt regionale technologiebedrijven bij de vergroting van hun concurrentiekracht. Een onderdeel van dit Raak-project is DevLab (Development Laboratories): het is een initiatief van twaalf technologiebedrijven uit het midden- en kleinbedrijf. Ze werken nauw samen met hogescholen, universiteiten aan kennisuitwisseling en innovatie. Door middel van dit gezamenlijke initiatief zijn kleine, individuele bedrijven toch in staat om een technologische voorsprong te behouden. In 2007 won DevLab de onderwijsvernieuwing award.

Tabel 6.8 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Voortzetting van de Raak-regeling (mkb).Ja
2. Raak-publiek.Ja
3. Investeringen in lectoren en kenniskringen.Ja
4. Deltaplan bèta/techniek.Ja
5. Zorg.Ja
6. 3 TU’s.Ja

Toelichting

6. De 3TU-federatie is in 2007 gerealiseerd. In de Centres of excellence bundelt de federatie toponderzoek op een aantal belangrijke gebieden nl: High Tech Systems, Nanotechnology, Fluid and Solid Mechanics, ICT en Sustainabel Energy. Het accent ligt op het verder inrichten en implementeren van de centres (tot en met 2010) waarin de 3 TU’s hun krachten bundelen en hun inspanningen en zwaartepunten op elkaar afstemmen.

Tabel 6.9 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
Raak-regeling*      
Raak-mkb      
1. Aantal in projecten betrokken ondernemers  1 150niet gemeten3 740
Raak-publiek      
2. Aantal in projecten betrokken professionals van publieke instellingen   350530
Samenhang Raak-lectoren      
3. Aantal in Raak-projecten betrokken lectoren**   68110
  bron: SIA, december 2007      
Lectoren      
4. Gemiddelde omvang kenniskring extern en intern      
  • in fte0,61,11,51,7–***stijgende trend
  • in personen3,86,38,39,2–***stijgende trend
5. Percentage van het aantal lectoren met een intensieve kennisuitwisseling met MKB 3868 –***stijgende trend
6. Percentage van het aantal lectoren met een intensieve kennisuitwisseling instellingen 7293 –***stijgende trend
  bron: SKO, augustus 2006      
7. Deltaplan Bèta/techniek percentage instroom t.o.v. 2000****      
  a. hbo: techniek– 5,9– 6,9– 7,1– 7,4– 5,015,0 in 2007
  b. wo: natuur en techniek8,913,917,022,430,615,0 in 2007
  c. hbo + wo– 1,3– 0,40,41,96,015,0 in 2007
8. Percentage uitstroom t.o.v. 2000*****      
  a. hbo: techniek2,43,7– 0,5– 1,0– 4,015,0 in 2010
  b. wo: natuur en techniek12,618,325,731,237,615,0 in 2010
  c. hbo + wo5,27,76,57,77,215,0 in 2010
  bron: CFI, tellingen 1 cijfer HO      
Zorg      
9. Aantal opleidingsplaatsen voor de zorgmasteropleidingen nurse practioner en physician assistentnvt232318312325handhaven instroom
  bron: HBO-raad      
TU’s      
10a. Federatie technische universiteiten    gerealiseerdoprichting federatie
10b. Centers of excellence    5 centers gerealiseerd5 centers in 2010

* Deze cijfers zijn een conservatieve schatting op basis van rapportages van alle Raak-programma’s en navraag bij een selectie van de Raak-programma’s. Navraag bij een selectie van de Raak-programma’s door het Telematica Instituut heeft geleid tot een bijstelling van de geregistreerde gegevens. Er bleek sprake van een significante onderrapportage.

** Eind 2007 waren 110 lectoren betrokken bij Raak-programma’s. Een groot aantal lectoren is bij meerdere Raak-programma’s betrokken. In totaal is er sprake van 198 lectoraatdeelnames bij Raak-programma’s.

*** Eerdere gegevens zijn afkomstig uit de twee metingen van Consort (in opdracht van SKO). De SKO voert in 2008 evaluatiebezoeken uit die een goed kwalitatief beeld opleveren. De gegevens voor lectoren zijn medio 2008 beschikbaar.

**** De instroompercentages zijn gebaseerd op aantallen eerstejaars (bachelor en master) inclusief eerstejaars met een buitenlandse nationaliteit.

***** De uitstroomcijfers wijken af van de cijfers in de begroting 2007. Dit heeft te maken met diploma’s die (nog) niet waren geregistreerd.

Toelichting

7. en 8. De tussendoelstelling, 15% meer instroom, is in 2007 niet bereikt. Het wo heeft deze doelstelling wel bereikt. Het hbo blijft achter. Het beeld per instelling in het hbo fluctueert sterk. Van de 17 instellingen die participeren in het Sprint-programma behaalt bijna 2/3 de 15% doelstelling. De overige instellingen scoren minder goed en beïnvloeden het overall beeld negatief. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de minder goede resultaten. Zo zijn sommige instellingen te laat begonnen, terwijl op andere instellingen de regionale context een negatief effect heeft gehad op het behalen van de doelstelling. Het Platform Bèta Techniek verbindt financiële consequenties aan de resultaten: in goed presterende hogescholen wordt meer geïnvesteerd terwijl slecht presterende instellingen gekort worden. Met slecht presterende instellingen is afgesproken dat als ze alsnog de doelstelling halen, de korting ongedaan gemaakt wordt. Vorig jaar is aan de Tweede Kamer in de brief over het beleidskader 2007/2008 (Kamerstukken 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 111) gemeld dat de tussendoelstelling in 2007 niet behaald zou worden. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website:www.platformbetatechniek.nl.

9. De effecten van het substitutiebeleid tonen aan dat het structureel verschuiven van taken van arts naar niet-arts (waaronder de nurse practitioner en physician assistant), een positieve bijdrage levert aan veilige, effectieve, patiëntgerichte en toegankelijke zorg (Staat van de Gezondheidszorg 2007, Inspectie voor de Volksgezondheid). Voor de overige nieuwe zorgopleidingen is de instroom gehandhaafd op het niveau: mondzorgkunde 300, master medische ingenieur TUE 20, geneeskunde 2850, klinische technologie 100, en medische psychologie UT 30. De financiering van deze opleidingen maken deel uit van de reguliere bekostiging van de hogescholen en universiteiten.

6.3.4 Werken aan een goed opgeleide beroepsbevolking door maximale participatie aan hoger onderwijs

Doelbereiking

In 2007 is door het in maart van dat jaar aangetreden kabinet een goede fundering gelegd voor een beleid dat serieuze stappen naar een hoger opleidingsniveau van de beroepsbevolking mogelijk maakt. Het verminderen van de uitval in het hoger onderwijs (waardoor een grote bijdrage kan worden geleverd aan het verhogen van het percentage hoger opgeleiden) is hoofdpunt van zowel de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid, als van de beleidsagenda’s van de VSNU en de HBO-raad.

Tabel 6.10 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Verhogen deelname vrouwen aan de opleidingen in de ho-sectoren bèta en techniek.Ja
2. Verhogen deelname studenten met een handicap.Ja
3. Studiekeuze-informatie hoger onderwijs.Ja
4. Verhogen deelnameallochtone studenten.Ja
5. Erkenning verworven competenties (EVC).Ja

Toelichting

2. Een groot deel van de instellingen heeft subsidie gekregen voor een actieplan om concrete knelpunten aan te pakken. Onderzoek naar de effecten van maatregelen, naar factoren in vertraging en uitval en naar de kosten van instellingen is aanbesteed. Onder coördinatie van de Stichting Handicap + Studie is een voorlichtingscampagne van start gegaan.

3. In 2007 is de informatie op de website ook in het Engels beschikbaar. Verder is de informatie uitgebreid met masteropleidingen en met gegevens over de aansluiting tussen bachelor- en masteropleidingen. Het gebruik vertoont een stijgende lijn. De stichting SURF is verantwoordelijk voor de website.

4. Aan 13 hogescholen en 8 universiteiten is subsidie verleend voor het vergroten van de instroom van allochtone studenten, verbeteren van rendementen en vermindering van de uitval. Deze projecten lopen tot en met 2008 en worden in 2009 geëvalueerd.

5. Zie voor nadere toelichting paragraaf 4.3.6 Bevorderen Leven Lang Leven (projectdirectie Leven & Werken).

Tabel 6.11 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
Meer vrouwen in de techniek      
1. a. hbo percentage ingeschreven vrouwen in voltijd technische opleidingen14,514,214,114,5–*stijgende trend
  b. wo percentage ingeschreven vrouwen in de sector Techniek17,817,517,116,9– *stijgende trend
  bron: VHTO      
Participatiegraad:      
2. cumulatieve deelname van 26-jarigen t.o.v. actuele bevolking (1 jan) aan bekostigd hoger onderwijs in Nederland39,641,042,443,745,0streven is 50% in 2010
  bron: CBS, CFI (1-cijfer HO); bewerking OCW      

* Gegevens over de realisatie 2007 zijn eind 2008/begin 2009 beschikbaar.

6.3.5 Meer onderzoekers van meer kwaliteit door verbeteren en aantrekkelijker maken van onderzoekersopleidingen

Tabel 6.12 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Promotievouchershbo-docentenJa
2. OnderzoekmastersJa
Tabel 6.13 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20032004200520062007 
Promotievouchers hbo-docenten      
1. Aantal hbo-docenten die gaan promoverennvtnvtnvt0–*
  bron: HBO-raad      
Onderzoekmasters      
2. Aantal ingeschreven studenten aan een onderzoekmaster dat 1 extra jaar SF-geniet511846621 2051 4552 150 in 2010
  Bron: tellingen door de IB-groep (maart 2008)      

* Cijfers zijn beschikbaar na ontvangst van de jaarverslagen in juli 2008.

Toelichting

1. De promotietrajecten zijn gestart in 2007. Eerste gegevens over de aantallen zijn beschikbaar na ontvangst van de jaarverslagen van de hogescholen in juli 2008.

Ter verhoging van de kwaliteit van het onderwijs is het beleid erop gericht om meer docenten met mastergraad en gepromoveerde docenten in het hbo te bevorderen.

6.4 Overzicht evaluatieonderzoeken

Tabel 6.14 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
6.3.2 Getalenteerde studenten (binnen en buiten Nederland) aantrekken met uitdagend en excellent hoger onderwijsRuim baan voor Talent 2007Ex-post evaluatieTweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 388, nr. 14
 Transnationale Universiteit Limburg 2007Ex-post evaluatieTweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 772, nr. 2

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL ONDERWIJSBELEID

8.1 Algemene beleidsdoelstelling: Bevorderen van internationale oriëntatie en samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Uit de publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» 2006 (medio 2007 aan de Kamer verstuurd) blijkt dat de mobiliteit binnen de nationale en Europese programmamobiliteit in het primair en voortgezet onderwijs is gestegen ten opzichte van vorig jaar. De mobiliteit in het primair onderwijs laat grote schommelingen zien, terwijl in voorgezet onderwijs sprake is van gestage groei. De mobiliteit van leerlingen in het bve-veld laat verder een lichte stijging zien ten opzichte van vorig jaar. In het hoger onderwijs neemt het aantal studenten dat in het kader van een mobiliteitsprogramma naar het buitenland gaat licht af, na een forse stijging tot het jaar 2004/2005. De instroom van buitenlandse studenten in het Nederlands hoger onderwijs (in de context van een programma) schommelt door de jaren heen rond een stabiel aantal. Over culturele uitwisseling ontbreken dergelijke cijfers en zijn dus geen onderbouwde uitspraken te doen over de trends.

Meetbare gegevens

Effecten van de operationele doelstellingen als het participeren in internationale organisaties (zoals de EU, OESO, UNESCO en Nederlandse Taalunie), het ondersteunen van internationaal opererende organisaties (zoals het Duitsland Instituut Amsterdam en de Frans Nederlandse Academie) en de diverse samenwerkings- en mobiliteitsprogramma’s (zoals die van het Europees Platform), zijn alleen meetbaar als het gaat om fysieke uitwisseling en mobiliteit van scholieren, studenten, docenten etcetera. Daarvoor wordt verwezen naar de hiervoor reeds genoemde publicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland» 2006.

Succesfactoren

In goede interdepartementale samenwerking wordt verder gewerkt aan het wegnemen van onnodige belemmeringen voor toelating van kenniswerkers van buiten de EU. Tevens wordt een «Branding»-strategie ontwikkeld om Nederland te profileren als een aantrekkelijk, internationaal georiënteerd land van kennis en cultuur. OCW voert een actief internationaliseringsbeleid, onder meer gericht op het aantrekken van buitenlands talent voor het hoger onderwijs (zie artikel 6.3.2) en het stimuleren van internationale mobiliteit van Nederlandse studenten, zoals door het wereldwijd meeneembaar maken van studiefinanciering (zie artikel 11.3.5).

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschilHGIS realisatie
 20032004200520062007200720072007
Verplichtingen15 99324 10718 51517 81517 79415 5672 2271 254
Waarvan garantieverplichtingen        
Totale uitgaven19 31726 77315 90316 50718 08316 6041 4791 254
         
Programma-uitgaven19 31724 90312 70013 59215 05013 8641 1861 254
         
Stimuleren van internationalisering in het onderwijs13 24213 5237 5247 6287 8427 79943 
• Subsidiëren van uitwisselingsprogramma’s voor lerenden en docenten9 86410 3014 9244 9694 9204 820100 
• Subsidiëren van internationale samenwerkingsverbanden3 3783 2222 6002 6592 9222  979– 57 
         
Stimuleren van Internationale culturele samenwerking    1 17401 1741 106
• Subsidiëren van internationaal opererende culturele organisaties in Nederland    6740674606
• Bijdragen aan culturele organisaties in het buitenland    5000500500
         
Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland6 07511 3805 1765 9646 0346 065– 31148
• Subsidiëren van internationaal opererende organisaties in Nederland4 5944 8944 3684 2754 2954 25243148
• Bijdragen aan (multilaterale) organisaties in het buitenland58134020909296– 4 
• OCW-vertegenwoordiging te Brussel  3828359561 017– 61 
• Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel   45454950049 
• Internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking472306209310142200– 58 
• EU-voorzitterschap 20044285 840197     
         
Apparaatsuitgaven 1 8703 2032 9153 0332 740293 
Ontvangsten419391068184299743 

De apparaatsuitgaven zijn voor het eerst in de begroting 2004 bij dit artikel opgenomen.

Toelichting

Op het totale artikel is in 2007 € 1,5 miljoen meer uitgegeven ten opzichte van de vastgestelde begroting. Hieraan liggen aantal begrotingsmutaties ten grondslag.

De belangrijkste mutaties zijn:

• Een verhoging van de programma-uitgaven op dit artikel met € 1,1 miljoen voor het stimuleren van internationale culturele samenwerking;

• Een overboeking van € 0,2 miljoen van dit artikel naar artikel 14 «Cultuur» voor het Jaar van de Interculturele dialoog;

• Een verhoging van de apparaatsuitgaven met € 0,2 miljoen voor de attaché te Washington;

• Voor loon- en prijsbijstelling is het artikel verhoogd met € 0,4 miljoen.

8.3 Operationele doelstellingen

Bij Voorjaarsnota 2007 is dit artikel verhoogd met € 1,1 miljoen voor het stimuleren van internationale culturele samenwerking. Voorheen maakte deze middelen deel uit van artikel 14.05 «Internationaal Cultuurbeleid». In verband hiermee is ten opzichte van de vastgestelde begroting 2007 in deze verantwoording een extra operationele doelstelling toegevoegd.

8.3.1 Stimuleren van internationalisering in het onderwijs

Instrumenten

Tabel 8.2 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Nationale programma’s voor internationalisering in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs, gericht op leerlingenuitwisseling, docentenmobiliteit, tweetalig onderwijs en internationalisering door middel van onder meer ict en overige programma’s van het Europees Platform.Ja
2. Programma Leven Lang Leren 2007–2013Ja
3. Koninkrijk der Nederlanden, algemeen programma voor nauwe samenwerking tussen scholen (KANS).Ja
4. Suriname ontvangt van 2005–2008 jaarlijks een subsidie ten behoeve van onderwijsprojecten die een relatie hebben met NTU-activiteiten in voorbereidende en ondersteunende zin.Ja
5. Duitsland Instituut Amsterdam (DIA).Ja
6. Frans Nederlandse Academie voor hoger onderwijs en onderzoek (FNA).Ja
7. Samenwerking met Rusland en de (pre-)accessielanden in Zuid-Oost EuropaJa
8. Fulbright-beurzenprogramma. Binationaal beurzenprogramma tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika voor afgestudeerden in het hoger onderwijs, promovendi en wetenschappers.Ja

8.3.2 Stimuleren van internationale culturele samenwerking

Instrumenten

Tabel 8.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Vlaams Nederlands HuisJa
2. Stichting Internationale Culturele Activiteiten voor Het Cultural Contact Point, Conferentie VredespaleisJa
3. Europese Culturele Stichting voor LabforCultureJa
4. Cultureel attaché te New York om de Nederlandse belangen te behartigenJa
5. Koninkrijksspelen2007Ja
6. Projecten Internationaal Cultuur BeleidJa
7. Subsidies aan Felix Meritis Foundation, Cultuurhuis de Brakke Grond en John Adams InstituteJa
8. Internationale DG-bijeenkomst Cultuur «Creatieve industrie»Ja
9. Module Internationaal Cultuur BeleidJa
10. Bezoekersprogramma Internationaal Cultuur BeleidJa
11. Project Nieuw migratiebeleid en de Culturele sectorJa

8.3.3 Ondersteunen van internationaal opererende organisaties in binnen- en buitenland

Instrumenten

Tabel 8.4 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Nederlandse Taalunie (NTU). Samen met de Vlaamse Gemeenschap en Suriname neemt Nederland deel aan de Taalunie.Ja
2. Europa College Brugge. In Europees verband neemt Nederland hieraan deel. Het betreft het Nederlands aandeel in de jaarlijkse bijdrage aan het Europa College.Ja
3. Europees Platform (EP). Het EP verzorgt een aantal programma’s (zie 8.3.1). Het betreft de kosten die het EP (als organisatie) maakt voor de uitvoering van deze programma’s.Ja
4. Economische Voorlichtingsdienst (EVD). Bij de EVD voert bureau CROSS programma’s uit betreffende de onderwijssamenwerking met de Russische Federatie en landen in Centraal- en Oost-Europa, waaronder de (pre-)accessielanden.Ja
5. Permanente Vertegenwoordiging UNESCO. Vanuit OCW is bij de UNESCO een plaatsvervangend vertegenwoordiger gedetacheerd, om de OCW belangen te behartigen.Ja
6. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).Ja
7. OCW-vertegenwoordiging te BrusselJa
8. Steunpunt Nederlands Onderwijs te Brussel ter ondersteuning van vertegenwoordigers van Nederlandse organisaties op OCW- terrein bij hu optreden in Brussel.Ja
9. Internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking (zie tabel 8.5 «onderzoeken»)Ja

8.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

In 2007 heeft de nadruk gelegen op evaluatietrajecten. Evenals in andere jaren is in 2007 het Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs (IMON-rapport) uitgebracht, dat inzicht geeft in de mobiliteit in PO, VO, Beroepsonderwijs en HO (in het jaar 2006). In 2007 zijn voorts geëvalueerd: de Nationale UNESCO Commissie en de onderwijssamenwerking tussen Nederland en Rusland in de periode 2003–2007.

Tabel 8.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
8.3.1De onderwijssamenwerking Nederland-Rusland 2003–200720072007Overig evaluatie-onderzoek 
8.3.1Evaluatie Socrates- en Leonardoprogramma’s20072007Overig evaluatie-onderzoekhttp://www.regioplan.nl
8.3.1Rapport «Buitenlandse wetenschappers over wonen en werken in Nederland»20062007Overig evaluatie-onderzoek 
8.3.1Evaluatie nationale internationaliseringsprogramma’s (Europees Platform)20062007Overig evaluatie-onderzoek 
8.3.1Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (IMON-rapport 2006): Onderzoek naar effecten (internationaliserings)beleid op mobiliteit in PO, VO, Beroepsonderwijs, HO2007 (jaarlijks uit-gevoerd)2007Overig evaluatie-onderzoekhttp://www.nuffic.nl
8.3.1 en 8.3.2Rapport «Profilering van Nederland in het Buitenland» (quick scan)20062007Overig evaluatie-onderzoek 
8.3.1 en 8.3.2Evaluatie Nationale UNESCO Commissie20062007Overig evaluatie-onderzoek 
8.3.2Internationale vergelijkende quick scan over nationaal beleid voor creatieve industrieën20062007Overig evaluatie-onderzoek 

Toelichting

De vier in de begroting aangekondigde onderzoeken, de onderwijssamenwerkingsprogramma’s met Rusland, de Nationale UNESCO Commissie, het Europees Platform en de internationale studentenmobiliteit (IMON) zijn gerealiseerd en hebben ook tot beleidsaanpassingen geleid. Tevens zijn er enkele onderzoeken verricht in het kader van de ontwikkeling van een «Branding»-strategie voor Nederland.

8.5 Overzicht van de uitgaven voor Internationaal beleid op de OCW-begroting

Deze paragraaf biedt een overzicht van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel.

8.5.1 Overzicht van de internationale uitgaven per artikel

Tabel 8.6 Internationale uitgaven OCW (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschilHGIS realisatie
 20032004200520062007200720072007
Primair onderwijs (artikel 1)13 61614 79915 48915 80616 52215 712810 
Voortgezet onderwijs (artikel 3)1 5501 8242 1152 5392 6272 732– 105 
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie (artikel 4)676709835728989734255 
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)4894477 3584 0063 4533 994– 5413 453
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)60 90864 63969 76572 34078 60667 93210 67456 602
Internationaal onderwijsbeleid (artikel 8)19 31724 90312 70013 59215 05013 8641 1861 254
Informatie en communicatietechnologie (artikel 10)157166100100100100  
Studiefinanciering(artikel 11)1 5391 71157714 40139 300– 24 899 
Internationaal cultuurbeleid (artikel 14)*1 6892 2842 3692 430 2 068– 2 068 
Kunsten (artikel 14)5 8735 9614 4876 8646 3706 438– 682 086
Cultureel erfgoed (artikel 14)1 6311 2641 0981 0499501 595– 645145
Media letteren en bibliotheken (artikel 15 en 14.02)47 86844 99745 20744 46844 35644 577– 22112
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)75 00674 20574 58474 94072 48776 967– 4 480454
Totaal230 319237 909236 107239 439255 911276 013– 20 10264 006

* De gelden voor internationaal cultuurbeleid zijn met ingang van het jaar 2007 verdeeld over de artikelen 08, 14, en 15.

Toelichting

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) maken deel uit van de totale realisaties in het jaar 2007. De beleidsprestaties zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Ten aanzien van de realisaties op artikel 11 «Studiefinanciering» geldt het volgende. Voor de totale meeneembaarheid van studiefinanciering naar het buitenland is voor 2007 € 39,3 miljoen begroot (inclusief uitbreiding van € 11 miljoen). Ultimo 2007 studeerden ongeveer 5000 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering. De uitgaven aan meeneembaarheid zijn niet specifiek herkenbaar in de realisatiegegevens, maar maken onderdeel uit van de uitgaven van de verschillende onderdelen van de studiefinanciering zoals de basisbeurs, de aanvullende beurs, de reisvoorziening en de rentedragende lening. Zie verder artikel 11 onderdeel 11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit.

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID

9.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit in alle regio’s

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het aantal vacatures in het onderwijs stijgt. De concurrentie op de Nederlandse arbeidsmarkt is flink toegenomen. Ook in het onderwijs wordt de arbeidsmarkt krapper; schoolbesturen krijgen meer moeite om vacatures te vervullen. Het aantal vacatures in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs loopt conform de verwachtingen op (zie tabel 9.1 hierna), maar ligt nog wel ruim binnen de kritische grenswaarde van 1%. Wanneer het aantal openstaande vacatures van onderwijspersoneel niet groter is dan 1% van de werkgelegenheid, zijn scholen voldoende in staat dit tekort op te vangen met tijdelijke maatregelen. Boven deze grens wordt het aandeel openstaande vacatures een belemmering voor goed onderwijs. Ook in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs loopt het aantal vacatures – mede door de hoogconjunctuur – snel op.

Vanaf 2010 dreigt door de vergrijzing een fors tekort aan leraren. In mei vorig jaar is als uitwerking van het coalitieakkoord een Commissie Leraren onder leiding van de heer Rinnooy Kan ingesteld. Deze commissie kwam op 12 september 2007 met een rapport. De analyse van de commissie is helder. Er komt een enorm probleem op ons af: een kwantitatief en kwalitatief lerarentekort.

Eind november 2007 kwam het ministerie van OCW met het actieplan «LeerKracht van Nederland». Met dit samenhangende, uitgebreide pakket aan maatregelen reageert het kabinet op het advies van de Commissie Leraren en het advies van de Onderwijsraad «Leraarschap is eigenaarschap». Het actieplan moet zorgen voor een stevige impuls aan de kwaliteit van het lerarenkorps en daarmee aan de kwaliteit van het onderwijs. De waardering voor het leraarschap moet omhoog. Niet alleen kunnen leraren rekenen op een betere beloning (met een sterk accent op opleiding en prestaties) en een beter loopbaanperspectief, maar ook zal hun positie in de school worden versterkt. Het kabinet trekt daarvoor honderden miljoenen per jaar extra uit, oplopend tot uiteindelijk ruim € 1,1 miljard in 2020.

Tabel 9.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004*2005*2006*2007**2007
1a. Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in het primair en voortgezet onderwijs, in fte’s en in procenten van de werkgelegenheid6600,45600,36400,49100,5kleiner dan 1%
Bron: Aantal openstaande vacatures: Arbeidsmarktbarometer, Regioplan.     

* Realisatie op basis van vier kwartaalcijfers per kalenderjaar

** Realisatie op basis van de eerste drie kwartalen

Toelichting

Het gaat bij de streefwaarde van het aantal openstaande vacatures om de nog te vervullen vraag. Elk jaar ontstaan vacatures door de vraag naar nieuw personeel in verband met uitbreiding of vervanging. Daar waar de instroom onvoldoende is om aan deze vraag te voldoen wordt gesproken van de nog te vervullen vraag (Zie ook Nota Werken in het onderwijs 2008).

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen95 933118 489154 301179 44349 974157 004– 107 030
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven88 479117 405140 683160 34292 799157 004– 64 205
        
Programma-uitgaven88 479114 071137 444157 31289 623153 920– 64 297
        
Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel   64 93159 92077 637– 17 717
• Arbeidsmarkt   41 56140 24645 066– 4 820
• Arbeidsvoorwaarden   12 7259 54422 441– 12 897
• Sociale zekerheid   10 64510 13010 1300
        
Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit   32 03927 15640 635– 13 479
• Onderhoud van de bekwaamheid/professionalisering onderwijspersoneel   3 56201 735– 1 735
• Opleiden in de school   20 89614 42314 40023
• Versterking beroepsgroep   2 3103 2565 000– 1 744
• Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs   9991 0333 000– 1 967
• Versterken lerarenopleidingen   4 2728 44413 500– 5 056
• Kopopleiding hoger beroepsonderwijs    03 000– 3 000
        
Programmakosten-overig39 96447 52351 84660 3422 54735 648– 33 101
• ZVOO39 96447 52349 84458 195033 596– 33 596
• Uitvoeringsorganisatie CFI  2 0022 1472 5472 052495
        
Apparaatsuitgaven 3 3343 2393 0303 1763 08492
Ontvangsten4 2213751374631 81801 818

* Vanwege herformulering van de operationele doelstellingen zijn de bedragen in de jaren 2003 t/m 2005 niet te construeren

Toelichting

Van de vastgestelde begroting is een bedrag van € 60,6 miljoen overgeboekt naar de diverse onderwijsdirecties om op te nemen in de lumpsumbekostiging van de scholen/instellingen. Het betreft:

• € 34 miljoen is overgeheveld naar po, vo, bve, ho/wo en owb, in het kader van de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet en de intrekking van de ZVOO-regeling.

• € 11,6 miljoen aan middelen is overgeboekt naar po en vo ten behoeve van de vermindering van belemmeringen voor mobiliteit.

• € 8,7 miljoen is toegevoegd aan de benodigde ruimte voor de cao po.

• Voor onderwerpen als vakbondsfaciliteiten, arbeidsmarktmiddelen, promotievouchers en kopopleiding is per saldo € 6,3 miljoen overgeboekt naar andere directies.

Het resterende verschil tussen de raming en realisatie van de uitgaven wordt veroorzaakt doordat aangevraagde projectsubsidies achterbleven bij de voor 2007 verwachte bedragen (€ 2,6 miljoen) en daarnaast is door diverse overige oorzaken de raming met € 1 miljoen neerwaarts bijgesteld.

Door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte projectsubsidies is op de ontvangsten een bedrag van € 1,8 miljoen binnengekomen.

9.3 Operationele doelstellingen

9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

Om voldoende personeel te kunnen aantrekken moeten schoolbesturen voldoende concurrerend zijn op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat zij een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket moeten kunnen aanbieden en toekomstgericht personeelsbeleid moeten voeren.

Doelbereiking

Alle onderwijssectoren waar het afgelopen jaar arbeidsvoorwaardenonderhandelingen zijn gevoerd zijn erin geslaagd om in 2007 een concurrerend cao-akkoord te sluiten.

Door extra financiële middelen beschikbaar te stellen hebben scholen verdere invulling kunnen geven aan de aanpak van arbeidsmarktknelpunten door regionale samenwerking. Tevens hebben scholen met extra middelen van OCW een aantal specifieke groepen leraren kunnen behouden en aantrekken.

Instrumenten

Tabel 9.3 instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Betere afstemming van vraag en aanbod in de regio’sJa
2. Het stimuleren van de samenwerking binnen de regionale platforms voor de arbeidsmarktJa
3. Het streven de arbeidsvoorwaarden in de onderwijssectoren te laten bijdragen aan de versterking van hun concurrentiepositie op de arbeidsmarkt en waar mogelijk aan vermindering van de werkdruk van werknemers in het onderwijsJa
4. Het ondersteunen van de sectoren po, vo en bve bij het ontwikkelen en implementeren van arbo- en verzuimbeleidJa

Toelichting

1. Betere afstemming van vraag en aanbod in de regio

Tot en met 2007 zijn aan de regio’s met de grootste arbeidsmarktknelpunten extra middelen beschikbaar gesteld. 2007 is benut voor de uitvoering van diverse projecten en de verankering van de projecten binnen de regionale organisatie. Daarnaast zijn 12 regio’s ondersteund die te maken hebben met de hoogste werkeloosheid onder pasafgestudeerden. In het jaar 2007 zijn er 35 leraren doorgestroomd van het po naar het vo en 380 pasafgestudeerden behouden voor het onderwijs. Daarnaast hebben, ter uitvoering van het amendement De Vries (kamerstukken II, vergaderjaar 2005–2006, 30 800 VIII, nr. 22) scholen extra middelen ontvangen voor de doorstroom van 265 leraren po naar het vo.

2. Het stimuleren van de samenwerking binnen de regionale platforms voor de arbeidsmarkt

Gedurende drie jaar (2006–2008) is jaarlijks € 1 miljoen vrijgemaakt ter ondersteuning van de samenwerking binnen de regionale platforms. Het SBO beheert de middelen ten behoeve van een vraaggestuurde financiering van de regionale aanpak. In totaal zijn er, naast verschillende kleinere activiteiten, 11 regionale projecten financieel ondersteund.

3. Het streven de arbeidsvoorwaarden in de onderwijssectoren te laten bijdragen aan de versterking van hun concurrentiepositie op de arbeidsmarkt en waar mogelijk aan vermindering van de werkdruk van werknemers in het onderwijs

Verbeteren concurrentiepositie op de arbeidsmarkt

• Op 5 november 2007 is een definitief onderhandelingsakkoord gesloten met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel over de (centrale) cao 2007–2009 voor de sector primair onderwijs. Het akkoord heeft betrekking op de protocolonderwerpen, zoals de generieke loonontwikkeling en de bovenwettelijke sociale zekerheid in de sector.

• Op 20 september 2007 is het convenant ondertekend met de VO-Raad en de centrales van overheids- en onderwijspersoneel waarin met deze partijen afspraken zijn vastgelegd ten aanzien van de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in de sector voortgezet onderwijs per 1 juli 2007. Dit betekent dat naast de secundaire arbeidsvoorwaarden nu ook de primaire arbeidsvoorwaarden de verantwoordelijkheid zijn van de werkgeversorganisatie, zijnde de «VO-raad». Met volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming kunnen de scholen beter hun rol als werkgever vervullen en kunnen sectorspecifieke afspraken worden gemaakt. Hiermee wordt meer maatwerk mogelijk, waardoor beter kan worden ingespeeld op de eigen arbeidsmarktomstandigheden.

Het onderwerp werkdruk is meegenomen in het advies «Leerkracht» dat de commissie Leraren onder leiding van de heer Rinnooy Kan op 12 september 2007 heeft uitgebracht. Het actieplan «LeerKracht van Nederland», dat eind november 2007 is verschenen geeft hierop reactie; in 2008 worden de maatregelen die hierin zijn opgenomen, waaronder werkdruk, verder uitgewerkt.

4. Door de Stichting Vervangingsfonds – Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs te subsidiëren ondersteunt OCW het ontwikkelen en implementeren van arbobeleid, (preventief) verzuimbeleid, landelijke adviestaken en re-integratie voor de sector primair onderwijs. Binnen de gedecentraliseerde sector voortgezet onderwijs is het arboservicepunt VO opgericht en dit wordt via subsidie door OCW ondersteund om de arbo-, verzuim- en re-integratieactiviteiten in te bedden in de sector. De mbo-sector doet dit zelfstandig.

Meetbare gegevens

Tabel 9.4 Meetbare gegevens afgestudeerden
Indicatorcohort 2005cohort 2006Streefwaarde
1. Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding basisonderwijs met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs   
  half jaar na afstuderen78%74%Stijgend of gelijkblijvend
  jaar na afstuderen79%Zie toelichting
Bron: Loopbaanmonitor Onderwijs    
    
2. Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding voortgezet onderwijs met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs   
  half jaar na afstuderen75%74%Stijgend of gelijkblijvend
  jaar na afstuderen76%Zie toelichting
Bron: Loopbaanmonitor Onderwijs   

Toelichting

Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding basis- en voortgezet onderwijs met een baan in het onderwijs wordt tweemaal gemeten, de eerste keer een half jaar na afstuderen en de tweede keer een jaar na afstuderen; de gegevens cohort 2006 een jaar na afstuderen komen eerst medio 2008 beschikbaar en worden gepubliceerd in de nota WIO 2009, die tegelijkertijd met de begroting 2009 verschijnt.

Tabel 9.5 Meetbare gegevens ziekteverzuim en lesuitval
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
1. Ziekteverzuim      
• Basisonderwijs6,86,55,95,85,86,1
• Speciaal onderwijs7,67,26,46,36,36,9
• Voortgezet onderwijs5,85,65,45,0 6,0
• bve7,25,75,85,8 
  Bron: Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt, VO-raad en Arboservicepunt BVE      
2. LesuitvalvoBron: Onderwijstijd en lesuitval in het vo  6,8%6,7%6,8%Dalend of gelijkblijvend

Toelichting

1. De ziekteverzuimpercentages 2007 voor het basis- en speciaal onderwijs betreffen een prognose op basis van voorlopige trendcijfers tot en met het derde kwartaal; voor het voortgezet onderwijs en bve wordt het onderzoek naar het ziekteverzuim eerst medio 2008 opgeleverd.

2. De genoemde percentages hebben respectievelijk betrekking op de schooljaren 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007.

9.3.2 Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

Het personeel moet voldoen aan eisen van kwaliteit, zoals onder andere vastgelegd in de bekwaamheidseisen voor leraren. Het onderwijs vraagt om zelfbewuste, kritische en vernieuwende leraren. Mensen die in staat zijn het onderwijs zo in te richten dat kinderen, jongeren en volwassenen hun talenten optimaal kunnen benutten en ontwikkelen. Scholen die goed personeels- en organisatiebeleid voeren en lerarenopleidingen die in staat zijn te voorzien in de vraag naar meer differentiatie, hoogwaardiger expertise, meer kwaliteit en rendement zorgen ervoor dat scholen blijven beschikken over voldoende en goed gekwalificeerd onderwijspersoneel.

Doelbereiking

Met de extra middelen die de scholen in het primair en voortgezet onderwijs krijgen in het kader van het convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel hebben zij via het personeelsbeleid kunnen werken aan de kwaliteit van het personeel. In de dieptepilots Opleiden in de school onderzoeken scholen voor po, vo en bve samen met lerarenopleidingen aan welke kwaliteitscriteria opleidingsscholen zouden moeten voldoen en wat deze manier van duaal opleiden kost. Met extra middelen werken de lerarenopleidingen aan verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen, zoals afgesproken in de gezamenlijke beleidsagenda Lerarenopleidingen.

De Commissie Leraren heeft in zijn rapport advies gegeven over de wijze waarop de positie en de kwaliteit van de leraar kan worden versterkt. In de beleidsreactie daarop, het actieplan «LeerKracht van Nederland», heeft het kabinet diverse maatregelen aangekondigd.

Instrumenten

Tabel 9.6 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Alle scholen houden een bekwaamheidsdossier bij van elk personeelslid waar bekwaamheidseisen voor zijn vastgesteldNee
2. Het bevorderen dat schoolbesturen beleid voeren ten aanzien van de professionalisering van het management en de professionalisering en begeleiding van (beginnend) onderwijspersoneel en ten aanzien van het opleiden van onderwijspersoneel in de schoolJa
3. Voortgang dieptepilots Opleiden in de schoolJa
4. Het voeren van het gesprek met de beroepsgroep, de sociale partners en andere relevante actoren in het onderwijs over de manier waarop de ambities die spreken uit de onderwijsagenda van de beroepsgroep kunnen worden ondersteundJa
5. Het uitvoeren van activiteiten voor het inrichten van een kwalificatiestructuur voor de beroepen in het onderwijs (LPBO)Ja
6. Het treffen van maatregelen die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingenJa
7. Een wettelijke verankering van de kopopleidingJa

Toelichting

1. Alle scholen houden een bekwaamheidsdossier bij van elk personeelslid waar bekwaamheidseisen voor zijn vastgesteld

In zowel het po als het vo valt het aantal scholen dat aangeeft voor elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld een bekwaamheidsdossier te bezitten in 2007 lager uit dan bij de eerste meting in 2005 (zie tabel 9.7 hierna). Een verklaring hiervoor kan de wijze van bevraging zijn. Omdat bij de eerste meting de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO,Stbl. 2004, nr. 344) nog niet in werking was, is in de bevraging de term «personeelsdossiers» gebruikt. In de meting in 2007 is gevraagd naar de aanwezigheid van bekwaamheidsdossiers. De Wet BIO gaat over de kwaliteit van de leraar. In het actieplan «LeerKracht van Nederland» zijn maatregelen aangekondigd om de kwaliteit van de leraar te verbeteren. Zo zal de Inspectie van het Onderwijs in het nieuwe toezicht ook kijken naar de manier waarop scholen (via het personeelsbeleid) werken aan de kwaliteit van leraren. De bekwaamheidsdossiers zijn daar een onderdeel van.

2. Het bevorderen dat schoolbesturen beleid voeren ten aanzien van de professionalisering van het management en de professionalisering en begeleiding van (beginnend) onderwijspersoneel en ten aanzien van het opleiden van onderwijspersoneel in de school

In juni 2006 hebben de sociale partners het convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in po en vo gesloten. Met het sluiten van dit convenant hebben de scholen voor po en vo structureel € 100 miljoen per jaar extra middelen gekregen. In dit convenant is afgesproken dat het geld wordt ingezet op 9 doelen die verband houden met de professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel. Deze doelen zijn scholing en begeleiding van zij-instromers, begeleiding beginnend onderwijspersoneel, vermindering aantal on(der)bevoegde leraren in het voortgezet onderwijs, onderhouden van de bekwaamheid en verdere professionalisering van het onderwijspersoneel, professionalisering directeuren primair onderwijs, meer vrouwen in het management, innovatie in primair en voortgezet onderwijs, opleiden in de school en meerjarige strategische personeelsplanning. De sociale partners monitoren de uitkomst van de gestelde doelen. Uit de eerste rapportage blijkt onder meer dat het percentage scholen dat werkt met meerjaren personeelsplanningen is gestegen: voor het primair onderwijs is het streefdoel van 50% gehaald en in het voortgezet onderwijs is een flinke stijging te zien van 27% (2005) naar 63% (2007) van de scholen (zie tabel 7.9 hierna). In het actieplan «LeerKracht van Nederland» zijn maatregelen aangekondigd om het personeelsbeleid op de scholen verder te professionaliseren. Zo wordt in het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs de nadruk op personeel en management beduidend sterker.

3. Voortgang dieptepilots Opleiden in de school

In 2007 waren er 37 dieptepilots in uitvoering voor de opleidingsschool respectievelijk de academische school. In de dieptepilots wordt onderzocht onder welke voorwaarden die scholen een succes kunnen zijn, welke investeringen, zowel in personele als materiële zin, deze scholen moeten doen en hoe financiering vanuit OCW op termijn vorm kan krijgen. De pilots hebben allemaal in 2007 een tussenrapportage opgeleverd. Conclusie hieruit was dat alle pilots als zodanig mochten doorgaan. De pilots eindigen aan het eind van het schooljaar 2007/2008 waarna een definitieve regeling voor goede opleidingsscholen wordt opgesteld geldend vanaf 2009/2010.

4. Het voeren van het gesprek met de beroepsgroep, de sociale partners en andere relevante actoren in het onderwijs over de manier waarop de ambities die spreken uit de onderwijsagenda van de beroepsgroep kunnen worden ondersteund

In vervolg op de agenda van de beroepsgroep is de positie van de professional prominent op de politieke agenda gekomen. De Commissie Leraren heeft in zijn advies geadviseerd over de wijze waarop de positie van de professional moet worden versterkt. In de beleidsreactie daarop, het actieplan «LeerKracht van Nederland», heeft het kabinet diverse maatregelen aangekondigd ter versterking van de positie van de professional. Hierover zal worden overlegd met sociale partners en de beroepsgroep.

5. Het uitvoeren van activiteiten voor het inrichten van een kwalificatiestructuur voor de beroepen in het onderwijs (LPBO)

Het rapport Educatieve masteropleidingen. Beeld van een behoefte (Utrecht, 8 november 2006) is bij brief van 1 februari 2007, voorzien van mijn standpunt, naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. In mei 2007 verscheen het rapport Beroep: onderwijsondersteuner, eveneens van het LPBO. Bij brief van 13 juni 2007 heb ik dit rapport, voorzien van mijn standpunt, naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport Toetscriteria voor competentieprofielen en bekwaamheidseisen (Utrecht, december 2007) is in januari 2008 door het LPBO gepubliceerd. De beantwoording van de vraag naar de niveaudifferentiatie aan de bovenkant van het beroep heeft voortgang geboekt. Gelet op de complexiteit van de materie wordt het rapport in het voorjaar van 2008 afgerond.

6. Het treffen van maatregelen die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen

De lerarenopleidingen hbo en wo voeren de beleidsagenda lerarenopleidingen 2006–2008 uit. Eind 2007 heeft de inspectie een tussentijdse monitor uitgevoerd op de uitvoering van de beleidsagenda. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer begin 2008 geïnformeerd. De reken- en taaltoetsen zijn operationeel voor Pabo’s, scholen voor vo en mbo-instellingen. Het advies over doorlopende leerlijnen rekenen en taal van po tot en met ho is in januari 2008 gepubliceerd.

7. Een wettelijke verankering van de kopopleiding

Met de wijziging van de Wet Studiefinanciering 2000 in 2007 is de kopopleiding hbo per 1 september 2007 wettelijk verankerd. De verwante opleidingen kopopleidingen hbo zijn opgenomen in de wijziging Regeling studiefinanciering 2000: Tabel Verwante opleidingen kopopleiding hbo.

Meetbare gegevens

Tabel 9.7 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 20042005200620072007
1. Percentage scholen dat over bekwaamheidsdossiers beschikt     
• po 38%32%100%
• vo 41%32%100%
• bve 19%43%100%
Bron: Monitor professionele arbeidsorganisatie     
2. Percentage werkgevers dat over een meerjarige personeelsplanning beschikt over ten minste de drie komende jaren     
• po 14%50%50%
• vo 27%63%100%
• bve 19%46%100%
Bron: Monitor professionele arbeidsorganisatie     
3. Mate van on(der)bevoegdheid in het vo9,4%10,4%  Dalend of gelijkblijvend
Bron: Aandachtsgroepenmonitor     

Toelichting

1 en 2. Over 2006 heeft, door inwerkingtreding Wet BIO en afsluiten convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in po en vo, geen monitor plaatsgevonden.

3. In 2004 en 2005 (laatst beschikbare gegevens) werd respectievelijk 9,4 en 10,4 procent van de lessen gegeven door een onbevoegde docent (zie ook nota WIO 2008). Naar schooltype zijn er duidelijke verschillen in het aandeel lessen dat door volledig bevoegde leraren wordt gegeven. Op scholen voor havo en/of vwo is dit aandeel het grootst (86 procent). Op categorale vmbo-scholen is het aandeel lessen dat door volledig bevoegde leraren wordt gegeven het kleinst (60 à 58 procent). Het aantal lessen dat onbevoegd wordt gegeven is op sommige scholen groter dan op anderen. Op een van de tien vmbo-scholen worden zelfs meer dan 20 procent van de lessen onbevoegd gegeven. In het actieplan«LeerKracht van Nederland» is een samenhangend pakket van maatregelen aangekondigd, dat er mede naar streeft de mate van on(der)bevoegdheid in het vo te doen dalen.

9.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 9.8 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeelArbeidsmarktbarometers po, vo, mbo 2006–200720062007MonitorZie toelichting 1
 Verzuim en vervanging in het po 200620062007MonitorZie toelichting 1
 Aandachtsgroepenmonitor 200720072008MonitorZie toelichting 1
 Loopbaanmonitor 200720072008MonitorZie toelichting 1
 Monitor Arbeid, Zorg en Levensloop in het onderwijs 200720072008MonitorZie toelichting 1
 POMO 20082007 MonitorZie toelichting 2
 Onderwijstijd en lesuitval in het vo 2006–200720062007MonitorZie toelichting 1
9.3.2 Zorgen voor personeel van voldoende kwaliteitMonitor professionele arbeidsorganisatie po, vo, bve 2005–200620052007MonitorZie toelichting 1
 Programma onderwijspersoneel  Overig evaluatieonderzoekZie toelichting 3

In 2007 zijn geen beleidsdoorlichtingen en/of effecten onderzoek ex-post gestart of afgerond.

Toelichting

1. De resultaten van alle onderzoeken op het terrein van de onderwijsarbeidsmarkt en het onderwijspersoneel worden ieder jaar gepubliceerd in de Nota Werken in het Onderwijs die normaliter samen met de andere begrotingstukken op Prinsjesdag wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit jaar is ervoor gekozen om de Nota Werken in het Onderwijs samen uit te brengen met het Actieplan «LeerKracht van Nederland». De onderliggende eindrapportages worden gepubliceerd in de reeks Beleidsonderzoek Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid Onderwijs en op de internetsite van OCW (http: //www.minocw.nl/onderwijspersoneelenkwaliteit/index.html) bij het onderwerp «onderwijspersoneel en kwaliteit».

2. De POMO 2008 wordt in de tweede helft van 2008 afgerond.

3. Het rapport van de Commissie Leraren geeft een grondige analyse van het beleid en de genomen maatregelen ten aanzien van het lerarentekort tot nu toe.

ARTIKEL 10. INFORMATIE EN COMMUNICATIE TECHNOLOGIE

10.1 Algemene beleidsdoelstelling: Een verbeterde kwaliteit van het onderwijs door de inzet van ict

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Studies naar het rendement van ict in het onderwijs laten zien dat ict steeds vaker en systematischer bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs1. De belangrijkste opbrengsten zijn:

• leerlingen leren meer, sneller en met meer plezier;

• positief effect op leerprestaties van goed en zwak presterende leerlingen;

• toename van motivatie en zelfvertrouwen bij leerlingen;

• ondersteunend voor verschillende didactische benaderingen zoals kennisoverdracht, zelfstandig werken en samenwerkend leren.

Vanaf 1 januari 2008 maakt artikel 10 onderdeel uit van artikel 3 VO.

Kritische succesfactoren

Opbrengsten van ict zijn zelden alleen toe te schrijven aan het gebruik van een ict-toepassing. Positieve effecten treden op, mits: leraren voldoende zijn toegerust, de schoolorganisatie ondersteuning biedt, de technische voorzieningen op orde zijn en gebruikte ict-vormen aansluiten bij de visie op onderwijs.

10.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 10 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen:8 75551 00837 87436 31835 59331 1024 491
waarvan garantieverplichtingen       
Uitgaven101 29050 92640 51435 62336 31931 1025 217
        
Programma-uitgaven101 29050 92640 51435 62336 31931 1025 217
        
Integratie van ict in het onderwijs bevorderen door ondersteunings- en stimuleringsfaciliteiten       
• Ondersteuningsfunctie Stichting Kennisnet Ict op School    21 32521 3232
        
Scholen ondersteunen bij het realiseren van onderwijsinhoudelijke doelstellingen en docenten en leerlingen laten excelleren via ict innovaties       
• Innovatieprogramma Kennisnet Ict op School en Surfnet    3 3664 000– 634
• Kennisrotonde    1 0001 0000
• Actieplan verbonden met ict    5 6672 5003 167
• Interdepartementaal actieprogramma Maatschappelijke sectoren en ict    4 1601 0003 160
• Overige innovatie    8011 279– 478
Ontvangsten48 22047 87752 79648 26153 58047 7765 804

Toelichting

De totale uitgaven op dit artikel zijn € 5,2 miljoen hoger dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn:

• Verhoging van het budget in verband met toekenningen uit het FES voor het project «Contentstimulering» en actieprogramma «Maatschappelijke sectoren en ict« voor een bedrag van € 4,4 miljoen.

• Verhoging van het budget met € 2,3 miljoen in verband met een bijdrage van het ministerie van EZ voor de verantwoording van de projecten Internetvoorziening na 2003 en Zorgmonitor Leeuwarden.

• Verlaging van het budget met € 1,6 miljoen in verband met intertemporele compensatie op de financiële uitvoering van projecten «Contentstimulering», «Maatschappelijke sectoren en ict» en actieplan «Verbonden met ict».

De ontvangsten zijn € 5,8 miljoen hoger dan geraamd in de vastgestelde begroting. De belangrijkste mutaties zijn:

• Verhoging met € 4,4 miljoen in verband met ontvangsten op de toekenningen uit het FES van het Ministerie van EZ.

• Verhoging met € 2,3 miljoen in verband met de bijdragen van het ministerie van EZ voor de verantwoording van de projecten Internetvoorziening na 2003 en Zorgmonitor Leeuwarden.

• Verhoging met € 1,2 miljoen in verband met meerontvangsten op afrekening van subsidies in voorgaande jaren.

• Verlaging van het budget met € 2,1 miljoen in verband met intertemporele compensatie op de financiële uitvoering van projecten «Contentstimulering» en «Maatschappelijke sectoren en ict».

10.3 Operationele doelstellingen

10.3.1 Integratie van ict in het onderwijs bevorderen door ondersteunings- en stimuleringsfaciliteiten

Doelbereiking

Stichting Kennisnet Ict op school is de publieke ict-ondersteuningsorganisatie van, voor en door het onderwijs. Als uitgangspunt geldt: het faciliteren en ondersteunen van iedere school (en de daaraan verbonden individuen) die leren wil vernieuwen met ict en die wil leren vernieuwen met ict. De doelgroep van de stichting zijn de scholen in het primair, voortgezet onderwijs en de mbo-instellingen.

Professionalisering van docenten en management is één van de speerpunten van de organisatie. Dit krijgt onder andere vorm binnen het ambassadeursprogramma. Inmiddels zijn er ongeveer 400 ict-ambassadeurs in het primair en voortgezet onderwijs.

Instrumenten

Tabel 10.2 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Subsidieverlening aan Kennisnet Ict op SchoolJa

Toelichting

1. Het afgelopen jaar heeft een evaluatie van de Stichting Kennisnet Ict op School plaatsgevonden (http://www.minocw.nl/ict/publicaties/index.html). Dit is in een brief op 11 mei 2005 aan de Tweede Kamer toegezegd. Het betreft een vervolg op de uitgebreide evaluatie van 2005. Er is daarom gekozen voor een pragmatische herijking waarbij gekeken is naar de positionering van de stichting en vraagfinanciering (de gevolgen van de marktontwikkelingen). OCW en de sectororganisaties zijn positief over het functioneren van de stichting. De stichting is steeds beter gaan inspelen op de behoefte van het veld en heeft zich bewezen als expert op het terrein van ict en onderwijs. Een bovensectorale ict-ondersteuningsfunctie, inclusief de samenwerking met Surf, heeft meerwaarde voor de hele onderwijskolom. Alle partijen kunnen zich vinden in de continuering van een centrale financiering van de ict ondersteuningsfunctie voor nog een periode van 4 jaar. Hierbij is het verbinden van ict met de onderwijsprioriteiten en de kwaliteitsagenda’s van de onderwijssectoren een belangrijk aandachtspunt. Daarnaast zal de komende 2 jaar worden verkend hoe de rol van de sectororganisaties bij de aansturing van de Stichting kan worden versterkt.

In 2007 zijn een tweetal aanvullende trajecten bij Kennisnet Ict op school succesvol afgerond en ingebed binnen de staande organisatie. Het ging daarbij om de Kennisrotonde en het e-Portfolio standaardisatie project. De vraaggestuurde en resultaatgerichte werkwijze van Kennisrotonde wordt een blauwdruk voor de toekomstige werkwijze van de gehele organisatie. Het e-Portfolio project heeft een open standaard geleverd voor de beschrijving van elektronische portfolio’s om de uitwisseling ervan tussen het leren, werken en arbeidsbemiddelingsdomein te verbeteren.

Tabel 10.3 Meetbare gegevens
Indicatorrealisatiestreefwaarde
 200520062007 
1. Kwaliteitsindex BelangenbehartigingBron: TNS-NIPO125122131*1002006
2. Kwaliteitsindex DienstverleningBron: TNS-NIPO  131*1002006

* De fusie van stichting Kennisnet («dienstverlening») en stichting Ict op school («belangenbehartiging») in 2006 betekent dat er vanaf 2007 geen aparte index voor dienstverlening en belangenbehartiging wordt onderscheiden, omdat diensten en producten veelal meerdere doelen dienen.

Toelichting

1. en 2. De resultaten worden meetbaar en transparant gemaakt door middel van een kwaliteitsindex. Met de index wordt enerzijds bekendheid en anderzijds relevantie van de producten en diensten van de stichting gemeten.

10.3.2 Scholen ondersteunen bij het realiseren van onderwijs-inhoudelijke doelstellingen en docenten en leerlingen de ruimte geven om te excelleren

Doelbereiking

Het afgelopen jaar heeft OCW geïnvesteerd in vier aanvullende innovatieve trajecten om docenten en leerlingen te stimuleren aan de slag te gaan met ict. In het PO zijn door 1670 schoollocaties aanvragen gedaan voor de professionalisering van docenten binnen de kaders van het actieplan «verbonden met ict». Het bereik is daarmee circa 20 000 leerkrachten geweest. In het VO zijn 350 ict-ambassadeurs werkzaam.

Instrumenten

Tabel 10.4 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Subsidieverlening aan het innovatie programma van Kennisnet Ict op School en SurfnetJa
2. Subsidieverlening aan het Kennisnet Ict op School programma KennisrotondeJa
3. Interdepartementale actieprogramma maatschappelijke sectoren en ictJa
4. Uitvoering Actieplan «Verbonden met ict»Ja

Toelichting

1. In dit programma werken beide organisaties samen aan innovatieve, educatieve ict-toepassingen, die voor het hele onderwijs in Nederland beschikbaar zijn en op grote schaal kunnen worden gebruikt. De afgelopen jaren zijn er succesvolle toepassingen geïnitieerd. Bijvoorbeeld aan de «Expert op Afstand» sessies, waarin leerlingen live via webconferencing in contact komen met experts, aan de «Make A Game» en «Expose Your Talent» wedstrijden of aan het «Samen Snel op glas» waarbij door vraagbundeling is aangetoond dat hoogwaardige internetverbindingen binnen het bereik van scholen kunnen komen.

2. De Kennisrotonde is een virtueel kennisnetwerk voor po- en vo-scholen in Nederland. Op de rotonde zijn scholen bezig geweest met kennis halen, brengen, uitwisselen, verspreiden en, indien nodig, samen ontwikkelen naar aanleiding van door scholen ingediende ict-vraagstukken. Kennisnet Ict op School heeft hierbij een ondersteunende rol en stroomlijnt als het ware het verkeer op de rotonde en zorgt dat de school in contact komt met de juiste experts.

3. Het interdepartementale actieprogramma «Maatschappelijke sectoren en ict» heeft tot doel doorbraken en opschaling te realiseren in de ontwikkeling en de implementatie van innovatieve ict-toepassingen en- diensten. In totaal heeft het onderwijsveld in 2007 28 voorstellen ingediend voor de prijsvraagrondes. Eén voorstel is gehonoreerd met € 1 167 575,– FES middelen. Daarnaast is één van de drie ingediende departementale opschalingsprojecten toegekend met € 1 000 000,– OCW middelen. De verdere verantwoording loopt via de begroting van EZ.

4. In het Actieplan «Verbonden met Ict», wordt ict ingezet om een bijdrage te leveren aan de aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Het gaat daarbij om het toepassen van ict in de leerprocessen, in de bedrijfsvoering van onderwijsinstellingen en in het stimuleren van originaliteit en creativiteit bij jongeren. Per sector (PO/VO/BVE) heeft Stichting Kennisnet Ict op School, in samenspraak met het onderwijsveld, een uitvoeringsplan opgesteld, dat heeft geresulteerd in totaal 13 projecten. De projecten zijn succesvol verlopen. Aan het project Prosumers van leermateriaal (web 2.0) hebben 8 MBO instellingen deelgenomen en is veel voor de beroepspraktijk relevant materiaal beschikbaar gekomen. Daarnaast hebben vijf opleidingen binnen twee ROC’s én een tiental docenten uit vier instellingen actief games en simulaties uitgetest in de praktijk.

Meetbare gegevens

1. Uit het innovatie programma zijn ondermeer de wedstrijden «Make A Game» en «Expose Your Talent» overgegaan naar het reguliere aanbod van stichting Kennisnet Ict op School en Surfnet. In totaal zijn bijna 1 100 voorbeeldscholen actief binnen het programma.

2. Kennisrotonde is afgesloten. E zijn ruim 180 vraagstukken ingediend. In 2007 zijn 40 nieuwe projecten gestart. Een aantal daarvan is afgedaan via kennisuitwisseling, anderen hebben een subsidie gekregen om kennis te ontwikkelen.

3. OCW heeft deelgenomen aan alle rondes binnen het interdepartementale actieprogramma «Maatschappelijke sectoren en ict». In totaal zijn 28 projectvoorstellen ingediend.

4. De prestaties van het actieplan zijn in 2007 extern gemonitord. De resultaten worden bekend na afloop in 2008.

10.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 10.5 afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
10.3.1Monitor «4 in balans»20062007Overige evaluatieonderzoekhttp://www.ictopschool.net/onderzoek/publicaties/uitgaven?UID=Rapport.2007-09-07.1213
 Herijking Kennisnet20072007Overige evaluatieonderzoekhttp://www. minocw.nl/documenten/Herijking%20Stichting%20Kennisnet%20definitief%20_2_.pdf
10.3.2Monitor Kennisrotonde20072008Overige evaluatieonderzoekhttp://www.oberon-o-a.nl/Content.aspx?id= 149
 Monitor Verbonden met Ict20072007Overige evaluatieonderzoekhttp://www.oberon-o-a.nl/Content.aspx?id=150
 Monitor Innovatieprogramma Surfnet/Kennisnet20072007Overige evaluatieonderzoekhttp://www.ictopschool.net/
 Evaluatie Actieplan «Verbonden met ict»20072007Overige evaluatieonderzoekhttp://actieplan.kennisnet.nl/verbondenmetict

In 2007 zijn geen beleidsdoorlichtingen en/of effecten onderzoek ex-post gestart of afgerond.

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene beleidsdoelstelling: Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg;

• studenten in het hoger beroepsonderwijs en

• studenten in het wetenschappelijk onderwijs.

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is. Ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie ook een investering in de eigen toekomst is, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

Meetbare gegevens

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd
Leeftijd18192021222324252627282930
Deelnamepercentage 20078778695745352619139765
Bron: OCW (CFI), Leerlingen- en studententellingen 2007
Tabel 11.2 Verwachte rendementen
Studie begonnen in20032004200520062007
wo7374706971
hbo7574737269
bol6064706768
Bron: OCW (CFI), Onderwijsmatrices 2003–2007, berekeningen OCW     

Toelichting

Bovenstaande tabellen zijn ook gepubliceerd in de begroting 2007, maar zijn nu geactualiseerd op grond van de meest recent beschikbare gegevens. Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. De invoering van het prestatiebeursregime in het ho (1996) en niveau 3 en 4 van de bol (2005) stimuleert studerenden tot verbetering van de studieresultaten, waardoor het studierendement zal verbeteren (tabel 11.2). Het verwachte rendement is in dit verband het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie af zal ronden met een diploma. Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala van factoren en niet alleen van studiefinanciering.

Kritische succesfactoren

De bekendheid en het gebruik van de regeling is toereikend. Uit onderzoek is gebleken dat financiële aspecten nagenoeg geen belemmering zijn om in het mbo of het ho door te studeren (zie paragraaf 11.3.1).

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen2 318 8452 675 3022 849 3113 572 7613 260 6833 060 586200 097
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven2 318 8452 675 3022 849 3113 572 7613 260 6833 060 586200 097
        
Programma-uitgaven2 318 8452 673 9442 848 2873 571 7413 259 6143 059 492200 122
        
Algemene toegankelijkheid1 213 0281 296 7581 365 4031 893 0301 409 8441 295 699114 145
• Basisbeurs741 020759 405792 154963 8551 001 672943 42758 245
• Reisvoorziening472008537 353573 249929 175408 172352 27255 900
        
Toegankelijkheidbij minder draagkrachtige ouders445 157490 627537 169628 252631 180625 7635 417
• Aanvullende beurs445 157490 627537 169628 252631 180625 7635 417
        
Flexibiliteit financiering studerende578 624726 146867 430942 9401 114 424980 600133 824
• Bijverdiengrens in regelgeving    0 0
• Leenfaciliteit578 624726 146867 430942 9401 114 424980 600133 824
        
Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren (collegegeldkrediet)    10 29550 000– 39 705
        
Stimuleren internationale studentenmobiliteit    011 000– 11 000
        
Overige uitgaven Studiefinanciering82 03686 29615 18035 84623 39528 799– 5 404
        
Programmakosten-overig074 11763 10471 67370 47667 6312 845
• Uitvoeringsorganisatie IBG 74 11763 10471 67370 47667 6312 845
Totale programma-uitgaven studiefin.2 318 8452 673 9442 848 2873 571 7413 259 6143 059 492200 122
• waarvan relevant1 326 4181 609 1931 658 6451 928 0141 307 9541 243 19264 762
• waarvan niet-relevant992 4271 064 7511 189 6421 643 7271 951 6601 816 300135 360
Apparaatsuitgaven 1 3581 0241 0201 0691 094– 25
Ontvangsten356 483372 863351 610340 897396 066367 70028 366
• Flexibiliteit financiering studerende253 698264 047278 810298 257335 146330 2804 866
• Overige ontvangsten102 785108 81672 80042 64060 92037 42023 500
Totale ontvangsten studiefinanciering356 483372 863351 610340 897396 066367 70028 366
• waarvan relevant251 756256 910219 185190 042212 872186 70026 172
• waarvan niet-relevant104 727115 953132 425150 855183 194181 0002 194

* De realisatie van de uitgaven bij de operationele doelstelling «stimuleren internationale studentenmobiliteit is niet afzonderlijk opgenomen, maar maakt onderdeel uit van de uitgaven bij de overige operationele doelstellingen (zie toelichting).

NB Verschillen in de optelling worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.

Toelichting

Uitgaven

Het verschil tussen de realisatie en de begroting 2007 bedraagt in totaal € 200,1 miljoen, waarvan afgerond per onderdeel € 64,8 miljoen relevant en € 135,4 miljoen niet-relevant. De verschillen per operationele doelstelling worden nader toegelicht in paragraaf 11.3. In de begroting 2007 was een aparte raming opgenomen voor de operationele doelstelling» stimuleren internationale studentenmobiliteit. In de realisatie 2007 zijn deze uitgaven niet afzonderlijk geboekt, maar onderdeel van de totale uitgaven bij de overige operationele doelstellingen.

In hoofdlijnen kan het relevante verschil worden verklaard door hogere relevante uitgaven dan geraamd op de onderdelen basisbeurs (€ 50,6 miljoen), reisvoorziening (€ 26,4 miljoen) en apparaatskosten IB-Groep (€ 2,8 miljoen). Daarnaast zijn de relevante uitgaven aanvullende beurs (– € 6,6 miljoen) en de overige uitgaven studiefinanciering (– € 5,4 miljoen) lager uitgevallen dan geraamd. Voor de uitbreiding van de meeneembare studiefinanciering naar het buitenland is voor 2007 € 3 miljoen aan relevante uitgaven geraamd. De betreffende uitgaven zijn bij de verschillende onderdelen van de studiefinanciering gepresenteerd (zoals bijvoorbeeld de basisbeurs en de aanvullende beurs).

De uitgaven basisbeurs zijn hoger uitgevallen door ondermeer de reguliere indexering van de beursbedragen en de stijging van het aantal studerenden met een basisbeurs in de bol. Daarnaast vielen in 2007 ten opzichte van de raming voor 2007 minder deelnemers in de bol onder de per 1 augustus 2005 ingevoerde prestatiebeurssystematiek (bol niveau 3 en 4). Hierdoor werd meer aan basisbeurs (en aanvullende beurs) toegekend aan de deelnemers bol die niet onder de prestatiebeurssystematiek vallen. Bij het opstellen van de raming voor 2007 waren nog weinig ervaringsgegevens beschikbaar over de werking van de prestatiebeurssystematiek bol. Deze relevante meeruitgaven zijn echter voor een groot deel gecompenseerd door minder relevante uitgaven in de prestatiebeurs bol (aanvullende beurs eerstejaars, omzettingen prestatiebeurs naar gift). De omzettingen van prestatiebeurs naar gift vinden later plaats dan geraamd.

Het verschil tussen de gerealiseerde uitgaven en de begroting 2007 bij de reisvoorziening is voor een groot deel toe te rekenen aan een mutatie van € 57 miljoen. In 2007 is dit bedrag vooruitbetaald aan de OV-bedrijven. Deze vooruitbetaling was nog niet in de begroting opgenomen. De relevante meevaller op de overige onderdelen van de reisvoorziening (– € 30,6 miljoen) is voornamelijk het resultaat van een hoger gebruik van de OV-kaart in het ho dan geraamd.

De niet-relevante meeruitgaven zijn vooral het resultaat van een groter gebruik van de leenfaciliteit (€ 59,6 miljoen), per saldo meer omzettingen van vooral kortlopende schulden naar rentedragende leningen (€ 34,6 miljoen) en meeruitgaven prestatiebeurs (€ 49,2 miljoen) door ondermeer de reguliere indexering van de beursbedragen, minder omzettingen prestatiebeurs naar gift en een hoger gebruik van de OV-kaart dan geraamd. Voor de uitbreiding van de meeneembare studiefinanciering naar het buitenland is voor 2007 € 8 miljoen aan niet-relevante uitgaven geraamd. De betreffende uitgaven zijn bij de verschillende onderdelen van de studiefinanciering gepresenteerd (zoals bijvoorbeeld de basisbeurs en de aanvullende beurs).

Ontvangsten

In 2007 is € 28,4 miljoen meer aan ontvangsten gerealiseerd dan geraamd, waarvan € 26,2 miljoen relevant en € 2,2 miljoen niet-relevant. De hogere relevante ontvangsten zijn voor een bedrag van € 23,5 miljoen het gevolg van meer ontvangsten op kortlopende schulden (inhaalslag controles IB-Groep). Voorts is € 2,7 miljoen meer aan relevante ontvangsten gerealiseerd op de aflossing van langlopende leningen (zie tabel 11.14). De niet-relevante meeropbrengsten bestaan eveneens uit meer aflossingen op langlopende leningen dan geraamd.

11.3 Operationele doelstellingen

11.3.1 Waarborgen algemene financiële toegankelijkheid onderwijs

Doelbereiking

Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te waarborgen is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een ov-kaart te verstrekken. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regelingen (zie tabel 11.5). De tabellen 11.6 en 11.7 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.

Instrumenten

Tabel 11.4 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Leveren van een bijdrage aan het normbudget van studerenden in de vorm van een basisbeurs en een reisvoorzieningJa

Meetbare gegevens

Tabel 11.5 Meetbare gegevens
Totaal aantal studerenden met studiefinancieringRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Wo99 490102 037104 613107 367111 339112 200– 861
Hbo205 405212 971221 627232 363240 081240 200– 119
Bol164 257178 927195 689213 791219 077210 7008 377
Totaal studerenden met basisbeurs469 152493 935521 929553 521570 497563 1007 397
Wo30 16933 80738 49739 47736 62241 200– 4 578
Hbo28 56231 80031 53729 80130 60134 200– 3 599
Totaal alleen ov-kaart en/of lening58 73165 60770 03469 27867 22375 400– 8 177
Totaal527 883559 542591 963622 799637 720638 500– 780

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Toelichting

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2007 hoger uitgevallen dan geraamd, hetgeen geheel is toe te schrijven aan de groei van de deelnemers bol. De stijging van de deelnemers bol met een basisbeurs in de periode 2003 tot en met 2005 heeft zich in sterkere mate voortgezet dan bij de begroting 2007 werd verwacht. Mede door de daling van het aantal studenten ho met alleen een ov-kaart en/of lening is de realisatie van het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2007 per saldo vrijwel gelijk aan de raming.

De financiële toegankelijkheid van het onderwijs is onderzocht. Dit beleidsonderzoek ondersteunt de veronderstelling dat de financiële toegankelijkheid van het onderwijs is gewaarborgd (zie hiervoor «EIM en NIBUD «Leengedrag van studenten en niet-studenten: toegankelijkheid vervolgonderwijs», Zoetermeer, 23 mei 2006). Bijna alle havo/vwo-gediplomeerden stromen direct door naar het vervolgonderwijs. Zij die dit niet doen hebben daarvoor in minder dan een half procent van de gevallen een financieel motief. Ook vmbo-leerlingen die niet direct een vervolgopleiding starten noemen daarvoor geen financiële motieven.

Tabel 11.6 Uitgaven
Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Bol-beurs (gift)189,9215,6236,2242,4200,3140,060,3
Prestatiebeurs(bol)0,00,08,770,4135,7136,3– 0,6
Prestatiebeurs(ho)*551,1543,8547,3651,1665,7667,1– 1,4
Totaal basisbeurs741,0759,4792,2963,91 001,7934,458,3
– waarvan relevant554,8631,0695,0622,6617,4566,850,6
– waarvan niet-relevant186,2128,497,2341,3384,3376,67,7

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

* inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs

De uitgaven basisbeurs zijn hoger dan in de begroting geraamd, hetgeen vrijwel geheel is toe te rekenen aan de bol. De uitgaven basisbeurs zijn ondermeer gestegen door de reguliere indexering van de beursbedragen en de stijging van het aantal deelnemers in de bol (zie tabel 11.5). Ten opzichte van de raming voor 2007 vielen in 2007 minder deelnemers in de bol onder de per 1 augustus 2005 ingevoerde prestatiebeurssystematiek (bol niveau 3 en 4). Hierdoor werd nog voor een hoger dan geraamd bedrag aan basisbeurs toegekend aan de deelnemers bol die niet onder de prestatiebeurssystematiek vallen (bol gift). Bij het opstellen van de raming voor 2007 waren nog weinig ervaringsgegevens beschikbaar over de werking van de prestatiebeurssystematiek bol.

Tabel 11.7 Uitgaven
Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
OV-kaart462,9523,5561,1916,1393,4334,059,4
Reisvoorzieningoverig9,213,912,213,114,818,3– 3,5
Totaal reisvoorziening472,1537,4573,2929,2408,2352,355,9
– waarvan relevant287,4360,8394,7638,488,261,826,4
– waarvan niet-relevant184,6176,6178,5290,8320,0290,529,5

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Het verschil tussen de gerealiseerde uitgaven en de begroting 2007 is per saldo voornamelijk toe te rekenen aan een mutatie van € 57 miljoen. In 2007 is dit bedrag vooruitbetaald aan de OV-bedrijven. Deze vooruitbetaling was nog niet in de begroting opgenomen.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door een aanvullende beurs te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, waarvan de ouders gezamenlijk een verzamelinkomen hebben dat minder bedraagt dan ongeveer € 30 000. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is (zie hiervoor ook paragraaf 11.3.1). De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.9). Tabel 11.10 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.

Instrumenten

Tabel 11.8 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Een aanvullende beursverstrekken indien de ouders van een studerende minder draagkrachtig zijnJa
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)Ja

Meetbare gegevens

Tabel 11.9 Meetbare gegevens
Totaal aantal studerenden met een aanvullende beursRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Wo24 31524 07124 78525 86725 67126 000– 329
Hbo73 22873 09177 05283 25883 52282 1001 422
Bol84 94093 112103 657118 437114 119116 800– 2 681
Totaal182 483190 274205 494227 562223 312224 900– 1 588

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Toelichting

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2007 per saldo beperkt lager uitgevallen dan geraamd. Dit verschil is voor een groot deel het resultaat van de ontwikkelingen in de bol. Ten opzichte van 2006 is het aantal studerenden met een aanvullende beurs in de bol afgenomen, terwijl het aantal deelnemers bol met een basisbeurs in 2007 juist is toegenomen ten opzichte van 2006. Het percentage deelnemers bol met een basisbeurs dat tevens een aanvullende beurs ontvangt is dan ook gedaald van 55,4% in 2006 naar 52,1% in 2007.

Tabel 11.10 Uitgaven
Uitgaven aanvullende beurs(x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Bol-beurs (gift)248,6287,6314,2303,1228,8176,951,9
Prestatiebeurs(bol)0,00,08,577,9156,6195,7– 39,1
Prestatiebeurs(ho)*196,6203,0214,5247,2245,8253,2– 7,4
Totaal aanvullende beurs445,2490,6537,2628,2631,2625,85,4
– waarvan relevant402,0456,9499,3559,5508,6515,2– 6,6
– waarvan niet-relevant43,233,737,868,7122,6110,612,0

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

* Inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs

Toelichting

De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo (beperkt) hoger dan geraamd. Voornamelijk door de combinatie van de reguliere indexering van de beursbedragen en de daling van het aantal studerenden met een aanvullende beurs, zijn de uitgaven in 2007 slechts licht gestegen in vergelijking met 2006. De stijgende trend van de afgelopen jaren is hiermee doorbroken. Ten opzichte van de raming voor 2007 vielen in 2007 minder deelnemers in de bol onder de per 1 augustus 2005 ingevoerde prestatiebeurssystematiek (bol niveau 3 en 4). Hierdoor werd nog voor een hoger dan geraamd bedrag aan aanvullende beurs toegekend aan de deelnemers bol die niet onder de prestatiebeurssystematiek vallen (bol gift). Bij het opstellen van de raming voor 2007 waren nog weinig ervaringsgegevens beschikbaar over de werking van de prestatiebeurssystematiek bol.

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door studerenden de mogelijkheid te geven om hun eigen bijdrage aan de studiefinanciering met werken te verdienen (maximaal toegestane bijverdiensten in 2007 € 10 630) of daarvoor te lenen.

Instrumenten

Tabel 11.11 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Studerenden de mogelijkheid geven hun eigen bijdrage aan de studiefinanciering met werken te verdienenJa
2. Studerenden de mogelijkheid geven om hun eigen bijdrage te kunnen lenen bij de overheidJa
3. Het bestaan van de regelingen onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)Ja

Meetbare gegevens

Tabel 11.12 Meetbare gegevens
 20032004200520062007
Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit     
Bron: realisatiegegevens IB-Groep, geen gegevens over 2003 bekend     
Wo 58 78465 24069 35373 473
Hbo 59 58168 76477 52785 315
Bol 18 41422 91328 42132 466
Totaal 136 779156 917175 301191 254
Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (x € 1 miljoen)     
Bron: realisatiegegevens IB-Groep     
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 198694,679,862,551,041,3
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992240,3203,2170,2137,5108,4
Rentedragende leningen verstrekt na 19923 291,23 988,54 767,65 611,66 640,0
Totaal3 626,14 271,55 000,35 800,16 789,7

Toelichting

In de afgelopen jaren is het aantal studerenden dat gebruik gemaakt van de leenfaciliteit sterk toegenomen. Deze trend heeft zich in 2007 voortgezet. Ongeveer de helft van de toename over de periode 2004–2007 is toe te rekenen aan de groei van het aantal studerenden. Daarnaast is een groter deel van de studenten gebruik gaan maken van de leenfaciliteit. Deze stijging heeft zich (uiteraard) vertaald in een toename van het bedrag aan uitstaande leningen. De toename van de afgelopen jaren heeft zich ook in 2007 voorgedaan. Het bedrag aan «renteloze voorschotten» en «rentedragende leningen verstrekt vóór 1992» neemt af. Deze leningen worden niet meer verstrekt, terwijl hier wel op wordt afgelost.

Indicator «Kennis van het terugbetalingssysteem»

Om de kennis van studenten over lenen en terugbetalen te verhogen heeft de IB-Groep een specifieke folder over lenen uitgegeven en haar website aangepast en uitgebreid.

Tabel 11.13 Uitgaven
Niet-relevante uitgaven rentedragende lening en collegegeldkrediet (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Rentedragende lening578,5726,1867,4942,91 114,4980,6133,8
Collegegeldkrediet0,00,00,00,010,350,0– 39,7
Totaal578,5726,1867,4942,91 124,71 030,694,1

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk de toename van het leenvolume, zoals al is aangegeven bij tabel 11.12 en de toelichting daarop. Het gebruik van de rentedragende lening en het collegegeldkrediet (zie paragraaf 11.3.4) is hier samengevoegd, omdat studerenden beide faciliteiten kunnen gebruiken voor de financiering van hun uitgaven (er zijn geen geoormerkte bestedingsdoeleinden). De uitgaven zijn in 2007 per saldo € 94,1 miljoen hoger dan geraamd. Dit verschil is voor een bedrag van bijna € 60 miljoen het gevolg van een hoger gebruik van de leenfaciliteit door studerenden dan geraamd. Het overige verschil is vooral het resultaat van meer omzettingen van kortlopende schulden naar rentedragende leningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten
Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986)14,311,49,76,85,94,81,1
Rentedragende lening239,4252,7269,1291,5329,3325,53,8
Totaal253,7264,1278,8298,3335,2330,34,9
– waarvan relevant149,0148,1146,4147,4152,0149,32,7
– waarvan niet-relevant104,7116,0132,4150,9183,2181,02,2

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

De ontvangsten leenfaciliteit bestaan uit rente en aflossing van uitstaande leningen die zijn verstrekt in het kader van de studiefinanciering. De stijging van deze ontvangsten in de afgelopen jaren heeft een (vertraagd) verband met de toename van het aantal studenten dat leent en het bedrag dat zij gemiddeld lenen. De ontvangsten zijn in 2007 beperkt hoger dan geraamd.

11.3.4 Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren

Doelbereiking

Het beoogde doel wordt bereikt door invoering van het collegegeldkrediet en een gewijzigd aflossingssysteem.

Instrumenten

Tabel 11.15 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Instrumenten in de toekenningsfase (collegegeldkrediet)Ja
2. Instrumenten in de aflossingsfaseNee

Toelichting

Het stelsel van studiefinanciering is in 2007 aangepast met de invoering van het collegegeldkrediet. Met ingang van het studiejaar 2007–2008 kan de student het verschuldigde collegegeld lenen met een plafond van vijf keer het wettelijk collegegeld. De in de begroting 2007 aangekondigde aanpassingen in de aflossingsfase zijn nog niet gerealiseerd. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs (2007) is aangekondigd dat het aflossingssysteem zal worden vernieuwd. In 2008 zal een aangepast voorstel worden ingediend, nadat er overleg met de studentenorganisaties heeft plaatsgevonden.

Meetbare gegevens

Met ingang van 1 augustus 2007 kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet. Uit gegevens van de IB-Groep blijkt dat over de periode september 2007–december 2007 circa 18 000 studenten dit krediet hebben aangevraagd. Dit is ongeveer 5% van de groep die hiervoor in aanmerking komt. In totaal is over de periode augustus 2007 tot en met december 2007 voor een bedrag van € 10,3 miljoen aan collegegeldkrediet uitgegeven. De Kamer is per brief d.d. 8 februari 2008 over de uitvoering van het collegegeldkrediet geïnformeerd. Studenten kunnen voor de financiering van hun uitgaven ook gebruik maken van de rentedragende lening. In paragraaf 11.3.3 zijn hierover gegevens gepresenteerd.

Tabel 11.16 Meetbare gegevens
 200420062007
1. De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren)*   
• wo6,01  
• hbo4,46  
Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrix 2004, berekeningen OCW   
2. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie   
• wo293233
• hbo373635
Bron: Studentenmonitor; Deelnemersmonitor   
3. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk   
• wo131212
• hbo131212
Bron: Studentenmonitor, Deelnemersmonitor   

* Voor het jaar 2007 zijn geen streefwaarden geformuleerd.

Toelichting

Uit de studentenmonitor blijkt dat wo-studenten over de periode 2004–2007 ieder jaar iets meer uren per week in hun studie steken, namelijk van 29 uur naar 33 uur. Hbo-studenten zijn in deze periode daarentegen minder uren aan hun studie gaan besteden. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk is zowel in het wo als in het hbo iets afgenomen in de periode 2004–2007.

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Doelbereiking

Het doel wordt bereikt doordat studenten vanaf 1 september 2007een volledige opleiding in het buitenland mogen volgen (gehele wereld) met studiefinanciering. Voor 1 september 2007 was dit in een beperkt aantal gevallen mogelijk. Het moet daarbij gaan om hoger onderwijs dat vergelijkbaar is met Nederlands hoger onderwijs.

Vaker met je studiefinanciering over de grens

Meer en meer studenten doen (een deel van) hun opleiding in het buitenland. Met ingang van het studiejaar 2007/2008 zijn er zowel in het hoger onderwijs als in het middelbaar beroepsonderwijs maatregelen genomen om meer studenten daartoe in staat te stellen.

In het hoger onderwijs kunnen studenten Nederlandse studiefinanciering nu wereldwijd meenemen. Dat betekent dat een inschrijving aan een buitenlandse universiteit of hogeschool voldoende is om studiefinanciering te kunnen (blijven) ontvangen. Om te waarborgen dat het daarbij gaat om onderwijs dat naar Nederlandse maatstaven als hoger onderwijs zou worden gewaardeerd worden de opleidingen vooraf getoetst. Daarbij wordt tevens bezien of de opleiding van voldoende kwaliteit is, zodat er voldoende zekerheid bestaat over de vraag of de student door de opleiding te volgen ook daadwerkelijk het niveau van een Nederlandse hoger opgeleide bereikt. Om er voor te zorgen dat Nederlandse studiefinanciering gebruikt wordt door studenten die anders in Nederland hadden gestudeerd, moeten studenten die studiefinanciering voor hun buitenlandse opleiding willen krijgen, drie van de zes jaar daar aan voorafgaand in Nederland hebben gewoond.

In het middelbaar beroepsonderwijs is met ingang van schooljaar 2005/2006 de mogelijkheid geopend om naar Vlaanderen en Duitsland studiefinanciering mee te nemen voor het gebruik in drie sectoren van het beroepsonderwijs. Met de opgedane ervaringen is met ingang van het schooljaar 2007/2008 die mogelijkheid verruimd tot alle sectoren. Daarnaast blijft het mogelijk om unieke beroepsopleidingen in alle landen van de Europese Unie te volgen, dat wil zeggen opleidingen die in Nederland niet worden aangeboden. Verder geldt in het middelbaar beroepsonderwijs, net als in het hoger onderwijs, dat het moet gaan om onderwijs waarvoor in Nederland ook studiefinanciering beschikbaar wordt gesteld. Dat wil met name zeggen dat het moet gaan om onderwijs dat wordt aangeboden in de vorm van de beroepsopleidende leerweg, dus een praktijkcomponent van minimaal 20% en maximaal 60%.

Instrumenten

Tabel 11.17 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Wijziging Wet studiefinanciering 2000: uitbreiden van de mogelijkheid om met studiefinanciering in het buitenland te kunnen studeren (1 september 2007). Staatsblad 2007, 200Ja
2. Afspraken maken in het Bologna Proces om samen te werken met de bestemmingslanden van de studenten met meeneembare studiefinanciering. De Bologna-werkgroep «Portability of grants and loans» doet begin 2007 aanbevelingen aan de Ministers van Onderwijs van de Bologna-landen (bijeenkomst mei 2007)Ja

Toelichting

In mei 2007 hebben de ministers van de Bologna landen ingestemd met de oprichting van een netwerk van studiefinancieringsexperts, dat de meeneembaarheid van studiefinanciering moet verbeteren onder andere door informatie met elkaar uit te wisselen. Nederland heeft samen met Zweden en Schotland in oktober 2007 het voorzitterschap van dit netwerk op zich genomen en werkt vanaf dat moment al met ruim een dozijn landen samen in het netwerk.

Meetbare gegevens

Ultimo 2007 studeerden ongeveer 5 000 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering.

Voor de uitbreiding van de meeneembaarheid van studiefinanciering naar het buitenland is voor 2007 € 11,0 miljoen begroot. De uitgaven aan meeneembaarheid zijn niet specifiek herkenbaar in de realisatiegegevens, maar maken onderdeel uit van de uitgaven van de verschillende onderdelen van de studiefinanciering zoals de basisbeurs, de aanvullende beurs, de reisvoorziening en de rentedragende lening.

11.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 11.18 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
StudiefinancieringalgemeenNiet-gebruik van studiefinanciering20062006Overig evaluatieonderzoekhttp://www.scp.nl/publicaties/boeken/9037702759.shtml
11.3.1Waarborgen van algemene toegankelijkheid onderwijsDe financiële positie van studenten (inkomen, uitgaven, leengedrag) en tijdsbesteding (aan onder andere studie en bijbaan) 2006Overig evaluatieonderzoekwww.studentenmonitor.nl
11.3.5Stimuleren van internationale studentenmobiliteitMeeneembare studiefinanciering bol20062006Overig evaluatieonderzoekKamerstuk 24 724, nr. 68 d.d. 24 mei 2007

In 2007 zijn geen beleidsdoorlichtingen en/of effecten onderzoek ex-post gestart of afgerond.

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene beleidsdoelstelling: Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met de WTOS de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

• Ouders van scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17–);

• scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO18+);

• (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo) en

• studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF2000 (TS 18+, tlo).

De toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland is de directe verantwoordelijkheid van de overheid. Ouders zijn er verantwoordelijk voor dat hun kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling/student zelf. Hij/zij komt daarmee zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Succesfactoren

• De conjuncturele ontwikkeling (gebruik van de regeling).

• De beheersing van het prijsniveau van de schoolkosten.

• Het gebruik van de regeling (attitude).

Meetbare gegevens

Tabel 12.1 Meetbare gegevens Onderwijsdeelname naar leeftijd
 15 jaar16 jaar17 jaar
Deelnamepercentage 200799,998,694,5

Bron OCW (CFI), Leerlingen- en studententelling 2007

De onderwijsdeelname geeft een indicatie van de toegankelijkheid van het onderwijs. Omdat de toegankelijkheid van het onderwijs niet alleen beïnvloed wordt door de WTOS is voor deze indicator geen streefwaarde vastgesteld.

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen363 174398 176285 295286 358283 655307 796– 24 141
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven363 174398 176285 295286 358283 655307 796– 24 141
        
Programma-uitgaven363 174398 176285 295286 358283 655307 796– 24 141
        
• TS 17–294 560314 838204 717197 136195 493218 500– 23 007
• Vo 18+50 13454 70650 34457 54758 92958 800129
• Vo 18+ niet relevant9521 0569875941 9391 000939
• TS 18+ vavo16 2521 4601 2891 3519451 300– 355
• TS 18+ tlo1 27614 41110 95812 60010 27611 100– 824
• Beheersing schoolkosten in het vo en de bol Onderdeel van stelselonderhoud 
        
Programmakosten-overig011 70517 00017 13016 07317 096– 1 023
• Uitvoeringsorganisatie IBG011 70517 00017 13016 07317 096– 1 023
Ontvangsten10 43613 17018 49211 55916 5409 5007 040
• TS 17–5 1315 4026 0194 9518 3283 1005 228
• Vo 18+5 3057 76811 7826 6088 2126 0002 212
• TS 18+0069100400– 400

Toelichting

Uitgaven

De gerealiseerde WTOS-uitgaven zijn € 24,1 miljoen lager dan begroot. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door € 23,0 miljoen minderuitgaven bij de TS17– waarvan – € 16,1 miljoen in het vo en – € 6,9 miljoen in de bol. Deze daling is voornamelijk het resultaat van een lager aantal gebruikers dan geraamd. Tabel 12.3 geeft de daling van het aantal gebruikers van de TS17– regeling weer.

Ontvangsten

De WTOS-ontvangsten betreffen terugontvangsten van teveel of onterecht uitgekeerde tegemoetkomingen. Deze ontvangsten zijn moeilijk in te schatten en zijn in 2007 € 7,0 miljoen hoger (waarvan bij de TS17– € 5,2 miljoen) uitgekomen dan begroot.

12.3 Operationele doelstellingen

Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is.

Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft op 5 juni 2007 een onderzoeksrapport uitgebracht naar het gebruik van diverse inkomensregelingen, waaronder ook het gebruik van de WTOS. (Dit onderzoek is vanwege de omvang van de groep beperkt tot de TS17–, hieronder valt bijna 90% van de WTOS ontvangers.) In dit onderzoek is onderzocht hoe hoog het niet-gebruik van de WTOS is. Uit het onderzoek blijkt dat het niet-gebruik WTOS op ca. 37% ligt (zie SCP-rapport «Geld op de plank. Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen»; d.d. 5 juni 2007, pag. 78). Ouders benutten de mogelijkheden van de WTOS niet vanwege gebrekkige kennis van de regeling en de perceptie dat men er niet voor in aanmerking komt. Met de invoering van gratis schoolboeken wordt de bestedingsproblematiek en het niet-gebruik van de regeling aangepakt.

De regering heeft daarbij in 2007 aangekondigd met ingang van 2009/2010 de schoolboeken in het voortgezet onderwijs gratis door de scholen te laten verstrekken. In 2008/2009 krijgen alle ouders een vaste tegemoetkoming voor de schoolboeken.

Daarnaast wordt in het onderzoek aanbevolen om regelingen samen te voegen. De integratie van de WTOS voor ouders met kinderen van twaalf tot achttien jaar in de Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) per 1 januari 2010, zoals aangekondigd in de begroting van 2008 sluit hierbij aan.

12.3.1 Waarborgen financiële toegankelijkheid onderwijs voor scholieren tot 18 jaar (TS 17–)

Doelbereiking

Ouders van scholieren tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg financieel in staat stellen om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

Instrumenten

Tabel 12.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming om minder draagkrachtige ouders bij te staanJa
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij ouders en scholieren (via de IB-Groep)Ja

Toelichting

Integratie WTOS (TS17–) in het kindgebonden budget

De WTOS in zijn huidige vorm zal grotendeels vervallen omdat deze wordt geïntegreerd met het kindgebonden budget. Aanleiding voor integratie van de WTOS in de Wet op het Kindgebonden budget is de brief van de minister van Financiën d.d. 19 september 2006. In deze brief kondigde de minister van Financiën aan dat met ingang van 1 januari 2009 de WTOS voor kinderen tot 18 jaar hierin wordt geïntegreerd.

Vanwege de samenhang met verschillende voornemens van dit kabinet is integratie van de WTOS per 1 januari 2009 niet mogelijk gebleken. De integratie van een deel van de WTOS in het Kindgebonden budget vindt daarom plaats met ingang van 1 januari 2010. Ouders met kinderen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs kunnen dan voortaan bij één loket terecht. (Voor de ouders van leerlingen in het MBO blijft de WTOS nog gedeeltelijk in stand). Daardoor zal het gebruik van de regeling toenemen en het niet-gebruik fors dalen. Bovendien leidt deze integratie tot efficiency voordelen in de uitvoering. Deze integratie zal bij separaat wetsvoorstel worden voorgelegd. De met de huidige WTOS samenhangende uitgaven zullen vanaf 2010 naar de begroting van SZW worden overgeboekt.

Meetbare gegevens

Tabel 12.4 Meetbare gegevens
Gebruikers TS 17– naar onderwijssoortRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
1. Aantal gebruikers TS 17-367 245365 792363 679338 267321 760379 800– 58 040
  – waarvan vo294 109292 506290 496271 342259 789299 000– 39 211
  – waarvan bol73 13673 28673 18366 92561 97180 800– 18 829
2. Percentage gebruikers TS 17-       
  – vo 31,4%29,9%27,8%26,6%29,9%– 3,3%
  – bol 43,8%41,5%37,9%33,3%41,5%– 8,2%

Toelichting

Het aantal gebruikers is in het voortgezet onderwijs en in het beroepsonderwijs beduidend lager dan geraamd. Enerzijds komt de totale daling door een daling van het aantal leerlingen en deelnemers in 2007, anderzijds heeft ook een kleiner percentage gebruik gemaakt van de regeling. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS17-regeling is in 2007 niet gewijzigd.

Tabel 12.5 Uitgaven
Uitgaven TS17– naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Vo201,6213,2154,8151,7150,8166,9– 16,1
Bol93,0101,649,945,444,751,6– 6,9
Totaal294,6314,8204,7197,1195,5218,5– 23,0
Bron: realisatiegegevens IB-Groep       

Toelichting

In lijn met de daling van het aantal gebruikers van de TS17– regeling zijn ook de uitgaven voor deze regeling in 2007 lager dan geraamd.

12.3.2 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (VO 18+)

Doelbereiking

Scholieren van 18 jaar en ouder (tot en met 30 jaar) in het voortgezet onderwijs financieel in staat stellen hun opleiding in het voortgezet onderwijs af te ronden.

Instrumenten

Tabel 12.6 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Verstrekken van een inkomensafhankelijke toelage voor de kosten van levensonderhoudJa
2. Ouderinkomen afhankelijke toelage voor de schoolkosten (bij een gezinsinkomen in 2005 van maximaal € 30 340,–, daarboven wordt een glijdende schaal gehanteerd)Ja

Meetbare gegevens

Tabel 12.7 Meetbare gegevens
Aantal gebruikers VO18+ naar onderwijssoortRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
vso1 6801 7921 9271 8941 5142 200– 686
vo25 43926 88427 67028 63530 03530 600– 565
Totaal27 11928 67629 59730 52931 54932 800– 1 251

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Tabel 12.8 Meetbare gegevens
Percentage gebruikers VO18+ naar onderwijssoort en soort toelageRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
vso thuiswonend72,4%73,5%74,7%75,1%74,4%74,7%– 0,3%
vso uitwonend27,6%26,5%25,3%24,9%25,6%25,3%0,3%
Waarvan vso lesgeld/ov. schoolkosten21,1%18,0%14,4%0,0%0,0%0,0%0,0%
vo thuiswonend92,3%92,6%92,9%93,1%93,3%92,9%0,4%
vo uitwonend7,7%7,4%7,1%6,9%6,7%7,1%– 0,4%
Waarvan vo lesgeld/ov. schoolkosten33,6%33,4%33,3%32,9%32,5%33,3%– 0,8%

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Toelichting

De gerealiseerde aantallen en de percentages gebruikers wijken beperkt af van de raming.

De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de VO18+ regeling is in 2007 niet gewijzigd.

Tabel 12.9 Uitgaven
Uitgaven VO18+ (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Vo/vso (gift)50,154,750,357,659,058,80,2
leningen1,01,11,00,61,91,00,9
Totaal51,155,851,358,260,959,81,1

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Toelichting

De gerealiseerde uitgaven in 2007 zijn iets hoger dan geraamd. Relatief zijn vooral de (niet-relevante) uitgaven aan leningen veel hoger dan geraamd.

12.3.3 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor (deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+ vavo)

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor (deeltijd)studenten in het vavo wordt bereikt door verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming.

De prestatie-indicator «Aantal gebruikers TS 18+ vavo» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (tabel 12.11). Tabel 12.12 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2007.

Instrumenten

Tabel 12.10 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Toekenning van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor minder draagkrachtige (deeltijd)studenten in het voortgezet volwassenenonderwijsJa
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)Ja

Meetbare gegevens

Tabel 12.11 Meetbare gegevens
Aantal gebruikers TS18+ vavoRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
vavo2 7373 3322 7422 7521 9362 700– 764

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Toelichting

Het aantal gebruikers van deze regeling is lager dan begroot. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de TS18+ vavo-regeling is in 2007 niet gewijzigd.

Tabel 12.12 Uitgaven
Uitgaven TS18+ vavo naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
vavo1,31,51,31,40,91,3– 0,4

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

12.3.4 Waarborgen toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding (TS 18+ tlo)

Doelbereiking

De beoogde algemene beleidsdoelstelling voor studenten aan de lerarenopleiding wordt bereikt door verstrekking van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming. De student die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000 kan in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de studiekosten en/of de onderwijsbijdrage.

De prestatie-indicator «Aantal gebruikers TS 18+ tlo» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (tabel 12.14). Tabel 12.15 geeft aan welke kosten daarmee gemoeid waren in 2007.

Instrumenten

Tabel 12.13 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Toekenning van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de studiekosten en/of in de onderwijsbijdrage voor studenten aan de lerarenopleiding die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000Ja
2. Het bestaan van de regeling onder de aandacht brengen bij de doelgroep (via de IB-Groep)Ja

Meetbare gegevens

Tabel 12.14 Meetbare gegevens
Aantal gebruikers van de regeling TS18+ tloRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
tlo14 28213 3559 68810 8179 1479 700– 553

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

Toelichting

De begroting 2007 is de gebaseerd op de ervaringscijfers uit 2005. Nu blijkt dat deze raming wordt onderschreden. De systematiek van de tegemoetkoming voor gebruikers van de regeling is in 2007 niet gewijzigd. In 2007 is ResearchNed gestart met de evaluatie van de TLO. Op basis van dit onderzoek zal in 2008 worden bepaald op welke wijze de TLO zal worden voortgezet.

Tabel 12.15 Uitgaven
Uitgaven TS18+ tlo (x € 1 miljoen)RealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
tlo16,314,410,912,610,311,1– 0,8

Bron: realisatiegegevens IB-Groep.

12.3.5 Beheersing schoolkosten in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg

Doelbereiking

De kosten voor ouders en overheid beheersbaar houden (in relatie tot WTOS).

In het voorjaar van 2007 zijn de resultaten van de schoolkostenmonitor 2006–2007 aan de Kamer gezonden. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de schoolkosten in het voortgezet onderwijs meer zijn gestegen dan inflatie. De huidige normvergoeding van de WTOS is kostendekkend voor 25% tot 50% procent van de ouders met leerlingen in het voortgezet onderwijs en voor 50 tot 75% van de deelnemers in het mbo-bol, dit is exclusief de reiskosten. Dit percentage is vergelijkbaar met de situatie in 2004. De WTOS is een tegemoetkoming in de schoolkosten. Vandaar dat deze tegemoetkoming niet voor 100% van de ouders kostendekkend is.

Omdat de WTOS dateert van 2001 is in 2006 begonnen met de doorlichting van dit beleid. De resultaten hiervan zullen naar verwachting in het voorjaar 2008 aan de Kamer worden verzonden.

Gratis schoolboeken

In het coalitieakkoord van 7 februari 2007 kondigde het kabinet Balkenende IV aan dat het lesmateriaal (schoolboeken en digitaal lesmateriaal) in het voortgezet onderwijs «gratis» wordt. Voor het schooljaar 2008–2009 krijgen de ouders met leerlingen in het voortgezet onderwijs geld voor lesmateriaal: € 308. Dat is de gemiddelde prijs van een pakket. Volgend schooljaar (2009–2010) wordt het bedrag van de schoolboeken toegevoegd aan de lumpsum en hebben de scholen de grootst mogelijke vrijheid om het bedrag naar eigen inzicht te besteden. De scholen kopen het lesmateriaal dan zelf in en geven dat gratis aan de leerlingen. Naar verwachting heeft het verstrekken van gratis schoolboeken door de scholen invloed op de beheersing van de boekenprijzen. Het zal scholen stimuleren om betere prijsafspraken te maken.

Instrumenten

Tabel 12.16 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Stimuleren van zelfregulering en monitoring van de mate waarin zelfregulering van de grond komtJa
2. Het monitoren van de kwantitatieve ontwikkeling van de schoolkosten in het vo en de bolJa

Meetbare gegevens

• De gedragscode schoolkosten is gericht op het vergroten van de transparantie en beheersbaarheid van de schoolkosten. Het streven is dat zoveel mogelijk scholen de gedragscode ondertekenen. Het «percentage scholen dat de gedragscode over heeft genomen» is 54%. In juni 2007 hebben 354 van de 655 scholen in het voortgezet onderwijs de gedragscode scholen ondertekend (ziehttp://www.minocw.nl/documenten/witte-lijst-gedragscode-eind-juni-2007.pdf).

• Uit de schoolkostenmonitor blijkt dat in 2003 de schoolboeken volgens ouders in de onderbouw van het vmbo, het havo en het vwo met respectievelijk 5, 7 en 12 procent zijn gestegen. In de bovenbouw zijn deze percentages voor het vmbo 21 procent, het havo 12 procent en in het vwo 8 procent. Er is gecorrigeerd voor inflatie.

• In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van de overige schoolkosten over de jaren geschetst. De kosten in 2001 zijn daarbij op 100 gesteld.

Tabel 12.17 Overzicht ontwikkeling van de kosten in de periode 2001–2007 (gecorrigeerd voor inflatie)
 VMBOHAVOVWO
 01–0203–0406–0701–0203–0406–0701–0203–0406–07
Door ouders zelf aangeschafte leermiddelen en gereedschappen (inclusief ict)141165174149176131148160127
Door school in rekening gebrachte kosten464568513854523747
Extra schoolactiviteiten7897129141139172112165238
Vrijwillige ouderbijdrage5992587989587510471

Bron: ITS Schoolkostenmonitor 2006

Toelichting

Reiskosten minderjarige deelnemers in de bol. Uit de resultaten van de schoolkostenmonitor 2006–2007 blijkt dat een deel van de minderjarige mbo’ers ver reist (meer dan 30 km) voor de opleiding. Ten opzichte van de vorige meting (2003–2004) is deze groep toegenomen. Bij invoering van de WTOS in 2001 is een bedrag van € 110 aan de normvergoeding in verband met de hoge reiskosten toegevoegd. De groep die niet reist houdt hieraan over, voor de groep die beperkt reist is dit genoeg. Daarnaast kunnen minderjarige scholieren, dus ook mbo-deelnemers, gebruik maken van een korting van 34% op abonnementen van het stads- en streekvervoer.

12.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 12.18 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
WTOS algemeenFunctioneren van de WTOS in zijn geheel 2006Verwacht voorjaar 2008beleidsdoorlichting 
TLO algemeenevaluatieonderzoek Tegemoetkoming Leraren Opleiding2007Verwacht zomer 2008Ex-post evaluatieonderzoek 

ARTIKEL 13. LESGELD

13.1 Algemene beleidsdoelstelling: Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. De burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. De doelstelling wordt bereikt door het vragen van lesgeld aan deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Deze groepen worden geacht zelf in de kosten van de bijdrage te voorzien, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via de studiefinanciering.

Succesfactoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van de deelname aan het onderwijs. In tabel 13.3 wordt het aantal lesgeldplichtigen gepresenteerd.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen* 3 5487 0695 5275 8485 896– 48
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven (programma) 3 5487 0695 5275 8485 896– 48
• Uitvoeringsorganisatie IBG* 3 5487 0695 5275 8485 896– 48
Ontvangsten409 373449 549202 978181 013188 744199 600– 10 856

* Deze reeks betreft het apparaatskostendeel van de IB-Groep dat in relatie tot lesgelden vanaf 2004 is toegerekend aan dit beleidsartikel.

Toelichting

Met ingang van het schooljaar 2005–2006 is het lesgeld afgeschaft voor alle leerlingen in het voltijd vo (vmbo, havo, vwo), het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Ook voor de deelnemers in de bol en het vavo die 16 of 17 jaar zijn, is de bijdrage vervallen. Door deze daling van het aantal lesgeldplichtigen zijn de lesgeldontvangsten vanaf 2005 lager dan in voorgaande jaren. De lesgeldontvangsten zijn in 2007 € 10,9 miljoen lager dan begroot. Voor circa € 8 miljoen heeft dit betrekking op lagere ontvangsten dan geraamd uit schooljaren vóór 2005–2006.

13.3 Operationele doelstellingen

13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs

Doelbereiking

Zie paragraaf 13.1.

Instrumenten

Tabel 13.2 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Heffing van lesgeldJa
2. Lesgeldtermijnen beter afstemmen op de periode waarvoor men is ingeschrevenJa

Toelichting

In de begroting 2007 heeft OCW het voornemen opgenomen om met ingang van het schooljaar 2007–2008 voor deelnemers die slechts een gedeelte van het schooljaar zijn ingeschreven de te betalen lesgeldtermijnen, beter af te stemmen op de periode waarvoor men is ingeschreven. Dit voornemen is tijdig gerealiseerd (Stb. 2007, 235). Dit betekent dat deelnemers die later instromen (of met een geldige reden eerder uitstromen) nog meer dan in de schooljaren vóór 2007–2008 lesgeld verschuldigd zijn naar rato van de duur van de inschrijving.

Meetbare gegevens

Tabel 13.3 Meetbare gegevens
Aantal lesgeldplichtigenRealisatieBegrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Aantal lesgeldplichtigen467 077481 627187 249193 081192 314199 000– 6 686

Bron: realisatiegegevens IB-Groep

Toelichting

Vanaf 2005 betreft het aantal lesgeldplichtigen alleen de groep deelnemers bol. Het aantal lesgeldplichtigen van 2007 ligt ongeveer 6700 lager dan geraamd. Dit verschil heeft betrekking op de inschatting van het aantal lesgeldplichtigen voor het schooljaar 2007–2008.

ARTIKEL 14. CULTUUR

14.1 Algemene beleidsdoelstelling: het behouden van de culturele factor in de samenleving en deze waar nodig versterken.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Cultuurfondsen en ministerie borgen de kwaliteit en diversiteit van het cultuuraanbod. In een vierjaarlijkse procedure worden de middelen, mede op advies van de Raad voor Cultuur, verdeeld en toegekend. Het algemeen beoogde effect is om de culturele factor in de samenleving te behouden en deze waar nodig te versterken. De praktische uitvoering heeft plaatsgevonden binnen de afzonderlijke cultuurstelsels: kunsten, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archieven, archeologie), bibliotheken en letteren. Daarbij is samengewerkt met decentrale overheden, andere departementen en andere maatschappelijke partijen. Voor de huidige Cultuurnota 2005–2008 geldt dat deze zich volgens plan heeft ontwikkeld (met betrekking tot te leveren prestaties in termen van voorstellingen en bezoekers).

De Raad voor Cultuur heeft op 6 maart 2007 zijn advies Innoveren, Participeren! uitgebracht. Dit advies is zowel een strategische agenda als een integraal advies over de stand van zaken in de verschillende sectoren. In 2007 is de notitie «Kunst van leven, hoofdlijnen cultuurbeleid» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44) verschenen, die mede is gebaseerd op het advies van de Raad. Kunst van leven beschrijft het cultuur- en mediabeleid voor de komende periode. Het eerste deel van de notitie is een agenda die, op hoofdlijnen, de visie op het cultuurbeleid voor de komende jaren schetst. Daarbij is aandacht voor excellentie, innovatie en e-Cultuur, cultuurparticipatie, Mooier Nederland en een sterke cultuursector. De intrinsieke waarde van cultuur, de immateriële rijkdom, geldt als uitgangspunt. Het tweede deel van de notitie beschrijft de gevolgen van de uitwerking van «Verschil Maken»: de herijking van de cultuurnotasystematiek.

Behoud en versterking van de betekenis van cultuur voor de samenleving hangen nauw samen met de publieke belangstelling voor en kennis van cultuur. Een indicator daarvan zijn de trends cultuurparticipatie (gebruik van en bezoek aan culturele voorzieningen). Om dit doel te bereiken geldt onder andere een publieksinkomsteneis voor een deel van de instellingen die subsidie van het ministerie ontvangen. Daarnaast zijn enkele beleidsprogramma’s uitgevoerd met specifieke doelstellingen (zie onder andere ook paragraaf 14.3.4). Hierbij was de versterking van het cultureel bewustzijn een belangrijke doelstelling. In de afgelopen periode is hier veel aandacht voor geweest. De concrete uitvoering van de programma’s is steeds begeleid met debatten in en met het veld.

Tabel 14.1 Meetbare gegevens
Trends cultuurparticipatie1983198719952003
Amateurkunst:    
Zelf theater spelen100986658
Zelf musiceren en/of zingen1001029695
Zelf beeldende kunstmaken100977285
Radio/tv:    
Kunstprogramma’s10011410099
Bezoek:    
Cinema10093101118
Populaire muziek100113138172
Klassieke muziek100113133106
Cabaret10097101127
Ballet10012499115
Beroepstoneel100102109115
Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel)100102110111
Monumenten100103100104
Musea10011198107
Bron: Cultuurminnaars en Cultuurmijders    
SCP 2005    

Toelichting

Meest pregnante trend is die van de teruglopende actieve cultuurparticipatie (amateurkunst). Het is mede naar aanleiding van deze ontwikkeling, dat bij kabinet (Coalitieakkoord) en Kamer (Motie-Van Vroonhoven-Kok/Leerdam,Tweede Kamer, vergaderjaar 2006/2007, 30 847, nr. 14) bijzondere aandacht is voor positie van amateurkunst. Besloten is tot oprichting van een Programmafonds Cultuurparticipatie («Kunst van leven, hoofdlijnen cultuurbeleid», Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44).

Voor een toelichting bij de inhoud en betekenis van bovenstaande tabel wordt verwezen naar de begroting. De tabel bevat geen nieuwe informatie ten opzichte van de begroting omdat geen recentere onderzoeksgegevens beschikbaar zijn dan over 2003. Onderzoeksgegevens over 2007 zullen in de komende periode nog beschikbaar komen en te zijner tijd in deze tabel worden verwerkt.

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen artikel 14 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen266 8521 969 990992 5971 348 621814 454666 486147 968
waarvan garanties53 475149 931317 700831 300375 373171 897203 476
Totaal uitgaven668 656804 787887 742932 844874 163866 6927 471
        
Programma-uitgaven  831 588878 403816 960821 463– 4 503
        
Cultuurnota 2005–2008  426 741439 388456 199439 58716 612
• Cultuurproducerende instellingen  290 063290 033298 755289 1449 611
• Cultuurondersteunende instellingen  50 93853 35454 94451 8883 056
• Fondsen  80 74082 50184 40080 4553 945
• Film  5 00013 50018 10018 1000
        
Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed  275 378300 256190 329187 4172 912
• Subsidies Monumentenzorg  169 538207 42371 86669 7972 069
• Archieven  23 93522 99423 54922 1821 367
• Huisvesting  50 39654 65668 50166 2402 261
• Musea(Niet-CuNo)  3 5786 9068 3234 7013 622
• Behoud en Beheer (overig)  20 6316 0245 6276 937– 1 310
• Verdrag van Malta en subsidies archeologie  7 3002 25312 46317 560– 5 097
        
Bibliotheken  26 40729 27240 79940 626173
• Subsidies  11 61314 537825662163
• Monitoring en evaluatie  1 3151 368000
• Provinciale vernieuwingsplannen    26 96526 703262
• RVP Blinden en slechtzienden  13 47913 36713 00913 261– 252
        
Verbreden inzet cultuur  50 69258 03976 49796 505– 20 008
• Regionale Dynamiek  30 75432 61933 78331 7841 999
• Cultuur en Ruimte  2 2933 4123 2132 283930
• Cultuur en School  13 30315 50716 62824 828– 8 200
• Cultuur en ICT  2 6503 6188 5499 706– 1 157
• Cultuur en Economie  4221 4231 6451 934– 289
• Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)  1 2701 4601331 270– 1 137
• Projecten «Beelden van de toekomst»  0012 54624 700– 12 154
        
Overig  36 86136 13025 22131 462– 6 241
        
Nationaal Archief  15 50915 31827 91525 8662 049
        
Apparaatsuitgaven 57 58356 15454 44157 20345 22911 974
• Bestuursdepartement 10 55010 91310 95510 76010 602158
• Uitvoeringsdiensten45 24147 13345 24143 48646 44334 62711 816
Ontvangsten3 05315 949114 92012 10124 80434 194– 9 390

Toelichting

De realisatie van de uitgaven 2007 is € 7,5 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaak hiervan is de loon- en prijsbijstelling (€ 17,5 miljoen). Daarnaast springen de volgende mutaties in het oog:

• Behoud en beheer Cultureel Erfgoed

Het gaat hier onder meer om een drietal kasschuiven:

Voor de afhandeling van het restitutiedossier is in totaal € 10 miljoen beschikbaar. Het ritme voor de uitgaven wordt hierbij aangepast. Er is voor de komende jaren nog geld nodig voor het voortbestaan van de restitutiecommissie, de afhandeling door ICN en het (nieuwe) museumonderzoek. Een bedrag van € 5,5 miljoen wordt doorgeschoven naar volgende jaren. Ook de middelen voor het Project Beheer Kunstvoorwerpen worden over de jaren begroot aan de hand van een realistisch kasritme, d.w.z. € 2 miljoen wordt doorgeschoven naar volgende jaren. Dat geldt ook voor de vanuit de FES-middelen in 2007 beschikbaar gestelde € 7 miljoen voor de uitvoering van het Verdrag van Malta. Als gevolg van een vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden is besloten om deze middelen naar 2008 door te schuiven. Voor de uitvoering van het verdrag van Malta is er in totaal € 3 miljoen overgeheveld naar het Provincie- en Gemeentefonds.

• Verbreden inzet Cultuur

Voor het project Beelden voor de Toekomst was vanuit de FES-middelen € 24,7miljoen beschikbaar voor 2007. Omdat de onderliggende projecten met een halfjaar vertraging zijn gestart is er tot en met 2007 ook slechts de helft van dit budget betaald. De niet in 2007 bestede middelen van € 12,4 miljoen zijn doorgeschoven naar 2008. Daarnaast nam het budget Cultuur en School met in totaal € 8,2 miljoen af als gevolg van interne budgetmutaties naar de begrotingsartikelen 1 (po) en 3 (vo).

14.3 Operationele doelstellingen

14.3.1 Zorg voor het kunstenstelsel waarbinnen de instandhouding en ontwikkeling van hoogwaardig, toegankelijk en divers cultureel aanbod in Nederland is gewaarborgd.

Doelbereiking

OCW heeft randvoorwaarden gecreëerd zodat cultuurinstellingen in staat zijn aan een groot verscheiden publiek toegang te bieden tot een kwalitatief hoogstaand en divers aanbod, verspreid over het land. Met de zorg voor de stelsels heeft het Rijk invulling gegeven aan haar publieke taken. In 2007 is verder gewerkt aan de implementatie van de nota Verschil Maken, waardoor de cultuurfondsen een grotere rol hebben gekregen in de uitvoering van het beleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 989, nr. 22;Tweede kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 35 enTweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44).

Instrumenten

Tabel 14.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Producerende instellingenJa
2. Ondersteunende instellingenJa
3. Cultuurfondsen(inclusief filmstimuleringsbeleid)Ja

Toelichting

1. Producerende instellingen. In het kader van de laatste Cultuurnota 2008–2008 is besloten veranderingen in de subsidiesystematiek aan te brengen. Dit was nodig omdat de huidige systematiek door de Tweede Kamer en culturele instellingen als onnodig ingewikkeld en bureaucratisch werd gezien. De Tweede Kamer heeft op 23 april 2007 ingestemd met een wetsvoorstel tot wijziging van het subsidiestelsel. Daarnaast is een ministeriële regeling opgesteld die voor het eerst een deel van het culturele leven in de vorm van functies beschrijft: de basisinfrastructuur. De regeling is op 15 oktober 2007 in de Staatscourant gepubliceerd (staatscourant 2007. nr. 206, p.11). Op basis van deze regeling kunnen instellingen subsidie aanvragen voor de periode 2009–2012. Dit doen instellingen door in te tekenen op een van de vier functies (instandhouding, ontwikkeling, internationaal platform, ondersteuning). De nieuwe systematiek geeft instellingen die zich richten op verdere ontwikkeling en stimulering van talent een belangrijke positie. Voor hen is er een aparte functie: de ontwikkelfunctie. Voorbeelden van deze instellingen zijn productiehuizen in de podiumkunsten en presentatie-instellingen in de beeldende kunst.

2. Ondersteunende instellingen. Met Kunstfactor en Erfgoed Nederland zijn sectorinstituten voor amateurkunst en erfgoed ontstaan. Voor vormgeving is de Premsela Stichting, voor nieuwe media het Virtueel Platform aangemerkt als sectorinstituut. De werkzaamheden om te komen tot een sectorinstituut film zijn gestart. Het sectorinstituut voor de muziek, Muziek Centrum Nederland (MCN), is ontstaan uit een fusie van zeven ondersteunende muziekinstellingen. Door samenvoeging van deze organisaties in één sectorinstituut verschuift de aandacht van een genregerichte naar een generieke ondersteuning van de muzieksector. De voorbereidingen in 2007 zorgden ervoor dat het sectorinstituut muziek op 1 januari 2008 van start kon gaan. De Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA) heeft met voortvarendheid de rol van uitvoerder van bovensectorale programma’s en projecten op het gebied van internationale culturele uitwisseling op zich genomen.

3. Cultuurfondsen. Culturele instellingen konden bij de fondsen al terecht voor (project)subsidies. Vanaf 2009 krijgen de fondsen de mogelijkheid meerjarige subsidies te verstrekken tot een maximum van vier jaar. De wettelijke basis hiervoor is in 2007 met de wetswijziging Wet op het specifiek cultuurbeleid gelegd. In 2007 is het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (NFPK+) van start gegaan. Het NFPK+ is een samenvoeging van het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten (FAPK), het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing (FPPM) en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst (FST). De fusie van deze drie fondsen brengt de keten van opdracht, productie, programmering en marketing van podiumkunsten organisatorisch bij elkaar. In 2007 is ook de voorbereidingsfase van het nieuwe Programmafonds Cultuurparticipatie gestart. In oktober is de kwartiermaker met zijn werkzaamheden begonnen. Op 13 november 2007 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ambities met het nieuwe programmafonds (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 989, nr. 58). Met de oprichting van het fonds wordt uitvoering gegeven aan de ambitie van het kabinet meer aandacht aan amateurkunst en cultuureducatie te besteden. Het nieuwe fonds is in het voorjaar van 2009 operationeel.

Meetbare gegevens

Tabel 14.4 Meetbare gegevens
Indicator2004200520062007
Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)15 26016 86417 002n.n.b.
Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)3 832 7273 937 7684 058 689n.n.b.
Realisatie «15% norm» podiumkunsten25%27%27%15%*
Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen    
Aantal Nederlandse filmproducties28392920
Marktaandeel publiek Nederlandse film9,2%13,2%11,2%13,5%
Bron: Nederlandse Vereniging Bioscoopexploitanten    

* genoemd percentage is minimumnorm, geen prognose

Toelichting

De vermelde cijfers betreffen uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen in binnen en buitenland (exclusief festivals en exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen). De «15%-norm» geeft de relatie tussen de publieksinkomsten en de totale subsidie (van alle overheden samen). De norm is dat deze verhouding minimaal 15:85 is. De overige inkomsten blijven buiten beschouwing. Voor festivals, jeugdtheater, podia, productiehuizen en enkele orkesten gelden aangepaste normen. Deze zijn in de indicator niet meegenomen.

14.3.2 Zorg voor een stelsel waarbinnen het beheer en behoud van het cultureel erfgoed is gewaarborgd

Doelbereiking

Om aan deze operationele doelstelling verder invulling te geven, is binnen de verschillende erfgoedstelsels die onder mijn verantwoordelijkheid vallen, te weten de musea, monumentenzorg, archeologie en archieven, beleid ontwikkeld.

Instrumenten

Tabel 14.5 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Algemeen:Afronding project selectiebeleid cultureel erfgoedJa
2. Monumentenzorg:Beperking adviesplichtNee
3. Start van de subsidieregeling voor wegwerken restauratieachterstandJa
4. Start project modernisering monumentenzorgJa
5. Archeologie:In werking treden Verdrag van MaltaJa
6. Archieven: 
  Uitwerking kabinetsvisie Informatie op Orde/InnovatieArchiefbeleidJa
7. Musea:Voorbereiding musea voor nieuwe subsidieplanperiode (nieuwe bekostigingssytematiek, visitatie)Ja
8. Besluit tot oprichting van een Nationaal Historisch Museum en keuze locatieJa

Toelichting

1. Afronding project selectiebeleid cultureel erfgoed. De adviezen van de Raad voor Cultuur en de afronding van het project werden in 2006 aan de Tweede Kamer verstuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 314, nr. 18 en nr. 23). De ontwikkeling van het selectiebeleid is voor wat betreft de museale collecties en de archieven ondergebracht in twee andere lopende beleidstrajecten: museale strategie en informatie op orde. Voor wat betreft de monumentenzorg was de conclusie dat er een stelseldiscussie moet worden gevoerd (zie hiervoor voor stand van zaken).

2. Beperking adviesplicht. Het wetsvoorstel Beperking adviesverplichting treedt naar verwachting in werking met ingang van 1 januari 2009.

3. Start van de subsidieregeling voor wegwerken restauratieachterstand. Bij najaarsnota 2006 is € 140 miljoen beschikbaar gesteld voor restauratieachterstanden. Hiervan is € 113 miljoen beschikbaar voor het subsidiëren van restauraties in de periode 2007–2010 en € 27 miljoen via het Nationaal Restauratiefonds voor laagrentende leningen voor woonhuizen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 98). De € 113 miljoen is als volgt verdeeld over de jaren 2007 tot en met 2009: € 63 miljoen in 2007, € 25 miljoen in 2008 en € 25 miljoen in 2009. Voor de verdeling van de eerste twee tranches is de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 opgesteld. Hiervoor zijn eind 2007 600 subsidieverzoeken ingediend waarover voor 1 juli 2008 een besluit genomen wordt.

4. Start project modernisering monumentenzorg. Op basis van een groot aantal adviezen is in 2006 geconstateerd dat er een breed gedragen overtuiging bestaat dat het huidige monumentenstelsel dient te worden aangepast (onder meerTweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 314, nr. 23). Er werd een stelseldiscussie aangekondigd, waarover de Raad voor Cultuur in juli 2007 een advies heeft uitgebracht. In december 2007 is het project modernisering monumentenzorg gestart. Het project bestaat onder meer uit een interactief proces met het monumentenveld, en zal er toe leiden dat er begin 2009 een voorstel voor een modernisering van de monumentenzorg uitgewerkt is en aan de Tweede Kamer kan worden voorgelegd.

5. In werking treden Verdrag van Malta. Met de behandeling van de Maltawet in de Tweede en Eerste Kamer in de eerste helft van 2007, is het traject voltooid. De Wet op de archeologische monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. In 2007 zijn de eerste opgravingsvergunningen aan archeologische bedrijven verstrekt. De Erfgoedinspectie heeft geconstateerd dat in de periode voor de inwerkingtreding van de wet er, ondanks tekortkomingen, sprake is van een groeiende kwaliteit van de opgravingen. Uit het budget Excessieve opgravingskosten, dat in het kader van Malta beschikbaar is, zijn diverse projecten gesubsidieerd.

6. Uitwerking kabinetsvisie Informatie op Orde/Innovatie Archiefbeleid. De kabinetsnota Informatie op Orde (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 362, nr. 101) bevat acht actielijnen voor de periode 2006–2011 voor de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van overheidsinformatie uit heden en verleden. Het ministerie van OCW zorgt samen met het ministerie van BZK, andere departementen en Nationaal Archief voor de uitwerking. In november 2007 is in dit kader het rapport «Gewaardeerd verleden» opgesteld met bouwstenen voor een nieuw archiefselectiebeleid. Het project Archiefselectie is in december 2007 gestart. De beleidsregel Digitale Vervanging Archiefbescheiden is in 2007 opgesteld om te zorgen dat overheidsorganisatie op een goede manier papieren stukken kunnen vervangen door digitale exemplaren. De regeling treedt begin 2008 in werking.

7. Voorbereiding musea voor nieuwe subsidieplanperiode (nieuwe bekostigingssytematiek, visitatie). Naar aanleiding van de nota’s Verschil maken en Kunst van Leven is de systematiek voor het aanvragen, beoordelen en toekennen van subsidie op het terrein van kunst en cultuur ten opzichte van vier jaar geleden gewijzigd. Het voornemen is musea die een rijkscollectie beheren of een collectie waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, vanaf 2009 aan te wijzen voor een blijvend uitzicht op subsidiëring op grond van artikel 4b van de Wet Specifiek Cultuurbeleid. De subsidieprocedure voor aangewezen instellingen is daarom anders, en vereenvoudigd ten opzichte van de aanvraagprocedure zoals die voorheen gold. Deze vereenvoudiging hangt samen met de gelijktijdige invoering van een stelsel van visitatie.

8. Besluit tot oprichting van een Nationaal Historisch Museum en keuze locatie. In het beleidsprogramma 2007–2011 heeft het kabinet aangekondigd dat er een Nationaal Historisch Museum wordt opgericht en dat het Rijk daarvoor een bedrag oplopend tot € 12 miljoen structureel vrijmaakt. Op 2 juli 2007 is bekendgemaakt dat het museum in Arnhem komt. Op 31 augustus 2007 is de Kamer nader geïnformeerd over het vervolg en de financiën (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800, nr. 178).

De Canon van Nederland

Op 3 juli 2007 bood de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon van Frits van Oostrom haar definitieve advies aan. De canon van Nederland presenteert de vijftig belangrijkste personen, uitvindingen en gebeurtenissen als vensters op het verleden.

Op de canon zijn veel positieve reacties gekomen. Ook culturele instellingen reageerden positief op de verschijning van de canon. Het Meertens Instituut inventariseert vijftig volksverhalen die aansluiten bij de canon. IDTV ontwikkelt educlips voor leerlingen. Het Klokhuis kondigde aan bij elk van de vensters een filmpje te gaan maken.

Op 3 juli maakte de regering bekend de canon op te nemen in de kerndoelen van het primair onderwijs (bovenbouw) en het voortgezet onderwijs (onderbouw). OCW heeft de stichting Entoen.nu de opdracht gegeven de samenhang tussen de verschillende initiatieven te bewaken. Ook beheert de stichting de websitehttp://www.entoen.nu./

Op 27 november is de Canonkaravaan van start gegaan. In elke provincie en in elk van de vier grote steden vindt een bijeenkomst over de canon plaats, waaraan lokale overheden, onderwijsinstellingen en culturele instellingen deelnemen.

Meetbare gegevens

Tabel 14.6 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007Streefjaar
1. Monumentenmet een restauratie-achterstandBron: Rapport PRC 2006 33%17,1% 10%2011
2. Aantal rijksmonumentenBron: RACM 51 00052 00052 000 
3. Gemeenten met een monumentencommissieBron: VNG/RACM  93%94% 
4. Aantal afgegeven adviezen door RACMBron: RACM 3 5003 5003 400 
5. Aantal <in situ> bewaarde archeologische monumentenBron: RACM 12 94912 69012 99112 7002009
6. Aantal archeologische opgravingenBron: RACM407527573612 
7. Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea (x 1 miljoen)Bron: Jaarverantwoordingen van gesubsidieerde instellingen5,15,35,9–*6,02009

* Gegevens voor 2007 zijn medio 2008 beschikbaar.

Toelichting

1. Monumenten met een restauratie-achterstand. Uit het onderzoek dat PRC Bouwcentrum in 2006 heeft uitgevoerd, blijkt het percentage rijksmonumenten met een restauratie-achterstand aanzienlijk minder te zijn dan het percentage uit 2005. Dit wordt veroorzaakt doordat in dat jaar ook achterstallig onderhoud werd meegerekend. In 2006 had 17,1% van de monumenten een restauratieachterstand. Om deze achterstand terug te brengen naar een beheersbaar niveau van 10% ultimo 2010 (kabinetsdoelstelling per 1 januari 2011), is bij najaarsnota 2006 € 140 miljoen beschikbaar gesteld. De uitputting hiervan verloopt via het NRF.

2. Aantal rijksmonumenten: Dit betreft het aantal geregistreerde rijksmonumenten betreffende de periode van voor 1940. Het gaat om ca. 52000 gebouwen en objecten. Het aantal geregistreerde monumenten wordt (periodiek) gemonitord.

3. Gemeenten met een monumentencommissie: Dit is een indicator waarmee de bestuurlijke complementariteit tot uitdrukking wordt gebracht.

4. Aantal afgegeven adviezen door RACM: Dit is een maatstaf voor administratieve lasten. In dit kader wordt gestreefd naar reductie. Ook door de wet Beperking Adviesplicht daalt het aantal adviezen.

5 en 6. In het licht van de doelstelling om het bodemarchief te behouden zal het aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten de komende jaren qua streefwaarde in ieder geval hetzelfde aantal moeten bedragen als in 2006. In welke mate dit aantal feitelijk toe- of afneemt is moeilijk te zeggen. Dit hangt enerzijds sterk af van het aantal nieuwe archeologische monumenten dat wordt gevonden en anderzijds van de noodzaak c.q. onvermijdelijkheid tot opgraving van deze monumenten.

7. Het aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea is een onderdeel van de prestatieafspraken die met de betreffende musea worden gemaakt. Gezien de andere functies die een museum naast deze publieksfunctie heeft, geeft dit slechts een beperkt beeld van de prestaties van de musea. De cijfers over alle jaren hebben betrekking op de groep musea met langjarig subsidieperspectief zoals genoemd in de notitie Kunst van leven. De cijfers over voorgaande jaren wijken af van die in de begroting. Dat komt doordat de cijfers over voorgaande jaren niet consequent betrekking hadden op dezelfde groep musea en nu, voor de vergelijkbaarheid, zijn herberekend.

14.3.3 Zorg voor een stelsel waarbinnen de positionering en vernieuwing van openbare bibliotheken en bijzondere bibliotheekvoorzieningen is gewaarborgd.

14.3.3.1 Vernieuwing openbare bibliotheken

Doelbereiking

De vernieuwingsoperatie bibliotheken omvat acties gericht op inhoudelijke vernieuwing en stelselversterking. De voortgang verschilt per actielijn. Zoals aangegeven in de beleidsbrief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 330, nr. 26) ligt de operatie – alles overziend – op koers, al dient nog het nodige te gebeuren. De vernieuwingsoperatie «staat duidelijk op de agenda».

Op tal van punten werden in 2007 duidelijk zichtbare resultaten behaald. Wat betreft de stelselversterking valt vooral te denken aan de vorming van basisbibliotheken en de certificering; op het vlak van de dienstverlening met name aan vernieuwing en verbreding van kerntaken van bibliotheken en de digitale informatievoorziening. Voorbeelden hiervan zijn de start van het online boekenaanvraagsysteem Zoek & Boek, de opening van de virtuele onderwijsmediatheek Schoolbieb.nl en de groei van het aantal fysieke en digitale informatieloketten.

Instrumenten

Tabel 14.7 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. SubsidiesJa
2. Monitoring en evaluatie van processen en instellingenJa
3. Bestuurlijk overleg en convenantsafspraken met IPO en VNGJa

Meetbare gegevens

Tabel 14.8 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007jaarlijks
1. Aantal basisbibliotheken (basisjaar 2004=0)Bron: Procesbureau Bilbiotheekvernieuwing070100165140
2. Percentage INK gecertificeerde bibliotheken (basisjaar 2004=0%)Bron: VOB  54640

Toelichting

De vorming van de basisbibliotheken ligt op schema.

14.3.3.2 Bijzondere bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden

Doelbereiking

De Vereniging voor Openbare Bibliotheken (VOB) heeft met succes de regie van de operatie «moderne en geïntegreerde bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden» gevoerd. De dienstverlening aan blinden en slechtzienden verliep in 2007 goed; het nieuwe Loket Aangepast Lezen is per 1 januari 2007 functioneel. De gebruikersinbreng is in het verslagjaar op orde gebracht; in december 2007 is de Gebruikersraad officieel geïnstalleerd. De nieuwe regeling voor toegankelijke lectuur van het Nederlands Uitgevers Verbond en de VOB is in december afgerond en ondertekend. Ook de decentrale uitrol van de dienstverlening aan blinden en slechtzienden verliep perspectiefrijk. De Stuurgroep Integratie heeft actief het integratietraject gemonitord. In het voorjaar van 2008 heeft de Stuurgroep een eindrapportage opgesteld. In december 2007 is de Tweede Kamer beknopt geïnformeerd over de voortgang (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 330, nr. 26).

Instrumenten

Tabel 14.9 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Subsidies t.b.v. het blindenbibliotheekstelselJa

14.3.4 Verbreden van de inzet van cultuur als stimulerende kracht in wisselwerking met andere beleidsterreinen.

Doelbereiking

Omdat kunst en cultuur op veel manieren een bijdrage aan brede sociale en economische vraagstukken kunnen leveren, zijn in 2007 verschillende programma’s uitgevoerd. Deze zijn in de instrumententabel gespecificeerd.

Instrumenten

Tabel 14.10 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Regionale dynamiek – om een bloeiend en dynamisch cultureel leven in de steden en regio’s te versterkenJa
2. Cultuur en ruimte – om hoge architectonische en cultuurhistorische kwaliteit van stedelijke en landelijke gebieden te bevorderenJa
3. Cultuur en school – om de kwaliteit van de cultuureducatie te verbeterenJa
4. Cultuur en ICT- om digitale culturele waardevolle bronnen en informatie toegankelijk te maken in samenhang met digitale innovatie van cultuuruitingenJa
5. Cultuur en economie – om creatieve bedrijfstakken te versterken en de economische benutting van cultuur te verbeterenJa
6. Culturele diversiteit – om het cultureel bewustzijn in de samenleving te vergrotenJa
7. Internationaal cultuurbeleid – om internationale samenwerking te bevorderenJa
8. Beelden voor de toekomstJa

Toelichting

5. Cultuur en economie. Zoals eerder aangekondigd in de voortgangsnota «De kenniseconomie in zicht» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 27 406, nr. 98) zal in 2008 het gehele programma voor de creatieve industrie worden geëvalueerd.

7. Internationaal cultuurbeleid. In het afgelopen jaar is de Tweede Kamer op onderdelen nader geïnformeerd over de voortgang van Koers Kiezen. In de nota Kunst van Leven zijn de prioriteiten van OCW voor de komende jaren op het terrein van het internationaal cultuurbeleid beschreven. Een aparte kamerbrief (vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 45) gaat in op de gewijzigde departementale verantwoordelijkheidsverdeling van het internationaal cultuurbeleid. Bij de behandeling van de begroting 2008 heeft de minister van OCW aan de Tweede Kamer toegezegd dat het uitgewerkte werkplan bij de behandeling van de begroting 2009 beschikbaar zal zijn.

8. Beelden voor de toekomst. Het project is medio 2007 van start gegaan, na totstandkoming van een Consortiumovereenkomst waarin de rechten en plichten van partijen jegens elkaar en jegens de rijksoverheid (OCW) zijn vastgelegd. Conform de meerjarige activiteitenplanning heeft het consortium een begin gemaakt met het conserveren en digitaliseren van de genoemde audiovisuele collecties, terwijl ook de andere activiteiten volgens het overeengekomen schema zijn aangevangen.

Meetbare gegevens

Tabel 14.11 Meetbare gegevens
Indicator
Cultuur en School2004/20052005/20062006/20072007/2008  
Percentage deelnemende scholen po10%40%80%87%  
Bron: cijfers Cfi      
Percentage bestede vouchers77%79%77%   
Bron: CJP      
       
Culturele diversiteit2003(!)200520062007  
Percentage bestuurders met cultureel diverse achtergrond12,5%NbNbNb  
Bron: RISBO (2004)      
       
Internationaal cultuurbeleid2004200520062007  
Aantal Nederlandse uitvoeringen in het buitenland1 9062 3652 233n.n.b.  
Aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen in het buitenland714 517761 244856 331n.n.b.  
Bron: jaarverslagen instellingen      
       
Cultuur en economie199519971999200120032005
Giften aan cultuur als percentage van het geschatte totaal aan giften3%4%5%9%12%7%
Bron: Geven in Nederland 2007 (en andere jaargangen)      

14.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 14.12 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
14.1Evaluatie verlaagd BTW tarief cultuur20072008Ex post evaluatie onderzoekN.v.t.
14.1Voorstudie toegangsprijzen (Bureau APE)20072007Overig evaluatieonderzoek*1
14.1Inventarisatie Cultuur en Media Onderzoek (IVA)20072008Overig evaluatieonderzoekN.v.t.
14.3.1Statistiek Beeldende kunst (IVA )20072007Monitor*2
14.3.1Landelijk Subsidiestelsel voor beeldende kunst 1984–2005 (IVA)20072007Overig evaluatieonderzoek*2
14.3.1Midterm Review Actieplan Cultuurbereik (Van Stolling naar stroming)20072007Ex post evaluatie onderzoek*3
14.3.1Midterm Review Geldstroom Beelden kunst en Vormgeving20062007Ex post evaluatie onderzoek*4
14.3.2Migratiegeschiedenis en gemeenschappelijk erfgoed20072008Overig evaluatieonderzoekn.v.t.
14.3.2Monumentale scholen20072008Overig evaluatieonderzoekn.v.t.
14.3.2Toekomstgerichte evaluatie Monumentenselectieproject20072008Overig evaluatieonderzoekn.v.t.

Toelichting

*1 www.minocw.nl/actueel/beleidsonderzoeken/14/Voorstudie-toegangsprijzen-in-de-culturele-sectoren.html

*2 http://www.minocw.nl/actueel/beleidsonderzoeken/54/Statistiek-van-landelijke-subsidieregelingen-voor-beeldende-kunst-20012005.htmlen http://www.minocw.nl/actueel/beleidsonderzoeken/55/het-landelijk-subsidiestelsel-voor-beeldende-kunst-19842005-bereik-structuur-en-doorstroming.html

*3 www.cultuurbereik.nl/Actieplan_Cultuurbereik/Publicaties.asp

*4 bijlage bij www.minocw.nl/beeldendekunst/kamerstukken/index.html

ARTIKEL 15. MEDIA

15.1 Algemene beleidsdoelstelling: waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, bestaande uit radio, televisie, kranten en internetdiensten, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Op 5 oktober 2007 heeft het Kabinet zijn plannen voor de toekomst van de publieke omroep gepresenteerd. Er komt geen grootscheepse hervorming van de publieke omroep. Het kabinet zorgt ervoor dat de publieke omroep zich multimediaal kan ontwikkelen en zo aansluiting houdt bij een nieuwe generatie mediagebruikers. Verder krijgen de omroepen meer mogelijkheden om hun bestaansrecht te bewijzen, op basis van ledental en programmatische bijdragen.

Het kabinet heeft in 2007 een einde gemaakt aan een periode van bezuinigingen bij de landelijke publieke omroep. De rijksbijdrage gaat omhoog, oplopend van € 50 miljoen in 2008 naar indicatief € 100 miljoen in 2011. Hiervan is € 15 miljoen speciaal bestemd voor Nederlands drama. Over het totale programmapakket en de bereiksdoelen heeft Minister Plasterk op 19 november 2007 een prestatieovereenkomst met de publieke omroep gesloten voor de periode 2008–2010.

Op 13 juni 2007 is de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties in werking getreden. In dit wetsvoorstel worden de crossownershipbepalingen uit de Mediawet geschrapt en vervangen door een tijdelijke regeling. Met deze wet krijgen mediaondernemingen ruimere mogelijkheden om zich crossmediaal te ontwikkelen op het terrein van dagbladen, radio en televisie, en uit te groeien tot ware multimediale ondernemingen. De wet stelt ook duidelijk grenzen aan aanbiedersconcentratie op mediamarkten door maxima te verbinden aan via fusies en overnamen te verwerven marktaandelen. De regeling wordt begin 2009 geëvalueerd. Mede op basis daarvan wordt besloten om de regeling per 1 januari 2010 ofwel te beëindigen dan wel in al dan niet gewijzigde vorm voort te zetten.

In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een centrum komt dat expertise op het gebied van media-educatie bundelt. Het doel is om kinderen en jongeren te leren omgaan met de media. De eigen rol van ouders en scholen is daarbij van eminent belang. Ook wordt de samenwerking tussen initiatieven op het terrein van media-educatie verbeterd. Een groep kwartiermakers (Kennisnet, Publieke Omroep, Beeld en Geluid, Vereniging Openbare Bibliotheken en ECP.NL) is gevraagd hierover te adviseren.

Meetbare gegevens

Tabel 15.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007jaarlijks
1. Kijktijdaandeel (basiswaarde = 36% in 2004)Bron: Jaarverslag Stichting Kijkonderzoek36%35%34%33%33%
2. Luistertijdaandeel (basiswaarde =29% in 2004)Bron: IntomartGFK Continu Luisteronderzoek29%28%26%30%33%
3. Zelfstandige dagbladconcerns (max marktaandeel)Bron: Commissariaat voor de Media/HOI-online  30%27% 35%

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen878 0091 638 092719 780797 288886 708769 107117 601
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven880 707867 462844 980758 453783 452759 03624 416
        
Programma-uitgaven880 707867 462844 980758 453783 452759 03624 416
        
Gevarieerd media-aanbod875 093863 471840 698754 578773 167748 21624 951
• Mediawet875 093863 471840 698754 578773 167748 21624 951
        
Evenwichtige representatie3 4003 5183 7363 7233 8313 77754
• BekostigingMTNL en FunX3 4003 5183 7363 7233 8313 77754
        
Elektronische infrastructuur2 2144735461523 7084 104– 396
• Uitvoeringskosten Zero-base2 214473546152108204– 96
• Switch-over    3 6003 900– 300
        
Programmakosten-overig    2 7462 939– 193
• Overige uitgaven (geen Mediawet)    2 7462 939– 193
Ontvangsten253 542259 312238 965252 909251 225212 68138 544

Toelichting

Als gevolg van hogere dan begrote reclameontvangsten (€ 14 miljoen) en rente-inkomsten (€ 0,6 miljoen) is een hoger uitgavenbudget beschikbaar. Verder is er op grond van toegekende loon- en prijsbijstelling € 9,9 miljoen meer beschikbaar.

De hogere realisatie op de ontvangsten van € 38,5 miljoen wordt enerzijds veroorzaakt door de hiervoor genoemde hogere reclameontvangsten en rente-inkomsten van € 14,6 miljoen en een niet voor 2007, maar voor 2010 begrote dividendontvangst van het NOB van € 30 miljoen. Hiertegenover staan een aanpassing van het te ontvangen bedrag zerobase van – € 2,9 miljoen en een lagere ontvangst zerobase als gevolg van gemaakte betalingsregelingen van – € 3,2 miljoen.

De hogere realisatie op de verplichtingen van € 166,1 miljoen wordt enerzijds veroorzaakt door de toegekende loon- en prijsbijstelling 2007 van € 9,9 miljoen. Anderzijds is er voor 2008 als gevolg van een hogere rijksbijdrage € 50 miljoen en als gevolg van hogere reclameontvangsten € 26 miljoen (t.o.v. begroting 2007) meer beschikbaar; deze bedragen zijn in 2007 als verplichting vastgelegd. Tenslotte wordt € 79,9 miljoen veroorzaakt door een wijziging in het moment waarop de verplichting wordt aangegaan.

15.3 Operationele doelstellingen

15.3.1 Het met voldoende draagvlak op open netten aanbieden van een gevarieerd, kwalitatief hoogstaand radio-, televisie- en internetaanbod voor alle leeftijds- en bevolkingsgroepen.

Doelbereiking

De publieke omroep is er in 2007 in geslaagd om zijn taak – het verzorgen van een pluriform en kwalitatief hoogstaand aanbod van programma’s op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing, dat toegankelijk is voor de gehele bevolking – naar bevrediging uit te voeren. Dankzij het zogeheten programmeringsmodel heeft de landelijke publieke omroep in 2007 een marktaandeel van 33% gerealiseerd.

Instrumenten

Tabel 15.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. MediawetNee
2. AMvB over ondertiteling van programma’sJa
3. Prestatieovereenkomst publieke omroepJa
4. AMvB neventakenJa

Toelichting

In 2007 is gewerkt aan twee wetsvoorstellen ter wijziging van de Mediawet: het wetsvoorstel Multimediawet en de Erkenningswet. In het eerste wetsvoorstel regelt het kabinet onder andere betere spelregels rond de multimediale taak van de publieke omroep. Ook worden de reclameregels voor Nederlandse commerciële omroepen versoepeld. In de Erkenningswet worden omroepen in staat gesteld om zich voortaan op twee manieren te bewijzen: op basis van ledental en op basis van hun programmatische specialisatie. In plaats van de A- en B-status voor omroepverenigingen komt er een glijdende schaal waarbij het aantal leden meetelt voor het budget. Het wetsvoorstel Multimediawet is in februari naar de Tweede kamer gezonden (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2007–2008, 31 356, nr. 2).

Op 19 november 2007 heeft minister Plasterk een prestatieovereenkomst met de publieke omroep gesloten voor de periode 2008–2010.

Meetbare gegevens

Tabel 15.4 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007jaarlijks
Programmavoorschriften     
1. Informatie en educatie58%58%61%n.b.35%
2. Cultuur inclusief kunst31%29%28%n.b.25%
3. waarvan kunst14%11%9,5%n.b.12,5%
Bron: rapport Mediawet 2006 (Programmavoorschrift/MJB-indeling) en rapport Classificatie Radioprogramma’s 2006

Toelichting

In 2007 heeft het Commissariaat voor de Media gerapporteerd over de naleving van de programmavoorschriften in 2006. Het Commissariaat stelt hierin onder meer vast dat de televisieprogrammering van de Publieke Omroep over 2006 op het onderdeel kunst niet voldoet aan het programmavoorschrift. De programmering bestond voor 9,5% uit programmaonderdelen, die betrekking hebben op kunst, terwijl de Mediawet 12,5% voorschrijft. De omroep is hiervoor inmiddels beboet door het Commissariaat met een bedrag van € 50 000. Op prime time, de uren waarin de meeste mensen kijken, werd juist meer kunst uitgezonden dan wettelijk voorgeschreven (13,5% ten opzichte van de voorgeschreven 12,5%).

15.3.2 Een evenwichtige representatie van de verschillende bevolkingsgroepen in het media-aanbod.

Doelbereiking

In 2007 heeft Multiculturele Televisie Nederland (MTNL) voor vier grote doelgroepen in de Randstad (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) informerende programma’s in de Nederlandse taal verzorgd. De programma’s worden uitgezonden door de publieke lokale en regionale omroepen en deels centraal en decentraal geproduceerd. FunX is een publiek lokaal radiostation in de vier grote steden, gericht op jongeren met een minderhedenachtergrond. FunX verzorgt op de doelgroep toegesneden programma’s en levert ook een bijdrage aan de landelijke publieke omroep. Met de vier grote steden is het convenant voor FunX begin 2007 verlengd tot en met 2008. Den Haag heeft daarbij aangekondigd na 2008 niet meer te willen participeren.

Instrumenten

Tabel 15.5 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Bekostigen van MTNL en FunXJa
2. Convenantstaken met vier grote gemeentenJa
3. Bevorderen van samenwerking tussen FunX en de landelijke publieke omroepJa
4. Prestatieovereenkomst publieke omroepJa
5. Toezien op naleving programmavoorschrift en ontwikkeling meetinstrumenten voor diversiteitDeels

Toelichting

Er is in 2007 een prestatieovereenkomst gesloten met de publieke omroep die vanaf 2008 start. De publieke omroep heeft in 2007 gerapporteerd over de naleving van het programmavoorschrift minderheden door de NPS. Ook heeft de publieke omroep inmiddels uitgebreide plannen uitgewerkt om het publieksbereik onder minderheden te vergroten. Eind 2006 presenteerde de publieke omroep plannen onder de naam «KleurenTV» waarin diversiteit binnen de verschillende omroepen tot een speerpunt van het beleid werd benoemd. Dit is in de loop van 2007 verder uitgewerkt en in de meerjarenbegroting opgenomen. De publieke omroep stelt in zijn meerjarenbegroting dat het vanzelfsprekend is dat zijn programma’s de culturele diversiteit van Nederland weerspiegelen. Niet alleen in etnische zin, maar ook langs andere assen, zoals die van leeftijd, regio, wereldoriëntatie en levensbeschouwing. Een begin is gemaakt met het betrekken van de grootste minderheidsgroepen bij het kijk- en luisteronderzoek. Surinamers en Antilianen maken inmiddels deel uit van dit onderzoek.

Meetbare gegevens

Tabel 15.6 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007jaarlijks
1. Percentage minderhedenprogrammering TV (minimum 20% programmering NPS)23%16%20%n.b20%
2. Percentage minderhedenprogrammering Radio (minimum 25% programmering NPS)24%21%21%n.b25%
Bron: rapport Mediawet 2006 (Programmavoorschrift/MJB-indeling) en rapport Classificatie Radioprogramma’s 2006     

Toelichting

In 2006 is wederom niet voldaan aan het programmavoorschrift minderhedenprogrammering radio. Dit wordt veroorzaakt door de aangepaste radioprogrammering met ingang van 1 september 2006. In absolute zin is er meer zendtijd besteed aan minderhedenprogrammering. Door de NPS zijn initiatieven genomen om te kunnen voldoen aan de wettelijke taak, waardoor het Commissariaat heeft afgezien van een sanctieprocedure.

15.3.3 Instandhouden van de pluriformiteit van de pers, in het bijzonder van de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften.

Doelbereiking

De zorg van de overheid voor de pluriformiteit van het medialandschap strekt zich ook uit tot de pers. De afgelopen jaren is hier sprake van toenemende concentratie van aanbieders en titels. Om ook op dit terrein de pluriformiteit te waarborgen, met het oog op het belang voor de democratie, gaat de zorg vooral uit naar de dag- en nieuwsbladen en opinietijdschriften.

Op 13 juni 2007 is de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties in werking getreden. Deze stelt een duidelijke grens aan het marktaandeel dat een onderneming door middel van fusies en overnames mag bereiken op de markten van dagbladen, radio en televisie. Bij de dagbladmarkt bedraagt die grens 35%. Dit zorgt er voor dat ten minste drie spelers actief blijven op deze markt, waardoor voorkomen wordt dat teveel opiniemacht in handen van te weinig partijen komt. Het wetsvoorstel loopt tot 1 januari 2010. In 2009 vindt een evaluatie plaats, waarna een besluit valt over het staken of voortzetten van deze regeling, al dan niet in gewijzigde vorm.

Met ingang van 1 juli 2007 is de naam van het Bedrijfsfonds voor de Pers gewijzigd in Stimuleringsfonds voor de Pers om daarmee tot uitdrukking te brengen dat het fonds – naast de van oudsher bestaande taak om steun te bieden aan noodlijdende persorganen – ook een stimulerende rol moet kunnen vervullen bij de modernisering van het perslandschap. De taken en instrumenten van het fonds zijn ongewijzigd gebleven.

Instrumenten

Tabel 15.7 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Financiële steun aan persorganen, die vallen binnen de werkingsfeer van het Stimuleringsfonds voor de Pers (art. 129 van de Mediawet)Ja
2. Stimuleringsregeling ten behoeve van minderheden in ons land en de Regeling voor Journalistieke informatieproducten via het internet (Stimuleringsfonds voor de Pers)Ja
3. Pluriformiteitstoets MediaconcentratiesJa

Toelichting

In 2007 verleende het Stimuleringsfonds voor de Pers steun aan persorganen in de vorm van subsidies en/of kredieten. Het ging in totaal om circa € 2,4 miljoen.

In het kader van de steun aan minderhedenbladen verleende het Fonds steun aan twee initiatieven voor een totaal bedrag van € 0,2 miljoen. Bij journalistieke internet-informatieproducten verleende het Fonds steun aan acht initiatieven voor een totaal bedrag van € 0,9 miljoen.

De Tijdelijke Wet Mediaconcentraties trad op 13 juni 2007 in werking.

Meetbare gegevens

Tabel 15.8 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 2004200520062007jaarlijks
Aantal redactioneel zelfstandige bladen landelijk77101212
Aantal redactioneel zelfstandige bladen regionaal2121141414
Bron: HOI-Online     

Toelichting

Bij de landelijke dagbladen zijn vanaf 2006 naast de 8 betaalde krantentitels ook de 4 gratis kranten (Metro, Spits, De Pers en DAG) meegeteld. Twee van deze gratis kranten worden sinds 1999 verspreid; vanaf 2007 zijn er 4 gratis kranten.

15.3.4 Beschermen van de consument bij het wijzigen van de elektronische infrastructuur

Doelbereiking

Het distributiebeleid is in 2007 breed aangepakt in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken (EZ). In 2007 zijn Kamervragen gesteld en debatten geweest over consumentenbescherming en het kabelbeleid. Met mijn brief van 24 mei 2007 heb ik de tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het WRR-rapport Focus op Functies over de toekomst van het mediabeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 692, nr. 17) De opvattingen van de Kamer worden meegenomen in twee beleidsbrieven die zijn toegezegd: de nota Distributiebeleid en de nota Convergentie. Voor beide brieven zijn werkgroepen met EZ opgesteld.

In samenwerking met EZ is het BBOI-rapport «Digitale infrastructuren voor distributie van omroepdiensten; een rondgang langs netwerken» afgerond. Dit rapport is in mei 2007 met een beperkte beleidsbrief naar de Kamer gestuurd. (Tweede kamer, vergaderjaar 2006–2007, 24 095, nr. 209)

Instrumenten

Tabel 15.9 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Invoering nieuw model van consumenteninvloed op de samenstelling van het kabelaanbod (co-regulering)Nee
2. Tariefstelling van de kabelNee
3. Publieke omroep via digitale etherJa

Toelichting

Dit wordt meegenomen in de nota Distributiebeleid (toezegging staatssecretaris EZ).

15.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 15.10 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
Evenwichtige representatieBereik en functioneren van MTNL20072008Ex-post evaluatieonderzoekTweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 163
Gevarieerd media-aanbodEvaluatie Commissariaat voor de Media (doeltreffendheid en doelmatigheid)2007 Ex-post evaluatieonderzoekNog niet afgerond.
Gevarieerd media-aanbodVisitatie landelijke publieke omroep2007 BeleidsdoorlichtingAfronding in 2009.

Het onderzoek over evenwichtige representatie heeft zich niet beperkt tot het bereik en functioneren van MTNL, maar is uitgebreid tot mediabeleid en culturele diversiteit in de periode 1999 tot 2008. Het rapport «Van marge tot mainstream» is in maart 2008 aangeboden aan de Tweede Kamer.

Het Commissariaat voor de Media heeft de zelfevaluatie van de landelijke publieke omroep afgerond. Een onafhankelijke externe partij beoordeelt in 2008 dit onderzoek, waarna de resultaten voor publicatie beschikbaar komen.

Voor de beleidsdoorlichting van de landelijke publieke omroep is in 2007 een visitatiecommisie ingesteld. Deze commissie neemt de periode van september 2004 tot januari 2008 onder de loep. Daarbij wordt gekeken naar de manier waarop de publieke omroep zich van zijn taak heeft gekweten. Zo onderzoekt de commissie in hoe verre de omroep zich heeft gehouden aan de wettelijke programma-eisen.

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene beleidsdoelstelling: het scheppen van een onderzoeksklimaat dat uitdaagt tot optimale prestaties: ruimte voor wetenschap van hoog niveau voor welvaart en welzijn

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In het verlengde van de strategische beleidsvisie uit het Wetenschapsbudget 2004 is met behulp van de inzet van een aantal instrumenten gestreefd naar het realiseren van de algemene doelstelling.

Behalve met reguliere structurele bijdragen en subsidies aan instellingen is ook via extra incidentele impulsen (Bsik en FES meevallers) bijgedragen aan wetenschap van hoog niveau, vergroting van focus en massa, ruimte voor talent, valorisatie, wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven en aan innovatie. Deze maatregelen hebben het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het onderzoek inclusief de kennisdiffusie bevorderd. De verschillende effectgegevens laten zien dat Nederland zich internationaal in de voorhoede bevindt: de wetenschappelijke productiviteit is hoog en ook wat de kwaliteit van het onderzoek betreft zit Nederland bij de wereldtop. Er zijn wel landen die met een inhaalslag bezig zijn, zoals Denemarken.

Met het aantreden van het nieuwe kabinet in maart 2007 is in lijn met de algemene doelstelling de ambitie doorgezet te streven naar een excellent onderzoeksklimaat zodat het wetenschappelijk onderzoek zich kan meten met het beste onderzoek elders in de wereld. Het kabinet heeft ondermeer besloten tot uitbreiding van de Vernieuwingsimpuls en continuering van het Genomics programma. Meer informatie is te vinden in de beleidsnotitie «Het Hoogste Goed», de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid, die in november naar de Tweede Kamer is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1; http://www.minocw.nl/documenten/52 930.pdf, zie:Ministerie van OCW – Zoekresultaten)

Jonge wetenschappelijke toptalenten kiezen zelf hun promotieonderzoek

Omdat wetenschappers hun belangrijkste vindingen vaak al vroeg in hun wetenschappelijke loopbaan doen is het belangrijk om jonge onderzoekers al vroeg in stelling te brengen en ze de ruimte te geven. Ondermeer door ze hun eigen promotieonderwerp en promotor te laten kiezen. In 2007 is daarom bij de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO gestart met het nieuwe programma creatieve promovendi, ofwel Toptalent. Dit programma, waarin nauw wordt samengewerkt met de universiteiten, wil promoveren aantrekkelijker maken en geeft aan jong creatief talent de ruimte hun eigen promotietraject in te vullen. In april maakte NWO de na competitie geselecteerde laureaten bekend. Hierdoor konden 41 toptalenten, direct na hun afstuderen, aan de slag met hun promotieonderzoek.

Genomics onderzoek ontdekt gen dat resistentie veroorzaakt tegen borstkankermedicijn

Door René Bernards van het Cancer Genomics Centre is een gen gevonden dat resistentie veroorzaakt tegen een belangrijk borstkankermedicijn. Door deze ontdekking ontstaan mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe medicijnen waarmee resistente borsttumoren wel kunnen worden behandeld. De resultaten van dit werk zijn gepubliceerd in Cancer Cell. De vondst maakt de behandeling van bepaalde vormen van borstkanker veel doelgerichter en bespaart een grote groep patiënten een onnodige behandeling. Het resultaat kon mede worden gerealiseerd met behulp van overheidsinvesteringen in het genomicsonderzoek.

Tabel 16.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatie
 20032004200520062007
1. Promotiegraad (aantal promoties per 1000 personen van de leeftijdsgroep 25–34 jaar)Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep)1,161,201,361,48Nog niet bekend
2. Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector of per hoofd van de bevolking)*Bron: NOWT/CWTSpositie 4 binnen de EU qua aantal publicaties per hoofd van de bevolkingnbnbPositie 2 binnen de EU qua aantal publicaties per onderzoeker in de publieke sectornnb
3. Internationale wetenschappelijke kwaliteit (de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale score = 1)Bron: NOWT/CWTS1ste positie binnen de EU, derde positie in de wereldnnb

* De definitie is wat uitgebreid ten opzichte van de begroting omdat er anders te weinig prestatiegegevens beschikbaar zijn.

Toelichting

Indicator 3 maakt onderdeel uit van de doelstellingen uit het beleidsprogramma van het kabinet Balkenende 4 die vallen onder Pijler 2. Het nieuwe kabinet heeft in de begroting 2008 de streefwaarde uit de begroting 2007 verder aangescherpt van handhaving van een top-5 positie binnen de EU naar een mondiale top-3 positie in 2011.

Kritische succesfactoren

• De hoge kwaliteit en kwantiteit van het Nederlandse onderzoek en de goede internationale aansluiting vormt een gunstige uitgangspositie bij het beleid gericht op het bevorderen van een vruchtbaar onderzoeksklimaat.

• Door de toegenomen maatschappelijke vraag naar wetenschappelijke kennis (kenniseconomie) is de behoefte aan toponderzoek en dus aan talentvolle onderzoekers sterk gestegen. Nederland kent relatief weinig onderzoekers en promovendi in de bètawetenschappen. Het aantrekken van talent uit binnen- en buitenland wordt belangrijker, maar de concurrentie op de nationale en internationale arbeidsmarkt leidt ertoe dat het lastig is om talent te werven en te behouden.

• Internationaal en ook in Europees verband neemt het belang van grootschalige onderzoeksfaciliteiten in betekenis voor de kennisinfrastructuur en qua omvang aan investeringen toe. Het is belangrijk dat Nederland met deze faciliteiten kan excelleren en internationaal aansluiting kan vinden. Daarvoor moet Nederland op basis van een nationale roadmap voldoende kunnen inspelen op actuele Europese ontwikkelingen op dit gebied.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen745 245959 785982 128991 7531 041 683894 091147 592
– waarvan garantieverplichtingen 92 772  17 700  
Uitgaven (programma + apparaat)773 264813 322839 229926 202971 918934 16237 756
        
Programmauitgaven773 264809 784835 754922 965968 716930 73337 983
        
Operationele doelstelling 1: Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel708 729714 431721 938735 344740 852727 31513 537
• NWO313 833303 597305 969308 115311 117302 8988 219
• KNAW78 39883 24386 53687 77990 18287 9512 231
• Koninklijke Bibliotheek31 35932 57134 42636 24042 58641 693893
• Stichting Anno01 4002 3002 30002000– 2000
• KNAW bibliotheek2 2632 2952 3292 3522 4092 34960
• LF TUD bibliotheek6 7416 8256 9276 9977 1466 985161
• IISG2622622652702732703
• SURF2 2702 2702 2702 2702 2702 2700
• CPG44845545846347646214
• Stichting Montesquieu00001 00001 000
• TNO189 231194 082195 401197 257194 394189 6364 758
• BPRC/Stichting AAP6 9398 4609 36413 28611 80810 4241 384
• Nationaal Herbarium1 0761 0841 1031 1031 1471 10146
• NLR797797797797797848– 51
• Waterloopkundig Laboratorium1 1901 1901 1801 3161 3141 3140
• Grondmechanica Delft7137137267857847840
• MARIN6801 019848866883886– 3
• STT1821841861881921884
• EMBC444478510543617724– 107
• EMBL2 6622 7162 8272 8573 1472 948199
• ESA31 29933 18231 27233 74531 41331 652– 239
• CERN28 99727 14727 15127 98928 39430 425– 2 031
• ESO5 5245 7015 6144 9555 5095 915– 406
• EG-Liaison17917920021429522867
• NTU/INL1 3571 4121 4221 4091 4071 496– 89
• EIB1 1301 1631 1771 1921 2151 18728
• COS4884635940000
• Nader te verdelen2671 543865677681– 604
        
Operationele doelstelling 2: Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst41 52665 56579 365154 730186 328168 29318 035
• FES-BSIK17 10937 36337 18367 29846 92056 489– 9 569
• FES-cleanrooms nanotechnologie00017 000000
• FES-TNO automotive00010 800000
• FES-grootschalige faciliteiten00029 47230 64230 6420
• FES-Parelsnoer000011 75011 7500
• FES-ITER000018 646018 646
• FES-GATE0001 0662 0002 0000
• Genomics11 34511 34520 44511 34522 34511 34511 000
• Smart mix05 34515 09214 76450 84551 475– 630
• Kust en Zeeonderzoek000065065
• EET13 07211 5126 6452 9853 1154 592– 1 477
Operationele doelstelling 3: Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers10 86819 59123 98423 61327 61325 6132000
• Vernieuwingsimpuls(Veni-Vidi-Vici)10 43713 16014 48413 61313 61313 6130
• VI-vrouwencomponent04 0002 0002 0002 0002 0000
• Talent Mozaïek02 0002 0002 0002 00002 000
• Talent Rubicon004 0004 0004 0004 0000
• Aspasia4314311 5002 0002 0002 0000
• Creatieve promovendi00004 0004 0000
        
Operationele doelstelling 4: Intensivering van wetenschap- en techniekcommunicatie2 7852 4912 7811 6471 6871 67017
• WeTeN2 7852 4917260000
• Uitvoering WTC-beleid002 0551 6471 6871 67017
        
Operationele doelstelling 5: Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek9 3567 3797 5067 35911 8957 5744 321
• Nationale coördinatie3 6712 8521 7682 9729 0582 5976 461
• Bilaterale samenwerking5 6854 5275 7384 3872 8374 977– 2 140
        
Programmakosten overig032718027234126873
• CFI032718027234126873
        
Apparaatuitgaven03 5383 4753 2373 2023 429– 227
Ontvangsten93 270116 733116 130204 008189 367177 58711 780

Toelichting

De uitgaven (€ 971,9 miljoen) betreffen hoofdzakelijk de bijdragen aan het onderzoekbestel (€ 740,9 miljoen). Daarnaast de uitgaven aan de specifieke beleidsthema’s (€ 215,6 miljoen) en de uitgaven voor coördinatie en samenwerking (€ 11,9 miljoen). De gerealiseerde verplichtingen hebben in belangrijke mate betrekking op de uitgaven voor 2008 in het kader van het onderzoeksbestel.

De realisatie van de uitgaven ligt € 37,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk is vastgesteld. De verschillen worden hoofdzakelijk verklaard door de extra uitgaven in verband met FES-project ITER (€ 18,7 miljoen), de overbruggingsfinanciering ten behoeve van Genomics (€ 11,0 miljoen). En door technische bijstellingen als gevolg van loon- en prijsbijstellingen (17,8 miljoen) en minder uitgaven in verband met niet opgevraagde FES/BSIK middelen (9,6 miljoen).

16.3 Operationele doelstellingen

16.3.1 Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel

Doelbereiking

De geplande uitgaven zijn gerealiseerd en hebben er mede toe geleid dat aan een groot aantal onderzoekers en onderzoeksinstellingen ruimte kon worden gegeven om bij te dragen aan het uitvoeren van excellent wetenschappelijk onderzoek en aan de betere benutting van de resultaten ervan. De financiële positie van de instellingen die onder dit artikel vallen is goed te noemen.

In de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid worden maatregelen getroffen om de tweede geldstroom te versterken en middelen meer in competitie in te zetten.

Voor nadere informatie wordt verwezen naar:

• Nota Wetenschapsbudget 2004 «Focus op excellentie en meer waarde» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 338, nr. 1).

• Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2007, (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 55,http://www.minocw.nl/ documenten/42527a.pdf).

• Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Dynamisering en het Strategisch Plan 2007–2010 van NWO (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 338, nr. 52).

• Brief van de Minister van OCW aan de Tweede Kamer over de voortgang van de Lissabondoelstellingen op het terrein van OCW. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-34, nr. 86).

• Brief van de Minister van OCW ter aanbieding van de notitie «Het Nederlandse wetenschapssysteem, institutioneel overzicht» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 338, nr. 69).

• Analyse van het Rathenau Instituut «Dertig jaar publiek onderzoeksfinanciering in Nederland 1975–2005». Bijlage bij brief van de Minister van OCW aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 338, nr. 66).

Instrumenten

Tabel 16.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Bekostingsbijdragen, subsidies en contributies aan diverse nationale onderzoeksinstellingen en internationale onderzoeksorganisaties (Tabel 16.2)Ja
2. Subsidie aan het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de nieuwe huisvesting van de primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor de realisatie van de opvang van de BPRCchimpanseesJa
3. Bijdrage via de lumpsumaan de KB voor het conserveringsprogramma «Metamorfoze» en nationale programma’s gericht op het duurzaam behouden en ontsluiten van wetenschappelijke informatie en het papieren en digitale erfgoedJa
4. Subsidie aan Stichting Anno voor uitvoering meerjaren beleidsplan en voor activiteiten ter voorbereiding op een science center op het gebied van geschiedenis.Nee
5. Maatregelen gericht op rekenschap en vermindering plan- en beheerslast: via bestuurlijk overleg wordt de instellingen gevraagd targets te ontwikkelen voor het terugdringen van de aanvraagdruk op onderzoekers en deze op te nemen in hun strategische plannenJa
6. Ambtelijke en bestuurlijke dialoog met NWO, TNO, KNAW en KB over begroting, verantwoording, en strategische planvormingJa
7. Implementatie van het interdepartementale proces van vraagprogrammering van het onderzoek van TNO en de GTI’s. Vanuit de de maatschappelijke thema’s en vraagstukken worden in kennisarena’s meer specifiek de richting bepaald voor kennis voor beleid, grote faciliteiten en kennis als vermogenJa
8. Via de strategische en bestuurlijke dialoog met de onderzoeksinstellingen en universiteiten bevorderen van wisselwerking tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten door in te zetten op wetenschappelijke excellentie en valorisatieJa
9. Beleidsrijke bestuurlijke dialoog met de universiteiten op basis van prestatieafsprakenJa
10. Om het wetenschapsbeleid te onderbouwen met analyses over de staat en het functioneren van het Nederlandse onderzoekbestel wordt bij het Rathenau Instituut in het kader van het onderzoeksprogramma 2005–2008 een «Science System Assessment» taak vormgegeven, dat gericht is op vier doelen: (1) het geven van een totaalbeeld van het functioneren van het onderzoeksbestel, (2) het geven van een periodiek totaalbeeld van kansrijke ontwikkelingen in wetenschap en technologie, (3) het geven van voor het parlement toegankelijke informatie over nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en over het functioneren van het kennissysteem, en (4) het geven van inzicht in de maatschappelijke opinie- en oordeelsvorming over het wetenschapssysteem.Ja

Toelichting

4. Binnen OCW is Cultuur verantwoordelijk voor de museumwereld. Eind 2006 is het kabinetsbesluit genomen om een Nationaal Historisch Museum te realiseren. Het is de bedoeling dat Stichting Anno uiteindelijk wordt opgenomen in dat museum. Om die reden is Anno overgeheveld naar artikel 14.

Meetbare gegevens

Tabel 16.4 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072010
1. R&D-investeringen als % BBP (overheid + privaat, exclusief buitenland)Bron: CBS/OESO 1,57%1,56% (schatting)1,48% (schatting)1,47% (schatting)nnb2,80%
       
2. Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (aantal onderzoekers per 1000 personen van de beroepsbevolking)Bron: CBS/OESO5,35,75,66,2nnbverbetering van de NL-positie

Toelichting

1. De cijfers voor de periode 2004–2006 zijn schattingen op basis van CBS-cijfers, omdat het CBS voor deze periode een voorlopig totaalcijfer heeft gepubliceerd. De achtergrond is de matige kwaliteit van de cijfers over het universitaire onderzoek. De streefwaarde is gebaseerd op de kabinetsuitspraak om in 2010 te streven naar een percentage van 3% van het BBP, conform de Barcelonadoelstelling. Met name bij de private investeringen is er een groot verschil tussen streven en realisatie, maar ook de publieke investeringen liggen achter bij het streefniveau. Wel is de voortdurende daling van de overheidsinvesteringen vanaf begin jaren negentig tot stilstand gekomen.

Vanaf de begroting 2008 is de indicator aangepast, in die zin dat de gehele omvang van de R&D-investeringen wordt gebruikt, uitgesplitst naar financieringsbron.

16.3.2 Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst

Doelbereiking

Door naast de reguliere geldstromen naar onderzoeksinstellingen ook zorg te dragen voor gerichte investering in een aantal specifieke thema’s zorgt de overheid dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten en op een aantal terreinen de aansluiting met de internationale top kan bereiken of behouden. Deze thema’s vragen vanwege hun potenties om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema’s is sprake van cofinanciering door de betreffende onderzoeksinstelling en/of andere departementen. De thema’s sluiten aan bij de grote nationale onderzoeksprioriteiten en bij prioriteiten die voortkomen uit de kennis en innovatieagenda van het Kabinet en anticiperen op de maatschappelijke kennisbehoefte. Via de specifieke stimuleringsinstrumenten is gericht bijgedragen aan meer focus en massa in het wetenschappelijk onderzoek op prioritaire terreinen en is de kennisbasis voor de toekomst versterkt.

Instrumenten

Tabel 16.5 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik) ten behoeve van de continuering van veertien ICES/KIS-3 projecten waarvoor OCW penvoerder isJa
2. Bijdragen uit de FES impuls 2005 aan de drie toponderzoek en innovatieprojecten: cleanrooms nanotechnologie (TNO), TNO automotive, en GATEJa
3. Bijdrage aan NWO uit de FESimpuls 2005 voor de investering in vijf grootschalige researchfaciliteiten.Ja
4. Beschikbaar stellen van de door het Kabinet voor toponderzoek en innovatieprogramma’s uit de FES-impuls 2006 beschikbaar gestelde middelen voor de projecten ITER (kernfusie) en ParelsnoerJa
5. Beschikbaar stellen aan NWO van de subsidie voor het Nationaal Regieorgaan Genomics (NROG) ofwel het National Genomics Initiative (NGI)Ja
6. Uitvoering van de smart mix via NWOJa
7. Bijdrage ten behoeve van het programma Economie, Ecologie Technologie (EET)Ja
8. Subsidie aan NWO ten behoeve van projecten voor departementale vraagprioriteiten die zich moeten ontwikkelen tot maatschappelijke topinstituten.Ja

Meetbare gegevens

Het gaat hier vooral om de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek dat uit de FES-gelden op incidentele basis wordt gefinancierd. Gelet op de aard van de doelstelling en de inputgerichte instrumentatie is kwantificering van de doelstelling en het formuleren van streefwaarden niet zinvol en niet haalbaar. Wel wordt de monitoring van de individuele projecten, die in het kader van het FES worden uitgevoerd, gemonitord door SenterNovem.

16.3.3 Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers

Doelbereiking

Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeksstelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen, is het aantrekken en vasthouden van goede onderzoekers essentieel. Om te voorkomen dat de lage instroom van jong wetenschappelijk talent (vooral in de bèta disciplines) en de vergrijzing van vooral het universitaire wetenschappelijke personeel uitmondt in een tekort aan wetenschappelijk personeel zijn een aantal samenhangende instrumenten op het gebied van HRM in het onderzoek ingezet. Hiermee kon in de loop van de jaren een bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van de trend van vergrijzing onder het onderzoekspersoneel. Bovendien is hiermee het aandeel van ondervertegenwoordigde groepen vergroot, en is bijgedragen aan een betere uitgangspositie in de toenemende wereldwijde concurrentie om onderzoekstalenten. Met de inzet van de instrumenten kon in aanvulling op maatregelen van de verantwoordelijke onderzoeksinstellingen worden bijgedragen aan een beter en gerichter talentbeleid voor onderzoekers.

Deze instrumenten blijken op zich zeer succesvol. Uit de recente evaluatie van de Vernieuwingsimpuls (VI) blijkt dat het instrument een belangrijke positie heeft ingenomen in de onderzoekswereld en dat het een positieve impuls geeft aan de wetenschappelijke loopbaan van talentrijke onderzoekers (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008 29 338, nr. 65). Medio 2008 zullen de evaluaties van Aspasia, Rubicon en Mozaïek gereedkomen. Het bereiken van de doelstelling hangt echter ook af van externe factoren zoals arbeidsmarktontwikkelingen en het effect van het doorgevoerde personeelsbeleid van de autonome instellingen. De prestatiegegevens laten zien dat er in de loop der jaren een zekere mate van verjonging van het personeelsbestand bij de universiteiten heeft plaatsgevonden, die zich echter in 2006 niet heeft doorgezet. Nog bezien moet worden of de eerdere ontwikkeling zich in 2007 zal doorzetten. Daarnaast neemt het aandeel van vrouwelijke wetenschappers geleidelijk toe. Ondanks de positieve resultaten van de talentprogramma’s zal zeker bij de huidige beleidsinspanningen van de overheid en instellingen nog vele jaren een samenhangende inzet nodig zijn om de ingezette ontwikkelingen te continueren en gewenste resultaten tot stand te brengen.

In 2007 is in het kader van de regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie van de minister van Financiën (RPE, 2006) gewerkt aan een beleidsdoorlichting van deze doelstelling. Deze is mede gebaseerd op een evaluatie van de Vernieuwingsimpuls (VI). De uitkomst van de beleidsdoorlichting zal het voorjaar van 2008 naar de TK worden gestuurd.

Instrumenten

Tabel 16.6 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Subsidiebijdrage aan NWO voor de uitvoering van de «Vernieuwingsimpuls» met als doel vernieuwing van onderzoek te realiseren door (jonge) veelbelovende onderzoekers kansen te bieden middels persoonsgebonden subsidies (Veni-Vidi-Vici)Ja
2. Subsidie aan NWO voor het honoreren van extra aanvragen van vrouwen met een subsidiabel voorstel in de vidi en vici rondes van de Vernieuwingsgimpuls die vanwege budgettaire beperking niet voor een reguliere honorering in aanmerking komen (VI-vrouwencomponent)Ja
3. Subsidie aan NWO voor het beschikbaar stellen van Aspasia premies voor het permanent bevorderen van vrouwelijke Vernieuwingsimpuls-laureaten tot universitair hoofddocent of hoogleraarJa
4. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het programma «Mozaïek», waarmee wordt beoogd meer allochtone afgestudeerden in de wetenschap te laten doorstromen. Dit instrument wordt in 2007 verlengdJa
5. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het Rubicon-programma waarmee jonge veelbelovende onderzoekers na hun promotie ervaring kunnen opdoen door een verblijf van 2 jaar aan een buitenlandse onderzoeksinstelling of voor één jaar aan een Nederlandse onderzoeksinstellingJa
6. Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van een programma voor «creatieve promovendi». Dit is een programma waarin talentvolle afgestudeerden kunnen starten met hun promotie op een onderwerp naar keuze. Dit programma past in het streven om talentvolle onderzoekers met innovatieve indeeën de ruimte te geven en is tevens een aanvulling op de reeds bestaande programma’sJa
7. In het kader van de beleidsrijke dialoog worden er met de universiteiten prestatieafspraken gemaakt over het versterken van hun HRM-beleid gericht op betere loopbaanperspectieven voor jonge onderzoekers, vrouwen en allochtonenNee

Toelichting

1. De drie subsidievormen van de Vernieuwingsimpuls (VI) Veni, Vidi en Vici zijn in 2007 positief geëvalueerd. NWO verwerkt de evaluatie in het nieuwe stelsel van de VI dat vanaf 2009 ingaat. Het kabinet heeft in het kader van het beleidsprogramma besloten de komende jaren de VI verder uit te breiden en te versterken. Dit wordt gerealiseerd door geleidelijke overheveling van € 100 miljoen uit eerste geldstroom en door de inzet van middelen die vrijkomen na stopzetting van de Smart mix. Besloten is de eigen bijdrage voor de universiteiten in de VI met ingang van 2008 af te schaffen. Meer informatie hierover staat in de Strategische Agenda 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1, p. 45)

7. In het kader van de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid wordt er met de universiteiten overleg gevoerd over de invulling van hun HRM-beleid, maar er worden geen prestatie-afspraken gemaakt.

Meetbare gegevens

Tabel 16.7
Meetbare gegevensRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
Leeftijdsopbouw universitair WP (% > 50jr.)Bron: VSNU/WOPI  (*)  neerwaartse trend
– WP totaal22,2%22,0%20,9%21,4%nnbidem
– hoogleraren61,9%62,5%60,6%61,1%nnbidem
– universitair hoofddocenten (UHD)55,0%54,5%51,0%52,8%nnbidem
– universitair docent (UD)32,7%29,8%26,3%26,8%nnbidem
– overig WP14,8%17,2%17,7%18,4%nnbidem
Aandeel vrouwen in universitaire wetenschappelijke functies (%)Bron: VSNU/WOPI  (*)  stijgende trend
– WP vrouwen totaal**29,9%31,0%32,0%32,7%nnbidem
– hoogleraar8,5%9,3%9,9%10,3%nnbIdem
– universitair hoofddocent (UHD)14,2%14,2%15,7%16,4%nnbIdem
– universitair docent (UD)24,5%27,0%28,0%29,0%nnbIdem
– overig WP35,3%36,2%37,2%37,9%nnbIdem
– promovendi41,1%41,3%41,5%42,0%nnbidem
Vernieuwingsimpuls(VI) totaal honoreringenBron: NWO187280202298202180 (meerjarig gemiddeld 215 p.j.)
VI-VENI (+% vrouwen)146 (37%)88 (35%)180 (43%)92 (35%)89 (42%) 80
VI-VIDI (+% vrouwen)79 (16%)79 (30%)79 (34%)84 (33%)83 (23%)75
VI-VICI (+% vrouwen)26 (23%)28 (21%)27 (14%)30 (20%)30 (33%)25

* Betreffende waarden worden ontleend aan de WOPI-cijfers van de VSNU. De waarden voor 2007 komen medio 2008 beschikbaar.

** In de begroting was voor 2004 een percentage van 31,4 opgenomen en bevatte ook de student-assistenten. De huidige cijfers zijn exclusief de student-assistenten.

Toelichting

De nagestreefde neerwaartse trend in de vergrijzing van het universitair wetenschappelijk personeel vond plaats tot en met 2005, maar in 2006 is weer een lichte stijging te zien in het aandeel van de leeftijdscategorie vanaf 50 jaar. Dit geldt voor alle functiecategorieën.

Het aandeel vrouwen in de verschillende universitaire wetenschappelijke functiecategorieën kent in het algemeen een licht stijgende trend. Specifieke aandacht gaat uit naar het aandeel vrouwelijke hoogleraren, dat een streefwaarde kent van 15% in 2010. Met de huidige groei lijkt dit streefpercentage niet te worden gehaald. Stichting de Beauvoir heeft hierover in 2006 een monitor gepubliceerd, waaruit blijkt dat zonder extra maatregelen dit percentage waarschijnlijk pas in 2015 zal worden gehaald. Overigens is in EU-verband sprake van een doelstelling van 25% in 2010.

In alle categorieën van de Vernieuwingsimpuls worden de streefwaardes gehaald en ligt de omvang van het aantal honoreringen zelfs iets hoger. De Veni en Vidi-groep laat een solide participatie van vrouwen zien. Over de jaren 2002–2006 blijkt dat de percentuele verdeling man-vrouw – bij de universiteiten – op basis van de honoreringen bij de Veni’s 60–40 is, bij de Vidi’s 72–28 en bij de Vici’s 78–22. Het aandeel vrouwelijke gehonoreerden is ook in deze laatste categorieën gestegen in de jaren 2002–2007.

16.3.4 Intensiveren van wetenschap en techniekcommunicatie

Doelbereiking

Om de betrokkenheid van de burger bij de kennissamenleving te vergroten en meer jongeren te laten kiezen voor een opleiding en loopbaan op het gebied van wetenschap en techniek, is het beleid gefocust op het vergroten van interesse voor wetenschap en techniek in het primair onderwijs. Een nauwere band tussen wetenschap- en techniekcommunicatie en wetenschap- en techniekeducatie is daarbij essentieel. Hiervoor is het netwerk van samenwerkende grote en kleine science centra ondersteund waarin NEMO als landelijk science centrum een coördinerende rol vervult. Inhoudelijk is het wtc-beleid vooral gericht op het vergroten van de interesse in en het verbeteren van het imago van de bèta/techniek-vakken. NCWT heeft zijn activiteiten geëvalueerd. De behaalde resultaten van het programma van NEMO, de educatieve dienst van de Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie (NCWT), de Wetenweek en Kennislink.nl zijn zeer positief. NEMO en Wetenweek ontvangen jaarlijks meer dan een half miljoen bezoekers.

Instrumenten

Tabel 16.8 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Subsidiebijdragen aan NEMO voor het uitvoeren van wtc-activiteiten voor o.a. Kennislink, de continuïteit van de kleine science centra, de Wetenschaps- en techniekweekJa
2. Subsidie uit de Deltaplanmiddelen voor de continuïteit van NEMO en voor het regionaliseren van science activiteiten (via artikel 6)Ja
3. Integratie van de component wetenschap in het Nationaal actieplan verbreding techniek in het basisonderwijs (VTB) (onderdeel van Deltaplan)Ja
4. In het kader van het ruimtevaart educatieprogramma worden er zgn. DRS-scholen (Deltaresearch Schools) geselecteerd, die in het lesprogramma van het primair onderwijs een uitwerking aan de kerndoelen geven door aandacht te geven aan ruimtevaart in brede zinJa
5. Organisatie door NEMO van de wetenschaps- en techniekweekJa
6. Uitvoeren van de regeling door NEMO (die in samenwerking met de Vereniging van Science Centra tot stand is gekomen) voor de continuïteitssubsidie aan de kleine science centraJa
7. OCW heeft de website «Kennislink» mogelijk gemaakt, die vooral leerlingen uit het voortgezet onderwijs ondersteunt met informatie over een reeks exacte vakgebieden. Het project Kennislink wordt uitgevoerd bij NEMOJa

Meetbare gegevens

Voor dit beleid zijn geen kwantitatieve prestatie-indicatoren te geven omdat het primair gaat om gedragsbeïnvloeding en imagoverbetering van wetenschap en techniek en van de bètawetenschappen meer in het bijzonder. Het is wel de bedoeling dat dit beleid ondersteunend werkt en bijdraagt aan de doelstelling om een 15% hogere uitstroom uit het voortgezet onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs te bewerkstelligen in de bètavakken in 2010. Met enige tussenpozen voert de EU een barometer uit naar de publiekshouding en feitenkennis bij de inwoners van de EU-landen. Daaruit blijkt dat Nederland hoog scoort wat betreft interesse in wetenschap en techniek en gemiddeld wat betreft feitenkennis.

16.3.5 Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek

Doelbereiking

Vanuit de verantwoordelijkheid van de minister voor de coördinatie van het wetenschapsbeleid bevordert OCW de nationale coördinatie en samenwerking. Dit met als doel om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inspanningen van de overheid ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek te vergroten. Het draagt bovendien bij aan het handhaven en versterken van de positie van het Nederlandse onderzoek in Europa en in de wereld. Voor Nederland is internationale wetenschappelijke samenwerking zowel vanuit politiek, maatschappelijk als ook economisch oogpunt van groot belang. Met 5,7% aan succesvolle participaties in toegekende projecten realiseerde Nederland zich in het zesde Kaderprogramma (2002–2006) op een verdienstelijke zesde plaats van de EU-25. Voorlopige resultaten bekend van de eerste oproepen uit het zevende Kaderprogramma (2003–2013) lijken er op te wijzen dat de Nederlandse deelname in KP7 iets groter is dan in KP6. Nederland heeft in 2007 boven verwachting goed gescoord in het nieuwe programma «Ideeën» van KP7, een programma gericht op excellent en baanbrekend onderzoek.

Instrumenten

Tabel 16.9 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Verstrekken van subsidies en contributies aan diverse nationale onderzoeksinstellingen (o.a. KNAW en NWO) en aan internationale onderzoeksorganisaties (o.a. CERN, ESO, ESA, EMBL, EMBC) ter versterking van de nationale coordinatie en internationale wetenschappelijke samenwerking (Tabel 16.2)Ja
2. Subsidie aan Senter/EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke betrokkenheid van Nederlandse onderzoekers bij het EU Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkelingJa
3. Creëren en ondersteunen van een sterke positie van het Nederlandse onderzoek in het lopende en nieuwe Europese kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief de Europese Research CouncilJa
4. In samenwerking met de EU-landen wordt gewerkt aan de totstandkoming van onderzoek en (technologische) samenwerking in één Europese OnderzoeksruimteJa
5. In samenwerking met de EU-landen wordt hierdoor gewerkt aan het behalen van de Lissabon- en Barcelona doelstellingen voor 2010Ja

Meetbare gegevens

Tabel 16.10 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072007
De mate van succesvolle participatie in het EU-Kaderprogramma(opbrengst in % minus bijdrage in %)Bron: SenterNovem/EG Liaison Voor het totale 6de EU-Kaderprogramma (2002–2006) bedraagt de waarde van deze indicator 1% een positief verschil(> 0%)
       
Internationale samenwerking bij publiceren.Het percentage Internationale co-publicaties als aandeel van alle publicatiesBron: NOWT/CWTS Het aandeel co-publicaties bedroeg in de periode 2003–2006: 45%.Minimaal 43,5% (2001)

Toelichting

Uit de analyse van de resultaten van de Nederlandse deelname aan het zesde EU-Kaderprogramma door EG-liaison blijkt dat Nederland een financieel retour heeft van 6,3% tegenover een bijdrage van 5,3%. Het retourpercentage komt overeen met een omvang van € 1 213 miljoen. Nederlandse projectindieningen kennen ook een relatief hoog slagingspercentage: 34% tegenover een EU -gemiddelde van 20%. Nederlandse publieke instellingen zijn sterk vertegenwoordigd in de prioritaire gebieden van KP6: 31% van de deelnemers zijn universiteiten en 28% zijn onderzoekorganisaties. Dat samenwerking in Europees verband belangrijk is en loont blijkt uit citatiescores van wetenschappelijke publicaties. Wanneer er namelijk sprake is van internationale wetenschappelijke samenwerking is de citatiescore van wetenschappelijke publicaties hoger dan wanneer er geen sprake is van samenwerking of alleen van nationale samenwerking (Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie, NOWT, 2008): 1,55 tegenover 1,15.

16.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 16.11 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
16.3.1 Zorgen voor een goede toerusting en bekostiging van het onderzoeksstelsel• Evaluatie KNAW20072008Ex-post evaluatie 
 • Evaluatie NWO20072008Ex-post evaluatie 
16.3.2 Zorgen voor specifieke stimulering voor kennisopbouw voor de toekomst• Bsik projecteneind 2007medio 2008Ex-post evaluatie 
 • NROG (NGI)maart 2006maart 2007Ex-post evaluatiewww.genomics.nl
 • ICT regieorgaan2008 eind 2008Ex-post eindevaluatie 
 • Rathenau Instituut20072007Ex-post evaluatieKamerstuk 29 338, nr. 58www.rathenau.nl
16.3.3 Zorgen voor instroom, behoud en doorstroom van talentvolle onderzoekers• Vernieuwingsimpuls(VI)najaar 2006voorjaar 2007afronding in 2007begin 2008Ex-post evaluatie BeleidsdoorlichtingKamerstuk 29 338, nr. 65
 • Rubiconvoorjaar 2008voorjaar 2010medio 2008 voorjaar 2010Ex-post evaluatieEindevaluatie 
 • Aspasiavoorjaar 2008zomer 2008Ex-post evaluatie 
16.3.4 Intensiveren van wetenschap en techniekcommunicatie• NEMO2007eind 2007Zelfevaluatie 2005–2007ftp.ncwt.nl/ncwt zelfevaluatie
16.3.5 Bevorderen nationale coördinatie en internationale samenwerking in wetenschappelijk onderzoek• Bilaterale samenwerkingRusland2007oktober 2007Ex-post evaluatie 
 • Bilaterale samenwerkingChinaeind 2006mei 2008Ex-post evaluatie 
 • Bilaterale samenwerkingIndonesiëeind 2008voorjaar 2009Ex-post evaluatie 

Toelichting

Bsik: Als gevolg van vertraagde besluitvorming bij de aanvang van de Bsik zijn de projecten later gestart. Hierdoor liep de midterm review een half jaar vertraging op.

Rubicon: omdat het Rubicon nog maar betrekkelijk kort loopt is met NWO afgesproken de evaluatie te verschuiven naar 2008.

NEMO: Omdat de toekenningprocedure is veranderd, is besloten een korte zelfevaluatie over de periode 2005 – medio 2007 uit te voeren.

Bilaterale samenwerking Rusland: De evaluatie is afgerond in oktober 2007. Binnenkort wordt het rapport met een reactie van de minister bekend gemaakt.

Bilaterale samenwerking China: In verband met veelvuldige contacten met de KNAW en mondelinge en schriftelijke rapportages door de KNAW over het China Exchange Programma, werd in gezamenlijk overleg besloten de evaluatie van het programma in 2008 te laten plaatsvinden. De evaluatie zal in mei 2008 gereed zijn.

ARTIKEL 24. KINDEROPVANG

24.1 Algemene beleidsdoelstelling: Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang

Het beleidsterrein kinderopvang was in de begroting 2007 opgenomen in de ontwerpbegroting van het ministerie van SZW. Bij de overgang van het beleidsterrein van SZW naar OCW op 22 februari 2007 is overeengekomen dat OCW de verantwoording van het kinderopvangbeleid over het gehéle jaar 2007 in het jaarverslag 2007 van OCW zou opnemen. Omdat dit artikel als enig onderwerp de Wet kinderopvang heeft is het te beschouwen als het verslag over de werking van de Wet kinderopvang.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De Wet kinderopvang beoogt de financiële toegankelijkheid van formele kinderopvang te waarborgen. Bij de invoering van de Wet kinderopvang zijn twee streefwaarden geformuleerd voor het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang: zowel het totale aantal huishoudens als het aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf maal modaal dat vóór de invoering van de Wet kinderopvang gebruik maakte van formele kinderopvang zou na de invoering van de Wet kinderopvang tenminste gelijk moeten blijven. Deze doelstellingen zijn voor 2007 gehaald: het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele opvang is 64% hoger dan in 2004, het aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf maal modaal dat gebruik maakt van formele opvang is 43% hoger dan in 2004.

Tabel 24.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaarde
 200320042005200620072009
1. Aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang227 000256 000274 000372 000≥ 227 000
2. Aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf maal modaal dat gebruik maakt van formele kinderopvang111 000107 000122 000159 000≥ 111 000
Bronnen: 2004: geraamde realisatie o.b.v. het aanbod van kinderopvang per eind 2004, Research voor Beleid, 2005; De klant in beeld, rapportage gebruikersonderzoek nulmeting, Vyvoj, 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 28 447, nr. 128).
2005–2007: Belastingdienst Toeslagen, bewerkingen OCW. Cijfers wijken af van die uit de Begroting 2008 vanwege verwerking van beleidsinformatie van de Belastingdienst ultimo 2007.

Kritische succesfactoren

In de begroting zijn voor kinderopvang de volgende drie succesfactoren genoemd die relevant zijn voor het behalen van de doelstelling.

Mate waarin werknemers gebruik maken van kinderopvang

Het gebruik van formele kinderopvang is in 2007 sterk gestegen. De intensivering van € 125 miljoen, de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage en de motie Van Aartsen/Bos hebben aan die groei bijgedragen. De intensivering heeft de prijs van kinderopvang voor ouders verlaagd. De verplichte werkgeversbijdrage heeft voor ouders die geen of een gedeeltelijke werkgeversbijdrage ontvingen de prijs van kinderopvang verlaagd; daarnaast zijn voor alle ouders de administratieve lasten aanzienlijk verminderd. Met de motie Van Aartsen/Bos hebben basisscholen de wettelijke taak gekregen de aansluiting met de erkende kinderopvang te regelen als ouders daarom vragen.

Adequaat functioneren van de markt voor kinderopvang

De marktwerking in de kinderopvang is recent geïntroduceerd. Hoewel harde conclusies daardoor nog niet mogelijk zijn, blijkt uit onderzoek (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 24 036, nr. 343) wel het volgende.

• Het aanbod van kinderopvangplaatsen is sterk gestegen, o.a. door de motie Van Aartsen/Bos. Het aanbod heeft de explosieve toename van de vraag niet kunnen bijhouden. Ruimtelijke restricties spelen hier mogelijk een rol. Hierdoor zijn er wachtlijsten ontstaan.

• De productdifferentiatie lijkt licht te zijn gestegen. Er wordt geconcurreerd door kwaliteit te bewaken/verbeteren en transparant te maken en door het aanbieden van onderscheidende diensten. M.n. de groeimarkt voor buitenschoolse opvang is interessant voor aanbieders.

• Door de persoonlijke relatie tussen ouders/kind en leidster van het kinderdagverblijf stappen ouders niet snel over. Er is feitelijk maar één keuzemoment, wanneer ouders voor hun eerste kind een kinderdagverblijf uitzoeken. De reisbereidheid van ouders is laag, waardoor sprake is van een lokale markt; dit beperkt de keuze tussen aanbieders voor ouders. Het geringe overstapgedrag en lage reisbereidheid beperken de concurrentiedruk op de aanbieder.

• Er is sprake van informatieasymmetrie. Ouders kunnen de kwaliteit van kinderopvangorganisaties moeilijk beoordelen. Ze hebben weinig zicht op het opleidingsniveau van de groepsleiding en het werken volgens een pedagogische methode. Aanbieders en overheid bieden wel informatie aan, maar ouders maken hier nauwelijks gebruik van bij hun keuze. Desondanks vinden ze dat ze voldoende informatie hebben om een weloverwogen keuze te maken.

Vertrouwen van werkende ouders in de kwaliteit van kinderopvang

Het sterk groeiende aantal ouders dat gebruik maakt van kinderopvang geeft aan dat formele kinderopvang een groeiend draagvlak onder ouders heeft. Uit onderzoek blijkt dat in 2006 het aandeel ouders met kinderen tot 12 jaar dat enkele dagen kinderopvang goed vindt voor kinderen licht tot aanzienlijk is gestegen t.o.v. 2004 (SCP o.b.v., Emancipatiemonitor 2006, 2008).

24.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 24.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 24 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 200320042005200620072007*2007
Verplichtingen174 589298 084676 681937 9552 065 6881 573 546492 142
waarvan garantieverplichtingen       
Uitgaven159 741240 293675 216931 1142 064 1911 572 929491 262
        
Programma-uitgaven159 741240 293675 216931 1142 064 1911 572 929491 262
• Wet kinderopvang00667 478921 0602 057 6211 562 764494 857
• Subsidies157 463238 0495 8148 8155 5078 910– 3 403
• Overig2 2782 2441 9241 2391 0631 255– 192
        
Apparaatsuitgaven0000000
Ontvangsten210 08943 32271 300517 44128 627488 814

* Dit betreft de vastgestelde begroting van het ministerie van SZW. Het beleidsterrein van kinderopvang is 22 februari overgegaan van SZW naar OCW. Dit is verwerkt bij de 1e suppletoire begroting 2007. Door tussentijdse mutaties wijken deze twee standen van elkaar af.

Toelichting

De uitgaven voor de Wet kinderopvang zijn in 2007 bijna € 495 miljoen hoger dan geraamd. Het verschil tussen raming en realisatie wordt voor € 64 miljoen veroorzaakt door wegwerken in 2007 door de Belastingdienst van achterstanden in betalingen over 2006. Omdat dit aanspraken van ouders betreft die ook in de jaren na 2006 doorlopen werkt dit structureel door naar 2007 en latere jaren. Daarnaast is in 2007 het gebruik van formele kinderopvang fors toegenomen. Het aantal huishoudens en het aantal kinderen dat gebruik maakte van formele kinderopvang groeide in 2007 met meer dan een derde. De groei in 2007 heeft zich in alle inkomensgroepen voorgedaan en bij alle vormen van opvang (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang). Met name het gebruik van gastouderopvang is zeer sterk gestegen in 2007. Tabel 24.3 geeft voor de jaren 2005–2007 kerngegevens. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging bij het Algemeen Overleg van 3 april 2008 over toezending van gegevens over de ontwikkelingen in het gebruik van kinderopvang.

De uitgaven voor subsidies kinderopvang zijn circa € 3,4 miljoen lager dan begroot. Enkele thema’s van de Subsidieregeling kinderopvang waren gerelateerd aan de invoering van de Wet kinderopvang en waren twee jaar na invoering niet meer actueel. Het budget voor subsidies is, voorafgaand aan de overgang van SZW naar OCW, navenant verlaagd. Daarnaast zijn een aantal projecten goedkoper uitgevallen dan verwacht.

De ontvangsten kinderopvang betreffen voor € 48,2 miljoen terugontvangsten van de Belastingdienst van kinderopvangtoeslagen over eerdere jaren. Daarnaast betreft dit € 469,2 miljoen aan (niet begrotingsrelevante) ontvangsten van de verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang. Deze ontvangsten vormen de parallel van de verhoging van de uitgaven vanwege de invoering van de verplichte werkgeversbijdragen in 2007. Met ingang van de Najaarsnota 2007 worden de ontvangsten van de verplichte werkgeversbijdrage als technische mutatie geraamd op dit ontvangstenartikel.

Tabel 24.3 Kenmerken van gebruik van kinderopvang2005–2007
 200520062007mutatie 2007 (in %)
Aantal huishoudens256 000274 00037200036%
waarvan:    
• tot 130% wettelijk minimumloon38 00046 00057 00024%
• 130% wettelijk minimumloon – 1,5 x modaal69 00076 000102 00034%
• 1,5x modaal – 2 x modaal67 00068 00091 00034%
• 2x modaal en hoger82 00083 000122 00047%
     
Aantal kinderen375 000413 000557 00035%
waarvan:    
• Dagopvang224 000233 000283 00021%
• Buitenschoolse opvang121 000134 000176 00029%
• Gastouderopvang 0–12 jaar30 00046 00098 000113%
Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerking OCW.    

Instrumenten

Tabel 24.4 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Invoering van een verplichte werkgeversbijdrage per 1 januari 2007Ja
2. Aanpassen van de percentagetabellen voor de kinderopvangtoeslag in verband met de intensivering van € 125 miljoen per 1 januari 2007Ja
3. Implementatie van de motie Van Aartsen/BosJa
4. Subsidie verlenen aan projecten die bijdragen aan toegankelijke en verantwoorde kinderopvangJa
5. Uitbreiden van de reikwijdte van de wet zodat ook huishoudens waarvan een ouder in een EU-lidstaat of EER-lidstaat werkzaam is dan wel krachtens de wetgeving van een lidstaat een sociale zekerheidsuitkering ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 28 477, nr. 123)Ja
6. Voorlichten over de Wet kinderopvangJa
7. Tweedelijns toezicht op gemeenten door Inspectie Werk & InkomenJa
8. Opstellen van een beleidsreactie op gemeentelijke jaarverslagen toezicht en handhaving kinderopvangJa
9. Taskforce Wachtlijsten BSOJa
10. Subsidieregeling uitbreiding BSO 2008Ja
11. Bestuurlijke afspraken met gemeenten over buitenschoolse opvangJa
12. Beleidsnota Harmonisatie (Tweede Kamer, vergaderjaar, 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 169)Ja
13. Brief aan de Tweede Kamer over gastouderopvang (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 447, nr. 151)Ja

Toelichting

Met de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage en de aanpassing van de percentagetabellen voor de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2007 (instrumenten 1 en 2) heeft het kabinet invulling gegeven aan een (financieel) beter toegankelijke kinderopvang. Omdat niet reëel kon worden verwacht dat in 2008 voor 90% van de werknemers een volwaardige regeling beschikbaar zou zijn, achtte het kabinet het geboden een wettelijke regeling in te voeren. Met de verplichte werkgeversbijdrage is de financiële toegankelijkheid voor ouders verbeterd die niet van beide werkgevers een volledige bijdrage ontvangen. Daarnaast is het voor alle ouders aanzienlijk eenvoudiger geworden een bijdrage in de kosten van kinderopvang te verkrijgen. Van de intensivering van € 125 miljoen profiteren ouders met een belastbaar gezinsinkomen tussen 130% van het wettelijk minimumloon en circa € 130 000 per jaar, ofwel circa 80% van de werkende ouders met kinderen tot 12 jaar.

Er gaan steeds meer kinderen naar de buitenschoolse opvang. Vanaf het schooljaar 2007–2008 zijn basisscholen verantwoordelijk voor de aansluiting met de buitenschoolse opvang wanneer ouders hierom vragen (Motie Van Aartsen/Bos, instrument 3). Door de hiermee gepaard gaande cultuuromslag bij ouders is de vraag naar opvang extra toegenomen. Deze toenemende vraag leidt tot wachtlijsten. Het kabinet heeft met Prinsjesdag 2007 naar aanleiding van het rapport van de Commissie Bestrijden Wachtlijsten in de Buitenschoolse Opvang een aantal maatregelen (waaronder een subsidiemaatregel voor een snelle uitbreiding) aangekondigd om het aantal plaatsen in de buitenschoolse opvang uit te doen breiden. Uit onderzoek blijkt dat tussen 1 augustus 2007 en 1 december 2007 de capaciteit van de buitenschoolse opvang is toegenomen met 12000 kinderen en van de dagopvang met 8300 kinderen. De omvang van de wachtlijsten is in deze periode van vier maanden toegenomen, de gemiddelde wachttijden zijn afgenomen (OCW, brief van 27 februari 2008, kenmerk PO/KOV/2008/6838) (instrumenten 9, 10, 11).

Op 13 juli 2007 is een brief naar de Tweede Kamer gezonden over bestrijding van taalachterstanden in het Nederlands op korte termijn en harmonisering van regelgeving op middellange termijn (instrument 12). VVE wordt uitgebreid. Hierdoor kan het ook in de kinderopvang van de grond komen; verdere uitbreiding van VVE in de peuterspeelzalen betekent dat er kleinere groepen komen, met kwaliteitsnormen vergelijkbaar met de kinderopvang. De kwaliteitsnormen van kinderopvang en peuterspeelzalen zullen naar elkaar toegroeien, waardoor harmonisatie van kwaliteit in de praktijk ontstaat. Voor verdere harmonisatie van de regelgeving, waaronder de financiering, zijn praktijkvoorbeelden van harmonisatie verkend in het licht van de kabinetsdoelstellingen.

Op 22 november 2007 is een brief aan de Tweede kamer gestuurd met daarin de aankondiging van een aantal maatregelen op het terrein van de kwaliteit van gastouderopvang (instrument 13). Er kwamen signalen (o.a. van GGD-inspecteurs) dat de groei negatieve consequenties had voor de kwaliteit. Gastouderbureaus die zich beperken tot een minimale invulling van hun wettelijke verplichtingen waren hier de oorzaak van, waardoor een mogelijk onveilige of ongezonde opvangsituatie kan ontstaan. De maatregelen die in de brief werden aangekondigd liggen op het terrein van kwaliteit en toezicht. De Staatssecretaris heeft de veldpartijen op 18 september 2007 gevraagd of aanpassing van het Convenant kwaliteit kinderopvang, waarin de veldpartijen afspraken maken over de eisen die aan gastouderopvang worden gesteld, in de rede ligt. Op het gebied van toezicht is in samenwerking met de GGD Nederland en de VNG onder meer het toetsingskader verbeterd. Tenslotte werd in de brief een onderzoek aangekondigd dat de oorzaken van de groei van het gebruik van gastouderopvang zal analyseren.

24.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 24.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
Algemene/operationele doelstellingOnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
ADVerminderd overheidstoezicht kinderopvang20072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2006–07, 28 447, 143
ADKosten toezicht kinderopvang20072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2006–07, 28 447, 143
ADWachtlijsten kinderopvang per 1 augustus 200720072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2006–07, 28 447/31 070, 146
ADBasisgegevens kinderopvang per 1 januari 200720072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2007–08, 28 447, 148
ADZelfstandige gastouderopvang onder de Wet kinderopvang?20072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2007–08, 28 447, 151
ADInnovatieve gastouderopvang20072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2006–07, 28 447, 143
ADRegelgeving en financiering peuterspeelzaalwerk20072007Overig onderzoekBijlage bij TK 2007–08, 31 200 VIII, 38
ADAansluiting opleiding onderwijs op praktijk BSO20072008Overig onderzoekBijlage bij TK 2007–08, 31 322, 3

In 2007 zijn er geen beleidsdoorlichtingen en/of effectonderzoeken ex-post gestart of afgerond.

ARTIKEL 25. EMANCIPATIE

25.1 Algemene beleidsdoelstelling: Het bevorderen van gelijke rechten, kansen en vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden in de Nederlandse samenleving voor vrouwen en mannen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Tabel 25.1 Meetbare gegevens
IndicatorRealisatieStreefwaardeStreefwaarde
 2003200420052006200720062007
Economische zelfstandigheid vrouwen  42%niet bekendniet bekend52,5%54%
Zorgparticipatie van mannen  35,5%niet bekendniet bekend38,3%38,6%
Bronnen: CBS (Inkomenspanelonderzoek), SCP (Tijdsbestedingsonderzoek)       

Toelichting

Het betreft hier streefwaarden die in 2000 zijn vastgesteld. De realisatiecijfers worden 5-jaarlijks vastgesteld en zijn daarom niet beschikbaar voor 2007. In de loop der jaren is een grote achterstand opgelopen ten opzichte van de streefwaarden. De zorgparticipatie van mannen is al jaren stabiel rond de 35%. De economische zelfstandigheid van vrouwen neemt slechts zeer langzaam toe doordat de meeste vrouwen in Nederland kiezen voor werken in deeltijd. In de nieuwe emancipatienota «Meer kansen voor vrouwen» is beargumenteerd dat de streefwaarde voor zorgparticipatie van mannen dient te vervallen en dat de streefwaarde voor economische zelfstandigheid voor vrouwen bijgesteld dient te worden. De Kamer is akkoord gegaan met het laten vallen van de streefwaarde voor de zorgparticipatie van mannen. De streefwaarde voor economische zelfstandigheid van vrouwen blijft 60% in 2010. Deze streefwaarde zal niet gehaald kunnen worden. Met de extra maatregelen die dit kabinet neemt en de beoogde cultuurverandering in bedrijven en bij vrouwen zelf zal gepoogd worden zo dicht mogelijk bij deze streefwaarde uit te komen.

Kritische succesfactoren

De economische conjunctuur heeft een belangrijke rol gespeeld in de stagnatie die is opgetreden. Daarnaast speelt de cultuur een belangrijke rol. De economische zelfstandigheid van vrouwen neemt slechts zeer langzaam toe doordat de meeste vrouwen in Nederland kiezen voor werken in deeltijd. Dit valt ook te lezen in de Emancipatiemonitor 2006.

Daarnaast waren in de begroting van 2007 de volgende factoren genoemd:

• De mate van integratie van het man/vrouwperspectief in het reguliere beleid op alle departementen;

• De investering van departementen in het verbeteren van de positie van vrouwen

• De inzet van bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, overheden en aan overheid gelieerde organisaties;

• De inzet en de betrokkenheid van de doelgroepen in het emancipatiebeleid

25.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen12 67613 88714 87719 94512 86812 81652
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven13 78111 27312 57513 63514 23212 8161 416
        
Programma-uitgaven13 78111 27310 33611 18112 17710 3581 819
        
1) Het aanjagen van de verankering van het man/vrouw-perspectief in beleidsontwerp en- uitvoering van alle departementen (gendermainstreaming);       
2) Het aanjagen en ondersteunen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau13 78111 27310 33611 18112 17710 3581 819
• Subsidies6 8057 6547 4158 57510 3857 8122 573
• Stimuleringsuitgaven4 2632 8372 3662 3511 7922 546– 754
• Voorlichting en Onderzoek517517516255   
• Dagindeling2 19626539    
        
Apparaatsuitgaven  2 2392 4542 0552 458– 403
Ontvangsten5623291595384084

Toelichting

Naast de toekenning van de eindejaarsmarge hebben binnen de begrotingen van SZW en OCW enkele budgettaire herschikkingen plaatsgevonden in het kader van de overgang van Emancipatie van SZW naar OCW. Het verschil bij Subsidies wordt verklaard doordat in de begroting 2007 geen bedragen zijn opgenomen voor de de compensatie voor ESF subsidieprojecten en hogere subsidies voor de projecten 1001Kracht en tijdenbeleid. Het verschil bij stimuleringsuitgaven wordt veroorzaakt doordat het project tijdenbeleid was begroot bij Stimuleringsuitgaven maar gedurende de uitvoering verantwoord op Subsidies. Het verschil bij Apparaatsuitgaven wordt verklaard doordat de (geraamde) uitgaven voor Raden en Commissies in de begroting conform de SZW lijn bij Apparaatsuitgaven was opgenomen terwijl de (gerealiseerde) uitgaven conform de OCW lijn onder de Programmauitgaven horen. De ontvangsten zijn ontstaan na afrekening van subsidies en projecten uit voorgaande jaren.

25.3 Operationele doelstellingen

25.3.1 Het aanjagen van de verankering van het man/vrouw perspectief in beleidsontwerp en -uitvoering van alle departementen (gendermainstreaming)

Doelbereiking/Instrumenten

Tabel 25.3 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Opstellen van een kabinetsreactie op eindrapportage Visitatiecommissie EmancipatieJa
2. Subsidieverstrekking aan E-Quality en IIAVJa
3. Monitoren van departementen op afspraken meerjarenbeleidsplan 2006–2010Nee
4. Kennisuitwisseling in Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatie (ICE)Ja

Toelichting

1. Kabinetsreactie is naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 420, nr. 59)

2. E-Quality en IIAV hebben op basis van de bestaande meerjarenafspraken subsidie ontvangen.

3. De monitoring op de voortgang in de uitvoering van het meerjarenbeleidplan 2006–2010 heeft niet plaatsgevonden omdat als gevolg van de kabinetswisseling is besloten dat een nieuwe emancipatienota opgesteld zou worden ter vervanging van het meerjarenbeleidplan 2006–2010. Deze nieuwe emancipatienota is de nota «Meer kansen voor vrouwen».

4. Er zijn 4 vergaderingen geweest gericht op kennisuitwisseling tussen de departementen.

Indicatoren waren:

Afzonderlijke eindrapportages per departement van de visitatiecommissie. Deze rapportages zijn allen opgeleverd en met een reactie van de afzonderlijke departementen aan de Kamer aangeboden.

25.3.2 Het aanjagen en ondersteunen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau.

Ministers tekenen convenant 1001 Kracht

Duizend en één Kracht bevordert de participatie van 50 000 allochtone vrouwen via vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk biedt mogelijkheden tot zelfontplooiing en participatie en kan ook een opstap zijn naar een betaalde baan. In dit project werken gemeenten, vrijwilligersorganisaties en migrantenorganisaties samen aan de werving en begeleiding van allochtone vrouwen in vrijwilligerswerk. Deze samenwerking zorgt voor samenhang in het aanbod. Van activerende taalontmoeting, empowermenttraining, bemiddeling naar en begeleiding in vrijwilligerswerk tot aan een Eerder Verworven Competenties (EVC) Traject. Op 8 maart 2007 hebben de ministeries van VWS, OCW, SZW en WWI en de gemeenten Amsterdam, Breda, Den Haag, Nijmegen, Rotterdam en Utrecht een convenant ondertekend voor de uitvoering van het project Duizend en één Kracht

Doelbereiking/Instrumenten

Tabel 25.4 Instrumenten
Jaar 2007Realisatie
1. Subsidieverlening aan maatschappelijke organisatiesJa
2. Samenwerking met gemeenten voor introduceren tijdenbeleid 7 tot 7Ja
3. Bevorderen gebruik van Lokale VeiligheidIndexJa
4. Realisatie sociaal contract met vrijwilligersorganisatiesJa
5. Subsidiering van experimenten ESFDagindelingJa
6. Kennisuitwisseling over thema DagindelingJa
7. Uitvoeren ESF programma Dagarrangementen en combinatiefunctiesJa
8. Activiteiten gericht op betere m/v-balans in bedrijven en besturenJa
9. Kennisuitwisseling over arbeidsparticipatie onderzoekers en beleidsmakersJa

Toelichting

1. Er zijn conform planning drie subsidierondes uitgevoerd in 2007. Hiermee is de Subsidieregeling Emancipatieprojecten afgerond.

2. Er zijn koploperovereenkomsten gesloten met 2 provincies en 4 gemeenten. Er is fleximeter ontwikkeld en ter beschikking gesteld met gemeenten.

3. Lokale Veiligheid Index is onder aandacht van gemeenten gebracht.

4. Er is een convenant 1001Kracht gesloten met 6 gemeenten. Dit convenant is door bewindspersonen van WWI, VWS, SZW en OCW ondertekend.

5. De vierde en daarmee laatste subsidieronde ESF Dagindeling is uitgevoerd.

6. Er zijn thematische conferenties gehouden over Dagindeling en brieven naar sleutelfiguren gestuurd.

7. Het programma Dagarrangementen en combinatiefuncties wordt uitgevoerd door ministerie van OCW, directie Primair Onderwijs.

8. Het project EQUAL Glazen Muur is in 2007 afgerond.

9. Er zijn verschillende werkconferenties georganiseerd.

Meetbare gegevens

Tabel 25.5 Meetbare gegevens
IndicatorStreefwaardeRealisatie
 200320042005200620072007
Plan van aanpak emancipatie en integratie      
Aantal gemeenten waarmee SZW afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop zij het emancipatiebeleid en integratiebeleid op gemeentelijk niveau zullen stimuleren en faciliteren    3120
Aantal allochtone vrouwen die zijn gestart met activiteiten die leiden tot maatschappelijke participatie    20 00029 000
Maatschappelijke participatie      
Aantal vrouwen in een kwetsbare en kansarme positie dat deelneemt aan vrijwillige inzet    50 000 (in 2010)Nog niet bekend
ESF programma Dagarrangementen en combinatiefuncties      
Aantal samenwerkingsprojecten met gemeenten en organisaties rondom de lokale sociale infrastructuur    100+ /-70
Aantal gecreëerde combinatiefuncties in onderwijs, opvang, welzijn en sport    1 000Nog niet bekend
Subsidieregeling Emancipatieprojecten      
Aantal projectsubsidies aan organisaties    4532
Subsidieronde ESF Dagindeling      
Aantal experimenten en implementatieprojecten in het kader van de regeling    5453
Bron: Eindrapportage plan van aanpak emancipatie en integratie (Kamerstuk 29 203, nr. 30), realisatie volgens OCW administratie      

Toelichting

Er is een subsidieregeling gemaakt voor 31 gemeenten. Uiteindelijk hebben 20 gemeenten een actieve rol in de uitvoering van het plan van aanpak gehad. In totaal zijn ruim 29 000 vrouwen bereikt waarmee de streefwaarde is gehaald. In 2007 is de eindrapportage plan van aanpak emancipatie en integratie naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 203, nr. 30). Hierin staat te lezen dat door de forse inzet van gemeenten, de doelgroep zelf en met ondersteuning van de rijksoverheid een mooi eindresultaat kan worden getoond: 29 000 vrouwen zijn actief betrokken geweest bij een scala aan activiteiten die direct onder het plan van aanpak Emancipatie en Integratie vallen.

Er zijn in convenant 1001Kracht afspraken gemaakt over het activeren van allochtone vrouwen. Om de streefwaarde van 50 000 te halen in 2010 dient de aanpak landelijk uitgerold te worden. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. Aantal provincies/gemeenten dat meedoet aan 1001Kracht zal worden uitgebreid van 6 naar 25.

Er zijn in totaal ongeveer 70 samenwerkingsprojecten Dagarrangementen en combinatiefuncties gerealiseerd. Dat zijn er minder dan beoogd. Dit is onder meer het gevolg van strengere financiële vereisten om deel te nemen in de regeling.

Er zijn conform planning drie subsidierondes uitgevoerd in 2007. Hiermee is de Subsidieregeling Emancipatieprojecten afgerond.

De vierde en daarmee laatste subsidieronde ESF Dagindeling is uitgevoerd

25.4 Overzicht afgeronde onderzoeken

Tabel 25.6 Overzicht afgeronde onderzoeken
OnderwerpStartAfgerondSoort onderzoekVindplaats
Beleidsdoorlichting    
Emancipatie20062007Ex-post evaluatieonderzoekKamerstuk 30 420, nr. 51
Sardes-rapport    
Ongezien onderscheid in het onderwijs20062007Deskresearch veldonderzoekKamerstuk 30 420, nr. 47
Evaluatie onderzoek Ambassadeursnetwerken20062007EvaluatieonderzoekKamerstuk 27 099, nr. 17

DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Algemeen

Tabel 17.1: Budgettaire gevolgen artikel 17 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen00000– 7 5007 500
Uitgaven00000– 7 5007 500
• Loonbijstelling00000– 7 5007 500
• Prijsbijstelling0000000
• Nader te verdelen0000000
• Asielzoekers0000000
Ontvangsten0000000

Toelichting

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op deze artikelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

De beginstand van het artikelonderdeel loonbijstelling is opgebouwd uit nog te verdelen arbeidsvoorwaardenmiddelen naar verschillende beleidsterreinen.

Loonbijstelling

Tabel 17.2: Loonbijstelling (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Loonbijstelling 2007 (toegevoegd uit de aanvullende post)612 738 612 738
CAO-sector (po/vo/bve) – 432 831– 432 831
HO-sector (hbo/wo/owb) – 113 872– 113 872
Arbeidsvoorwaardengepremieerde en gesubsidieerde sector (G&G) – 50 435– 50 435
ArbeidsvoorwaardenRijk – 7 901– 7 901
Arbeidsvoorwaardenprovincie en gemeente – 199– 199
CAO sector Rijk1 062– 1 0620
Totaal613 800– 606 3007 500
Uitdeling loonbijstelling 2007
Primair onderwijs– 216 896
Voortgezet onderwijs– 153 847
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie– 63 327
Hoger beroepsonderwijs– 41 402
Wetenschappelijk onderwijs– 68 365
Internationaal onderwijsbeleid– 275
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid– 804
Studiefinancieringsbeleid– 1 633
Cultuur– 12 746
Media– 645
Onderzoek en wetenschappen– 15 560
Kinderopvang– 27 590
Emancipatie– 62
Nominaal en onvoorzien– 59
Ministerie algemeen– 1 856
Inspecties– 1 089
Adviesraden– 144
Totaal– 606 300

Toelichting

In 2007 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:

1. De ontvangen loonbijstelling bedroeg in totaal € 613 miljoen en is grotendeels in de 1e suppletore begroting toegevoegd.

De uitdeling van de loonbijstelling 2007 is als volgt:

2. De budgetten voor arbeidsvoorwaarden in het onderwijs en wetenschap (CAO-sector en HO-sector) zijn bijgesteld.

3. Ook de budgetten van de beleidsonderdelen die vallen onder de sector Rijk, G&G en de provincie en gemeente zijn met de reguliere loonbijstelling 2007 bijgesteld.

4. Tenslotte zijn de budgetten voor de CAO sector Rijk ook toegevoegd en uitgedeeld naar de verschillende beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Tabel 17.3: Prijsbijstelling (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Prijsbijstelling 2007/indexering omroepbijdrage (toegevoegd uit de aanvullende post)80 460 80 460
    
Primair onderwijs – 16 893– 16 893
Voortgezet onderwijs – 6 861– 6 861
Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie – 6 026– 6 026
Technocentra – 81– 81
Hoger beroepsonderwijs – 6 112– 6 112
Wetenschappelijk onderwijs – 9 207– 9 207
Internationaal onderwijsbeleid – 74– 74
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid – 517– 517
Informatie- en communicatietechnologie – 277– 277
Studiefinancieringsbeleid – 11 017– 11 017
Cultuur – 4 928– 4 928
Media (indexering omroepbijdrage) – 9 271– 9 271
Onderzoek en wetenschappen – 2 816– 2 816
Kinderopvang – 5 457– 5 457
Emancipatie – 70– 70
Ministerie algemeen – 659– 659
Inspecties – 168– 168
Adviesraden – 26– 26
Totaal80 460– 80 4600

Toelichting

Dit artikelonderdeel heeft dezelfde functie als het artikelonderdeel loonbijstelling, maar dan voor de uitdeling van de prijscompensatie. Op dit artikelonderdeel is de bijstelling uit de aanvullende post van € 80,5 miljoen binnengekomen. Bij de uitdeling van de prijsbijstelling over de verschillende beleidsartikelen is rekening gehouden met het afwijkende (hogere) wettelijk verplichte bijstellingspercentage op het materiële budget van het primair onderwijs.

Nader te verdelen

Tabel 17.4: Nader te verdelen (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Eindejaarsmarge 2006/20072 221 2 221
Eindejaarsmarge 2007/2008– 18 821 – 18 821
Tekort 2007 – 107 573– 107 573
Kasschuiven 126 394126 394
Diversen – 2 221– 2 221
Totaal– 16 60016 6000

Toelichting

Het verschil is als volgt te verklaren:

1. In 2006 eindigde OCW met een klein overschot van € 2,2 miljoen. Het overschot 2006 is via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 2007 en toegevoegd aan dit artikelonderdeel.

2. In 2007 eindigde OCW met een tekort van € 107,6 miljoen. Dit tekort wordt grotendeels verklaard door een opwaartse bijstelling van circa € 170 miljoen op raming van het beleidsartikel kinderopvang. Het tekort 2007 wordt via de eindejaarsmarge (€ 18,8 miljoen) doorgeschoven naar 2008.

3. De mutatie ’diversen’ wordt grotendeels verklaard door een aantal kasschuiven op de OCW-begroting en de invulling van de geparkeerde herschikkingen binnen de onderwijsbegroting. Deze herschikkingen waren op dit beleidsartikel ingeboekt om de voorjaarsnotabesluitvorming over de jaren heen sluitend te krijgen.

Ontvangsten

Tabel 17.5: Ontvangsten (x € 1 000)
 ToegevoegdUitgedeeldVerschil
Opbrengsten commissie Schutte – 3 794– 3 794
Kasschuif commissie Schutte5 188– 1 3943 794
Totaal5 188– 5 1880

Toelichting

In 2007 hebben zich de volgende wijzigingen op dit artikelonderdeel voorgedaan:

1. Het betreft de verrekening van vorderingen in 2007 bij het beleidsartikel hoger beroepsonderwijs van in totaal € 3,8 miljoen. Deze verrekeningen vinden plaats op basis van de resultaten van het onderzoek door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap.

2. Op dit artikelonderdeel wordt vanuit 2007 € 1,4 miljoen doorgeschoven naar 2008. Ook in 2008 zullen nog vorderingen worden vereffend.

ARTIKEL 18 T/M 20 MINISTERIE ALGEMEEN

Algemeen

Op dit onderdeel worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het betreft de apparaatsuitgaven van:

• Het bestuursdepartement (artikel 18)

• De Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie (artikel 19)

• De drie adviesraden: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur, en de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (artikel 20)

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 18.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 18 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen182 723133 016117 101115 221112 845118 173– 5 328
waarvan garantieverplichtingen05 50000000
Uitgaven192 806126 016118 003116 042112 690118 173– 5 483
Niet toe te rekenen uitgaven bestuursdepartement    103 179108 398– 5 219
Apparaatskosten onverdeeld    9 5119 775– 264
Ontvangsten4 3432773 455303106567– 461

Toelichting

Uitgaven

De totale uitgaven op artikel 18 zijn circa € 5,5 miljoen lager uitgevallen dan de vastgestelde begroting. Dit wordt deels verklaard door een budgetverlaging van € 3,3 miljoen als gevolg van vertraagde projecten en/of investeringen op het gebied van energiebesparende maatregelen, invoering rijkslogo en vervanging van dienstauto’s. Daarnaast is een verlaging van € 3,1 miljoen verwerkt voor een voorziening voor vervanging meubilair en een verlaging voor een vertraagde betaling voor het project IBG2010! ad € 2,3 miljoen. Tot slot is het budget met € 2,5 miljoen verhoogd voor de loon- en prijsbijstelling. Het restant ad € 0,7 miljoen betreft een saldo van diverse beleidsmatige en technische mutaties.

Verplichtingen

Met brief van 8 september 2005 heeft de minister van OCW aan de minister van VROM de garantie verstrekt, dat OCW de meerjarige financiële verplichtingen, die voortvloeien uit de huisvestingszorg van de nieuwbouw van IB Groep, nakomt. Het betreft hier een garantie voor de jaarlijkse huurverplichting. Omdat de nieuwbouw op zijn vroegst in 2010 gereed is en er nog geen huurcontract is tussen VROM (RGD) en IB Groep, kan deze meerjarige huurverplichting nog niet worden gekwantificeerd.

Ontvangsten

Op het ontvangstenartikel is een onderuitputting van € 0,5 miljoen gerealiseerd. Grotendeels wordt dit verklaard door vertraagde ontvangsten van de Rijksgebouwendienst.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 19.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 19 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen48 72749 74447 96947 21949 61546 7452 870
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven48 91750 13847 96947 21949 61546 7452 870
• Erfgoedinspectie1 4201 4852 4412 7162  6872 66918
• Inspectie van het onderwijs47 49748 65345 52844 50346 92844 0762 852
Ontvangsten9131451231 21801 218

Toelichting

Erfgoedinspectie

Begroting en realisatie van de Erfgoedinspectie zijn per saldo in 2007 gelijk. Verhogingen zijn het gevolg van loon- en prijsbijstelling en kasschuiven, de verlaging is het gevolg van een overschot als gevolg van vacatureruimte en sobere bedrijfsvoering.

Inspectie van het Onderwijs

Het verschil tussen begroting en realisatie van de Inspectie van het onderwijs is in 2007 uitgekomen op € 2,9 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door:

• een verhoging van € 3,2 miljoen als gevolg van loon- en prijsbijstelling, kasschuiven van 2006 naar 2007, incidenteel meerwerk en een bijdrage vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) ten behoeve van het project ontwikkeling toetsingskader voor- en vroegschoolse educatie (V.V.E.);

• een verlaging van € 0,3 miljoen als gevolg van kasschuifvoorstellen van 2007 naar 2008 en overboekingen naar andere organisatieonderdelen i.v.m. overdracht van taken.

Ontvangsten

Het verschil tussen begroting en realisatie is in 2007 uitgekomen op € 1,2 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door de ontvangst van EZ van de zgn. FES gelden van € 1,0 miljoen en een ontvangst van het bureau Cross van € 0,2 miljoen voor een internationale activiteit. Hiermee was bij de begrotingsvoorbereiding geen rekening gehouden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 20.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 20 (x € 1 000)
 RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
 2003200420052006200720072007
Verplichtingen6 9447 4006 9087 6157 2206 755465
Waarvan garantieverplichtingen       
Totale uitgaven6 9447 4006 9087 6157 2206 755465
• Onderwijsraad2 5172 4902 3342 6202 4082 574– 166
• Raad voor cultuur3 1393 3852 9303 4023 3503 27080
• AWT1 2881 5251 6441 5931 462911551
Ontvangsten0000000

Toelichting

Het totaal aan realisatie is voor de drie adviesraden samen € 0,5 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt o.a. veroorzaakt door een verhoging van € 0,7 miljoen door de bijdrage van het ministerie van Economische Zaken aan de begroting van de AWT.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering. Hiermee geef ik aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maak melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden. Tevens ga ik in op de vorderingen die zijn bereikt met betrekking tot de ambities die OCW zich had gesteld ten aanzien van:

• zicht op prestaties in de begroting en andere publicaties;

• ontwikkelingen in het toezicht;

• het voorkomen van misbruik- en oneigenlijk gebruik;

• het informatiebeleid;

• het verder verbeteren van de interne bedrijfsvoering.

Ook informeer ik u over de stand van zaken over de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde onvolkomenheden, over de sanctieregelingen specifieke uitkeringen en de administratieve lastendruk.

Een belangrijke conclusie is dat het goed gaat met de bedrijfsvoering binnen OCW: onvolkomenheden worden sneller dan voorheen opgelost binnen het departement. Ondanks de overkomst van twee lastige dossiers (kinderopvang en emancipatie) is het financieel beheer binnen OCW op orde gebleven.

2. Onvolkomenheden Algemene Rekenkamer

De Rekenkamer heeft in het rechtmatigheidsonderzoek over 2006 de volgende twee onvolkomenheden geconstateerd:

Het beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk

De aanbeveling van de Rekenkamer was om de implementatie van de verbetermaatregelen voort te zetten. In april 2007 is de Regeling Beheer Museale Voorwerpen van kracht geworden. Deze regelt het beheer bij de ministeries en de buitendiensten. Het ICN heeft als vervolg hierop alle departementen gewezen op de noodzaak van implementatie en handhaving van de Administratieve Organisatie en hiervoor bouwstenen aangereikt. Bij OCW bijvoorbeeld is de richtlijn Materieel Beheer mede op basis hiervan aangepast. De departementen zijn nu aan zet om het kunstvoorwerpenbestand actueel te houden, ICN zal dit monitoren. OCW verwacht dat deze onvolkomenheid hiermee is weggenomen.

Het beheer van subsidiedossiers bij de directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid

De Rekenkamer constateerde in 2006 dat de dossiers bij OWB onvolledig en slecht toegankelijk waren. De directie OWB heeft een subsidiebeheersysteem ontwikkeld waarin alle subsidievoorwaarden (inclusief data) zijn vastgelegd. De subsidiedossiers zijn nu voorzien van een standaardindeling, de wet- en regelgeving is zodanig aangepast dat alle benodigde informatie voor het toekennen van subsidies hierin aanwezig is. De directie OWB hanteert daarnaast checklisten voor het toetsen van de aanwezigheid van alle noodzakelijke documenten en het uitvoeren van relevante handelingen. OCW verwacht dat deze onvolkomenheid hiermee is weggenomen.

3. Mededeling over de bedrijfsvoering

Ik verklaar dat de onder mijn verantwoording aangegane verplichtingen, gedane uitgaven en gerealiseerde ontvangsten en de daarbij horende standen in de jaarrekening met redelijke zekerheid conform Europese regelgeving, Nederlandse wetten, AmvB’s en ministeriële regelingen tot stand zijn gekomen.

Overigens is de uitvoering van de kinderopvangtoeslag wettelijk opgedragen aan de Belastingdienst. In het Jaarverslag 2007 van het Ministerie van Financiën en het Beheersverslag 2007 van de Belastingdienst wordt verantwoording afgelegd over de ordelijke en controleerbare uitvoering van de kinderopvangtoeslag en het gevoerde financiële beheer, inclusief rechtmatigheid en beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

OCW stuurt zijn bedrijfsprocessen onder meer door risicoanalyses uit te voeren, tijdig beheersmaatregelen te treffen en door een expliciet normenkader te geven voor het financieel en materieel beheer. Het management draagt hieraan bij door in de planning- en controlcyclus periodiek verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering. Mede op grond van deze verantwoordingen ben ik van mening dat OCW het afgelopen jaar de bedrijfsprocessen in voldoende mate heeft beheerst. De volgende processen vragen echter nog extra aandacht waarbij Kinderopvang en Emancipatie geïmporteerde risicovolle processen zijn gebleken:

1. Kinderopvang

2. Gratis schoolboeken

3. ESF

4. Emancipatie

5. Urennorm BVE

Hieronder geef ik een toelichting op deze processen.

Ad 1: Kinderopvang

Bij Kinderopvang is in 2007 gebleken, dat de ramingen niet overeenkwamen met het werkelijk gebruik van de regeling Kinderopvang als gevolg van gebrekkige dan wel vertraagde beleidsinformatie. Budgettaire overschrijdingen in de uitgaven hebben in 2007 een omvang van ongeveer € 500 miljoen. Verder leidt de AWIR-systematiek (Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen) er toe dat op aanvraag wordt toegekend en pas achteraf de juistheid van aanvragen wordt beoordeeld. Hierdoor ontstaat een stuwmeer aan mogelijke nabetalingen en terugvorderingen. Voor Kinderopvang heeft OCW een zogenaamde «rode knopprocedure» in werking gezet met aansturing en toezicht vanuit de ambtelijke leiding om het probleem zo snel mogelijk beheersbaar te maken. In samenwerking met het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst wordt gewerkt aan versterking van de beleidsinformatie, het ramingsmodel en beleidsmaatregelen om het budgettaire probleem inzichtelijk en beheersbaar te maken.

Ad 2: Gratis schoolboeken

De invoering van gratis schoolboeken loopt anders dan gepland. Eind december 2007 bleek dat het voor scholen vrijwel onmogelijk was om gezien de Europese aanbestedingsregels en het Wetstraject de implementatie van de gratis schoolboeken mogelijk te maken per 1 augustus 2008. Er is besloten de financiering van de schoolboeken via de scholen een jaar uit te stellen en in het overgangsjaar het geld rechtstreeks aan de ouder te verstrekken via de Sociale Verzekeringsbank. Om de planning en de voortgang van de invoering goed te kunnen bewaken heeft OCW een apart traject ingezet met aansturing en toezicht vanuit de ambtelijke leiding.

Ad 3: ESF

De subsidies van het Europees Sociaal Fonds worden in het kader van de subsidieregeling ESF-3 voor onderwijsinstellingen 2000–2006 (gele katern 2002, nr. 4) verstrekt in meerjarentranches. In 2008 zal de Europese Commissie de jaarlijks verleende subsidies over de periode 2000–2006 gaan afrekenen met de aanvragers. Voor Nederland is de aanvrager in Brussel het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een van de subsidieaanvragers bij het Ministerie van SZW is het Ministerie van OCW dat op zijn beurt subsidies verstrekt op aanvraag van de onderwijsinstellingen.

OCW bundelt jaarlijks de aanvragen van de afzonderlijke onderwijsinstellingen en dient deze als een aanvraag in bij het Ministerie van SZW. Bij de controle van de subsidies is het uitgangspunt van de Europese Commissie dat de betreffende uitgave vanaf de oorspronkelijke gever tot aan de uiteindelijke ontvanger te traceren moet zijn. Vanuit dit principe voeren zowel de Europese Commissie alsook de Europese Rekenkamer controles uit tot op het niveau van de administratie bij de afzonderlijke onderwijsinstelling, die een ESF subsidie heeft aangevraagd bij OCW.

Vanzelfsprekend is het de bedoeling zo zuiver mogelijke einddeclaraties voor de ESF-gelden bij de Europese Commissie in te dienen.

In verband met de afsluiting van de ESF-periode 2000–2006 en de definitieve declaraties die worden opgesteld vinden er nog controles plaats. Hierdoor kan de afhandeling van de declaraties van de instellingen nog niet worden afgerond.

Ad 4: Emancipatie

Bij de overdracht van de administratie vanuit SZW naar OCW zijn tekortkomingen in het financieel beheer bij Emancipatie gebleken. Ook ontbraken AO beschrijvingen voor de financiële processen en bleek het subsidiebeheer bij de ESF-projecten niet op orde. Om het financieel beheer te verbeteren heeft OCW de volgende maatregelen genomen. Er is een crashactie geweest om de administratie op orde te brengen en de AD is gestart met een audit naar de risicovolle processen binnen Emancipatie. De aanbevelingen vanuit deze audit worden in juni 2008 verwacht.

Ad 5: Urennorm BVE

In verband met het onvoldoende naleven van de minimale urennorm in het mbo onderwijs is in 2007 opnieuw een representatief (nalevings) onderzoek gedaan door de inspectie en AD. Bij de eerste controle bleek 24% van de onderzochte opleidingen niet te voldoen aan de urennorm. Een aantal instellingen hebben nog tijdig kunnen herstellen en aanvullende activiteiten uitgevoerd voor het einde van het schooljaar. Uiteindelijk hebben 10 opleidingen (8%) niet voldaan aan de urennorm.

De Tweede Kamer is op 19 oktober 2007 geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot uitvoering van de eerder aangekondigde maatregelen. Alle bve-instellingen zijn eveneens in oktober 2007 per brief geïnformeerd over de eisen waaraan moet worden voldaan. Instellingen die in eerste instantie onvoldoende uren hadden gerealiseerd hebben een berispingsbrief ontvangen. In het kader van «naming and shaming» worden de resultaten van het onderzoek openbaar gemaakt. Ten aanzien van de tien opleidingen die uiteindelijk niet voldeden aan de urennorm is een financiële maatregel genomen, te weten bij drie opleidingen een terugvordering van de rijksbijdrage en bij zeven opleidingen een correctie op de bekostiging. In 2008 zal de toezichthouder opnieuw scherp toezien op voldoende geprogrammeerde en gerealiseerde Onderwijstijd. Overigens is voor de onderwijstijd VO inmiddels aan de TK toegezegd, dat een onderzoek naar de onderwijstijd wordt uitgevoerd.

4. Zicht op prestaties

OCW heeft in 2007 een grote inspanning geleverd om in de begroting 2008 een samenhangend geheel van beleidsdoelstellingen te formuleren met bijbehorende prestatiegegevens. Om de aansluiting tussen de beleidsagenda en de begrotingsartikelen te verbeteren is een «schakeltabel» opgenomen in de beleidsagenda. Deze tabel toont de relatie tussen de pijlers in het beleidsprogramma, de belangrijkste beleidsprioriteiten, de daarbij horende prestatiegegevens en de artikelen. Dit biedt een stabiele uitgangspositie voor een heldere beleidsverantwoording over het onderwijs-, cultuur- en wetenschapsbeleid tijdens deze kabinetsperiode. Voor de begroting 2008 zijn voor alle opgenomen prestatiegegevens beschrijvingen van de totstandkoming gemaakt. Een deel van de totstandkoming van de prestatiegegevens in dit jaarverslag is door de Auditdienst gecontroleerd en ordelijk en controleerbaar bevonden.

Samen met het departementaal jaarverslag publiceert OCW de publicaties «Kerncijfers OCW» en «Bestel in Beeld». Hiermee ontsluit OCW op een inzichtelijke en samenhangende wijze ten behoeve van de Tweede Kamer én een breder publiek statische gegevens en prestatie-indicatoren over het functioneren en de kwaliteit van de OCW-stelsels. Bovendien is in 2007 de Kernmonitor OCW gerealiseerd. Deze Kernmonitor presenteert op internet voor een breder publiek de ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar van de belangrijkste kwaliteitskenmerken van de OCW-stelsels in grafieken, cijfers en toelichtingen.

5. Administratieve lasten

In het huidige Coalitieakkoord staat het onderwerp «terugdringen van administratieve lasten» opnieuw genoemd. OCW draagt actief bij aan het terugdringen van de administratieve lasten van bedrijven en burgers. Het beleid van het vorige kabinet om te komen tot administratieve lastenverlichting draagt ook in deze kabinetsperiode bij aan een vermindering van de regeldruk. Het gaat dan om een vermindering van het aantal regels, vermindering van de administratieve lasten en aanpak van de bureaucratische «rompslomp». Bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving wordt aan de hand van de Beleidwijzer getoetst of er een onderdeel Administratieve Lasten is opgenomen, om de lastenconsequenties van wijzigingen in wetgeving aan te geven. Nieuwe wetgeving gaat eerst langs een speciaal hiervoor ingestelde advies-toetsingscommissie. Daarbij is aandacht voor het draagvlak, de uitvoering, het toezicht. Ook worden alternatieve oplossingen verkend.

Het blijkt dat de professionals op de werkvloer (nog) weinig merken van de inspanningen op het gebied van deregulering. Daarom zal OCW inzetten op regeldrukvermindering voor professionals (docenten). Er is eind 2007 een onderzoek gestart (uitgevoerd door ITS en volgens planning afgerond voorjaar 2008) naar de regels die betrekking hebben op professionals op de werkvloer en van welke regels zij last hebben (irritante regelgeving). Het beleid van OCW is erop gericht om zo veel mogelijk overbodige regels te schrappen. In de prioriteitsstelling zullen de regels met de hoogste irritatiegraad het eerst worden aangepakt. Uitgewerkte ministeriële regelingen (Dor Hout) worden in het voorjaar ingetrokken door één intrekkingsregeling.

Een ander speerpunt in het kader van de vermindering van regeldruk is een lopend onderzoek naar de reductie van subsidieregelingen.Doel van dit onderzoek is na te gaan of het aantal subsidieregels en regels over aanvullende bekostiging (verder) kan worden verminderd. Ook wordt gekeken hoe de noodzakelijk blijvende regels kunnen worden vereenvoudigd, geharmoniseerd, praktischer worden ingericht, met minder uitvoeringslasten.

Op 5 september heeft de Minister van OCW met collega bewindslieden van Financiën, EZ, LNV en VWS een convenant getekend met de VSNU en HBO-raad voor het terugdringen van administratieve lasten van rijkssubsidies. Door harmonisatie van de subsidievoorwaarden én verantwoordingseisen zijn minder accountantsverklaringen noodzakelijk en kan de administratie worden vereenvoudigd. Daarnaast is in het hoger onderwijs het aantal subsidies vanuit OCW teruggebracht door financiering anders te organiseren en door extra middelen aan de onderwijsbekostiging toe te voegen. Ook dit leidt tot minder administratieve lasten voor de instellingen.

Op 7 december 2007 zijn de uitkomsten van de bureaucratiebenchmarks van de afzonderlijke onderwijssectoren in een brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 546, nr. 15) aan de Tweede Kamer verstuurd. De uitvoering van de benchmarks blijft een verantwoordelijkheid voor het veld zelf. OCW organiseert in het voorjaar van 2008 een bijeenkomst met onderzoekers. Doel hiervan is om meer eenduidigheid te krijgen in de definities en de methodologische aspecten te verbeteren.

6. Ontwikkelingen in het toezicht

Aansluitend bij de in de begroting en in het Coalitieakkoord geformuleerde doelstellingen heeft OCW het voornemen om het financiële toezicht te integreren met het onderwijstoezicht. Hierom worden delen samengevoegd van de drie toezichthouders:

• de Inspectie van het Onderwijs;

• de Auditdienst afdeling Rekenschap (AD/RS)

• de Centrale Financiën Instellingen afdeling Financiën en Analyse (CFI-toezicht).

Er is sprake van een intensieve samenwerking tussen deze toezichthouders op de terreinen onderwijskwaliteit, rechtmatigheid van bekostiging, financieel beheer en de financiële positie van scholen en instellingen. Waar mogelijk doen de inspectie en AD/RS gezamenlijk onderzoek. Deze samenwerking leidt tot effectiever toezicht én lagere lasten, doordat OCW informatie één keer opvraagt om deze op te slaan in één centrale database bij CFI. Het toezicht op de scholen wordt onder meer ingericht op basis van risicogericht onderzoek aan de hand van de eindopbrengsten. Dit betekent dat minder gebruik zal worden gemaakt van de vragenlijsten van de inspectie. Als tussenstap in de integratie van inspectie, AD/RS en CFI-toezicht is het management van de drie genoemde diensten bij elkaar gebracht in een Team Nieuw Toezicht. De integratie van de drie toezichthouders leidt tot de integratie van het financiële toezicht met het onderwijstoezicht. Deze zal wettelijk worden vastgelegd in de WOT. Het tijdschema voor dit wetsvoorstel voorziet in een spoedtraject met een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding in 2009.

Adequate implementatie Visie op toezicht

In het najaar van 2006 heeft de Minister van OCW de nota Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 183, nr. 11). Deze nota bevat voorstellen om het toezicht en de handhaving binnen OCW sterk te verbeteren, met het oog op het verkleinen van de risico’s zoals die zijn opgetreden bij bijvoorbeeld de HBO fraude. De implementatie is gestart eind 2006.

OCW is in 2007 bewuster omgegaan met dossiers waarbij onvolkomenheden zich hebben voorgedaan. Het gaat om bijvoorbeeld het toezicht op de examens in de bve-sector, zeer zwakke scholen (waaronder enkele islamitische scholen) en het naleven van de urennorm in het voortgezet onderwijs en de bve-sector. Ook zijn diverse acties gestart om het toezicht op de verschillende sectoren verder te verbeteren. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2007 een traject gestart, waardoor op basis van een risicogerichte aanpak proportioneel toezicht op het onderwijsveld gehouden ingevoerd wordt. Verder is er sprake van samenwerking dan wel bundeling van het toezicht indien er sprake is van meerdere toezichthouders. OCW heeft in 2007 grote stappen kunnen maken op het gebied van de invoering van de «Visie op Toezicht».

7. M&O beleid

Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik begint bij kwalitatief goede regelgeving. Om deze kwaliteit te realiseren is aandacht voor M&O nodig tijdens de beleidsvoorbereiding. Bij OCW is hiertoe in 2006 een nieuw hulpmiddel geïntroduceerd: de Beleidwijzer. Inmiddels wordt deze Beleidwijzer zo veel mogelijk gehanteerd. Na een evaluatie van dit hulpmiddel is gezocht naar manieren om de beleidwijzer nog beter te verankeren in de beleidsvoorbereiding. De beleidwijzer creëert een belangrijke waarborg voor het voorkomen en beheersen van M&O-risico’s in nieuwe wet- regelgeving.

De jaarlijkse M&O-inventarisatie heeft als doel om periodiek te inventariseren welke M&O-gevoeligheden in de regelgeving aanwezig zijn, welke risico’s daarmee samenhangen en welke beheersmaatregelen zijn getroffen om die risico’s te beheersen. In 2007 is extra aandacht besteed aan het verbeteren van een aantal onderdelen:

• het versterken van het evaluatieve karakter van de M&O inventarisatie;

• het opnemen van M&O risico’s die blijken uit de toetsing van de uitvoerbaarheid van nieuwe regelgeving;

• de aandacht voor M&O in de managementcyclus gedurende het gehele jaar.

Een belangrijk resultaat van de M&O-inventarisatie is het in beeld brengen van het restant M&O dat leidt tot onzekerheid over een aantal uitgaven en ontvangsten. Hierop wordt verder ingegaan in de jaarrekening.

Verder is bij de komst van het nieuwe kabinet in 2007 het beleidsterrein Kinderopvang toegevoegd aan OCW. De Belastingdienst bij Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslagen. De Kinderopvangtoeslag en de subsidieregeling Kinderopvang zijn M&O-gevoelig, maar er is geen sprake van restant M&O in 2007, omdat er voldoende beheersmaatregelen zijn getroffen. Gezien de budgettaire overschrijdingen in 2007 en 2008 zal OCW in 2008 onderzoek doen naar het gebruik bij de kinderopvangregeling.

8. Informatiebeleid

Onderwijsnummer

In 2007 is verder gewerkt aan de invoering van het onderwijsnummer in het PO. De systemen van de scholen zijn aangepast en de systemen van de IB-Groep en CFI zijn gereed gemaakt. Op 1 oktober 2007 is gestart met het testen van de systemen. Zo goed als alle scholen hebben in 2007 de sofinummers van de leerlingen verzameld. Tevens zijn de scholen gestart met het op orde brengen van de leerlingenadministratie. Invoering van het onderwijsnummer in het PO staat gepland voor 2009.

Instellingsportalen

CFI heeft de ambitie om de instellingsportalen te gebruiken als primair communicatie- en servicekanaal richting onderwijsinstellingen. De ervaring in 2007 leert dat steeds meer instellingen de portalen (naar tevredenheid) gebruiken om inzicht te krijgen in bekostigings-, wetgevings- en benchmark informatie op maat. Hiermee wordt daadwerkelijk een bijdrage geleverd aan het verlagen van de administratieve last. Hiernaast is in 2007 ook een begin gemaakt met elektronische transacties via de portalen. Middels een elektronisch formulier wordt het mogelijk gemaakt om bijvoorbeeld aanvullende financiering voor gehandicapte leerlingen aan te vragen. Via het beveiligde deel van de portalen kunnen zodoende administratieve handelingen interactief plaatsvinden tussen CFI en de scholen, van het verzamelen van gegevens die CFI verkrijgt bij het bekostigen tot en met de verantwoording. Tevens zijn in dit gedeelte van de portalen privacygevoelige gegevens opgenomen, zoals terugmeldingsbestanden voor wat betreft de leerlingtelling (onderwijsnummer).

In de begroting 2007 werd ook aangekondigd meer informatie op een betere manier toegankelijk te maken, zodat andere partijen deze informatie kunnen benutten en koppelen aan andere informatie. Uit de in 2007 uitgevoerde marktverkenning door VKA blijkt dat de marktpartijen graag aan de slag willen met OCW-informatie. Het doel van de marktpartijen is het bereik van de OCW informatie te vergroten, waarbij ze uitdrukkelijk ook ouders als klant in het vizier hebben.

Daarnaast zijn in 2007 de volgende mijlpalen bereikt op informatiegebied:

Kernmonitor online beschikbaar (zie hiervoor onderdeel 4 van deze paragraaf);

Openbare database online: 119 rapporten met informatie over het onderwijs zijn nu op internet beschikbaar;

Werken vanuit de vraag: de huidige aanpak van informatieprojecten door OCW was veelal aanbodgedreven. OCW dient echter te kijken waar de klanten behoefte aan hebben in plaats van wat beschikbaar is. Daarom hebben we samen met marktpartijen gekeken aan welke informatie zij behoefte hebben.

9. Verder verbeteren bedrijfsvoering

Nieuwe uitvoeringsorganisatie onderwijs

Eind september 2007 is aan de Tweede Kamer het voornemen gemeld om te komen tot een Nieuwe Uitvoeringsorganisatie voor het Onderwijs (NUO) door een fusie van de IB-groep en CFI. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de OCW-begroting 2008 is door de minister aangegeven dat er veel voor is te zeggen om CFI en IBG samen te voegen metéén overhead, één stelsel van informatiesystemen en één administratie. Over het besturingsmodel van de nieuwe uitvoeringsorganisatie zal gelet op de ZBO-evaluatie van het kabinet een verdere afweging plaatsvinden over de voor- en nadelen van de verschillende organisatievormen. Over de uitkomsten van deze afweging zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2008 worden geïnformeerd.

OCW Verandert!

Kernpunten uit het veranderprogramma OCW Verandert! (2006–2007) zijn: een organisatie die enerzijds flexibel inspeelt op wisselende maatschappelijke vragen en prioriteiten en die anderzijds de stelselverantwoordelijkheid conform de uitgangspunten van de bestuursfilosofie op een efficiënte wijze invult. Het programma is in 2007 afgerond met de volgende in het oog springende punten:

• De organisatiestructuur is veranderd. OCW kent nu stelseldirecties die belast zijn met het staande beleid voor de stelsels en enkele themadirecties voor de grote politieke thema’s. Daarnaast zijn er de ondersteunende directies, uitvoerende diensten, inspecties en adviesraden.

• De interne bedrijfsvoering is versterkt door een bundeling van de bedrijfsprocessen en dienstonderdelen.

• OCW bouwt verder aan een flexibele organisatie en heeft als eerste stap alle medewerkers op centraal niveau in de OCW-formatie geplaatst. De instrumenten voor een flexibeler inzet worden in 2008 verder uitgewerkt.

Overdracht van nieuwe taken naar OCW

In het regeerakkoord was vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van emancipatie en kinderopvang overgaat van het Ministerie van SZW naar het Ministerie van OCW. Met deze overgang zijn de aan deze twee beleidsterreinen gekoppelde medewerkers en financiële middelen naar OCW overgegaan. Ook de taken van homo-emancipatie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn overgeheveld naar OCW.

Voor het uitvoeren van de kinderopvangtaken zijn circa 12 fte en voor de emancipatietaken circa 34 fte van SZW overgekomen. Van het ministerie van VWS komt 1 medewerker over voor het dossier homo-emancipatie. Deze (fysieke) inhuizing is in een coöperatieve samenwerking naar volle tevredenheid in een zeer korte termijn gelukt.

Taakstelling OCW

OCW heeft plannen ontwikkeld voor de invulling van de taakstelling. Daarin komen de doelstellingen van het programma OCW Verandert! samen met die van het programma Vernieuwing Rijksdienst. De plannen worden in 2008 uitgevoerd en zullen op termijn leiden tot een kleinere èn betere organisatie. In onderstaande tabel is aangegeven hoe de taakstelling de omvang van OCW zal beïnvloeden.

 Bezetting per 1 januari 2007Bezetting per 1 januari 2008Toegestane bezetting eind 2008Toegestane bezet-ting eind 2011
Kerndepartement1 3321 2591 2921 019
Raden en adviesorganen78557662
Cultuurdiensten376384371338
Inspecties484498472388
Agentschappen562536555506
Totaal2 8322 7322 7662 313

De bezetting van OCW per 1 januari 2008 zit onder de toegestane bezetting voor eind 2008. Dit wordt veroorzaakt door het anticiperen van de organisatie op de taakstelling: vacatures worden indien mogelijk aangehouden.

Kwaliteitsmanagement

Eind 2006 en in 2007 is een aantal zelfevaluaties uitgevoerd: het tweede extern gerichte waarderings- en behoeftenonderzoek bij de directe beleidspartners en het tweede medewerkertevredenheidsonderzoek, wijzen alle op een organisatie die zijn functioneren stelselmatig verbetert. Dat werkt ook intern bemoedigend, zonder dat er zelfgenoegzaamheid ontstaat: er is nog genoeg te doen.

IBO regeldruk en controletoren

Met ingang van het verslagjaar 2006 is de rechtmatigheidverklaring nieuwe stijl ingevoerd. Begin 2007 heeft een evaluatie hiervan plaatsgevonden. De belangrijkste conclusie uit deze evaluatie was dat de totstandkoming van de rechtmatigheidverklaring een toename van de werkdruk en de planlast betekende voor OCW. Naar aanleiding hiervan is besloten om voor 2007 een andere werkwijze te kiezen door de gelaagde opbouw van de rechtmatigheidverklaring te laten vervallen. Door deze werkwijze zal de planlast naar verwachting aanzienlijk verminderen.

10. Sanctiebeleid specifieke uitkeringen

In 2007 zijn onderstaande specifieke uitkeringen afgerekend:

Specifieke uitkeringBeschikbaar bedragTeruggevorderd bedrag 2007
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid€ 168,6 miljoen in de periode 1-1-2006 tot 1-8-2006€ 17,4 miljoen
Schoolbegeleiding en ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen€ 39,4 miljoen€ 0,4 miljoen
Onderwijs aan vreemdelingen€ 11,8 miljoen in de schooljaren 2005/2006 en 2006/2007€ 1,5 miljoen
Onderwijskansen «voorloopregio’s»€ 17,0 miljoen€ 3,7 miljoen1
Onderwijskansen «overig Nederland»€ 17,8 miljoen€ 1,5 miljoen
Verbetering van zwemvaardigheid€ 14,7 miljoen (tot 1-1-2006)€ 2,4 miljoen
Pilots schakelklassen€ 2,7 miljoen€ 0,5 miljoen
Beëindigen van OALT€ 5,6 miljoen€ 1,2 miljoen
Educatie€ 265,1 miljoen€ 3,9 miljoen

1 Dit wordt met name veroorzaakt doordat één regio geen verantwoording heeft ingezonden en zo goed als alle toegekende middelen zijn teruggevorderd.

Het totaal aantal teruggevorderde bedragen is hoger dan vorig jaar. Dit wordt met name veroorzaakt omdat in 2007 een aantal regelingen is beëindigd waardoor de afrekening in 2007 heeft plaatsgevonden.

Genoemde teruggevorderde bedragen kunnen nog wijzigen naar aanleiding van een bezwaarschrift waarbij (alsnog) een (gewijzigde) verantwoording is gevoegd.

C. JAARREKENING

Departementale verantwoordingsstaat 2007 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Bedragen x € 1 000
  (1)(2)(3)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  VerplichtingenUitgavenOntvangstenVerplichtingenUitgavenOntvangstenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
 TOTAAL30 306 44330 498 8651 373 30232 844 45031 920 4001 984 4942 538 0071 421 535611 192
           
 Beleidsartikelen30 142 27030 334 6921 372 73532 674 77031 750 8751 983 1702 532 5001 416 183610 435
01Primair onderwijs8 237 4308 238 64651 9068 789 2368 599 849101 845551 806361 20349 939
03Voortgezet onderwijs5 836 4445 869 481129 1966 102 8885 998 974122 991266 444129 493– 6 205
04Beroepsonderwijsen volwasseneneducatie3 032 6633 057 30182 2503 354 2243 195 29890 276321 561137 9978 026
05Technocentra9 1369 1369 1369 0259 0259 084– 111– 111– 52
06Hoger beroepsonderwijs2 012 2741 968 4626 0172 287 7312 030 8546 955275 45762 392938
07Wetenschappelijk onderwijs3 520 3263 467 04316 4663 656 7183 511 53211 508136 39244 489– 4 958
08Internationaal onderwijsbeleid15 56716 6049917 79418 0838422 2271 479743
09Arbeidsmarkten personeelsbeleid157 004157 004049 97492 7991 818– 107 030– 64 2051 818
10Informatie- en communicatietechnologie31 10231 10247 77635 59336 31953 5804 4915 2175 804
11Studiefinanciering3 060 5863 060 586367 7003 260 6833 260 683396 066200 097200 09728 366
12Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten307 796307 7969 500283 655283 65516 540– 24 141– 24 1417 040
13Lesgelden5 8965 896199 6005 8485 848188 744– 48– 48– 10 856
14Cultuur666 486866 69234 194814 454874 16324 804147 9687 471– 9 390
15Media769 107759 036212 681886 708783 452251 225117 60124 41638 544
16Onderzoek en wetenschappen894 091934 162177 5871 041 683971 918189 367147 59237 75611 780
24Kinderopvang11 573 5461 572 92928 6272 065 6882 064 191517 441492 142491 262488 814
25Emancipatie12 81612 816012 86814 23284521 41684
           
 Niet-beleidsartikelen164 173164 173567169 680169 5251 3245 5075 352757
17Nominaal en onvoorzien– 7 500– 7 50000007 5007 5000
18Ministerie algemeen118 173118 173567112 845112 690106– 5 328– 5 483– 461
19Inspecties46 74546 745049 61549 6151 2182 8702 8701 218
20Adviesraden6 7556 75507 2207 22004654650

1 Bedragen Oorspronkelijk vastgestelde begroting uit begroting 2007 SZW (Uitgaven excl. Apparaatsuitgaven)

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Samenvattende verantwoordingsstaat 2007 inzake agentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Bedragen x € 1 000
 (1)(2)(3)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Naam agentschapTotaal batenTotaal lastenSaldo baten en lastenTotaal batenTotaal lastenSaldo baten en lastenTotaal batenTotaal lastenSaldo baten en lasten
Centrale Financiën Instellingen (CFI)44 16844 168060 91760 17474316 74916 006743
Nationaal Archief (NA)22 26822 268019 02418 750274– 3 244– 3 518274
Totaal66 43666 436079 94178 9241 01713 50512 4881 017
Naam agentschapTotaal kaptiaaluitgaven Totaal kaptiaal-ontvangstenTotaal kaptiaaluitgaven Totaal kaptiaal-ontvangstenTotaal kaptiaaluitgaven Totaal kaptiaalontvangsten
Centrale Financiën Instellingen (CFI)2 507* 02 928 1 800421 1 800
Nationaal Archief (NA)6 607* 5 950601 0– 6 006 – 5 950
Totaal9 114 5 9503 529 1 800– 5 585 – 4 150

* In de begroting 2007 zijn in hoofdstuk 6 diensten die een baten-lasten stelsel voeren abusievelijk negatieve bedragen vermeld in de kolom «Totaal kapitaaluitgaven».In de jaarrekeningen van CFI en NA en deze samenvattende verantwoordingsstaat zijn de juiste (positieve) bedragen vermeld.

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

SALDIBALANS

Tabel 1: Saldibalans per 31 december 2007 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (x € 1000)
Uitgaven ten laste van de begroting31 920 368 Ontvangsten ten gunste van de begroting1 984 495
Liquide middelen2 225   
Rekening-courant RHB  Rekening courant RHB29 914 689
Te verrekenen extern museaal aankoopfonds50 629 Begrotingsreserve museaal aankoopfonds50 629
Rekening-courant risicopremie garantstelling252 Reserve risicopremie garantstelling252
Uitgaven buiten begrotingsverband (= intracomptabele vorderingen)4 332 Ontvangsten buiten begrotingsverband(= intracomptabele schulden)27 741
Extra comptabele vorderingen11 862 580 Tegenrekening extra comptabele vorderingen11 862 580
Voorschotten5 742 273 Tegenrekening voorschotten5 742 273
Tegenrekening garantieverplichtingen1 062 539 Garantieverplichtingen1 062  539
Tegenrekening openstaande verplichtingen22 055 701 Openstaande verplichtingen22 055 701
DeelnemingenPM Tegenrekening deelnemingenPM
Totaal72 700 899 Totaal72 700 899

Toelichting bij de saldibalans

Uitgaven/ontvangsten 2007

De uitgaven over 2007 zijn uitgekomen op € 31 920 368 044,85 en de ontvangsten op € 1 984 495 234,28. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 31 920 400 000,= en de ontvangsten op € 1 984 494 000,=.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2007 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

Liquide middelen

Deze balansrekening geeft de saldi van de bank- en girotegoeden weer. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2: Liquide middelen (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
Informatie Beheer Groep00
Cultuurinstellingen2 2242 022
Overige kasbeheerders10
Totaal2 2252 022

Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2007 heeft de volgende mutatie plaatsgevonden:

• de aankoop van het schilderij door Emanuel de Witte, voorstellende het interieur van de Oude Kerk te Amsterdam, door het Instituut Collectie Nederland met een bijdrage van € 1 000 000,= voor de Stichting Restauratiefonds de Oude Kerk.

Tabel 3: Rekening-courant museaal aankoopfonds (x € 1 000)
Saldo 1 januari 200749 679
Rentebijschrijving 20071 950
Bijdrage aankopen 20071 000
Saldo per 31 december 200750 629

Rekening courant museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Idee is dat instellingen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening ontvangen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. Deze premie wordt gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

Rekening courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen wordt een rekening-courant aangehouden bij het ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vordering)

Tabel 4: Uitgaven buiten begrotingsverband (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
Te verrekenen personeel en voormalig personeel29111
Informatie Beheer Groep1 217
Cultuurinstellingen812643
Overige kasbeheerders
Overig3 491999
Totaal4 3322 970

De post overig bestaat voor € 3,4 miljoen uit door CFI vooruitbetaalde gelden t.b.v. werkzaamheden verricht voor «derden».

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Tabel 5: Ontvangsten buiten begrotingsverband (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
Loonheffing en overige inhoudingen salarissen4 6226 699
Informatie Beheer Groep8340
Cultuurinstellingen2 5672 864
Overige Kasbeheerders00
Diversen19 7184 966
Totaal27 74114 529

De af te dragen loonheffing en overige inhoudingen salarissen (departementaal personeel) hebben betrekking op de maand december 2007. In januari 2008 is dit verschuldigd bedrag betaald.

De post diversen bestaat voor € 18,6 miljoen uit vooruit ontvangen (= 2008) ESF-geld van het agentschap SZW.

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2007 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 6: Stand debiteuren (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
01 Primair onderwijs8 1372 658
03 Voortgezet onderwijs194966
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie8291 457
06 Hoger beroepsonderwijs582 279
07 Wetenschappelijk onderwijs71
08 Internationaal onderwijsbeleid16
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid11
10 Informatie- en communicatietechnologie38
11 Studiefinanciering11 712 9329 848 744
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten17 61111 735
13 Lesgelden105 952113 683
14 Cultuur1 701368
15 Media4 1561
16 Onderzoek en wetenschappen1 56277 548
18 Bestuursdepartement36577
19 Inspecties113
Wachtgelden onderwijspersoneel
Solvabiliteitsbuffers Participatiefonds en Vervangingsfonds9 00015 000
Totaal11 862 58010 074 583

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep Groningen verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 7: Verstrekte leningen en voorschotten (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
Rentedragende leningen11 636 9989 751 896
Renteloze voorschotten41 28550 983
Overige vorderingen34 64945 865
Totaal11 712 9329 848 744

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 8: Verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten (x € 1000)
 Rentedragende LeningenOpenstaande Voorschotten
Openstaande bedragen per 01-01-20079 751 89650 983
Nieuw verstrekt2 350 3501 563
Afgelost– 317 542– 5 860
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding– 135 920– 5 399
Correctie, w.o. omzettingen– 11 786– 2
Totaal11 636 99841 285

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

• de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en/of diploma norm;

• het sociaal risico bij de (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

• de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

De openstaande vorderingen op de onderwijsbeleidsartikelen hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten.

In het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten is een aanvullende buffer voor mogelijke tijdelijke insolvabiliteit afgesproken van € 15 miljoen (Vervangingsfonds € 10 miljoen en Participatiefonds € 5 miljoen). Het Voortgezet Onderwijs is per 1 januari 2006 respectievelijk 1 januari 2007 uit het Vervangings- en Participatiefonds getreden. De uittreding leidt tot een verlaging van de buffer met € 6 miljoen (Vervangingsfonds € 4 miljoen en Participatiefonds € 2 miljoen) voor mogelijke insolvabiliteit.

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2007 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 9: Voorschotten naar beleidsartikel (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
01 Primair onderwijs788 1674 248 465
03 Voortgezet onderwijs161 064232 074
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie624 372418 679
06 Hoger beroepsonderwijs161 713106 942
07 Wetenschappelijk onderwijs35 26210 023
08 Internationaal onderwijsbeleid8 6949 001
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid111 899111 852
10 Informatie- en communicatietechnologie58 50564 327
11 Studiefinanciering686 616893 767
14 Cultuur1 670 4071 169 458
15 Media219 175145 816
16 Onderzoek en Wetenschappen1 135 937266 487
18 Bestuursdepartement28 71481 329
19 Inspecties1
24 Kinderopvang34 688 
25 Emancipatie17 060 
Permanente voorschotten
Totaal5 742 2737 758 221

De sterke daling van het bedrag openstaande voorschotten in het primair onderwijs wordt veroorzaakt door de overgang naar Lumpsum bekostiging met ingang van 1 augustus 2006. Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoedingen 2007 en 2008 aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2007 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 10: Voorschotten naar vergoedingsjaar (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
1996227
19970
199827
19990
20001 9732 779
2001 
20024 37714 597
20037 85438 387
2004123 529177 941
2005774 5611 415671
20062 156 7296 108 358
Subtotaal scholen en instellingen3 069 0237 758 221
20072 673 250
Totaal scholen en instellingen5 742 2737 758 221
Permanente voorschotten
Totaal-Generaal5 742 2737 758 221

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.

Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2006 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2006:

Tabel 11: Garantieverplichtingen (x € 1000)
 Openstaand per 31-12-2007Openstaand per 31-12-2006
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen339 572354 085
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo5 6228 503
Bouwleningen aan scholen en instellingen bve1 1531 719
Bouwleningen aan scholen en instellingen hbo463617
Leningen studiefinanciering85
Garanties cultuur333 152501 037
Garantie Vervangingsfonds23 00038 000
Garantie Participatiefonds7 00012000
HuisvestingIB-Groep 
Garanties onderzoek en wetenschappen56 03640 772
Garanties Hoger beroepsonderwijs177 16770 500
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie118 407102 400
Garanties Voortgezet onderwijs9671 000
Totaal1 062 5391 130 718

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.

In het voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting vo en de OKF-operatie bve. De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden. Het feitelijk risico op deze garanties wordt als beperkt ingeschat.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 333 miljoen. Hiervan is € 113 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 219 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

Het Voortgezet Onderwijs is per 1 januari 2006 respectievelijk 1 januari 2007 uit het Vervangings- en Participatiefonds getreden. De uittreding leidt tot een verlaging van de garantie met € 20 miljoen (Vervangingsfonds € 15 miljoen en Participatiefonds € 5 miljoen).

De uitstaande garanties bij Onderzoek en Wetenschappen bedragen € 56 miljoen. Hiervan is een bedrag van € 5,3 miljoen een garantie aan de Stichting AAP voor de investeringen die Stichting AAP pleegt voor de huisvesting van de van het BPRC afkomstige chimpansees. Voorts heeft OCW zich garant gesteld voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten (€ 33 miljoen). Tevens is een onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldlening aan de St. voor Fundamenteel Onderzoek der Materie verstrekt (€ 17,7 miljoen).

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (€ 118,4 miljoen) het Hoger beroepsonderwijs (€ 177,2 miljoen) en het Voortgezet onderwijs (€ 1,0 miljoen) hebben betrekking op de door het ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen.

Openstaande verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 12: Openstaande verplichtingen (x € 1000)
Stand 1 januari 200721 637 931
Bij: correcties op de beginstand12 291
Gecorrigeerde stand 1 januari 200721 650 222
  
Bij: aangegaan in 200732 844 420
Waarvan garantieverplichtingen518 573
Totaal aangegaan in 200732 325 847
  
Af: Tot betaling gekomen in 200731 920 368
Stand 31 december 200722 055 701

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2007 is hieronder opgenomen.

Tabel 13: Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (x € 1000)
01 Primair onderwijs4 822 105
03 Voortgezet onderwijs5 648 523
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie3 031 533
05 Technocentra
06 Hoger beroepsonderwijs1 965 571
07 Wetenschappelijk onderwijs3 621 408
08 Internationaal onderwijsbeleid5 792
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid34 471
10 Informatie- en communicatietechnologie5 942
14 Cultuur955 889
15 Media788 871
16 Onderzoek en wetenschappen1 166 167
18 Bestuursdepartement276
19 Inspecties
24 Kinderopvang1 495
25 Emancipatie7 658
Totaal22 055 701

Deelnemingen

Het betreft hier de deelneming in NOB-Holding. De deelneming is om niet verkregen en wordt derhalve voor € 0,00 verantwoord op de saldibalans. De begrote verkoopprijs bedraagt € 70,3 miljoen.

MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN WET- EN REGELGEVING

Studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Woonsituatie

In de WSF2000 en de WTOS kunnen studerenden in aanmerking komen voor een uitwonende-toelage. Het is onder beide regelingen voordelig om zich als uitwonende op te geven. In totaal is het financieel belang van uitwonende-toelagen voor de WTOS € 4 miljoen en voor de WSF2000 € 510 miljoen. De IB-Groep controleert de uitwonendheid door de adressen van studerende en ouders te vergelijken met gebruikmaking van de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA). Waar nodig worden aanvullende bewijsstukken opgevraagd. Een controle op de fysieke aanwezigheid van de studerende wordt niet uitgevoerd omdat deze zeer arbeidsintensief en maatschappelijk ongewenst is. Op grond van onderzoek wordt het restant-M&O inzake uitwonende-toelagen geschat op circa € 30 miljoen. Voor de WTOS is een dergelijke analyse niet uitgevoerd. De omvang van het restant-M&O WTOS is daarom te bepalen op € 4 miljoen.

Bij de WSF2000 wordt bekeken of de definitie van uitwonendheid volledig is te koppelen aan de registratie in de GBA. Daarmee zou er op dit punt geen sprake meer zijn van restant-M&O. Bij deze afweging zal ook de ontwikkeling van de GBA als authentiek register worden betrokken. Voordat er op dit punt besluitvorming plaatsvindt, zal in 2008 een pilot worden uitgevoerd naar de juistheid van de gegevens in de GBA en de controle- en sanctiemogelijkheden van gemeenten indien zij een melding van «gerede twijfel» ontvangen van bijvoorbeeld de IB-Groep.

Aanwezigheid partner

De aanwezigheid van een partner speelt een rol bij de bepaling van de (hoogte van de) aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Het gaat dan om de vraag of de aanvrager geen partner met inkomen heeft. Uit een steekproef van begin 2007 is gebleken dat een deel van de populatie WTOS heeft aangegeven geen partner te hebben terwijl dit mogelijk wel het geval is. Het totaal aan WTOS-toekenningen in 2007 bedraagt € 269 miljoen. Het maximale bedrag aan restant-M&O komt uit op circa € 1,7 miljoen.

De toets op de aanwezigheid van een partner is kwetsbaar. Met name de vaststelling dat iemand géén partner heeft is moeilijk. Controle op het partnerbegrip vindt o.a. plaats door de koppeling met de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank. Omdat het begrip partner tot en met 2005 in de diverse wetten verschillend was gedefinieerd, is dit echter geen sluitende controle. Door de inwerkingtreding van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) per 1 januari 2006 is het partnerbegrip voor diverse inkomensafhankelijke regelingen geharmoniseerd, waardoor de situatie structureel is verbeterd. De IB-Groep heeft een geïntensiveerd controleprogramma voor de partnercontrole vastgesteld, dat in 2008 wordt geïmplementeerd. Daarbij wordt gedacht aan het uitwisselen van gegevens van de IB-Groep met gegevens van bijvoorbeeld de GBA en de Belastingdienst. De verwachting is dat door deze controles het restant M&O verder zal dalen.

Inkomen ouders

Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kind. Wanneer ouders daartoe niet of onvoldoende in staat zijn, kan aan de studerende op grond van de WSF2000 een aanvullende beurs worden toegekend. De hoogte hiervan hangt mede af van het ouderlijk inkomen. De M&O-gevoeligheid van deze geldstroom (circa € 630 miljoen) is beperkt, omdat de inkomensgegevens van de ouder(s) door de Belastingdienst worden verstrekt. Het controlebeleid is op zich toereikend om de rechtmatigheid van de verstrekte aanvullende beurs te kunnen vaststellen. De Belastingdienst is echter niet in alle gevallen in staat om van de betreffende ouders tijdig een betrouwbaar inkomen te leveren aan de IB-Groep. In 2007 heeft de IB-Groep gerapporteerd over de controle van de inkomens 2003 (bepalend voor de aanvullende beurs 2005). Hieruit blijkt dat na afronding van de controle een bedrag van circa € 8 miljoen aan restant-M&O resteert als gevolg van het feit dat de IB-Groep voor dit bedrag niet over betrouwbare inkomensgegevens van de Belastingdienst kon beschikken.

Voorts is het restant-M&O geïnventariseerd dat verband houdt met de studenten die een aanvullende beurs ontvangen, waarvan de ouders in het buitenland wonen en een buitenlands inkomen hebben opgegeven. De juistheid en de volledigheid van het opgegeven inkomen is door de IB-Groep niet vast te stellen, omdat een uitwisseling van gegevens met een buitenlandse belastingdienst niet mogelijk is. In 2007 heeft de IB-Groep vastgesteld dat het gaat om circa 7 000 studenten, met een bedrag aan aanvullende beurs van ruim € 14 miljoen.

Afname restant M&O bij WTOS

In de komende jaren vindt een aantal belangrijke wijzigingen plaats met betrekking tot de WTOS, met als gevolg dat het aantal toekenningen en de hoogte van de toekenningen zal dalen. Hierdoor zal het restant- M&O bij de WTOS afnemen (zie de onderdelen «woonsituatie» en «aanwezigheid partner»). Vanaf 1 augustus 2008 zal de WTOS worden verlaagd in verband met de afzonderlijke tegemoetkoming schoolboeken voor het voortgezet onderwijs. Vanaf 1 januari 2010 zal de WTOS in het vo vervallen en worden geïntegreerd in het kindgebonden budget. Ten behoeve van mbo-leerlingen van 17 jaar en jonger zal de toekenning WTOS vanwege de integratie in het kindgebonden budget worden verlaagd.

Primair onderwijs

Gewichtenregeling

De gewichtenregeling stelt scholen met veel achterstandsleerlingen in staat om deze leerlingen onderwijs op maat te geven. De scholen komen door de gewichtenregeling in aanmerking voor extra personeelsformatie en materiële instandhouding. Met de wijziging van de gewichtenregeling per 1 augustus 2006 blijft de bepaling van het leerlingengewicht afhankelijk van de opgave van de ouders. Het opgegeven gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Scholen kunnen dit echter wel beïnvloeden. Daarom is een aantal controles op de invulling van de ouderverklaring ingericht. Deze controle is niet waterdicht, omdat de GBA en het diplomaregister van de IB-Groep niet volledig zijn.

Met de invoering van het onderwijsnummer zullen de controlemogelijkheden verder worden verbeterd. Het totale budget dat met de gewichtenregeling gemoeid is bedraagt € 270,2 miljoen. Er is geen inschatting te maken hoeveel daarvan betrekking heeft op oncontroleerbare gegevens.

Speciale groepen

Scholen met leerlingen die tot speciale groepen behoren komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. Het gaat dan om leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, trekkende bevolking en kinderen uit blijf-van-mijn-lijf huizen.

De opgave van de scholen wordt gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Na invoering van het onderwijsnummer kan de culturele achtergrond worden gecontroleerd aan de hand van de GBA. Dan zal er voor wat betreft dit gegeven geen restant M&O-risico meer bestaan.

Het budget voor speciale groepen bedraagt € 25,9 miljoen.

Stimuleringsregeling beginnende directeuren PO

In de regelgeving is de voorwaarde opgenomen dat de verleende subsidie besteed moet worden aan coaching en begeleiding van een beginnende schoolleider. Het bevoegd gezag dient in het aanvraagformulier te verklaren dat de beginnende schoolleider minimaal 0,4 fte aan directeurstaken zal besteden. In de praktijk kan een beginnende schoolleider voor minder dan het genoemde aantal uren werkzaam zijn geweest. Een controle om dit risico te vermijden weegt niet op tegen de kosten en de daarmee gemoeide (extra) administratieve lasten voor scholen om deze controle te bewerkstelligen. Het gaat om maximaal 450 aanvragen per schooljaar en het restant M&O bedraagt € 2,7 miljoen.

Subsidies Wet op het specifiek cultuurbeleid

In het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid worden subsidies verstrekt aan instellingen.

Deze subsidies kunnen om twee redenen M&O-gevoelig zijn:

• Er is sprake van declaratiebekostiging. Gesubsidieerde kan niet-gemaakte kosten in de declaratie opnemen om meer subsidie te krijgen. Ook kunnen ontvangsten onvolledig worden verantwoord.

• Gesubsidieerde kan, indien van toepassing, onjuiste prestatiegegevens verstrekken om te proberen een sanctie te voorkomen.

Aan de hand van ingediende jaarrekeningen die prestatiegegevens kunnen bevatten, vindt de definitieve vaststelling van de subsidies plaats. Bij instellingen kan de uiteindelijke hoogte van de subsidie worden beïnvloed door substantieel onderpresteren en de gemaakte kosten. OCW kan dan een lagere subsidie vaststellen. Zowel de prestatiegegevens als de gemaakte kosten worden door de instelling zelf opgegeven. De instelling zou deze cijfers kunnen aanpassen aan de begrote aantallen respectievelijk kosten uit het beleidsplan dat als basis voor de aanvankelijke toekenning heeft gediend. Daardoor zou een eventuele lagere vaststelling vermeden kunnen worden.

Bij de subsidies op basis van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is het uitgangspunt dat instellingen die per jaar € 125 000 of meer aan subsidie ontvangen hun financiële jaarverantwoording laten certificeren door een public accountant. Waar de jaarwaarde van de subsidie onder de € 125 000 blijft, kan die certificering echter achterwege blijven. Bij subsidies onder € 125 000 wordt deze eis ondoelmatig geacht. De eis staat qua effect in termen van administratieve lastenverzwaring niet in verhouding tot het geriskeerde bedrag. De Raad voor Cultuur beoordeelt bij Cultuurnotasubsidies de besteding zowel tijdens de midterm review als bij de vierjaarlijkse beoordeling. Bovendien oefenen de verantwoordelijke accountmanagers van OCW en controllers van de drie cultuurdirecties concreet toezicht uit op de subsidie-ontvangers. Het gaat in totaal om een bedrag van maximaal € 11,3 miljoen aan restant M&O.

Internationaal beleid

De middelen voor de internationale programma’s en activiteiten worden verstrekt op basis van de AWB, de Wet overige OCW-subsidies en waar van toepassing op basis van regelgeving van de Europese Commissie. Daarnaast is er met het Europees Platform een bestuurlijke overeenkomst en voor de Nationale programma’s PO en VO en het KANS-programma is een regeling gepubliceerd. Vooraf is altijd een maximum per jaar gesteld. De bijdragen worden als voorschot beschikbaar gesteld en worden op basis van een verantwoording achteraf definitief vastgesteld.

Met ingang van het jaar 2007 maken ook cultuursubsidies deel uit van het beleidsartikel van IB. De subsidies worden verstrekt op basis van het «Bekostigingsbesluit cultuuruitingen» en de «Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen». Deze bijdragen worden als voorschot beschikbaar gesteld en worden op basis van een verantwoording achteraf definitief vastgesteld.

Het restant M&O bedraagt € 0,46 miljoen. Het betreft 13 subsidies waarvan de kleinste € 600 en de grootste € 165 000 (KANS-regeling) bedraagt. Hiervan vallen 9 subsidies onder het «Bekostigingsbesluit cultuuruitingen» (restant M&O € 0,23 miljoen) en 4 vallen onder de Wet overige OCW-subsidies (restant M&O € 0,23 miljoen).

Er is sprake van restant M&O, omdat uit doelmatigheidsoverwegingen geen accountantsverklaring wordt gevraagd voor subsidies < € 50 000 op basis van de WOOS. Ook worden subsidies < € 125 000 op basis van het «Bekostigingsbesluit cultuuruitingen» verstrekt. Hiervoor geldt voor het overleggen van een accountantsverklaring bij de jaarrekening en omtrent de naleving van de subsidiebepalingen voor het totaal aan subsidies in hetzelfde boekjaar een ondergrens van € 125 000.

Emancipatie

De subsidies op het terrein van Emancipatie worden grotendeels verstrekt onder de Subsidieregeling Emancipatieprojecten. Daarnaast worden er nog twee instellingssubsidies verstrekt van circa € 3,6 miljoen en is er sprake van twee kleine subsidieregelingen («Koplopers 7 tot 7» en «1001 kracht»).

De verstrekking van de twee instellingssubsidies vindt plaats onder de voorwaarde van een goedkeurende accountantsverklaring van de instellingsaccountant.

De subsidies onder de andere subsidieregelingen worden verstrekt onder de voorwaarde dat subsidies boven de € 50 000 worden voorzien van een accountantsverklaring. Verstrekte subsidies onder de € 50 000 krijgen geen accountantsverklaring, zodat sprake is van een restant M&O risico. Dit bedraagt in totaal € 0,25 miljoen.

JAARREKENING CENTRALE FINANCIËN INSTELLINGEN (CFI)

1. Inleiding

CFI heeft als primaire taak het bekostigen van onderwijsinstellingen en het verstrekken van financiële middelen aan gemeenten conform wet- en regelgeving van de minister van OCW. Naast de bekostiging is de informatietaak van CFI een belangrijke taak. Dit komt tot uitdrukking door portalen voor instellingen in het onderwijsveld en voor de beleidsmakers op het departement.

2. Financieel resultaat

Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat (bedrag x € 1 000)
 (1)(2)(3) = (2)-(1)
 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Totale baten44 16860 91716 749
Totale lasten44 16860 17416 006
Saldo van baten en lasten743743
    
Totale kapitaalsontvangsten1 8001 800
Totale kapitaalsuitgaven2 5072 928421

De kapitaalsontvangsten zijn gelijk aan de toegekende leenaanvraag van € 1,0 miljoen bij het ministerie van Financiën plus de storting moederdepartement van € 0,8 miljoen ter versterking van het eigen vermogen. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen (€ 0,8 miljoen) minus de desinvesteringen (€ 0,2 miljoen) plus de aflossing op de leningen (€ 2,3 miljoen).

Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000)
 (1)(2)(3) = (2)-(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Baten   
Opbrengst moederdepartement43 31855 96612 648
Opbrengst overige departementen653653
Opbrengst derden8001 255455
Rente50247197
Bijzondere baten2 7962 796
Totaal baten44 16860 91716 749
    
Lasten   
Apparaatskosten39 38855 32715 939
– personele kosten26 83826 117– 721
– materiële kosten12 55029 21016 660
Rentelasten500291– 209
Afschrijvingskosten3 6002 784– 816
– materieel3 6002 784– 816
– immaterieel
    
Overige lasten6801 7721 092
– dotaties voorzieningen680174– 506
– bijzondere lasten1 5981 598
Totaal lasten44 16860 17416 006
Saldo van baten en lasten0743743

De oorspronkelijk vastgestelde begroting 2007 (€ 44,2 miljoen) wijkt substantieel af van de realisatie 2007 (€ 60,9 miljoen). De oorzaak hiervan is incidentele financiering van werkzaamheden op projectbasis (ondermeer Onderwijsnummer PO, ESF, ontwikkeling informatieproducten, werkzaamheden voor de Inspectie van het Onderwijs en dergelijke). Deze baten (en lasten) zijn niet in de begroting opgenomen. De begrote opbrengst moederdepartement is gelijk aan de bijdrage van OCW voor de going concern; de realisatie is inclusief de additionele projectfinanciering.

CFI heeft in 2007 een voordelig exploitatieresultaat behaald van € 0,7 miljoen.

In de begroting zijn de kosten en opbrengsten niet toegedeeld naar de tien opdrachtgevers OCW en hun in totaal ongeveer 250 producten. Afspraken hierover worden jaarlijks gemaakt in het prestatiecontract OCW-CFI. Periodieke verantwoording hierover vindt plaats met de opdrachtgevers.

3. Balans

Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000)
 Balans per 31-12-2007Balans per 31-12-2006
Activa  
Immateriële vaste activa
Materiële vaste activa6 0048 034
– grond en gebouwen
installaties en inventarissen6 0048 034
– overige materiele vaste activa
Voorraden
Debiteuren2 2691 755
Nog te ontvangen9722 631
Liquide middelen18 76614 785
Totaal activa28 01127 205
Passiva  
Eigen Vermogen773– 770
– exploitatiereserve302 569
– verplichte reserve
– onverdeeld resultaat743– 3 339
Leningen bij het MvF7 5078 680
Voorzieningen2 8723 216
Crediteuren4 0353 473
Vooruit ontvangen bedragen10 2858 342
Nog te betalen2 5394 264
Totaal passiva28 01127 205

4. Kasstroom

Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000)
 (1)(2)(3) = (2)-(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1. Rekening courant RHB 1 januari 20079 22114 7805 559
    
2. Totaal operationele kasstroom3 1505 1101 960
    
3a Totaal investeringen (-/-)– 957– 957
3b Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)202202
3. Totaal investeringskasstroom– 755– 755
    
4a Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)
4b Eenmalig storting van moederdepartement (+)800800
4c Aflossingen op leningen (-/-)– 2 507– 2 173334
4d Beroep op leenfaciliteit(+)1 0001 000
4. Totaal financieringskasstroom– 2 507– 3732 134
    
5. Rekening courant RHB 31 december 2007 (= 1+2+3+4)9 86418 7628 898

In 2007 heeft CFI voor € 1,0 miljoen geïnvesteerd, en wel voor het merendeel ten behoeve van bedrijfsondersteunende systemen en hardware voor bekostiging en informatieproducten. In 2008 zal CFI het Ministerie van Financiën verzoeken om van de lening van € 4 miljoen (14 juli 2006) € 1 miljoen vervroegd te mogen aflossen.

De stijging van het rekening courant in 2007 met € 4,0 miljoen wordt voor € 1,9 miljoen verklaard door effecten in het werkkapitaal. Zo is de post nog te ontvangen met € 1,6 miljoen afgenomen als gevolg van een meer zuiver betalingsritme van de projectfinanciering. De posten crediteuren en nog te betalen zijn samen met € 1,2 miljoen afgenomen, doordat er minder facturen in de pijplijn zitten (projectvolume 2007 is aanzienlijk lager dan 2006). Daarnaast beïnvloedt het positieve exploitatiesaldo 2007 van € 0,7 miljoen de operationele kasstroom.

In 2007 heeft OCW een eenmalige storting van € 0,8 miljoen gedaan in verband met het negatieve eigen vermogen ultimo 2006.

5. Doelmatigheid

In de begroting zijn geen afspraken gemaakt over doelmatigheid. In de jaarrekening kan daarover derhalve niet worden verantwoord.

CFI is in staat om inzicht te geven in de doelmatigheidsontwikkeling over de afgelopen 5 jaar. De doelmatigheidsontwikkeling is op te maken uit de financiële taakstelling in relatie tot de ontwikkeling van de orderportefeuille OCW. CFI heeft in de periode medio 2002 tot en met ultimo 2007 € 7,4 miljoen minder budget nodig voor een gelijkblijvend takenpakket. In het prestatiecontract OCW-CFI worden jaarlijks afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het takenpakket en de benodigde middelen.

Tabel 5: Doelmatigheidsontwikkeling CFI (gecorrigeerd voor loon- en prijsbijstelling)
 Ultimo 2003Ultimo 2004Ultimo 2005Ultimo 2006Ultimo 2007
Taakstelling (in miljoenen euro’s)€ 1,8€ 3,7€ 4,9€ 6,1€ 7,4
Jaarlijkse doelmatigheidsverbetering– 3,4%– 3,7%– 2,4%– 2,4%– 2,5%
Doelmatigheidsontwikkeling t.o.v. 2002– 3,4%– 7,1%– 9,5%– 11,8%– 14,4%

JAARREKENING NATIONAAL ARCHIEF

1. Inleiding

1.1 Algemene Inleiding

De doelstelling van het Nationaal Archief is een breed en gevarieerd publiek inzicht in de geschiedenis van Nederland te verschaffen, door haar unieke collectie beschikbaar te stellen en op basis daarvan informatie te verstrekken, activiteiten te organiseren en kennis over te dragen.

De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

1.2 Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Krachtens de archiefwet heeft de minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden.

Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra. Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de Rijksbegroting.

2. Financieel Resultaat

Tabel 1: Samenvattende verantwoordingsstaat Nationaal Archief (bedrag x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2007Realisatie 2007Verschil
Baten22 26819 024– 3 244
Lasten22 26818 750– 3 518
Saldo0274274
    
Kapitaalontvangsten5 9500– 5 950
Kapitaaluitgaven6 607601– 6 006
Tabel 2: Gespecificeerde baten en lasten (bedrag x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2007Realisatie 2007Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting 2007
BATEN   
Opbrengst moederdepartement OCW:20 58927 4766 887
    
– personeel/materieel20 58926 3385 749
– fusieverplichtingen RHC’s01 1381 138
Opbrengst overige departementen0115115
Opbrengst derden:7002 2301 530
– detacheringen/divers01 7631 763
– dienstverlening/decl. uren700262– 438
– verhuur depots/ruimtes0204204
Rentebaten15359344
Bijzondere baten:964– 11 156– 12 120
– bijzondere baten96464– 900
– (vrijval) project/subsidiegelden0– 11 220– 11 220
Totaal baten22 26819 024– 3 244
LASTEN   
Apparaatskosten:21 16417 832– 3 332
– personele kosten8 0068 130124
– materiële kosten9 4676 251– 3 216
– huren/huisvesting3 6913 450– 241
Rentelasten8246– 36
Kapitaallasten1 022687– 335
– afschrijfkosten materieel1 022687– 335
Dotaties voorzieningen0131131
Bijzondere lasten05555
Totaal lasten22 26818 750– 3 518
Saldo van baten en lasten0274274

3. Balans

Tabel 3: Balans (bedragen x € 1 000)
 Balans 31-12-2007Balans 31-12-2006
ACTIVA  
Immateriële activa00
Materiële vaste activa1 5632 098
– grond en gebouwen604706
– installaties en inventarissen8961 294
– overige materiële vaste activa6398
Voorraden5446
Debiteuren746464
Nog te ontvangen681404
Liquide middelen13 6803 329
Totaal activa16 7246 341
PASSIVA  
Eigen vermogen880606
– exploitatiereserves606295
– verplichte reserves00
– onverdeeld resultaat274311
Leningen bij het Ministerie van Financiën636841
Voorzieningen472619
Vooruit ontvangen projectgelden13 1082 372
Crediteuren403918
Nog te betalen1 224984
Totaal passiva16 7246 341

De leningen bij het ministerie van Financiën (€ 635 934) omvat alleen het langlopende deel van de schuld. Het kortlopende deel van de schuld (€ 205 354) is op genomen onder de balans post «Nog te betalen». De totale schuld aan leningen bij het ministerie van Financiën is € 841 288.

4. Kasstroom

Tabel 4: Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1 000)
 Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2007Realisatie 2007Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2007
1 Rekening-courant RHB per 1 januari 20074 2103 325– 885
    
  Saldo baten -/- lasten0274274
  Kassaldo011
  Afschrijvingen908687– 221
  Voorzieningen0– 147– 147
  Mutaties werkkapitaal1149 8949 780
2 Totaal operationele kasstroom1 02210 7099 687
    
  Totaal investeringen in activa (-/-)– 750– 151599
  Totaal boekwaarde desinvesteringen 
3 Totaal investeringskasstroom– 750– 151599
    
  Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)000
  Eenmalige storting door moederdepartement (+)000
  Aflossing op langlopende leningen (-/-)– 657– 205452
  Aflossing vermogensbestanddelen000
  Beroep op leenfaciliteit(+)7500– 750
4 Totaal financieringskasstroom93– 205– 298
    
5 Rekening courant RHB per 31 december 20074 57513 6799 104

5. Toelichting op het resultaat

In 2007 is er binnen het Nationaal Archief gestart met de uitvoering van het ambitieuze Beleidsplan «Geschiedenis Ontdekken: het Nationaal Archief in 2007–2010». Hierin zijn drie duidelijke speerpunten genoemd:

• e-Cultuur

• Publieksbereik

• Kennis

In het kader van e-Cultuur zijn verschillende projecten gestart om het archief digitaal toegankelijk te maken.

Op het gebied van kennis wordt het Nationaal Archief ingezet bij verschillende (internationale) projecten, bijvoorbeeld in Suriname en Indonesië. Tevens is er een kenniscentrum in ontwikkeling met als doel als toonaangevend archief kennis extern in te zetten.

In 2007 heeft het Nationaal Archief een financieel resultaat behaald van € 274 123,–. Dit is onder andere veroorzaakt door de extra rentebaten die het Nationaal Archief heeft ontvangen voor het in deposito zetten van de extra ontvangen financiële middelen en het vrijvallen van het fonds flankerend beleid.

Tevens is het balanstotaal van het Nationaal Archief sterk vergroot van € 6 miljoen naar € 16 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door een incidentele toekenning in 2007 door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van financiële middelen voor de uitbreiding van het fysieke depot en de ontwikkeling van een digitaal depot. Aangezien deze activiteiten meerdere jaren in beslag nemen, zijn de financiële middelen niet volledig aangewend. De ontvangsten zijn dan ook grotendeels in 2007 opgenomen in de balans als vooruitontvangen projectgelden/fondsen. De verwachting is dat deze projecten in 2009 afgerond zullen worden.

In 2007 is het werkkapitaal van het Nationaal Archief gestegen. Hierdoor is haar financiële positie gezond waardoor het Nationaal Archief zelfstandig haar primaire taken kan uitvoeren.

6. Doelmatigheid

Voor het eerst dit jaar wordt in het jaarverslag een doelmatigheidspassage opgenomen. De essentie van het baten-lastenmodel is – door te sturen op output – de doelmatigheid in de uitvoering te vergroten.

Doelmatigheid wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de inzet van middelen en de daarmee gerealiseerde output (productie), zowel in termen van kosten als van kwaliteit. Er is sprake van een toenemende doelmatigheid wanneer de verhouding tussen output en input toeneemt, bij minimaal gelijkblijvende kwaliteit. Doelmatigheid wordt daarom inzichtelijk als kostprijzen per product aanwezig zijn en indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van producten zijn geformuleerd.

Idealiter zou een doelmatigheidspassage kwantitatieve informatie moeten bevatten over de kostprijs en de kwaliteit van de producten. Dit is op dit moment niet mogelijk. Ten eerste omdat er nog geen output financiering plaatsvindt en ten tweede zijn de indicatoren nog in ontwikkeling.

In 2007 is voor het eerst gekeken naar de prestaties die zijn geleverd en de indicatoren hiervoor. Ook de kwaliteit is gemeten en heeft er een koppeling naar financiële middelen plaatsgevonden. Hieronder is een eerste inzicht in doelmatigheid weergegeven.

Uitvoering2007
Aantal bezoeken 
– fysiek775 000
– virtueel2 115 000
Klanttevredenheid7,5
Aantal km’s archief103
Collectiebeheer 
– % Toegankelijk97%
– % Gedigitaliseerde collectie1%
– % Gedigitaliseerde fotocollectie14,3%
– % Archief in goede staat90%

Bij de berekening naar financiële middelen is duidelijk geworden dat dit nog niet de optimale indicatoren zijn om output financiering toe te passen voor het Nationaal Archief.

In 2008 wordt in kader van Resultaatgericht Management opnieuw onderzocht welke indicatoren de juiste zijn en wordt een voorstel voor output financiering aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: ZBO’S EN RWT’S

De rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor dat in de begroting een bijlage wordt opgenomen met een opsomming van alle RWT’s (rechtspersonen met een wettelijke taak) en ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen) die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. Onderstaand zijn deze gegevens opgenomen, waarbij wordt aangetekend dat voor wat betreft de onderwijsinstellingen de gegevens per onderwijssoort zijn geaggregeerd.

Bedrag x € 1 miljoen
InstellingRWTZBO1Begroting 2007Realisatie 2007Artikel
Stimulerings- en verdeelfondsen-kunstenfondsenJaJa   
• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst  21,021,814
• Stichting fonds voor de amateurkunst en podiumkunsten  14,517,214
• Stichting fonds voor podium programmering en marketing  6,66,914
• Stichting fonds voor de scheppende toonkunst  2,12,114
• Mondriaanstichting  14,017,414
• Stichting Nederlands fonds voor de film  12,131,514
• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur  2,04,914
Stimulerings- en verdeelfondsen – letterenfondsenJaJa   
• Stichting fonds voor de letteren  5,86,014
• Stichting Nederlands literair productie- en vertalingsfonds  2,42,514
• Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties (STIFO)  15,816,015
Commissariaat voor de MediaJaJa3,83,815
Nederlandse OmroepstichtingJaJa62,574,915
Omroepbestel (alleen landelijk)Ja 665,4842,015
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs2 (ca 8000 scholen, waarvan 33% openbaar. Hier is het totale bedrag voor primair onderwijsgenoemd)Ja 8 221,08 501,81
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs3Ja 5 518,65 661,03
Regionale verwijzingscommissie VO Ja7,67,63
Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en vakinstellingenJa 2 200,72 436,04
Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (voorheen landelijke organen voor beroepsonderwijs)Ja 110,4114,84
Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE)Ja 11,311,34
Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs(COLO)Ja 0,50,54
Instellingsbesturen hoge scholen4Ja 1 948,22013,16
Instellingsbesturen universiteitenJa 2 801,02 864,77
Open Universiteit NederlandJa 34,535,47
Academische ZiekenhuizenJa 515,3527,67
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)JaJa3,63,17
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)Ja 86,490,216
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke Onderzoek (TNO)Ja 188,1194,416
Koninklijke Bibliotheek (KB)Ja 41,242,616
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)JaJa297,5311,116
Stichting ParticipatiefondsJaJa2,93,01
Stichting VervangingsfondsJaJa12,914,51, 9
Landelijke geschillencommissie weer samen naar school Ja0,00,11
Informatie BeheergroepJaJa116,2130,71, 3, 4, 6, 11, 12, 13
Bedrijfsfonds voor de PersJaJa0,00,0Nvt
Landelijke commissie toezicht indicatiestelling speciaal onderwijs Ja2,22,01

1 Betreft ZBO’s die in de begroting 2007 als ZBO zijn aangemerkt.

2 Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

3 Idem.

4 Betreft middelen die direct en indirect aan de hogescholen beschikbaar worden gesteld.

BIJLAGE 2: TOEZEGGINGEN AAN DE ALGEMENE REKENKAMER

In deze bijlage wordt ingegaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het departementale jaarverslag van 2006 en de maatregelen die zijn getroffen om de geconstateerde tekortkomingen in 2007 en volgende jaren te voorkomen.

Audit Actielijst 2007 van het Ministerie van OCW
Stand van zaken RJV2006Conclusie Algemene RekenkamerAanbeveling Algemene RekenkamerToezeggingen/maatregelen minister
Onvolkomenheden financieel beheer en materieelbeheer
Artikel 14, Kunsten, Beheer van kunstvoorwerpen.Het beheer van kunstvoorwerpen was in 2006 in opzet geregeld. Er waren stappen gezet om een ordelijk en controleerbaar beheer van de kunstvoorwerpen van het Rijk mogelijk te maken. De Regeling materieel beheer museale voorwerpen werd op 6 december 2006 gepubliceerd.In de praktijk moet nog blijken of de Regeling materieel beheer museale voorwerpen voldoet.Ga door met de implementatie van de verbetermaatregelen.Met de volgende maatregelen heb ik het beheer van de kunstvoorwerpen verbeterd:• In april 2007 is Regeling materieel beheer museale voorwerpen van kracht geworden. Alle standaard bruikleen-overeenkomsten zijn juridisch aangescherpt en geactualiseerd op het punt van toezicht en handhaving. • In vervolg hierop heeft ICN een set van bouwstenen aangereikt aan de ministeries voor de inrichting van AO procesbeschrijvingen. ICN heeft alle departementen gewezen op de noodzaak van implementatie en handhaving van de AO. • De richtlijn Materieel Beheer van OCW mede op basis hiervan aangepast. • De AR is onlangs geïnformeerd over de genomen maatregelen.
    
Artikel 16, OWB, subsidiedossiersDe subsidiedossiers bij de directie onderzoek en wetenschapsbeleid zijn onvolledig en slecht toegankelijk.Verbeter het dossier-beheer.Met de volgende maatregelen heb ik het dossierbeheer bij OWB verbeterd: • OWB heeft een subsidiebeheersysteem ontwikkeld waarin alle subsidievoorwaarden zijn vastgelegd. • OWB heeft de wet- en regelgeving aangepast. • OWB heeft de subsidiedossiers voorzien van een standaard-indeling. • OWB toetst of alle noodzakelijke documenten aanwezig zijn en relevante handelingen worden uitgevoerd. • Mijn Auditdienst volgt bovenvermelde acties bij OWB.

BIJLAGE 3: TOPINKOMENS

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) is een overzicht opgenomen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2007 vastgesteld op € 169 000. Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen.

Bedragen in euro’s
FunctieBelastbaar jaarloon 2006Pensioen-afdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2006Totaal 2006Belastbaar jaarloon 2007Pensioenafdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2007Ontslag-vergoedingTotaal 2007
Directeur85 52019 671105 19111 514126 672 (inclusief € 125 000 euro voorziening betaalbaar op termijn) 138 186

Toelichting

Betreffende medewerker maakt in totaal aanspraak op een voorziening van € 275 000, zijnde gekapitaliseerde rechtspositionele aanspraken over meerdere jaren (2 jaar), waarvan in 2007 betaald is een bedrag van € 125 000.

BIJLAGE 4: INHUUR EXTERNEN

Tabel Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen) (bedragen x € 1 000)
 Uitgaven 2007Apparaatskosten*
1. Interim-management700
2. Organisatie- en Formatieadvies898
3. Beleidsadvies3 813
4. Communicatieadvisering476
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)5 887
  
5. Juridisch Advies717
6. Advisering opdrachtgevers automatisering3 829
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie447
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)4 993
  
8. Uitzendkrachten (formatie & piek)6 156
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)6 156
  
Totaal uitgaven inhuur externen (som 1 t/m 8)17 036
  
9. Overige externe inhuur **6 583
Overige externe inhuur6 583
Totaal uitgaven inhuur externen (som 1 t/m 9)23 620

* Betreft apparaatskostenuitgaven. OCW kent over het verslagjaar geen systematiek waarin uitgaven op programmagelden worden toegerekend aan de verschillende soorten van adviseurs en tijdelijk personeel.

** Alleen als de opdracht niet is onder te brengen bij een specifieke kostensoort, wordt geboekt op de categorie overige externe inhuur.

NB Verschillen in de optelling worden veroorzaakt door afrondingsverschillen.

BIJLAGE 5: AFKORTINGEN

ADAuditdienst
AD/RSAuditdienst, afdeling Rekenschap
Ad-programmaAssociate-degreeprogramma
AMvBAlgemene Maatregel van Bestuur
AOAlgemeen overleg met de Tweede Kamer
AO beschrijvingBeschrijving van de administratieve organisatie
APSAlgemeen Pedagogisch Studiecentrum
ARAlgemene Rekenkamer
atcaccountability, toezicht en controle
AVRAanvraag Vaststelling Rijksvergoeding
AWBAlgemene wet bestuursrecht
AWIRAlgemene wet inkomensafhankelijke regelingen
AWTAdviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid
baobasisonderwijs
bblberoepsbegeleidende leerweg
BBOIBetere Benutting Omroepinfrastructuur
bbpbruto binnenlands product
BISONBeraad Internationale Samenwerking Onderwijs
bolberoepsopleidende leerweg
BPRCBiomedical Primate Research Centre
BRIMBesluit Instandhouding Monumenten
BRONBasisregister Onderwijsnummer
BsikBesluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur
BSMBekostigingssysteem Materieel
BSOBuitenschoolse Opvang
bveberoepsonderwijs en volwasseneneducatie
BZKministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
caocollectieve arbeidsovereenkomst
CBSCentraal Bureau voor de Statistiek
CCPCultural Contact Point (SICA)
CERICentre for Educational Research and Innovation
CernEuropese organisatie voor kern- en hoger energiefysica
CEVOCentrale examencommissie vaststelling opgaven
CFICentrale Financiën Instellingen
CGOcompetentiegericht beroepsonderwijs
CINOPCentrum voor innovatie van opleidingen
CitoCentraal Instituut voor Toetsontwikkeling
CJPCultureel Jongeren Paspoort
COCNederlandse Vereniging voor Integratie van Homoseksualiteit
COLOVereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs
COSCommissie van Overleg Sectorraden
CPBCentraal Planbureau
CPGCentrum voor Parlementaire Geschiedenis
Crebocentraal register beroepsopleidingen
CrihoCentraal register instellingen hoger onderwijs
CROSSNederlandse overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor de onderwijssamenwerking tussen Nederland en Centraal- en Oost-Europa
cumiculturele minderheden
CuNoCultuurnota
CVICommissie van Indicatiestelling
CWICentrum voor Werk en Inkomen
CWTSCentrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies
DAADDeutscher Akademischer Austausch Dienst
DALDeregulering Administratieve Lastenverlichting
D&CDagarrangementen en Combinatiefuncties
DeltaDutch education: learning at top level abroad
DevLabDevelopment Laboratories
DIADuitsland Instituut Amsterdam
DPHODuitsland Programma Hoger Onderwijs
DRS-schoolDeltaresearch School
EchoExpertisecentrum voor allochtonen in het hoger onderwijs
ECNEnergie Centrum Nederland
ECP.NLElectronic Commerce Platform Nederland
ECSEuropese Culturele Stichting
EEREuropese Economische Ruimte
eeteconomie, ecologie, technologie
EIBEuropees Instituut voor Bestuurskunde
EIMEconomisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf
EmbcEuropese moleculaire biologische conferentie
EmblEuropees moleculair biologische laboratorium
END-erExpert National Délegué
EPEuropees Platform
ERISEEEducation Reform Initiative in South East Europe
ESAEuropees ruimte agentschap
ESFEuropees Sociaal Fonds
ESOEuropese organisatie voor astronomisch onderzoek
EUEuropese Unie
EURErasmus Universiteit Rotterdam
evcerkenning van verworven competenties
EVDEconomische Voorlichtingsdienst
EZministerie van Economische Zaken
FESFonds Economische Structuurversterking
FNAFrans-Nederlandse Academie, voorheen Frans-Nederlands Netwerk (FNN)
FNUFrans-Nederlandse Universiteit
FPPMFonds voor Podiumprogrammering en Marketing
fpuflexibele pensioen uittreden
FSTFonds voor de Scheppende Toonkunst
ftefulltime equivalent (formatie-eenheid)
G&Ggepremieerde en gesubsidieerde sector
G31Eenendertig grootste gemeenten
G4Vier grootste steden
GATEGate Foundation: een internationaal instituut voor niet-westerse, moderne en hedendaagse beeldende kunst
GBAGemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens
GGDGemeentelijke Gezondheidsdienst
GIONGronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs
gsbgrote stedenbeleid
GTIGrote Technologische Instituten
havohoger algemeen voortgezet onderwijs
hbohoger beroepsonderwijs
HGISHomogene Groep Internationale Samenwerking
hohoger onderwijs
HOIInstituut voor Media Auditing
hrmhuman resources management
HuygensHigh level university year to gain excellence in the Netherlands
IALSInternational Adult Literacy Project
IBInternationaal Beleid
IBGInformatie Beheer Groep
IB-GroepInformatie Beheer Groep
ibointerdepartementaal beleidsonderzoek
ibpintegraal personeelsbeleid
IBSInstitut Biologie Structurale
ICBInternationaal Cultuurbeleid
ICEInterdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatie
ICES/KISInterdepartementale Commissie Economische Structuurversterking / werkgroep kennisinfrastructuur
ICNInstituut Collectie Nederland
ictinformatie- en communicatie technologie
idinstitutional development
I/DInstroom/Doorstroom
id’ersinstroom/doorstroom
IDTVProducent van films en televisieprogramma’s.
ifinterim functievervulling
igbointernationaal georiënteerd basisonderwijs
igvointernationaal georiënteerd voortgezet onderwijs
IHEInternational Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering
IHSInstitute for Housing and Urban Development Studies
IIAVInternationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging
IISGInternationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
iivoin instellingstijd verzorgd onderwijs
ILGInvesteringsbudget Landelijke Gebied
ILLInstitut Laue-Langevin
ilrindividuele leerrekening
IMONpublicatie «Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland»
INDImmigratie- en Naturalisatiedienst
INKInstituut Nederlandse Kwaliteit
iointernationaal onderwijs
iobkin hun ontwikkeling bedreigde kleuters
ipbintegraal personeelsbeleid
ipointerprovinciaal overleg
ISCEDInternational Standard Classification of Education
ISIOInterdepartementale stuurgroep internationaal onderwijs
ISISIndependent Schools Information Service
ISOInterstedelijk Studentenoverleg
ISSInstitute of Social Studies
ISVInvesteringsbudget Stedelijke Vernieuwing
ITCInternational Institute for Aerospace Survey and Earth Sciences
ITERinternationaal samenwerkingsproject die de wetenschappelijke en technische haalbaarheid van kernfusie als energiebron wil aantonen
ITSInstituut voor Toegepaste Sociale Wetenschap
IVAInstituut voor Arbeidsvraagstukken
JOBJongerenorganisatie Beroepsonderwijs
KANSKoninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen
KBKoninklijke Bibliotheek
KBAKenniscentrum BeroepsonderwijsArbeidsmarkt
kbbkenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven
kblkaderberoepsgerichte leerweg
KCEKwaliteitscentrum examensmbo
kdc-zmlkinderdagcentrum zeer moeilijke kinderen
keakleinschalig experiment achterstandsbestrijding
KebbKennisuitwisseling beroepsonderwijs bedrijfsleven
KICHKennis- en informatienetwerk Cultuur Historie
KNAWKoninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen
KOVKinderopvang
KPKaderprogramma
KPCKatholiek Pedagogisch Centrum
ksbkwalificatiestructuurberoepsonderwijs
KSEKwalificatiestructuurEducatie
LAKSLandelijk Actie Komité Scholieren
LAOLesgeven Anders Organiseren
lbklandelijk beleidskader (onderwijsachterstanden)
LBPLeeftijdbewust personeelsbeleid
LCOJLandelijk Centrum voor Onderwijs en Jeugdzorg
LCTILandelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling
LCWLes- en cursusgeldwet
lglichamelijk gehandicapte leerlingen
lgfleerlinggebonden financiering
lhclarge hadron collider
LICALandelijk Informatie Centrum Aansluiting vo-hbo
LinQvo-talenplan, versterking talenonderwijs Frans-Duits
lioleraar in opleiding
LISBOLees Impuls Speciaal Basis Onderwijs
LNVministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
loblandelijk orgaan beroepsonderwijs
LOFARLow Frequency Array
LOKVLandelijke Organisatie Kunstzinnige Vorming
lomleer- en opvoedingsmoeilijkheden
looklandelijk overleg onderwijskansen
LPBOLandelijk Platform Beroepen in het Onderwijs
LSVbLandelijke Studentenvakbond
LVLALandelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren
lwooleerwegondersteunend onderwijs
MARINMaritiem Research Instituut Nederland
mavomiddelbaar algemeen voortgezet onderwijs
mbomiddelbaar beroepsonderwijs
MCNMuziek Centrum Nederland
MenOmisbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen
MEVMacro Economische Verkenningen
MGKMax Grootte Kenniscentrum
MJBMeerJarenBegroting
MKBMidden- en kleinbedrijf
mlkmoeilijk lerende kinderen
momaatschappij oriëntatie
moamanagement, ondersteuning, arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden
MOUMemorandum of understanding
mpvmeervoudige publieke verantwoording
MSMMaastricht School of Management
mspmonumenten selectie project
MTNLMulticulturele Televisie Nederland
Mvv-procedureProcedure machtiging voorlopig verblijf
NANationaal Archief
NAANederlands Audiovisueel Archief
NACEENetherlands America Commission for Educational Exchange
NAONederlandse Accreditatie Organisatie
nbiniet bekostigde instelling
NBLCNederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum
NCWNederlands Christelijk Werkgeversverbond
NemoNew Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie)
NESONetherlands Education Support Office
Neth-ERNetherlands House for Education and Research (te Brussel). Een samenwerkings-verband VSNU, KNAW, TNO, NWO, BVE-raad, HBO-raad, SenterNovem en NUFFIC.
NFPK+Nederlands Fonds voor Podiumkunsten
NGINational GenomicsInitiative
Ngonon-gouvernementele organisatie
NIASNetherlands Institute for Advanced Studies
NIBNederlandse Instituten in het Buitenland
NIBUDNationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
NICLNationaal Informatiecentrum Leermiddelen
NIDINederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut
NIPONederlands Instituut voor de Publieke Opiniepeiling
NIZWNederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
NJINederlands Jeugdinstituut
NLRNationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium
NMaNederlandse Mededingingsautoriteit
noatNederlandstalig onderwijs aan anderstaligen
NOBNederlandse Omroepproductie Bedrijf
NOC*NSFNederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie
NOSNederlandse Omroep Stichting
nota WIOnota Werken in het Onderwijs
NOWTNederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie
NPSNederlandse Programma Stichting
NRFNationaal Restauratie Fonds
NROGNationaal Regieorgaan Genomics
NT2Nederlands als tweede taal
NTUNederlandse Taalunie
NTU/INLNederlandse Taalunie/Instituut voor Nederlandse Lexicologie
NUCNationale Unesco Commissie
NufficNetherlands universities foundation for international cooperation
NUONieuwe Uitvoeringsorganisatie voor het Onderwijs
NVAONederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie
NWONederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
oa’sonderwijsassistenten
oaltonderwijs in allochtone levende talen
OCTOOnderwijscentrum Toegepaste Onderwijskunde
OCWministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
ODAOfficial Development Association
odinonderzoek deelnemersinformatie
o&ionderwijs en informatie samenleving
oeronderwijs- en examenregeling
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
oioonderzoeker in opleiding
okonderwijskansen
OKFOmkering Kapitaalfinanciering
OMOpenbaar Ministerie
OPTAOnafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
osontwikkelingssamenwerking
OUOpen Universiteit
OUNLOpen Universiteit Nederland
OVOpenbaar Vervoer
ovskopenbaar vervoer studentenkaart
owbonderzoek en wetenschapsbeleid
pabopedagogische academie basisonderwijs
PFParticipatiefonds
PIRLSProgress in International Reading Literature Study
pisaprogramme for international student assessment
poprimair onderwijs
POMOPersoneels- en Mobiliteitsonderzoek
PRConafhankelijk en multidisciplinair adviesbureau, dat haar opdrachtgevers ondersteunt op het gebied van Bouw, Huisvesting en Ruimtelijke ontwikkeling en Infrastructuur
propraktijkonderwijs
PV EUPermanente vertegenwoordiging bij EU
RaakRegionale actie en aandacht voor kennisinnovatie
RACMRijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
RADRijksarchiefdienst
RDMZRijksdienst voor de Monumentenzorg
R&DResearch and Development
RGDRijksgebouwendienst
RHBRijkshoofdboekhouding
rhcregionale historische centra
RISBORotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk Beleidsonderzoek
rmcregionale meld- en coördinatiefunctie
ROAResearchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt
rocregionaal opleidingencentrum
RPERegeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek
RWTRechtspersonen met een Wettelijke Taak
sbaospeciaal basisonderwijs
sbdschoolbegeleidingsdienst
SBOSectorbestuur voor de onderwijsarbeidsmarkt
SCPSociaal en Cultureel Planbureau
sfstudiefinanciering
sfbstudiefinancieringsbeleid
SIAStichting Innovatie Alliantie
SICAStichting Internationale Culturele Activiteiten
SKOStichting Kennisontwikkeling hbo
SLOStichting Leerplan Ontwikkeling
sloasubsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten
sospeciaal onderwijs
STIFOStichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties
STTStichting Toekomstbeeld der Techniek
SurfSamenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek
SZWministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TeleacTelevisie Academie
TIMMSTrends in International Mathematics and Science Study
TKTweede Kamer
tlotegemoetkoming lerarenopleiding
TNONederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
TNS-NIPONederlands Instituut voor de Publieke Opinie en het Marktonderzoek
tomteamonderwijs op maat
top-modelmodel voor transparante onderwijsprogrammering
TS17-tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg(volgens hoofdstuk 3 van de WTOS)
TS18+tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op VO18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)
TUTechnische universiteit
TUDTechnische Universiteit Delft
uduniversitair docent
uhduniversitair hoofddocent
UMUniversiteit Maastricht
UNESCOUnited Nations Educational Scientific and Cultural Organisation
UvAUniversiteit van Amsterdam
UvTUniversiteit van Tilburg
UWVUitvoering Werknemersverzekeringen
vavovoortgezet algemeen volwassenenonderwijs
vbovoorbereidend beroepsonderwijs
vbtbvan beleidsbegroting tot beleidsverantwoording
VFVervangingsfonds
VHTOLandelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek
VIVernieuwingsimpuls
Visievolledige internationale studie Europa
VKAVerdonck, Klooster & Associates is een onafhankelijk adviesbureau met ruime ervaring op het gebied van strategische projecten met ICT in de publieke sector
vmbovoorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VNOVerbond van Nederlandse Ondernemingen
vovoortgezet onderwijs
VO18+Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS)
VOBVereniging voor Openbare Bibliotheken
VROMministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VSNUVereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
(v)so(voortgezet) speciaal onderwijs
vsvvoortijdig schoolverlaten
vtbverbreding techniek in het basisonderwijs
vvevoor- en vroegschoolse educatie
vwovoorbereidend wetenschappelijk onderwijs
VWSministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WAOWet arbeidsongeschiktheid
WBSOWet bevordering speur- en ontwikkelingswerk
WEBWet Educatie en Beroepsonderwijs
WECWet op de Expertise Centra
Wet BIOWet op de Beroepen in het Onderwijs
WeTeNStichting Wetenschap en TechniekNederland
WFHOWetsvoorstel Financiering in het Hoger Onderwijs
WHOOWet op het hoger onderwijs en onderzoek
WHWWet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
WKBWet op het Kindgebonden Budget
WMOWet Medezeggenschap Onderwijs
WMSWet Medezeggenschap Scholen
wowetenschappelijk onderwijs
WOOSWet overige OCenW-subsidies
WOPIWetenschappelijk Onderwijs Personeels Informatie-systeem
WOPTWet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens
WOTWet op het onderwijstoezicht
wpwetenschappelijk personeel
WPOWet op het primair onderwijs
WRRWetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
WSFWet studiefinanciering
wsnsweer samen naar school
WSNS+Weer Samen Naar School Plus
wtcwetenschap- en techniekcommunicatie
WTOSWet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten
WTOS18+tegemoetkoming studiekosten voor leerlingen en studenten die minimaal 18 jaar zijn en geen recht hebben op SF of VO18+ (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)
WVAWet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen
WVOWet op het voortgezet onderwijs
WWWerkloosheidswet
WwbWet werk en bijstand
WWIWonen, Wijken en Integratie
ZATZorg Advies Team
zbozelfstandig bestuursorgaan
zmlkzeer moeilijk lerende kinderen
zmokzeer moeilijk opvoedbare kinderen
zvooziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel

BIJLAGE 6: TREFWOORDEN

Aankoopfonds 209, 210

Aanvullende beurs 100, 118, 119, 122, 123, 128, 219

Achterstallig recht 249

Achterstandenbeleid 19, 36, 37, 46, 48, 205

Allochtonen 16, 172, 237

Anno 166, 169

Arbeidsmarktknelpunten 54, 103

Arbeidsmarkt 5, 23, 35, 39, 51, 52, 64, 65, 66, 69, 70, 71, 73, 79, 81, 83, 101, 102, 103, 104, 105, 109, 165, 171, 191, 192, 207, 212, 214, 217, 239, 240, 241, 262

Arbeidsvoorwaarden 102, 103, 104, 190, 191

Arbo 69, 103, 104, 105

Archeologie 142, 144, 147, 241

Archiefwet 226

Archieven 142, 144, 147, 148, 226

Aspasia 16, 167, 171, 172, 176

Basisbeurs 100, 118, 119, 120, 121, 123, 128

Basisbibliotheken 151, 152

Basisvorming 259

Beelden voor de Toekomst 145

Beeldende kunst 143, 146, 154, 232, 237

Bekostiging 15, 19, 20, 21, 36, 37, 38, 39, 40, 46, 47, 53, 55, 56, 58, 61, 62, 63, 65, 67, 68, 76, 84, 85, 86, 87, 92, 102, 147, 148, 157, 166, 168, 176, 200, 201, 203, 214, 220, 222, 225, 236

Bekostigingsbesluit cultuuruitingen 221

Beroepskolom 23, 65, 73, 256

Beroepsonderwijs 5, 13, 18, 22, 23, 33, 64, 65, 66, 67, 68, 70, 71, 73, 74, 78, 79, 81, 99, 100, 128, 133, 191, 192, 207, 212, 214, 216, 217, 232, 236, 239, 242, 243, 251, 252, 253, 255, 256, 257, 259, 261, 262

Beroepsopleidende leerweg 116, 128, 130, 132, 137, 236, 242, 251, 256

Beroepspraktijkvorming 70, 73, 251, 256

Beurzenprogramma 86, 97

Bibliotheken 32, 100, 142, 144, 151, 152, 156, 243

Bilaterale samenwerking 167, 176, 177

Binnenmilieu 39

BPRC 166, 169, 216, 236

Brede school 26, 27, 46

Buitenschoolse opvang 26, 36, 38, 46, 47, 48, 49, 50, 179, 180, 181, 182

Bve Raad 262

Bve-sector 69, 202

Cao 102, 103, 104, 236

Collegegeldkrediet 15, 118, 125, 126

Collegegeld 15, 88, 126, 252

COLO 232, 236

Conservering 169

Convenant 27, 28, 49, 66, 69, 71, 72, 104, 106, 107, 108, 151, 159, 182, 186, 187, 188, 201

Cultureel erfgoed 30, 100, 142, 147

Cultureel ondernemerschap 30

Culturele diversiteit 30, 153, 154, 160

Cultuur en economie 153, 154

Cultuur en school 29, 36, 37, 43, 153

Cultuuruitingen 153, 221

Dagarrangementen 36, 38, 45, 46, 48, 187, 188, 237

De bekostiging 87

Deelname 34, 35, 41, 44, 50, 52, 76, 80, 85, 86, 91, 92, 93, 116, 130, 140, 175, 176

Deltaplan Bèta/techniek 91

Deregulering 67, 200, 237

Differentiatie 69, 106, 108, 179

Doorlopende leerlijnen 59, 108

Doorstroom 15, 22, 58, 65, 84, 103, 167, 171, 176, 238, 249, 256

Duale opleidingstrajecten 69

Educatie 5, 22, 24, 26, 29, 32, 37, 43, 48, 64, 65, 66, 67, 68, 76, 77, 86, 100, 107, 113, 146, 153, 156, 158, 159, 174, 191, 192, 205, 207, 212, 214, 216, 217, 236, 239, 240, 243, 252, 253, 255, 256, 258, 259, 262

ESF 66, 71, 185, 187, 188, 198, 199, 211, 223, 237

FES 16, 26, 37, 38, 46, 55, 56, 66, 74, 84, 86, 111, 114, 145, 164, 166, 167, 170, 171, 195, 237

Film 144, 145, 146, 147, 149, 232, 238

Fondsen 30, 142, 144, 145, 146, 147, 213, 216, 230, 232

Gedragscode schoolkosten 138

Genomics 16, 164, 166, 167, 170, 176, 240, 254

Gewichtenregeling 19, 41, 45, 46, 47, 50, 219

Havo/vwo 34, 57, 58, 60, 121, 261

Hoger beroepsonderwijs 75, 85, 100, 101, 102, 116, 191, 192, 193, 207, 212, 214, 216, 217, 237, 254, 256, 257, 259, 263

Hoger onderwijs 5, 13, 14, 15, 16, 33, 55, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 92, 93, 94, 95, 97, 126, 127, 128, 164, 168, 201, 236, 237, 238, 242, 243, 253, 254, 258, 263

Huisvesting 27, 144, 169, 194, 216, 227, 241, 243, 249

Inburgering 66, 77, 255

Individuele leerrekening 238

Informatie- en communicatietechnologie 5, 192, 207, 212, 214, 217, 242

Inkomensafhankelijke regelingen 218, 236

Innovatie 13, 14, 16, 23, 33, 34, 35, 36, 42, 43, 44, 49, 53, 54, 55, 56, 59, 65, 66, 67, 68, 70, 73, 74, 83, 84, 86, 90, 107, 111, 113, 114, 115, 142, 147, 148, 153, 164, 170, 172, 183, 236, 241, 242, 254

Instroom 15, 38, 57, 88, 90, 91, 92, 93, 95, 102, 167, 171, 176, 238, 249

Integraal personeelsbeleid 69, 238

Internationaal cultuurbeleid 100, 153, 154

Internationale samenwerking 86, 87, 96, 100, 153, 167, 175, 176

Inventaris 202, 224, 228

Jaarverslag 1, 6, 11, 18, 38, 54, 75, 81, 82, 93, 94, 154, 157, 178, 181, 198, 200, 230, 233, 262

Jeugdbeleid 53, 61

KCE 22, 73, 74, 232, 239, 256

Kennisnet 32, 55, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 156

Kinderopvang 5, 13, 14, 25, 33, 37, 47, 178, 179, 180, 181, 182, 183, 191, 192, 193, 197, 198, 202, 203, 204, 207, 214, 217, 239

Kinderopvang» 25

Koers 26, 56, 151, 153

Kwalificatiestructuur 13, 22, 66, 67, 73, 74, 106, 107, 239, 251

Kwalificatiewinst 65

Kwaliteit 13, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 49, 51, 52, 53, 55, 56, 57, 58, 61, 64, 67, 68, 69, 71, 73, 74, 75, 76, 82, 84, 85, 86, 88, 89, 93, 94, 95, 101, 102, 105, 106, 107, 108, 109, 110, 113, 127, 142, 148, 153, 164, 165, 170, 179, 182, 200, 201, 202, 205, 230, 232, 238, 239, 255, 256, 257

Kwaliteitsagenda 13, 18, 20, 25, 35, 42, 43, 44, 51, 54, 112

Kwaliteitsbeleid 30, 43

Kwaliteitscentrum examens 239

Landelijke organen beroepsonderwijs 232, 236

Landelijke publieke omroep 31, 156, 158, 159, 162, 163

Leenfaciliteit 118, 119, 124, 125, 224, 229

Leerlinggebonden financiering 23, 35, 37, 46, 48, 50, 77, 239

Leerlingvolgsysteem 18, 44

Leermiddelen 138, 240

Leerplicht 22, 28, 34, 36, 41, 46, 51, 53, 61, 79, 239

Leesvaardigheid 34, 35

Lerarenbeleid 65, 69

Lerarenopleidingen 15, 25, 102, 105, 106, 108, 242

Lesgeld 5, 134, 140, 141, 207, 212

Letteren 100, 142, 232

Leven lang leren 23, 24, 75, 76

Levensonderhoud 134

Liquiditeit 257

Loopbaanperspectief 25, 101

Lumpsum 13, 19, 36, 37, 38, 39, 55, 84, 85, 86, 87, 89, 102, 137, 169, 214

Maatwerk 28, 71, 104

Mediawet 31, 156, 157, 158, 159, 160, 161

Meeneembaarheid 100, 128

Meeneembare studiefinanciering 100, 119, 128, 129

Metamorfoze 169

Middelbaar beroepsonderwijs 51, 71, 77, 127, 128, 239, 243, 250, 251, 252, 253, 254, 256, 257, 260, 261, 262, 263

Monumenten 142, 143, 148, 150, 154, 236, 240, 241, 255

Monumentenzorg 144, 147, 148, 241

Musea 142, 143, 144, 147, 148, 149, 150, 151, 197, 209, 210, 233, 261

Nascholing 29

Onderwijsnummer 36, 37, 38, 39, 40, 58, 67, 72, 203, 219, 220, 223, 236

Onderwijsprogrammering 242, 262

Onderwijs 19

Onderwijsverslag 35, 42, 44, 48, 58, 68

Onderzoekspersoneel 171, 244

Ontwikkelingssamenwerking 241

Ouders 18, 20, 22, 25, 26, 27, 32, 34, 35, 36, 39, 40, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 52, 62, 116, 118, 122, 130, 132, 137, 138, 156, 178, 179, 180, 181, 182, 203, 218, 219, 220, 258

Participatie 14, 17, 25, 29, 30, 37, 38, 71, 85, 86, 92, 93, 116, 130, 142, 143, 146, 173, 175, 184, 186, 187, 188, 212, 213, 216, 232, 241

Passend onderwijs 19, 45

Personeelsbeleid 5, 35, 36, 37, 39, 52, 69, 103, 106, 107, 109, 171, 191, 192, 207, 212, 214, 217, 239

Podiumkunsten 146, 147, 232, 240

Prestatiebeurs 116, 119, 121, 123, 124, 213

Primair onderwijs 5, 13, 18, 19, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 46, 71, 77, 95, 97, 100, 101, 104, 107, 149, 174, 191, 192, 207, 212, 214, 217, 219, 232, 241, 243, 249, 250, 252, 260, 261

Raad voor Cultuur 142, 147, 148, 194, 220

Regeerakkoord 63, 204

Reisvoorziening 100, 118, 119, 120, 122, 128

Rendement 15, 68, 76, 86, 88, 89, 93, 106, 110, 116, 117

Rentabiliteit 260

Rentedragende lening 100, 119, 124, 125, 126, 128, 212, 213

Renteloze voorschotten 124, 125, 212, 213

Rijksbijdrage 14, 24, 31, 76, 77, 156, 158, 200, 226

Schoolbegeleiding 36, 37, 43, 46, 205, 241

Schoolgids 44, 57

Schoolkosten 130, 131, 134, 137, 138, 243

Solvabiliteit 212, 213, 261

Speciaal onderwijs 19, 20, 34, 35, 41, 42, 45, 46, 49, 105, 140, 232, 242, 243, 252, 261, 263

Studentenmobiliteit 99, 100, 118, 119, 127, 129

Studentenmonitor 89, 90, 127

Studiefinanciering 5, 13, 95, 100, 108, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 122, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 136, 140, 191, 192, 207, 212, 213, 214, 216, 218, 242, 243, 249, 258

Techniek 36, 37, 38, 43, 55, 56, 81, 84, 88, 90, 91, 92, 93, 167, 174, 176, 242, 243

Technocentra 5, 81, 82, 192, 207, 217

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 5, 207, 212, 218, 242, 243

Tempobeurs 121, 123

Toegankelijkheid 38, 67, 68, 116, 118, 120, 121, 122, 129, 130, 132, 133, 135, 136, 148, 178, 181, 262

Tussenschoolse opvang 36, 37, 46, 47, 48, 50

Uitstroom 15, 68, 88, 90, 91, 174

Uitval 14, 15, 28, 33, 64, 71, 72, 79, 84, 92, 93, 105, 109, 256

Veiligheid 13, 17, 20, 24, 28, 29, 36, 46, 48, 53, 60, 61, 62, 187

Vermogenspositie 38

Vernieuwingsimpuls 164, 167, 171, 172, 173, 176, 242

Vervangingsfonds 104, 212, 213, 216, 232, 242

Verzamelinkomen 122

Vmbo 28, 34, 51, 54, 56, 58, 59, 60, 109, 121, 138, 140, 243, 250, 251, 252, 253, 254, 257, 260, 262, 263

Voor- en vroegschoolse educatie 14, 26, 46, 48, 195, 243

Voortijdig schoolverlaten 13, 14, 61, 67, 71, 78, 79, 243

Vouchers 85, 93, 102, 154

Vraagfinanciering 112

Wachtgeld 212

WEC 40, 41, 243

Weer samen naar school 46, 48, 232, 243

Wet op de beroepen in het onderwijs 106

Wet studiefinanciering 2000 128

Wetenschappelijk onderwijs 51, 86, 88, 100, 116, 174, 191, 192, 207, 212, 214, 217, 243, 250, 251, 252, 253, 254, 257, 259, 260, 261, 262, 263

Wetenschapsbudget 164, 168

Wisselwerking 152, 164, 169

WPO 40, 41, 243

Ziektekosten 244

Ziekteverzuim 39, 69, 105

Zij-instromers 107

Zorgleerlingen 19, 20, 23, 37, 45, 71

BIJLAGE 7: BEGRIPPEN

AANTAL GEDIPLOMEERDEN IN EEN ONDERWIJSSECTOR

Het op de peildatum (1 oktober) bepaalde aantal afgestudeerden in het direct daaraan voorafgaande schooljaar of het geraamde aantal afgestudeerden in een (deel-)onderwijssector. Voor het primair onderwijs geldt het aantal deelnemers dat de sector po verlaat in het schooljaar voorafgaan aan de peildatum en in een andere onderwijssector instroomt.

AANTAL ONDERWIJSDEELNEMERS IN EEN ONDERWIJSSECTOR

Het op de peildatum (1 oktober) getelde of geraamde aantal ingeschreven onderwijsdeelnemers in een (deel-)onderwijssector.

ACHTERSTALLIG RECHT

Achterstallig recht, te verdelen in achterstallig lager recht en achterstallig hoger recht betreft een correctie voor onterecht (niet) verstrekte studiefinanciering. Oorzaken van deze achterstallige rechten zijn onder meer (onbewuste) fouten in de gegevens die studenten moeten aanleveren, fouten van de IB-Groep bij verwerking van die gegevens en fraude.

AGENTSCHAP

Een agentschap is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een agentschap past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.

APPARAATSKOSTEN

Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.

ARTIKEL

Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Onderling samenhangende begrotingsartikelen worden samengevoegd op één hoofdbeleidsterrein. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.

ARTIKELONDERDEEL

Onderdeel van een begrotingsartikel. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.

ASPASIA

Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.

ASSISTENT OPLEIDING

De assistent opleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf ca. 16 jaar oud.

ATHENEUM

Het atheneum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Er wordt op het atheneum geen Grieks en Latijn gegeven. Andere schooltypen in het vwo zijn het gymnasium en het lyceum.

ATC: ACCOUNTABILITY, TOEZICHT EN CONTROLE

Een project dat zich richtte op de toezichtsarrangementen met de instellingen, de richtlijnen voor de verantwoording en de controle door accountants.

AUDIT COMMITTEE

Een toezicht- en adviesorgaan op het gebied van de bedrijfsvoering.

BASISBEROEPSOPLEIDING

De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.

BASISONDERWIJS

Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren. De overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs is primair onderwijs.

BASISVORMING

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) beginnen met een periode van onderbouw van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Onderbouw is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.

BATEN-LASTENSTELSEL

In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.

BEDRIJFSVOERING

De sturing en beheersing van bedrijfsprocessen binnen een ministerie om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Het gaat dan om zowel de primaire als de ondersteunende processen.

BEGROTINGSWET

Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.

BELEIDSEVALUATIE

Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.

BELEIDSINTENSIVERING

Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.

BELEIDSTERREIN

Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.

BEROEPSKOLOM

De route van vmbo, via mbo, naar hbo.

BEROEPSONDERWIJS

Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Het beroepsonderwijs omvat vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).

BEROEPSOPLEIDENDE EN BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.

BEROEPSPRAKTIJKVORMING

Het onderricht in de praktijk van het beroep.

BUDGETTAIR NEUTRAAL

Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting.

CENTRAAL REGISTER BEROEPSOPLEIDINGEN

Het centraal register beroepsopleidingen (crebo) is een systematische geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de opleidingen uit de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs die door de bekostigde en niet-bekostigde instellingen worden verzorgd. Het crebo bevat een overzicht van opleidingen per instelling en registreert voor elke deelkwalificatie welke exameninstellingen de externe legitimering kunnen verzorgen.

CENTRAAL EXAMEN

Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Zie eindexamen.

CERTIFICAAT

Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1-8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.

CERTIFICAATEENHEID

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met certificaateenheden. Certificaateenheden hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs. In het nieuwe mbo dat in augustus 1997 van start is gegaan worden de certificaateenheden vervangen door deelkwalificaties.

COLLEGEGELD

Collegegeld is de verplichte eigen bijdrage van de student. Collegegeld is verschuldigd door de inschrijving als student voor een voltijdse, deeltijdse of duale opleiding aan een universiteit of hogeschool.

DEELKWALIFICATIE

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.

DIPLOMA

Bij het met succes afronden van een bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het hoger algemeen vormend onderwijs (havo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1–8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.

DOELMATIGHEIDSKENGETAL

Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.

DOELTREFFENDHEIDSKENGETAL

Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.

EDUCATIE

Educatie is gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van volwassenen door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen, alsmede bij maatschappelijke behoeften.

Educatie omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen. Waar mogelijk sluit de educatie aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs

EINDEJAARSMARGE

De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.

EINDEXAMEN

Het eindexamen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.

EINDTERMEN

Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht

EINDTOETS BASISONDERWIJS

Eindtoets voor het basisonderwijs, die scholen kunnen gebruiken om hun resultaten te meten en te kunnen vergelijken met andere scholen. Ongeveer 75% van de scholen gebruikt de eindtoets basisonderwijs van het Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).

EXAMEN

Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.

FINANCIEEL BEHEER

Het geheel van maatregelen, voorzieningen en regels voor het opstellen, verwerken, vastleggen en controleren van de uitgaven, de verplichtingen, de ontvangsten en de voorschotten van het ministerie.

FINANCIEEL BEHEERBRIEF

In de financieel beheerbrief geeft het ministerie van Financiën (DAR) op basis van de rapporten van de OCenW-accountantsdienst en eigen onderzoeken haar opmerkingen bij het financieel beheer over een bepaald jaar en de ontwikkelingen naar het hierop volgend jaar. Deze brief verschijnt uiterlijk 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop de brief betrekking heeft.

GEDWONGEN WINKELNERING

De gemeenten zijn volgens de WEB verplicht om educatie bij roc’s in te kopen voor zover de gemeente deze financiert uit het rijksbudget educatie. Deze verplichting is in de WEB opgenomen om enerzijds de gemeenten en de roc’s gelegenheid te geven een contractrelatie tussen beide op te bouwen en anderzijds om een doorlopende leerlijn en soepele doorstroming vanuit de educatie naar het mbo te waarborgen.

GENOMICS

Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.

GETUIGSCHRIFT

De afgestudeerden van een hoger beroepsopleiding (hbo) of een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hoger beroepsonderwijs worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.

GIGAPORT

Project waarmee wordt beoogd Nederland een voorsprong te geven in de ontwikkeling en het gebruik van een geavanceerde en innovatieve internettechnologie.

GROTE TECHNOLOGISCHE INSTITUTEN

Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCenW).

GYMNASIUM

Het gymnasium is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het gymnasium zijn Grieks en Latijn verplicht. Andere schooltypen in het vwo zijn het atheneum en het lyceum.

HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS

Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Hoger algemeen voorgezet onderwijs duurt vijf jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo).

HOGER BEROEPSONDERWIJS

De bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo) duren vier jaar en zijn bestemd voor studenten met een diploma havo, vwo of mbo 4-jarig. Het hbo is georganiseerd in zeven sectoren (Chroho-onderdelen) en wordt gegeven aan 50 hogescholen. Het maakt samen met het wetenschappelijk onderwijs deel uit van het hoger onderwijs.

HOGER ONDERWIJS

Het hoger onderwijs omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).

INBURGERING

Inburgering is de eerste fase van integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Hierbij wordt gestreefd nieuwkomers door een vlot en intensief programma zo snel mogelijk een vorm van zelfredzaamheid te laten bereiken. Het inburgeringstraject heeft een welzijns- en educatieve component. De educatieve component is een programma dat kan bestaan uit onderwijs in Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en beroepenoriëntatie.

INDIVIDUELE LEERREKENING

Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.

IN HUN ONTWIKKELING BEDREIGDE KLEUTERS

Onderwijs voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is er afgestemd op de specifieke moeilijkheden die jonge kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Iobk-onderwijs wordt gegeven aan afdelingen, verbonden aan scholen voor speciaal basisonderwijs en is voor kinderen van 3–7 jaar met ontwikkelingsproblemen.

INDIVIDUEEL VOORBEREIDEND BEROEPSONDERWIJS

Het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) maakt deel uit van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en is bedoeld voor leerlingen die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs en duurt vier jaar, voor leerlingen van 12–16 jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zie ook leerwegondersteunend onderwijs.

INK MODEL

Een model van de Stichting INK waarmee de kwaliteit van de organisatie en de behaalde resultaten kan worden gemeten.

INTENSIVERING

Zie beleidsintensivering.

KANJERS

Een nationale keurcollectie van bijzondere gebouwen en complexen uit verschillende tijden. Rijksmonumenten die om verschillende redenen grote cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en waarvan de instandhouding van groot belang is.

KAS-/VERPLICHTINGENADMINISTRATIE

Een administratie waarin de aangegane verplichtingen worden geregistreerd, tezamen met de hieruit voortvloeiende betalingen in het jaar van aangaan en eventuele volgende jaren. Gedane betalingen worden geregistreerd in relatie tot de aangegane verplichtingen, zodat de nog openstaande verplichtingenbedragen kunnen worden vastgesteld.

KASVERSCHUIVING/KASSCHUIF

Een vervroeging of vertraging van de uitgaven over de jaargrens heen.

KENNISCENTRA BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN

Per bedrijfstak of groep van bedrijfstakken is er een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb). Het bestuur van een kbb bestaat uit werkgevers en werknemers (bipartiet) of uit vertegenwoordigers werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen (tripartiet).

KENGETAL

Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.

KWALIFICATIENIVEAU BEROEPSONDERWIJS

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs bestaan 4 kwalificatieniveaus. Aan elk niveau is een opleiding verbonden. De niveaus zijn:

NiveauOpleidingDuur
1 Eenvoudige uitvoerende werkzaamhedenAssistent opleiding0,5–1 jaar
2 Uitvoerende werkzaamhedenBasisberoepsopleiding2–3 jaar
3 Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamhedenVakopleiding2–4 jaar
4 Volledige zelfstandige uitvoering van werkzaamheden met brede inzetbaarheid dan wel specialisatieMiddenkaderopleidingSpecialistenopleiding3–4 jaar1–2 jaar

KWALIFICATIENIVEAU EDUCATIE

Binnen de educatie zijn zes kwalificatieniveaus, die worden aangeboden via 4 soorten opleidingen: de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) I en II, en de opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren en gericht op sociale redzaamheid (basiseducatie).

KWALIFICATIEWINST

Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.

KWALITEITSCENTRUM EXAMINERING

Het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) is een instantie die – met ingang van de inwerkingtreding van de beoogde nieuwe examensystematiek beroepsonderwijs – belast is met het toezicht op de examens mbo aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit.

LECTORATEN/KENNISKRINGEN

Het in het hoger beroepsonderwijs aanstellen van lectoren/instellen van kenniskringen ter versterking van de kenniseconomie.

LEER- EN OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN

Onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.

LEERWEGEN: BEROEPSOPLEIDENDE EN BEROEPSBEGELEIDENDE LEERWEG

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs zijn twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol vindt de opleiding hoofdzakelijk op de school plaats, minimaal 20% en maximaal 60% van de studieduur is een praktijkdeel. In de bbl opleiding omvat de beroepspraktijkvorming minimaal 60% of meer van de studieduur.

LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS

Afdeling binnen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vmbo (gericht op het verwerven van een diploma).

LIQUIDITEIT (CURRENT RATIO)

Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.

LOONBIJSTELLING

Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.

LYCEUM

Het lyceum is één van de drie schooltypen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) voor leerlingen van 12–18 jaar. Op het lyceum zijn Grieks en Latijn keuzevakken. Andere schooltypen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs zijn het atheneum en het gymnasium.

MEDEDELING OVER DE BEDRIJFSVOERING

In de mededeling legt de minister verantwoording af over de beheersing van de bedrijfsprocessen, de verbeteracties en de kwaliteitsverbeteringen in de bedrijfsvoering.

MEEVALLER

Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) behoort tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

MIDDENKADEROPLEIDING

De middenkaderopleiding duurt drie tot vier jaar en leidt op tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), drie jaar hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar.

MOEILIJK LERENDE KINDEREN

Onderwijs voor moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.

NEMO

Het New Metropolis (educatieve attractie op het gebied van wetenschap en technologie) in Amsterdam is het grootste science centre van Nederland. Het heeft als doel de belangstelling voor wetenschap en technologie te stimuleren bij een breed publiek.

NESO’s (Netherlands Education Support Offices)

De NESO’s zijn verantwoordelijk voor de generieke promotie van het Nederlands hoger onderwijs. Daarnaast faciliteren de NESO’s institutionele samenwerking tussen onderwijsinstellingen uit Nederland en het land van vestiging en ondersteunen zij mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers. Het netwerk van NESO’s wordt beheerd door de NUFFIC.

NIB’s (Nederlands Instituut in het Buitenland)

Nederlands instituut voor het hoger onderwijs gevestigd in het buitenland. Deze instituten faciliteren internationale (vakinhoudelijke) kennisuitwisseling en samenwerkingsprojecten tussen Nederland en het land van vestiging. Daarnaast dragen deze instituten zorg voor de generieke promotie van het Nederlands, faciliteren zij institutionele samenwerking tussen onderwijsinstellingen uit Nederland en het land van vestiging en ondersteunen zij mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers.

NIET – RELEVANT

Niet relevant voor het beleidsmatig financieringstekort

NOTA VAN WIJZIGING

Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.

OMBUIGING

Beleidsmatige verlaging van de begroting.

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

De onderwijs- en examenregeling is het document waarin de belangrijkste kenmerken van de opleiding waaronder inhoud en inrichting, de studieduur voor een groep of groepen van deelnemers en de toetsing en examinering, worden vastgelegd door het bevoegd gezag van de instelling. Ook wordt in de onderwijs- en examenregeling vastgelegd welke opleidingstrajecten voldoen aan de eisen van de Wet studiefinanciering (WSF) of de eisen voor tegemoetkoming van de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar.

ONDERWIJSKUNDIG RAPPORT

Aan het einde van de basisschool krijgen de leerlingen geen getuigschrift of diploma, maar een onderwijskundig rapport over de schoolvorderingen en leermogelijkheden. Dit rapport wordt opgesteld door de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Een afschrift van het rapport wordt aan de ouders van de leerlingen verstrekt. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap kan nadere voorschriften over dit rapport geven.

ONDERWIJSOVEREENKOMST

De onderwijsovereenkomst is de overeenkomst tussen deelnemer en bevoegd gezag die ten grondslag ligt aan de inschrijving. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen tussen instelling en deelnemer. In de overeenkomst worden per deelnemer zaken zoals de inhoud van het onderwijs, de examens en de studiebegeleiding overeengekomen.

ONTWERPBEGROTING

Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

ONVOLKOMENHEID

Een overschrijding van de kwalitatieve tolerantiegrens van de Algemene Rekenkamer.

OPEN UNIVERSITEIT

De Open Universiteit is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De Open Universiteit is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.

OPLEIDINGEN GERICHT OP BREED MAATSCHAPPELIJK FUNCTIONEREN

Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het voorgezet onderwijs (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

OPLEIDINGEN GERICHT OP SOCIALE REDZAAMHEID

Opleidingen gericht op sociale redzaamheid maken deel uit van de educatie, en richten zich op een niveau van minimale redzaamheid op het gebied van taal, rekenen en sociale vaardigheden. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

OPLEIDINGEN NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL

Opleidingen Nederlands als tweede taal maken deel uit van de educatie, en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

OVERBOEKING

Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.

PEDAGOGISCHE ACADEMIE BASISONDERWIJS

Een pedagogische academie basisonderwijs verzorgt de lerarenopleiding voor het basisonderwijs en valt onder het hoger beroepsonderwijs (hbo). Zowel de voltijdopleidingen als de deeltijdopleidingen duren vier jaar. De praktische studieduur bij de deeltijdopleiding verschilt, afhankelijk van de vooropleiding. Het getuigschrift geeft een volledige bevoegdheid om les te geven aan de basisschool in alle vakken en alle leeftijdsgroepen (4 tot 12 jaar).

PRAKTIJKONDERWIJS

Afdeling binnen het vmbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.

PRIMAIR ONDERWIJS

Dit is de overkoepelende term voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs en speciaal basisonderwijs.

PRIJSBIJSTELLING

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.

REALISATIE

Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.

RELEVANT

Relevant voor het beleidsmatig financieringstekort

RENTABILITEIT

Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen – 1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en – 1% of lager is slecht.

REVIEWS

Een beoordeling door de departementale Auditdienst van de accountantscontrole verricht door de public accountant van OCW-instellingen, gericht op de juiste en volledige naleving van het controleprotocol.

RISICOMANAGEMENT

De wijze waarop wordt omgegaan met risico’s, onder andere door het identificeren en wegen van risico’s, het treffen van beheersmaatregelen en het monitoren en bijstellen van risico’s en beheersmaatregelen.

SCHOLENGEMEENSCHAP

Een scholengemeenschap bevat meerdere schooltypen voor voortgezet onderwijs die samenwerken.

SCHOOLONDERZOEK

Het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) bestaat uit twee delen: het schoolonderzoek en het centraal examen. Het schoolonderzoek wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Vanaf augustus 1998 is de term schoolonderzoek vervangen door de term schoolexamen. Zie ook centraal examen, eindexamen.

SOLVABILITEIT (EXCLUSIEF VOORZIENINGEN)

Solvabiliteit is een maatstaf die aangeeft of de instelling op langere termijn (bij liquidatie) in staat zal zijn haar schulden te voldoen. Dit verhoudingsgetal wordt verkregen door het eigen vermogen te delen op het totaal vermogen, waarbij voor de analyse de volgende normering en kwalificatie worden gehanteerd. Een solvabiliteit van meer dan 30% is goed, tussen 10 en/of gelijk aan 30% is matig/voldoende en 10% of lager wordt als slecht gekwalificeerd.

SPECIAAL BASISONDERWIJS

Dit is sinds augustus 1998 de verzamelterm voor bepaalde vormen van speciaal onderwijs, namelijk scholen voor lom, mlk en iobk. Het speciaal basisonderwijs vormt samen met het basisonderwijs het primair onderwijs.

SPECIAAL ONDERWIJS

Het speciaal onderwijs (so) is voor leerlingen vanaf 3 à 4 jaar tot circa 12 jaar. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is voor leerlingen van 12 tot maximaal 20 jaar. Speciaal onderwijs wordt gegeven aan aparte scholen. Scholen voor speciaal onderwijs zijn afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen kunnen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Zie ook speciaal basisonderwijs.

SPECIALISTENOPLEIDING

De specialistenopleiding duurt één tot twee jaar en leidt tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Om een specialistenopleiding te kunnen volgen is een diploma vakopleiding voor eenzelfde beroep op beroepencategorie vereist. Zie ook beroepsonderwijs.

STARTKWALIFICATIE

Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 middelbaar beroepsonderwijs of een diploma voor havo/vwo.

STUDIEHUIS

De tweede fase van scholen voor voortgezet onderwijs (leerjaren 4–5 van het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en leerjaren 4–6 van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)) zullen zich tot een studiehuis ontwikkelen. Dit houdt in dat leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren. De rol van de docent zal verschuiven van lesgeven naar begeleiden.

SUBSIDIEREGELING INDEMNITEIT BRUIKLENEN

Een regeling op grond waarvan OCW garanties verleent aan musea die een tijdelijke tentoonstelling organiseren. Indien door verlies of beschadiging van het tentoongestelde een tekort ontstaat op de exploitatie van de tentoonstelling, kan de instelling een financiële tegemoetkoming ontvangen.

TEGENVALLER

Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

TOP-MODEL

De Bve Raad heeft, als gevolg van het plan van aanpak optimalisering en verantwoording opleidingsprogramma’s, een model ontwikkeld waarmee de onderwijsintensiteit inzichtelijk wordt gemaakt. Dit model staat bekend onder de naam Model Transparante Onderwijsprogrammering.

UITGAVEN OCW VOOR EEN ONDERWIJSSECTOR

Het totaal van de uitgaven OCW (zie hieronder) voor onderwijs voor een (deel-)onderwijssector, voor zover dat bedoeld is voor de instandhouding en exploitatie van het onderwijsstelsel voor de betreffende onderwijsdeelnemers.

VAKOPLEIDING

De vakopleiding duurt twee tot vier jaar en leidt op tot niveau drie van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) of drie jaar hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan circa 15/16 jaar. Zie ook beroepsonderwijs.

VBTB

Een proces om te komen tot een duidelijke koppeling tussen beleid, prestaties en geld, met als belangrijkste doel vergroting van de informatiewaarde en toegankelijkheid van de begroting en het jaarverslag.

VERNIEUWINGSIMPULS

Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.

VOLWASSENENEDUCATIE

De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).

VOORBEREIDEND MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS

Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.

VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.

VOORTGEZET ALGEMEEN VOLWASSENENONDERWIJS

Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

VOORTGEZET ONDERWIJS

Het voorgezet onderwijs omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Vmbo duurt vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.

VOORTIJDIG SCHOOLVERLATER

Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of het diploma havo.

WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Het wetenschappelijk onderwijs omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. De meeste opleidingen duren vier jaar, er zijn echter beroepen waarvoor een langere opleiding noodzakelijk is. Het wetenschappelijk onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Toelating tot het wetenschappelijk onderwijs is mogelijk na het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs vormen samen het hoger onderwijs.

Licence