Bestuursakkoord en decentralisatie
Rijk en provincies hebben 4 juni 2008 een bestuursakkoord gesloten over met name de kerntaken en zichtbaarheid van provincies. Mede op basis van de decentralisatievoorstellen van de Gemengde Commissie Decentralisatievoorstellen provincies (commissie Lodders) hebben het Rijk en de provincies afspraken gemaakt over:
• bestuurlijke en financiële verhoudingen;
• decentralisatie van taken en overheveling van financiële middelen;
• deregulering en vermindering van administratieve lasten;
• investeringen van de provincies in de realisatie van Rijksdoelen.
Met een brief van 19 juli 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VII, nr. 71) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de bestuursakkoorden met zowel de gemeenten als de provincies. Ten aanzien van het bestuursakkoord met de provincies kan naar aanleiding van de voortgangsrapportage worden opgemerkt dat samen met het IPO een groot deel van de afspraken is vormgegeven. Ook is een aantal afspraken (nog) niet gehaald. Deels is het niet realiseren van de afspraken overigens terug te voeren op de demissionaire status van het kabinet en het controversieel verklaren van wetgeving, waardoor verdere besluitvorming niet heeft plaatsgevonden. Een ander deel van de afspraken ligt op koers. Dat wil zeggen dat de afspraken nog niet gerealiseerd zijn, maar dat naar verwachting eind 2011 wel zijn.
Eind 2009 hebben BZK, VNG en IPO afgesproken om de beoogde gezamenlijke evaluatie van de bestuursakkoorden versneld op te pakken in 2010. De evaluatie is als bijlage bij bovengenoemde brief van 19 juli 2010 meegezonden aan de Tweede Kamer. De belangrijkste conclusies voor het bestuursakkoord Rijk-provincies zijn dat:
• het akkoord vooral aansluit bij de doelstelling van het Rijk decentralisatie van taken en bevoegdheden naar en zelfstandigheid van provincies met kracht te bevorderen;
• de uitvoering van het akkoord op een aantal punten wel (bestuurlijke verhoudingen en kwaliteit dienstverlening) en op andere punten minder (helft decentralisatie-afspraken) uit de verf komt;
• het akkoord tot op zekere hoogte sturend is geweest voor het op gang brengen van activiteiten gericht op de aanpak van maatschappelijke problemen.
Goede financiële verhouding tussen Rijk en provincies
Een goede bestuurlijke verhouding tussen Rijk en provincies is alleen dan mogelijk als ook in de financiële verhouding door een ieder gedragen afspraken worden gemaakt. De financiële verhouding tussen Rijk en provincies heeft dan ook in 2010 de aandacht gekregen die het verdient. Daarbij kwamen de volgende kernpunten aan de orde:
• Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) met de VNG en het IPO heeft in 2010 drie keer plaatsgevonden. In april rond het verschijnen van de voorjaarsnota en in juni en juli twee extra bestuurlijke overleggen over de Wmo, de normeringssystematiek en de bestuursakkoorden. Het Bofv rond het verschijnen van de miljoenennota is vanwege de toen demissionaire status van het kabinet niet doorgegaan.
• Het kabinet heeft artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet onverkort toegepast en nageleefd. De vakministers zijn primair verantwoordelijk voor het aangeven van de kosten en bekostigingswijze van taakwijzigingen van provincies. Daartoe treden zij tijdig in overleg met de fondsbeheerders en daarna – conform de Code interbestuurlijke verhoudingen – met het IPO.
• Op 15 april 2009 is een pakket aanvullende afspraken op de bestuursakkoorden overeengekomen met VNG, IPO en Unie van Waterschappen. Aanleiding voor de aanvullende afspraken is de economische crisis. Een belangrijk gevolg van de afspraken is dat de normeringsystematiek (die uitgaat van het principe van «samen de trap op, samen de trap af») voor de periode 2009–2011 buiten werking is gesteld. In plaats daarvan is met de gemeenten en provincies voor deze jaren een reeks van nominale uitkeringen voor het gemeentefonds en het provinciefonds overeen gekomen. Ten aanzien van latere jaren is afgesproken dat de normeringssystematiek weer wordt ingevoerd. Het gevolg van het vastleggen van het accres is ook, dat de behoedzaamheidsreserve voorlopig buiten werking is gesteld.
Al een aantal jaren blijkt dat de provincies gezamenlijk zeer ruime inkomsten hebben, maar dat er tussen de provincies sprake is van aanzienlijke verschillen in financiële mogelijkheden (van zeer ruim tot krap bij kas). Deze verschillen zijn niet te verklaren door een verschil in opgaven en taken. Op de vraag of de omvang en de verdeling van de provinciale middelen nog voldoende aansluit bij de provinciale taken heeft de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) in 2009 een advies uitgebracht. De conclusie was dat de provincies gezamenlijk bijna € 597 miljoen meer middelen uitgaven dan op grond van de normering van het provinciefonds werd verwacht. Op basis daarvan is besloten de provincies vanaf 2011 structureel € 300 miljoen te korten op de uitkering uit het provinciefonds. Deze korting maakte een herverdeling van het provinciefonds noodzakelijk. Het is de provincies zelf niet gelukt om onderling tot overeenstemming te komen over een nieuwe verdeling van het fonds, anders dan voor de korting voor 2011. Daarom is in 2010 door het kabinet de afspraak gemaakt met het IPO dat de fondsbeheerders komen een nieuwe verdeling van het provinciefonds vanaf 2012. Deze wordt in het voorjaar van 2011 bekend gemaakt.