Inleiding
Bij de jaarlijkse M&O-inventarisatie wordt bekeken hoe gevoelig diverse subsidies en uitkeringen zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarbij wordt ook gekeken naar wat wordt gedaan om die risico’s te beheersen. In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle en sancties zijn getroffen. Op dit restrisico wordt verder ingegaan in deze jaarrekening. Voor de vermelding van noemenswaardige gevallen van restrisico is gekozen voor een grensbedrag per regeling van € 1,0 miljoen.
Studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Uitwonenden
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra bijdragen ingeval ze uitwonend zijn. Het is onder beide regelingen voordelig voor een studerende om zich als uitwonende op te geven.
Om misbruik met de uitwonendenbeurs harder aan te pakken, is een actieplan Misbruik uitwonendenbeurs gestart en heeft het kabinet een wetstraject in gang gezet. Er wordt meer gecontroleerd op fysieke aanwezigheid op het opgegeven woonadres. Studenten die een uitwonendenbeurs krijgen terwijl ze toch nog bij hun ouders wonen, moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete van 50 procent opgelegd. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang.
Uitgaven
De extra bijdragen aan uitwonende studerenden (verschil tussen de basisbeurs voor uit- en thuiswonenden) bedroegen in 2010 circa € 532 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS in 2010 aan uitwonenden is verstrekt, bedraagt € 4,0 miljoen.
Controle
DUO vergelijkt de adressen van studerenden en ouders met behulp van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en vraagt eventueel aanvullende bewijsstukken op bij de studerende. In 2010 is de handhaving geïntensiveerd en is in een aantal pilot-gemeenten de rechtmatigheid van de uitwonendenbeurs onderzocht door huisbezoeken op het GBA-adres van de studerende.
Restrisico
Begin 2011 zijn onderzoeksgegevens beschikbaar gekomen, waaruit blijkt dat het misbruik in 2010 € 40 tot € 55 miljoen zou bedragen, als wordt uitgegaan van de nieuwe wet die uitgaat van de GBA-inschrijving. Het restant M&O (hierboven gedefinieerd) bedraagt onder de huidige wet in € 30 tot € 45 miljoen euro. Voor de WTOS is de omvang van het restant M&O maximaal gelijk aan het bedrag van de toekenningen, namelijk € 4,0 miljoen.
Aanvullende beurs
Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende op grond van de WSF 2000 een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld.
Uitgaven
In 2010 is € 564,0 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is € 15,9 miljoen verstrekt aan studenten met ouders in het buitenland.
Controle
Het risico op misbruik is beperkt, doordat DUO bij controles inkomensgegevens van de Belastingdienst gebruikt. Sommige studenten met een aanvullende beurs hebben echter ouders die in het buitenland wonen en die een buitenlands inkomen hebben opgegeven. Voor deze groep van circa 7 600 studenten is de juistheid en volledigheid van het opgegeven inkomen niet altijd vast te stellen.
Restrisico
Het restant M&O voor binnenlands inkomen is bepaald op € 5,1 miljoen. De Belastingdienst is niet in alle gevallen in staat om van de betreffende ouders tijdig een betrouwbaar inkomen te leveren aan DUO.
Het restant M&O voor buitenlands inkomen bedraagt € 15,9 miljoen. De uitwisseling van gegevens met buitenlandse belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.
Internationaal beleid
De directie IB verstrekt via het Europees Platform subsidies aan scholen op basis van de Subsidieregeling BIOS PO en VO 2010.
Met deze regeling is zoveel mogelijk vooruitgelopen op het Uniform Subsidiekader. Aan de scholen wordt slechts een kort verslag gevraagd.
Uitgaven
In totaal gaat het om € 2,9 miljoen.
Controle
Er vindt controle plaats op het BRIN-nummer van de scholen en het aantal deelnemers.
Restrisico
Het restrisico is € 2,9 miljoen. Het betreft een groot aantal kleine subsidies die op basis van de Subsidieregeling BIOS PO en VO zijn verstrekt. Met de invoering van het Uniform Subsidiekader treedt een extra M&O-gevoeligheid op bij deze kleine subsidietoekenningen.
Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
Stageoffensief
In verband met de te verwachten onevenredig grote toename van het aantal deelnemers in het mbo ten opzichte van voorgaande jaren en een dreigend tekort aan plaatsen voor de beroepspraktijkvorming (bpv) is de Tijdelijke regeling stageoffensief opgesteld. Doel van deze regeling is om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende passende bpv-plaatsen voor de deelnemers die hun opleiding willen starten, vervolgen of afronden.
Uitgaven
Het gaat in totaal om € 13,0 miljoen in 2010. Hiervan is € 10,0 miljoen naar de kenniscentra gegaan en € 3,0 miljoen naar Colo.
Controle
De verklaring van de accountant bij de jaarrekening van de kenniscentra omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de bijdrage. Colo moet ook een accountantverklaring overleggen, maar deze bevat enkel een getrouw beeldverklaring en geen toets op rechtmatigheid.
Restrisico
Het restrisico voor 2010 is € 3,0 miljoen. Dit is het bedrag dat Colo in 2010 ontvangen heeft. Dit risico ontstaat, doordat Colo alleen een getrouw beeldverklaring moet overleggen en er geen toets op rechtmatigheid plaatsvindt.
Cultuur
De regeling restauratie monumenten stadsherstellichamen
De rijksdienst RCE verstrekt subsidies op basis van De regeling restauratie monumenten stadsherstellichamen. Het gaat om het verstrekken van subsidies voor het restaureren van beschermde monumenten van stadsherstellichamen in de jaren 2009 en 2010. Dit is een aparte regeling ter compensatie voor het wegvallen van de vrijstelling voor vennootschapsbelasting voor aangewezen organisaties. Op 13 februari 2010 is deze regeling in werking getreden.
Uitgaven
Het gaat in totaal om € 4 miljoen.
Controle
Het risico ontstaat doordat het maximale subsidiebedrag per organisatie afhankelijk is van door de organisaties aangeleverde financiële resultaten uit de jaren 2004 t/m 2007. Deze financiële resultaten zijn niet door een accountant gecontroleerd. Het betreft in alle gevallen zogenaamde «aangewezen organisaties voor monumentenbehoud» (AOM’s), die deze status krijgen als zij hebben aangetoond dat zij, zowel financieel als inhoudelijk, op een professionele manier omgaan met de monumenten die in hun bezit zijn. Het restant M&O wordt geaccepteerd omdat het totale budget vast staat en de AOM ’s het er op basis van onderling vertrouwen mee eens zijn dat de verdeling plaats vindt op basis van niet gecontroleerde gegevens.
Restrisico
Het restant M&O bedraagt € 4 miljoen.
Primair onderwijs
Gewichtenregeling
Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s).
De bepaling van het leerlinggewicht werkt ook door in de uitkering rondom de impulsgebieden.
Uitgaven
Met de gewichtenregeling waaronder de regeling impulsgebieden is een bedrag gemoeid van € 405,6 miljoen.
Controle
Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Dit neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school weg. Wat niet wordt weggenomen is het risico dat ouders een verkeerde opgaaf doen, de school dat onveranderd doorgeeft, waardoor uiteindelijk verkeerde gegevens in de berekeningen worden meegenomen. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma's etc) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school niet uitvoeren.
Momenteel loopt een onderzoek van het CBS om te bezien of in de toekomst een ander criterium dan «opleiding ouders», bijvoorbeeld het inkomenscriterium, als basis voor de toekenning van de extra «gewichtenmiddelen» gehanteerd kan worden.
Overigens zijn met de invoering van het onderwijsnummer per 1 augustus 2010 de controlemogelijkheden op leerlingenaantallen, leerlinggegevens en leerlingkenmerken verder verbeterd. Dan is ondermeer controle aan de hand van de GBA mogelijk.
Restrisico
Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen € 405,6 miljoen als restrisico aangemerkt.
Speciale groepen
Scholen met leerlingen uit «speciale groepen» komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. Het betreft leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, leerlingen van de trekkende bevolking en uit blijf-van-mijn-lijfhuizen.
Uitgaven
Het budget voor speciale groepen bedraagt € 26,1 miljoen.
Controle
De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.
Na invoering van het onderwijsnummer kan de culturele achtergrond worden gecontroleerd.
Restrisico
Voor 2010 is het restrisico € 26,1 miljoen.
Kinderopvang
De kinderopvangtoeslag wordt verstrekt aan ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en daarbij gebruik maken van geregistreerde kinderopvang. De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslagregeling en controleert de rechtmatigheid.
Uitgaven
Van de uitkeringen aan kinderopvangtoeslag heeft ongeveer € 450 miljoen betrekking op de gastouderopvang.
Controle
Om de kans op misbruik en oneigenlijk gebruik te verkleinen is het gastouderopvangstelsel grondig herzien. De wetswijziging is op 1 januari 2010 ingegaan. Onderdeel van de wetswijziging is het opnemen van alle gastouders en gastouderbureaus in een landelijk register. Voorafgaand aan opname in het register worden alle gastouders en gastouderbureaus door de GGD in opdracht van de gemeenten gecontroleerd. Bovendien is de Belastingdienst via het landelijk register – in combinatie met de verplichting dat het betalingsverkeer van de vraagouder aan de gastouder voortaan via het gastouderbureau loopt – beter in staat om de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag te controleren.
Bij de gastouderopvang is er een M&O-risico vanwege de gelijke belangen van ouders, gastouders en gastouderbureaus, vooral wanneer gastouders en vraagouders bekenden van elkaar zijn. Maximalisatie van het aantal gedeclareerde uren is niet uit te sluiten en in dit geval in het belang van ouders, gastouders en gastouderbureaus. Omdat het gemiddeld aantal gedeclareerde uren in de gastouderopvang lager is dan het gemiddeld aantal gedeclareerde uren in de dagopvang en buitenschoolse opvang lijkt dit risico zich in de praktijk niet grootschalig te materialiseren.
Restrisico
Door de wetswijziging per 1 januari 2010 en de getroffen beheersmaatregelen is het restrisico in de gastouderopvang afgenomen. In 2010 is het aantal gastouders flink afgenomen. Het risico van de gelijke belangen kan echter niet volledig worden opgelost. Omdat de hoogte van dit risico niet exact is vast te stellen, is de volledige toeslag voor gastouderopvang als restrisico bestempeld. Voor 2010 gaat het om circa € 450 miljoen. In 2009 bedroegen de uitgaven aan gastouderopvang nog circa € 750 miljoen.