Ministerie van Economische Zaken | |
---|---|
Verslagjaar: 2010 | |
Uitgaven in 2010 (in € 1 000) | 2010 |
Programma- en apparaatskosten | |
1. Interim-management | 1 214 |
2. Organisatie- en Formatieadvies | 165 |
3. Beleidsadvies | 4 081 |
4. Communicatieadvisering | 634 |
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) | 6 094 |
5. Juridisch Advies | 577 |
6. Advisering opdrachtgevers automatisering | 11 646 |
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie | 4 027 |
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) | 16 250 |
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) | 67 133 |
Ondersteuning bedrijfsvoering | 67 133 |
Totaal uitgaven inhuur externen | 89 477 |
Noot 1: De kosten voor inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij de baten-lastendiensten, zijn meegenomen onder 8 (uitzendkrachten). De flexibele schil bij deze diensten is onderdeel van de aanpak ten behoeve van adequate en flexibele uitvoering van opdrachten voor EL&I en andere ministeries/overheden.
Noot 2: Het komt incidenteel voor dat de programma-uitgaven van Agentschap NL uitgaven bevatten die cf. RBV definitie als externe inhuur moeten worden gekwalificeerd maar niet als zodanig zijn geadministreerd. Agentschap NL heeft maatregelen in gang gezet om dit in 2011 aan te passen.
Toelichting op het inhuurpercentage 2010
De minister van BZK heeft de Tweede Kamer met de brief van 24 juni 2009 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 701, nr. 21) geïnformeerd over het sturingsinstrument voor externe inhuur. In de brief is aangegeven dat voor ministeries die in 2008 boven de norm van 13% uitkwamen, gedurende een periode van drie jaar (tot 2011) een afwijkende «comply-or-explain» norm wordt gehanteerd. Voor deze ministeries geldt het inhuurpercentage 2008 als norm, die in drie jaar wordt afgebouwd tot 13% in 2011. Voor het voormalig ministerie van Economische Zaken betekent dit concreet dat de «comply-or-explain» norm 19% bedraagt in 2009, 16% in 2010 en uiteindelijk 13% in 2011.
De definitie die ten grondslag ligt aan het sturingsinstrument voor externe inhuur, schrijft voor dat het inhuurpercentage wordt bepaald door de uitgaven aan externe inhuur uit te drukken als percentage uit te drukken van het totaal van de personele uitgaven. De totale personele uitgaven zijn gedefinieerd als de som van de uitgaven voor ambtelijk personeel en de uitgaven voor extern ingehuurd personeel. Op basis van deze definitie heeft voormalig EZ in 2010 een inhuurpercentage van 24% gerealiseerd (2009: 25%). Abstraherend van de baten-lastendienst Agentschap NL bedraagt het inhuurpercentage voor voormalig EZ 7% (2009: 10%).
Per brief van 22 november 2010 (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 504, nr. 6) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de sturing door mijn ministerie op de inhuurnorm over 2010. Deze brief bevatte de prognose dat de reguliere inhuur, abstraherend van inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij Agentschap NL, van voormalig EZ over 2010 naar verwachting ruim onder het normpercentage van 16% zou blijven. Het inhuurpercentage van voorheen EZ (inclusief de reguliere inhuuruitgaven en exclusief de flexibele schil inhuuruitgaven bij Agentschap NL) over geheel 2010 is uitgekomen op 14% en derhalve inderdaad onder de norm van 16% gebleven.
Wanneer ook de inhuur uit hoofde van de flexibele schil in beschouwing wordt genomen, dan bedragen de inhuuruitgaven als percentage van de totale personele uitgaven van mijn ministerie over geheel 2010 24%. Hieronder wordt dit percentage toegelicht.
Agentschap NL maakt, naast de vaste ambtelijke bezetting, gebruik van in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van externe inhuur (de zogenaamde flexibele schil). Hiermee kunnen de diensten het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aanpassen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van opdrachten die zij uitvoeren voor voormalig EZ en andere ministeries en overheden.
Daarnaast is in 2010 het aantal en de omvang van de opdrachten vanuit met name voormalig EZ en VROM toegenomen. Het gaat hierbij voor voormalig EZ met name om de regelingen WBSO, BBMKB, IPC, Innovatieagenda Energie, Partners voor Water en voor voormalig VROM de opdracht Terra, volumestijgingen bij de Sloopregeling, M&T, SMOM, Stralingsbescherming en de crisismaatregel MIAVAMIL. Een aantal van deze regelingen komen voort uit het aanvullend beleidsakkoord ter bestrijding van de (krediet) crisis en is mede daardoor het uitgekeerde beleidsgeld bij Agentschap NL toegenomen van € 1,3 mld in 2007 naar € 3,9 mld in 2010. Deze opdrachten komen bovenop de bestaande taken. Dit betekent dat ook meer capaciteit nodig is voor uitvoering ervan. Hierbij wordt, mede vanwege het tijdelijke en specifieke karakter van een deel van de werkzaamheden, gebruik gemaakt van inhuurkrachten.
Een belangrijk deel van de uitvoering bij Agentschap NL geschiedt in opdracht van partijen buiten voormalig EZ, te weten andere ministeries en derden (EU en andere overheden). In 2010 bestond de omzet 114 van Agentschap NL voor 64% (2009: 64%; 2008: 60% 115) uit bijdragen van opdrachtgevers binnen voormalig EZ, voor 20% (2009: 21%, 2008: 22%) uit bijdragen van opdrachtgevers binnen voormalig VROM, voor 13% (2009: 13%; 2008: 15%) uit bijdragen van andere ministeries en voor 3% (2009: 2%; 2008: 3%) uit bijdragen van derden (met name provincies en EU).
Zoals reeds aangegeven in bovengenoemde brief van 22 november aan de Tweede Kamer, is het, gegeven de gemaximeerde omvang van de ambtelijke bezetting van Agentschap NL en de bestaande opdrachtenportefeuille, in 2010 niet mogelijk gebleken om voor de flexibele schil van inhuur aan de norm voor 2010 te voldoen. De behoefte aan flexibel beschikbaar en inzetbaar personeel en het gegeven dat uitvoeringsorganisaties van voormalig EZ in belangrijke mate werken voor de gehele rijksdienst, verklaart waarom de uitgaven van voormalig EZ voor externe inhuur boven de standaardnorm uitkomen.