Inleiding: een veerkrachtige samenleving en een sterke economie
Onderwijs, wetenschap, cultuur, media en emancipatie zijn van grote waarde voor de ontwikkeling van onze samenleving. Ze dragen in belangrijke mate bij aan een veerkrachtige samenleving die toegerust is voor de uitdagingen waarvoor onze maatschappij zich ziet gesteld. Onderwijs en wetenschap zijn ook cruciaal voor het realiseren van onze ambitie te behoren tot de top 5 van ’s werelds kenniseconomieën (Nederland staat nu op de zevende plaats in het Global Competiveness Report 2011–2012). Een hoog opgeleide beroepsbevolking maakt het verschil in de hevige internationale concurrentiestrijd, net als vindingrijkheid en het vermogen om nieuwe vindingen om te zetten in praktische toepassingen.
Om deze ambities te realiseren brengen we binnen de domeinen van onderwijs, cultuur en wetenschap twee grote bewegingen op gang of versterken we die waar ze zich al voordoen.
De eerste omslag is die naar een cultuur van hoge verwachtingen en excellentie die we vooral in onderwijs en wetenschap bevorderen. Dit vraagt van instellingen voor onderwijs, cultuur en wetenschap dat ze een kwalitatief hoogwaardig aanbod leveren en streven naar hogere prestaties. Ambitie gedijt alleen op een stevige basis, die moet dan ook op orde zijn. Samengevat, de basis op orde en de lat omhoog.
De tweede omslag is die naar instellingen die stevig zijn geworteld in de samenleving. Vooral in de cultuur- en mediasector streven we ernaar dat instellingen en kunstenaars de band met hun publiek en met de samenleving versterken en meer private inkomsten verwerven. Maar ook in onderwijs en wetenschap stimuleren we dat instellingen hun banden met betrokken maatschappelijke partijen versterken.
Vier van de 17 hervormingen van het kabinet Rutte staan in het teken van deze twee bewegingen: prestatiebeloning voor leraren (hervorming nr. 8 van de 17), het sociaal leenstelsel voor de masterfase (nr. 9), de stelselwijziging publieke omroep (nr. 10) en de stelselwijziging cultuur (nr. 11).
In dit beleidsverslag presenteren we de voortgang die we in 2011 hebben geboekt om onze doelen te bereiken. 2011 was het jaar van de verdere uitwerking van het regeerakkoord, het overleg met partijen in het veld daarover en de voorbereiding van de daadwerkelijke implementatie van onze voornemens. Dat heeft op diverse domeinen geleid tot convenanten met partijen uit het veld waarin onze gezamenlijke ambities zijn vastgelegd. Daarnaast is vooral gewerkt aan wet- en regelgeving die in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden of in 2012 zal worden aangeboden.
Onderwijs
Funderend onderwijs
Het Nederlandse onderwijs presteert in internationale vergelijkingen bovengemiddeld. Zo presteert in Europa alleen Finland consequent beter in het funderend onderwijs (bijvoorbeeld PISA, 2010). Nederland kent ook steeds minder (zeer) zwakke scholen. Het aantal voortijdig schoolverlaters neemt af en onze minder goede leerlingen scoren internationaal vergeleken hoog. Het aantal leerlingen in havo en vwo neemt gestaag toe.
Tegelijkertijd is alertheid geboden. In het voortgezet onderwijs, maar vooral in het basisonderwijs, blijven de prestaties van de beste leerlingen achter bij veel andere ontwikkelde landen. Leerlingen in het voortgezet onderwijs slagen met lagere cijfers voor Nederlands, Engels en wiskunde dan enkele jaren geleden. En de absolute scores van Nederlandse leerlingen op PISA 2009 waren minder goed dan die in 2003.
Actieplannen
Om hoge prestaties te bevorderen, stimuleren we dat scholen opbrengstgericht werken, ofwel «systematisch en doelgericht werken aan het maximaliseren van prestaties». We investeren in de professionalisering van leraren gericht op dat opbrengstgericht werken, waarvan differentiëren in de klas een belangrijk onderdeel is. Dit is de hoofdlijn van ons beleid die we hebben vastgelegd in de actieplannen voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het lerarenbeleid die in het voorjaar van 2011 gelijktijdig verschenen (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176). We streven naar een stelsel dat zich kenmerkt door de combinatie van ruimte voor de scholen om eigen keuzes te maken en heldere landelijke kaders (zoals referentieniveaus taal en rekenen; centrale toetsing en examinering). Ruimte ontstaat onder meer doordat we een einde maken aan onnodige bureaucratische lasten en het primaire proces op scholen centraal stellen.
De actieplannen vormden de basis voor het overleg met onze partners in het veld dat uiteindelijk resulteerde in de bestuursakkoorden met de VO-raad en de PO-raad die eind 2011 en begin 2012 werden afgesloten (Kamerstukken 31 289, nr. 110 respectievelijk 31 293, nr. 132). In de akkoorden formuleren we onze gedeelde ambities, en hebben we die ambities vertaald in concrete prestatieafspraken voor de sectoren. Bovendien bevatten de akkoorden een samenhangende aanpak om de kwaliteit van het onderwijs verder te verhogen. Besturen en scholen hebben de verantwoordelijkheid en ruimte om de sectorale prestatieafspraken te vertalen naar doelstellingen op schoolniveau en om opbrengstgericht werken, excellentie, professionalisering van leraren en schoolorganisatie en passend onderwijs op hun specifieke situatie toegepast vorm te geven. De wijze van uitvoering waarvoor we hebben gekozen, past daarbij. De investeringsmiddelen komen in een prestatiebox bovenop de lumpsum. De verantwoording daarover is onderdeel van de reguliere verantwoording door scholen. Daarnaast kunnen besturen de hulp van een speciale ondersteuningsorganisatie inroepen, School aan Zet.
Hervorming 8: Prestatiebeloning voor leraren
We willen excellentie zichtbaar maken, waarderen en belonen. Dat geldt ook voor goede en excellente leraren en lerarenteams. Daarom beproeft dit kabinet of prestatiebeloning voor leraren bijdraagt aan een professioneel personeelsbeleid met een transparante evaluatie van de prestaties van leraren en uiteindelijk aan betere resultaten van leerlingen. Aan het eind van 2011 hebben we daartoe een regeling voor experimenten prestatiebeloning (Stcrt. 2011, 21446) gepubliceerd, waarop besturen en instellingen in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs samen met wetenschappelijk onderzoekers kunnen intekenen om vanaf 2012 te experimenteren met prestatiebeloning. Op basis van de uitkomsten van deze experimenten wordt in 2015 besloten over de structurele invoering.
Ouderbetrokkenheid
Scholen en leraren kunnen het niet alleen. Daarom streven we er naar dat scholen zijn ingebed in hun maatschappelijke omgeving. Naar scholen die enerzijds steun zoeken bij maatschappelijke partijen en die in samenspraak een eigen missie en visie ontwikkelen en die zich anderzijds dan ook laten aanspreken op het bereiken van de afgesproken doelen. De school is een leergemeenschap waarin de betrokkenen gezamenlijk de waarden dragen die in die gemeenschap zijn overeengekomen en die het leren bevorderen. Ouders zijn daarin cruciaal, ze zijn van grote betekenis voor het leren van hun kinderen. In onze brief aan de Tweede Kamer over ouderbetrokkenheid van december 2011 hebben we diverse maatregelen aangekondigd om ouderbetrokkenheid verder te stimuleren (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 121).
Passend onderwijs
In 2011 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer waarin een majeure operatie in het stelsel voor speciale onderwijsondersteuning ((voortgezet) speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering) uiteen is gezet (Kamerstuk 33 106, nr. 2). Deze veranderingen zullen veel van het onderwijsveld vragen. Schoolbesturen krijgen een zorgplicht om alle kinderen het onderwijs te bieden en de ondersteuning daarbij die ze nodig hebben. Om die zorgplicht te realiseren, vormen schoolbesturen samenwerkingsverbanden van regulier en speciaal onderwijs. De invoering van passend onderwijs gaat gepaard met een bezuiniging van € 300 miljoen. De oploop van de bezuinigingsopgave is in april 2011 getemporiseerd (in vergelijking met de oploop in het Regeerakkoord). Voor de oplossing van de personele problematiek die ontstaat als gevolg van de bezuiniging is het in 2011 tot een onderhandelaarsakkoord gekomen dat in 2012 verder wordt uitgewerkt. Om passend onderwijs te kunnen realiseren, wordt een groot beroep gedaan op leraren in regulier en speciaal onderwijs. Reguliere scholen kunnen de professionaliseringsmiddelen inzetten om leraren te scholen in het omgaan met verschillen tussen leerlingen. In het (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen de investeringen in opbrengstgericht werken en professionalisering door schoolbesturen worden aangewend om te voldoen aan de eisen van het wetsvoorstel kwaliteit (v)so (Kamerstuk 32 812) dat eveneens in 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Toezicht
Scherp toezicht, als onderdeel van een pakket aan maatregelen, werpt ook vruchten af in het terug dringen van het aantal (zeer) zwakke scholen en opleidingen. Elk jaar dat een school of opleiding (zeer) zwak is, betekent voor de leerlingen dat hun kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden verkleind. Daarom hebben we een strengere aanpak in gang gezet. Vanaf schooljaar 2010–2011 worden schoolbesturen in het funderend onderwijs aan de hand van een «vroege waarschuwing» dringend gestimuleerd snel te starten met een verbetertraject als de opbrengsten dalen. Hiermee lopen we vooruit op de verkorting van de verbetertermijn die wordt neergelegd in een wetswijziging waaraan we momenteel werken.
Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs (verder: Inspectie) speelt een belangrijke rol in het waarborgen van de kwaliteit in het onderwijs. In 2011 is een wetsvoorstel in de Tweede Kamer aanvaard waarin we het inspectietoezicht scherper richten op minder presterende instellingen (Kamerstuk 32 193). De voornaamste principes in de daarin opgenomen voornemens zijn ten eerste het verankeren van risicogericht toezicht, zodat de Inspectie vooral optreedt waar scholen tekort schieten. Verder worden de taken van de Inspectie uitgebreid met toezicht op de kwaliteit van het onderwijspersoneel en op financiën, en is het mandaat duidelijk vastgelegd om sancties toe te passen. Het wetsvoorstel is begin 2012 ook door de Eerste Kamer aangenomen.
Om administratieve lasten te verminderen, zijn in 2011 de laatste sectoren overgegaan naar een vereenvoudigde uitvoering van de bekostiging. Nu krijgen de instellingen in alle onderwijssectoren op vaste momenten eenduidige beschikkingen waarop alle toekenningen helder zijn gerangschikt. Deze zijn zowel digitaal als op papier beschikbaar. Ook de administratieve lasten voor de inning van lesgeld zijn verminderd. Dit gebeurt nu op basis van het register, scholen hoeven geen onderwijskaart meer in te sturen.
Beroepsonderwijs
Op 16 februari 2011 hebben we het actieplan «Focus op Vakmanschap» (Kamerstuk 31 524, nr. 88) gepresenteerd, de agenda voor het beroepsonderwijs in de komende jaren. De route via het beroepsonderwijs naar het hoger onderwijs zal competitief zijn met het algemeen vormend onderwijs. Daarom worden opleidingen verkort, wordt het aantal uren geïntensiveerd, wordt de kwaliteit van examens verstevigd en geven we met de invoering van de entreeopleiding extra aandacht aan de meest kwetsbare jongeren. Over de voortgang van de implementatie van dit actieplan is op 28 november 2011 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 524, 120).
Verbetering van de doelmatigheid is in die brief een belangrijk thema. We willen dat instellingen werk maken van een doelmatig aanbod aan beroepsopleidingen en regionaal niveau. Instellingen moeten samen met het regionale bedrijfsleven keuzes maken voor een helder portfolio aan opleidingen. Daarnaast hebben we de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gevraagd een advies te geven over de kwalificatiestructuur. Op basis daarvan nemen we een besluit over een herziene set aan kwalificaties.
Samen met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen werken we samen met de ministeries van EL&I en SZW een aanpak uit voor de technieksector, mede op basis van het Masterplan Techniek dat door de organisaties en onderwijsinstellingen is ontwikkeld. We richten ons hierbij op meer deelname van jongeren aan techniekopleidingen in het vmbo en mbo.
Voor de drie wetsvoorstellen die voortvloeien uit het actieplan is het advies van de Raad van State ontvangen. De wetsvoorstellen gaan over het verkorten en intensiveren van beroepsopleidingen, de invoering van entree-opleidingen, de modernisering van de bekostiging, de invoering van het 30+-arrangement en de bekostiging van het vavo en overige educatie. Dit laatste onderdeel is inmiddels naar de Tweede Kamer gestuurd. Na verwerking van de andere adviezen worden de overige wetsvoorstellen aangeboden.
Op 22 november 2011 is een bestuursakkoord gesloten tussen het ministerie van OCW en de MBO Raad (Kamerstuk 27 923, nr. 121). Hierin hebben we afspraken gemaakt over de verdere professionalisering van medewerkers in het mbo voor de periode 2011–2015.
We hebben een ambitieuze doelstelling geformuleerd om voortijdig schoolverlaten fors terug te dringen: in 2016 is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters maximaal 25 000. In 2011 bleek dat het aantal vsv’ers verder is gedaald maar dat hard gewerkt moet worden om de doelstelling voor 2016 te halen. Tegelijk hebben we nieuwe initiatieven aangekondigd om de verscherpte doelstelling te kunnen halen, vooral in de intensivering van het onderwijs in het mbo, scherp toezicht en verbeterde regionale samenwerking met instanties voor zorg, veiligheid en arbeidsmarkt.
Hoger onderwijs
Op 1 juli 2011 hebben we samen met de minister van EL&I de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» uitgebracht (Kamerstuk 31 288, nr. 194). Daarin schetsen we de koerswijzigingen die in het hoger onderwijs nodig zijn. Belangrijk is dat de lat in het hoger onderwijs omhoog gaat, zowel voor de studenten als aan de kant van de opleidingen. Meer ruimte voor selectie en excellentie, intensivering van het onderwijs (meer contacturen), een hoger opleidingsniveau van de docenten en een betere kwaliteitsborging passen daarbij. Om kwaliteit te kunnen leveren, moeten de instellingen scherpe keuzes maken, zowel in het onderwijs als in het onderzoek. Meer profilering van instellingen, differentiatie in het onderwijs en herordening van het onderwijsaanbod leidend tot minder opleidingen en meer brede bachelors, zijn nodig. Hetzelfde geldt voor een stevige focus op de behoeften van de topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen.
Om profilering van onderwijs en onderzoek te bevorderen, de onderwijskwaliteit en het studiesucces te verbeteren en valorisatie structureel te verankeren in het beleid van de hogescholen en universiteiten, worden in de zomer van 2012 prestatieafspraken gemaakt met alle individuele bekostigde instellingen voor hoger onderwijs. De hoofdlijnenakkoorden die eind 2011 gesloten zijn met de HBO-raad en de VSNU vormen het kader voor deze prestatieafspraken (Kamerstukken 31 288, nr. 246 en nr. 247). In de prestatieafspraken wordt vastgelegd welke ambities de individuele instellingen (gegeven hun specifieke context) zullen realiseren.
In de bekostiging wordt een deel voor «kwaliteit en profiel» geïntroduceerd met een omvang die in deze kabinetsperiode oploopt tot € 310 miljoen (ruim 7% van de onderwijsbekostiging). De instellingen krijgen hun relatieve aandeel uit dit budget op voorwaarde dat een prestatieafspraak tot stand komt. Continuering van de middelen in 2017–2020 is afhankelijk van de realisatie van de afgesproken prestaties ten aanzien van kwaliteit en studiesucces.
De private aanbieders van hoger onderwijs leveren ook een substantiële bijdrage aan de uitvoering van de strategische agenda (met name voor de groep werkenden binnen de studentenpopulatie). Begin 2012 zijn daarover afspraken gemaakt in een hoofdlijnenakkoord met de NRTO (Kamerstuk 31 288, nr. 254).
In juli 2011 is het wetsvoorstel verhoging collegegeld langstudeerders aangenomen door de Eerste Kamer (Kamerstuk 32 618). Doel van de maatregel is het studierendement te verhogen. Studenten die het wettelijk collegegeld zijn verschuldigd, mogen met deze maatregel 1 jaar uitlopen in hun bachelorfase en 1 jaar in hun masterfase. Daarna betalen ze het verhoogd collegegeld. In april 2011 is besloten tot een temporisering van de bezuinigingsopgave die gekoppeld is aan de maatregel langstudeerders.
In de beleidsreactie op onderzoeken van de Inspectie en de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie van mei 2011 (Kamerstuk 31 288, nr. 167) en in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 194) hebben we een pakket maatregelen aangekondigd met als doel de kwaliteit van het hoger onderwijs structureel te verbeteren en de lat in het hbo structureel hoger te leggen, waaronder een wetsvoorstel kwaliteitsborging dat in 2011 is voorbereid.
Hervorming 9: sociaal leenstelsel masterfase
Begin 2012 is een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om het sociaal leenstelsel voor de masterfase in te voeren (Kamerstuk 33 145). De basisbeurs in de masterfase maakt plaats voor leningen tegen gunstige voorwaarden. Ook worden er vereenvoudigingen doorgevoerd waardoor het stelsel toekomstbestendiger wordt en de administratieve lasten afnemen. Daarnaast besteden we veel aandacht aan de manier waarop over de veranderingen in wetgeving aan de studenten zal worden gecommuniceerd. De budgettaire opbrengsten van de maatregel langstudeerders en het sociaal leenstelsel worden geherinvesteerd in het onderwijs met als doel de kwaliteit te verhogen.
Caribisch Nederland
In 2011 zijn de nieuwe OCW-wetten voor Caribisch Nederland in werking getreden. In het voorjaar heeft de eerste onderwijsconferentie van Caribisch Nederland plaatsgevonden, waar alle betrokkenen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius met de Nederlandse minister van OCW de «Onderwijsagenda Caribisch Nederland» hebben vastgesteld. Deze agenda legt de onderwijsambities vast tot 2016. In 2011 is door de scholen hard gewerkt aan de verdere verbetering van de onderwijskwaliteit. Er zijn daarnaast per eiland plannen vastgesteld voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. De uitvoering van deze plannen is gestart. Verder is met ingang van het schooljaar 2011–2012 het geautomatiseerde systeem ter uitvoering van de wet studiefinanciering BES (WSF BES) (Stb. 2011, 33) in werking getreden. Hiermee wordt studiefinanciering uitgekeerd aan de studenten afkomstig van een van deze drie eilanden.
Wetenschap
Nederlandse onderzoekers en onderzoeksinstellingen kunnen zich meten met de besten van de wereld. We hebben instellingen met een duidelijk herkenbaar profiel. Nederland behoort met de relatieve citatiescore tot de wereldtop en ook de productiviteit (aantal publicaties per onderzoeker) is hoog. Het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan grote maatschappelijke vraagstukken. Het internationale bedrijfsleven citeert bovengemiddeld vaak Nederlands wetenschappelijk onderzoek en Nederlandse bedrijven dragen relatief veel bij aan de financiering van toegepast wetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd blijft het aantal innoverende bedrijven dat samenwerkt met publieke kennisinstellingen achter. Universiteiten worden door bedrijven in Nederland niet gezien als belangrijke kennisbron.
Profilering
We kunnen niet overal in uitblinken en we moeten onze wetenschappelijke sterktes optimaal benutten. In de Strategische Agenda «Kwaliteit in verscheidenheid» (Kamerstuk 31 288, nr. 194) leggen we daarom de nadruk op profilering. Profilering draagt in de eerste plaats bij aan het verder versterken van die sectoren waar wij als Nederland wetenschappelijk en economisch sterk in zijn, zodat ons land de internationale concurrentie aankan. Dit vraagt om focus op de economische topsectoren. Maar ook buiten de economische topsectoren zijn focus en massa nodig om internationaal te kunnen excelleren. Daarvoor moet er binnen de Nederlandse wetenschappelijke gemeenschap voldoende ruimte zijn voor fundamenteel, vrij en ongebonden onderzoek. Het is de nieuwsgierigheid van wetenschappers die aan de basis ligt van doorbraken in het wetenschappelijk onderzoek. Kennis moet beter worden benut. Universiteiten moeten ondernemende universiteiten worden. Ook onderzoekers moeten ondernemender worden.
Met de universiteiten is een hoofdlijnenakkoord gesloten dat onder meer moet leiden tot meer zwaartepuntvorming en profilering in het wetenschappelijk onderzoek. In het topsectorenbeleid zijn innovatiecontracten ontwikkeld met als doel de samenwerking in de gouden driehoek van overheid, kennisinstellingen en bedrijven te verbeteren en zo de innovatiekracht van ons land te versterken. Bij het talentinstrumentarium is besloten de Vernieuwingsimpuls in haar huidige vorm en omvang voort te zetten. Dit geldt tevens voor het programma Graduate Schools. De Vernieuwingsimpuls is al jaren het succesinstrument voor persoonlijke subsidies aan excellente onderzoekers en vormt een uitstekende brug naar subsidieaanvragen in Europees kader (ERC). Ook in de Europese samenwerking zijn goede successen geboekt. Van het Zevende Kaderprogramma slaat 6,7 procent neer in ons land, meer dan verhoudingsgewijs was te verwachten.
Hervorming 10: publieke omroep
De publieke omroep heeft als opdracht om een kwalitatief hoogwaardig programma-aanbod te verzorgen voor een breed publiek. De publieke middelen zijn nu versnipperd over in totaal 21 partijen, waardoor primaire processen inefficiënt verlopen, de besluitvorming moeilijk van de grond komt en de bestuurbaarheid van het geheel uit balans is geraakt.
Vanaf 2016 is het landelijke omroepbestel vereenvoudigd en de bezuinigingsopdracht uit het Regeerakkoord gerealiseerd. De landelijke publieke omroep bestaat uit niet meer dan acht organisaties, waaronder twee taakorganisaties en maximaal zes omroeporganisaties op basis van leden. Door vergaande integratie en samenwerking van (delen van) deze organisaties en van programmatische en productieprocessen, is de landelijke publieke omroep in staat om efficiënt te opereren. Integratie vindt ook plaats tussen de landelijke en de regionale omroep, zodat er één publieke omroep ontstaat, met zowel landelijke als regionale taken.
In 2011 hebben we in het kader van de stelselherziening publieke omroep allereerst een onderzoek laten uitvoeren naar de besparingsmogelijkheden bij de publieke omroep. Het onderzoek maakt duidelijk dat de besparingen bij de publieke omroep gerealiseerd kunnen worden met behoud van de kwaliteit en de pluriformiteit van het media-aanbod, maar alleen als omroepen fuseren en er drie netten gehandhaafd blijven. Vervolgens zijn de omroepverenigingen aan de slag gegaan met de opdracht om met de bestaande partijen tot een efficiënte en eenvoudige organisatie te komen, binnen de door ons gestelde kaders. Het akkoord dat bereikt is, en bekrachtigd door de minister, zal de komende jaren in de praktijk worden uitgewerkt door de partijen in Hilversum, en via een wijziging van de Mediawet.
Hervorming 11: stelselwijziging cultuur
Het kabinet staat voor een omslag in de cultuursector naar instellingen en kunstenaars die behalve hoogwaardige artistieke kwaliteit ook ondernemender zijn, hun publieksbereik vergroten en meer eigen inkomsten verwerven. De artistieke kwaliteit vormt daarom het vertrek- en niet het eindpunt. Het gaat om meer dan kwaliteit. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor een culturele Basisinfrastructuur (BIS) met kwaliteit waarbij het uitgangspunt is dat in alle regio’s een kwalitatief hoogwaardig aanbod blijft bestaan. Daarnaast zijn educatie, behoud en beheer van erfgoed en vernieuwing en talent belangrijk.
2011 stond vooral in het teken van de stelselwijziging cultuur die met ingang van de subsidieplanperiode 2013–2016 zijn beslag zal krijgen en waarin tevens de bezuinigingsopdracht van het regeerakkoord wordt gerealiseerd. Het richtinggevende kader voor de stelselwijziging is de Uitgangspuntenbrief cultuurbeleid (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 75). Dit kader voorziet onder meer in een nieuwe invulling van de Basisinfrastructuur en een (al eerder met de sector overeengekomen) eigen inkomstennorm van 17,5 procent.
Als onderdeel van de stelselwijziging dient het wettelijk onderscheid in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (WSC) tussen de subsidiecategorie vierjaarlijkse instellingssubsidie en de categorie langjarigen te worden geschrapt. In plaats daarvan komt er in de gewijzigde WSC één nieuwe subsidiecategorie voor alle instellingen in de Basisinfrastructuur (met uitzondering van de cultuurfondsen). In juli 2011 is de aangewezen status van alle 54 aangewezen instellingen ingetrokken. Een voorstel tot wijziging van de WSC is 14 februari 2012 door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstuk 33 100, nr. 2).
Parallel aan het wetgevingstraject zijn de uitgangspunten nader uitgewerkt in de beleidsbrief Meer dan Kwaliteit en de Subsidieregeling basisinfrastructuur 2013–2016 (Kamerstuk 32 820, nr. 1). Beide zijn op 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden. Op basis hiervan is de subsidieprocedure in december 2011 formeel van start gegaan.
Emancipatie
Hoewel de acceptatie van homoseksuelen in Nederland hoog is, zijn er geregeld incidenten in woonwijken en op scholen waarbij homoseksuelen en transgenders worden gepest. Ook is de acceptatie van homoseksualiteit bij groepen als jongeren, etnische minderheden en in orthodox-religieuze gemeenschappen duidelijk negatiever dan bij andere Nederlanders. Een derde van de homoseksuelen en transgenders voelt zich niet veilig genoeg om op het werk uit de kast te komen.
De arbeidsdeelname van vrouwen groeit nog steeds. Ook na de komst van kinderen blijven steeds meer vrouwen werken. Maar vooral laagopgeleide vrouwen nemen weinig deel aan de arbeidsmarkt. Het aantal vrouwen in topposities bij de overheid en in de private sector groeit, maar dit kan nog beter.
In 2011 zijn de nodige juridische stappen gezet om de positie van lesbiennes, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders verder te verbeteren en om de veiligheid te vergroten. Zo is de strafmaat voor geweldsdelicten tegen deze groepen verhoogd. Daarnaast hebben we met 41 grote gemeenten een intentieverklaring getekend waarin we afspreken dat de gemeenten beleid ontwikkelen om de veiligheid van LHBT’ers te vergroten.
Eind 2011 hebben circa 200 toonaangevende bedrijven met circa 700 000 werknemers het Charter Talent naar de Top ondertekend. Met 21 grote gemeenten zijn in het kader van het programma Eigen Kracht afspraken gemaakt om meer laagopgeleide vrouwen zonder werk en uitkering te stimuleren aan het werk te gaan of een opleiding te volgen.
Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst
In december 2010 heeft het kabinet ingestemd met het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Dit programma – onder regie van de minister van BZK – heeft als doel om de overheid kleiner en slagvaardiger te maken. Binnen het uitvoeringsprogramma compacte rijksdienst is onderzocht wat de mogelijke gevolgen zijn voor DUO van de bundeling van bedrijfsondersteunende processen, het bundelen van de rijksincasso, het bundelen van inkomensoverdrachten aan burgers en de bundeling van subsidies. De deelprojecten zijn in het najaar afgerond en worden in 2012 nader uitgewerkt.