Base description which applies to whole site

11. Saldibalans

Tabel 88 Saldibalans per 31 december 2023 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)(bedragen x € 1.000)

Activa

31-12-2023

 

31-12-2022

 

Passiva

31-12-2023

 

31-12-2022

          

Intra-comptabele posten

       

1

Uitgaven ten laste van de begroting

55.122.872

 

53.198.552

2

Ontvangsten ten gunste van de begroting

2.024.243

 

1.790.561

3

Liquide middelen

248

 

267

     

4

Rekening-courant RHB

   

4a

Rekening-courant RHB

53.097.607

 

51.407.167

5

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

58.985

 

58.008

5a

Begrotingsreserves

58.985

 

58.008

6

Vorderingen buiten begrotingsverband

189

 

201

7

Schulden buiten begrotingsverband

1.459

 

1.291

8

Kas-transverschillen

        

Subtotaal intra-comptabel

55.182.294

 

53.257.028

Subtotaal intra-comptabel

55.182.294

 

53.257.028

          

Extra-comptabele posten

       

9

Openstaande rechten

193.943

 

193.130

9a

Tegenrekening openstaande rechten

193.943

 

193.130

10

Vorderingen

37.705.385

 

36.386.975

10a

Tegenrekening vorderingen

37.705.385

 

36.386.975

11a

Tegenrekening schulden

0

 

0

11

Schulden

0

 

0

12

Voorschotten

9.640.778

 

7.612.097

12a

Tegenrekening voorschotten

9.640.778

 

7.612.097

13a

Tegenrekening garantieverplichtingen

3.990.181

 

3.758.438

13

Garantieverplichtingen

3.990.181

 

3.758.438

14a

Tegenrekening andere verplichtingen

44.235.836

 

43.503.364

14

Andere verplichtingen

44.235.836

 

43.503.364

15

Deelnemingen

0

 

0

15a

Tegenrekening deelnemingen

0

 

0

Subtotaal extra-comptabel

95.766.123

 

91.454.004

Subtotaal extra-comptabel

95.766.123

 

91.454.004

          

Totaal

150.948.417

 

144.711.032

Totaal

150.948.417

 

144.711.032

Toelichting

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2023

De uitgaven over 2023 zijn uitgekomen op € 55.122.871.693,20 en de ontvangsten op € 2.024.243.424,92. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op €55.122.872.000,00 en de ontvangsten op € 2.024.243.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2023 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Tabel 89 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2023

Openstaand per 31-12-2022

Totaal liquide middelen

 

248

267

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (RHB)

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Ook worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Tabel 90 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (bedragen x € 1.000)

Naam begrotingsreserve

Saldo 1-1-2023

Toevoegingen 2023

Onttrekkingen 2023

Saldo 31-12-2023

Verwijzing naar begrotingsartikel

Museaal aankoopfonds

41.652

3.411

4.342

40.721

14

Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

16.356

1.908

 

18.264

95

Totaal

58.008

5.319

4.342

58.985

 

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat het Ministerie van OCW vanaf 2012 ook garant voor de rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort in een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Tabel 91 Vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2023

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

 

189

Totaal

 

189

7. Schulden buiten begrotingsverband

Tabel 92 Schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2023

Overig

 

1.459

Totaal

 

1.459

Bij de post overig gaat het om diverse posten zoals projecten van de Europese Unie (€ 0,6 miljoen), legaten (€ 0,2 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen btw (€ 0,1 miljoen).

9. Openstaande rechten

Tabel 93 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2023

Lesgelden

 

193.943

Totaal

 

193.943

Het betreft hier de lesgeldvorderingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

10. Vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2023 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 94 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2023

Openstaand per 31-12-2022

1

Primair onderwijs

7.611

3.753

3

Voortgezet onderwijs

1.317

99

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

1.910

1.830

6

Hoger beroepsonderwijs

2.290

2.315

7

Wetenschappelijk onderwijs

125

162

8

Internationaal beleid

0

0

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

1.642

2.279

11

Studiefinanciering

37.648.808

36.326.632

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

1.598

5.341

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

36.884

43.729

15

Media

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

120

105

25

Emancipatie

602

52

95

Apparaat Kerndepartement

2.478

678

Lening Bonaire

 

0

Totaal

37.705.385

36.386.975

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 (Studiefinanciering) worden hieronder nader toegelicht.

Tabel 95 Specificatie debiteuren studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2023

Openstaand per 31-12-2022

Direct opeisbaar

66.564

76.375

Kortlopende vorderingen

10.672

12.380

Ov vorderingen

55.892

63.995

   

Op termijn opeisbaar

37.582.244

36.250.257

Prestatiebeurs

7.657.001

7.068.669

Rentedragende lening

29.925.243

29.181.588

Eindtotaal

37.648.808

36.326.632

In de saldibalans zijn meerdere soorten debiteuren opgenomen. De kortlopende vorderingen betreffen vorderingen op studenten die onterecht studiefinanciering hebben ontvangen. De OV-vorderingen betreffen vorderingen op studenten als gevolg van onterecht gebruik van de reisvoorziening. De prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de student (debiteur) heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald binnen de diplomatermijn van 10 jaar. Op basis van historische cijfers is de ervaring dat circa 90% van de prestatiebeursleningen wordt omgezet in een gift. Hierdoor zijn ze niet als direct opeisbaar gemarkeerd. Van de rentedragende lening zit 35% van de rentedragende lening (€ 30,1 miljard) zit in de opbouwfase. Na afloop van de studiefinanciering vangt de twee jarige aanloopfase aan. Dit bedraag 24% van de rentedragende lening. In beide fases int DUO nog niets op deze vorderingen. Na deze fases start de aflosfase. 42% van de rentedragende lening zit in de aflosfase en zijn daarmee feitelijk opeisbaar. De studenten (inmiddels debiteuren) lossen de studieschuld in 15 jaar (oud stelsel) of in 35 jaar (nieuw stelsel) af. Hierdoor zijn ze als niet opeisbaar gemarkeerd.

De begroting van het Ministerie van OCW beleidsartikel 11 (Studiefinanciering) geeft inzicht in de raming van de ontvangsten van de komende vijf jaar. De totaal geraamde ontvangsten voor de komende vijf jaar bedraagt circa € 8 miljard. Dit betreft de periode 2024 tot en met 2028. Het totaal aan vorderingen is met ongeveer € 1,3 miljard gestegen. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door hogere vorderingen aan leningen. Er vallen steeds meer studenten onder het studievoorschot die gemiddeld een hoger bedrag lenen. Ook is de rente voor het eerst sinds jaren weer positief, wat zorgt voor hogere vorderingen.  Daarnaast lossen studenten onder het studievoorschot in 35 jaar af, in het oude stelsel is dit 15 jaar. Daardoor staat een lening gemiddeld langer uit.  Anderzijds is ook de vordering aan prestatiebeurzen toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt door de herinvoering van de basisbeurs in het hbo en het wo, waardoor in 2023 meer prestatiebeurzen zijn verstrekt.

Tabel 96 Verloop van de vorderingen studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2023

Openstaand per 31-12-2022

Openstaande bedragen per 01-01-2023

36.326.632

34.715.431

Mutatie bruto vorderingen

4.566.568

4.632.647

Omgezet in gift

‒ 1.557.448

‒ 1.600.139

Afgelost (ontvangen en verrekend)

‒ 1.634.069

‒ 1.336.333

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

‒ 52.875

‒ 84.974

Totaal

37.648.808

36.326.632

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of ingesteld.De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2023 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 97 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2023

Openstaand per 31-12-2022

1

Primair onderwijs

2.519.039

1.932.643

3

Voortgezet onderwijs

907.092

454.198

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

719.488

707.072

6

Hoger beroepsonderwijs

27.613

19.313

7

Wetenschappelijk onderwijs

29.067

35.832

8

Internationaal beleid

15.466

7.525

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

95.307

92.355

11

Studiefinanciering

2.229.511

2.083.639

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

0

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

2.743.921

2.067.164

15

Media

152.968

92.141

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

179.230

66.760

25

Emancipatie

18.851

50.261

95

Apparaat Kerndepartement

3.225

3.194

Totaal

9.640.778

7.612.097

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij beleidsartikel 11 (Studiefinanciering) betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de ov-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2023 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 98 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per 1-1-2023

Verstrekt 2023

Afgerekend 2023

Stand per 31-12-2023

2003

1.340

  

1.340

2004

21

  

21

2005

3.473

  

3.473

2006

2.750

  

2.750

2007

1.061

  

1.061

2008

5.761

  

5.761

2009

2.491

  

2.491

2010

2.556

 

500

2.056

2011

5.183

 

500

4.683

2012

6.200

 

18

6.182

2013

13.889

 

518

13.371

2014

19.089

 

84

19.005

2015

18.569

 

1.371

17.198

2016

23.055

 

7.939

15.116

2017

25.019

 

16.698

8.321

2018

48.991

 

27.585

21.406

2019

88.749

 

50.227

38.522

2020

836.253

 

523.650

312.603

2021

2.857.740

 

1.246.737

1.611.003

2022

3.649.907

 

498.066

3.151.841

2023

4.423.258

20.684

4.402.574

Totaal

7.612.097

4.423.258

2.394.577

9.640.778

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk richting de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2023 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2023 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:

Tabel 99 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2023

Openstaand per 31-12-2022

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

100.375

113.084

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

795.601

833.846

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

17.904

19.099

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

584.014

381.788

Garanties Hoger beroepsonderwijs

850.148

823.129

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

860.961

826.293

Garanties Voortgezet onderwijs

598.554

573.372

Garanties Primair onderwijs

152.624

157.827

Totaal

3.990.181

3.758.438

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 795,6 miljoen. Hiervan is € 568,1 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds, waarvan € 373,7 miljoen betrekking heeft op de achterborgovereenkomst en € 194,4 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 227,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 17,9 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Wetenschappelijk onderwijs (€ 584,0 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 850,1 miljoen), het Beroepsonderwijs en (€ 861,0 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 598,6 miljoen) en het Primair onderwijs (€ 152,6 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid; de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekening-courantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft de maximale roodstandfaciliteit. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector.

Tabel 100 Opbouw garantstellingen onderwijsinstellingen (bedragen x € 1 miljoen)
 

Maximale k

Leningen

Wetenschappelijk onderwijs

214,8

369,2

Hoger onderwijs

256,2

593,9

Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

256,1

604,9

Voortgezet onderwijs

186,0

412,6

Primair onderwijs

38,9

113,8

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 101 Openstaande garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2023

3.758.438

Bij: Aangegane verplichtingen 2023

975.203

Af: Afgelopen garantie 2023

743.460

Af: Verrichte betalingen 2023

0

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2023

0

Stand 31 december 2023

3.990.181

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 102 Andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2023

43.503.364

Bij: aangegaan 2023

55.855.344

  

Af: Tot betaling gekomen in 2023

55.122.872

Stand 31 december 2023

44.235.836

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2022 is hieronder opgenomen.

Tabel 103 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x 1.000)

1

Primair onderwijs

15.085.162

3

Voortgezet onderwijs

9.095.172

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.552.433

6

Hoger beroepsonderwijs

4.409.297

7

Wetenschappelijk onderwijs

7.037.431

8

Internationaal beleid

15.345

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

19.803

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

1.028.518

15

Media

1.195.165

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.736.786

25

Emancipatie

60.041

95

Apparaat Kerndepartement

683

Totaal

44.235.836

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Primair en Voortgezet onderwijs

Op 22 april 2022 is het onderwijsakkoord «samen voor het beste onderwijs» gesloten. Voor de meeste afspraken die voortkomen uit dit onderwijsakkoord zijn inmiddels cao-afspraken gemaakt en zijn de middelen al beschikt en betaald. Voor één afspraak uit het onderwijsakkoord zijn nog geen verplichtingen aangegaan voor het komend jaar. Sociale partners in het voortgezet onderwijs hebben afspraken gemaakt over professionele ontwikkeling van schoolleiders, waaronder de invoering van professionaliseringsmiddelen voor schoolleiders. Voor 2023 zijn de middelen van € 10,0 miljoen die jaarlijks beschikbaar zijn wel reeds uitgekeerd via projectsubsidies aan onder andere VOION. Vanaf 2024 wordt een geïndexeerd bedrag van € 10,6 miljoen voor dit doel toegevoegd aan de bekostiging voor scholen, zoals is afgestemd met de partners met wie het onderwijsakkoord is gesloten.

Vanuit de drie convenanten onderwijshuisvesting Saba, Bonaire en Sint Eustatius (Caribisch Nederland) is er in totaal $ 72,8 miljoen (US-dollars) beschikbaar. Hiervan is inmiddels $ 39,8 miljoen (US Dollars) betaald dan wel verplicht. Voor het restant, voor de jaren 2024 en verder, geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 33,0 miljoen (US Dollars). Dat bedrag is nog niet juridisch verplicht en betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.»

Middelbaar beroepsonderwijs

Op 14 februari 2023 is de werkagenda mbo «Samen werken aan talent» met de sector afgesloten. Onderdeel van de werkagenda is de vierde tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 3.757,0 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2024 tot en met 2027. Van dit bedrag is ultimo 2023 een bedrag van € 192,0 miljoen juridisch verplicht en € 3.565,0 miljoen bestuurlijk verplicht. Het resterende bestuurlijk verplichte bedrag wordt in de periode 2024 tot en met 2027 daadwerkelijk juridisch verplicht. Het betreft de volgende bedragen in 2024 € 1.632,2 miljoen, in 2025 € 951,9 miljoen, in 2026 € 941,8 miljoen en in 2027 € 39,1 miljoen.

Hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs

In 2022 is het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de Vereniging Universiteiten van Nederland. Hierin zijn afspraken gemaakt over onder andere starters- en stimuleringsbeurzen, sectorplannen en praktijkgericht onderzoek.In totaal is hiermee voor € 9,3 miljard (prijspeil 2022) bestuurlijk verplicht voor de periode 2022 ‒ 2031. Per ultimo 2023 zijn de bedragen voor jaren 2022-2024 betaald c.q. juridisch verplicht. Het nog bestuurlijk verplichte deel per ultimo 2023 bedraagt voor artikel 6 (HBO) € 929 miljoen, voor artikel 7 (WO) € 3.577 miljoen en artikel 16 (OWB) € 1.632 miljoen.

Erfgoed en Kunsten

In brieven aan een groot aantal gemeenten en provincies heeft het Ministerie van OCW in 2023 aangekondigd in de periode 2025-2028 jaarlijks maximaal € 15,2 miljoen te investeren in het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Hoeveel precies wordt beschikt hangt af van de inzet van medeoverheden: het ministerie legt maximaal evenveel in als de betreffende provincie of gemeente. De beschikkingen zijn eind 2023 nog niet verstuurd.

In 2023 is de Erfgoed Deal met een addendum verlengd tot en met 2025. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 12,5 miljoen. Daarvan was ultimo 2023 € 8 miljoen nog niet beschikt.

De provincie Groningen heeft in 2018 voor het onderhoud van rijksmonumenten in het aardbevingsgebied twee onderhoudsregelingen opgesteld en in uitvoering gebracht, conform het Erfgoedprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, het Ministerie van OCW, de provincie Groningen en de gemeenten in het aardbevingsgebied. Het gaat om de subsidieregeling Groot Onderhoud en Restauratie Rijksmonumenten Groningen en de subsidieregeling Regulier Onderhoud Rijksmonumenten Groningen. Aan de provincie is toegezegd dat vanuit het ministerie van OCW voor de periode 2023 ‒ 2025 jaarlijks € 3,5 miljoen beschikbaar zal worden gesteld voor deze twee regelingen. Voor de jaren 2024 en 2025 zijn nog geen beschikkingen verstuurd.

Aan de Europese commissie is een intentieverklaring verstuurd voor ondersteuning van de stichting Eurosonic Noorderslag bij de organisatie van de Music Moves Europe Awards (MMEA) in de periode 2025-2028 (referentie EAC/S13/2023). Het gaat om een bijdrage van € 0,1 miljoen per jaar.

In haar Kamerbrief over de Toekomst culturele basisinfrastructuur van 20 oktober 2022 heeft Staatssecretaris van Cultuur en Media aangekondigd om de € 2 miljoen per jaar voor versterking van de culturele infrastructuur in Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland, Limburg en Overijssel, voort te zetten in de periode 2025-2028.

Tabel 104 Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen - beleidsartikel 14 (bedragen x 1.000)

Onderwerp

Bestuurlijke partij

Bedrag eind 2023

CMK

divers

60.800

Erfgoed Deal

IPO en VNG

8.000

Monumenten aardbevingsgebied

provincie Groningen

7.000

MMEA 2025-2028

Europese cie / ESNS

400

Financiële impuls versterking van de culturele infrastructuur provincies

Provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland, Limburg en Overijssel

8.000

totaalbedrag artikel 14 directie E&K

 

78.200

Onderzoek & Wetenschapsbeleid

De subsidie aan Delta Climate Centre (DCC) is onderdeel van Wind in de zeilen: het compensatiepakket voor de provincie Zeeland vanwege het niet doorgaan van de verhuizing van de marinierskazerne. In een bestuursakkoord (zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-942429.pdf) tussen de staat en de provincie staat vastgelegd dat het Rijk de afgesproken prestaties moet leveren (prestatie is in dit geval vanuit OCW de financiële bijdrage) en anders in gebreke kan worden gesteld. Deze subsidie is dus tot het einde van de looptijd volledig bestuurlijk verplicht. Het betreft € 67,6 miljoen totaal voor de periode van 2024 tot en met 2030.

Het Ministerie van OCW heeft in 2023 met het Rijksvastgoedbedrijf en de Koninklijke Bibliotheek, het Literatuurmuseum en het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis afspraken gemaakt over de instandhoudingsopgave die rust op het pand waar de drie genoemde organisaties zijn gehuisvest. In deze bestuurlijke afspraak heeft het ministerie zich bestuurlijk gecommitteerd aan die instandhoudingsopgave, met als doel de risico’s voor de collectie van de Koninklijke Bibliotheek beheersbaar te houden. De resterende waarde van de bestuurlijke toezegging bedraagt maximaal €25,8 miljoen en beslaat de periode 2024 tot begin 2029.

Niet uit de saldibalans blijkende financiële risico’s voortkomend uit lopende juridische procedures.

Er loopt een rechtszaak van 222 schoolbesturen tegen de Staat/OCW die gaat over wel of niet te weinig ontvangen bekostiging door schoolbesturen vanwege een verandering van bekostigingssystematiek. Op 10 en 11 januari 2023 hebben de 222 schoolbesturen beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van de Minister van OCW. De schoolbesturen stellen dat ze gezamenlijk € 251 miljoen te vorderen hebben van OCW.

Aanleiding voor de kwestie is de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging bekostiging primair onderwijs (Stb. 2021, 171). Als gevolg van deze wet wordt de bekostiging per 1 januari 2023 vastgesteld op kalenderjaarbasis in plaats van op schooljaarbasis. Daarnaast wordt de bekostiging uitgekeerd met een betaalritme waarin schoolbesturen maandelijks 1/12e van de totale bekostiging ontvangen. Dat is een verandering ten opzichte van daarvoor: tot 1 januari 2023 werd de bekostiging grotendeels verstrekt op basis van een «onevenredig betaalritme» (gebaseerd op 'schooljaar'), waarbij in de periode januari t/m juli 65,45% van de bekostiging voor personeelskosten wordt verstrekt en in de periode augustus t/m december 34,55%. Als gevolg van deze verandering in de bekostigingssystematiek zouden de schoolbesturen volgens hen 7,12% van de totale bekostiging voor personeelskosten in kalenderjaar 2022 mislopen en hierdoor gezamenlijk een schade lijden van ongeveer € 251 miljoen. OCW stelt dat de schoolbesturen in het primair onderwijs steeds 100% van de bekostiging voor personeelskosten hebben ontvangen. De zitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024.  

Licence