A. | ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL | 2 | |
B. | ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING | 3 | |
1. | Inleiding | 3 | |
2. | Hoofdlijnen 1999 en 2000 | 4 | |
2.1. | De financieringsbehoefte van het Rijk | 4 | |
2.2. | De dekking van de financieringsbehoefte | 5 | |
2.3. | Herstructurering van de staatsschuld | 8 | |
2.4. | Schatkistsaldobeheer en geldmarktactiviteiten | 10 | |
C. | TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL | 13 | |
Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen) | 13 | ||
11.01 | Rente vaste schuld | 13 | |
11.02 | Aflossing vaste schuld | 15 | |
11.03 | Agio bij inkoop schuld | 16 | |
11.04 | Disagio bij uitgifte schuld | 17 | |
11.05 | Overige uitgaven vaste schuld | 18 | |
12.01 | Rente vlottende schuld | 19 | |
12.02 | Overige uitgaven vlottende schuld | 21 | |
Wetsartikel 2 (ontvangsten) | 22 | ||
11.01 | Ontvangen rente bij uitgifte vaste schuld | 22 | |
11.02 | Uitgifte vaste schuld | 23 | |
11.03 | Agio bij uitgifte schuld | 24 | |
11.04 | Disagio bij inkoop schuld | 24 | |
11.05 | Overige ontvangsten vaste schuld | 25 | |
12.01 | Rente kortlopende vorderingen | 26 | |
12.02 | Rentevergoeding op schatkistsaldo | 26 | |
D. | BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING | 1 | |
Bijlage 1 | Lijst van gebruikte termen en hun betekenis | 2 | |
Bijlage 2 | Overzicht inzake economische en functionele coderingen | 5 | |
Bijlage 3 | Overzicht van relevante en niet-relevante uitgaven en ontvangsten | 6 | |
Bijlage 4 | Toelichting inzake registratie rentelasten op transactiebasis | 7 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van de Nationale Schuld voor het jaar 2000 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2000. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2000.
Met de vaststelling van deze wetsartikelen wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 2000 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden door middel van een algemene toelichting en een toelichting per begrotingsartikel toegelicht in de onderdelen B en C van deze memorie van toelichting.
B. ALGEMENE TOELICHTING BIJ DE BEGROTING
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de begroting van de uitgaven en ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2000 te doen vaststellen.
In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de financieringsbehoefte voor 2000 en wordt verslag gedaan van de dekking van de financieringsbehoefte in de eerste helft van 1999. Ook wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het financieringsbeleid voor 2000. De financieringsbehoefte in 1998, en de dekking daarvan, wordt eveneens weergegeven.
De verantwoording over 1998 wordt afgelegd in de Financiële Verantwoording 1998 (Slotwet en Rekening) die inmiddels bij het Parlement is ingediend.
De personele en materiële uitgaven van het Agentschap, die in 1999 naar verwachting f 7,4 mln zullen bedragen, worden op uitgavenartikel 01.01, personeel en materieel kernministerie, van de begroting van Financiën (IXB) begroot.
Voor een nadere toelichting op de afzonderlijke begrotingsartikelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Bijlage 1 bevat een lijst van gebruikte termen en hun betekenis. In bijlage 2 zijn uitgaven en inkomsten onderverdeeld naar economische (conform Europese geïntegreerde Stelsel van Nationale Rekeningen 1995) en functionele categorieën. Bijlage 3 geeft het overzicht van relevante en niet-relevante uitgaven en ontvangsten. In bijlage 4 is de aansluiting weergegeven van de rentelasten op kasbasis en transactiebasis. Deze laatste is zowel van belang voor de ijklijn als voor het EMU-tekort.
2.1 De financieringsbehoefte van het Rijk
De opbouw van de financieringsbehoefte van het Rijk in 1998 tot en met 2000 is samengevat in onderstaande tabel.
Tabel 1. Financieringsbehoefte van het Rijk (op kasbasis, mrd) | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | ||||
1. Vorderingentekort Rijk (in mld) | 8,6 | 13,6 | 13,7 | |||
(1,1%) | (1,7%) | (1,6%) | ||||
2. Financiële transacties e.o.1 | – 0,4 | – 2,8 | 3,1 | |||
– w.v. kas-transverschillen rente2 | (– 0,4) | (2,6) | (0,5) | |||
3. Feitelijk te financieren tekort (1+2) | 8,2 | 10,8 | 16,8 | |||
4. Aflossing gevestigde schuld | 42,2 | 68,1 | 40,4 | |||
– w.v. regulier | 28,4 | 43,0 | 40,4 | |||
– w.v. vervroegd | 10,9 | 5,0 | ||||
– w.v. vervroegd i.v.m. omruil | 2,9 | 20,1 | ||||
5. Financieringsbehoefte (3+4) | 50,4 | 78,8 | 57,2 | |||
– idem, exclusief omruil | 47,5 | 58,7 | 57,2 |
1 In de regel financiële transacties is meegenomen de reserve-overdracht van DNB die leidt tot een navenant lager financieringstekort in 1999.
2 In bijlage 4 is de aansluiting met rentelasten op transactiebasis gegeven.
De jaarlijkse financieringsbehoefte, exclusief aflossingen in verband met omruil, bereikt met ingang van 1999 een niveau van rond f 60 mrd. Dit is met name het gevolg van een hogere aflossingsomvang, en niet zozeer van hogere (feitelijke) financieringstekorten. Na de betrekkelijk geringe aflossingsomvang in de jaren 1996 en 1997 bewegen de aflossingen zich vanaf 1998 op een meer normaal niveau van f 40 mrd. Dit kan onder meer worden afgeleid uit grafiek 1, waarin een overzicht wordt gegeven van de aflossingsverplichtingen in de jaren 1999 tot en met 2009. De komende jaren zullen de aflossingen gemiddeld iets boven de f 40 mrd liggen. Na het jaar 2002 lijken de aflossingen weer iets te dalen. Hierbij moet echter worden bedacht dat in 1999 en daarna nog 3-jaars-leningen zullen worden uitgegeven.1 De aflossingen van deze leningen vindt vanaf 2002 plaats. De aflossingsverplichtingen zullen na 2002 dus nog toenemen.
Als gevolg van het feitelijk financieren tekort in 2000 van f 16,8 mrd zal de staatsschuld ultimo 2000 een niveau bereiken van naar verwachting f 440 mrd.
Grafiek 1: Aflossingen1 gevestigde schuld 1999–2009 (mrd gld, stand ult juni 1999)
1 exclusief omruil
2.2 De dekking van de financieringsbehoefte
Uitgangspunt van het huidige financieringsbeleid is dat dekking van de financieringsbehoefte geheel plaatsvindt op de kapitaalmarkt. De dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in de jaren 1998, 1999 en 2000 is weergegeven in tabel 2. Als gevolg van incidentele ontwikkelingen is in 1998 de financieringsbehoefte niet geheel op de kapitaalmarkt gedekt.
Tabel 2. Dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk (mrd gld) | |||
1998 | 1999 | 2000 | |
Financieringsbehoefte | 50,4 | 78,8 | 57,2 |
Dekking door: | |||
– Kapitaalmarktberoep | 49,1 | 77,0 | 57,2 |
– Mutatie DTC's | 2,1 | ||
– Intering uitzettingen ult. 97 | 1,1 | ||
– Intering uitzettingen ult. 98 | 1,8 | ||
– Overschot wachtgeldfondsen | 2,5 | ||
– Diversen | – 2,5 | ||
Totale dekking | 52,2 | 78,8 | 57,2 |
Uitzettingen | 1,8 | 0,0 | 0,0 |
In tabel 2 is te zien dat in 1998 als gevolg van een mutatie in de uitgifte van DTC's en de intering op uitzettingen, het kapitaalmarktberoep kleiner is dan de totale financieringsbehoefte. In 1998 is, in het kader van het geïntegreerd middelenbeheer, gebruik gemaakt van het overschot van de wachtgeldfondsen. Ook dit leidt tot een iets kleiner kapitaalmarktberoep. Voorzover op dit moment kan worden overzien, wordt in 2000 de gehele financieringsbehoefte gedekt op de kapitaalmarkt.
Grafiek 2: Ontwikkeling financieringsbehoefte1 1994–2000 (mrd gld.)
1 exclusief omruil.
Voor de dekking van de financieringsbehoefte 1999 hebben tot en met juli zeven emissies plaatsgevonden. Het betreft de uitgifte en heropening van twee nieuwe leningen, een 3-jaarslening en een 10-jaarslening. In totaal is in de eerste helft van 1999 f 36½ mrd ten behoeve van de financieringsbehoefte gedekt. Daarnaast is in juli 1999 een omruiloperatie gestart waarop in par 2.3 nader wordt ingegaan. In de tabellen 3a en 3b wordt een overzicht gegeven van de uitgegeven en heropende leningen in 1998 en de eerste helft van 1999.
Tabel 3a. Uitgifte van openbare staatsleningen in 1998 (in mrd guldens) | |||||||
Emissie maand | Naam lening | Looptijd (jr) bij emissie | omvang emissie | omvang na emissie | gem. koers | effectief rendement | |
December 1997 | 5¾% 1996 per 15-9-02 | Vervolguitgifte | 4,8 | 5,00 | 12,50 | 100,79 | 5,06 |
Januari | 5¼% 1998 per 15-7-08 | Eerste uitgifte | 10,5 | 8,00 | 8,00 | 101,28 | 5,08 |
Februari | 5¾% 1996 per 15-9-02 | Vervolguitgifte | 4,5 | 4,00 | 16,50 | 104,79 | 4,56 |
Maart | 5½% 1998 per 15-1-28 | Eerste uitgifte | 29,8 | 4,00 | 4,00 | 102,27 | 5,48 |
April | 5¼% 1998 per 15-7-08 | Vervolguitgifte | 10,2 | 3,25 | 11,25 | 102,54 | 4,91 |
Mei | 5½% 1998 per 15-1-28 | Vervolguitgifte | 29,6 | 3,25 | 7,25 | 98,47 | 5,61 |
Juni | 6½% 1993 per 15-4-03 | Vervolguitgifte | 4,8 | 3,70 | 15,00 | 108,18 | 4,57 |
Juli | 5¼% 1998 per 15-7-08 | Vervolguitgifte | 10,0 | 6,25 | 17,50 | 103,53 | 4,78 |
September | 5½% 1998 per 15-1-28 | Vervolguitgifte | 29,3 | 5,00 | 12,25 | 105,62 | 5,12 |
Oktober | 5½% 1998 per 15-1-28 | Vervolguitgifte; | |||||
Omruiloperatie | 29,2 | 2,87 | 15,12 | 104,50 | 5,20 | ||
November | 5¼% 1998 per 15-07-08 | Vervolguitgifte | 9,7 | 3,70 | 21,20 | 107,66 | 4,25 |
Totaal: | 49,02 |
Tabel 3b. Uitgifte van openbare staatsleningen in 1999 (storting t/m 31 juli 1999, in mrd euro's) | |||||||
Emissie maand | Naam lening | Looptijd (jr) bij emissie | omvang emissie | omvang na emissie | gem. koers | effectief rendement | |
Januari | 3¾% 1999 per 15-7-09 | Eerste uitgifte | 10,5 | 2,50 | 2,50 | 98,45 | 3,93 |
Februari | 3% 1999 per 15-2-02 | Eerste uitgifte | 3,0 | 2,50 | 2,50 | 99,49 | 3,18 |
Maart | 3¾% 1999 per 15-7-09 | Vervolguitgifte | 10,3 | 2,30 | 4,80 | 96,42 | 4,18 |
April | 3¾% 1999 per 15-7-09 | Vervolguitgifte | 10,2 | 2,30 | 7,10 | 98,40 | 3,94 |
Mei | 3% 1999 per 15-2-02 | Vervolguitgifte | 2,7 | 2,50 | 5,00 | 100,22 | 2,91 |
Juni | 3¾% 1999 per 15-7-09 | Vervolguitgifte | 10,1 | 2,50 | 9,60 | 94,90 | 4,38 |
Juli | 3% 1999 per 15-2-02 | Vervolguitgifte | 2,6 | 2,00 | 7,00 | 98,56 | 3,59 |
Juli | 3% 1999 per 15-2-02 | Vervolguitgifte;\ | |||||
Omruiloperatie | 2,6 | 4,95 | 11,95 | 98,75 | 3,51 | ||
Juli | 7¾% 1995 per 1-3-05 | Vervolguitgifte; | |||||
Omruiloperatie | 5,6 | 5,67 | 10,30 | 117,16 | 4,24 | ||
Totaal: | 27,67 |
Bij de emissies in de eerste helft van 1999 is sprake van een voor de Staat gunstige rendementsontwikkeling. Deze is het gevolg van de rente-ontwikkelingen in de afgelopen anderhalf jaar. Ter illustratie wordt in grafiek 3 de ontwikkeling van het rendement op 3- en 10-jaarsleningen weergegeven.
Grafiek 3: Ontwikkeling van het rendement op 3- en 10-jaars staatsleningen
Grafiek 4 laat zien dat de gemiddelde resterende looptijd van de gevestigde schuld in 1996 en 1997 afgenomen is. Hier speelt mee dat de financieringsbehoefte in die jaren relatief klein was. Daardoor heeft de gemiddelde looptijd van de nieuw uitgegeven leningen relatief weinig gewicht ten opzichte van de resterende looptijd van de reeds bestaande staatsschuld. Medio 1999 bedraagt de resterende looptijd van de totale vaste schuld 6½ jaar.
Grafiek 4: Gemiddelde resterende looptijd vaste staatsschuld (stand 30 juni 1999, in jaren)
2.3 Herstructurering van de staatsschuld
De totstandkoming van de eurokapitaalmarkt heeft een verdere standaardisatie van staatsleningen tot gevolg. Met de introductie van de euro is een kapitaalmarkt ontstaan met een omvang die uitstijgt boven de Amerikaanse obligatiemarkt. De Nederlandse Staat is daardoor niet langer de dominante geldnemer op de guldenmarkt, maar één van de middelgrote geldnemers op de euromarkt. Het wordt daardoor belangrijker het «product» DSL (Dutch State Loan) aan te passen aan de wensen van de beleggers. De Europese obligatiemarkt wordt in bepaalde opzichten steeds homogener.
In een markt met een grote mate van homogeniteit, is het van belang de liquiditeit op het hoogste niveau te brengen. Dat vergroot de aantrekkelijkheid van het product en leidt (op termijn) tot lagere financieringskosten. De liquiditeit van een staatslening wordt bepaald door de modaliteiten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de omvang van de lening en de aanwezigheid van een goed functionerende secundaire markt. Momenteel worden door beleggers staatsleningen met volume van minimaal 10 mrd euro of f 22 mrd het hoogst gewaardeerd.
Ter vergroting van de liquiditeit van de Nederlandse staatsschuld is in juli 1999 begonnen met een operatie gericht op de herstructurering van de openbare schuld. Hierdoor zal de Nederlandse staatsschuld worden geconcentreerd in een geringer aantal leningen. Om dit te bereiken wordt beleggers de mogelijkheid geboden geselecteerde Nederlandse staatsleningen om te ruilen in grotere, meer liquide leningen. Dergelijke omruiloperaties worden ook door andere overheden in de eurozone uitgevoerd.
De herstructureringsoperatie sluit aan bij eerder gevoerd beleid gericht op concentratie van schuld over een geringer aantal leningen. In 1998 is een begin gemaakt met een omruiloperatie, die er op gericht was het volume van een aantal kleine kortlopende leningen te verminderen. Verder wordt het jaarlijkse kapitaalmarktberoep van circa 25 mrd euro nog slechts gespreid over twee à drie (nieuwe) leningen. Dit wordt bereikt door staatsleningen in meerdere tranches te emitteren. Daardoor wordt, ondanks het relatief geringe kapitaalmarktberoep van de Nederlandse Staat, toch een door de markt gewenst volume van de leningen bereikt. Als gevolg van dit beleid is het aantal leningen de laatste jaren teruggelopen. Terwijl ultimo 1994 het aantal staatsleningen 50 bedroeg, zal dit aan het einde van 1999 zijn afgenomen tot 33. Voor het jaar 2000 wordt een verdere afname verwacht tot 27. Gelijktijdig zal dan het aantal Nederlandse staatsleningen met een volume van circa 10 mrd euro zijn toegenomen van nihil in 1997 tot 6 aan het eind van het jaar 2000.
Grafiek 5: Ontwikkeling aantal DSL's (boven) en aantal DSL's met volume van ca. 10 miljard euro (onder), 1994–2000
De herstructureringsoperatie is in juli van start gegaan met omruil in het 2002 en het 2005 segment. Bij deze omruil is gebruik gemaakt van het tender veilingsysteem. In het 2002 segment werd f 14 mrd aangeboden. Hiervan is f 9½ mrd omgeruild. In het 2005 segment zijn deze bedragen ruim f 12 mrd respectievelijk f 10½ mrd. De omruil is voor de Nederlandse Staat vanuit bedrijfseconomisch perspectief kostenneutraal. Dankzij deze omruiloperatie heeft de benchmarklening zowel in het 2002 als het 2005 segment de grens van 10 miljard euro overschreden.
Tabel 4a. Overzicht resultaten omruil 3% Nederland 1999 per 15 februari 2002 | |||
Om te ruilen lening | Prijs | Aangeboden bedrag in mrd gld | Toegewezen bedrag in mrd gld |
8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2002 | 111,45 | 6,3 | 6,2 |
8,25% Nederland 1992 per 15 juni 2002 | 112,53 | 7,7 | 3,3 |
Totaal | 14,0 | 9,5 |
Tabel 4b. Overzicht resultaten omruil 7,75% Nederland 1995 per 1 maart 2005 | |||
Om te ruilen lening | Prijs | Aangeboden bedrag in mrd gld | Toegewezen bedrag in mrd gld |
7% Nederland 1995 per 15 juni 2005 | 113,92 | 6,5 | 6,2 |
6,75% Nederland 1995 per 15 november 2005 | 112,95 | 5,5 | 4,4 |
Totaal | 12,1 | 10,6 |
De omruil gaat gepaard met budgettaire effecten. In het 2002-segment is geruild naar een lening met een lagere coupon. Het gevolg hiervan is een neerwaarts effect op de rentelasten (op transactiebasis) in de periode 1999–2002. Omdat de leningen die zijn aangeboden agio doen treedt er gelijktijdig een eenmalige verhoging op van de nominale schuld. In het 2005-segment zijn deze effecten van geringere orde en spiegelbeeldig. Per saldo gaat er van deze omruil een schuldverhogend effect uit van 0,1% BBP. Tabel 5 toont voor de periode 1999–2005 de rente-effecten.
Tabel 5 Rente-effect van omruil 15 juli 1999 in de periode 1999–2005, transactiebasis (in mln. guldens) | |||||||
Lening | '99 | '00 | '01 | '02 | '03 | '04 | 05 |
2002-segment | – 213 | – 459 | – 459 | – 71 | |||
2005-segment | 28 | 61 | 61 | 61 | 61 | 61 | 17 |
Totaal rente-effect | – 185 | – 399 | – 399 | – 10 | 61 | 61 | 17 |
2.4 Schatkistsaldobeheer en geldmarktactiviteiten
De uitgaven en ontvangsten van de Staat leiden tot dagelijkse tekorten en overschotten in de schatkist. Het saldo van de schatkist, dat wordt bijgehouden op een rekening bij De Nederlandsche Bank (DNB), wordt dagelijks door de Staat gereguleerd binnen een range van 0 à 50 mln euro. Dit betekent dat naast de dekking van kastekorten, ook eventuele kasoverschotten worden uitgezet in de geldmarkt.
Geldmarktactiviteiten van de Staat
Voor de dekking van tijdelijke kastekorten wordt primair gebruik gemaakt van Dutch Treasury Certificates (DTC's). DTC's zijn schatkistpapier, dat onderhands op discontobasis worden uitgegeven. Het papier is verhandelbaar, maar niet ter beurze genoteerd.
De uitgifte van DTC-programma's is gestandaardiseerd. Er worden alleen programma's met een initiële looptijd van 3, 6 en 12 maanden uitgegeven. Elke maand loopt een programma af en wordt een nieuw programma geopend. De indeling van de programma's is zodanig dat er in principe steeds vijf programma's open staan. Elk programma heeft een omvang van ten hoogste 6 mrd euro.
Tabel 6. Emissiekalender DTC's | ||
Start uitgifte | Aflosdatum | Oorspronkelijke Looptijd |
28 juni 1999 | 30 juni 2000 | 12 maanden |
28 juli 1999 | 29 oktober 1999 | 3 maanden |
27 augustus 1999 | 30 november 1999 | 3 maanden |
28 september 1999 | 31 maart 2000 | 6 maanden |
27 oktober 1999 | 31 januari 2000 | 3 maanden |
26 november 1999 | 29 februari 2000 | 3 maanden |
29 december 1999 | 29 december 2000 | 12 maanden |
27 januari 2000 | 28 april 2000 | 3 maanden |
25 februari 2000 | 31 mei 2000 | 3 maanden |
29 maart 2000 | 29 september 2000 | 6 maanden |
26 april 2000 | 29 juli 2000 | 3 maanden |
29 mei 2000 | 31 augustus 2000 | 3 maanden |
Door deze methode van uitgifte is ruim tevoren bekend welke programma's zullen worden uitgegeven. Met de standaardisatie en informatieverstrekking wordt grotere transparantie beoogd ten behoeve van de (internationale) handel en belegger.
Op 30 juni 1999 stond voor 11,4 mrd euro aan DTC-programma's uit.
In tabel 7 wordt hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 7. Uitstaande DTC-programma's op 30 juni 1998 ( kasbasis, mrd euro) | |||
Start uitgifte | Aflosdatum | (Resterende) looptijd | Geplaatst |
28 april 1999 | 30 juli 1999 | 1 maand | 4 137 |
27 mei 1999 | 31 augustus 1999 | 2 maanden | 2 554 |
29 maart 1999 | 30 september 1999 | 3 maanden | 2 272 |
14 april 1999 | 30 december 1999 | 6 maanden | 1 485 |
4 januari 1999 | 31 december 1999 | 6 maanden | 930 |
28 juni 1999 | 30 juni 2000 | 12 maanden | 50 |
Totaal | 11 428 |
Apart wordt nog toegelicht de situatie rond het jaarultimo 1999.
Het Agentschap van het Ministerie van Financiën is eerder in het voorjaar van 1999 gestart met de uitgifte van een DTC-programma, dat afloopt op 30 december 1999. Dit programma komt in de plaats van het lopende programma met aflosdatum 31 december 1999. Het Agentschap heeft hiertoe besloten omdat TARGET, het Europese betalingverkeersysteem, op 31 december gesloten zal zijn in verband met de millenniumproblematiek.
Naast plaatsing van DTC's maakt de Staat in beperkte mate gebruik van call- en call-fixe-leningen om tijdelijke tekorten te overbruggen.
C. TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Het financieringsbeleid van de Staat is erop gericht om de jaarlijkse financieringsbehoefte binnen het begrotingsjaar in beginsel op de kapitaalmarkt te dekken. Artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel machtigt de Minister van Financiën tot het aangaan van geldleningen ten laste van de Staat der Nederlanden. Rentepercentage en datum van rentebetaling worden wat betreft openbare leningen vastgesteld in een Ministerieel besluit en voor onderhandse leningen in de afzonderlijke overeenkomst.
Naast de rente op staatsschuld worden op dit artikel de rentevergoedingen op langdurig in de schatkist aangehouden middelen verantwoord, waaronder het AOW-spaarfonds, de Wachtgeldfondsen in het kader van geïntegreerd middelenbeheer en middelen in het kader van de leen- en depositofaciliteiten voor agentschappen. Voorts worden middelen toegevoegd aan het Fonds Economische Structuurversterking.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 30 486,6 | 31 302,3 | 31 767,6 | 32 210,5 | 33 141,8 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 50,5 | – 79,8 | + 49,6 | + 49,6 | + 49,6 | ||
mutatie 1 | 476,8 | – 216,8 | – 216,8 | – 79,1 | |||
mutatie 2 | + 191,0 | – 599,0 | – 599,0 | – 599,0 | – 139,0 | ||
mutatie 3 | + 8,7 | – 317,3 | – 344,4 | – 347,8 | |||
mutatie 4 | – 671,1 | – 1 215,8 | – 1 215,8 | – 940,3 | |||
mutatie 5 | 146,6 | – 33,7 | – 84,2 | – 88,5 | – 46,3 | ||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 29 940,4 | 30 874,7 | 29 450,6 | 29 384,1 | 29 795,6 | 31 638,9 | 32 169,9 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 13 586,4 | 14 010,3 | 13 364,1 | 13 333,9 | 13 520,7 | 14 357,1 | 14 598,1 |
c. De toelichting bij de cijfers
De raming van de rentelasten is opgesteld op basis van tot en met 30 juni 1999 in de markt opgenomen en gestorte leningen en de schuldconversie van juli 1999. De rentelasten die voortvloeien uit de dekking van de resterende financieringsbehoefte in 1999 en die van volgende jaren zijn berekend met een zogenaamde rekenrente. Een overzicht van de gehanteerde rekenrentes volgt hieronder.
Overzicht rekenrentes gevestigde schuld vanaf de vorige ontwerp-begroting | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 5,00% | 5,50% | 6,17% | 6,17% | 6,17% | 6,17% | |
1e suppletore wet 1999 | 4,25% | 4,25% | 6,17% | 6,17% | 6,17% | ||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 4,60% | 5,25% | 6,17% | 6,17% | 6,00% | 6,00% |
In deze mutatie is opgenomen het verschil tussen de couponrente op de tot en met 30 juni 1999 uitgegeven leningen en de voor 1999 gehanteerde rekenrente alsmede het effect van de vervroegde aflossing van onderhandse leningen waardoor reguliere rentetermijnen zijn komen te vervallen.
De mutatie heeft betrekking op de ruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment (zie Algemeen Deel MvT, par. 2.3). Het omruilen leidt tot bijstelling in de rente vaste schuld. Tevens is voor een vervolg van de schuldconversie een stelpost opgenomen van – f 200 mln. voor de jaren 2000 tot en met 2004.
Mutatie 3: Financieringstekorten
Als gevolg van de gewijzigde financieringstekorten wordt de renteraming bijgesteld.
De mutatie is het effect van de gewijzigde rekenrentes (zie bovenstaande tabel).
De mutatie betreft een bijstelling van de geraamde rentebijschrijving ten gunste van het Spaarfonds AOW en is het effect van de gewijzigde rekenrentes (zie bovenstaande tabel).
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | econ. | funct. | ||||
Rente vaste schuld | 29 907,5 | 30 297,6 | 28 684,1 | |||||
Overige rentelasten | 32,9 | 577,1 | 766,5 | |||||
Totaal | 29 940,4 | 30 874,7 | 29 450,6 | 21 | 13.1 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Binnen dit artikel wordt onderscheid gemaakt naar reguliere en niet-reguliere aflossingen.
De reguliere aflossingen vloeien voort uit de overeengekomen aflossingsverplichtingen op afgesloten leningen.
Niet-reguliere aflossingen hebben betrekking op de aflossing van vaste schuld voordat de volledige looptijd van de lening is verstreken. Niet-reguliere aflossingen zijn onder te verdelen in drie categorieën:
– bij leningen die vóór april 1991 zijn afgesloten met een looptijd langer dan 10 jaar is het recht voorbehouden deze leningen na 10 jaar geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen tegen een van tevoren vastgelegde koers;
– indien geldgever en geldnemer dit nader overeenkomen;
– amortisatie van grootboekschuld.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 43 084,8 | 45 701,2 | 44 274,2 | 42 780,7 | 27 890,0 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 1 503,8 | ||||||
mutatie 1 | – 1 184,8 | ||||||
mutatie 2 | – 35,1 | – 261,4 | – 88,2 | – 87,0 | – 72,9 | ||
mutatie 3 | + 3 380,7 | – 3 857,4 | – 81,1 | – 56,0 | – 19,5 | ||
mutatie 4 | + 11 018,6 | ||||||
mutatie 5 | + 20 119,6 | + 1 369,7 | |||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 42 195,3 | 68 053,8 | 40 397,6 | 44 104,9 | 55 026,0 | 27 797,6 | 32 993,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 19 147,4 | 30 881,5 | 18 331,6 | 20 013,9 | 24 969,7 | 12 614 ,0 | 14 971,6 |
c. De toelichting bij de cijfers
Bij de raming van de aflossingsverplichtingen is rekening gehouden met de gerealiseerde vervroegde aflossingen tot en met 30 juni 1999 en de verwachte vervroegde aflossingen in de tweede helft van 1999. Voorts is rekening gehouden met een bedrag van f 25 mln. voor de amortisatie van Grootboekschuld.
Mutatie 1: Omruiloperatie 1998
Door het omruilen van illiquide leningen naar de 5,5% lening 1998 per 15 januari 2028 in oktober 1998 zijn reguliere aflossingen komen te vervallen.
Mutatie 2: Vervroegde aflossingen 1998
De tot en met 31 december 1998 gerealiseerde vervroegde aflossingen van onderhandse leningen hebben geleid tot bijstellingen in de reguliere aflossingen.
Mutatie 3: Vervroegde aflossingen 1999
Vervroegde aflossingen van onderhandse leningen in de eerste helft van 1999 hebben geleid tot bijstellingen in de reguliere aflossingen.
Als gevolg van de (vervolg)uitgifte van de 3% 1999 lening per 15 februari 2002 in de eerste helft van 1999, nemen de aflossingen in 2002 toe met f 11,0 mld.
De mutatie heeft betrekking op de omruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment. Het omruilen leidt in 1999 tot bijstelling in de niet-reguliere aflossingen (zie verder Algemeen Deel MvT).
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | econ. | funct. | ||||
Reguliere aflossing | ||||||||
– openbare leningen | 20 666,6 | 33 336,0 | 34 531,0 | 81 | 14.1 | |||
– onderhandse leningen | 7 722,1 | 9 712,5 | 5 841,6 | 82 | 14.1 | |||
Niet-reguliere aflossing | ||||||||
– openbare leningen | 11 794,4 | 20 120,8 | 25,0 | 81 | 14.1 | |||
– onderhandse leningen | 2 012,2 | 4 884,5 | 0 | 82 | 14.1 | |||
Totaal | 42 195,3 | 68 053,8 | 40 397,6 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het agio verantwoord dat wordt geboekt bij de inkoop van vaste schuld als de couponrente van de lening hoger is dan de geldende marktrente.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 50,0 | ||||||
mutatie | + 2 566,3 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 826,2 | 2 616,3 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 374,9 | 1 187,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om agio te realiseren.
De mutatie heeft betrekking op het gerealiseerde agio bij de omruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeelteijk) omgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment (f 2,559 mrd). Het overige betreft het agio bij de inkoop van onderhandse leningen tot en met 30 juni 1999.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 82 resp. 14.7.
11.04 Disagio bij uitgifte schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het disagio verantwoord dat ontstaat bij de uitgifte van vaste schuld. Disagio wordt geboekt indien de couponrente van de uit te geven lening lager is dan de geldende marktrente op het moment van inschrijving. Het disagio is te zien als een vergoeding aan de belegger voor lagere rentebetalingen in de toekomst.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 725,6 | ||||||
mutatie | + 436,3 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 49,1 | 1 161,9 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 22,3 | 527,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om disagio te realiseren.
De mutatie wordt voor een gedeelte (f 300 mln.) veroorzaakt door een verhoging van de lange rekenrente (van 4,25% naar 4,6%) waardoor, rekening houdend met de emissiekalender, er in de tweede helft van 1999 meer disagio gerealiseerd zal gaan worden. Het overige (f 136,3 mln.) betreft het gerealiseerde disagio bij de omruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 86/87 resp. 14.7.
11.05 Overige uitgaven vaste schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de overige uitgaven verantwoord die rechtstreeks samenhangen met de transacties ten aanzien van vaste schuld, te weten:
– provisie en kosten (aanmaak waardepapier, drukken van schuldbewijzen, aanmaken van prospectussen, advertentiekosten staatsleningen, noteringskosten effectenbeurs, de vergoedingen t.b.v. de Primary Dealers, kosten M.T.S.1 , Necigef, Euroclear en Cedel en provisie bij amortisatie). Voorts vallen ook de kosten van publicaties als het kwartaalbericht en het jaarbericht (ca. f 0,1 mln.) onder dit onderdeel; deze kosten zijn aan te merken als voorlichtingsuitgaven;
– boete bij vervroegde aflossing;
– overige kosten.
Op het onderdeel overige kosten wordt een bedrag van f 250 000 geraamd om in bijzondere gevallen aan houders van schuldbewijzen na de verjaringstermijn van rentebetalingen (verjaring na 5 jaar) en aflossingen (verjaring na 10 jaar) alsnog een vergoeding toe te kennen. Voor leningen die vanaf 1 januari 1997 worden aangegaan en gestort is de verjaringstermijn van de aflossingen op 5 jaar gesteld.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 3,3 | 3,3 | 3,3 | 3,3 | 3,3 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 61,8 | + 36,0 | + 36,0 | + 36,0 | + 36,0 | ||
mutatie | + 96,0 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 50,8 | 161,1 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | 39,3 | 39,3 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 23,1 | 73,1 | 17,8 | 17,8 | 17,8 | 17,8 | 17,8 |
c. De toelichting bij de cijfers
De mutatie heeft betrekking op de gerealiseerde en aangezegde boete op vervroegde aflossingen van onderhandse leningen tot en met 30 juni 1999.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | econ. | funct. | ||||
Provisie en kosten | 1,5 | 24,4 | 39,0 | 12 | 13.9 | |||
Boete | 49,1 | 136,4 | 0,0 | 12 | 13.9 | |||
Overige kosten | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 21 | 13.1 | |||
Totaal | 50,8 | 161,1 | 39,3 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
In artikel 3 van dit wetsvoorstel wordt de Minister van Financiën gemachtigd tot het aangaan van geldleningen. Via uitgifte van DTC's (Dutch Treasury Certificates), call- en call-fixe leningen worden tijdelijke tekorten in het schatkistsaldo gedekt.
Een nadere toelichting op de artikelonderdelen wordt gegeven onder punt 4, «De onderverdeling in artikelonderdelen».
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 706,7 | 906,6 | 798,1 | 922,9 | 1 122,6 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 77,2 | ||||||
mutatie 1 | – 54,2 | – 0,1 | |||||
mutatie 2 | + 300,0 | + 200,0 | |||||
mutatie 3 | + 80,0 | + 80,0 | |||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 994,5 | 809,7 | 986,5 | 1 098,1 | 1 122,9 | 1 122,6 | 1 122,6 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 451,3 | 367,4 | 447,6 | 498,3 | 509,5 | 509,4 | 509,4 |
c. De toelichting bij de cijfers
Mutatie 1: Wijziging korte rente
Als gevolg van een verlaging van de rekenrente in 1999 daalt de rentelast op de vlottende schuld.
Mutatie 2: Wijziging DTC volume
Rekening houdend met het aflospatroon voor de toekomst, de verwachte verdeling van het financieringstekort binnen het jaar en de gespreide dekking met kapitaalmarktleningen zal voor de jaren 2001 en 2002 een extra beroep op DTC's nodig zijn.
Mutatie 3: Rente overig kort papier
Tijdelijke tekorten in de schatkist worden naast DTC's, afgedekt door gebruik te maken van ander kort papier zoals call- en call-fixe leningen. De mutatie betreft een stelpost op dit onderdeel.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | econ. | funct. | ||||
Rente DTC's | 664,4 | 691,1 | 867,9 | |||||
Rente overig kort papier | 77,6 | 80,0 | 80,0 | |||||
Overige rentelasten | 252,5 | 38,6 | 38,6 | |||||
Totaal | 994,5 | 809,7 | 986,5 | 21 | 13.1 |
Rente Dutch Treasury Certificates (DTC's)
Voor de dekking van tijdelijke kastekorten worden hoofdzakelijk Dutch Treasury Certificates gebruikt, waarop rente vooraf wordt vergoed.
Overzicht rekenrentes vlottende schuld vanaf de vorige ontwerp-begroting | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 3,75% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | |
1e suppletore wet 1999 | 3,25% | 3,25% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | ||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 3,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% |
Op dit artikelonderdeel worden rentelasten verantwoord van korte schuldbewijzen (call- en call-fixe leningen) die worden gebruikt voor de overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten.
Op dit artikelonderdeel wordt de rente verantwoord over saldi die door fondsen, agentschappen en derden in deposito en rekening courant worden aangehouden in de schatkist.
Voorts wordt op dit onderdeel verantwoord de rente van borgtochten van belastingschuldigen, rente van geconsigneerde gelden en andere rentelasten.
12.02 Overige uitgaven vlottende schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die direct samenhangen met de uitgifte van vlottende schuld, te weten advertentiekosten, leveringskosten en provisie.
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | ||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,4 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 | 1,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 0,2 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 12 resp. 13.9.
11.01 Ontvangen rente bij uitgifte vaste schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt de ontvangen rente bij uitgifte van vaste schuld verantwoord. Indien bij (her)uitgifte van een staatslening de datum van storting niet samenvalt met de coupondatum, dient het bij de inschrijving toegewezen bedrag te worden verhoogd met de lopende rente.
Voorts wordt op dit artikel verantwoord de door agentschappen en diensten betaalde rente op verstrekte langlopende leningen in het kader van de zgn. leenfaciliteit.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 1 267,9 | 1 267,9 | 1 267,9 | 1 267,9 | 1 267,9 | ||
mutatie 1 | – 150,0 | – 150,0 | – 150,0 | – 150,0 | – 150,0 | ||
mutatie 2 | + 35,2 | + 34,9 | + 34,6 | + 34,3 | |||
mutatie 3 | + 19,7 | + 38,7 | + 55,9 | + 61,9 | + 61,9 | ||
mutatie 4 | + 443,7 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 999,1 | 1 581,2 | 1 191,8 | 1 208,7 | 1 214,3 | 1 214,0 | 1 213,8 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 453,4 | 717,5 | 540,8 | 548,5 | 551,0 | 550,9 | 550,8 |
c. De toelichting bij de cijfers
Door maandelijkse emissies heeft de Staat met ingang van 1998 het financieringsbeleid transparanter gemaakt. Bij heruitgifte van bestaande leningen resulteert dit in de ontvangst van door de belegger bij te betalen lopende rente.
De mutatie heeft betrekking op een in 1998 geraamde, meerjarige stelpost, die in 1999 bij de huidige inzichten te hoog blijkt te zijn.
Mutatie 2: Conversie agentschappen
Door de conversie van agentschapsvermogen in vreemd vermogen neemt het beroep op de leenfaciliteit door agentschappen toe. Dit leidt tot hogere rentebetalingen door de agentschappen.
De mutatie heeft betrekking op de rentecorrectie rijkshuisvestingsbudgetten.
De mutatie heeft betrekking op de ontvangen bijbetaalde rente bij de omruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment (zie Algemeen Deel MvT, par. 2.3).
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | econ. | funct. | ||||
Bijbetaalde rente | 999,1 | 1 243,6 | 800,0 | |||||
Rente op leningen | – | 337,6 | 391,8 | |||||
Totaal | 999,1 | 1 581,2 | 1 191,8 | 26 | 13.1 |
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel machtigt de Minister van Financiën tot het aangaan van geldleningen ten laste van de Staat der Nederlanden. Uitgifte van vaste schuld vindt plaats door een beroep te doen op de kapitaalmarkt. Het kapitaalmarktberoep hangt af van de financieringsbehoefte.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 56 628,7 | 63 923,1 | 62 829,4 | 59 895,5 | 45 090,0 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 2 030,2 | ||||||
mutatie 1 | – 2 738,6 | – 6 675,5 | – 1 724,5 | + 12 130,5 | – 292,4 | ||
mutatie 2 | + 21 112,5 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 49 081,9 | 77 032,8 | 57 247,6 | 61 104,9 | 72 026,0 | 44 797,6 | 49 993,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 22 272,4 | 34 956,0 | 25 977,8 | 27 728,2 | 32 684,0 | 20 328,3 | 22 685,8 |
c. De toelichting bij de cijfers
Mutatie 1: Financieringstekorten
De mutatie hangt samen met de gewijzigde inzichten ten aanzien van het financieringstekort en de aflossingen.
De mutatie heeft betrekking op de omruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeelteijk) opgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment (zie Algemeen Deel MvT par. 2.3). Het omruilen leidt tot bijstelling van het kapitaalmarktberoep.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 86/87 resp. 14.1.
11.03 Agio bij uitgifte schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het agio verantwoord dat wordt geboekt indien bij de uitgifte van vaste schuld de couponrente van de uit te geven lening op het moment van inschrijving hoger is dan de op dat moment geldende marktrente voor soortgelijke leningen.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 424,8 | ||||||
mutatie | + 1 751,3 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1 754,4 | 2 176,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 796,1 | 987,5 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om agio en disagio te realiseren.
De mutatie heeft betrekking op het gerealiseerde agio bij de omruiloperatie in juli 1999 waarbij kleinere staatsleningen (gedeeltelijk) omgeruild zijn naar meer liquide leningen in het 3-jarige en 6-jarige looptijdsegment.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 86/87 resp. 14.7.
11.04 Disagio bij inkoop schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt het disagio verantwoord dat wordt geboekt bij de inkoop van vaste schuld wanneer de koers van de lening beneden pari noteert. Het nominale bedrag van de aflossing wordt als aflossing verantwoord onder de uitgaven (zie artikel 11.02, onderdeel niet-reguliere aflossingen).
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 0,5 | ||||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 1,0 | 0,5 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 0,5 | 0,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
c. De toelichting bij de cijfers
Dit artikel wordt meerjarig pro memorie geraamd omdat het beleid er niet op is gericht om agio en disagio te realiseren.
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 81/82 resp. 14.7.
11.05 Overige ontvangsten vaste schuld
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel worden verantwoord de overige ontvangsten die betrekking hebben op de vaste schuld. Het gaat daarbij met name om de in mindering gebrachte rente op ter verzilvering aangeboden aflosbare schuldbewijzen wegens het ten onrechte ontbreken van nog niet vervallen coupons. Deze post wordt onder de overige uitgaven geboekt omdat de aflossingen van de Nationale Schuld in nominale bedragen luiden.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 16 resp. 13.9.
12.01 Rente kortlopende vorderingen
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Bij de rekening-courantverhouding tussen de Staat der Nederlanden en de rijksfondsen, agentschappen en derden wordt de over eventuele debetsaldi aan de Staat verschuldigde rente onder dit artikel verantwoord.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 265,6 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 120,5 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
De bij dit artikel behorende economische en functionele codering luidt 26 resp. 13.1.
12.02 Rentevergoeding op schatkistsaldo
a. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid
Op dit artikel wordt de rente verantwoord die De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over het schatkistsaldo vergoedt, de ontvangen vergoedingen op uitgezette call- en call-fixe leningen en buy- en sellbacktransacties en de rente die bij inkoop van DTC's wordt terugontvangen.
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.) | |||||||
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
Stand ontwerp-begroting 1999 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | ||
1e suppletore wet 1999 | + 15,8 | ||||||
mutatie | – 1,0 | – 2,0 | |||||
Stand ontwerp-begroting 2000 | 36,2 | 37,0 | 20,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 |
Stand ontwerp-begroting 2000 in EUR mln | 16,4 | 16,8 | 9,2 | 10,1 | 10,1 | 10,1 | 10,1 |
c. De toelichting bij de cijfers
De mutatie betreft een bijstelling van de raming voor de opbrengsten die de Staat verkrijgt door de tijdelijke uitzetting van de overschotten in het schatkistsaldo en wordt veroorzaakt door gewijzigde korte rentes.
d. De onderverdeling in artikelonderdelen
De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering | ||||||||
Artikelonderdeel | Uitgaven | Codering | ||||||
1998 | 1999 | 2000 | econ. | funct. | ||||
Vergoeding op schatkistsaldo DNB | 2,2 | 18,0 | 2,3 | |||||
Vergoeding op uitzettingen | 33,7 | 19,0 | 18,0 | |||||
Rente inkoop DTC's | 0,4 | 0,0 | 0,0 | |||||
Totaal | 36,2 | 37,0 | 20,3 | 26 | 13.1 |